Kamerstuk 30950-22

Verslag van een algemeen overleg

Rassendiscriminatie

Gepubliceerd: 4 maart 2011
Indiener(s): Sharon Dijksma (PvdA)
Onderwerpen: recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30950-22.html
ID: 30950-22

Nr. 22 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 maart 2011

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft op 2 februari 2011 overleg gevoerd met minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 28 januari 2011 inzake de Kabinetsreactie op en een actueel beeld van incidenten rond antisemitisme (30 950, nr. 21).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

Dijksma

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

Van der Leeden

Voorzitter: Koopmans

Griffier: Van der Leeden

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Koopmans, Van der Staaij, Rouvoet, Van Raak, Schouw, Sterk, Van Klaveren, Van Nieuwenhuizen, Dibi, Van Dam

en de heer Donner, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de heer Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Dames en heren, als plaatsvervangend voorzitter open ik dit algemeen overleg. Minister Donner zit in een ander debat dat we hier in de Kamer hebben gepland, maar we hebben desondanks net met elkaar afgesproken om met dit debat te beginnen. In de schorsing wordt minister Donner dan bijgepraat, zodat hij op alle gestelde vragen antwoord kan geven.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Is het normaal als je als jood geen keppeltje durft te dragen en je dat onder je pet stopt als je de tram instapt? Is het normaal dat joodse scholen zich in Nederland achter dikke muren moeten verschansen om de veiligheid te waarborgen? Is het normaal dat op sommige scholen nauwelijks les kan worden gegeven over de Holocaust omdat dat te gevoelig ligt? Iedereen zal zeggen: dat is niet normaal. Het is anno 2011 wel de realiteit. En dan heb ik het nog niet over scheldpartijen, bekladdingen van synagoges en nog ernstiger gebeurtenissen, waarbij geweld niet wordt geschuwd. Vooral de laatste jaren is er sprake van een toenemend gevoel van onveiligheid onder Joden in Nederland, niet in de laatste plaats door de antisemitische haatpropaganda vanuit de Arabische wereld, die ook in ons land haar uitwerking niet mist.

Als we met elkaar zeggen dat het niet normaal is dat Joodse medeburgers niet voor hun identiteit kunnen uitkomen en als wij niet van Joodse instellingen mogen verwachten dat ze extreme kosten voor beveiliging maken, dan is dat niet vrijblijvend, maar vraagt dat – precies om deze reden heb ik dit debat al een tijdje geleden aangevraagd – gerichte en voortdurende acties ter bestrijding van uitingen van Jodenhaat. In juni jl. heeft de Kamer tijdens het spoeddebat over antisemitisme in een motie om een concreet actieprogramma tegen antisemitisme gevraagd. Inmiddels hebben we daarover twee brieven ontvangen, de eerste van het vorige kabinet en de tweede, een update, van het huidige kabinet. In de laatste brief nemen de ministers Donner en Opstelten krachtig afstand van het beeld dat Joodse medeburgers naar elders zouden moeten vertrekken omdat overheid en samenleving onvoldoende bescherming kunnen bieden. Dat was de steen in de vijver naar aanleiding van het boek van de heer Gerstenfeld en uitlatingen van de heer Bolkestein daarover. Het kabinet zegt daarin heel helder: wij nemen afstand van het beeld dat de veiligheid van mensen in Nederland niet meer gewaarborgd is. Ik vind het uitstekend dat de regering dit met zo veel kracht stelt, maar ook vind ik dat dit ons temeer verplicht tot gerichte en voortdurende actie.

Over gericht gesproken: ik ben blij dat we vandaag eindelijk specifiek over antisemitisme kunnen spreken, maar ongelukkig vanwege de brief uit september, waarin alle informatie en acties in het keurslijf van het brede antidiscriminatiebeleid worden geperst. Wij vinden dat antisemitismebestrijding niet mag verwateren in een algemeen antidiscriminatieverhaal. Antisemitisme is namelijk intens verbonden met het verleden van de Holocaust. Het heeft een lange geschiedenis. Je hebt ook te maken met een relatief hoog percentage incidenten van antisemitische aard. Dat rechtvaardigt in onze ogen een zelfstandige aanpak en benadering. Ik zag dat het Centraal Joods Overleg daarop ook aandringt en wij vinden zijn argumentatie terecht. We spreken namelijk niet alleen over buitenlands beleid in het algemeen en de uitgangspunten daarvan – dat is heel nuttig – maar ook apart over Latijns-Amerika of Indonesië, om maar een voorbeeld te noemen. Die landen stoppen we ook niet allemaal in één overleg of in één actieplan.

Voor de gerichte bestrijding van antisemitisme moeten we allereerst goed weten wat er aan de hand is. Daartoe moeten incidenten nauwkeurig worden geregistreerd. Achter de cijfers tot nu toe zijn de nodige vraagtekens te plaatsen, niet alleen omdat de registratie niet altijd op orde is, maar ook omdat we in de hoorzitting op initiatief van de heer Rouvoet en bij werkbezoeken en dergelijke vaak hebben gehoord dat veel meldingen uitblijven omdat er toch niets mee wordt gedaan. De registratie is dus niet altijd op orde bij de politie. Daarover hebben we ook aparte debatten gevoerd. Ons inzicht in wat er daadwerkelijk aan de hand is, kan daardoor dus vertroebeld raken. In de motie-Voordewind c.s. (32 123 VI, nr. 113) is daarom verzocht om een afzonderlijke registratie van antisemitische incidenten bij alle korpsen. Die motie heeft mijn fractie van harte gesteund. Hoe staat het met de uitvoering daarvan? Is er echt werk gemaakt van de verbeterde, dus zelfstandige registratie van antisemitisme?

Ik wil vandaag niet in een cijferdiscussie verzanden of in een discussie of het niet een klein beetje hoger is of een klein beetje lager en over wat er wel en niet is meegeteld. Ik vind het uitgangspunt van dit debat belangrijk dat er in ieder geval sprake is van een verontrustend hoog aantal antisemitische incidenten. Naast de registratie van de cijfers is het daarom ook van belang om goed en geregeld met de Joodse gemeenschap te overleggen over de wereld achter de cijfers, om alert te zijn op de ontwikkelingen en de temperatuur op te nemen. Zodoende voorkomen we incidentpolitiek. Hoe wil het kabinet aan een dergelijk overleg invulling geven? Ik bepleit dat wij jaarlijks aan de hand van gegevens van politie en justitie en aan de hand van wat het CIDI en andere organisaties registreren en bijhouden, een overzicht van de effecten van de overheidsinzet ter bestrijding van antisemitisme krijgen.

De heer Van der Staaij (SGP): Weten wij eigenlijk wel genoeg? Kunnen wij nog leren van het onderzoek naar antisemitisme in Canada en het Verenigd Koninkrijk? Zou Nederland niet ook nader onderzoek moeten verrichten, zoals de heer Gerstenfeld vanmorgen in een opiniestuk in de Volkskrant heeft bepleit? Weten wij eigenlijk wel genoeg?

Mijn laatste twee minuten gebruik ik voor twee belangrijke punten. Naast de vraag of wij wel genoeg weten, vraag ik of wij ook goed meten. Mijn tweede pijler in de aanpak is een stevig lik-op-stukbeleid. Normen moeten overtuigend worden gehandhaafd, anders gaat het van kwaad tot erger. Mijn prangende vraag is eigenlijk: hoe komt het dat er nog zo weinig veroordelingen vanwege antisemitisme zijn? Wat ons betreft, moet de inzet van onorthodoxe middelen zoals lokagenten, wat eerder naar voren kwam, niet worden geschuwd. Nu staat er nog in het actieplan dat dit niet voor de hand ligt met het oog op proportionaliteit. Dat begrijpen wij niet, dus ik krijg hierop graag een toelichting.

Mijn laatste pijler naast meten, geregeld overleg en een lik-op-stukbeleid wordt gevormd door een strafrechtelijke benadering. Voorkomen is beter dan genezen. De voedingsbodem voor antisemitisme moet worden aangepakt. In het onderwijs en in schoolboeken moet dus aandacht worden besteed aan de Holocaust. Daarin gaat nog het nodige mis. Mag ik alleen het voorbeeld noemen dat in de hoorzitting die ik net noemde, aan de orde kwam? Er zijn schoolboeken voor geschiedenis op de lagere school in de handel, waarin onder het kopje godsdiensten wel wordt gesproken over christenen, hindoes en islamieten, maar joden niet voorkomen. En er staat in dat Jeruzalem een belangrijke stad voor christenen en islamieten is, maar niet ook voor joden. Dat kan toch niet in schoolboeken die op dit moment nog worden gebruikt?

Ik vind dat men alert moet zijn op moderne haatpropaganda, in welke vorm dan ook, of dat nu een film is, zoals de film waarover in Duitsland veel te doen is: Valley of the wolves, of een belangrijk antisemitisch geschrift, waarover afgelopen week een boek verschenen is: De Protocollen van de Wijzen van Sion. Dit is een belangrijk antisemitisch geschrift uit 1 890 of 1 900, dat wereldwijd nog nooit zo verspreid is als vandaag de dag, in het bijzonder in de Arabische wereld. Een dergelijk boek zou in Nederland en in Europa toch niet verkrijgbaar moeten zijn zonder de bijsluiter dat het een falsificatie is en dat men niet echt een Joods complot om de wereldheerschappij te verwerven leest? Ik hoor hierop graag de reactie van de bewindslieden in de hoop dat we de komende tijd een stevigere en gerichtere aanpak van antisemitisme krijgen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. We spreken vandaag heel specifiek over antisemitisme als verschijningsvorm van discriminatie, zij het met een eigen lading en met specifieke karaktertrekken. Het is goed dat wij daar specifiek over spreken met elkaar. Ik kom aan het eind van mijn betoog met een aantal specifieke maatregelen die tegen dit verschijnsel zouden moeten worden genomen. Het is een langdurig en kennelijk hardnekkig maatschappelijk probleem. Ik noem het bewust een maatschappelijk probleem, want het is een probleem van onze samenleving. Zo beschouw ik het zelf althans. Het is een probleem van ons. Daarom heeft de politiek de verantwoordelijkheid om na te gaan wat zij kan doen om dit specifieke verschijnsel hard, stevig en gericht aan te pakken. Daarvoor is veel feitenmateriaal nodig en dat is er: registraties, schattingen, een monitor en Poldis 2009. Ik zeg hierbij wel tegen de bewindslieden dat dit heel vaak opgaat in het algemene discriminatieverhaal. Dat begrijp ik wel, maar de Kamer heeft duidelijk aangegeven, behoefte te hebben aan de mogelijkheid om in te zoomen op het specifieke verschijnsel antisemitisme. Daarvoor wil zij ook feiten en cijfers hebben. Van dat specifieke verschijnsel wil zij veel meer weten dan zij uit de algemene brieven en rapporten kan afleiden. De Kamer moet daar niet naar hoeven zoeken, die gegevens moeten gewoon beschikbaar zijn om te kunnen worden besproken en vooral aangepakt.

We kunnen lang spreken over de cijfers, de feiten en de statistieken. Is er een toe- of een afname? Wat zijn de ontwikkelingen? Ik vind de volgende algehele observatie belangrijker: gelet op de bevolkingsgroep waarop antisemitisme en antisemitische incidenten betrekking hebben, komen zij relatief vaak voor. Ook in die zin is het dus een ernstig probleem. Voeg daarbij de dieptelaag en de geschiedenis. Collega Van der Staaij verwees net al even naar het boekje dat is verschenen over het beruchte antisemitische geschrift waarvan voortdurend de indruk wordt gewekt dat het authentiek is, terwijl iedereen weet of kan weten dat die protocollen niet authentiek zijn. Dat maakt duidelijk dat het een heel hardnekkig probleem is, mede vanwege de dieptelaag en de plek in de geschiedenis. Dit moet ons alert maken op het steeds weer de kop opsteken van dit verschijnsel en het steeds weer opduiken van zo’n evident antisemitisch geschrift. Dit kan niet vaak genoeg gezegd zijn. Overigens vind ik dat universiteiten en andere instellingen de belangrijke verantwoordelijkheid hebben om een zelfreinigend vermogen aan de dag te leggen en om geen geschriften als quasiwetenschappelijk in de kast te zetten, terwijl bekend is dat ze niet authentiek zijn.

Er is geen enkele reden om het probleem te bagatelliseren of om schouderophalend voorbij te gaan aan bepaalde uitingen. Ik hoor nog te vaak, ook van de Joodse instellingen en organisaties die aanwezig waren bij de rondetafelgesprekken die ik in december jl. heb georganiseerd, dat de reactie op mensen die uitgescholden zijn, is: maar het is toch feitelijk juist dat je Jood bent? Daarachter gaat wel een wereld schuil waarin dat kennelijk als pejoratief wordt beschouwd en waarin «Jood» als scheldwoord wordt gehanteerd. We moeten niet voorbijgaan aan de impact die het in emotionele en psychische zin kan hebben als mensen en hun gezinnen denken, wanneer zij de deur uitgaan: het kan vandaag weer gebeuren. Een ding weet ik zeker: als het vandaag niet gebeurt, dan gebeurt het volgende week of de week daarop, maar het gebeurt. Mensen ondervinden dat aan den lijve.

Ik kom op het actieprogramma, waarover al iets is gezegd. Het gaat erg over algemene bestrijding van discriminatie. Datzelfde gevoel heb ik eigenlijk als ik de brief van 28 januari jl. lees, de laatste brief van de beide bewindslieden. Ook ik vind het prima dat er afstand wordt genomen van de suggestie die bewust of onbewust in de discussie is gewekt, dat mensen naar elders moeten vertrekken omdat wij niet in staat zouden zijn om hun veiligheid en bescherming te bieden. Het is goed dat het kabinet daar in stevige bewoordingen afstand van neemt. Dat is niet het geval en mag nooit het geval zijn. Dat is alleen niet vrijblijvend; het verplicht ons ook tot de specifieke aanpak die ik bepleit. Daarom vind ik het wel jammer en teleurstellend dat de rest van de brieven erg in het algemeen over discriminatiebestrijding gaan en weinig over concrete vooruitgang. Laat ik daar dus mijn vraag op richten en laat ik die heel concreet stellen, nadat ik gezegd heb dat ik wat moeite heb met de discussie dat het zou gaan om herkenbare Joden. Het kabinet neemt hiervan terecht afstand, maar er sloop ineens wel een nieuw begrip in: het al dan niet als Jood herkenbaar zijn. Er mag nooit worden gesuggereerd dat het maar beter is om niet herkenbaar als Jood door bijvoorbeeld Amsterdam te lopen. Dat is niet de bedoeling van de mensen die het begrip hanteren, maar ik wil het hier wel gezegd hebben. In het introduceren van het onderscheid tussen herkenbaar en niet-herkenbaar schuilt dat risico wel. Ik wil daar verre van blijven.

De ministers schrijven dat het actieplan in uitvoering is. Ik heb het rondetafelgesprek belegd omdat ik een stap verder wilde komen dan het delen van de verontwaardiging over antisemitisme. Ik wilde een antwoord op de vraag wat er moet gebeuren.

