Vastgesteld 25 april 2013
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 14 maart 2013 overleg gevoerd met minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 december 2012 Voortgangsbrief discriminatie 2012 (30 950, nr. 47);
– de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 13 maart 2013 over Antisemitisme (30 950, nr. 49);
– de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 123 maart 2013 met resultaten van het overleg met de uitzendbranche over het SCP onderzoek «Op achterstand» (30 950, nr. 48).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg
De griffier van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post
Voorzitter: Van der Burg
Griffier: Post
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Van der Burg, Yücel, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, Krol, Van Weyenberg, Heerma, Segers, Van Klaveren en Karabulut,
en minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 10.00 uur
De voorzitter: Goedemorgen, welkom bij dit algemeen overleg over discriminatie. Dit overleg gaat alleen over de onderwerpen die het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffen. Het deel voor Veiligheid en Justitie wordt apart behandeld. Ik heet de minister en zijn staf van harte welkom, evenals onze Kamerleden en natuurlijk de mensen die dit overleg hier op de tribune of thuis volgen.
Ik geef graag het woord aan mevrouw Yücel van de PvdA-fractie, voor haar inbreng van vijf minuten.
Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Discriminatie raakt eenieder die zij treft in de kern van diens wezen. Of je nu vanwege je afkomst, geaardheid, sekse of leeftijd wordt gediscrimineerd, het is een grove aantasting van je persoon, die niemand hoeft te tolereren. De boodschap van de PvdA aan de samenleving is dan ook onomwonden: elke vorm van discriminatie is ontoelaatbaar en onacceptabel, en daartegen moet worden opgetreden. Daders moeten worden gestraft en slachtoffers van discriminerende uitlatingen moeten op een laagdrempelige manier terechtkunnen bij organisaties die hen kunnen helpen. Mensen die worden gediscrimineerd, moeten het gevoel hebben dat andere burgers om hen heen staan. Er mag nooit het sentiment ontstaan dat dit soort verwerpelijke zaken er nu eenmaal bij horen, of dat ze nu eenmaal gebeuren.
Wij schrokken van de actualiteit van de afgelopen week: van de Turks-Nederlandse jongeren in Arnhem, die alsof het niks was, op de televisie verkondigden dat van hen alle joden hadden mogen worden uitgemoord en dat Hitler gelijk had. Wij waren eerlijk gezegd verbijsterd over deze woorden; net als Mehmet Şahin, die deze jongens op een open wijze hielp en begeleidde. Alle hulde voor hem! De berichten dat hij nu wordt bedreigd, zijn vreselijk. Mijn collega Marcouch is naar hem toe gegaan. Wij hebben hierover samen met de SP Kamervragen ingediend. Dit incident zorgt voor vele andere vragen. Hoe diepgeworteld en groot is het antisemitisme bij, in dit geval, de Turks-Nederlandse gemeenschap, maar ook breder in de samenleving? Hoe gaat de vorming van waarden bij deze jongeren? Is er sprake van indoctrinatie? Is het een gebrek aan opvoeding? Kennelijk horen zij veel van deze verhalen. Waar komen die vandaan, wie zijn de boodschappers? Hoe kunnen we interveniëren, zodat jongeren met de essentiële waarden kunnen opgroeien? Dit zijn vragen die vele mensen hadden nadat ze die beelden hadden gezien. De geuite opvattingen zijn verwerpelijk, discriminerend, pijnlijk voor de joodse gemeenschap, pijnlijk voor onze samenleving en bovendien zeer belemmerend voor de integratie. Dit onderstreept het belang van een brede verinnerlijking van Nederlandse waarden, het belang van burgerschapsvorming, van meedoen aan de Nederlandse samenleving. Het bestaan van parallelle gemeenschappen met een waardenontwikkeling haaks op de essentiële Nederlandse waarden, draagt hier allerminst aan bij; vandaar dat ik in een vorig overleg met de minister om een onderzoek naar parallelle gemeenschappen heb gevraagd. Discriminatie, in welke vorm ook, van wie ook en door wie ook, accepteren wij niet. De PvdA leest in de brief van het kabinet dat dit incident met deze jongens lokaal verder wordt opgepakt. Volgens ons zijn de jongens die antisemitische uitspraken hebben gedaan, nu aan zet; de ouders van deze kinderen zijn aan zet, de omgeving van deze jongeren is aan zet, de school is aan zet en de gemeente is aan zet.
Nu de discriminatie op de arbeidsmarkt. In deze tijd van crisis is de positie van migranten op de arbeidsmarkt buitengewoon precair. De werkloosheid onder migrantenjongeren loopt schrikbarend op; ze is onder sommige groepen en in sommige plaatsen wel 40%. Dat is al zorgelijk, maar als die jongeren als gevolg van discriminatie tegen extra hindernissen aanlopen, wordt het voor hen wel heel moeilijk om een baan te vinden. Deze praktijken blijven onacceptabel, ook al zijn de cijfers misschien wat verbeterd. Mede daarom vragen wij de minister om hierover niet alleen in gesprek te blijven met de uitzendbranche en de sociale partners, maar ook om de vinger heel strikt aan de pols te houden, zodat de aandacht niet verslapt. Nogmaals, discriminatie in welke vorm ook, van wie ook en door wie ook, accepteren wij niet.
Dit is een brug naar het lokale antidiscriminatiebeleid door gemeenten. De PvdA vindt het een slechte zaak dat nog steeds minder dan een kwart van de gemeenten lokaal of regionaal antidiscriminatiebeleid heeft. Dit lijkt aan te geven dat discriminatiebestrijding niet overal voldoende aandacht krijgt. De PvdA is hier extra scherp op omdat juist dat aspect van belang is voor gediscrimineerde burgers; zo kan bij hen uiteindelijk het gevoelen leven dat hulp altijd dichtbij en toegankelijk is. De Partij van de Arbeid wil dat alle gemeenten een antidiscriminatiebeleid voeren. Zo’n beleid kan helpen bij het tegengaan van discriminatie door regionale werkgevers en in het uitgaansleven, en ook bij de omgang met incidenten zoals die in Arnhem.
Ik wil nog een aantal opmerkingen maken over de agenda van dit kabinet om discriminatie te bestrijden. De discriminatie van homo's blijft een probleem dat ons zorgen baart. Een paar weken geleden vroeg ik al aandacht voor het programma «Homoseksualiteit bespreekbaar maken in etnische kring». Wij hoorden terug dat dit een succesvol project was. Wat waren de resultaten? Hoe wordt dit verder opgepakt? De PvdA zou er voorstander van zijn als de bestrijding van discriminatie van LHBT's (Lesbisch, Homo, Biseksueel en Transgender) tot prioriteit van politici en OM wordt benoemd en dat deze een kerntaak wordt van de basisteams van de nieuwe Nationale Politie. Wij hopen dat deze minister hier iets over kan zeggen, ook al is zijn collega van V&J hier niet aanwezig.
Tot slot. Wij zien dat sommige tendensen op het gebied van discriminatie niet positief zijn en dat discriminatie nog op een aanzienlijke schaal plaatsvindt. Er zijn ook positieve ontwikkelingen, zoals de afname van het aantal uitzendbureaus dat op discriminerende verzoeken ingaat. De resultaten zijn nog steeds slecht, maar ze lijken in de goede richting te gaan. Wij zijn benieuwd naar het grote discriminatieonderzoek dat vóór of rond de zomer naar de Kamer komt; dan kunnen we hopelijk aan de hand van een preciezer beeld nog beter over dit onderwerp spreken en zo nodig met een aanvullende aanpak aan de slag gaan; want discriminatie, in welke vorm ook, is onacceptabel en ontoelaatbaar.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Er zijn van die AO's waar je bij je voorbereiding net even wat langer op zit. In de politiek is het altijd heel belangrijk om ratio en emotie een beetje uit elkaar te houden, maar dat is in dit geval wel ontzettend moeilijk. Als je al die rapportages hierover leest, word je zo verschrikkelijk boos. Je wordt er zo ongelooflijk boos van, dat je bijna niet meer je hoofd koel kunt houden en goede afwegingen kunt maken over wat de politiek en de samenleving moeten doen. Ik sluit mij zeer aan bij wat mevrouw Yücel net zei over de recente gevallen van antisemitisme, die uitdrukkelijk in de media naar voren kwamen. Er is al gezegd dat er een apart overleg met minister Opstelten komt over het deel dat de openbare orde en veiligheid betreft, dus op die aspecten zal ik nu niet ingaan. Toch is het heel zorgelijk dat we niet de grote stappen zetten die we zouden willen zetten, ondanks alle goede bedoelingen in de afgelopen jaren en ondanks alle goede dingen die in gang zijn gezet met de verbetering van de registratie en de pogingen om de meldingsbereidheid te verhogen.
Als je boosheid wat is gezakt, kom je weer bij je ratio en vraag je je af waarmee we verder kunnen. Wat kunnen gemeenten doen met het gemeentelijke antidiscriminatiebeleid? In de vorige periode heeft minister Leers mij toegezegd dat hij er werk van zou maken dat gemeenten ook een kwalitatieve inhoudelijke terugkoppeling zouden krijgen van wat zich binnen hun grenzen heeft afgespeeld, van de regionale diensten waarvan zij meestal afnemer zijn. Ik zie dat aan Radar de opdracht is gegeven om een verkenning hiervan te maken. Ik ben erg geïnteresseerd in hoe dit precies loopt, want als we echt tot verbeteringen willen komen, als we van mensen vragen om echt melding te maken of aangifte te doen, moeten zij het gevoel hebben dat zij serieus worden genomen en dat daar iets mee gebeurt. Wij verwachten van gemeenten dat zij een gedegen antidiscriminatiebeleid opstellen. Zij moeten wel weten op grond waarvan. In een aantal gemeenten wordt nog steeds een wel heel hoog abstractieniveau gehanteerd. Ook is er het probleem dat een heleboel vormen van discriminatie grensoverschrijdend zijn. Kijk naar de discriminatie in de horeca. Jongeren wonen in de ene plaats en gaan uit in de andere. Wie is er dan verantwoordelijk als een horecagelegenheid discrimineert? Kijk naar wat deze minister in het bijzonder aangaat: de discriminatie op de arbeidsmarkt. Gaat het daarbij om de locatie van het bedrijf of om de plek waar de persoon woont? Ik vraag de minister of hij bereid is om de gemeenten te vragen of zij niet beter zouden kunnen aansluiten waar alle ketenpartners eigenlijk ook zitten: het regionale vlak van de veiligheidsregio. Zou dat niet veel efficiënter kunnen uitpakken? Kijk naar alle individuele verantwoordingen van de gemeenten. Kijk naar de hoeveelheid uren gemeentelijke inzet: volgens de rapportages 53 uur per jaar. Als we alles optellen, met de centra zelf erbij, komen we op 45.000 uur bureaucratische belasting voor de uitvoering van deze wet, die een budget van 6 miljoen behelst. Het lijkt nogal uit het lood geslagen. Op zich gaat het mij niet eens zo om de kosten, maar wel om het probleem dat je op die manier geen efficiënt beleid kunt voeren. Ik vraag de minister dus met klem om hier eens naar te kijken, of we dit niet beter zouden kunnen aanpakken op regionale schaal, waar alle partners ook al actief zijn.
Een andere passage in de rapportage vond ik eigenlijk ook wel schokkend: de uitvoering van de wet draagt nauwelijks bij aan het tegengaan van onderregistratie of aan een beter zicht op de lokale situatie in gemeenten. Dit lijkt mij een onderstreping van het belang om nu echt eens te zorgen voor die inhoudelijke koppeling, want als de gemeenteraad niet meer dan het aantal meldingen weet, en geen idee heeft op welke vormen van discriminatie deze slaan, kan hij natuurlijk nooit een goed beleid ontwikkelen.
Ik kom nu te spreken over iets wat specifiek onder de verantwoordelijkheid van deze minister valt. Ik vond het bijzonder om te zien dat 30% van de discriminatiegevallen betrekking heeft op discriminatie op de arbeidsmarkt. Op dat gebied heeft de minister een dubbele verantwoordelijkheid: hij gaat immers zowel over integratie als over de arbeidsmarkt. De VVD ziet daar interessante initiatieven. Een daarvan werkt met anonieme sollicitaties. Werkgevers vragen voor een vacature een bepaald profiel, sollicitanten bieden hun profiel aan en bij een match van meer dan 80% wordt sollicitanten gevraagd om te reageren. Zij weten dan nog niet wie die werkgever is. Pas als de werkgever ja zegt, krijgt hij te zien wie de sollicitant is. Wij hebben de hoop dat zoiets gevallen van leeftijdsdiscriminatie of discriminatie vanwege afkomst, seksuele voorkeur of postcode kan tegengaan. De sollicitanten zijn namelijk nog niet bekend, tot het moment waarop de werkgever kan zien dat hij een goede kandidaat voor zijn functie heeft. Wij hopen dat dit werkgevers net het goede zetje kan geven. Ik vraag de minister of hij de initiatieven op dit vlak uitdrukkelijk wil volgen en ons daarover wil rapporteren als deze tot goede resultaten leiden. Dat moeten we natuurlijk afwachten, maar ik wil dat echt aan de minister vragen.
Tot slot. In het verleden waren er verschillende landelijke campagnes voor de aanpak van discriminatie. We hebben een hoge structurele meldingsbereidheid gezien; dus niet ineens een opleving na de campagne – wat je veel ziet – maar een structurele opleving. Als de minister nog iets extra's kan doen, kan hij hier dan naar kijken? We kunnen hier nog heel lang verder over praten, maar dat zal de voorzitter mij niet toestaan. Ik laat het dus hierbij.
De heer Krol (50PLUS): Voorzitter. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de woorden die al zijn gezegd over antisemitisme. Wij gaan er hier niet over, maar ik betreur in dat licht dat het geluid van de Joodse Omroep gaat verdwijnen; dat bood in ieder geval wat tegenwicht. «Discriminatie» is een breed begrip, dat in de volksmond te pas en te onpas wordt gebruikt, en niet zelden ten onrechte. In de wet is te vinden op welke gronden mensen bescherming genieten indien zij worden gediscrimineerd. Misschien voelt de minister al aan welke richting ik op wil. In zijn brief aan de Kamer geeft hij een uitgebreide opsomming van wettelijke gronden: geslacht, waaronder genderidentiteit, seksuele gerichtheid, afkomst, religie, levensovertuiging en handicap. Exact diezelfde opsomming vind ik terug in het regeerakkoord. Tot mijn verbazing, tot mijn zeer grote verbazing zelfs, mis ik in deze opsomming discriminatie op grond van leeftijd. Dit verontrust mij, zeker nu ik heb gehoord dat mijn collega van de Partij van de Arbeid in haar eerste zin nadrukkelijk sprak over leeftijd. Het kan natuurlijk een foutje in de opsomming zijn, maar ook verder in de brief van de minister wordt de grond «leeftijd» maar één keer genoemd, en wel met betrekking tot de leeftijd van niet-westerse migranten. Ik vraag de minister of dit onderwerp wel de aandacht heeft van het kabinet en welke prioriteit het kabinet hieraan geeft. Het valt niet goed te plaatsen dat in een brief van maar liefst twaalf pagina's niet één keer wordt gesproken over leeftijdsdiscriminatie, en al helemaal niet omdat deze brief mede afkomstig is van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het meerjarenoverzicht van de Commissie Gelijke Behandeling kunnen we zien dat in 2008, 2009 en 2010 procentueel de meeste klachten binnenkwamen over leeftijdsdiscriminatie op het terrein van arbeid. De meeste klachten dus; dat lijkt mij een teken aan de wand. We steken veel geld in registratietaken. Als de resultaten van de registratie niet als onderlegger voor beleid dienen, zijn ze naar de mening van mijn fractie zinloos. We registreren toch niet louter om te registreren?
De brief van de minister bestrijkt bijna anderhalve pagina over het beleid met betrekking tot niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt. Dat is een belangrijk punt, dat zeker aandacht verdient. De 50PLUS-fractie wil van de minister ook graag weten welk beleid er concreet is ontwikkeld om leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan, zeker gezien de cijfers die ik net aanhaalde. De werkloosheid onder ouderen groeit nog steeds. Uit gegevens van UWV blijkt dat ouderen moeilijk aan het werk komen. Dat heeft te maken met de economische ontwikkeling, maar zeker ook met onterechte vooroordelen. Ónterechte vooroordelen dus; dat is nou net wat we «discriminatie» noemen. Ouderen zouden vaker ziek zijn, langzamer van begrip, minder efficiënt en ga zo maar door, maar onderzoek door TNO Arbeid heeft uitgewezen dat dit niet het geval is. Voorvallen zoals onlangs bij Capgemini voeden die vooroordelen: oudere werknemers werd in het algemeen gevraagd om tot wel 30% van het loon in te leveren, omdat ze meer betaald zouden krijgen dan ze opleveren. In het regeerakkoord zijn onder het kopje «arbeid» specifieke maatregelen te vinden tegen discriminatie op grond van handicap – wat mijn fractie enorm verheugt – maar geen maatregelen tegen leeftijdsdiscriminatie, en dat terwijl dit probleem al zo lang speelt en zo groot van omvang is. Specifiek beleid is voor ons des te meer van belang, nu dit kabinet tegen onze zin in een ongekende snelheid beleid en wetgeving in elkaar draait, op grond waarvan ouderen langer moeten doorwerken. Dat heeft onlosmakelijk ook gevolgen voor jongeren.
Niet alleen op het terrein van arbeid wordt op leeftijd gediscrimineerd. Volgens de Consumentbond weigert bijna de helft van de autoverzekeraars ouderen als klant. Ouderen moeten bovendien meer premie betalen. Dat is mogelijk vanwege een gat in de wet. Om dit gat te repareren, kwam Europa met de richtlijn gelijke behandeling buiten de arbeid. Ik vraag de minister naar de stand van zaken op dit punt. De 50PLUS-fractie vindt het hoog tijd voor een actieplan leeftijdsdiscriminatie. Laat de overheid stelling nemen tegen leeftijdsdiscriminatie en uitstralen dat leeftijdsdiscriminatie ontoelaatbaar is. Het Europees Hof van Justitie heeft al in meerdere uitspraken aangegeven dat discriminatie in de sollicitatiefase dient te worden bestraft; er zou schadevergoeding moeten worden betaald door de discriminerende werkgever. Onze wetgeving dient daar zeer nadrukkelijk aan te voldoen, want Europa schrijft ons dit voor. De Nederlandse regering laat dit echter al jaren achterwege. Graag een reactie hierop.
Tot slot ook nog iets positiefs naar aanleiding van de brief van de minister. Mijn fractie is zeer te spreken over de vooruitgang die de politie en het Openbaar Ministerie binnen een relatief korte termijn hebben geboekt op het gebied van registratie, het doen van aangifte en de deskundigheidsbevordering. We zien in de strafketen andere gronden weer de boventoon voeren bij discriminatie, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt, zoals uit de cijfers blijkt.