Tot besluit van mijn betoog houd ik de regering enkele concrete punten voor waarop meer actie moet worden ondernomen, meer in gang gezet moet worden. Ik wil op zijn minst ook weten wat de bewindslieden hebben gedaan sinds de laatste rapportage van september jl. Wat is er in het kader van het actieprogramma gebeurd? Ik spits het op vier punten toe, want dat kan heel kort. Ik stip ze vooral aan; ik hoef ze niet uit te diepen na wat ik heb gezegd. De heer Voordewind heeft via een motie om specifieke registratie gevraagd. Het is van belang, zoals ook alle deelnemers aan de rondetafelconferentie hebben benadrukt, dat er een aparte, specifieke registratie van antisemitische incidenten komt. Wat is de stand van zaken? Wanneer kunnen we daarin stappen zien? Het tweede betreft het acteren door politie en justitie op aangiften. Een melding is betekenisloos; het moet een aangifte zijn. Dan komt het niet alleen in de statistieken, maar kan er ook worden opgetreden. Wil de regering reageren op de berichten die we telkens weer krijgen dat er te vaak niet wordt geacteerd op een aangifte, waardoor iemand zich een tweede keer bedenkt alvorens aangifte te doen? Willen we de aangiftebereidheid stimuleren, dan moet er worden geacteerd.

Ik zet een streep onder het woord onderwijs. Het is ongelooflijk belangrijk dat er in het onderwijs het nodige gebeurt. Ik denk aan het onderwijs over de Holocaust en kijk met name naar de pabo’s, de lerarenopleidingen. Daar moeten leraren voldoende worden toegerust om een weerwoord te kunnen bieden op verkeerde voorstellingen van zaken. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de opmerking over de schoolboeken. Daarvoor hebben de uitgevers een belangrijke verantwoordelijkheid. Het mag in ons land niet voorkomen dat het zo gaat.

Mijn laatste punt is heel kort. Er zijn goede lokale initiatieven, waarbij er ook dialoog ontstaat tussen een aantal betrokken organisaties waaronder Joodse en Marokkaanse. Dan denk ik aan het Joods Marokkaans Netwerk Amsterdam. Het zou goed zijn als ook op nationaal niveau een dergelijke dialoog op gang werd gebracht. De deelnemers aan de rondtafelconferentie steunden dit idee. Ik krijg hierop graag een reactie van de regering.

De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Zondag was ik samen met veel andere vertegenwoordigers van de SP bij de Auschwitz-herdenking in Amsterdam. Dat en vooral het zien van hoe overlevenden van kampen het leven daarna zijn doorgekomen, was aangrijpend. Dat was namelijk niet altijd makkelijk in Nederland. Tijdens de bijeenkomst vroeg ik mij af wanneer Auschwitz eigenlijk begonnen is. Is dat begonnen met het vergassen van de eerste Joden, het eerste transport, de eerste razzia’s of de eerste religieuze haat tegen buurtgenoten? Ik weet dat niet. Ik weet ook niet waar religieuze haat allemaal toe leidt. Wel weet ik dat het tot veel waanzin leidt. Eeuwenlang zijn in Europa Joden vervolgd, christenen vervolgd, moslims vervolgd. In Nederland zijn bijvoorbeeld ook katholieken lang voorwerp van spot, minachting en discriminatie geweest, het antipapisme. Katholieken zouden on-Nederlands zijn. Zij zouden hun oor te luisteren leggen bij een buitenlandse religieuze leider. Zij zouden een lage morele standaard hebben en een bedreiging voor onze cultuur zijn. Het is opmerkelijk om te zien hoe juist deze argumenten, die eeuwenlang tegen katholieken zijn gebruikt, nu soms tegen moslims worden gebruikt. Op dit moment zijn in Nederland vooral Joden en moslims voorwerp van discriminatie en agressie. Mijn eerste vraag aan de minister is of de oorsprong van dat geweld mede buiten ons land ligt, bij de oorlog tussen Israël en Palestina. Een aantal jaar geleden ben ik tijdens een bezoek aan Israël geschrokken van de bezettingspolitiek, van de manier waarop Palestijnen aan de grens werden bejegend en van hoe er over Palestijnen werd gesproken. Klopt mijn schatting dat als het geweld tussen Joden en Palestijnen oplaait, in Nederland het geweld tegen Joden én tegen moslims toeneemt?

De Auschwitz-herdenking ging gepaard met veel veiligheidsmaatregelen. Dat voelde erg ongemakkelijk. Hoe heeft het zo ver kunnen komen dat wij ons moeten beveiligen om de Holocaust te kunnen herdenken? In een democratie moeten mensen vrij zijn om hun geweten te volgen. Daarom is geweld tegen Joden en geweld tegen moslims onacceptabel. Gebedshuizen moeten, waar nodig, worden beveiligd en slachtoffers moeten altijd worden geholpen en altijd aangifte doen. Daarover zal de minister het met mij eens zijn. Ik denk ook dat het heel goed is dat religieus geweld specifiek wordt geregistreerd, zoals de heer Rouvoet zei. Maar ja – nu komen wij bij iets wel heel huishoudelijks – dan moeten de computersystemen van de politie wel werken. Hierover hebben we het al vaak met de minister gehad. Die systemen kloppen niet. Ik ben dus bang dat, doordat de computersystemen bij de politie niet kloppen – zoiets basaals! – wij ook niet precies weten hoe groot het geweld is, wat het aantal incidenten is en wat de aard daarvan is. We hebben ook gezien dat die systemen het niet altijd aan Slachtofferhulp doorgeven als er aangifte is gedaan. Nu heeft de minister toegezegd dat hij nagaat hoe hij dat apart kan regelen, buiten de bestaande systemen om, dus ik juich het heel erg toe als hij in geval van religieus geweld voor andere registratiesystemen zorgt zolang de computersystemen niet deugen. Het is namelijk wel goed dat dit wordt geregistreerd, anders gaan we beleid maken op basis van cijfers die misschien niet kloppen.

Wij spreken in deze Kamer vaak over geweld tegen Joden en andere religieuze groepen. Dat is goed. Het is goed om daarvoor regelmatig aandacht te vragen. Het feit dat wij hierover spreken, kan hopelijk al een symbool zijn, een teken dat je van mensen af moet blijven. Een nadeel ervan kan zijn dat maatregelen die de regering aankondigt, enige tijd nodig hebben. De regering heeft in september jl. het Actieprogramma bestrijding van discriminatie opgesteld. Ik heb begrepen dat zij Joodse organisaties nauw bij de uitvoering daarvan heeft betrokken. Hoe staat het daarmee? Wij zijn nog maar een paar maanden verder, maar misschien kan de minister daar al iets over zeggen. Welke resultaten kan de minister melden?

De SP-fractie vraagt net als de ChristenUnie-fractie bijzondere aandacht voor scholen. Het is onaanvaardbaar als leraren onder druk van ouders, leerlingen of familieleden van leerlingen worden gezet, zodat zij geen onderwijs over de Holocaust, het Jodendom of een andere religie geven. Zijn dit incidenten? Komt dit vaker voor? Is het in sommige delen van Nederland structureel aan het worden? Wat moeten leraren doen die zich onder druk voelen staan? Kan de minister hun in ieder geval verzekeren dat ouders van leerlingen die onderwijs in dit soort onderwerpen moeilijk of onmogelijk maken, worden benaderd? Kan de minister ook verzekeren dat juist op deze scholen extra aandacht aan de Holocaust, de geschiedenis van het Jodendom en andere religies zal worden besteed?

Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. De uitspraken van de heer Bolkestein hebben veel stof doen opwaaien. Ik herhaal hier nog maar eens dat zijn uitspraken in de ogen van de CDA-fractie verwerpelijk waren, maar dat zij zijn zorg wel serieus wil nemen. Zij is dan ook blij dat het kabinet krachtig afstand neemt van die uitspraken en dat wij met het kabinet een overleg over antisemitisme kunnen hebben. Omdat zij het zo belangrijk vindt, was zij ook aanwezig bij en blij met de hoorzitting die de ChristenUnie had georganiseerd. Wij hebben toen gesproken met allerlei Joodse en andere organisaties die zich bezighouden met de bestrijding van antisemitisme. Elke uiting van antisemitisme schrikt ons op, omdat die ons doet denken aan de grootste pogrom in de geschiedenis: het uitmoorden van mensen om wie ze zijn en welk geloof ze belijden. We hebben met elkaar gezegd: dat nooit meer. Uit de stukken die we hebben gezien en uit het rondetafelgesprek blijkt – ook daar waren mensen het wisselend met elkaar eens – hoe moeilijk het is om echt harde cijfers op tafel te krijgen over hoe het daadwerkelijk is gesteld met discriminatie op basis van antisemitisme. Uit de ervaringen van de aanwezigen en de gesprekken die ik heb gevoerd, bijvoorbeeld op Het Cheider, blijkt echter dat het voor veel mensen wel aan de orde van de dag is dat zij zich vanwege hun geloof onveilig voelen en soms zelfs maatregelen nemen door bijvoorbeeld ’s avonds niet meer met het openbaar vervoer te reizen. Wij kunnen dus niet zeggen dat er niets aan de hand is, want er is wel degelijk iets aan de hand. De minister stelt in zijn brief van september jl. dat het bestrijden van discriminatie met respect hebben voor elkaar begint. Mij lijkt dat dit betekent dat wij als politici daar ook een belangrijke rol in spelen en dat wij ons respectvol jegens elkaar moeten gedragen, dus ook jegens mensen in wie wij ons minder of misschien wel helemaal niet herkennen, van wie wij de denkwereld verwerpen, maar die net zo veel recht als wij zelf hebben om hier als betrokken burgers te zijn. Ook daar gaat het vandaag eigenlijk over.

Toen ik mij op dit algemeen overleg voorbereidde, vroeg ik mij af of het debat over de vrijheid van meningsuiting dat in de samenleving gaande is, niet als ongewenste consequentie heeft dat de grenzen vervagen van wat al dan niet kan worden gezegd en dat het effect daarvan is dat dit soort dingen gemakkelijker op straat plaatsvindt. Dergelijke reacties hoorde ik tijdens de hoorzitting, waardoor ik in dit idee werd gesterkt. Hoe staat de minister hier zelf in, mede gezien het feit dat er met name op internet, wat ik opvallend vind, relatief veel meer meldingen van antisemitisme zijn dan in het publieke leven? Wij weten dat anonimiteit op internet veel meer aan de orde van de dag is en dat het veel minder makkelijk te achterhalen is wie iemand is, waardoor mensen zich fictieve identiteiten aanmeten en de grens om mensen ergens van te beschuldigen of te discrimineren makkelijker te overschrijden is. Ik hoor graag van de minister in hoeverre hij dit herkent.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik vind de discussie over de vrijheid van meningsuiting die mevrouw Sterk aanroert, interessant. Is zij het er met mij over eens dat initiatieven ter verruiming van de mogelijkheden, althans het wegnemen van beperkingen op groepsbelediging en haat zaaien vanwege religie, aan dit dossier raakt en risico’s op antisemitisme met zich brengt?

Mevrouw Sterk (CDA): Ja, mij lijkt genoegzaam bekend wat de CDA-fractie hiervan vindt. Al gaat het hier vandaag niet over, ik denk wel dat het deels raakt aan waar wij het vandaag over hebben.

De heer Dibi (GroenLinks): Dit luistert wel nauw. Ik denk dat niemand die voor verruiming of bescherming van het vrije woord is, wil dat mensen elkaar maar gaan uitschelden of antisemitische leuzen gaan uitkramen. Kan mevrouw Sterk, die dit beweert, ook duidelijk maken wat de relatie tussen de discussie over de vrijheid van meningsuiting en de toename van antisemitische incidenten is? Is dat wat zij zegt? Zo ja, dan krijg ik daarvan graag het bewijs en de onderbouwing geleverd.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik kan niet bewijzen dat het zo is. Ik heb aangegeven dat er vanwege de vrijheid van meningsuiting steeds meer gezegd kan worden. Dit is ook tijdens de hoorzitting aan de orde gesteld. Daar was u zelf niet bij, maar uw oud-fractievoorzitter wel. Ik herhaal dat ik daar niet tegen ben, maar de CDA-fractie heeft altijd gezegd dat bij dit oprekken van grenzen voorop moet blijven staan dat men respectvol tegen elkaar spreekt. Ik noem internet hier en in onze stukken, omdat blijkt dat daarop meer meldingen van antisemitisme worden gedaan. Op internet komt dat dus vaker voor. Wij weten allemaal dat op internet de grenzen aan de mogelijkheid tot het onheus bejegenen van mensen vager zijn. Dat kunt u vast ook aan uw eigen e-mailbox zien. Ik ben dus gewoon benieuwd naar de visie van de minister daarop. Ook vind ik, zoals ik al zei, dat het aan ons politici is om te bepleiten dat we respectvol met elkaar omgaan, al verschillen we heel erg van mening. Dit geldt ook als het om dit dossier gaat.

De voorzitter: Even een puntje van orde. Het lijkt mij heel handig dat wordt gespecificeerd of een vraag aan de minister van Veiligheid en Justitie of van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gericht.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik dacht dat het kabinet altijd met één mond sprak, maar ik kan mij zo voorstellen dat minister Donner hierop reageert, want die was de eerste ondertekenaar van dit debat.

De voorzitter: Maar het is voor het debat handiger. Gaat u verder, mevrouw Sterk.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik wil een aantal zaken aflopen die in de brieven staan. Ik heb toen de heer Bolkestein zijn uitspraken deed, namens het CDA tot een internationale top opgeroepen. Nu heb ik gezien dat Nederland aankomend jaar voorzitter van het ITF is, een internationale organisatie. Ik ben erg benieuwd naar de inzet van Nederland. Zet Nederland een specifieke thematiek op de agenda? Zoals eerder gezegd, spelen deze problemen niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen, vooral in steden. Wat kunnen wij daarvan leren, bijvoorbeeld op het terrein van onderwijs, registratie bij de politie en de manier waarop er een beeld wordt verkregen van hoe vaak het echt voorkomt?

Ik sluit mij aan bij de vraag van de SGP-fractie om een jaarlijkse evaluatie.

Nu kom ik op de stelling dat elke aangifte serieus moet worden genomen omdat een van de redenen waarom er weinig wordt gemeld, is dat men het idee heeft dat het uiteindelijk niets oplevert. Ik moet zeggen dat ik daaraan een nare bijsmaak overhield. Lody van de Kamp heeft ook tijdens de hoorzitting gezegd dat de aangifte die hij ooit had gedaan, al heel lang bij het parket lag. Ik begreep dat hij afgelopen maandag uiteindelijk een ingezonden brief naar Het Parool heeft geschreven. Nu is het opgepakt, maar het is toch eigenlijk van de zotte dat er zo veel moeite moet worden gedaan om een uitspraak van de rechtbank te krijgen, terwijl wij met elkaar vinden dat het te gek voor woorden is dat dergelijke dingen in Nederland voorkomen?

Ik maakte uit een WODC-onderzoek uit 2010 op dat Joodse mensen in de gevangenis zich op basis van hun geloof vaker gediscrimineerd voelen, aanmerkelijk vaker: 40% van de Joodse gevangenen ten opzichte van zo rond de 10% van de gevangenen die het islamitische geloof aanhangen. Is daar een verklaring voor? Wat is daar eigenlijk het beleid ten aanzien van de mogelijkheid om melding te maken van het gevoel te worden gediscrimineerd? Hoe gaat men met dit soort spanningen om? Kennelijk leven die daar. Is het systeem om te filteren op hoe vaak bepaalde woorden voorkomen, waardoor kan worden bepaald hoe vaak er sprake zou zijn van antisemitisme, echt waterdicht? Ik las daarover in de stukken, maar ik hoor er klachten over. Volgens mij kun je op meerdere woorden die uit een casus komen, ineens meerdere meldingen krijgen. Hoe werkt het nu precies? Is het echt het beste systeem om het goed in beeld te krijgen?