Verder is er de brief van het COC van 15 februari met enige aanbevelingen. De fracties hebben hiervan een afschrift mogen ontvangen. De 50PLUS-fractie steunt deze aanbevelingen en verzoekt de minister langs deze weg de betreffende aanbevelingen in zijn beleid over te nemen. Afhankelijk van de antwoorden van de minister overweeg ik om een VAO aan te vragen.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik wil de heer Krol het volgende vragen. Hij pleit nadrukkelijk voor een andere aanpak op de arbeidsmarkt. Hij had het vooral over leeftijdsdiscriminatie, maar ook over discriminatie op basis van seksuele voorkeur. Is hij het met ons eens dat de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van anoniem solliciteren tot het moment waarop er een inhoudelijke match op competentie is gemaakt, een stap naar verbetering zou kunnen zijn? Men kijkt dan namelijk slechts naar wat er nodig is voor een functie, zonder dat leeftijd of andere zaken in ogenschouw worden genomen.
De heer Krol (50PLUS): Ik moet heel eerlijk zeggen dat de 50PLUS-fractie nog geen standpunt daarover heeft. Het lijkt mij in ieder geval boeiend om daarmee te experimenteren en te bekijken of dit een oplossing zou kunnen zijn.
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Meer dan 200 jaar geleden kreeg Nederland zijn eerste grondwet: de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van mei 1798. Daarin staat: «Alle leden der maatschappy hebben (...) eene gelyke aanspraak op derzelver voordeelen.» Geen rechtvaardiging erbij, geen argumentatie. Dit werd opgeschreven omdat onze founding fathers juist het recht om niet te worden gediscrimineerd, het recht op gelijke behandeling, van intrinsiek belang vonden.
Waarom dit historische introductietje? Omdat de brief van de minister vooral vele concrete maatregelen bevat – die ik in hoge mate steun – maar het heilige vuur er een beetje in ontbreekt. Ik twijfel er geen seconde aan dat deze minister hard wil optreden tegen discriminatie, maar van mij had het heilige vuur een tikje hoger gemogen. Zo schrijft de minister dat arbeidsmarktdiscriminatie primair een zaak van werkgevers en werknemers is. Natuurlijk hebben zij een grote verantwoordelijkheid. Maar de minister is het vast met mij eens dat discriminatie, in elke vorm, in een vrije en open samenleving ook niet door de overheid te tolereren valt, en dat een overheid zich altijd krachtig daartegen moet verzetten, ook tegen discriminatie binnen het domein van de arbeidsverhoudingen. In dit licht complimenten voor de brief die wij gisteren van de minister kregen over de bestrijding van antisemitisme. Net als alle collega's heb ik vol afschuw naar de televisie zitten kijken. Woede en frustratie vochten bij mij om voorrang. Ik vind het heel belangrijk dat wij vandaag als Kamer unisono het signaal afgeven dat wij ons ten stelligste hiertegen verzetten. Wat mij ook aanspreekt, is de reactie van de minister: een strafrechtelijke aanpak wanneer die aan de orde is; maar dat volstaat niet, dus meer nadruk op educatie, onderzoek naar de achtergronden van dergelijk antisemitisme en naar hoe je daar iets tegen kan doen, actief in gesprek met de gemeenschappen waar dit voorkomt. Ik ben buitengewoon blij met de brief van de Turkse overlegorganisatie, die volledig afstand neemt van de uitspraken van de jongeren in Arnhem. Ik heb wel één concrete vraag aan de minister. Hij heeft het over gerichte lespakketten op school om antisemitisme – en, naar ik aanneem, discriminatie in het algemeen – tegen te gaan. Ik hoor graag van hem waaraan ik hierbij moet denken en hoe hij de bredere toepassing van die pakketten voor zich ziet.
De collega's van Veiligheid en Justitie praten apart met minister Opstelten. Dat lijkt me belangrijk, want ook op het domein van politie en justitie valt veel te verbeteren. Net zoals collega Krol verwijs ik in het bijzonder naar de brief van het COC met concrete voorstellen om de discriminatie van LHBT's te beperken en hun veiligheid te vergroten.
Wij hebben in december al met de staatssecretaris gedebatteerd over de arbeidsmarkt, over de discriminerende opdrachten die nog steeds door uitzendbureaus worden geaccepteerd. Nog steeds vindt Floor sneller een baan dan Fatima. Wij hebben daarover al in de plenaire zaal gesproken. Naar aanleiding van dat debat heeft de staatssecretaris uitgebreid met de uitzendsector gesproken. Ik ben verheugd over de grote inzet van de staatssecretaris om dit fenomeen uit te bannen. Ik vraag de minister wel om er goed op te letten dat de uitzendsector zijn leden die zich schuldig maken aan deze praktijken, blijft aanspreken.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik hoorde D66 zeggen dat het belangrijk is dat er veel onderzoek wordt gedaan naar de oorzaken van, onder andere, antisemitisme. Hoe duidt D66 een conclusie uit het jaarverslag van de AIVD uit 2004? Die stelde toen al dat de oorzaak van het toegenomen antisemitisme onder jongeren te maken heeft met de islamitische opvattingen van leerlingen. Deelt D66 deze conclusie? En zo ja, spreekt D66 dan ook uit dat de islam in dit opzicht een obstakel is voor het tegengaan van de discriminatie van joodse burgers?
De heer Van Weyenberg (D66): Nee, in de algemene bewoordingen van de heer Van Klaveren deel ik die conclusie niet. Laat er geen twijfel bestaan over de inzet van mijn partij. In 2009 hadden wij de motie-Pechtold (23 432, nr. 270), waarin stond dat de regering alert moet zijn op de toename van antisemitisme, anti-islamisme en andere vormen van discriminatie, en waar nodig, tot accurate vervolging moet overgaan. Die motie is door vele partijen gesteund, maar helaas niet door de partij van de heer Van Klaveren.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik krijg geen antwoord op mijn vraag. De AIVD stelde al in 2004 heel helder dat het toegenomen antisemitisme onder jongeren te maken heeft met de islamitische opvattingen van leerlingen. D66 deelt deze visie niet?
De heer Van Weyenberg (D66): De heer Van Klaveren probeert mij allerlei woorden in de mond te leggen. Volgens mij komt dit regelmatig voor bij moslimjongeren; dat schrijft de minister ook in zijn brief. Daarnaar wordt regelmatig onderzoek gedaan. Er spelen daarbij allerlei andere zaken een rol, zoals het Israëlisch-Palestijns conflict et cetera. De heer Van Klaveren vindt in mij een medestander als hij onderzoek daarnaar wil doen en die beelden wil wegnemen, maar we moeten hier geen anti-islamdebat van maken. Als hij denkt dat dat de oplossing voor het antisemitisme is, slaat hij volgens mij de plank volledig mis.
Ik had het over de uitzendbureaus en over gesprekken met de uitzendsector. Het valt mij op dat de brief van de staatssecretaris te weinig gaat over de inlener die discriminerende verzoeken doet bij de uitzendbureaus. Ik wil de minister vragen om VNO-NCW en MKB Nederland in het vervolg ook echt te betrekken bij deze gesprekken en dit punt bij hen expliciet onder de aandacht te brengen. Natuurlijk moet de uitzendsector niet meegaan in discriminerende verzoeken, maar idealiter komen die verzoeken daar helemaal niet terecht. Dat lijkt me echt een verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven om op te pakken.
In december hadden we het over het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar discriminatie op de arbeidsmarkt. Dat onderzoek dreigt nu te stoppen, omdat het SCP daar geen geld meer voor krijgt. De staatssecretaris zei toen dat ze hier nog eens naar zou kijken. Kan de minister mij vandaag toezeggen dat arbeidsdiscriminatie blijvend zal worden onderzocht door het SCP?
Nu een aantal specifieke groepen op de arbeidsmarkt. Er komt een ambassadeur voor de jeugdwerkloosheid. De minister weet dat ik daar erg blij mee ben. Deze ambassadeur heeft onder andere als taak de positie van migrantenjongeren. Kan de minister ingaan op de wijze waarop deze ambassadeur bij de bestrijding van discriminatie een rol kan spelen? Discriminatie is immers een van de oorzaken waardoor deze jongeren nog steeds moeilijk aan de slag komen.
Met de heer Krol ben ik nieuwsgierig naar wat de minister gaat doen tegen leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt. Ik vond dat in de brief ontbreken. Leeftijdsdiscriminatie, zoals leeftijdsgrenzen voor vacatures, valt natuurlijk niet te tolereren. Met de heer Krol ben ik nieuwsgierig naar de reactie van de minister hierop. Er gaat misschien veel niet goed, maar sommige dingen ook wel. Ik vraag de minister of hij kansen ziet om de goede praktijken van werkgevers die vooroplopen, goed uit te venten.
Tot slot de discriminatie van vrouwen. Onlangs was het Internationale Vrouwendag. Staatssecretaris Dekker heeft alle vrouwelijke ministers toen bloemen gegeven. Dat is mooi, maar vrouwen hebben volgens mij liever een gelijk loon. Allerlei zaken spelen mee bij de verklaring van het loonverschil, maar is discriminatie daar niet een van? Hoe zet de minister daarop in? Ik ben verder benieuwd naar de actuele stand van zaken in het debat met de Europese Commissie over de bescherming van zwangere vrouwen.
De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Om te beginnen wil ik aansluiten bij de openingswoorden van de collega van de VVD. Niet elk algemeen overleg laat zich even gemakkelijk voorbereiden. Een AO over discriminatie is taai, inderdaad omdat emotie en ratio door elkaar heen lopen. De brief van 18 december omschrijft discriminatie als een «hardnekkig maatschappelijk fenomeen» en een «aantasting van de menselijke waardigheid». Bij mij komt de term «veelkoppig monster» naar boven als ik aan discriminatie denk. In de brief gaat het over de belangrijke taak van de overheid om mensen te beschermen tegen discriminatie. Ik vind dat uit de brief spreekt en blijkt dat de overheid deze taak serieus neemt en dat er al heel veel in gang is gezet om discriminatie op verschillende terreinen tegen te gaan. In de brief staat terecht dat de bestrijding van discriminatie permanente aandacht vereist van de overheid, en daarnaast van burgers, bedrijven, sociale partners en instellingen. Wij kunnen daar «ouders en scholen» aan toevoegen.
Hoewel wij het vandaag vooral zullen hebben over arbeidsmarktdiscriminatie, hebben wij het natuurlijk ook over het programma Onbevoegd gezag van de NTR. Alle voorgaande sprekers hadden het al over de schokkende en verwerpelijke uitspraken van jongeren over de holocaust en over haat tegen joden. In dat kader wil ik de minister een compliment maken. Ik weet dat ik in de afgelopen weken nogal eens kritiek heb geuit op de brieven die hij naar de Kamer heeft gestuurd over arbeidsmigratie, en recent nog over zijn agenda voor integratie. Maar de brief die hij gisteren naar de Kamer stuurde, was een uitstekende brief, waarvoor ik de minister wil complimenteren. Hij bevatte een goede mix tussen ongenoegen en verontwaardiging uiten, grenzen stellen en uiteenzetten van wat wordt gedaan op het gebied van educatie en onderzoek, zonder te vervallen in al te grote woorden en zonder door te slaan in stoerheid. Datzelfde compliment wil ik maken aan het Inspraakorgaan Turken. De brief die het vorige week naar de minister en de Kamer stuurde, was reflectief en afgewogen, in plaats van defensief en ontkennend, zoals dat in het integratiedossier jammer genoeg te vaak gebeurt. Juist daarom verdient het inspraakorgaan een expliciet compliment. Het doet mij deugd dat de minister dit zal betrekken bij het vervolg. De minister stelt aan het eind van de brief dat er diverse onderzoeken gaande zijn en dat in de zomer resultaten van onderzoeken worden verwacht. Ik vraag de minister of het mogelijk is om, met inachtneming van de nodige zorgvuldigheid, de resultaten van deze onderzoeken vóór de zomer naar de Kamer te sturen in plaats van tijdens het zomerreces, zodat het mogelijk is om nog vóór de start van een nieuw schooljaar hierover in de Kamer te spreken. Graag een reactie.
In de brief van 18 december wordt uitgebreid ingegaan op de constatering van het SCP dat er meer meldingen van discriminatie zijn geregistreerd, maar ook op het feit dat die cijfers lastig zijn te duiden. Een toegenomen aantal meldingen betekent immers niet per definitie een stijging van discriminatie, maar kan ook wijzen op een stijging van de meldingsbereidheid en daarmee op een vergroting van de bewustwording en de kans om hiertegen gezamenlijk te kunnen optreden.
Ik zei het al: discriminatie is een veelkoppig monster. De bestrijding ervan begint vaak met meldingsbereidheid. Ik heb daar een vraag over, die eigenlijk raakt aan de bevoegdheden van minister Opstelten, maar ik wil mijn vraag over het LHBT-beleid toch hier stellen. In de discriminatiebrief van 2011 staat dat er een landelijke campagne wordt uitgerold tegen hatecrime: een hatecrimecampagne. Uit de discriminatiebrief van 2012 blijkt dat hiervan niets terecht is gekomen, op wat aanpassingen op enkele punten van de website na. Kan de minister aangeven hoe en of de landelijke campagne voor aangiftebereidheid wordt uitgerold?
Tot slot de discriminatie op de arbeidsmarkt, die ook door verschillende collega's werd aangehaald. Ik begrijp dat de vorige minister heeft aangegeven dat er in het najaar een SER-advies zou komen over het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt. Ook uit deze cijfers blijkt weer dat niet-westerse migranten een lagere kans hebben om uitgenodigd te worden op sollicitatiegesprekken. Wanneer kunnen we dit advies verwachten? Aansluitend bij mijn collega van D66 en bij vragen van collega Voortman van GroenLinks van vorige week, wil ik ingaan op discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, en specifiek op die van zwangere vrouwen. Vorige week stond in Trouw dat de Europese Commissie Nederland voor het Europees Hof gaat dagen, omdat het niet voldoende zou doen om zwangere vrouwen tegen discriminatie op de arbeidsmarkt te beschermen, en omdat een op de tien vrouwen in Nederland bij terugkeer na zwangerschap te maken heeft met een uitgeklede functie, en zelfs een op de twintig met demotie of een veel lagere functie. Ik wil een reactie hierop van de minister, in lijn met de vragen die mevrouw Voortman hierover stelde. Wat vindt de minister hiervan en is hij voornemens om maatregelen hiertegen te nemen? En wat vindt hij ervan dat Nederland is gedaagd door het Europees Hof?
De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Ik weet niet hoeveel mensen de film Lincoln al hebben gezien. Degenen die hem hebben gezien, zoals ik, konden zien dat de strijd tegen discriminatie en tegen ongelijke behandeling en vóór menselijke waardigheid en vóór gelijke behandeling heel ingrijpend en soms ook bloedig kan zijn. Wij denken dit jaar aan het feit dat 150 jaar geleden de slavernij door ons land werd afgeschaft. Wij zitten nu in de Groen van Prinstererzaal. Groen van Prinsterer was een van de strijders tegen slavernij. Dat wij toen de uitspraak hebben gedaan dat alle mensen gelijk zijn, is een hoogtepunt in de geschiedenis. Voor veel mensen in die strijd, zoals voor Groen van Prinsterer, was het geloof dat iedereen is geschapen naar Gods beeld, daarbij leidend. Tegelijkertijd zien we de meldingen van vormen van discriminatie langskomen in de brief van de minister, waardoor we weten dat er nog een wereld te winnen is. Het dramatische is dat die meldingen waarschijnlijk nog maar het topje van de ijsberg zijn. In de brief lees ik dat slechts 15% tot 20% van de mensen die discriminatie ervaren, daarvan ook melding maken. Dat aantal meldingen kan dus worden geëxtrapoleerd.
Mijn eerste punt betreft de arbeidsdiscriminatie. Laat ik met een alledaags voorbeeld beginnen. Een medewerkster van onze fractie met een Surinaams-Antilliaanse achtergrond vertelde dat de vele brieven die zij onder haar eigen naam stuurde, allemaal resulteerden in afwijzingen voor stageplekken. Als zij onder de naam «Petra» een brief deed uitgaan, met hetzelfde cv, kreeg zij onmiddellijk het aanbod om bij een bedrijf aan de slag te gaan. Dat zijn toch heel pijnlijke incidenten? Het wordt bevestigd door de cijfers in de brief. Het kabinet heeft een SER-advies gevraagd. Dat is mooi, we zullen daarover in brede zin kunnen spreken, maar papier is geduldig. Het kabinet zegt terecht dat dit primair de verantwoordelijkheid is van werkgevers en werknemers; wij moeten in dezen onze plek kennen. Ik weet dat de minister hoofdpijn krijgt als ik hem iets vraag over het sociaal akkoord. Nee, ik zie hem het hoofd schudden. Zou er op dit punt niet een polderconvenant moeten komen, waarin ook scholen een rol spelen? Als leerlingen of scholieren stuiten op het probleem dat zij niet aan de slag komen vanwege hun etnische achtergrond, moeten hun scholen dat toch echt bij de werkgevers aan de kaak kunnen stellen? Namen en rugnummers worden dan bekend. Is het niet tijd voor zo'n convenant?
Mijn tweede punt betreft antisemitisme. Ook ik heb het programma Onbevoegd gezag van de NTR gezien.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik heb een vraag over het vorige. Ik hoor dat u zich zorgen maakt over sollicitanten die worden afgewezen vanwege een verkeerde naam, postcode of leeftijd. Deelt u de mening van de VVD dat het heel interessant is om eens te kijken naar initiatieven op het gebied van anoniem solliciteren, waarbij eerst een match tussen baan en competenties wordt gemaakt en pas in het allerlaatste stadium de personalia naar voren komen?
De heer Segers (ChristenUnie): Dat iemand niet onder zijn eigen naam zou kunnen solliciteren, is toch eigenlijk een zwaktebod of paardenmiddel? Daarvoor capituleren zou ik toch wel heel erg pijnlijk vinden. Als het helpt, dan is dat mooi, maar ik denk dat een eerste stap moet zijn dat scholen bij werkgevers terugkomen en het bij hen aan de orde stellen dat leerlingen met een bepaalde achternaam problemen hebben bij het vinden van een stage. Ik zou dit dus allereerst willen terugkoppelen naar de werkgevers zelf.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voordat hierover het misverstand ontstaat dat men niet onder eigen naam zou moeten solliciteren, wijs ik erop dat in het initiatief waarop ik doel, de eigen naam er wel degelijk in zit, maar pas aan het eind aan bod komt, zodat werkgevers hier niet in eerste instantie op gefocust zijn. Zij krijgen eerst het beeld dat een bepaalde persoon volledig voldoet aan de eisen die aan de functie worden gesteld. Pas als laatste, als mensen worden uitgenodigd, komen de adressen erbij. Zo is men echt gericht op de kwaliteiten die voor de functie nodig zijn.
De heer Segers (ChristenUnie): Laat ik het zo zeggen: dit is een interessant initiatief. Als dit helpt en als het buiten kijf staat dat iemand gewoon zichzelf kan zijn, laten we hier dan zeker naar kijken.