Tot slot sluit ik mij aan bij het verzoek van de heer Rouvoet om de dialoog die op lokaal niveau in Amsterdam plaatsvindt, op nationaal niveau te laten plaatsvinden.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik denk dat we met het debat over antisemitisme dat wij vandaag voeren, echt een serieus probleem bij de kop hebben. Beledigingen, scheldpartijen, vandalisme en zelfs geweld raken natuurlijk het gevoel van veiligheid dat velen hebben. Bovendien raken die het functioneren van de samenleving. Het dossier wekt bij de fractie van D66 stellig de indruk dat er een toename van antisemitisme in Nederland is, hoewel de cijfers gebrekkig zijn, zoals velen voor mij hebben gezegd. Ik kom daar dadelijk op terug. Kijken wij bijvoorbeeld naar de cijfers van het CIDI, maar ook naar die uit België, Engeland en Frankrijk, dan zien wij uitschieters. Je schrikt toch wel als je ook hoort dat er bijvoorbeeld in de thans nog deelgemeente Amsterdam-Zuid drie scholen beveiligd zijn en dat de gemeente daarin financieel participeert. Als je dat allemaal bij elkaar optelt, kun je echt niet meer zeggen dat er niets aan de hand is. Elk incident, tegen Joden, homo’s of moslims, is er een te veel. De overheid kan natuurlijk niet alle problemen oplossen. De problematiek vraagt om een evenwichtige benadering, waarbij de overheid natuurlijk het voorbeeld moet geven. Je zou ook kunnen zeggen dat de problematiek een zekere gelaagdheid kent. In de eerste plaats hebben we het over de incidenten die aan de oppervlakte komen, die we kunnen registreren en bestuderen en waarvan aangifte moet worden gedaan.

Collega’s hebben al vragen gesteld over de stafrechtelijke aanpak. Ook daarover maakt mijn fractie zich enigszins zorgen, want die schijnt te haperen. Dat is niet helemaal helder, dus ik krijg daarop graag een reactie van het kabinet. Onder wat aan de oppervlakte komt, ligt natuurlijk iets wat je wat minder scherp ziet: het niet accepteren van vreemde elementen in de samenleving door bepaalde groepen, een gebrek aan acceptatie van wat anders is, in elk geval een moeilijke omgang daarmee. In een multiculturele samenleving, waarin iedereen zijn rol speelt, moeten wij natuurlijk leren omgaan met anderen. Dat is het uitgangspunt. Met het oog daarop vind ik dat wij in de maatregelen, de actie en het tegenspreken van intolerantie, xenofobie, racisme et cetera natuurlijk een goede balans moeten vinden tussen enerzijds reactief en anderzijds proactief optreden. Collega’s vroegen daar al indringend om. Eerdere publiekscampagnes hebben geleid tot een betere bewustwording op deze terreinen. Overweegt het kabinet ook publiekscampagnes om dit soort noties tussen de oren van de samenleving te krijgen?

Er is ook al gesproken over de educatie. Hoe zit het met de lessen over de Holocaust op scholen? Dankzij eerdere brieven is duidelijk geworden dat 0,5% van de leraren daarover geen les durft te geven. Die 0,5% lijkt weinig, maar is natuurlijk gewoon 0,5% te veel. We kunnen dat niet accepteren.

In de gemeente Amsterdam is kort geleden een project gestart om de aanpak van discriminatie op basisscholen te intensiveren. Zijn daarvan al enige resultaten bekend? Is de minister ook van plan en bereid om dergelijke goede voorbeelden over het land uit te rollen? Over de lokale aanpak gesproken, de antidiscriminatievoorzieningen in dit land hebben een enorm grote dekking: ongeveer 99%. Kan het kabinet garanderen dat deze infrastructuur onaangetast blijft ondanks alle aanstaande bezuinigingen op het Gemeentefonds? Die is in mijn ogen echt noodzakelijk voor de aangifte. Datzelfde geldt eigenlijk voor opsporing en vervolging van discriminatie. Is er voldoende capaciteit bij zowel de politie als het Openbaar Ministerie om aangiften te verwerken en tot opsporing en vervolging over te gaan?

Uit de stukken wordt duidelijk dat Jodenhaat terrein wint in Oost-Europa: Hongarije, Polen, de Baltische staten. Wat doet het kabinet eraan om antisemitisme en andere vormen van discriminatie in Europees verband te bestrijden? Blijft het beleid van Europa niet te veel een papieren tijger? Blijft het niet te veel hangen in mooie woorden?

Vanmorgen is er in de Volkskrant een artikel van de heer Gerstenfeld verschenen. Ik vond in zijn laatste aanbeveling eigenlijk precies de worsteling die ik ook had bij de voorbereiding van dit algemeen overleg. Als je namelijk beleid maakt, vind ik dat je altijd twee dingen moet doen: ten eerste een goede analyse maken van wat er aan de hand is, wat de cijfers zijn, de trends, de ontwikkelingen en de oorzaken ervan, en ten tweede actie ondernemen. Hij pleitte ervoor om in navolging van zowel Engeland als Canada nog eens heel precies naar de probleemanalyse te kijken om de maatregelen te kunnen nemen die passen bij die analyse. Deze suggestie doe ik het kabinet ook graag, want dan kunnen we trefzekere maatregelen nemen om dit echt onacceptabele probleem aan te pakken.

De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Het antisemitisme tiert welig dezer dagen. Het CIDI stelt dat het aantal gemelde antisemitische incidenten in 2009 met 55% is gestegen ten opzichte van 2008. Deze stijging geldt ook voor het aantal ernstige voorvallen: geweld, bedreiging met geweld en vernielingen. Naast het CIDI maakt de politie cijfers bekend over antisemitisme. Hieruit blijkt eveneens dat er een toename is met meer dan 50%. Vergeleken met het jaar 2007 is er volgens het CIDI zelfs sprake van een stijging met meer dan 106%. In juni 2010 werd voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog in West-Europa een dienst in een synagoge afgelast na een dreigmelding. Ook wordt er gespuugd, gescholden en geslagen. Zelfs de Hitlergroet wordt gebracht. In Amsterdam-West hebben we in 2011 een schuilsynagoge. Joodse instellingen maken jaarlijks bijna 1 mln. aan beveiligingskosten. De eerste vraag aan de minister is dan ook of hij bereid is om alles in het werk te zetten om ervoor te zorgen dat niet de Joodse gemeenschap, maar de Nederlandse staat de kosten voor de beveiliging op zich neemt. Niet alleen op straat worden Joodse burgers op verschillende manieren lastiggevallen. Op internet is bijna de helft van het aantal strafbare uitingen gericht tegen Joden. Onderzoeksbureau ResearchNed telt dat 20% van de geschiedenisdocenten in de vier grote steden de Holocaust vrijwel niet ter sprake kan brengen, omdat leerlingen de lessen verstoren, weglopen of zelfs agressief worden. Docenten gaven aan dat het in bijna alle gevallen Turkse en Marokkaanse leerlingen betreft. Uiteraard kunnen het voetballen met herdenkingskransen in 2006 en de vernieling van herdenkingskransen op de Joodse begraafplaats in Zaltbommel afgelopen jaar helaas niet onvermeld blijven. Al deze problemen hangen samen met de toenemende invloed van de islam op Nederland. Hoe meer islam, hoe meer antisemitisme. De bewering dat het antisemitisme toeneemt als gevolg van een grotere impact van de islam op Nederland, maar ook op andere Europese landen is overigens al verschillende keren gedaan. Zo wilde professor Van der Horst van de Universiteit Utrecht in zijn afscheidsrede in 2006 wijzen op de islamisering van het antisemitisme. Dit werd hem onmogelijk gemaakt door het dhimmi-bestuur van die organisatie. De professor stelde dat de islamisering van het Europese antisemitisme een van de meest huiveringwekkende ontwikkelingen van de laatste decennia is. In heel de islamitische wereld wordt al jarenlang dag in, dag uit in kranten, weekbladen, schoolboeken, radio- en televisie-uitzendingen, preken van imams, in lessen op islamitische scholen, aan universiteiten een onvoorstelbare hoeveelheid anti-Joodse propaganda van de ergste soort over honderden miljoenen hoofden uitgestrooid. Het trieste is dat we het hier niet hebben over kleine groepjes radicalen, maar juist over de grote massa’s gewone islamitische gelovigen, overal ter wereld, die op dit punt door en door gehersenspoeld zijn door hun geestelijke en politieke leiders. Ook de AIVD heeft overigens al verschillende keren kenbaar gemaakt dat de toename van het antisemitisme gerelateerd kan worden aan het aantal aanhangers van de islam. In 2004 stelde de organisatie al dat de toename van het antisemitisme onder middelbare scholieren toe te schrijven is aan islamitische jongeren. Er werd gesteld dat de oorzaak van het antisemitisme in de islamitische opvattingen van de leerlingen ligt. Verder lezen we in het AIVD-rapport Van dawa tot jihad dat er een verband te leggen is tussen de groei van het antisemitisme en de opkomst van het moslimnationalisme, wat gedefinieerd wordt als het onderdeel zijn van de gemeenschap der moslims, ook wel de oemma genoemd. Mijn tweede vraag aan de minister is of hij de visie deelt van onder anderen professor Van der Horst dat het antisemitisme in Europa aan het islamiseren is. Zo nee, hoe duidt hij deze visie dan? Zo ja, welke maatregelen denkt de minister te nemen om deze trend te stoppen? Hoe beoordeelt de minister de bevindingen in het AIVD-rapport dat er een relatie bestaat tussen de groei van het antisemitisme en de islamitische opvattingen onder groepen moslims, onder anderen de leerlingen over wie ik het net had?

De heer Schouw (D66): Er is natuurlijk altijd een verband te leggen tussen van alles en nog wat, alleen de kernvraag is natuurlijk of er een causaal verband is en of dat ook enigszins wetenschappelijk bewezen is. Ik heb met aandacht naar de inbreng van de heer Van Klaveren geluisterd, maar ik heb uit de stukken opgemaakt dat er geen onderzoek is dat wetenschappelijk bewijst dat er een causaal verband bestaat tussen islamisering en antisemitisme. Ik vraag dus of mijn collega een dergelijk wetenschappelijk onderzoek op tafel kan leggen. Kan hij dat niet, dan vraag ik hem om die causaliteit wat minder stellig te brengen en om die meer in vraagvorm op tafel te leggen.

De heer Van Klaveren (PVV): Ik zal de stelling dan nog meer aandikken, want dat wetenschappelijk rapport is er. Ik kom daar nog op.

De islam draagt antisemitisme in zich. Ik zal dat uitleggen. Een ideologie die Jodenhaat aanleert, heeft onvermijdelijk effect op haar aanhangers. De Koran, de basis van de islam, stelt dat Joden vervloekt zijn, dat het apen, zwijnen en duivelsdienaars zijn, dat er geen vriendschap met Joden mag worden gesloten. In de Hadith, de overleveringen van Mohammed voor de mensen die dat niet weten, lezen wij zelfs dat het de wil van Allah is dat bomen en stenen de moslims zullen vragen Joden te doden. Dit, en daarmee bedoelen wij de islam, is het fundament voor de opkomst van het hedendaagse antisemitisme.

De heer Van Raak (SP): Het antipapisme lijkt in een ander jasje weer teruggekeerd, maar volgens mij moeten wij het zuiver houden. Ik vind het verschrikkelijk als er geweld tegen Joden wordt gepleegd. Ik vind het verschrikkelijk als er geweld wordt gepleegd tegen moslims. Ik accepteer het niet als de religie van Joden belachelijk wordt gemaakt. Ik vind het ook heel slecht als de religie van moslims belachelijk wordt gemaakt. Waarom kiest de PVV er niet voor om het probleem aan te pakken, namelijk mensen die geweld prediken en agressie uiten tegen mensen met een andere religieuze achtergrond? Geweld van moslims tegen Joden, geweld van mensen met een andere religie tegen moslims; is dat niet het probleem? Wat schieten wij op met deze theologische uiteenzetting? Is er verschil tussen geweld tegen Joden en tegen moslims?

De heer Van Klaveren (PVV): Ik kom straks terug op de rol van de SP bij het opkomende antisemitisme, niet de SP als zodanig, maar een aantal aanhangers van de SP, in ieder geval vertegenwoordigers van de SP. Geweld tegen ieder individu is erg. Er is inderdaad verschil tussen geweld, gelegitimeerd vanuit de islam tegen Joden, en geweld tegen moslims als zodanig. De islam leert dat je geweld tegen Joden mag toepassen. Andersom is dat niet het geval.

Dan iets over het bedreigen, bespugen en mishandelen van Joden, het brengen van de Hitlergroet en de onmogelijkheid om tijdens schoollessen te spreken over de Holocaust. Het betreft hier allemaal handelingen van aanhangers van de islam. In NRC Handelsblad staat dat Joden in zeker zes wijken van Amsterdam niet meer als zodanig herkenbaar over straat kunnen lopen. Dat zijn allemaal wijken waar voornamelijk aanhangers van de islam wonen. Ik kom nu even terug bij de vragen van de heer Schouw. Uit het onderzoek Antisemitism Worldwide uit 2009 van de Tel Aviv University blijkt dat waar de islamitische gemeenschap groeit, ook het antisemitisme groeit. Verder kun je in dat onderzoek lezen dat, ondanks het gegeven dat neonazi’s nog steeds een rol spelen, veruit de meeste gewelddadige acties tegen Joden of Joodse instellingen worden gepleegd door individuen met een islamitische achtergrond, vooral in West-Europa.

Ik rond mijn eerste termijn nu af. Ik kom in tweede termijn nog terug op een andere oorzaak van het toenemende antisemitisme.

De islam vormt een groot probleem door de antisemitische boodschap die deze leert. Hoe groter de groep mensen die antisemitisme gewoon vindt, hoe moeilijker het wordt om de ideeën eruit te bestrijden. Is de minister bereid specifiek onderzoek te laten uitvoeren naar wie in Nederlandse moslimkringen Jodenhaat verspreidt? Dit onderzoek zou zich kunnen toespitsen op religieuze instellingen, bijvoorbeeld moskeeën, maar ook op de invloed van buitenlandse media en de individuele opvattingen van deze groep.

De voorzitter: De heer Van Raak wil ongetwijfeld weten waar de heer Van Klaveren zojuist op duidde. Misschien wil hij dat nu al zeggen.

De heer Van Klaveren (PVV): Ik kom daar in tweede termijn op terug.

De heer Van Raak (SP): Dat lijkt mij niet goed.

De heer Van Klaveren (PVV): Dat bepaal ik zelf wel.

De heer Van Raak (SP): De heer Van Klaveren zegt dat de SP bijdraagt aan het antisemitisme in Nederland. Dat is godgeklaagd.

De heer Van Klaveren (PVV): Ik had het over een aantal vertegenwoordigers ...

De heer Van Raak (SP): Ik krijg daar toch graag een nadere duiding van, ook al is die niet zo wetenschappelijk. Dat maakt mij niet uit.