Ik ga verder over antisemitisme, en ik refereerde al aan het programma Onbevoegd gezag. Mijn vraag is of de overheid onmiddellijk heeft gekozen voor degene die zijn nek uitstak, namelijk degene die de jongeren aansprak; heeft hij de bescherming gekregen die hij verdiende? Hij moest onderduiken, wat natuurlijk een heel pijnlijke situatie is, terwijl degenen die zich met woorden en zichtbaar op tv antisemitisch gedroegen, waarschijnlijk nog gewoon vrolijk rondlopen. Het erge is ook dat dit symptomatisch is. Er stond zopas een artikel in Trouw met de kop: «Herkenbaar joods zijn is een probleem». Het is altijd heel gevaarlijk, of in ieder geval heel beladen, om te refereren aan de Tweede Wereldoorlog, maar na de drama's van die tijd vind ik het een drama dat wij zo ver zijn afgezakt dat dit opnieuw een probleem is. Herkenbaar joods zijn, is dus een probleem in dit land. Vlaams onderzoek wees uit dat 75% van de islamitische jongeren antisemitische denkbeelden heeft. Dat is zeer zorgelijk. Wij krijgen de onderzoeken naar de Nederlandse situatie nog. Een graat in mijn keel is het feit dat de joodse gemeenschap nog altijd zelf de tonnen – het gaat om acht ton – voor de beveiligingskosten van haar eigen instellingen moet ophoesten. Voetbalwedstrijden kosten heel veel gemeenschapsgeld aan beveiliging; daarvoor wordt iedere week veel geld uitgetrokken. Dat staat niet ter discussie, maar aan de beveiliging van joodse instellingen wordt niets gedaan. Wij hebben daarvoor een- en andermaal aandacht gevraagd en ik doe dit nu weer: is dat echt niet iets wat wij als gemeenschap en samenleving voor onze rekening kunnen nemen?
Ik vond de suggestie van collega Marcouch naar aanleiding van de uitzending interessant. Zijn ervaring was dat mensen meenemen naar een plek als Auschwitz, heel veel indruk maakt; dat dit enorm veel impact heeft. Ik las over een lesprogramma, over rondetafelgesprekken. Ik ben bang dat we daarmee in een praatcircuit terechtkomen dat die jongeren zelf nooit zal bereiken. Wat zijn de middelen en mogelijkheden om jongeren zelf aan te spreken, hen oog in oog te brengen met joodse jongeren, en met die leeftijdsgenoten een gesprek te beginnen? De ene school kan aan de andere worden gekoppeld, er kan uitwisseling plaatsvinden, zodat mensen elkaar in de ogen kunnen kijken. Men zou de zwarte bladzijden van de geschiedenis onder ogen kunnen zien. Je zou op dat terrein kunnen denken aan een heel speciale taakstraf.
Wij zetten een streep onder het streven naar veiligheid voor LHBT's. Wij hebben verschillende incidenten meegemaakt. De ChristenUnie-fractie steunt de inspanningen op dit gebied. Volgens ons hoeft dit niet ten koste te gaan van een gevonden evenwicht tussen verschillende grondrechten, zoals de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs.
In de brief kwam ik tegen dat er veel meldingen worden gemaakt van discriminatie op grond van godsdienst en levensovertuiging, maar dit probleem wordt verder nauwelijks besproken. Het scoort dus heel hoog, maar het is onduidelijk wat ertegen wordt gedaan. Is er enig zicht op de aard van die meldingen? Waarover wordt er geklaagd? Ik ben tot slot benieuwd naar de visie van deze minister op het volgende. We hebben het incident gehad van de trambestuurder van het GVB Amsterdam die geen kruisje mocht dragen. Hoe ontspannen gaat deze minister om met uitingen van geloofsovertuigingen in het publieke domein?
De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Uit de cijfers van de Landelijke Brancheorganisatie van Antidiscriminatiebureaus (LBA), waarmee ook de politie werkt, blijkt dat ras de meest voorkomende grond voor discriminatie is. Kijken we echter naar de definitie van «ras» in het rapport erachter, dan zien we dat dit als parapluterm wordt gehanteerd. Naast mensen die zich historisch, geografisch en cultureel onderscheiden, waarbij bijvoorbeeld Friezen worden genoemd, worden expliciet ook woonwagenbewoners gerekend tot mensen van een bepaald «ander ras». Een vrij bijzondere definitie dus, als u het mij vraagt. Omdat er niet wordt geregistreerd op dader, kan niet worden gesteld wie er discrimineert. Het gangbare beeld van de enge autochtoon die de zielige allochtoon discrimineert, wordt er dus niet door bevestigd. We kunnen wel lezen dat slachtoffers met een Nederlandse achtergrond vijf keer vaker worden gediscrimineerd dan Marokkanen en zelfs acht keer vaker dan Turken. Ik hoor graag van de minister welke andere gegevens bekend zijn over discriminatie van autochtonen.
In de stukken hebben we kunnen lezen dat volgens het MDI (Meldpunt Discriminatie Internet) antisemitisme de meest voorkomende discriminatiegrond is. Dat antisemitisme nog steeds een probleem is, mag duidelijk zijn na het zien van het recente filmpje waarin Turkse jongeren de daden van Adolf Hitler prijzen. In de brief van gisteren lezen we dat dit kabinet de oorzaak van antisemitisme en jodenhaat legt bij de solidariteit en identificatie van moslims met moslims elders in de wereld. Ik kreeg daardoor het idee dat het kabinet stelt dat Israël hieraan schuldig is. Graag een reactie daarop. Ik geef hierop eventueel straks een toelichting.
Een vaak gehoord argument is dat we beter niet kunnen spreken over de antisemitische aard van de islam. De islam leert dat men joden moet haten, dat er geen vriendschap mag worden gesloten met joden en dat Allah zelfs de opdracht geeft om joden te doden. Het hedendaagse antisemitisme hangt samen met de islam. De PVV vraagt het kabinet om dit helder en expliciet te erkennen. Geen verhalen over solidariteit van jonge moslimjongens onderling, maar eerlijk durven stellen dat de islam een probleem is. Verschillende onderzoeken wijzen op deze oorzaak. In het onderzoek van ResearchNed zagen we al dat 20% van de geschiedenisdocenten in de vier grote steden de holocaust vrijwel niet ter sprake kan brengen.
De heer Segers (ChristenUnie): Uit mijn bijdrage is helder dat ik deze zorgen van de PVV-fractie deel, maar deze typering van de islam vind ik interessant. Onze collega Marcouch steekt zijn nek uit, strijdt tegen antisemitisme, neemt het voortouw daarbij in zijn gemeenschap. Zegt de heer Van Klaveren dat deze daardoor een slechte moslim is?
De heer Van Klaveren (PVV): Wij hebben altijd een helder onderscheid gemaakt tussen moslims en islam. Dat doen wij wederom. Er zijn gerust liberale moslims. De islam is dat echter niet.
De heer Segers (ChristenUnie): Laat ik mijn vraag dan anders stellen: zegt u eigenlijk dat de heer Marcouch, in tegenstelling tot u, de islam niet goed begrijpt?
De heer Van Klaveren (PVV): Wederom: wij hebben altijd dat onderscheid gemaakt. Hoe specifieke mensen de islam interpreteren, moeten zij natuurlijk zelf weten. In de islam wordt de opdracht gegeven om joden te haten, om geen vriendschap met hen te sluiten en zelfs om hen te doden. Dat lijkt mij een helder verhaal.
ResearchNed wees uit dat 20% van de geschiedenisdocenten in de vier grote steden in hun lessen de holocaust vrijwel niet ter sprake kan brengen, omdat vooral Turkse en Marokkaanse leerlingen de lessen verstoren of agressief worden. Verder constateerde de AIVD al in zijn jaarverslag van 2004 – ik wees daar zonet op – dat de oorzaak van de toegenomen antisemitische gevoelens onder jongeren te maken heeft met islamitische opvattingen van leerlingen. Ook prof. Van der Horst vroeg aandacht voor de islamisering van het antisemitisme. Onlangs verscheen in Vlaanderen een belangrijk rapport, waaruit bleek dat 75% van de islamitische jongeren er antisemitische ideeën op nahouden. Hetzelfde probleem zien we in Frankrijk, en zelfs in het Zweedse Malmö. Eenieder die dit niet ziet, is ziende blind. Wij vragen de minister nogmaals om dit te erkennen.
In het licht van dit gevaar voor de joodse gemeenschap wijzen wij, net als onze collega van de ChristenUnie, wederom op de noodzaak om deze gemeenschap te helpen, of om haar in ieder geval tegemoet te komen bij de beveiliging van joodse instellingen. We weten dat dit kabinet een algemeen onderzoek doet naar discriminatie en antisemitisme in het algemeen. De PVV hoort graag waarom hier geen expliciet onderzoek wordt gedaan naar de opvattingen onder moslims, zoals in Vlaanderen. Wij hebben dit al verschillende keren voorgesteld.
Ook de discriminatie op grond van seksuele geaardheid is nog altijd groot, en ook hier zien we de negatieve rol van de islam. We lezen in het rapport «Als ze maar van me afblijven» dat 64% van de daders van fysiek geweld tegen homo's van niet-Nederlandse afkomst is. De grootste dadergroep daarbinnen zijn Marokkanen. In het onderzoek «Geweld en agressie in het onderwijs» lezen we dat het aantal incidenten gericht tegen homoseksuele docenten toeneemt op scholen met veel allochtone en islamitische leerlingen. In het rapport «Monitoring van sociale acceptatie van homoseksuelen in Nederland» staat dat Marokkanen het scherpst zijn in hun veroordeling van homoseksualiteit en dat dit wordt gelegitimeerd vanuit de religie. Het recente onderzoek van de GGD Amsterdam bevestigt dit. Ziet de minister dat de massa-immigratie en de islamisering die daarvan het gevolg is, de emancipatie van homo's in de weg staat?
Ten slotte. Discriminatie gelegitimeerd vanuit de islam treft niet alleen niet-moslims; ook binnen de islam is discriminatie aan de orde van de dag. Het grootste slachtoffer daarvan is de vrouw. De PVV heeft op Internationale Vrouwendag het rapport «Geweld tegen vrouwen binnen de islam» uitgegeven. Ik wil dit graag in de tweede termijn aan de minister overhandigen. In het rapport wijzen wij op het feit dat in Nederland meer dan 500 eergerelateerde zaken per jaar voorkomen, met gemiddeld 1 eerwraakmoord per maand. Gedwongen isolement van vrouwen, uithuwelijking, kindhuwelijken; het zijn allemaal zaken die worden gelegitimeerd vanuit de islam. Uit onderzoek blijkt dat praktisch alle slachtoffers en daders een islamitische achtergrond hebben. Staatssecretaris Teeven gaf aan dat er geen enkel verband bestaat tussen eergerelateerd geweld en de islam. Graag hoort de PVV of deze minister dit oorzakelijk verband wel durft te benoemen.
Mevrouw Karabulut (SP): Zoals volgens mij alle anderen, deel ook ik de zorgen van de heer Van Klaveren over antisemitisme en andere vormen van discriminatie en racisme. Erkent de heer Van Klaveren dat in de afgelopen jaren mensen met een islamitische achtergrond, dus moslims, evenzeer last hebben gehad van toenemende discriminatie? Dat staat ook in de rapporten.
De heer Van Klaveren (PVV): Inderdaad wordt in de rapporten aangegeven dat er ook sprake van discriminatie van moslims is. We kunnen lezen dat verschillende groepen worden gediscrimineerd. Moslims vallen daar natuurlijk ook onder en ook dat is verkeerd.
Mevrouw Karabulut (SP): Fijn, dit vind ik een hele geruststelling. Helaas noemde u dit in uw betoog niet. Begrijp mij niet verkeerd, voor mij zijn alle vormen van discriminatie en racisme hartstikke verkeerd. Ik vraag u voor welke oplossingen van dat probleem u staat.
De heer Van Klaveren (PVV): Dat is helemaal geen nieuws hoor, dat hebben we al honderdduizend keer verteld. Alleen proberen veelal linkse partijen elke keer opnieuw een eng idee van de PVV neer te zetten. Wij zijn zo niet. We hebben een aantal algemene maatregelen tegen discriminatie, onder andere zwaardere straffen. Het vorige kabinet heeft die meegenomen, mede vanwege onze inbreng. Dat is een goed begin.
De voorzitter: Mevrouw Karabulut mag nu aan haar betoog van vijf minuten beginnen.
Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Velen hiervoor hebben het al gezegd: racisme, discriminatie, of dit nu op basis van ras of afkomst is, antisemitisme, arbeidsmarktdiscriminatie, homofobie, islamofobie, het is allemaal verschrikkelijk. Voor mensen die discrimineren is het ook niet goed. Het kabinet erkent dat gelukkig ook. Dit is zo verschrikkelijk, omdat het mensen wie dit overkomt, in hun wezen aantast. Je kunt niet zijn wie je bent. Je wordt niet beoordeeld om wat je doet, maar om waar je vandaan komt of vanwege je religieuze achtergrond. Dat kunnen en mogen wij niet pikken.
Helaas zie ik de laatste jaren een groei van discriminatie en racisme. Het Europees Netwerk tegen Racisme meldt dat de vrijheid van meningsuiting, die ik een groot goed acht en heel belangrijk vind, vandaag de dag in Europa veel meer wordt gebruikt om racistische uitlatingen goed te keuren; zie het voorbeeld van de antisemitische uitlatingen. Dit netwerk wijst er ook op dat minderheden en migranten in toenemende mate worden bestempeld als gevaarlijk voor de autochtonen. Ook signaleert dit netwerk dat racistische uitlatingen in de politiek eigenlijk gewoon aan het worden zijn. Er is ook goed nieuws. Twee derde van de Europese bevolking is nog altijd voor beleid op basis van gelijkheid en gerechtigheid. Het netwerk pleit er dan ook voor dat Europese leiders – en dat is de minister ook – veel meer hun verantwoordelijkheid moeten nemen en moeten inzetten op een gelijke toegang van ieder mens op eerlijk werk. Ik hoor graag een reactie van de minister op deze schets van het netwerk, evenals de oplossingen die hij ziet.
De heer Van Klaveren (PVV): We horen de SP zeggen dat het beeld is gecreëerd dat immigranten een gevaar voor de samenleving zouden zijn. Ik vraag de SP of zij ook de extreme oververtegenwoordiging ziet van niet-westerse allochtonen in de criminaliteit. Deelt zij onze visie dat de massa-immigratie een heel kwalijk fenomeen is, dat heeft geleid tot meer criminaliteit en dus meer onveiligheid?
Mevrouw Karabulut (SP): Hoe zeg ik dit toch netjes... Het wereldbeeld van de PVV en de heer Van Klaveren is mij iets te simpel. Criminaliteit kun je niet puur ophangen – zoals de PVV wel vaker doet – aan afkomst, die heeft met veel meer te maken. De termen die de PVV gebruikt bij migranten en met name bij hen met een islamitische achtergrond, zijn niet de mijne. Ik denk dat de PVV er goed aan zou doen als ze zou bekijken wat haar aandeel is in het groeiende probleem van de tweedeling. Mijn partij was een van de eerste om te erkennen dat migratie, arbeidsmigratie en ook de migratie in de nieuwe vormen, leidt tot een aantal problemen waarvoor wij de ogen niet moeten sluiten; en zij erkent dat nog steeds. We moeten segregatie bestrijden. Vooroordelen en discriminatie moeten we bestrijden. We moeten het huis op orde hebben als we weer nieuwe groepen migranten zouden willen aantrekken. We moeten ook kijken naar de landen van herkomst. Het is dus allemaal veel breder dan een beetje schelden op mensen of mensen wegzetten, en vervolgens tot simpele conclusies komen. Dat is mijn antwoord.
De heer Van Klaveren (PVV): Allereerst zou ik graag horen wat voor enge termen wij zouden gebruiken bij mensen met een islamitische achtergrond. Volgens mij gebruiken wij geen enge termen. Daarnaast bevestigde mijn SP-collega net eigenlijk dat de massa-immigratie negatieve gevolgen heeft gehad, bijvoorbeeld voor de criminaliteit; en dat terwijl zij eerder aangaf dat dit niet het geval was. En zij sprak ook over een huis, dat eerst op orde moet zijn. Ik vraag de SP of het huis op orde is. En als zij de visie deelt dat het huis niet op orde is, deelt zij dan ook onze visie dat er een immigratiestop moet komen, onder andere voor immigratie uit islamitische landen?
Mevrouw Karabulut (SP): Laat ik hier het volgende op antwoorden. De PVV zat in de periode van Rutte I zo'n beetje aan de knoppen. Dat beleid wordt nu overigens voor een groot deel gecontinueerd, dus daar kunt u blij mee zijn. U hebt destijds een heel belangrijk instrument losgelaten: het reguleren van de arbeidsmarkt, het hanteren van werkvergunningen. U hebt dat onder Rutte I dus zelf niet geregeld. Wij zouden dit wel graag zien, bijvoorbeeld om uitbuiting, onderbetaling en verdringing te voorkomen.
Ik ga verder over antisemitisme en islamofobie; beide hangen immers samen. Vanwege de manier waarop incidenten worden geregistreerd, kun je niet altijd eenduidige conclusies trekken, maar het lijkt te gaan om ras, antisemitisme, arbeidsmarktdiscriminatie, homofobie en natuurlijk ook om het probleem van toenemende vooroordelen en discriminatie jegens mensen met een islamitische achtergrond. Vele leden hebben de jongeren op tv al aangehaald. Dat was natuurlijk schokkend om te zien. Natuurlijk moeten we hun allereerst historisch besef bijbrengen. Hoe kun je namelijk dit soort dingen zeggen? Volgens mij alleen als je niet weet wat voor verschrikkelijke dingen de geschiedenis met bepaalde groepen mensen heeft gedaan en als je niet weet waartoe haat kan leiden; in de kern komt het daar immers op neer. Inderdaad betekent dit fors inzetten op onderwijs, maar het gaat ook om ontmoeting. Mensen die elkaar niet kennen, zijn sneller bang dan wanneer zij elkaar wel kennen. Ik heb al eerder gepleit voor de bestrijding van segregatie, maar ook voor het stoppen van subsidies voor segregatie. Helaas, helaas, daarin wil de minister nog niet mee. Ik wil hem in dit geval het volgende voorleggen. De Turkse overheid heeft recent, bij monde van premier Erdogan, heel forse uitlatingen gedaan over de jeugdzorg: Turks-Nederlandse kinderen, dus kinderen met een Turkse achtergrond, zouden zomaar uit gezinnen worden gehaald en bij niet-passende pleegouders worden geplaatst. Waarom vindt hij ze niet passend? Omdat deze mensen een andere religieuze achtergrond hebben of homoseksueel zijn. Naast alle problemen die er al zijn, worden hierdoor het wantrouwen, de tweedeling en de vooroordelen gevoed. Ik heb nog geen duidelijke stellingname van de regering gehoord tegen dit geluid. De problemen zijn al groot genoeg. We moeten voorkomen dat ze groter worden, we moeten eraan werken dat er meer pleegouders komen. Ik weet dat de selectie zorgvuldig is. Ik weet dat er problemen zijn, maar op deze manier worden vooroordelen gevoed. Dit is tegelijkertijd strijdig met ons beginsel van antidiscriminatie. Dit lijkt me dus echt onmogelijk. Daarbij komt nog: wie is de Turkse overheid om zich te bemoeien met onze jeugdzorg? Ik hoor daar graag een reactie op van de minister. Premier Erdogan komt volgende week naar Nederland. Ik hoor graag een statement zoals dat van Pieter Hilhorst, de opvolger van de minister in Amsterdam.
De voorzitter: Er is een vraag van de heer Segers. Daarna verzoek ik u om af te ronden.
Mevrouw Karabulut (SP): Nu al?
De voorzitter: Ja, u spreekt al meer dan vijf minuten.
De heer Segers (ChristenUnie): Een interruptie schept altijd enige lucht in een bijdrage.
Ik wil even een paar onderwerpen teruggaan. Mevrouw Karabulut noemde antisemitisme, discriminatie en islamofobie in één adem. Door organisaties van islamitische landen worden die zaken inderdaad op één lijn gesteld en binnen de Verenigde Naties naar voren gebracht als een misdaad tegen de menselijkheid. Mevrouw Karabulut noemde ze ook in één adem. Ziet zij niet het verschil tussen discriminatie op grond van ras, iets wat je niet kunt veranderen, en bijvoorbeeld kritiek op geloof of overtuigingen, zoals van moslims? Zijn die zaken niet heel verschillend?
Mevrouw Karabulut (SP): Jazeker, dat zijn verschillende vormen van discriminatie. Ik vind het problematisch bij dit soort discussies dat soms alles op één hoop wordt gegooid. Zowel islamofobie als antisemitisme zijn heel erg. Natuurlijk kun je die niet gelijkstellen; het zijn verschillende vormen. Misschien hebt u mij verkeerd begrepen?
De heer Segers (ChristenUnie): Mijn zorg zit daarin dat organisaties van islamitische landen islamofobie als een misdaad tegen de menselijkheid betitelen. Dat kan ertoe leiden dat elke kritiek op de islam, of de geloofsbelijdenis door een niet-moslim in een islamitisch land, kan worden opgevat als een aanval op de islam, en dat zoiets gelijk zou staan aan antisemitisme, dat echt gaat om iets wat je niet kunt veranderen, namelijk je ras. Dit zijn echt verschillende zaken. Als het gaat om een strijd tussen ideeën en overtuigingen, kun je heel veel zeggen, kun je heel scherp zijn, maar dat is echt iets anders dan mensen discrimineren op grond van iets wat zij zijn en niet kunnen veranderen.
Mevrouw Karabulut (SP): Dat laatste moet natuurlijk niet gebeuren. En met dat eerste ben ik het helemaal eens: natuurlijk moet je kritiek kunnen uiten. Ik ben zelf de eerste om dit regelmatig en voortdurend te doen. Kritiek hebben op een religie, of op de manier waarop via religie politiek wordt bedreven, is absoluut iets heel anders dan antisemitisme.
De voorzitter: U kunt uw betoog vervolgen, maar u gaat wel afronden.
Mevrouw Karabulut (SP): Nu de discriminatie op de arbeidsmarkt. Anderen hebben het al gezegd: niet-westerse migranten en kinderen van migranten hebben een achterstand en lijden onder discriminatie. De minister schrijft in zijn brief dat de overheid de taak heeft om de noodzakelijke voorwaarden te scheppen om discriminatie tegen te gaan. Ik vraag hem welke voorwaarden dat zijn en wat hij hieraan doet. Ik heb het al eerder voorgesteld: ik zou graag willen dat wij de arbeidsinspectie de mogelijkheid zouden geven om actief op te treden tegen arbeidsmarktdiscriminatie en te beboeten. Als bedrijven zich daar aantoonbaar schuldig aan hebben gemaakt, moet er sprake zijn van naming-and-shaming en moeten zij op een zware lijst komen. Voor mij valt ook leeftijdsdiscriminatie daaronder, een gigantisch probleem. Graag een reactie van de minister.
De voorzitter: Dank u wel, dit was uw laatste punt. Misschien kan mevrouw Van Nieuwenhuizen u nu helpen.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Wellicht, want ik sluit even aan bij het laatste punt van mevrouw Karabulut: naming-and-shaming. Zij had kunnen weten dat de VVD daar in het verleden ook op heeft aangedrongen. Is zij het met mij eens dat naming-and-shaming eigenlijk niet zo veel zin heeft als zoiets alleen op een site staat, zoals nu het geval is? Dan is dat alleen zichtbaar voor mensen die er echt naar zijn gaan zoeken, en geen enkele burger of bedrijf doet dat. Dit zou echt op een andere manier openbaar moeten zijn. Op de manier waarop de minister dit heeft beschreven, heeft het niet zo veel zin.
Mevrouw Karabulut (SP): Ik ben echt blij met deze steun, want ik ken de VVD ook in een andere gedaante. Zeker, wat er nu is, is waardeloos.
De voorzitter: Dit is het eind van de eerste termijn van de Kamer. De minister heeft aangegeven dat hij tien minuten nodig heeft voor de voorbereiding van zijn antwoorden.
Schorsing van 11.06 tot 11.16 uur.
Minister Asscher: Voorzitter. Ik dank de verschillende Kamerfracties voor hun mooie inbreng bij dit belangrijke onderwerp. Ik vond het mooi dat de heer Segers teruggreep naar Groen van Prinsterer, een van de grondleggers van de beweging waarvan hij en zijn buurman deel uitmaken. Het is belangrijk om je te realiseren dat strijd tegen ongelijkheid niet nieuw is. Ik mag in dit verband altijd graag oud-wethouder in Amsterdam Floor Wibaud citeren, die zei: er is maar één land: de wereld; één volk: de mens; en één geloof: de liefde. Helaas gedragen we ons niet zo in de wereld. We zijn nog steeds bezig om meer de verschillen tussen mensen te benadrukken en gedragen ons daarnaar. De rol van de overheid en de boodschap van onze wetgeving zijn heel duidelijk: mensen hebben het recht om te worden beschermd tegen discriminatie, tegen racisme, tegen willekeur; het is niet acceptabel als mensen op grond van hun herkomst, hun achternaam, hun overtuiging of voorkeuren worden beoordeeld en om die reden ongelijke kansen krijgen; het is onacceptabel dat mensen worden weggepest uit hun eigen huis, worden lastiggevallen op straat, om het simpele feit dat zij joods zijn of homo.
De beelden waaraan de leden refereerden en waarop ik in mijn brief ben ingegaan, zijn schokkend. Ze zijn niet schokkend omdat ze zo verrassend zijn. Ik geloof niet dat er veel mensen naïef zijn over het feit dat antisemitisme nog volop in onze samenleving aanwezig is. Dat maakt het echter niet minder schokkend om een groep Nederlandse jongeren dit soort uitspraken te zien doen, zonder een spoor van schaamte of terughoudendheid. Ik heb niet de indruk dat deze jongeren door een gebrek aan lespakketten hiertoe zijn bewogen. Immers, in de uitzending bleken zij bijzonder goed op de hoogte van hoe het Anne Frank is vergaan en van wat er in de oorlog is gebeurd. Het probleem is juist dat zij daar in hun uitspraken expliciete goedkeuring aan gaven. Wij moeten bij een dergelijke reactie dus precies bekijken wat het probleem is. Ik vind lespakketten en onderwijs ongelooflijk belangrijk, maar het hangt ervan af wat daar vervolgens mee wordt gedaan. De boodschap dat er in de Tweede Wereldoorlog veel joden zijn vermoord, is niet afdoende om dit soort vooroordelen, die natuurlijk niet opeens ontstaan maar die worden doorgegeven en blijkens de uitzending ook breder leven, effectief te bestrijden. Ik ben heel blij met de manier waarop alle Kamerfracties hierop hebben gereageerd. Ik geloof dat het, bij al het politiseren, van groot belang is en toegevoegde waarde heeft als de Kamer en het kabinet eensluidend reageren in dit soort kwesties, die direct de Grondwet en de waarden van de Nederlandse samenleving raken. Wij geven daarmee een boodschap af aan degenen die het slachtoffer zijn van discriminatie en aan degenen die vooroordelen koesteren die tot discriminatie leiden. Natuurlijk doet het Openbaar Ministerie onderzoek naar dit geval, dus ik moet mij terughoudend opstellen ten opzichte van wat zich heeft afgespeeld en hoe het verder zou moeten gaan met de figuren die we op televisie hebben gezien. Toch meen ik dat het belangrijk is om in mijn antwoord op de vragen uit de Kamer helder te zijn over hoe wij dit soort uitspraken kwalificeren.
Ik sluit mij aan bij degenen die complimenten hebben geuit in de richting van het Inspraakorgaan Turken in Nederland, dat in volstrekt ondubbelzinnige bewoordingen duidelijk heeft gemaakt hoezeer het hier afstand van neemt. Het heeft aangegeven dat het niet weet hoeveel dit voorkomt; maar ook als het weinig zou voorkomen, zou het hier evenzeer afstand van nemen. Het inspraakorgaan heeft gesteld dat het hier zelf onderzoek naar gaat doen, dat het hiertegen wil optreden en dat het contact heeft gezocht met de rijksoverheid. Wij zijn daar onmiddellijk op ingegaan, omdat wij dit een voorbeeld vinden. In de brief staat: wij voelen ons verantwoordelijk voor de bestrijding van dit soort intolerantie, ongeacht de vraag hoe vaak het voorkomt. Ik vind dat voorbeeldgedrag van het inspraakorgaan Turken, waarvan wij gebruik moeten maken. Ook dat zendt een boodschap uit die mag worden gehoord.
Wij zijn ons er allemaal van bewust dat de oplossing van dit soort problemen nooit is te vinden in één maatregel of één instrument, en dat er eigenlijk nooit één oplossing is. Het zal altijd moeten komen van volharding ten aanzien van de principes die aan de orde zijn, duidelijkheid over de waarden die in het geding zijn en de eisen die de overheid op dit gebied stelt. Vervolgens moet heel probleemgericht worden gekeken naar wat er specifiek aan de hand is, in welke gevallen het strafrecht een rol moet spelen en in welke gevallen juist door opvoeding en onderwijs moet worden geprobeerd om vooroordelen te slechten. Je moet bekijken wanneer een specifieke groep hetzij slachtoffer is, hetzij dader. Ik zal daar straks bij mijn beantwoording op de individuele vragen op terugkomen. Ik ben van mening dat je problemen niet oplost door ze te ontkennen, maar ook niet door ze uitsluitend te benoemen. Het is zaak om de problemen te herkennen, ze te benoemen en om vervolgens op zoek te gaan naar een oplossing en niet op te geven voordat je die oplossing vindt. Ik zeg dit alles in het licht van het feit dat dit algemene probleem van vooroordelen, discriminatie en racisme bijzonder hardnekkig is. Je moet niet de illusie hebben dat je dit oplost, maar je moet wel de ambitie hebben om het in de Nederlandse samenleving permanent te bestrijden, omdat zo ongelooflijk veel mensen hiervan last hebben en het daarom een bedreiging vormt voor de vrijheid die wij allen koesteren, en die dit land zo mooi maakt.
De Kamer heeft de brief ontvangen waarin ik heb gezegd dat ik over dit onderwerp in overleg zal treden met het CIDI (Centrum Informatie en Documentatie Israël), het Centraal Joods Overleg en het departement van Onderwijs. Ik zal dit overleg gebruiken om te kunnen bezien welke acties er verder nodig zijn. Aan de hand van de Integratiebrief van het kabinet hebben we eerder een aantal van deze elementen besproken. Bij de concrete uitwerking van de integratieagenda komt dit onderwerp aan de orde.
De commissie heeft het een en ander gezegd over de Voortgangsbrief discriminatie. Deze brief laat inderdaad een zorgelijk en tegelijk moeilijk te interpreteren beeld zien. Er is gewezen op het positieve feit dat de meldings- en aangiftebereidheid stijgen, maar dat daarachter ook een omvang van de problematiek schuilgaat die wij natuurlijk liever niet zouden zien. Je weet niet precies wat de reële stijging is: welk deel heeft te maken met meer incidenten, meer discriminatie of meer racisme, of meer ervaringen daarvan, en welk deel met die meldingsplicht? Mijn indruk is dat het zeker niet minder wordt, dat bijvoorbeeld antisemitisme stijgt in plaats van daalt en dat ook andere vormen van intolerantie eerder stijgen dan dalen. Dat doet er echter niets aan af dat het positief is dat mensen eerder melden. Daarvan gaat ook een zeker vertrouwen in ons uit, in de overheid, die er wat aan kan doen. In het algemeen ben ik hier echter niet positief over. Degenen die beweren dat het feit dat het kabinet geschokt is, erop zou duiden dat het zich niet realiseert dat dit aan de hand is, hoop ik hiermee te hebben weersproken.
Ik denk dat het belangrijk is om vast te stellen dat een flink aantal van de instrumenten door eerdere kabinetten en Kamers is geïntroduceerd om discriminatie te bestrijden. De infrastructuur is gebouwd, de voorwaarden zijn geschapen om op allerlei niveaus en manieren discriminatie te bestrijden. Vervolgens gaat het natuurlijk om hoe en hoe effectief die infrastructuur wordt gebruikt, door lokale overheden, de politie en door ons, vanuit onze verantwoordelijkheden, en om hoe burgers zelf durven op te treden tegen intolerantie, wanneer zij die waarnemen. Het is ongelooflijk belangrijk om duidelijk stelling te nemen als mensen die de mensenrechten verdedigen, zelf in het geding komen. Wij moeten de verdedigers altijd verdedigen. Gisteren heb ik de Geuzenpenning mogen uitreiken aan een Tunesische advocate die jarenlang optrad tegen marteling. Zij gaf nog eens aan hoe ongelooflijk belangrijk het is om solidariteit te hebben met de mensen die hun nek uitsteken om intolerantie te bestrijden.
Het is niet zinvol om een rangorde aan te brengen of een onderscheid te maken in de ernst van vormen van intolerantie. Alle vormen van intolerantie hebben gemeen dat zij een miskenning inhouden van wie mensen zijn en dat zij op grond daarvan ongelijke behandeling toestaan. Alle Kamerleden die verschillende elementen van intolerantie hebben aangegrepen, hebben dus gelijk. Ik doe niet mee aan «dit is erger dan dat». Ze zijn allemaal erg, omdat ze allemaal ingrijpen op de wezenskenmerken van een individu. Ze verschillen in hun verschijningsvormen, maar ze hebben gemeen dat ze de ultieme gelijkheid die wij in gelijke gevallen dienen te hebben, niet erkennen. In de richting van de heer Krol zeg ik dat dit ook geldt voor leeftijdsdiscriminatie. Dit geldt ook voor discriminatie van moslims; de heer Van Klaveren gaf al aan dat die discriminatie streng dient te worden gestraft. Over antisemitisme heb ik al het een en ander gezegd. Dit geldt ook voor discriminatie op de arbeidsmarkt. Ik denk dat het belangrijk is om vanuit gelijkheid te redeneren, en dan probleemgericht te bekijken waar het vandaan komt, wie de daders zijn en wie de slachtoffers zijn.
Het belang van melden kan niet vaak genoeg worden herhaald. Hier is «frapper toujours» van toepassing. Pas bij melding kan er worden bemiddeld, kunnen bedrijven of instellingen worden aangesproken, kunnen daders worden gepakt, kunnen patronen in kaart worden gebracht, kunnen we een beter beeld krijgen van de vooroordelen die erachter liggen, kunnen we gerichter beleid voeren, kunnen we meer doen met die meldingen en aangiftes. Dit blijft dus van groot belang. Wij doen daar ook van alles aan. Lokale overheden doen er ook van alles aan, maar ik wilde deze gelegenheid aangrijpen om dit punt nog eens te maken, daarmee niets afdoend aan het feit dat de leden dit punt ook al hebben gemaakt. Ik sluit mij hier dus zeer bij aan.
Ik ga verder over de beleidsdomeinen rond Veiligheid en Justitie. De leden hebben in de voortgangsbrief kunnen zien dat een aantal zaken stevig op de rails staan: de manier waarop wordt omgegaan met aangiftes, de aandacht voor het slachtoffer, de genderwetgeving. De Kamer zal hierover nog apart in debat gaan met mijn collega van Veiligheid en Justitie. Ik zal er dus in mijn antwoorden hier en daar aan raken, maar ik zal er niet uitgebreid op ingaan. Het is belangrijk dat geweld en discriminatie in al hun verschijningsvormen onderdeel uitmaken van de High Impact Crime-aanpak en van de landelijke prioriteiten voor de politie, die tot 2014 gaan. Over het vaststellen van de nieuwe prioriteiten daarna gaat de collega van V&J in overleg met het bevoegd gezag en de politie. Ik vermoed dat de high impact crimes evenals hatecrimes daarna hun prioriteit houden, ook omdat dit in de samenleving als geheel wordt gevoeld als een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is dus al prioriteit en ik verwacht dat dit zo zal blijven, al ga ik daar niet over.
Nog één opmerking hierover. Het is bekend dat de strafeis bij discriminatie op grond van de OM-richtlijnen inmiddels aanzienlijk is verhoogd. Hierbij kan worden gedacht aan de mishandeling van homo's, waarvoor de strafeis standaard met 50% wordt verhoogd. In gevallen van zeer aangrijpende delicten wordt de strafeis verhoogd met 100%. Ik hoorde de heer Van Klaveren de vorige regering een compliment maken. Ik sluit mij daar graag bij aan. Ik denk dat het heel goed is dat de strafeisen voor dit soort delicten hoger zijn.
Ik ga nu wat uitgebreider in op de specifieke onderdelen, aan de hand van de vragen zoals deze zijn gesteld. De VVD vroeg of het niet logischer zou zijn om de organisatie van de WGA (Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen) op te schalen van gemeentelijk niveau naar het veiligheidsregioniveau. Ik begrijp die vraag heel goed. Mevrouw Van Nieuwenhuizen constateert terecht dat de delicten en de problemen zich niet houden aan gemeentegrenzen, en dat het voor afzonderlijke gemeenten moeilijk kan zijn om op zo'n onderwerp effectief beleid te organiseren. We zien regionale ontwikkelingen. Je ziet ook steeds vaker dat één antidiscriminatievoorziening (adv) voor meerdere gemeenten werkt. Ik hoorde haar zeggen dat het van belang blijft dat informatie die zo'n regionale adv verstrekt, aansluit bij de lokale behoefte, dus dat er terugkoppeling plaatsvindt. Daarom wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van regionale multi-agencyachtige rapportages. Die zouden ervoor kunnen zorgen dat kennis wordt gedeeld. Daarmee zou ook het probleem kunnen worden ondervangen dat het delict van discriminatie op een andere plek heeft plaatsgevonden dan de woonplaats van de daders of slachtoffers. Je moet daarbij zorgen voor een heel duidelijke terugkoppeling, zodat de lokale instanties er wat mee kunnen doen. Dit gaat precies in op het punt dat mevrouw Van Nieuwenhuizen aansneed.
Radar en Art.1 onderzoeken de mogelijkheden om de discriminatiegegevens uit verschillende bronnen eenduidig en in één verband te presenteren en te analyseren op het niveau van de regionale politie-eenheden. We weten hoe moeilijk het is om discriminatie goed te registreren. We kennen allemaal de problemen die we met de verschillende registratiesystemen hebben en van het extra vinkje dat nodig is om te herkennen of er sprake is van een discriminatoir element in een commuun delict. Het doel van dit onderzoek is het inzicht in discriminatie op lokaal, regionaal en landelijk niveau te verbeteren.