De heer Van Klaveren (PVV): Ik zal straks aangeven wat ik daarmee bedoel. Ik zei al dat het niet gaat om de SP als zodanig, maar om een aantal vertegenwoordigers van de SP dat een rol speelt in het toenemende antisemitisme in Nederland. Dat heb ik gezegd en ik kom daar straks op terug.

De heer Van Raak (SP): Dit is een persoonlijk feit. Er worden hier allerlei rare suggesties gedaan. Ik denk dat de heer Van Klaveren die nu moet verduidelijken. Dan kunnen wij dit uitdiscussiëren. Ik zou niet weten waarom wij daarmee moeten wachten.

De voorzitter: Dat persoonlijke feit zit op de grens. De heer Van Klaveren gaat over zijn eigen antwoord. Iets roepen en dan aangeven dat je er in tweede termijn op terugkomt, kan wel, maar ik verzoek de heer Van Klaveren toch om antwoord te geven op de vraag van de heer Van Raak.

De heer Van Klaveren (PVV): Mijn betoog is op een bepaalde manier opgebouwd, maar ik wil best nu de ruimte nemen om een en ander te verduidelijken. Dan hoef ik dat in tweede termijn niet meer te doen.

De voorzitter: Ik zie de overige Kamerleden knikken. Het lijkt mij verstandig dat de heer Van Klaveren antwoordt.

De heer Van Klaveren (PVV): Dan ga ik nu verder met een stukje uit mijn tweede termijn.

Naast de inherente Jodenhaat van de nog immer groeiende islam is er een ander probleem. Er zijn enkele vertegenwoordigers van de linkse kerk die met hun woorden en daden zorgen voor een sfeer waarin antisemitisme salonfähig wordt. Wij kunnen hierbij denken aan de SP-Kamerleden Karabulut en Van Bommel, die meeliepen in demonstraties waarin werd geroepen dat Joden aan het gas moeten, waar werd opgeroepen tot een intifada, een opstand die in de praktijk tot twee keer toe een extreme geweldsuitbarsting betekende, waarbij duizenden doden en gewonden vielen en het antisemitische karakter onmiskenbaar was, gezien uitlatingen als: «We drijven de Joden in zee» en «Dood aan de Joden». Het aanwezig zijn van volksvertegenwoordigers bij dit soort protesten geeft mensen het gevoel dat de boodschap en de leuzen acceptabel zijn. Het meeroepen dat er een intifada moet komen, doet dat al helemaal. Niet alleen enkele SP-Kamerleden zijn hiervoor verantwoordelijk. Ik heb het dan over de sfeer.

Bij GroenLinks is medeoprichter van de website The Electronic Intifada actief, de heer El Fassed. Deze website vergelijkt Israël met het naziregime en de Israëlische pers met nazikrant Der Stürmer. Door de essentie van de nazi-ideologie te begrijpen – dat is virulente Jodenhaat – zijn vergelijkingen tussen de Joodse staat, Israël, en het nazisme op welke wijze dan ook wat ons betreft altijd antisemitisch van aard.

Ten slotte heeft ook de PvdA-fractie vertegenwoordigers in haar midden die debet zijn aan het creëren van een sfeer waarin antisemitisme salonfähig wordt in Nederland. Zo heeft PvdA-Kamerlid Marcouch gesteld dat de radicale imam Al Qaradawi zijn geestelijk leidsman is. Als dit Kamerlid dingen niet begrijpt, raadpleegt hij naar eigen zeggen de inzichten van deze imam, die de doodstraf voor homo’s rechtvaardigt, zelfmoordaanslagen goedkeurt en enige tijd geleden nog stelde dat Hitler het werktuig was van Allah en dat zijn persoonlijke laatste wens het doden van een Jood in Israël is. Het PvdA-Kamerlid probeerde deze imam zelfs naar Amsterdam te halen. In 2005 vroeg hij hier € 150 000 subsidie voor aan. De imam zou bruggen komen slaan. Een imam met zulke verschrikkelijke ideeën mag nooit maar dan ook nooit naar Nederland komen, want zo’n figuur kan helemaal geen bruggen slaan. Uiteraard kan het op de thee gaan van de PvdA-, SP- en GroenLinks-Kamerleden Martijn van Dam, Harry van Bommel en Mariko Peters bij Hamas niet onvermeld blijven. In 2007 besloten deze linkse drie politici in gesprek te treden met de heer Hamdan, een leider van de terroristische Hamasbeweging, die in haar handvest onder andere heeft staan – dat is nog slechts het voorwoord – dat de islam Israël moet en zal vernietigen en dat men strijdt tegen de Joden. Artikel 7 van het handvest van deze terreurbeweging stelt dat het de wil van Allah is dat de bomen en stenen de moslims zullen vragen om Joden te doden. In artikel 8 lezen wij dat de jihad het juiste pad is en dat sterven voor Allah de meest verheven zaak is. Ook artikel 13 van het handvest stemt niet echt vrolijk en getuigt van de kwaadaardigheid van deze club. Het artikel stelt dat vreedzame oplossingen tegengesteld zijn aan de uitgangspunten van de beweging. Ten slotte lezen we in artikel 15 dat de banier tegen de Joden moet worden gehesen en dat men zal aanvallen en doden. De PVV vraagt zich af of de PvdA, de SP en GroenLinks erkennen dat Hamas een terroristische organisatie is en wat ervoor gezorgd heeft dat vertegenwoordigers van deze partijen op de thee zijn gegaan bij deze club des doods. Erkennen deze partijen dat zij met virulente Jodenhaters hebben overlegd en neemt men afstand van deze daad?

Ik rond af. De PVV roept de genoemde linkse partijen op om afstand te nemen van vertegenwoordigers uit hun midden die door hun handelingen medeverantwoordelijk zijn voor het creëren van een sfeer waarin het antisemitisme salonfähig wordt. Ook excuses van deze partijen voor het salonfähig maken van het antisemitisme aan de Joodse gemeenschap lijkt op zijn plaats. De PVV wil ook van het kabinet weten hoe het strafrechtelijk is afgelopen met de daders van een kransvernieling in Amsterdam in 2006 en de grafschennis in Zaltbommel. Hoe ver is men in Amsterdam met het inzetten van zogenaamde lokjoden, een heel vervelende term overigens?

De heer Van Raak (SP): Ik vraag mij ernstig af of Joodse medeburgers die het slachtoffer zijn van geweld en discriminatie in Nederland, hier blij mee moeten zijn. Ik ben bang dat dit niet goed gaat. Wij zouden verantwoordelijk zijn voor een sfeer waarin het antisemitisme salonfähig wordt. Dat is nogal een bewering. Dat is nogal wat. Ik was samen met Emile Roemer en veel andere SP’ers aanwezig bij de Auschwitz-herdenking afgelopen zondag. Er zijn ook SP’ers aanwezig bij demonstraties, ook bij demonstraties waarin kritiek wordt geuit op de politiek van de staat Israël, evengoed als wij bij demonstraties zijn waar kritiek wordt geuit op de politiek van elk ander land in de wereld. Ik schrik als kritiek op de politiek van de staat Israël wordt bestempeld als antisemitisme. Als dat het geval is, dan doen wij ernstig tekort aan al die mensen die werkelijk het slachtoffer zijn van antisemitisme. Ik vind het heel erg jammer dat de PVV deze stellingname betrekt, omdat daarmee de discussie over antisemitisme in Nederland wordt vervuild en de slachtoffers van antisemitisme niet worden geholpen. De woorden van de PVV zijn de woorden van de PVV, maar dit is een vervuiling van het begrip «antisemitisme» waarmee wij in Nederland niets opschieten, maar waar vooral joden, slachtoffers van geweld en discriminatie in Nederland, niets mee opschieten. Deze mensen hoeven dus helemaal niets te verwachten van de PVV.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik heb een meer procedureel punt, voorzitter. Ik begrijp dat u de heer Van Klaveren de ruimte hebt gegeven om een deel van zijn tweede termijn naar voren te halen en dat de aangesprokenen de kans krijgen een weerwoord te leveren, maar ik doe toch een beroep op u om ervoor te zorgen dat wij zo snel mogelijk weer verder gaan met waar dit algemeen overleg voor is bedoeld, namelijk een concrete aanpak van het verschijnsel antisemitisme. Daar zitten wij voor bij elkaar. Iedereen heeft het recht zijn eigen inbreng te bepalen. Dat geldt voor alle sprekers, maar ik wil vermijden dat wij terechtkomen in een onderlinge discussie over gebeurtenissen in het verleden. Ook ik heb daar opvattingen over, maar desondanks ga ik liever zo snel mogelijk door met het onderwerp van de aanpak van antisemitisme.

De voorzitter: Ik begrijp die oproep, maar de heer Dibi wil nog een vraag stellen aan de heer Van Klaveren.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb geen behoefte om te reageren op een klein en politiek zielig verhaal. Ik heb twee korte vragen. Ik zou het heel kwalijk vinden als wij onrecht dat één minderheidsgroep wordt aangedaan, namelijk de Joodse Nederlanders, misbruiken om vervolgens islamofobie, onrecht richting een andere minderheidsgroep, aan te wakkeren. Kan de heer Van Klaveren daarop reageren? Dan een vraag over de Holocaustontkenning. De PVV zegt altijd heel erg op te komen voor de vrijheid van meningsuiting. Hoe kijkt zijn fractie aan tegen de Holocaustontkenning? Moet dat voor de snelrechter komen, of moet artikel 137c worden afgeschaft?

De heer Van Klaveren (PVV): Het feit dat geen van de partijen, op een enkele partij misschien na, erkent dat de islam de oorzaak is van het opkomende hedendaagse antisemitisme in Europa, is tekenend voor de struisvogelpolitiek van anderen. De islam is in essentie antisemitisch. Dat is de reden waarom ik dit aanhaalde. Het is niet iets wat ik leuk vind. Het is een gegeven. Ik heb zojuist voorbeelden gegeven van de basis van deze ideologie. Die is helder. Dan de tweede vraag. Wij zijn als fractie nog bezig met dit onderwerp. Ik kan al wel verklappen dat in ons voorstel mensen die de Holocaust ontkennen, eerder bij een psychiater terechtkomen dan bij een rechter.

De heer Dibi (GroenLinks): Een vervolgvraag. Ik erken dat er moslims zijn die legitimatie vinden in de islam om antisemitisch geweld te gebruiken. Daarin wil ik de heer Van Klaveren tegemoetkomen, maar de overgrote meerderheid van de moslims in de wereld houdt zich totaal niet bezig met antisemitisme. Dat alleen al ontkracht de stelling van de heer Van Klaveren.

De voorzitter: Dat is een stelling.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb nog een vraag over de Holocaustontkenning. Ik begrijp dat de heer Van Klaveren die niet langer strafbaar wil stellen maar dat hij een andere vorm van straf zoekt. Dat is dat men op bezoek gaat bij een psychiater. Begrijp ik dat goed?

De heer Van Klaveren (PVV): Ik heb niet gezegd dat alle moslims in de wereld antisemitisch zijn. Het punt is dat de islam antisemitisme predikt. Dat is één van de kernboodschappen. Dat wordt onder andere gestaafd door het wetenschappelijk onderzoek Antisemitism Worldwide van de Tel Aviv University, waarin heel helder wordt gesteld dat waar de islamitische gemeenschap groeit, het antisemitisme ook groeit. Verder zien wij, ondanks dat er ook nog bijvoorbeeld neonazi’s zijn die Joodse instellingen en Joodse individuen lastig vallen en op wat voor manier dan ook pijn doen, dat de meeste gewelddadige acties tegen Joden of Joodse instellingen worden gepleegd door individuen met een islamitische achtergrond, vooral in West-Europa. Dan het antwoord op de tweede vraag. Wij zijn nog bezig met het onderwerp. Wij zijn daar nog niet klaar mee. Ik kan wel verklappen dat mensen wat ons betreft dan eerder bij een psychiater terechtkomen dan voor een rechter komen.

De heer Van der Staaij (SGP): Ook ik vind dat wij eerlijk onder ogen moeten zien dat islamitische opvattingen een voedingsbodem kunnen opleveren voor Jodenhaat. Ik vind het echter lastig en dubieus om te stellen dat de islam daarvoor zorgt, want dan krijgen wij een hele discussie over de islam. Zo’n discussie is kwetsbaar en helpt ons soms niet verder. Laten wij dit probleem echter wel onder ogen zien. Maar ik heb nog een punt erbij. Lag de Holocaust, als culminatie van vreselijke Jodenhaat, aan de islam of is het probleem kennelijk nog erger dan dat er alleen een voedingsbodem ligt in de islam? Dat is al erg, maar is het niet nog erger? Kunnen wij niet aan de geschiedenis zien dat allerlei godsdiensten en overtuigingen, niet religieus en wel religieus, op de een of andere onheilspellende manier een voedingsbodem en een wortel kunnen opleveren voor Jodenhaat?

De heer Van Klaveren (PVV): Het is absoluut nog veel erger en veel groter. Dat ontken ik niet. Dat ben ik met de heer Van der Staaij eens. Het punt is wel dat er geen enkele andere ideologie is die specifiek spreekt over het doden van Joden, maar dat doet de islam wel. Dat werpen wij verre van ons. Daarom strijden wij ook tegen de opkomst van de islam. Zojuist hadden wij het over het hedendaagse antisemitisme. Dat is helaas iets wat islamiseert.

De heer Schouw (D66): Je moet van je hart nooit een moordkuil maken. Iedereen gaat natuurlijk over zijn eigen inbreng, maar juist in dit belangrijke debat ben ik een beetje geschrokken van de inbreng van de heer Van Klaveren. Ik vind het weinig chic om, terwijl wij hier spreken over Jodenhaat, in je inbreng je haat tegen de moslims, de SP en de PvdA uit te venten alsof het een soort televisieprogramma is.

De voorzitter: Dat is een opmerking. De heer Van Dam.

De heer Van Dam (PvdA): Collega’s zeiden al dat de heer Van Klaveren de ernst van dit debat niet bepaald een dienst heeft bewezen. Ik onderschrijf dat. Hij heeft van alles geroepen in de richting van mijn partij en die van collega’s, maar ik wil reageren op één bepaald ding. De heer Van Klaveren probeert mijn collega Marcouch verdacht te maken. Hij was als stadsvoorzitter in Amsterdam een van de vechters tegen Jodenhaat op straat. Hij deed het ene voorstel na het andere. Hij was degene die kwam met het voorstel voor lokagenten. Hij was degene die een groep Marokkaanse buurtvaders meenam naar Auschwitz om ze te laten zien wat daar is gebeurd, in de hoop dat dit voor de opvoeding en de buurt zou helpen. Hij was degene die met een keppeltje op de synagoge binnenging en daarmee een symbolische daad stelde en liet zien hoe mensen bij elkaar kunnen komen. Hij was degene die de mensen letterlijk bij elkaar bracht. De heer Van Klaveren heeft zojuist een heel betoog gehouden, maar ik heb hem niet één voorstel horen doen waarmee Joden in Nederland beter zouden worden beschermd. Ik heb hem alleen een voorstel horen doen over het verminderen van de bescherming van Joden, namelijk het niet meer strafbaar stellen van de Holocaustontkenning. De heer Van Klaveren kan nog geen millimeter in de schaduw staan van mijn collega, de heer Marcouch.

De heer Van Klaveren (PVV): Dat was ook een beetje uitlokking.