Mevrouw Karabulut (SP): Ik heb een vraag over de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen en de ADV's per gemeente. In de rapportage wordt geconstateerd dat er sprake is van onderregistratie en een gebrek aan eenduidige registratie. Is de minister voornemens zich daarover te ontfermen en te bekijken wat de mogelijkheden zijn om onderregistratie te voorkomen en weg te werken? De derde taak van gemeenten is het maken van en adviseren over antidiscriminatiebeleid. Die taak is ondergesneeuwd. Slechts 25% van de gemeenten doet dat. Dat lijkt me gezien alles wat wij hier bespreken ontzettend belangrijk, maar dit staat onder druk door gemeentelijke bezuinigingen. Is de minister bereid daarover met gemeenten in gesprek te treden? Ik zie hem lachen, dus volgens mij wil hij dit heel graag doen. Die taak moet volwaardig uitgevoerd worden en niet slechts door een kwart van de gemeenten, maar door minstens de helft en het allerliefst door alle gemeenten.
Minister Asscher: Het is mooi dat ik op deze manier kennis heb kunnen nemen van het deel van het betoog van mevrouw Karabulut dat ze net niet meer kon uitspreken. Dit gebeurde nauwelijks versluierd. Ik was al aan het ingaan op de vraag van de VVD over het gesprek met de gemeenten. Dat gesprek zal namelijk zeker plaatsvinden aan de hand van dat onderzoek. Ik wil de resultaten bespreken en kijken waar de verbeterpunten liggen. Een van de dingen die nog niet goed functioneren, is de registratie. In reactie op mevrouw Van Nieuwenhuizen heb ik net uiteengezet wat mogelijk een oplossing is, al is het geen eenvoudige kwestie. Ook die andere elementen wil ik met de gemeenten bespreken. Ik wil dan ook van hen horen hoe zij de werking van de wet ervaren, welke knelpunten ze zien en welke rol wij kunnen spelen om die knelpunten weg te nemen. Het antwoord op de vraag van mevrouw Karabulut is dus dat ik daar inderdaad over in gesprek ga met de gemeenten via de gremia die daarvoor zijn.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Wanneer komen die onderzoeken van Radar en Art.1 beschikbaar? En krijgen we een verslag van de gesprekken met de gemeenten? Dan kunnen we daar met elkaar over debatteren.
Minister Asscher: Vanzelfsprekend zal ik de Kamer informeren over en meenemen in de uitkomsten van die onderzoeken. Ik wijs erop dat de pilot die ik net noemde, pas in het voorjaar van volgend jaar wordt afgerond. Op de resultaten daarvan moeten we dus even wachten. Dat heb je nu eenmaal met een pilot. Maar de informatie die ik heb, zal ik vanzelfsprekend met de Kamer delen. Ik zal het gesprek aangaan en de Kamer daarvan op de hoogte houden.
De voorzitter: Kan de minister aangeven op welke termijn we dat kunnen verwachten?
Minister Asscher: Voor de zomer in ieder geval.
De voorzitter: Voor 1 juli. Dat staat genoteerd.
Minister Asscher: Nou, de toezeggingenteller staat aan!
Ik kom op de terechte vraag over het belang van kwalitatieve terugkoppeling. Het zuiver registreren van een niet verder ingevulde telling van incidenten leidt alleen maar tot frustratie, onrust en onzekerheid. Je kunt wel zeggen dat er tien discriminatie-incidenten zijn, maar als je niets weet over de dader, de aard of de slachtoffers, dan is het moeilijk om daar beleid op te voeren. Bij tien leeftijdsdiscriminatiezaken ligt het anders dan bij tien antisemitische incidenten. Ik ben het dus zeer met mevrouw Van Nieuwenhuizen eens. Het is ongelooflijk belangrijk dat de kwalitatieve terugkoppeling aan gemeenten goed is. Dat zal de betrokkenheid vergroten. Dat is juist een van de redenen dat ik Radar en Art.1 heb gevraagd om op een eenduidige manier inhoudelijk te informeren. Dat stelt de ADV's namelijk in staat om de terugkoppeling lokaal te organiseren. Dat is wat mij betreft een van de kernopdrachten die we hebben gegeven. We nemen dat dus mee in de follow-up van de evaluatie van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen.
Gaan we de campagne die we eerder hebben gevoerd, herhalen? Hoe gaat het daarmee? Ja. Het vergroten van de meldingsbereidheid blijft onverminderd van belang voor de aanpak van discriminatie. Het gaat niet alleen om melden, we moeten ook meteen melding maken van wat ermee gebeurt. Ik ben van plan om volgend jaar een vergelijkbare – weliswaar aangepast aan wat er dan speelt – campagne te voeren.
Mevrouw Karabulut vroeg welke voorwaarden we scheppen om discriminatie te bestrijden. Daar gaat dit hele debat eigenlijk over. We moeten ervoor zorgen dat de infrastructuur die nodig is om discriminatie te bestrijden op orde is. Het moet duidelijk zijn dat iedere Nederlandse burger zich bij een ADV in de buurt kan melden voor hulp en bijstand. Men moet bij de politie terechtkunnen om daar aangifte te doen. Men moet de Commissie Gelijke Behandeling weten te vinden. Qua waardenniveau moet het duidelijk zijn wat we wel en niet accepteren in Nederland. Hetzelfde geldt voor de wet. Waar zijn de grenzen precies getrokken en hoe worden die gesanctioneerd? Ook een infrastructuur waarin burgers die slachtoffer worden van discriminatie hun recht kunnen halen, is van belang. Dat is een derde niveau. Een vierde niveau is de vraag hoe burgers met elkaar omgaan en welke verantwoordelijkheid zij nemen in de samenleving vanuit hun rol als opvoeder, onderwijzer, jeugdzorger of medeburger om op te treden tegen intolerantie. Op al die niveaus moeten wij actief zijn. Het scheppen van voorwaarden ligt volgens mij vooral op dat niveau van het creëren van een infrastructuur. Die infrastructuur is net geëvalueerd en we sleutelen verder aan verbetering.
Dan kom ik bij een aantal specifieke vragen over antisemitisme onder Turkse, dan wel islamitische jongeren. Mevrouw Yücel vroeg daarnaar in haar mooie betoog over de waarden die in het geding zijn. Er lopen op dit moment verschillende onderzoeken die inzicht moeten geven in aard en omvang van het moderne antisemitisme. Panteia voert in opdracht van de Anne Frank Stichting onderzoek uit naar de omvang en achtergrond van antisemitisme onder jongeren in het voortgezet onderwijs. Het Sociaal en Cultureel Planbureau is bezig met een breed ervaringsonderzoek rond discriminatie waarin het dadersaspect wordt meegenomen. We hebben het daarover gehad in het AO over integratie. Dat onderzoek wordt in de zomer afgerond. Ik ben het met de leden eens dat alle jongeren, dus ook jongeren van Turkse komaf, de essentiële waarden moeten kennen en verinnerlijken die onze samenleving bepalen. Het recht op gelijke behandeling is daarin cruciaal.
Er zijn al heel veel lespakketten beschikbaar. Er gebeurt al heel veel. Het is van cruciaal belang dat die lessen kunnen worden gegeven. Als er gedoe ontstaat, is het van belang dat we de docent steunen en dat de directeur de docent steunt. De lokale overheid moet de directeur steunen en wij steunen weer de lokale overheid. Als men slecht reageert op een les over de Holocaust, moeten we niet toelaten dat die les dan maar niet wordt gegeven. Daarmee geef je precies de verkeerde boodschap af. Het is wel heel goed om te bekijken hoe geschikt lespakketten zijn, hoe ze worden gebruikt en wat voor effect ze hebben. Dat bedoel ik met het gericht inzetten van lespakketten. Dat is geen discussie die wij in Den Haag kunnen beslechten, want het heeft heel veel te maken met de ervaringen in het onderwijs zelf. Men moet eerst zien wat het effect is van die lessen en of ze helpen bij het bestrijden van vooroordelen. Op die manier wil ik ook het gesprek met het CIDI, het CJO en OCW gebruiken. Simpelweg afkondigen dat iedereen les krijgt over Anne Frank is onvoldoende. Dat blijkt ook uit die televisie-uitzending. We zullen een stap verder moeten gaan.
De heer Segers (ChristenUnie): Maatwerk is natuurlijk cruciaal op dit punt. Antisemitisme in een voetbalstadion is van een heel andere aard dan antisemitisme onder Turkse of islamitische jongeren. Wordt er op dat gebied maatwerk geleverd? Wordt er ingezoomd op de verschillende aarden en achtergronden van het antisemitisme onder verschillende groepen?
Minister Asscher: Wat mij betreft wel. Een probleemgerichte aanpak veronderstelt dat je geïnteresseerd bent in de verschillen tussen de verschijningsvormen van discriminatie. Dat kan een rol spelen bij de effectiviteit van de aanpak ervan. Sissen in het stadion is niet met hetzelfde lespakket te verhelpen als antisemitisme onder jongeren van islamitische komaf.
Ik vind het in dit verband ook belangrijk om te bekijken welke rol de spanning tussen Israël en Turkije speelt.
De voorzitter: Voordat u verdergaat, wil mevrouw Yücel interrumperen.
Minister Asscher: Mag ik deze zin nog even afmaken? De heer Van Klaveren leek te suggereren dat de regering die spanningen zou gebruiken als excuus voor dit soort gedrag. Maar dat is bij uitstek niet het geval. Het goede van de brief van de Stichting Inspraakorgaan Turken in Nederland is dat dit daarin ook niet wordt gesuggereerd. Zij keert zich zonder enig voorbehoud tegen antisemitisme en discriminatie. Zij wijst erop dat inderdaad soms door islamitische jongeren of in islamitische kringen het conflict in het Midden-Oosten wordt gebruikt als een aanleiding of verdediging voor antisemitisme. Dat wil dus niet zeggen dat wij die reden overnemen. Dat wil wel zeggen dat het interessant is om te bekijken hoe die wisselwerking plaatsvindt. Het kan ons namelijk iets leren over de manier waarop die vooroordelen in stand blijven en hoe de situatie in het Midden-Oosten soms ook gebruikt kan worden als smoes voor veel oudere denkbeelden en vooroordelen. Daarom zijn we erin geïnteresseerd; dus niet als een excuus, maar omdat dit een rol speelt. Het is onze taak om te bekijken welke rol dat precies is. Van wat er in het Midden-Oosten gebeurt, kun je van alles vinden – de leden vinden daar ook van alles van – maar dat mag op geen enkele manier als legitimatie worden gebruikt om in Nederland mensen ongelijk te behandelen.
Mevrouw Yücel (PvdA): De minister sprak net over lespakketten. De initiatiefwet-Dijsselbloem is al een tijdje in werking. We hebben deze week een motie aangenomen waarin we de regering vragen om op de uitvoering in de praktijk van die wet te toetsen, ook wat betreft het delen van essentiële waarden en burgerschapsvormen, zaken die we vanuit de integratievisie voor elkaar willen krijgen. Als de minister opnieuw in gesprek gaat en gaat bekijken hoe deze lespakketten kunnen worden aangeboden, vindt hij dan ook dat het één geheel vormt waarbij het gaat om het delen van die essentiële waarden? Op sommige onderdelen is misschien extra historische kennis nodig en bij andere onderdelen misschien weer andere kennis. Kan de minister dat bevestigen?
Minister Asscher: Dat ben ik zeer met mevrouw Yücel eens. Dat heb ik ook gepoogd aan te geven bij de behandeling van de integratiebrief in reactie op vragen van de heer Heerma en mevrouw Yücel. Ik ben het zeer met haar eens. Dat stelt ons ook in staat om te kijken naar de kerndoelen van het onderwijs. Vindt het onderwijs in burgerschap op een effectieve manier plaats? Daar speelt dit zeker een rol in.
De heer Van Klaveren (PVV): Het lezen heb ik al enige tijd redelijk onder de knie. Ik lees in die brief dat het onacceptabel is als solidariteit en sterke identificatie van vaak jonge moslims met moslims elders in de wereld leiden tot openlijke vijandigheden tegen andere groepen in de Nederlandse samenleving. Er is volgens mij niemand die dit niet vindt. Door dit te benoemen, wijst de minister het toch aan als oorzaak? Maar hij wijst niet op de rol die een islamitische achtergrond van daders speelt, zoals bijvoorbeeld in het filmpje aan de orde was. Waarom noemt de minister alleen het Israëlische punt en gaat hij niet in op de islamitische achtergrond, die wel degelijk een rol speelt, zoals door verschillende onderzoeken gestaafd wordt?
Minister Asscher: Er bestaan bij de regering geen twijfels over het leesvermogen van de heer Van Klaveren. Het gaat hier om een verschil van interpretatie. In dat filmpje wordt door de jongeren gerefereerd aan wat er in het Midden-Oosten gebeurt. Ik heb net in rond Nederlands aangegeven waarom ik het relevant acht. Ik zie het dus niet op de manier zoals de heer Van Klaveren het in zijn eerste termijn interpreteerde. Ik ga straks in op zijn vraag over de islamitische achtergrond van jongeren en antisemitisme.
Eerst wil ik reageren op de suggestie van de heer Segers om uitwisseling tussen scholen in plaats van een rondetafelgesprek te faciliteren. Dat vind ik een goed idee. Het rondetafelgesprek is wat mij betreft een startpunt om te bekijken wat ons te doen staat anno 2013. Dit zou een interessante aanvulling kunnen zijn op de inzet van lespakketten. De ene school is namelijk wel degelijk succesvoller dan de andere. De confrontatie tussen jongeren onderling kan soms ook heel effectief zijn.
De heer Heerma vroeg of het mogelijk is de resultaten van die onderzoeken voor de zomer aan de Kamer te sturen en te bespreken. Ik zal dat navragen bij de betrokken onderzoeksbureaus. Ik weet het zelf namelijk niet. Ik begrijp heel goed dat hij belang hecht aan een spoedige behandeling. Dat doe ik ook. Ik zal dit navragen.
De voorzitter: U weet dat de voorzitter graag data hoort, zodat wij dat ook kunnen checken.
Minister Asscher: Binnen drie weken.
De voorzitter: Voor 1 april?
Minister Asscher: Tja, dat is ook binnen drie weken. Vooruit.
De heer Segers vroeg ook naar de reactie van de rijksoverheid op de uitzending van en de berichtgeving over het veelbesproken televisieprogramma. Op principieel niveau ben ik het zeer met hem eens dat we steun moeten bieden aan mensen die hun nek uitsteken. Daarom stelde ik zojuist het verdedigen van de verdedigers voorop. Mensen van mijn departement hebben onmiddellijk contact gezocht met Mehmet Şahin. Hij gaf aan op dit moment rust te zoeken. Ik heb afgesproken om in april met hem te praten, zijn verhaal te horen en waar nodig steun aan te bieden. We hebben contact gehad met vertegenwoordigers van de Turkse gemeenschap. De leden hebben die brief ook kunnen zien. We zijn in gesprek met het CIDI en het CJO over het organiseren van een rondetafelgesprek. Er is contact geweest met de gemeente Arnhem. Ook daar heb ik mijn steun aangeboden. Ik heb een goede indruk van de manier waarop de burgemeester van Arnhem, Pauline Krikke, met de zaak bezig is. Zij heeft contact gezocht met Mehmet Şahin, de lokale gemeenschap en met scholen. Op dit moment is er geen behoefte aan aanvullende steun vanuit de rijksoverheid, maar de lijnen staan open. Ik vind het goed dat hier door de lokale overheid op gereageerd wordt. Het is belangrijk dat men daar in gesprek gaat met de school, de moskee, de ouders en de jongeren zelf. De leden zullen zich net als ik afvragen hoe het de dag daarna op school ging met die jongens. Schaamden hun ouders zich niet de ogen uit het hoofd? En als dat niet zo is, wat zegt dat dan over de omvang van het probleem? Daar is de gemeente Arnhem nu mee doende. Zij kan daarbij op onze hulp rekenen als dat nodig is. Op de zaak zelf wil ik niet verder ingaan omdat die nu in onderzoek is bij het Openbaar Ministerie. Een strafrechtelijk oordeel is niet aan mij.
De heer Segers vroeg naar de kosten van de beveiliging van de Joodse gemeenschap. Ook daar loopt een debat over met de collega van Veiligheid en Justitie. Ook daarin moet ik me een beetje terughoudend opstellen. De algemene lijn is dat de bijdrage die van de overheid mag worden verwacht, bestaat uit aanvullende beveiligingsmaatregelen op basis van dreiging en risico. Die worden op geobjectiveerde wijze vastgesteld door de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dat is de lijn die de regering had en heeft. Ik begrijp uit de woorden van de heer Segers dat daarover weer nader overleg gevoerd zal worden met mijn collega van V en J. Het is in ieder geval niet zo dat de overheid zich niet bemoeit met of betrokken voelt bij de beveiliging van Joodse instellingen. Het gebeurt op lokaal niveau, want daar kan de passendheid van maatregelen het beste beoordeeld worden. Ik herinner me dat ook uit mijn Amsterdamse periode. Deze algemene lijn geldt echter voor de manier waarop de overheid die verantwoordelijkheid overneemt en de vraag in welke mate zij dat doet.
De heer Van Klaveren vroeg naar de relatie tussen islam en antisemitisme. Tijdens het AO over integratie heb ik al gezegd dat ik ook het beeld heb dat antisemitisme onder islamitische jongeren meer voorkomt dan onder andere jongeren. Ik heb ook aangegeven dat ik de onderzoeken hierover van het Sociaal en Cultureel Planbureau en de Anne Frank Stichting wil afwachten om vervolgens te bezien of er nog een specifiek vervolgonderzoek, vergelijkbaar met dat in Vlaanderen, nodig zal zijn. Dat acht ik zeer wel denkbaar. Daarbij kan het onderzoek dat de IOT heeft aangekondigd, een rol spelen. Ik heb die zorg dus ook. Om die zorg op een goede manier om te zetten in acties die het probleem helpen oplossen, is het belangrijk om er meer van te weten. Er loopt nu een aantal onderzoeken. Als dat nodig is, ben ik zeker bereid – de heer Van Klaveren heeft daar een motie over aangehouden als ik me niet vergis – om specifieker vervolgonderzoek te doen. Dat zou zich dan ook moeten richten op de vraag hoe je dit het effectiefst bestrijdt.
De heer Segers vroeg naar de aard van de meldingen die zijn gedaan over discriminatie op grond van godsdienst. Klachten over godsdienstdiscriminatie maken zo'n 5,5% uit van het totale aantal klachten. Het grootste deel van die klachten is gedaan door moslims die zich vanwege hun godsdienst met discriminatie geconfronteerd zagen. Dat soort gegevens is ook opgenomen in de kerncijfers ADV. Er is zicht op de aard van die meldingen. Daarvoor gelden dezelfde principes als voor andere vormen van discriminatie. Als er sprake is van strafbaarheid, kan het strafrecht een rol spelen. Als dat niet zo is, kun je op allerlei andere manieren reageren. Het grootste deel van de meldingen van discriminatie op grond van godsdienst is dus afkomstig van moslims.