De voorzitter: Even voor de goede orde. Wij kunnen nog lang spreken over wie wie uitlokt…

De heer Van Klaveren (PVV): Maar men reageert op mij, dus ik mag daar ook weer op reageren.

De voorzitter: U hebt zojuist naar aanleiding van een vraag een reactie gegeven. Ik vind het terecht dat de heer Van Dam met het oog op de gemaakte opmerkingen van uw kant een statement afgeeft. U kunt straks in uw tweede termijn, die wat korter zal zijn dan die van de rest, reageren op alles wat er nog wordt gezegd, ook door de regering. Mijn taak is te zorgen voor een evenwichtige verdeling van ieders spreektijd en spreekmogelijkheden, ook als het gaat om reacties op statements. Ik vind dat sprake is van een eerlijke verdeling als ik nu het woord geef aan mevrouw Van Nieuwenhuizen. Dat heeft niets te maken met wie wat heeft gezegd. Het gaat mij gewoon om een eerlijke verdeling van de spreektijd en de reactiemogelijkheden.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik wil ook nog graag een punt markeren. Het lijkt er namelijk op dat wij van het CDA geen kritiek zouden hebben op de opmerkingen van de PVV. Ik herhaal daarom even wat ik in eerste termijn heb gezegd. Ik vind dat in dit debat ook van politici een voorbeeld mag worden verwacht, in die zin dat wij met respect voor elkaar praten over bevolkingsgroepen en geloven. Het zou helpen in deze discussie als wij in staat zouden zijn soms ook een splitsing aan te brengen tussen antizionisme en antisemitisme. Over antizionisme mogen wij allemaal een eigen mening hebben, ook over wat er in het Midden-Oosten gebeurt – het lijkt mij duidelijk hoe het CDA daarin staat – maar wij mogen antisemitisme op geen enkele manier tolereren. Ook de Holocaustontkenning mag in deze samenleving op geen enkele manier worden geduld.

De voorzitter: Dan is nu het woord aan mevrouw Van Nieuwenhuizen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): Voorzitter. Ik begin mij zo langzamerhand steeds ongemakkelijker te voelen bij dit debat. De heer Schouw stelde dat je van je hart geen moordkuil moet maken. Ik doe dat ook niet. De toon van dit debat bevalt mij allerminst. Wat de inbreng van de PVV betreft, het boekje van de heer Bosma waar al deze voorbeelden uit afkomstig zijn, hebben wij allang kunnen lezen. Ik vind het eigenlijk niet passen in dit debat om die nog een keer naar voren te brengen. Welke religies welke voedingsbodem voor wat voor onheil dan ook zijn, is geen onderwerp van gesprek vandaag. Voor de VVD telt niet je geloof, maar je gedrag.

Ik voel mij wat dit betreft geroepen de uitspraak van de heer Bolkestein aan te halen. Vorige sprekers hebben dat ook gedaan. Ik zei in december al dat wij als VVD afstand hebben genomen van zijn uitspraak dat het voor zichtbare Joden beter is om te emigreren. De VVD capituleert nooit voor antisemitisme of voor welke andere vorm van discriminatie dan ook. Mevrouw Sterk had het over verwerpelijke uitspraken. De heer Bolkestein deed zijn uitspraken vanuit een diepe zorg voor en begaan zijn met de Joodse bevolking van Nederland. Zijn uitspraak moet dus niet in een verkeerd daglicht worden geplaatst, want daarmee zouden wij de heer Bolkestein onrecht aandoen. Als hij één ding heeft bereikt met zijn uitspraak, dan is het wel dat het debat over antisemitisme weer in een stroomversnelling is geraakt. Ik dank collega Rouvoet ook, want hij heeft daartoe de eerste aanzet gegeven met zijn rondetafelgesprek in december.

De VVD is van mening dat antisemitisme moet worden aangepakt en bestraft. Wij zijn blij met de passage in het regeerakkoord waarin staat dat geweld met een discriminatoire achtergrond zwaarder gaat worden bestraft. Mijn eerste vraag aan de minister is hoe en wanneer hij dat gaat regelen. Andere collega’s zeiden ook al dat het begint met melden of aangifte doen. Bij de aanbevelingen staat dat de politie duidelijk moet maken wat het verschil daartussen is. Wij bevelen van harte aan om in de protocollen van de politie op te nemen dat de politie met mensen bespreekt wat het verschil is. Wij raden voorts vooral aan om het niet bij een melding te laten maar om ook echt aangifte te doen in al die gevallen waarin dat kan. Ik sluit ook aan bij wat collega Schouw heeft gezegd over de antidiscriminatievoorzieningen die wij nu hebben. Die voorzien echt in een aanvulling en leveren goed werk.

Als wij een melding of een aangifte hebben, komen wij vervolgens bij de registratie. Daar is ook kritiek op. Ik heb het even uitgezocht. Het blijkt in de vrije ruimte van de BVH te zitten; er is geen vakje dat je aanvinkt maar je moet het erbij schrijven. Het wordt er dus wel bij geschreven. Mijn simpele verzoek aan de minister of hij in de BVH geen vakje «antisemitisme» kan opnemen waarin je een kruisje kunt plaatsen.

Wij zijn er echter nog niet wanneer de registratie is verbeterd. De vraag is wat er vervolgens mee gebeurt. Toen ik deze kwestie in mijn portefeuille kreeg, hebben wij ook een debat gevoerd over geweld tegen moskeeën. Het was eigenlijk dezelfde discussie. Men had het gevoel dat er veel meer incidenten waren dan werden gemeld. Toen hebben wij ook bezien hoe de aangiftebereidheid omhoog zou kunnen. In het actieplan staat ook van alles. Er zijn publiciteitscampagnes gehouden. Er zijn websites. Dat is allemaal prima, dat moet ook gebeuren, maar mijn fractie vindt het belangrijker, om de aangiftebereidheid omhoog te krikken. Mensen moeten het gevoel hebben dat er ook iets met hun aangiften gebeurt. We krijgen allerlei rapportages, ook van Poldis. Daar staan alle aantallen van meldingen in, maar er staat niet in wat er precies met die meldingen is gebeurd. Hoeveel gevallen hebben nu tot een veroordeling geleid? Hoeveel mensen zijn er bestraft? Als daders opgespoord en bestraft worden en slachtoffers worden geïnformeerd en na afloop worden gebeld over wat er met hun aangifte is gebeurd, dan heeft dat een veel grotere invloed op de aangiftebereidheid. Ik verzoek de minister de registratie op die punten uit te breiden, zodat we kunnen zien wat er met alle aangiften en meldingen is gebeurd. Mensen moeten het gevoel krijgen dat er een rechtsstatelijk gevolg wordt gegeven aan het gepleegde feit.

Ik verwacht van beide ministers niet anders dan een zerotolerance-uitstraling en dat dit doorklinkt in hun beleid. Het gaat niet aan dat wij in Nederland no-goareas hebben voor welke bevolkingsgroep dan ook. Vandaag spreken wij over de Joden. Er zijn te veel voorbeelden waarbij je zo onderhand wel over no-goareas kunt spreken, maar dat mag niet worden getolereerd.

Dan iets over onze voorbeeldfunctie, die ook in de aanbevelingen van het Centraal Joods Overleg wordt genoemd. Ik vind dat wij daar vandaag niet op de goede manier mee zijn gestart. Ik vind dat wij ons daar serieus rekenschap van moeten geven. Wij als politici, de mensen in de zaal, de journalisten, hebben daar allemaal een rol in. Dat geldt niet in de laatste plaats ook voor het onderwijs. Leraren mogen zich er nooit bij neerleggen dat zij geen onderwijs over de Holocaust kunnen geven. De bewindslieden stellen dat ook in hun aanpak, maar in het actieplan mis ik de borging: hoe wordt er concreet voor gezorgd met schoolinspecties en anderen dat dit niet meer voorkomt?

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. Jongens die geen keppeltje op durven op straat, synagogen die als een fort beveiligd worden, Joodse huizen die ’s nachts bewaakt worden, een rabbijn die zegt dat hij liever de straat of de tram mijdt, Joden die bespuugd en uitgescholden worden. Ik had altijd gehoopt dat wij dit soort dingen in dit land nooit meer zouden hoeven meemaken, want het is afschuwelijk. In dit land hoort iedereen zichzelf te kunnen zijn, wat je afkomst, huidskleur of geloof ook is. Gelet op de geschiedenis is bijzondere aandacht voor antisemitisme gerechtvaardigd. Natuurlijk, antisemitisme is sinds de oorlog nooit helemaal weg geweest, met eenzame extremisten, skinheads, Lonsdalejongeren, spreekkoren in het stadion en uitingen op internet, maar de laatste jaren komt het terug op straat. Daar is de impact misschien wel het allergrootste, want een spreekkoor kun je misschien nog negeren, een tekst op internet kun je misschien nog negeren, een tweet kun je misschien nog negeren, hoe vreselijk ze ook zijn, maar als je je op straat niet meer veilig voelt, als je niet meer het gevoel hebt dat je jezelf kunt zijn, dan raakt het je leven, dan raakt het wie je bent. Mensen kijken, begrijpelijk, naar de overheid. Wat kan de overheid doen? Dan valt mij meteen iets op. Er gebeurt veel, we horen veel verhalen, maar we weten ontzettend weinig. We hebben de Politiemonitor discriminatie en het andere rapport dat enig inzicht geeft. In de politiemonitor worden ongeveer 200 incidenten in 2009 gemeld. Dat is relatief veel, vergeleken met andere vormen van discriminatie, maar de cijfers zeggen niet zo veel. Lang niet alles wordt gemeld en geregistreerd. Dat zou eigenlijk de eerste oproep moeten zijn. Iedereen die te maken krijgt met discriminatie op straat, iedereen die wordt lastig gevallen om wie die is, meld het! Zorg dat het geregistreerd wordt, want dat is het begin voor de overheid om iets te kunnen doen. Uit de cijfers kan ik ook moeilijk halen om wat voor type incidenten het gaat, of wie de daders zijn. Ik hoor de verhalen ook. Ik hoor ook dat het heel vaak om Marokkaanse jongens op straat gaat. Wat is het beeld van het kabinet wat dat betreft? Als dat het geval is, dan moet de aandacht daar specifiek op worden gericht. Daar moet je dan niet omheen. Is het misplaatste stoerheid in een machocultuur op straat? Krijgen Marokkaanse jongeren in hun opvoeding of wellicht in hun religie of via media andere opvattingen mee? Wordt de boosheid over Israël geprojecteerd op Joodse Nederlanders die daar uiteraard part noch deel aan hebben? Ik weet het niet, maar als het inderdaad vooral gaat om Marokkaanse jongens, en dan vooral in Amsterdam en Rotterdam, dan verzoek ik minister Donner om samen met de beide gemeenten gerichte initiatieven op dat punt te nemen. Dan moet je je inspanningen via onderwijs en desnoods via buurtwerk richten op de jongens om wie het gaat en ervoor zorgen dat ze, het liefst al op jonge leeftijd, extra kennis krijgen bijgespijkerd. Preventie begint uiteindelijk met begrip en kennis. Als je wilt dat jongens zich op latere leeftijd niet misdragen, dan moet je ervoor zorgen dat ze op jonge leeftijd al leren over de eeuwenlange Jodenvervolging en de Holocaust. Voorkomen is uiteindelijk beter dan achteraf aanpakken. Ik verzoek het kabinet samen met Rotterdam en Amsterdam te bezien hoe je specifiek, gericht op die doelgroep, beleid kunt maken via onderwijs en buurtwerk.

Er wordt ook vaak gezegd dat antisemitische incidenten oplaaiden met name na de Gaza-oorlog. Ik hoor graag of het kabinet dat ook zo ziet. Het is absurd en schandelijk om Joodse Nederlanders aan te spreken op het beleid van Israël. Ik heb mij hiervoor een aantal jaren beziggehouden met buitenlandse zaken. Er zijn in Nederland debatten genoeg gevoerd over het beleid van Israël, over Hamas en Fatah, maar ik zeg er iets bij, niet alleen naar aanleiding van wat er zojuist is gebeurd. Ik heb zelf gemerkt hoe gemakkelijk sommige fans van de Israëlische regering de kritiek op Israël zo snel mogelijk bestempelen als antisemitisme, maar dat is net zo onzuiver. Dat moet ook stoppen, ook omwille van de bestrijding van antisemitisme. Die is gebaat bij een zuivere discussie.

Er is niet alleen te weinig bekend over incidenten. Het is mij ook volstrekt onduidelijk hoe vaak daders, met name bij incidenten op straat die altijd moeilijk zijn te bewijzen, moeilijk hard te maken zijn, worden gepakt. Als je mensen het leven onmogelijk maakt, hoef je van mij en mijn partij op weinig mededogen te rekenen, maar dat vereist wel dat je ook wordt gepakt. Mijn collega Marcouch heeft gesuggereerd om lokagenten in te zetten. Het kabinet stelt in het actieprogramma dat dit weliswaar kan, maar dat het niet voor de hand ligt, omdat de misdaad niet zwaar genoeg is. Ik vraag mij af wat dat voor redenering is. Wat moet er nog meer gebeuren dan dat je dag in dag uit het leven zuur wordt gemaakt voordat de overheid onorthodoxe instrumenten wil inzetten om daar een eind aan te maken? Door die opstelling geeft het kabinet mensen ook het gevoel dat ze er alleen voor staan. Het wekt bij mij de indruk dat het probleem niet echt serieus wordt genomen. Ik vraag de beide bewindslieden die opstelling te herzien en samen met de steden en het lokale bestuur in te zetten op die aanpak en ook te bezien of er andere instrumenten zijn te bedenken. Waarom zou je niet gebruikmaken van verborgen camera’s of microfoons. We weten hoe het gaat. Het gaat in het voorbijgaan op straat. Het gaat in de supermarkt. Het zijn momenten waarbij het heel moeilijk is om iemand op heterdaad te betrappen als je dit soort instrumenten niet inzet. Daarom moet het kabinet ervoor pleiten om die wel te gebruiken.

Het Centraal Joods Overleg suggereert een taakstraf voor daders die iets doen dat aan het delict is gerelateerd. Een taakstraf klinkt mij altijd een beetje slap in de oren, maar ik neem aan dat men iets anders bedoelt. Ik pleit voor een opvoedstraf. Kennelijk, als je je schuldig maakt aan dit soort delicten, het uitschelden en het lastig vallen van mensen, dan is er iets misgegaan in de opvoeding. Wat mij betreft zou het goed zijn als jongeren die worden gepakt voor straf ’s avonds, of in het weekend of tijdens de zomervakantie verplicht naar school gaan, les krijgen, om te leren waarom ze zich niet zo horen te gedragen en waarom ze respect behoren te hebben voor anderen en welke geschiedenis wij met ons mee dragen. Wij hebben allemaal de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat die geschiedenis zich herhaalt.