Hoe ga ik om met uitingen van geloofsovertuigingen in het publieke domein? Ik vind dat iedere burger in Nederland zich moet kunnen uiten zoals hij of zij dat wil, uiteraard binnen de grenzen van de wet. Dat geldt dus ook voor uitingen die geïnspireerd worden door het geloof. De grenzen van de wet brengen met zich mee dat in sommige gevallen de uitoefening van de meningsvrijheid of de geloofsvrijheid beperkt is in overheidsrollen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de rechter. De verhouding tussen kerk en staat vergt een heel precies debat, maar mijn algemene stelling heb ik hier nu gegeven.
Er is door de heer Van Klaveren ook gevraagd naar de link tussen islam en eergerelateerd geweld. We zien dat eergerelateerd geweld vooral voorkomt in gesloten gemeenschappen. Dat er een relatie ligt tussen gesloten gemeenschappen en mensen die afkomstig zijn uit landen met een overwegende islamitische bevolking is ook evident, maar het is de vraag of de islam doorslaggevend is of juist de gesloten cultuur met groepsdruk en eerelementen. Ik zou die vraag niet zo definitief willen beantwoorden als de heer Van Klaveren heeft gedaan. Ik vind het wel een vraag om mee te nemen in het onderzoek naar parallelle gemeenschappen dat ik heb toegezegd tijdens het AO over integratie. Ik had beloofd om over dat onderzoek nog een brief te sturen. Die zal snel op het bordje van de Kamerleden liggen. Dit is een oude toezegging, voorzitter, dus die hoeft u niet opnieuw te registreren. Daar zit een element in. Eergerelateerd geweld is een ongelooflijk fnuikend en moeilijk vatbaar probleem. Dus we moeten ook hier zeer geïnteresseerd zijn in kenmerken van daders, kenmerken van slachtoffers en de oorzaken van eergerelateerd geweld. Je ziet dat het veel voorkomt in islamitische gemeenschappen, maar dat is niet per definitie het meest onderscheidende criterium. De gesloten gemeenschap is op grond van wat ik nu weet een minstens even relevante factor. Die moet dus ook worden meegenomen in de beantwoording van dit probleem.
De heer Segers (ChristenUnie): Ik wil nog even terugkomen op het onderwerp hiervoor. Ik had een heel concreet geval voorgelegd dat indertijd nogal veel stof deed opwaaien. Een tramchauffeur mocht geen kruisje dragen. Met zo'n uiting kun je toch ontspannen omgaan? Begrijp ik de minister goed dat dit valt onder de vrijheid die hij zou willen verdedigen?
Minister Asscher: Ik heb me hier in algemene zin over uitgelaten. Als je op een casus ingaat, kom je voor de vraag te staan welke eisen een werkgever mag stellen aan de uitingen van zijn werknemers, aan hun kleding en aan de godsdienstige uitingen daarbij. Welke rol speelt het feit dat het gaat om ambtenaren die namens de overheid hun werk doen? Daarbij kun je weer een onderscheid maken tussen loketambtenaren en ambtenaren die beleidstukken aan het typen zijn. Ik wilde dat debat nu niet voeren, al is het een fascinerend debat. We hebben het nu over discriminatie. In algemene zin vind ik dat mensen het recht hebben om zich te uiten, dus ook aan de hand van hun geloof. Ik wil deze casus die ik op zich ken, maar waaraan ook veel kanten zitten, nu niet verder verkennen. Ik denk dat het voor de heer Segers belangrijk is om te weten dat de regering ontspannen omgaat met de uitingsvrijheid, inclusief de geloofsvrijheid. Daar zitten wel grenzen aan en die horen net zozeer bij onze rechtsstaat.
De heer Van Klaveren vroeg welke andere gegevens er bekend zijn over discriminatie onder autochtonen. Het laatste echte ervaringsonderzoek stamt uit 2008. Daaruit bleek dat 3% van de autochtone Nederlanders discriminatie ervaart op grond van herkomst, godsdienst of huidskleur. Op dit moment loopt er een groot, nieuw ervaringsonderzoek dat in de zomer afgerond wordt. Tegen die tijd hoop ik meer te kunnen vertellen over de ervaringen van autochtone slachtoffers met discriminatie en over de aard en de achtergrond van de discriminatie die daarbij aan de orde is.
De Partij van de Arbeid vroeg naar de resultaten van het project Homoseksualiteit bespreekbaar maken in etnische kring. Een van de belangrijkste resultaten is dat homoacceptatie geagendeerd is in migrantenorganisaties. De leiding en de directies van die organisaties spreken expliciet steun uit aan de LHBT'ers in hun eigen etnische kring of gemeenschap. Het COC en de LOM-partners hebben hun netwerk rond dat thema enorm uitgebreid. Dat biedt een goede basis aan organisaties om in de toekomst in de praktijk te werken aan homo-emancipatie onder etnische minderheden. In de integratieagenda is dit ook een speerpunt, zoals de leden hebben kunnen zien. Juist bij dit onderwerp zie je dat het ongelooflijk moeilijk is voor homo's, bijvoorbeeld in Marokkaanse, Turkse of Egyptische kringen, om om te gaan met de groepsdruk. Het is moeilijk voor hen om voor hun geaardheid uit te komen en wat dat betreft te profiteren van de vrijheid in Nederland. Er is intussen gewerkt aan het bouwen van LHBT-communities binnen de verschillende etnische kringen. Dat wil zeggen dat men zich binnen bepaalde etniciteiten heeft verenigd om samen te werken aan homo-emancipatie binnen een etnische groep. Die heeft allerlei verschillende verschijningsvormen, maar denk bijvoorbeeld aan de Turkse boot vorig jaar bij de Amsterdam Gay Pride. Die heeft overigens ook geleid tot allerlei nare reacties, maar is in mijn ogen toch een doorbraak geweest. Daarnaast zijn er allerlei activiteiten georganiseerd door de verschillende LOM-organisaties: bijeenkomsten over geweld tegen homo's, speciale bijeenkomsten voor lesbische meisjes om aandacht te besteden aan hun specifieke problematiek en een optreden van rolmodellen via de sociale media om te laten zien wie ze zijn en dat het goed is om uit te komen voor wie je bent. Bij dat alles is ook steeds gepoogd om de doelgroep op een laagdrempelige manier te bereiken. We proberen dus niet over de hoofden van mensen heen te praten, maar juist om ze tussen de ogen te raken met deze boodschap.
Daarmee zijn we er nog niet. Ik ben over dit onderwerp ook in gesprek met collega Bussemaker. We hebben afgesproken hier samen in op te trekken; zij als emancipatieminister, ik als integratieminister. We willen dit voorjaar samen een conferentie over dit onderwerp organiseren waarbij alle relevante spelers worden uitgenodigd. Dan kunnen we zien wat de stand van zaken is en wat we nog meer kunnen doen. Hoe kunnen we de effectiviteit van ons beleid vergroten? Ik wil de mogelijkheid bekijken om een landelijk dekkend netwerk van steunpunten op te zetten dat juist de belangen van homo's en lesbiennes met een niet-westerse achtergrond behartigt en waar zij terechtkunnen voor contact met mensen die in dezelfde situatie verkeren. Ik wil ook aan de slag met ouders van homoseksuele kinderen. Juist bij etnische minderheden zie je nog veel schaamte en taboes. Mensen hebben er moeite mee te erkennen dat hun kind homoseksueel is. Ik wil bekijken of het mogelijk is een netwerk van die ouders te creëren, zodat ook dit vanuit de taboesfeer in het normale kan worden getrokken. Dit alles met het oog op het uitsteken van een hand naar mensen die nu een dubbele of driedubbele emancipatiestrijd moeten voeren en dat soms in grote eenzaamheid moeten doen. Ik vind het een taak van de overheid om hierover, vanuit het integratie- en emancipatiebeleid en het streven om discriminatie te bestrijden, heel expliciet te zijn en haar steun uit te spreken.
Er is expliciet gevraagd naar de brief van het COC. Over die brief heeft de minister van Veiligheid en Justitie op 5 maart een goed overleg gehad met het COC. De aanbevelingen hebben met name betrekking op het werk van het OM en de politie. De minister zal in een nog te plannen overleg hierop ingaan. Ik vind het dus beter om dit aan hem over te laten, maar wij werken daarin vanzelfsprekend nauw samen. De brief is in ieder geval bekend en heeft de aandacht van mijn collega.
Mevrouw Karabulut (SP): Hier had ik ook een puntje over willen maken.
De voorzitter: U mag alleen een vraag stellen.
Mevrouw Karabulut (SP): Jazeker, voorzitter, dat doe ik altijd. In de brief van het COC wordt gewezen op het Landelijk ExpertiseCentrum Diversiteit van de politie. Dat registreert verschillende vormen van discriminatie, homodiscriminatie en eergerelateerd geweld en gaat daarmee actief aan de slag binnen de politie. Kan deze minister de minister van Justitie meegeven dat dit expertisecentrum in ieder geval verankerd moet worden in de nieuwe Nationale Politie?
Minister Asscher: Ergens in de voorbereiding heb ik gezien dat dit al het geval is en dat de minister dit al van plan is. Ik kan mevrouw Karabulut dus geruststellen. Zekerheidshalve zal ik deze boodschap nog overbrengen.
Mevrouw Karabulut (SP): Dat is fijn.
Minister Asscher: Ik heb al gezegd dat discriminatie een prioriteit is bij politie en OM, inclusief de discriminatie van LHBT'ers.
De heer Van Klaveren vroeg naar de relatie tussen de islam, homofobie en discriminatie van homo's. Het beeld dat vooral allochtone mannen zich hieraan schuldig maken, is een terugkerend beeld. In Amsterdam bleek uit onderzoek dat bij dit soort geweld vaak jongens tussen de 17 en 25 jaar dader zijn. Zij zijn vaak van Marokkaans-Nederlandse afkomst, maar even vaak zijn daders autochtoon. 36% van de geweldsdelicten wordt gepleegd door Marokkaanse jongens, terwijl 16% van de Amsterdamse jongens van Marokkaans-Nederlandse afkomst is. Die cijfers bevestigen het beeld van de heer Van Klaveren. Op dit moment is niet duidelijk of dit ook op andere plaatsen in Nederland het geval is. Er is maar een beperkte hoeveelheid landelijke gegevens beschikbaar over de daders van antihomoseksueelgeweld. We weten wel uit politiegegevens dat in de eerste helft van 2008 in 14% van de gevallen het slachtoffer een allochtoon als dader noemt, terwijl 12% van de Nederlanders van allochtone komaf is, althans in 2008. Dit zijn allemaal cijfers, maar we moeten ook geïnteresseerd zijn in de oorzaken van discriminatie en discriminatoir geweld om iets te kunnen doen aan de bestrijding ervan. Dus ook hier geldt dat onderzoek naar gedachtevorming onder scholieren bijzonder relevant is. Als daaruit blijkt dat het inderdaad meer voorkomt onder islamitische jongeren, dan moeten we zien hoe we dat effectief kunnen bestrijden en wat we kunnen doen om ervoor te zorgen dat die vooroordelen verdwijnen en dit soort geweld tot het verleden gaat behoren. In de integratiebrief heb ik aangegeven dat dit een van de voorbeelden is van punten waar de culturele integratie hapert. We moeten bezorgd zijn voor regressie. Verworvenheden om te kunnen zijn wie je bent en die niet vanzelfsprekend zijn gekomen, moeten niet opnieuw in het geding raken in Nederland. Dat vind ik een van de opdrachten die wij met elkaar hebben.
Mevrouw Yücel vroeg in het kader van de arbeidsmarktdiscriminatie of we de vinger aan de pols willen houden in de uitzendbranche, ook wat betreft daadwerkelijke maatregelen tegen discriminatie op de arbeidsmarkt. De staatssecretaris heeft in haar brief aangegeven dat zij dat vanzelfsprekend wil doen. Zij is bijzonder gemotiveerd en erop gebrand om alle partijen die bij deze problematiek betrokken zijn tot actie te blijven bewegen. Daarnaast is er een adviesaanvraag bij de SER gedaan over discriminatie op de arbeidsmarkt. Waarom is dat zo belangrijk? Eerst zal erkend moeten worden dat dit voorkomt en vervolgens moet onderzocht worden waar dit vandaan komt. Dan komt de vraag hoe we dit op een goede manier kunnen bestrijden. Er zijn geen instrumenten bij voorbaat uitgesloten. Als we niet ook die weg behandelen en sociale partners niet heel expliciet verantwoordelijkheid geven voor het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie, dan kunnen we bedenken wat we willen, maar dan zal het niet effectief zijn. Naar aanleiding van het advies van de SER kunnen we bezien of er van onze kant nog behoefte is aan aanvullende maatregelen.
De voorzitter: Hoeveel tijd denkt de minister nog nodig te hebben voor zijn beantwoording?
Minister Asscher: Als u mij het woord ontneemt, ben ik klaar met spreken. Ik ben een heel eind voorzitter, ik zal tempo maken.
Hoe kijk ik aan tegen initiatieven rond anoniem solliciteren? Bij het AO over integratie vroeg GroenLinks hiernaar en hebben we er even over gesproken. Het probleem dat ik met anoniem solliciteren heb, is dat het bijna lijkt op blaming the victim. Op een bepaalde manier faciliteer je op die manier bijna dat iemand niet kan zijn wie hij is. Dat doet weinig aan de oorzaak van discriminatie. Toch ben ik wel bereid om op de suggestie van mevrouw Van Nieuwenhuizen in te gaan. Ik ben niet tegen het inzetten van dit soort instrumenten, maar laten we het niet beschouwen als een oplossing. Door een oplossing zouden vooroordelen moeten verdwijnen en houdt het oneigenlijke onderscheid dat gemaakt wordt, op te bestaan. Ik kan me voorstellen dat anoniem solliciteren wel kan helpen. Werkgevers kunnen tot de conclusie komen dat ze een heel geschikte kracht in dienst nemen die ze anders misschien niet zouden hebben gevraagd. In die zin kan het juist wel helpen bij het wegnemen van de oorzaken. Ik ben er dus niet tegen, al ben ik er ook niet overmatig enthousiast over. Op het verzoek dat mevrouw Van Nieuwenhuizen heel precies formuleerde, wil ik dus graag ingaan.
De heer Van Weyenberg (D66): Kan de minister bevestigen dat je op dit moment via werk.nl al anoniem kunt solliciteren en dat de ervaring van mensen die dat doen, is dat ze minder kans hebben om te worden uitgenodigd dan de mensen die wel met hun gegevens op internet staan?
Minister Asscher: Dat kan ik niet bevestigen, maar ik kan het wel nagaan.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Om wellicht wat verwarring weg te nemen heb ik toch een vraag. Is de minister het met ons eens dat werkgevers die aan dit soort initiatieven meedoen, tonen dat zij op deze manier maatschappelijk verantwoord ondernemen? Zij maken op vrijwillige basis de keuze om de voorkeur te geven aan een match op profiel. Pas in een latere instantie en als er al wat vooroordelen aan de kant zijn geschoven, kunnen zij kijken of er een persoonlijke klik bestaat met de kandidaat. Wil de minister juist die kant ook meenemen in zijn monitoring van de initiatieven die nu lopen?
Minister Asscher: Die waardering deel ik zeer met de VVD. Ik heb grote waardering voor werkgevers die dit soort initiatieven ontplooien. Maar om de heer Segers te citeren, je wilt toe naar een situatie waarin het een werkgever om het even is of iemand Floor of Fatima heet en een werkgever iemand uitnodigt omdat hij zijn cv interessant vindt. Daar moeten wij naartoe. In de tussentijd, in dit onvolmaakte bestaan, kan het een instrument zijn dat een bijdrage levert. Dan is er waardering voor werkgevers die zich daarvoor willen inzetten.
De heer Heerma (CDA): Deze discussie is niet nieuw. Ook in de voorliggende periode is er heel veel over anoniem solliciteren gesproken, ook naar aanleiding van initiatieven hieromtrent van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken. Destijds was de VVD overigens fel tegenstander hiervan, vooral omdat het als een zwaktebod werd beschouwd als de overheid tot dit soort paardenmiddelen zou overgaan.
De voorzitter: Uw vraag, alstublieft.
De heer Heerma (CDA): Klopt het dat er diverse lokale experimenten zijn geweest met anoniem solliciteren en dat die veelal zijn afgebroken omdat dat veel administratieve lasten opleverde maar niet tot positieve resultaten leidde, ook niet in de beleving van de sollicitanten zelf?
Minister Asscher: Op zichzelf klopt dat. Er zijn verschillende lokale experimenten geweest, maar interessant aan de vraag van mevrouw Van Nieuwenhuizen vond ik het feit dat zij wijst op mogelijkheden die juist minder bureaucratie met zich meebrengen en die gebruikmaken van nieuwe technologie. Dan kan die balans op een andere manier doorslaan. Maar ik heb net uiting gegeven aan de gemengde gevoelens over dit punt. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed waarom de vraag gesteld wordt en ben ik graag bereid om dat in de gaten te houden en de Kamer daarvan op de hoogte te houden, conform het verzoek van mevrouw Van Nieuwenhuizen.
Voorzitter. Wat is nou de plek van het onderwerp leeftijdsdiscriminatie? Dat speelt met name een rol op de arbeidsmarkt. Dat heeft vanzelfsprekend de aandacht. In de adviesaanvragen aan de SER heeft de staatssecretaris expliciet gevraagd om in te gaan op het probleem van discriminatie op grond van leeftijd. Dat wil ik gebruiken om te zien wat voor acties daarvoor nodig zijn. Tegelijkertijd zie ik een heel duidelijke taak voor mijzelf weggelegd om de vooroordelen over oudere werknemers weg te nemen en in het kader van het sociaal overleg afspraken te maken over thema's als duurzame inzetbaarheid en langer doorwerken. Wij moeten ook ophouden oudere werknemers als ziek, zwak en misselijk te bestempelen, want dat wordt op een gegeven moment een selffulfilling prophecy. Wij moeten laten zien dat oudere werknemers, net als jongere werknemers, moeten worden beoordeeld op hun capaciteiten. Aan de ene kant moeten wij bezien wat de SER adviseert over de daadwerkelijke discriminatie en de bestrijding daarvan en bekijken of er dan meer nodig is. Aan de andere kant is er een actieve rol om die vooroordelen te beslechten. Daarbij houd ik vanzelfsprekend ook de motie die daarover is ingediend bij dat debat in het achterhoofd.
Er is gevraagd naar de stand van zaken rond de richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid. Over die richtlijn wordt op dit moment nog onderhandeld. Die gaat over sociale bescherming, onderwijs, goederen en diensten, mensen met een handicap, leeftijd en seksuele gerichtheid. Die ligt nu op tafel bij de Raad van Ministers, in de werkgroep die zich daarmee bezighoudt. Eind juni komt er een voortgangsverslag. Duitsland heeft zich hiertegen uitgesproken en blijft daar vooralsnog bij. Wij zullen te zijner tijd ervoor zorgen dat de Kamer op de hoogte is van de voortgang rond die richtlijn.
De heer Van Weyenberg vroeg naar de voortgang in de gesprekken met de uitzendbranche. Die gesprekken gaan door. Er wordt in de brief van de staatssecretaris ook verwezen naar de inleners. De ABU en de NBBU zullen de staatssecretaris informeren over de uitkomsten van de onderzoeken die zij haar hebben beloofd. Zij gaan dus in eigen kring beter en dieper bekijken wat er aan de hand is en wat de oorzaak is. Het is in ieder geval positief dat er een enorme daling is. Die is misschien alleen al ontstaan als gevolg van de aandacht voor dat thema, maar dat is niet het einde van de ambitie. VNO-NCW is hierbij betrokken. De resultaten van het SCP-onderzoek zijn al onder de aandacht gebracht van sociale partners, dus ook van VNO-NCW. Zij zullen wat de inleners betreft een expliciete rol moeten spelen in het tot stand brengen van het SER-advies.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik begrijp dat de gesprekken naar aanleiding van het debat dat ik met staatssecretaris Klijnsma hierover had, zich hebben beperkt tot de uitzendbranche. Mijn concrete verzoek is of de staatssecretaris, als zij hier in de toekomst over spreekt, niet alleen vertegenwoordigers van de uitzendbranche uitnodigt, maar ook vertegenwoordigers van VNO-NCW en MKB-Nederland, om de gedeelde opgave voor inleners en uitzendbranche in zo'n gesprek nog meer tot uitdrukking te brengen.
Minister Asscher: Dat is al de intentie van de staatssecretaris. Dat kan ik dus rustig toezeggen.
Ik kom bij de vragen over gelijke beloning van mannen en vrouwen. In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet zich inzet om de bestaande beloningsverschillen te verkleinen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij werkgevers en werknemers. Onze rol is om te zorgen voor een infrastructuur waarin mensen zelf hun rechten kunnen uitoefenen, voor heldere en toegankelijke wetgeving, voor toegang tot de rechter en het College voor de Rechten van de Mens en antidiscriminatiebureaus, en voor voorlichting. Ook dit element is expliciet opgenomen in de adviesaanvraag. Ook hier wil ik afwachten waar men mee komt om te bezien wat een logische vervolgactie is. Op zichzelf ben ik het zeer met de spreker eens dat ook dit een ongewenste vorm van ongelijke behandeling is.
Welke rol krijgt de ambassadeur die de aanpak van de jeugdwerkloosheid zal trekken, in de werkloosheid onder migrantenjongeren? Dat is een expliciet onderdeel van de taakopdracht voor die ambassadeur. Hij moet op zoek gaan naar de belemmeringen die jongeren nu ervaren bij het vinden van een baan. Bij migrantenjongeren moet hij dus ook het probleem van discriminatie onder ogen zien. Waar dat een rol speelt, zal hij met lokale oplossingen moeten komen om ervoor te zorgen dat die jongeren wel aan de bak komen, zoals deals tussen werkgevers en werknemers, onderwijsinstellingen en lokale overheden.
Hoe zit het met de Europese richtlijn en de aangekondigde procedure rond de bescherming van de positie van zwangere vrouwen? Deze commissie heeft daar vragen over gesteld, waaronder de GroenLinks-fractie. Wij zijn van mening dat wij die richtlijn goed hebben geïmplementeerd. Er is adequate bescherming. Daar ben ik oprecht van overtuigd. Mocht de rechter daar anders over oordelen of er aanleiding zijn om daar anders over te denken, dan moeten wij daarop reageren. Wij hebben echter geborgd dat een zwangere vrouw in dezelfde functie kan terugkeren. Als dat verhinderd wordt, zoals in de 10% van de genoemde gevallen, dan zou het heel goed zijn als die vrouw ook aangifte doet, de bestaande wegen bewandelt en de infrastructuur die ik net beschreef, gebruikt om dat aan de kaak te stellen. Dan kun je het namelijk effectief bestrijden. Maar naar mijn stellige indruk is er in de wet- en regelgeving geen probleem op dit punt.
De heer Heerma (CDA): Ik begrijp het antwoord van de minister heel goed. Klinkt tussen de regels door dat hij vindt dat de regels aangepast moeten worden indien het Europees Hof daar anders over oordeelt? Dat ligt ook in lijn met de vragen van GroenLinks. Is de minister ook met ons van mening dat er geen sprake is van zomaar een emancipatie-issue, maar van een discriminatieprobleem, aangezien een op de tien vrouwen in Nederland wel degelijk te maken krijgt met demotie en het uitkleden van de functie na een zwangerschap? En vindt hij dat de aanname dat de wetgeving voldoende is, ook in twijfel kan worden getrokken? Een op de tien is behoorlijk aanzienlijk.
Minister Asscher: Laten wij die twee onderdelen even uit elkaar houden. De eerste vraag is een hypothetische vraag. Stel dat het Hof van Justitie zou menen dat onze regelgeving niet voldoet, zouden wij die dan moeten aanpassen? Het antwoord daarop is ja. Alleen al vanwege onze Grondwet zijn wij daartoe gehouden. De tweede vraag is: is het een serieus probleem als vrouwen in 10% van de gevallen te maken krijgen met ongelijke behandeling puur op grond van het feit dat ze zwanger zijn geweest? Ja, dat is een ernstig probleem. Het is wel moeilijk te duiden. De onderzoeksgegevens kennen verschillende interpretaties. Vandaar mijn oproep om het te melden als daar sprake van is, want dat stelt ons in staat beter te kijken. Als dan alsnog zou blijken dat er behoefte is aan nadere regelgeving, dan vermoed ik dat iedereen daar open voor staat. Maar hierbij is het erg van belang om van beeld naar werkelijkheid te kunnen gaan en te bezien wat er daadwerkelijk aan de hand is.
De heer Heerma (CDA): Op verschillende punten heeft de minister aangegeven dat het bevorderen van aangiftebereidheid gestimuleerd moet worden. Ziet hij ook een rol om de aangiftebereidheid te stimuleren en, zo ja, hoe dan?
Minister Asscher: Dat geldt voor alle vormen van discriminatie. Ik heb al aangekondigd dat ik met een nieuwe campagne wil komen en wil bekijken welke issues en problemen er nu leven. Daar zou dit best een onderdeel van kunnen zijn. Het kan ook zo zijn dat je dit niet moet aanpakken met een landelijke publiekscampagne, maar dat je daar gerichtere communicatiemiddelen en kanalen voor moet gebruiken. Denk alleen maar aan het feit dat met iedereen die zwangerschapsverlof krijgt, wordt gecommuniceerd over dat verlof. Dat zou een moment kunnen zijn om mensen erop te wijzen dat ze op grond van de Nederlandse wetgeving het recht hebben om in dezelfde functie terug te keren. Ik bevind mij nu op het gladde pad van het hardop nadenken. Daar maak ik mij wel vaker schuldig aan. Dat is een gevaarlijke gewoonte voor een minister. Dus kortom: ja, ik wil aandacht besteden aan het vergroten van de meldingsbereidheid bij alle vormen van discriminatie. De manier waarop hangt af van de aard van de problemen.
Mevrouw Yücel (PvdA): In een eerder debat hebben wij hier al over gesproken met de minister. Wij hebben hem toen gevraagd om hier samen met staatssecretaris Klijnsma aandacht aan te besteden. Wij zijn zelf namelijk ook van mening …
De voorzitter: Uw vraag graag.
Mevrouw Yücel (PvdA): … dat onze wetgeving voldoet, maar dat de maatschappelijke uitwerking wel problematisch is. Dat geldt ook voor gelijke beloning. Hoever is de minister daarmee? Spreekt hij actief met sociale partners over discriminatie vanwege zwangerschap, discriminatie die belet om op allerlei posities terecht te komen of gelijke beloning te krijgen enzovoort? Daar hebben wij in het regeerakkoord ook voornemens voor staan. Wanneer kunnen wij daar een eerste stand van zaken van krijgen?
Minister Asscher: Een en ander loopt mee in die SER-adviesaanvragen. Ik heb net tegen de heer Heerma gezegd dat ik een taak zie in het vergroten van de meldingsbereidheid dan wel aangiftebereidheid. Ik kan u nu geen nadere stand van zaken geven over het gesprek dat mevrouw Klijnsma heeft aangekondigd. Ik zal dat bij haar navragen en u daar binnen drie weken schriftelijk over informeren.
De voorzitter: Voor 1 april; dat is drie weken.
Minister Asscher: Ook na 1 april gebeuren er nog interessante dingen, maar akkoord.
De voorzitter: Dat is een mooie datum, toch?
Minister Asscher: Schitterende datum.
De voorzitter: De heer Krol had nog een vraag. Hij was zo galant om anderen voor te laten gaan, maar ook aan hem het verzoek om een korte en krachtige vraag te stellen.
De heer Krol (50PLUS): Nu wij het toch hebben over het Europees Hof, ik heb nog niet echt een duidelijk antwoord gekregen op de vraag wat wij gaan doen met het Marshall II- en Draehmpaehl-arrest, waarin wordt gezegd dat er een schadevergoeding betaald moet worden aan een werkgever die tijdens een sollicitatieprocedure discrimineerde.
Minister Asscher: Ik kan u daar niet meteen antwoord op geven, omdat ik die arresten nu niet kan reproduceren. Over hun betekenis voor de Nederlandse rechtspraktijk zou ik al helemaal niet hardop willen denken. Ik wil dat graag voor u nagaan.
De heer Krol (50PLUS): Wat spreken wij daarover af? Ik krijg daar van u een brief over?
Minister Asscher: Wij nemen dat mee in de brief waar ik het net met mevrouw Yücel over had – een soort veegbrief met uitzoekpunten naar aanleiding van dit AO – tenzij wij meer tijd nodig hebben om die arresten goed te onderzoeken, maar dan laat ik u dat weten.
De voorzitter: Aldus toegezegd. De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Asscher: De heer Van Weyenberg vroeg nog of het SCP onderzoek blijft doen naar arbeidsmarktdiscriminatie. Ik wil eerst het advies van de SER bekijken om vervolgens probleemgericht het vervolgonderzoek in te zetten. Daar kan best uit voortkomen dat je een algemene monitor overeind moet houden. Het kan ook zijn dat je het SCP voortaan specifiek naar leeftijdsdiscriminatie of discriminatie van niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt wilt laten kijken. Laten wij dit moment dus even gebruiken om meer inzicht te krijgen in de aard van de problematiek en daarna de onderzoeksagenda van het SCP verder vormgeven.
Mevrouw Karabulut vroeg of ik bereid ben de Inspectie SZW meer sanctie- en boetemogelijkheden te geven ten aanzien van discriminatie. De vraag of er in individuele gevallen sprake is van discriminatie, is niet aan de Inspectie SZW, maar aan de rechter of aan het college. Die zijn daar ook voor toegerust en hebben de expertise. Om een boete op te leggen, moet er in het kader van de Arbowet vastgesteld worden dat er sprake is van het ontbreken van beleid gericht op het tegengaan van direct of indirect onderscheid op de werkvloer. Dan kan het, maar niet in individuele gevallen. Ik zou het ook niet goed vinden voor de positie van enerzijds de inspectie en anderzijds de rechter en het college om een individueel klachtrecht bij de inspectie neer te leggen op dit punt. Dan halen we de verschillende rollen in de vorm van expertise en bevoegdheden te veel door elkaar. Overigens is het op basis van de Wetboek van Strafrecht voor de rechter al mogelijk om twee maanden hechtenis of een boete van de derde categorie op te leggen bij discriminatie in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf. Dus ook in die zin is het verkieselijker om de rechter te kiezen bij het voorkomen van discriminatie boven een eventuele boete van de Inspectie SZW.
Dan ga ik in op de vragen over naming-and-shaming. In mijn ogen is het belangrijk om de site van het college en de rechtspraak op www.rechtspraak.nl hun werk te laten doen en om daar aandacht aan te besteden. Ik zie voor mijzelf geen rol om verder te gaan in naming-and-shaming. Ik vind dat geen rol van de rijksoverheid. Het vaststellen van daadwerkelijke discriminatie moet plaatsvinden door hetzij de rechter, hetzij het college.
Hoe kijk ik aan tegen convenanten met scholen om discriminatie te bestrijden? Dat was een vraag van de heer Segers. Ik kijk daar positief tegenaan. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt acht ik een aangrijpingspunt om goed naar te kijken, zoals ook in het voorbeeld dat genoemd is. Dat gebeurt op een aantal punten al. Ik kan mij voorstellen dat dit een rol speelt bij de aanpak van de jeugdwerkloosheid waar de heer Van Weyenberg naar vroeg.
Hoe kijk ik aan tegen – ik zie niet direct verband met dit algemeen overleg – de uitspraak van Erdogan over de pleegzorg in Nederland? Ik ben onder de indruk van de integere manier waarop in Nederland pleegzorggezinnen worden gezocht en gevonden voor kinderen die dat nodig hebben. Ik ben altijd een groot voorstander geweest van pleegzorg boven residentiële opvang. Achtergrond en religie spelen een rol bij de plaatsing en pleegzorgouders hebben verplicht rekening te houden met afkomst en godsdienst van een kind, maar nee, het is niet acceptabel om te eisen dat de religie van de pleegzorgouders zelf een doorslaggevend element zou moeten zijn bij de selectie van pleegzorgouders. In die zin begrijp ik heel goed de uitspraken van de Amsterdamse bestuurder. Dat gaat niet aan, en het maakt wat mij betreft ook te lichtvaardig verdacht de manier waarop in Nederland op grond van wetgeving en lokale praktijk gezocht wordt naar adequate pleegzorg voor kinderen die dat nodig hebben. Dat verdienen de betrokken mensen niet en dat verdienen de betrokken instellingen niet.
Mevrouw Karabulut (SP): Op het laatste punt: ik vind ook dat wij hier een zorgvuldige procedure hebben waarbij natuurlijk ook rekening gehouden wordt met dingen. Het uitgangspunt is om de veiligheid te waarborgen voor de kinderen...
De voorzitter: Wel graag een vraag, en niet een betoog.
Mevrouw Karabulut (SP): Ja, voorzitter. Sommige zaken laten zich nu eenmaal niet vatten in één zin. Ik kom tot mijn vraag, als u mij toestaat. Welke actie gaat de minister ondernemen? Gaat hij de Turkse overheid en de premier hierop aanspreken? Er is gigantische onrust en die wordt alleen maar groter door alle verhalen over kinderen die zomaar bij hun ouders weggehaald zouden worden en bij niet-passende gezinnen zouden worden geplaatst. Dat wordt voortdurend gevoed. Ik zou heel graag zien dat de minister de Turkse overheid hierop aanspreekt.
Minister Asscher: De onrust over jeugdzorg is niet nieuw en ze is ook niet voorbehouden aan de Turkse gemeenschap. Ook in de Marokkaanse gemeenschap bestaan beelden als zouden kinderen zomaar worden weggehaald door een blonde juffrouw van 24. Die vooroordelen kunnen we beter hier bestrijden door duidelijk te zijn over wat de jeugdzorg wel en niet vermag. Overigens is de jeugdzorg niet mijn bevoegdheid, maar die van collega Van Rijn. Ik heb niet de indruk dat we vreselijk veel aan effectiviteit winnen als ik de Turkse overheid daarop zou aanspreken. Ik zal, voor zover mij bekend is, ook niet met de heer Erdogan in gesprek gaan. Ik kan mij wel voorstellen dat wij, als hij een gesprek heeft met de Nederlandse overheid, vanzelfsprekend altijd uiting geven aan de manier waarop wij aankijken tegen de Nederlandse inrichting van de jeugdzorg. Als dat ter sprake komt, zal daar geen enkel misverstand over bestaan. Om vooroordelen weg te nemen, lijkt het mij vooral zaak om duidelijk te communiceren over hoe de jeugdzorg werkt, dat dit in het belang van de betrokken kinderen geschiedt en dat daar een heel zorgvuldig afwegingsproces aan ten grondslag ligt.
Mevrouw Karabulut (SP): Zeker. Ik spreek de minister aan als lid van het kabinet. Of hij dat doet of minister-president Rutte, maakt mij niet zo heel veel uit. Juist omdat wij hier bezig zijn met de problemen en met het wegnemen van die zorgen – dat wordt op dit moment van buitenaf zwaar gefrustreerd – verwacht ik ook van onze overheid een actieve houding, net zoals de Turkse regering die inneemt.
Minister Asscher: Ik heb net een actieve bijdrage geleverd door uitdrukking te geven aan hoe ik daarover denk. Ik verwacht dat het wel op de agenda zal staan, omdat het niet alleen rond de jeugdzorg speelt. Overigens is ook de bemoeienis aan de orde met Nederlandse Turken die hier in vrijheid hun leven moeten kunnen leiden en deel moeten kunnen nemen aan de samenleving. Daar hoort dit onderdeel gewoon bij. Ik zal in die zin met de minister-president ook dit punt nog even aanstippen.
De voorzitter: Dank u wel. Dan zijn wij aan het eind van de eerste termijn gekomen en gaan wij naar de tweede termijn. Iedereen heeft exact één minuut spreektijd en ik zal de sprekers daar streng aan houden.
Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Ik ga op twee punten in, te beginnen met het laatste punt, want daar kon ik geen vervolgvraag over stellen. Erdogan heeft het een en ander gezegd over de jeugdzorg. Daar zijn allemaal zinnige woorden over gesproken door de SP-collega en door de minister. Hebben Turkse mensen die in Nederland wonen, niet ook een expliciete keuze gemaakt voor het wonen in Nederland? Is dat niet ook een expliciete keuze om in de Nederlandse samenleving de rechten en de plichten, de wensen en de ongenoegens verder met elkaar te delen? Ligt er niet ook een verantwoordelijkheid bij de Turkse gemeenschap om niet aan de touwtjes van de Turkse of een andere regering uit landen van herkomst te hangen, maar hier de eigen positie in volwaardig burgerschap in te nemen? Is de minister dat met mij eens?
In mijn eerste termijn heb ik de minister gevraagd om te kijken naar antidiscriminatiebeleid bij alle gemeenten. Dat gebeurt nu bij een kwart. Kan hij bijvoorbeeld met de VNG in gesprek om dat te realiseren? Het begint immers allemaal bij bewustwording en bij het actief proberen te bestrijden van de discriminatie die in de gemeente of in de regio voorkomt. Een kwart is te weinig. Daar heb ik nog geen antwoord op.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Ik ben blij met de beantwoording van de minister en zijn toezegging op het gebied van de kwalitatieve terugkoppeling van meldingen, zowel aan gemeenten als aan de mensen die melding gemaakt hebben. Ik ben blij dat hij ook in gesprek met de gemeenten aan de orde wil stellen het voordeel van het aanpakken van deze zaken op regionale schaal, op de schaal van de veiligheidsregio. Dan kan er gericht beleid gevoerd worden.