Het CJO besluit haar brief met een behartigenswaardige oproep. Het zegt: wie zich inzet tegen antisemitisme doet er goed aan ook met respect te spreken over andere bevolkingsgroepen. Zo is maar net. Ik wil die woorden graag bekrachtigen. We hebben het vandaag alleen over antisemitisme. Dat vind ik gerechtvaardigd. Wij hebben het nu niet over andere vormen van discriminatie, maar het behoeft geen betoog dat het ook kwalijk is om mensen van een andere religie ervan te betichten uit te zijn op wereldheerschappij en hen als individu verdacht te maken als zijnde een onderdeel van dat grote wereldcomplot. De multiculturele samenleving heeft problemen. Die moeten worden aangepakt, soms met harde hand, maar van het verdacht maken van andere bevolkingroepen is geen enkel land ooit ook maar iets beter geworden.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik ben het eens met het gestelde over respect voor alle bevolkingsgroepen, maar de heer Van Dam koppelt er iets waarvan ik denk dat het nauw luistert als je spreekt over verdenkingen van wereldheerschappij. In het geval dat het om een jihadistische tekst gaat, kan het een terechte aantijging zijn, maar het kan ook gaan om een soort complotdenken dat nergens op is gestoeld. Is de heer Van Dam het met mij eens dat je ook niet te gemakkelijk een =-teken kunt zetten tussen elke verdenking die wordt geuit, in die zin dat die op dezelfde manier uit den boze zijn? Volgens mij moet je wel kijken waar het feitelijk om gaat.

De heer Van Dam (PvdA): Er zijn in de wereld misschien wel honderden soorten extremisten die allemaal extreme opvattingen hebben en die allemaal het liefst zouden hebben dat hun eigen opvatting door de hele wereld wordt gedeeld en dat desnoods met geweld aan anderen zouden willen opleggen, maar daar gaat het mij uiteraard niet om. Die extremisten horen wij altijd te bestrijden, maar het gaat niet aan om mensen op basis van hun geloof of hun afkomst verdacht te maken en als individu verdacht te maken, alsof ze een onderdeel zouden zijn van een wereldcomplot. Dat gebeurt niet alleen met Joodse Nederlanders. Dat soort verdachtmakingen wordt ook geuit in de richting van andere Nederlanders. Dat weet de heer Van der Staaij ook. Ook daar zal ik me net zo hard tegen blijven verzetten. Ik vond het een behartigenswaardige oproep van het CJO dat wij met respect over alle bevolkingsgroepen moeten spreken.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Cijfers en feiten laten zich niet weerspreken. Het aantal antisemitische incidenten is stijgende, niet alleen in Nederland, maar ook buiten Nederland. Achter die cijfers schuilt een pijnlijke alledaagse werkelijkheid. Te veel Joodse Nederlanders voelen zich onvrij om zichtbaar zichzelf te zijn en bijvoorbeeld een keppeltje te dragen. Zij voelen zich genoodzaakt om bijvoorbeeld een schuilsynagoge op te zoeken. Voor mijn fractie, voor mijn partij en voor mij persoonlijk is de kracht van Nederland altijd geweest dat het een thuis is voor mensen in alle soorten en maten en in alle geuren en kleuren, zodat de meest hedonistische travo in een latexpakje en grote pruik op stiletto’s zich net zo thuis voelt als de diehard hardcore Joodse Nederlander of islamitische Nederlander met baard. Ik wil benadrukken dat GroenLinks minderheidsgroepen niet op een weegschaal legt. Een aanval op iemand om wie hij of zij is, is een aanval op ons allemaal en verdient dus meteen actie.

Hoewel het vandaag in het bijzonder over antisemitisme gaat, hetgeen centraal staat in mijn betoog, wil ik graag aandacht vragen voor geweld en dreiging richting andere minderheidsgroepen, want ook homoseksuelen zijn vaak het slachtoffer van incidenten. Laten wij geweld en dreiging met een islamofoob karakter niet vergeten.

Wat nu? Is de boodschap dat bewuste Joden zich maar moeten realiseren dat zij geen toekomst hebben in Nederland? Moeten wij lokjoden, hoe onsmakelijk dat ook klinkt, gaan inzetten? Moet er sprake zijn van een landelijke keppeltjesdag waarop wij allemaal een keppeltje dragen om onze solidariteit te tonen? Snelrecht voor Holocaustontkenners? De afgelopen weken, maanden en jaren zijn heel veel voorstellen de revue gepasseerd, maar geen paniek. Volgens mij is het juist in dit soort gevoelige kwesties de taak van politici om het hoofd koel te houden en het hart warm, om nuchter te kijken naar het probleem. Dat moet vervolgens in perspectief worden geplaatst en daarna moet worden gekeken naar geschikte oplossingen. Wat mijn fractie betreft zijn de geschikte oplossingen: bewustwording, de aangiftebereidheid moet omhoog, de pakkans moet omhoog en de strafmaat moet flink zijn. Langs die lijnen ga ik mijn betoog opbouwen.

Allereerst iets over de pakkans en de aangiftebereidheid. Als het gevoel bij mensen is – dat zie je bij alle Nederlanders – dat hun aangifte niet serieus wordt genomen, dan zullen wij nooit actief kunnen opsporen en vervolgen. Hoe kunnen wij de aangiftebereidheid omhoog krijgen? Is dat door een promotiecampagne? Mijn ervaring met dit soort voorlichtingscampagnes is dat ze veel kosten, maar niet altijd even effectief zijn. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat alle Nederlanders het gevoel hebben dat, als hun onrecht wordt aangedaan, ze ook echt bij de politie terecht kunnen?

Dan de pakkans. De 3 000 extra beloofde agenten komen er niet.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): Steunt GroenLinks mijn vraag aan de minister om ook te registreren wat er met de aangiften gebeurt, zodat ook aan de andere kant de druk wordt opgevoerd om daadwerkelijk werk van de aangiften te maken?

De heer Dibi (GroenLinks): Ik wil de politie niet opzadelen met allerlei nieuwe registratiezaken, maar wij moeten inderdaad wel zicht houden op, als iemand aangifte doet, wat er met de aangifte gebeurt. Wij kunnen dat volgens mij nu al zichtbaar krijgen als wij dat aan de minister vragen, maar ik wil niet iets nieuws optuigen. Ik steun die vraag van harte.

Ik kom terug bij de pakkans. De 3 000 beloofde extra agenten krijgen wij niet. Sterker nog, er gaan er 500 vanaf. Die gaan zich bezighouden met misbruikte en mishandelde cavia’s. Als de Kamer dit soort vragen Kamerbreed zo belangrijk vindt, moeten wij dan een deel van die capaciteit niet gewoon hiervoor vrijmaken? Kan de minister aangeven hoeveel capaciteit er nu is om dit soort geweld tegen minderheidsgroepen op te pakken?

Dan de strafmaat. Ik ben mijn laatste puntjes op de i aan het zetten als het gaat om een wetsvoorstel om hatecrimes met een derde zwaarder te bestraffen. In het regeer- en gedoogakkoord staat dat het kabinet werk wil maken van de richtlijn van het OM. Laten wij elkaar versterken. Ik ga het wetsvoorstel binnenkort naar mijn collega-Kamerleden sturen. Ik hoop op steun van de andere partijen. Als ik de inbrengen zo beluister, dan komt dat wel goed. Dan kan de Kamer uitdragen dat zij de impact van dit soort type geweld zo zwaar vindt dat dit ook zwaarder moet worden bestraft. Wellicht kunnen wij nog in gesprek met de Raad voor de Rechtspraak, want dan kunnen wij deze boodschap ook neerleggen bij onze rechters. Veel beter dan dit zou het zijn als er minder incidenten zouden plaatsvinden. Dat kan door er al vroeg bij te zijn, op scholen bijvoorbeeld. Twee jaar geleden stelde ik een onderzoek voor om jongeren op scholen zich te laten verdiepen in elkaars geschiedenis, zoals de Holocaust, en de Nacba. Dat was ook een voorstel van ex-minister Van der Laan voor Integratie. Het is goed om te zien dat dit idee gestalte heeft gekregen en dat islamitische en Joodse jongeren hand in hand les gaan geven op scholen over hun zwarte geschiedenis. Ik wil er nog wel iets bij benadrukken, want er zijn ook kritische geluiden gekomen in reactie op dit voorstel. Het mag nooit zo zijn dat de Holocaust alleen maar kan worden behandeld op scholen als wij het Midden-Oostenconflict er met de haren bijslepen. Wat mij betreft moeten wij de Holocaust niet veralgemeniseren, niet goedpraten door er allerlei zaken bij te sleuren. Het moet altijd centraal staan in de geschiedenislessen op scholen, maar daarnaast zou het prettig zijn, omdat er veel emotie is bij veel jongeren in Nederland over het Midden-Oostenconflict, als wij op dat punt ook iets kunnen doen in het onderwijs. Ik vraag de minister van Integratie welke scholen meedoen en, belangrijker nog, welke scholen niet meedoen. Doen de scholen in de G4 echt niet mee? Doen islamitische scholen niet mee? Zo ja, waarom niet? Daar wil ik heel graag zicht op, want dan kunnen wij bezien hoe wij de druk daar kunnen opvoeren of gewoon in gesprek kunnen gaan over het waarom niet.

Dan nog iets over het historisch besef in Nederland. Dat geeft namelijk aan hoe belangrijk het is dat er juist op scholen en in de opvoeding aandacht is voor geschiedenis. Ik heb wel eens gezegd dat allochtone Nederlanders, zeker de tweede en derde generatie, hun denkbeeldige koffer moeten neerzetten. Dit is het land waar ze geboren en getogen zijn. Dit is het land waar ze hun toekomst moeten opbouwen. Dat betekent ook dat ze de Holocaust moeten zien als onderdeel van hun geschiedenis. Ik voel de Holocaust niet als onderdeel van de geschiedenis van de andere Nederlander, maar als onderdeel van mijn eigen geschiedenis. Ik ben hier geboren en getogen. Mijn oproep aan tweede en derde generatie migranten, hoewel ik ze eigenlijk niet meer zo wil noemen, omdat het gewoon Nederlanders zijn, is om de kwestie te ervaren als hun eigen nationale verleden. Doe er niet moeilijk over als er over wordt gesproken en probeer het dan niet koste wat kost over andere zaken te hebben. Dit is ook onderdeel van jouw levensverhaal.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik zat op een bepaald moment met instemmend geknik naar de heer Dibi te luisteren. Hij zei dat wij ervoor moeten oppassen om in het onderwijs een verband te leggen tussen de Holocaust en het Midden-Oostenconflict. Toch deed hij dat even later zelf ook door te vragen of wij er niet ook voor moeten zorgen dat er in het onderwijs meer aandacht wordt besteed aan het Midden-Oostenconflict. Mijn vrees is dat in ieder geval een aantal van de mensen die zich schuldig maken aan antisemitisme, hun legitimatie daarvoor zoeken in het Midden-Oostenconflict. Ik vrees dat wij dat eerder voeden dan afremmen en dat wij daarin mee dreigen te gaan als we het verband zelf leggen in het onderwijs. Deelt de heer Dibi die vrees met mij?

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb die verbinding juist expliciet niet gemaakt. Ik heb gezegd dat de Holocaust centraal moet blijven staan als onderdeel van onze geschiedenislessen. Toen ik wiskundelessen kreeg, heb ik ook geprobeerd de les niet over wiskunde te laten gaan maar over andere zaken. De leraar accepteerde dat niet. Als leerlingen opstandig worden en zeggen dat ze het niet willen hebben over de Holocaust, dan moet de boodschap van docenten zijn: jullie hebben niets te willen; dit is onderdeel van het curriculum en als jullie niet willen luisteren, dan bel ik jullie ouders op en roep ze naar school. Dan word je geschorst als het echt uit de hand loopt. Ik wil niet weglopen voor de emoties en het leed dat bij heel veel jongeren leeft in verband met het Midden-Oostenconflict. Dat kun je ook een plekje geven, niet bij de Holocaustles, maar bijvoorbeeld door islamitische en Joodse jongeren met een lespakket af en toe op bezoek te laten gaan bij scholen. Dit punt mag van mij ook aan de orde komen in het onderwijs, maar ik scheid die zaken volledig van elkaar.

Minister Donner: Voorzitter. Ik denk dat het goed is om aan het begin te wijzen op de gewijzigde taakverdeling tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Veiligheid en Justitie. Veiligheid is nu een kwestie van de minister van Veiligheid. De minister van Binnenlandse Zaken is, evenals voorheen, vooral belast met aspecten van integratie, discriminatie en in bredere zin met de verschijnselen waar nu mee te maken hebben. Het lijkt me goed om ook in dit gesprek te benadrukken – en ik ben blij dat dit in wezen ook het unanieme geluid is van de verschillende sprekers – dat we het beeld dat mensen van Joodse afkomst of van joodse overtuiging, die hier in Nederland zijn, beter elders kunnen gaan wonen vanwege de groei van het antisemitisme in Nederland, verre van ons moeten werpen. Dit ook vanwege de suggestie die ervan uitgaat dat de Nederlandse overheid, de Nederlandse samenleving, de nodige bescherming niet meer kan bieden. Dat moeten wij ons allemaal aanrekenen. Dat is niet primair een zaak van de overheid. Het gaat om iets wat in de samenleving zit. Ik beluister met instemming hoe alle hier aanwezige sprekers hetzelfde gevoel tot uitdrukking brengen.

De aanleiding voor dit AO was een artikel van de heer Bolkestein, dat volgens mij niet bedoeld was om die suggestie te wekken, al had het wel dat gevolg. Het is aan ons allen om dat gevoel weg te nemen. Het is ook een gevoel dat niet in registraties, in aangiften tot uitdrukking komt. Het is zoiets als bij temperatuur de chill factor: iets wat je niet in graden tot uitdrukking brengt maar in gevoelswaarde. Dat hebben we ons aan te rekenen. Het is wenselijk dat dit ook in de Kamer nadrukkelijk wordt uitgesproken. Antisemitisme is een gif in de samenleving en de bestrijding ervan is niet alleen een kwestie van strafrechtelijke bestrijding. De strafrechtelijke bestrijding is veeleer het topje van de ijsberg waar iets onder zit.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): De minister gaf net aan dat de aanleiding voor dit AO een artikel is van de heer Bolkestein. Dat wil ik toch corrigeren, want daarmee wordt de indruk gewekt dat de heer Bolkestein een artikel zou hebben gepubliceerd. Het ging om uitspraken die hij heeft gedaan in een interview dat gepubliceerd is in een boek dat ik daar ook op tafel zie liggen. Het is overigens een zeer aanbevelenswaardig boek. Ik zeg dit om daar geen enkel misverstand over te laten bestaan.

Minister Donner: Ik voel mij gecorrigeerd en aanvaard dat als zodanig. We moeten beseffen dat antisemitisme niet valt te bestrijden door overheden. Dat vergt een veel bredere aanpak. We moeten ons hoeden voor het beeld dat antisemitisme heel specifiek samenhangt met een bepaalde bevolkingsgroep. Dat staat in de brief die het Centraal Joods Overleg naar de Kamer heeft gestuurd, maar het is ook al eerder tegenover mij tot uitdrukking gebracht in het gesprek dat ik met het CJO heb gehad. Het is een bredere ontwikkeling in de samenleving, die ook tot uitdrukking komt in de wijze waarop andere religieuze uitingen worden bejegend in de samenleving. Het gaat dus om een meer algemeen bedenkelijke ontwikkeling met betrekking tot religieuze uitingen, die in dit geval ook samenvloeien met de bejegening van mensen om wat ze zijn, ook als ze die religieuze uitingen niet hebben. Het is een gegeven dat bredere oorzaken heeft.