Ik ben ook blij met de toezegging van de minister dat hij geen rol voor de overheid ziet. Ik zeg dat tegen de heer Heerma, die aanhaalde dat de VVD in het verleden tegen anoniem solliciteren waren. Dat klopt, maar dat had heel erg betrekking op een verplichting. De minister ziet daar evenmin als ik een rol voor de overheid in. Ik heb de minister gevraagd naar de initiatieven die nu lopen en die gebaseerd zijn op vrijwilligheid, zowel van sollicitanten als van werkgevers. Het zou toch heel raar zijn als we die niet zouden willen volgen en als wij niet in de gaten zouden willen houden of dat tot een andere uitkomst leidt. Leidt het tot een andere uitkomst als er aan de voorkant gekeken wordt naar het profiel en als de persoonsgegevens pas later, in het allerlaatste stadium van de sollicitatie, naar voren komen? Ik kan mij niet voorstellen dat de heer Heerma erop tegen is dat wij dat te weten komen. Daar kan ik het bij laten.
De voorzitter: Dank u wel. De heer Heerma mag daar in zijn eigen termijn op reageren.
De heer Krol (50PLUS): Voorzitter. Ook ik kan heel kort zijn. Het antwoord op de vraag over de arresten Marshall II en Draehmpaehl krijg ik nog. Ik heb nog geen antwoord gekregen over de ouderen en de autoverzekeraars. Ik heb ook nog geen uitleg gekregen waarom de leeftijd ontbrak in de brief en in het regeerakkoord. De minister had het heel vaak over LHBT. Ik vraag me af of de mensen thuis weten wat die afkorting betekent. De T staat in ieder geval voor transgenders en die hebben het heel moeilijk op het werk. Zij hebben vier maal vaker te maken met arbeidsongeschiktheid, drie maal meer mensen zijn aangewezen op een bijstandsuitkering en een derde heeft een inkomen onder de inkomensgrens.
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording en ervoor dat de werkgevers goed worden betrokken bij de aanpak van discriminerende verzoeken bij uitzendbureaus. Ik vond dat hij een interessante suggestie deed in antwoord op de heer Heerma, namelijk dat zwangere vrouwen in de brief die zij krijgen over het zwangerschapsverlof ook direct worden gewezen op hun rechten. Daar komen we vast nog op terug. Dan het anoniem solliciteren. Het voorbeeld van mevrouw Van Nieuwenhuizen is een bedrijf waar het verdienmodel is dat je als werkgever pas betaalt als je na een anonieme match met iemand in gesprek wilt. Dat is het verdienmodel van dat bedrijf. Het is niet een model dat als hoofddoel heeft om discriminatie tegen te gaan. Dat vind ik toch wel belangrijk, want anders lijkt het een antidiscriminatie-instrument. Het is prima dat dit initiatief er is, maar het is geen manier om iets te doen aan discriminatie. Ik vind dat we hier principieel afstand van moeten nemen. Ik vond het vorige standpunt van de VVD-fractie daarom ook beter. Ik vond overigens ook het antwoord van de minister in reactie op mevrouw Voortman bij het AO over integratie beter, omdat hij toen stelliger aangaf hier eigenlijk geen voorstander van te zijn. Dat sprak mij een stuk meer aan dan het antwoord dat hij nu gaf aan een van de twee coalitiepartijen. Ik hoop dat hij de lijn wil vasthouden van zijn antwoord uit het AO over integratie, waarin hij zei: ik wil mij niet neerleggen bij discriminatie.
De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de beantwoording en specifiek voor zijn toezegging om te bezien of het mogelijk is om de uitkomst van de onderzoeken die nu gaande zijn over antisemitisme toch voor de zomer al te krijgen, met behoud van de nodige zorgvuldigheid. Ik wacht dat antwoord af. Het gladde pad waar hij zich net op bevond, dat waardeer ik zeer. Dat zal niet verrassen. Wil hij een brief naar de Kamer sturen waarin hij uitwerkt hoe de communicatie rondom het zwangerschapsverlof precies vormgegeven zal worden? Graag hoor ik daarop een antwoord. Dan het anoniem solliciteren. Ik ben toch een beetje in verwarring: zegt de VVD nu iets anders dan eerst het geval was? De tweede termijn van mevrouw Van Nieuwenhuizen doet vermoeden dat dit niet het geval is, terwijl ik hiervoor toch echt een heel ander geluid hoorde. Als de VVD nu voornamelijk de vrijwilligheid benadrukt en eigenlijk zelfs stelt, nog steeds van mening te zijn dat de overheid daar geen rol in heeft, dan vraag ik mij af wat de VVD-fractie dan überhaupt van deze minister vraagt als vertegenwoordiger van de overheid. Dat is mij een beetje onduidelijk geworden.
De voorzitter: Dat was wel heel erg uitdagend. Ik geef mevrouw Van Nieuwenhuizen één zin. Anders krijgen we discussies onderling en daar is de tweede termijn niet voor bedoeld. U krijgt één zin om hierop te reageren.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): De VVD is nog steeds van mening dat hier geen directe rol voor de overheid ligt, anders dan dat het bijzonder onverstandig zou zijn om, waar er initiatieven zijn die op dit gebied interessante ontwikkelingen laten zien, niet te weten wat daar de consequenties van kunnen zijn en of dit tot andere resultaten leidt dan bij de huidige gebruikelijke manier van solliciteren, zeker waar het allemaal op vrijwillige basis gebeurt en niet onder dwang van de overheid. Volgens mij heb ik het zo toch redelijk in één zin kunnen vatten.
De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Bij discriminatie en integratie werken we heel vaak met management by speech: rondetafelgesprekken, onderzoeken, lespakketten enzovoort. Bij één onderwerp komen we er echter niet met management by speech en dat is de veiligheid van burgers. Dat is iets heel hards en tastbaars. Ik vind het echt onverteerbaar dat de kleine joodse gemeenschap jaarlijks acht ton moet ophoesten voor de eigen veiligheid. Ik begrijp waarom de minister nu niet even kan toezeggen dat hij het wel eventjes zal regelen, maar misschien kan hij hierop terugkomen in de brief over jihadisme en de gevolgen van de reizen van jongeren naar Syrië en parallelle gemeenschappen. Op Cyprus heeft recentelijk een rechtszaak plaatsgevonden van een Libanees-Zweedse man die op Cyprus onderzoek heeft gedaan naar doelen waar veel Israëliërs komen. In die rechtszaak heeft hij gezegd dat hij actief was in heel Europa. Er is een aanslag gepleegd in Burgas in Bulgarije, maar Nederland werd ook genoemd. Dat lijkt mij een nieuw feit. Kan in die brief over het jihadisme worden meegenomen dat er een nieuwe dreiging, een nieuw dreigingsniveau is voor de joodse gemeenschap en dat we in dat licht wellicht opnieuw naar de beveiliging van en de hulp aan de joodse gemeenschap moeten kijken?
De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. In eerste termijn zei ik al dat de islam antisemitisch, homofoob en vrouwonvriendelijk is. Eergerelateerd geweld, eerwraak, gedwongen isolement en gedwongen uithuwelijking zijn allemaal zaken die gelegitimeerd worden vanuit de islam. Erkenning hiervan is cruciaal. Het PVV-rapport over geweld tegen vrouwen binnen de islam ligt inmiddels bij de Kamer. Ik vraag de voorzitter om dat rapport aan de minister aan te bieden.
De voorzitter: Dat doe ik bij dezen.
De heer Van Klaveren (PVV): Tegen de minister zeg ik: doe er uw voordeel mee. Wellicht dat hij na het lezen van dit rapport toch ook durft te stellen dat het aan de islam ligt en niet aan gesloten gemeenschappen.
Is de minister bereid om de Kamer een brief te sturen waarin hij expliciet de visie van het kabinet geeft op de relatie tussen islam en homofobie, antisemitisme en vrouwonvriendelijkheid? Dat kan eventueel na afronding van de lopende onderzoeken.
Ik sluit af met het uitspreken van mijn totale onbegrip voor het pleidooi van de VVD om een politiek correct en aantoonbaar mislukt project te verdedigen. Echt onbegrijpelijk!
Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Ik vind het jammer en teleurstellend dat de minister niet bereid is om via de route van de arbeidsinspectie op een zeer effectieve manier met hoge boetes arbeidsmarktdiscriminatie op basis van afkomst en leeftijd te bestrijden. Dat is iets heel concreets. Het is iets wat de minister zelf zou kunnen doen. Ik zal een VAO aanvragen om de Kamer hierover een uitspraak voor te kunnen leggen. Daaraan moet uiteraard een zwarte lijst worden gekoppeld van bedrijven die zich schuldig hebben gemaakt aan discriminatie.
Er zijn bedrijven waarvan voor de rechter bewezen is dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan discriminatie. Is de minister bereid om een sanctie in te voeren voor bedrijven die zich daaraan schuldig hebben gemaakt? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de mogelijkheid dat de overheid bij aanbestedingen geen zaken meer met deze bedrijven doet.
De overheid maakt zich ook zelf schuldig aan arbeidsmarktdiscriminatie door het onder het wettelijke minimumloon betalen van mensen met een arbeidsbeperking. Dat verhoudt zich toch zeker ook niet tot de eis van gelijke behandeling? Is de minister bereid om van deze onzalige maatregel af te zien?
In verband met de bemoeienis van de Turkse overheid met de jeugdzorg en concrete problemen in Nederland zegt de minister dat hij verwacht dat het op de agenda van het gesprek van de minister-president met president Erdogan komt te staan. Het zou volgens hem namelijk om ongewenste beïnvloeding gaan. Ik zou graag de toezegging krijgen dat het op de agenda komt te staan en dat de Kamer over de resultaten en de uitkomsten van dit gesprek wordt geïnformeerd. Verder wil ik de toezegging dat hij met de organisaties in Nederland die zich tegen antisemitisme hebben uitgesproken, de bestrijding van de problemen ter hand zal nemen. Dat is namelijk een veel reëlere mogelijkheid dan beleid dat de kloof en de vooroordelen alleen maar vergroot.
Minister Asscher: Voorzitter. Mevrouw Yücel vraagt mij te reageren op haar stelling dat het een teken van integratie en emancipatie is dat je je toekomst hier ziet en dat je hier deel wilt uitmaken van de samenleving. Ik ben dat zeer met haar eens. Het is een van de mooie dingen dat je je in Nederland geen biet hoeft aan te trekken van wat welke leider van welke buitenlandse mogendheid dan ook zegt over de manier waarop je dient te leven als je in Nederland opgroeit, woont en leeft. Ik raad Nederlandse burgers dan ook vooral aan om dat niet te doen. Ik heb overigens de indruk dat voor heel veel Nederlanders, waar ze ook vandaan komen, de relevantie van uitspraken van staatshoofden van andere landen bepaald niet zo belangrijk is als soms wordt gevreesd. Het is in ieder geval minder belangrijk dan die staatshoofden soms lijken te denken.
De betrokkenheid van de gemeenten is ongelooflijk belangrijk. We willen natuurlijk meer dan papieren beleid. Die 24% is een van de onderwerpen die ik zal meenemen in mijn gesprekken met gemeenten. Het moet wel effectief zijn en conform de toezegging die ik mevrouw Van Nieuwenhuizen heb gedaan.
Mevrouw Van Nieuwenhuizen en de heer Van Weyenberg hebben gewezen op twee recensies op mijn antwoorden op de vragen over anoniem solliciteren. Ik zou altijd naar de voorstelling gaan die hij het mooiste vond, maar eigenlijk is het alleen maar belangrijk dat Floor en Fatima allebei worden uitgenodigd. Het gaat immers om hun talenten. Volgens mij wijkt dat echt niet zo heel veel af van wat ik de vorige keer zei. Ik zei ook dat het natuurlijk wel belangrijk is om te kijken wat die experimenten opleveren. Als er een nieuwe vorm is – zo heb ik mevrouw Van Nieuwenhuizen beluisterd – dan zal ik dat volgen en de Kamer daarvan op de hoogte brengen. Daar kan volgens mij niemand op tegen zijn.
LHBT is de politiek correcte samenvatting, omdat je daarmee geen enkele groep uitsluit. Het is helemaal waar dat het in de spreektaal nog geen gangbare term is. Dat veranderen wij nu door het honderd keer tegen elkaar te zeggen. Het gaat dus om homoseksualiteit, lesbiennes, biseksualiteit en transgenders. Niet iedere groep is inderdaad apart aangekondigd en niet iedere vorm van discriminatie is apart in het regeerakkoord of in mijn brief benoemd. Ik hoop dat daaruit niet iets wordt afgeleid wat ik niet heb bedoeld. Ik ben niet voor niets mijn algemene statement begonnen met de opmerking dat ik geen onderscheid maak tussen soorten ongelijkheid en dat juist de ongelijkheid in de behandeling van individuen mij tegen de borst stuit. Ik hoop dat dit een adequaat antwoord is: alle vormen van discriminatie moeten daaronder worden begrepen. In de veegbrief zal ik ingaan op de punten die ik nog niet van een reactie kon voorzien. En daarbij zal ook dit punt aan de orde komen. Als dat niet lukt, dan komt het later.
Ik wil geen aparte brief aankondigen over de discriminatie rond het zwangerschapsverlof. Ik heb toegezegd om met een campagne te komen rond de meldings- en aangiftebereidheid. Dit onderwerp is namelijk onverminderd belangrijk. Ik zal het ijken op de vraag welke trends we zien bij discriminatie en wat de meest effectieve manier is om die te bestrijden. In dat licht zal ik kijken naar het probleem dat zojuist in tweede termijn aan de orde is gesteld. Een aparte brief lijkt mij dan ook niet de goede keuze. De toezegging is dus dat wij een campagne gaan voorbereiden en dat wij daarvoor alle onderzoeken zullen gebruiken die op dit moment nog lopen. Dit element zal daarin expliciet worden meegenomen.
De heer Segers sprak over management by speech en de noodzaak van maatregelen. Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat ik wel degelijk maatregelen neem en concreet beleid maak. Ik voel mij niet vrij om in te gaan op de vraag of het Zweedse voorbeeld ons zou moeten dwingen om het dreigingsbeeld voor Nederland en dan specifiek voor de joodse gemeenschap te wijzigen. Ik neem dat ook niet mee in de brief over parallelle gemeenschappen en wat dies meer zij. Wat ik wel zal doen, is de vraag van de heer Segers doorgeleiden naar mijn collega van Veiligheid en Justitie. Hij is immers samen met de minister van Binnenlandse Zaken als verantwoordelijke voor de veiligheidsdiensten bij uitstek degene die het dreigingsbeeld in de gaten moet houden. Als er uit dat dreigingsbeeld een verscherpt gevaar blijkt voor enige groep in onze samenleving, dan kan dat natuurlijk gevolgen hebben voor de beveiliging die we publiek financieren. Ik wil daarover echter niet speculeren, laat staan dat ik in de bevoegdheid treed van de minister van Justitie. Deze vraag zal ik uiteraard aan hem doorgeleiden.
Als de heer Heerma zijn zin krijgt zijn de onderzoeken er kort voor de zomer. Als dat niet lukt, komen ze kort daarna naar de Kamer. Ik zal met de Kamer bezien wat daarin staat en welk vervolg daaraan moet worden gegeven. Ik vind het dus te vroeg om een brief toe te zeggen die daar en daar over gaat. Laten we in plaats daarvan afwachten wat de uitkomsten zijn. Ongetwijfeld komen we daarover en over de vraag wat een en ander voor gevolgen moet hebben voor mijn beleid met elkaar te spreken.
De woordvoerster van de SP is zwaar teleurgesteld in mijn weigering om de inspectie een rol te geven bij de beoordeling van individuele klachten over discriminatie. Dat vind ik jammer, want dan heb ik mevrouw Karabulut blijkbaar niet kunnen overtuigen met mijn argumenten. Ik vind die argumenten zelf wel steekhoudend en dat betekent dat we het hierover niet eens zullen worden.
Ben ik van plan om andere onderdelen van het regeringsbeleid van tafel te vegen ten faveure van de interpretatie van mevrouw Karabulut? Het antwoord daarop is nee.
De voorzitter: Ik zie dat sommige leden willen interrumperen. Ik sta dat niet meer toe. Bovendien is er een VAO aangevraagd en daar kunt u eventueel alsnog uw ei kwijt. Dat VAO is overigens aangevraagd door mevrouw Karabulut.
Ik herhaal voor alle duidelijkheid de toezeggingen:
– De minister zal de Kamer voor de zomer informeren over de uitkomsten van onderzoek van Art. 1 en Radar over de lokale aanpak van discriminatie.
– De minister zal de situatie-initiatieven ten aanzien van anoniem solliciteren monitoren en de Kamer daarvan op de hoogte brengen. Dat geldt ook voor hoe anoniem solliciteren werkt bij werk.nl.
– In een veegbrief, die de minister voor 1 april aan de Kamer stuurt, zal de minister de Kamer informeren over de volgende zaken: 1. wanneer de verschillende onderzoeken die inzicht moeten geven in aard en omvang van antisemitisme aan de Kamer worden aangeboden, 2. de uitkomsten van het voortgangsgesprek met de sociale partners over de ongelijke positie van vrouwen op de arbeidsmarkt, zwangerschap en ongelijke beloning, 3. de reactie op de arresten, genoemd door de heer Krol, 4. het punt dat de heer Krol expliciet heeft gemaakt over transgenders.
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter, u hebt mijn verzoek over werk.nl en de manier waarop deze website werkt, toegevoegd aan de brief over het monitoren. Daardoor wordt mijn verzoek wel heel ver weg geschoven. Misschien is het beter om deze vraag mee te nemen in de veegbrief. Die brief komt namelijk eerder naar de Kamer, omdat die informatie al beschikbaar is.
De voorzitter: Dan verhuizen we het naar de veegbrief.
Minister Asscher: Ik heb aangegeven dat de pilot in de eerste toezegging doorloopt tot het voorjaar van 2014. Ik kan daarover dus pas na het voorjaar van 2014 berichten. Ik heb verder aangegeven dat ik bereid ben om te rapporteren over mijn gesprek met de gemeenten, een gesprek waarnaar mevrouw Van Nieuwenhuizen vroeg. De brief daarover kan voor de zomer naar de Kamer komen.
De voorzitter: We moeten het nog even aanscherpen, maar op die manier zullen we het verwoorden.
De heer Segers (ChristenUnie): Mijn vraag wordt doorgeleid naar de minister van Veiligheid en Justitie. Op welke manier zal die vraag worden beantwoord?
De voorzitter: Volgens mij vindt er nog een apart algemeen overleg plaats met de minister van Veiligheid en Justitie.
Minister Asscher: U krijgt dit antwoord, voordat het algemeen overleg met de minister van Veiligheid en Justitie over dit onderwerp gevoerd wordt.
De voorzitter: Die toezegging is ook genoteerd.
Mevrouw Karabulut (SP): Datzelfde geldt dus voor mijn vraag over het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit van de politie? Ik zie de minister knikken.
De voorzitter: Volgens mij stond al vast dat dit ging gebeuren.
Minister Asscher: ja.
Mevrouw Karabulut (SP): De minister zou het nog eens onder de aandacht brengen.
De voorzitter: Dat is genoteerd.
Daarmee zijn we gekomen aan het einde van dit algemeen overleg over discriminatie. Ik bedank de minister en zijn staf voor hun aanwezigheid. Verder bedank ik natuurlijk ook de Kamerleden voor hun aanwezigheid en alle andere aanwezigen voor hun belangstelling.
Sluiting 12.52 uur.