De heren Van der Staaij en Schouw vroegen om nog nader onderzoek naar voorbeelden van elders en de oorzaken. De heer Van Klaveren vroeg mij om heel specifiek onderzoek te laten doen naar de samenhang van antisemitisme en de groei van de islam in de samenleving. Het verschijnsel is helaas vanwege de gevolgen die het heeft gehad, al zeer grondig onderzocht. Als ik hier nu weer zeg dat we nog meer onderzoek gaan doen, wordt de suggestie gewekt dat we de veelkoppigheid van het verschijnsel nog niet voldoende in beeld hebben. Uitingen van antisemitisme hangen ongetwijfeld samen met de ontwikkelingen in het Midden-Oosten. Op die samenhang wordt ook gewezen in de brief van het CJO. Misschien dat er een samenhang is met mensen van islamitische overtuiging. Ook dat is niet in het algemeen zo, maar het kan zich in sommige gevallen voordoen.

Helaas heeft de geschiedenis laten zien dat in bepaalde periodes Joden op plekken waar het christendom toenam, maar beter een veiliger heenkomen konden zoeken. Dan verhuisden ze vaak naar Noord-Afrika omdat ze daar welkom geheten werden en niet meer in landen als Spanje. Gelukkig zijn er ook altijd joden naar Nederland gekomen omdat ze hier hetzelfde gevoel hadden. Om die reden weet ik niet of het verstandig is om nog meer onderzoek te gaan doen naar de oorzaken. Het suggereert namelijk dat het hier gaat om iets wat we kunnen aanpakken door de oorzaken weg te nemen en ik ben bang dat we die oorzaken niet meer weg kunnen nemen. Het is een probleem. De vraag stelt zich: hoe bestrijden we het door het aan te pakken? Dat is een heel andere vraag en ik ben gaarne bereid om met wie dan ook te overleggen over de vraag hoe we het kunnen aanpakken. Dat lukt niet door nog een keer de oorzaken te gaan onderzoeken. Anders worden de onderzoeken zelf weer onderwerp van meningsverschillen tussen de aanhangers van verschillende stromingen.

De heer Schouw (D66): Ik vind dit toch een wat dunne reactie van het kabinet, des temeer omdat de gedoogpartner eigenlijk al weet hoe het zit. De PVV zegt immers: islamisering leidt tot antisemitisme. Dat is de causaliteit en daar is een of andere studie als bewijs voor aangevoerd. Ik zou graag willen dat die causaliteit ontkracht wordt. Daarom wil ik dat onderzoek ook en daarom vraag ik de minister of hij afstand neemt van de causaliteit die door de PVV wordt gesuggereerd. Mijn tweede vraag is: op welke manieren zou de minister dan de oorzaak willen duiden van het antisemitisme?

Minister Donner: Op de tweede vraag kan ik geen antwoord geven. Daar zijn in de loop van de geschiedenis eindeloos studies naar gedaan en het is weinig zinvol om dat nu proberen te fixeren. Hetzelfde geldt voor het ontkennen of erkennen van de stelling die de heer Van Klaveren hier poneert. Hij verwijst naar studies die er op dat terrein zijn, maar de regering zit hier niet om als een academie van wetenschappen een wetenschappelijke discussie te voeren. Wij zitten hier om, wat ook de oorzaak moge zijn, problemen aan te pakken. Dat doen we niet door te denken dat we de oorzaak kunnen wegnemen door een relatie te leggen tussen het probleem en een bepaalde bevolkingsgroep en door die groep vervolgens op dezelfde wijze te gaan behandelen. Uit de gesprekken met het CJO weet ik dat het CJO een van de oorzaken ziet in de wijze waarop wij in de samenleving zijn gaan discussiëren tussen de bevolkingsgroepen en de manier waarop we omgaan met religieuze uitingen. Dat moeten we aanpakken en dan moeten we geen tijd verliezen met wetenschappelijk onderzoek.

De heer Schouw (D66): Dit is wel des Pudels Kern. Als je niet precies weet wat de oorzaken zijn, dan is het introduceren van maatregelen, hoe stevig en hoe omvangrijk ze ook mogen zijn, niet meer dan losse flodders.

Minister Donner: Dat zal ten eeuwigen dage het verschil zijn in de politieke benadering van de heer Schouw en mij. Hij denkt dat alles eerst wetenschappelijk verklaard moet worden en dat je het, als je het verklaard hebt, pas kunt aanpakken. Ik zie zaken meer als een product van een samenleving en denk dat die zaken vele oorzaken kunnen hebben en vele dynamieken. Ik denk dat we er vooral voor moeten zorgen dat we die verschijnselen aanpakken.

De heer Schouw (D66): Dan concludeer ik dat het kabinet geen afstand neemt van de causaliteit die de PVV-fractie suggereert.

Minister Donner: Die conclusie is zo onwetenschappelijk dat de heer Schouw ermee bewijst dat zijn voorgaande stelling ook niet juist was.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik zal de minister niet vragen om nader sociologisch, psychoanalytisch of welk ander onderzoek dan ook naar de oorzaken van antisemitisme, maar ik heb wel een vraag. Als we het effectief willen bestrijden, moeten we wel weten of het in specifieke groepen wellicht meer of op een andere wijze voorkomt. Als het bijvoorbeeld de doelgroepen van het integratiebeleid betreft, kun je het integratiebeleid meer gebruiken om daarop in te zetten. Daarom is mijn vraag of de minister daar nader op zou willen ingaan.

Minister Donner: De heer Van der Staaij heeft het meer over de kennis waar ik ook op doelde, namelijk de fenomenologie van het verschijnsel en vragen zoals waar het zich vaker voordoet en hoe je dat kunt aanpakken. Er is ook gewezen op het Joods-Marokkaans overleg en het feit dat er op dat niveau overleg plaatsvindt. Als het een Marokkaans probleem was, kon men de daders makkelijk aanpakken. Het is veel venijniger als het om autochtone mensen gaat, die al veel langer hier zijn, en als het samenhangt met de toenemende secularisering in de samenleving. Daar kan ik niets aan doen met overleg; daar kan ik alleen iets aan doen door breder iets aan het klimaat in de samenleving te doen. Dat is uiteindelijk niet aan de overheid. Dat zullen we eerst met zijn allen moeten vaststellen en daarna moeten wij er wat aan doen.

De heer Van Dam (PvdA): De minister zei daarnet iets interessants, tenminste als ik hem goed begreep, maar misschien moet hij het even goed uitleggen. Hij zei dat de toename van antisemitisme te wijten is aan de manier waarop we in de samenleving over religies spreken. Hij zei het, denk ik, bewust in heel algemene termen. Zegt de minister nu dat de manier waarop er bijvoorbeeld over de islam wordt gesproken in de samenleving, mede een oorzaak is van de toename van het antisemitisme?

Minister Donner: Dat is niet mede een oorzaak van het antisemitisme. Ik constateer dat het hier gaat om uitingen die uit dat soort wortels voortkomen. Ik ben afgelopen vrijdag op een bijeenkomst geweest van reformatorische christenen, die met dezelfde verschijnselen geconfronteerd worden. We zitten met een breder probleem in de samenleving, namelijk dat er, mogelijk als gevolg van de secularisering, minder verdraagzaamheid is ten opzichte van religie en religieuze uitingen.

De heer Van Dam (PvdA): Ik snap de veralgemenisering van de minister, maar het maatschappelijk debat van de afgelopen jaren werd niet gedomineerd door het debat over gereformeerden of over gereformeerde stromingen binnen het geloof. Volgens mij zei de minister: het feit dat bepaalde groepen en politici in onze samenleving op deze wijze het debat over de islam aanzwengelen, heeft ook een afgeleid effect. Hij verwees bijvoorbeeld ook naar het gesprek dat hij daarover heeft gehad met het CJO.

Minister Donner: Dat is misschien wat de heer Van Dam wil horen, maar ik heb het gezegd zoals ik het heb gezegd. Ik zei dat dit één van de oorzaken is. Let wel, het is geen kwestie van één enkele oorzaak. Er is ook verwarring tussen antisemitisme en antizionisme, tegen Israël zijn. Ook dat loopt erdoorheen. Ik wijs op de manier waarop wij een aantal debatten in de samenleving voeren. Dat doen we alleen maar in algemene termen, waarbij we iedere keer zeggen: niet iedereen is zo, om daar vervolgens weer even hard tegen te zondigen en hele groepen op een bepaalde wijze weg te zetten. Daar wil ik op wijzen. Dat is ook mijn verantwoordelijkheid als minister. Eenieder zal dit op zijn eigen wijze beluisteren. Ik misken daarmee niet dat ik met antisemitisme ook niet gelijk kan zeggen: het is een algemeen verschijnsel. Er zitten in onze samenleving gevoeligheden die we recht moeten doen.

De heer Van Klaveren (PVV): Ik vind het jammer dat de discussie zich weer lijkt te veralgemeniseren. Het ging hier vandaag specifiek over antisemitisme. Mensen proberen dat op een of andere manier toch weer breder te trekken. De PVV heeft vandaag gesproken over hedendaags antisemitisme. De voorbeelden van de minister over de islam en Noord-Afrika een aantal eeuwen geleden zijn niet relevant. Ik kan nog verder teruggaan. Dan kan ik ook zeggen: er zijn 900 joden op één dag vermoord in een bepaalde oase in Saudi-Arabië. Dat slaat natuurlijk nergens op. Het gaat ons om het hedendaags antisemitisme in West-Europa. Dat hangt volgens het rapport Antisemitism Worldwide uit 2009 samen met de groei van de islam. Onze vraag aan de minister is of hij bereid is een specifiekere studie te laten doen naar antisemitisme in Nederland. Daarmee doel ik meer specifiek op antisemitisme in moslimkringen.

Minister Donner: De heer Van Klaveren probeert hier het antisemitisme te gebruiken voor zijn visie. Daarom zal ik dat onderzoek niet gaan doen. Hij wijst zelf op onderzoek dat reeds gedaan is op dat terrein. Om dezelfde reden zei ik ook tegen de heer Schouw dat ik dat soort onderzoek weinig zinvol acht. Iets anders is het, zoals de heer Van der Staaij aangaf, als je constateert dat er een samenhang is met bepaalde groepen. Ik weet niet of dat met de islam zo is, maar ik weet wel dat de Koran bijzondere erkenning vraagt voor de volkeren van het Boek, waaronder ook het Joodse volk. Natuurlijk zijn er in de loop van de geschiedenis, net als met het christendom, allerlei andere zaken en andere uitingen in geslopen, waarvan het de vraag is of die met het geloof dan wel met historie en gewoonte samenhangen. Dat kan ik niet onderscheiden. Wij hebben als overheid en samenleving te maken met verschijnselen.

Als het probleem zich inderdaad bij bepaalde groepen meer voordoet, dan zullen we met die groepen moeten spreken. Die groepen staan daar vaak heel erg voor open. We zullen dat specifiek moeten aanpakken. Ik waarschuw echter voor het beeld dat de heer Van Klaveren wil schetsen als zou het samenhangen met het grotere aantal islamieten in de Nederlandse samenleving. Dat kan één oorzaak zijn, maar ik verwijs naar de stukken die de Kamerleden gekregen hebben en die aanduiden dat dit niet specifiek het probleem is, maar dat het hier gaat om een veel bredere ontwikkeling.

De heer Van Klaveren (PVV): De minister geeft aan dat dit een oorzaak kan zijn. Vandaar dat wij vragen om een onderzoek. Verder geeft hij aan dat binnen de islam de ahl al-kitab, zoals ze dat noemen in het Arabisch, de volkeren van het Boek, een bijzondere plek innemen. Dat klopt. Er is echter ook een concept dat «abrogatie» heet. Dat houdt in dat de oudere verzen worden opgeheven door de nieuwere. En de nieuwere verzen zijn gewoon superantisemitisch. Je ziet heden ten dage in het Midden-Oosten, maar via Al-Jazeera en andere gekke kanalen ook in Nederland, dat het antisemitisme onder moslims enorm toeneemt. Het genoemde onderzoek is een wereldwijd onderzoek en wij vragen naar een studie specifiek voor Nederland.

Minister Donner: Als we constateren dat antisemitisme zich meer voordoet in bepaalde groepen, dan zullen we dat moeten aanpakken. Overigens definieer ik bepaalde groepen niet als mensen die de islam aanhangen, maar eventueel als bepaalde groepen daarbinnen. De heer Van der Staaij zei het ook en die mening deel ik. Ik acht het echter minder zinvol om algemene studies te doen over de samenhang tussen de islam en antisemitisme, net zoals ik het voor de overheid minder zinvol acht om studies te doen naar de samenhang tussen christendom of welke andere overtuiging dan ook en antisemitisme in de Nederlandse samenleving. Ik heb te maken met de verschijningsvormen ervan. Die moeten worden aangepakt en bestreden. Voor de rest zijn er tal van instellingen die onderzoek kunnen doen op gebieden waarop wetenschappelijke kennis nog kan bijdragen aan inzicht.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik hoor zowel de minister als de heer Van Klaveren een interpretatie geven van een heilig boek. Ik wil benadrukken dat wij niet over de inhoud van religies gaan, maar over gedrag. Daarop moeten wij ons richten. De minister zei dat er allerlei oorzaken zijn voor antisemitisme en dat een van die oorzaken ligt in de manier waarop wij met elkaar discussiëren, wat weer wordt veroorzaakt door secularisering. Ik dacht nu juist dat secularisering en persoonlijke interpretatie ertoe hebben geleid dat mensen niet meer zo op de letter zitten en dus niet alles serieus nemen wat in allerlei geschriften staat, maar het op hun eigen manier interpreteren. Mijn eerste vraag is: sprak de minister namens het hele kabinet toen hij dat zei? Misschien kan minister Opstelten daarop reageren. En mijn tweede vraag is: als we weten dat dit mogelijk binnen een aantal stromingen in de islamitische gemeenschap leeft, kan de minister dan met die stromingen of hun organen in gesprek treden over de vraag of ze misschien een interne discussie hierover kunnen voeren? We kunnen van buitenaf nog zo veel willen, het moet ook van binnenuit komen. Kan de minister dat aanjagen?

Minister Donner: Ik sprak niet namens het kabinet. Ik verwees naar constateringen die ik hoor in gesprekken met verschillende groepen. Dat zijn bronnen die de heer Dibi ook zal erkennen. Ik constateerde alleen dat geseculariseerde mensen moeilijk als groep aanspreekbaar zijn. Wat de uitleg van de heer Dibi betreft over de winst van secularisatie: zo heeft iedere overtuiging haar eigen aanhangers.

De heer Dibi (GroenLinks): Mijn vraag was: sprak de minister namens het kabinet toen hij zei dat het het gevolg van secularisering was – ik zie heus ook wel een aantal negatieve gevolgen – dat wij slechter gingen discussiëren met elkaar, waardoor dit soort geweldsincidenten plaatsvindt?

Minister Donner: De heer Dibi haalt een aantal dingen door elkaar. Ik heb aan de ene kant gewezen op de wijze waarop we de meer algemene discussies zijn gaan voeren in Nederland. Ik heb er aan de andere kant op gewezen dat secularisering ook uit gesprekken naar voren komt als een van de oorzaken van het feit dat een groot aantal Nederlanders zich ongemakkelijk voelt bij religie en bij uitingen van religiositeit. Dat omvat alle groepen die religieus zijn. Ik laat het aan eenieder over om zelf te zien waar zich dat voordoet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik begrijp de aarzeling van de minister wel om eindeloos onderzoek te blijven doen, maar ik zit toch ook met de vraag of we genoeg weten en of we het precies weten. Als hij zegt dat hij niet te lang wil blijven doorpraten over de oorzaken en het gewoon wil aanpakken, dan kan het helpen om meer zicht te hebben op de precieze feiten en oorzaken. Dan kunnen we het beter aanpakken. Ik verwijs naar de rondetafelgesprekken waar de heer Van Klaveren en zijn fractie niet bij aanwezig waren. Ervaringsdeskundigen, mensen van Joodse organisaties zelf, hebben aangegeven dat zij de ervaring hebben dat incidenten op straat bijvoorbeeld veelal te maken hebben met Marokkaanse jongeren, maar op internet ook met autochtone Nederlanders. Dat kan wel helpen om focus te krijgen in de aanpak. Weten we genoeg van dat soort dingen? We moeten niet alleen afgaan op ervaringen. Hebben we daar zicht op? Dat kan helpen bij een effectievere aanpak.

Minister Donner: De heer Rouvoet heeft het ook niet over de oorzaken, maar over de uitingsvormen en de vraag waar die zich voordoen. Zo’n discussie hebben hier ook. Hebben we voldoende zicht op het verschijnsel? Op dat punt ben ik het met hem eens. Als dat soort punten zichtbaar worden, dan zullen we daar ook naar moeten kijken. Dat noem ik echter geen wetenschappelijk onderzoek. Het is gewoon kijken naar waar de oorzaken zitten en hoe die fenomenen zich voordoen. Ik hoed mij voor de houding dat we eerst weer onderzoek moeten doen voordat we een en ander kunnen aanpakken. Ik hoed mij helemaal voor onderzoek naar de oorzaken van antisemitisme. De heer Rouvoet vraagt eerder naar de uitingsvormen waar mensen mee geconfronteerd worden.

In het verlengde daarvan vroeg de heer Van der Staaij of ik bereid ben een meer specifieke aanpak te ontwikkelen voor antisemitisme. Daar ben ik eveneens breed op ingegaan, enerzijds door erop te wijzen dat we te maken hebben met een bredere ontwikkeling in de samenleving. Dat doet niet af aan het bijzondere karakter vanwege de geschiedenis maar ook vanwege de associaties die gemaakt worden. Het is een vraag voor de minister van Veiligheid en Justitie in hoeverre dat een rol speelt in de strafrechtelijke aanpak bij de melding en de aangifte. Ik deel de geuite behoefte aan een meer specifieke aanpak als het gaat om de gesprekken.

Ik zal bezien hoe ik discussies tussen Joodse en andere bevolkingsgroepen op gang kan brengen en eventueel ook hoe ik ze landelijk kan ondersteunen, zoals mevrouw Sterk vroeg. Voor zover ik zou constateren dat meer specifieke maatregelen effectief zijn op dat terrein, werk ik daar graag aan mee. Tegelijkertijd wijs ik op een van de punten waar ook in de brief van het CJO op werd gewezen. Een van de factoren die spelen, is dat de Holocaust te pas en te onpas gebruikt wordt om zaken die we nu verwerpelijk vinden, mee te vergelijken. Het grootste gevaar is dan dat je de Holocaust bagatelliseert door die te veel te vergelijken met allerlei andere zaken. Dat valt niet specifiek de overheid te verwijten, daarin moeten wij allen onszelf beperken.

Er is een aantal vragen gesteld over het onderwijs en de Holocaust. De Tweede Wereldoorlog en de Holocaust behoren tot de kerndoelen en de eindtermen in het onderwijs. Het lesmateriaal daarover is vrij uitgebreid en het thema behoort tot de kerndoelen van het vak cultuur en levensbeschouwing en de verschillen daarin. Een bijzonder punt is dat de minister van OCW al eerder heeft aangekondigd om meer in het bijzonder een wettelijke regeling te treffen voor de registratie van discriminatiegevallen en antisemitisme op scholen. Dat dekt voor een deel de vragen die zijn gesteld over hoe het met leraren zit die geconfronteerd worden met de onmogelijkheid om les te geven. Er is op gewezen dat dit in 0,5% van de gevallen niet mogelijk zou zijn. In een recente Elsevier-publicatie is erop gewezen dat een op de vijf leraren in de grote vier steden weleens daarmee geconfronteerd wordt. Het eerste element is de verplichte registratie van dat soort gevallen op scholen. Als het van de zijde van de griffier dienstig wordt geacht, ben ik gaarne bereid om te spreken over wat daar eventueel breder aan gedaan kan worden, hoewel ik weet dat de betrokken partijen zo intensief met elkaar overleggen dat ze geen minister nodig hebben om te kijken wat ze onderling kunnen afstemmen.

De heer Van Raak stelde een vraag over het aanspreken van de ouders en over extra aandacht voor scholen waar die incidenten zich voordoen. Ik wees er al op dat er ook in het onderwijs behoefte is aan een verbetering van de registratie. Vandaar het wetsvoorstel. De Tweede Kamer zal daar op korte termijn over worden geïnformeerd. Het lijkt mij goed om in dat kader de vraag aan de orde te stellen op welke wijze daar opvolging aan gegeven wordt. Ik wees al op de specifiek lokale initiatieven van het Joods-Marokkaans Netwerk Amsterdam. Ik benadruk dat die initiatieven het effectiefst zijn als ze plaatsvinden op het niveau van de afzonderlijke gemeenschappen. Landelijk overleg op dat terrein is dus geen bruikbaar substituut voor dat soort overleg. Waar de behoefte bestaat, kan ik het overleg ook daarvoor gebruiken. Ik heb ook vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de relaties met de eredienst geregeld overleg met de verschillende groepen. Ik erken wel onmiddellijk dat het Joodse overleg niet alleen over religie gaat, maar ook over de bevolkingsgroep. Ik wijs er nogmaals op dat ook uit die gesprekken blijkt dat de symptomen op straat van een bepaalde bevolkingsgroep vaak beter grijpbaar zijn dan het brede, voortdurende gif dat ook via internet naar voren komt. Dat zit breder en komt niet vanuit bepaalde groepen.

Dan kom ik op het geregeld overleg met de Joodse gemeenschap. Ik heb de bedoeling op dat terrein herbevestigd in het overleg met het CJO. Dat zal ik ook doen met de andere groepen.

Er zijn verschillende vragen gesteld over gerichte informatie over en de cijfers inzake antisemitisme. Zowel in de antiracismemonitor als in de rapportages van het Meldpunt Discriminatie Internet worden specifieke cijfers vermeld over antisemitisme als een van de vormen van discriminatie. Dat is onze informatie op dat terrein. Ik denk dat de minister van Veiligheid en Justitie meer in het bijzonder zal ingaan op de registratie van aangiftes door het OM.

Er is gevraagd in hoeverre het beeld dat het kabinet heeft van de daders, bevestigt dat het zou gaan om Marokkaanse jongens. Ik ben daar al op ingegaan. In de eerste plaats zijn daar geen harde cijfers over. Daarbij moet je ook kijken naar waar het zit. De straatcultuur speelt zonder meer een rol, maar mensen die homoseksueel zijn, zowel mannen als vrouwen, worden even hard getroffen. Aan jongeren van Marokkaanse afkomst wordt aandacht besteed in de afzonderlijke gemeenten. Nogmaals, het gaat niet om verschijnselen die specifiek toegeschreven kunnen worden aan een bepaalde bevolkingsgroep. We hebben te maken met een bredere ontwikkeling van het klimaat in de samenleving.

De heer Schouw vroeg in hoeverre de antidiscriminatiewetvoorzieningen in stand blijven. De Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen wordt in 2012 geëvalueerd volgens de wettelijke regeling. De gelden die in het gemeentefonds zijn bestemd voor die gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, blijven ook voor 2011 en 2012 gehandhaafd. Vervolgens zal in het licht van de evaluatie bekeken moeten worden hoe we daarmee verder gaan.

De heer Van Raak vroeg mij nog in hoeverre ontwikkelingen in het buitenland van invloed zijn. Ik dacht dat daar al verschillende malen naar verwezen is. Die hebben ook invloed op de incidenten en symptomen waar we het over hebben.

Gevraagd is voorts wat er in Europees verband wordt gedaan aan antisemitisme en om discriminatie te bestrijden. Nederland heeft zich aangesloten bij bijvoorbeeld Engeland om het verschijnsel actief te agenderen. Nederland was ook een van de voortrekkers bij de terugtrekking uit de Durban-conferentie, juist vanwege dit specifieke aspect. Nederland probeert dit punt dus ook internationaal op de agenda te krijgen.

Ten slotte vroeg mevrouw Sterk naar de toename van antisemitische incidenten, in het bijzonder op internet. Het klopt dat er op internet relatief veel incidenten zijn. Een factor daarbij is de anonimiteit, waardoor de pakkans kleiner is. Dat geldt niet alleen voor antisemitische uitingen. Ik zou u niet willen laten weten wat je tegenwoordig aan mail binnenkrijgt als je maar even je hoofd boven het maaiveld uitsteekt. Dat is ook de reden waarom ik geen mail heb. Dan blijft veel je bespaard. Er wordt op dat punt een handreiking ontwikkeld voor webbeheerders, zodat zij weten hoe hiermee dient te worden omgegaan. Het effect van de filters onttrekt zich op dit moment aan mijn waarneming.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik ben naar aanleiding van het betoog van mijn collega Donner gevraagd wat ik ervan vond. Ik sluit mij er totaal bij aan. Dat zal niet verrassend zijn. Verder kan ik ook zeggen dat sinds enige maanden mijn mails zijn toegenomen.

Het onderwerp van vanmiddag is natuurlijk voor iedereen een historisch beladen onderwerp dat altijd in grote mate aanleiding geeft tot eensgezindheid om een eind te willen maken aan antisemitisme. Dat proef ik, dat waardeer ik en dat raakt mij ook. Ik vind de manier waarop een aantal Kamerleden dat heeft gezegd, mooi. Als mensen in ons land leven, gaat het nooit om de herkomst van mensen of om het geloof van mensen. Het gaat om de toekomst en het gaat erom dat ze vrij mogen leven en zich vrij moeten kunnen bewegen op het openbare terrein. Ik vond het mooi hoe de heer Dibi dat zei. Verder moeten wij hier aan tafel de rust bewaren. Dat is wel moeilijk als je het over dit soort onderwerpen hebt, maar het geeft ook wel aan hoe ik zelf tegen de verschillende bijdragen heb aangekeken.

Ik ben door een aantal leden gevraagd of ik wel goed aan het registreren ben. Wat gebeurt er? Is er voldoende capaciteit bij de politie, bij het Openbaar Ministerie, bij de rechterlijke macht? Er is gevraagd naar de aangiftebereidheid. Hoe veel aangiftes zijn er? Wat gebeurt daarmee? Ik ga daar graag zo specifiek mogelijk op in. Sommigen herinneren zich nog mijn eerste debat in de Kamer op 4 november. Ik herinner het mij in ieder geval nog. Het ging om incidenten bij moskeeën. Toen is afgesproken om het actieprogramma antidiscriminatie nog eens te bekijken en eventueel aan te scherpen. De Kamer heeft mij die ruimte gegeven. Ik heb toen wel gezegd dat ik dan ook de Poldis-cijfers over het jaar 2010 wil kennen. Vervolgens is er een datum gevraagd. Daar is de Kamer sterk in. Zij vroeg: wanneer komt het dan? Dat doe ik op mijn departement trouwens ook. Ik heb me laten verleiden om over april te spreken. Dat vond ik toen al een heel lange termijn, maar die cijfers komen in juni.

Ik wil de ruimte van de Kamer vragen om in juni of in ieder geval voor het zomerreces met die gegevens te komen. Anders is er weinig aan te doen. Ik zal bevorderen dat wat ik dadelijk tegen de Kamer zeg, meegenomen wordt in de cijfers die ik dan zal presenteren. Want hoewel wij hard bezig zijn met die registratie, leveren wij nog niet genoeg. Daar ben ik aanspreekbaar op. Ik wil dat absoluut verbeteren en dat kan ook. Dat kan ook binnen het uitgangspunt waar collega Donner het over had. De politie is daar binnen het Poldis-project hard mee bezig. De gegevens daarvan krijgt de Kamer. Maar ik merk dat in de gegevens een onderscheid wordt gemaakt. Neem mij niet kwalijk dat ik even dichtbij huis blijf; het korps Rotterdam-Rijnmond is daar specifiek bovenop gaan zitten. Het is erop gaan drukken om antidiscriminatie te registreren en daar het onderscheid met antisemitisme in te maken. Als je daar bovenop gaat zitten, zie je dat er ineens veel meer delicten boven water komen dan bij de rest van de korpsen. Dat betekent dat je geen genoegen mag nemen met de verzameling van registraties van alle korpsen, maar dat je je met alle scherpte moet inzetten. Anders zou uit de cijfers geconcludeerd kunnen worden dat er in Rotterdam meer gebeurt dan in de rest van het land. De kwaliteit van de registratie moet absoluut omhoog. Daar zal ik mij voor inspannen.

Zoals sommigen hebben gezegd, blijkt uit de cijfers dat er nu meer incidenten met discriminatie en antisemitisme zijn. Dat is een zorgelijke zaak. De politie werkt vaker met zogenaamde query’s. Dat is een systeem waarmee aan de hand van een trefwoordenlijst meldingen en incidenten uit het systeem kunnen worden gehaald. Met die query’s heb je overal hetzelfde systeem. Voor discriminatie en antisemitisme is landelijk een uniforme query vastgesteld, gebaseerd op kennis en ervaring.

De heer Van Raak (SP): Eén geval is al genoeg om op te treden, maar er doen in deze discussie verschillende cijfers de ronde en je moet wel weten waar je het over hebt. Over hoeveel gevallen gaat het en over wat voor soort gevallen? Als je dat niet weet, kun je ze niet goed bestrijden. De minister zegt terecht dat er in sommige korpsen meer aandacht voor is dan in andere en dat ook meer gevallen boven water komen als je er meer aandacht voor hebt. Dat is ontzettend goed. Maar ook met de politiesystemen zelf zijn er de grootst mogelijke problemen. Ik heb het voorbeeld van slachtofferhulp genoemd. Daar gaat het lang niet altijd goed mee. Er zijn korpsen bezig om daar een alternatief voor te bedenken. Is hier ook een alternatief voor te bedenken? De computersystemen die er nu zijn, deugen niet. Niet alle korpsen doen het goed. Hoe kan de minister ervoor zorgen dat de cijfers wel kloppen?

Minister Opstelten: Met de politie en de Raad van Korpschefs is in het kader van Poldis de afspraak gemaakt dat de gegevens in de registraties worden verbeterd. Binnen die afspraken ga ik nu werken. Ik wil deze discussie niet vervuilen met een discussie over de automatisering bij de politie. Op dat onderwerp komen de heer Van Raak, anderen en ik in alle scherpte terug in zeker een paar overleggen dit jaar. Ik kijk daar weer naar uit. Wij hebben overigens afspraken gemaakt over hoe wij daarmee verdergaan. Daar wil ik het op dit moment bij laten, hoewel ik in de verleiding kom om er meer over te zeggen. Het onderwerp waar wij ons vandaag mee bezighouden, is in de kern ernstiger. Automatisering moeten wij gewoon met elkaar managen, terwijl antisemitisme van een fundamentele ernst is. Daarbij moeten wij weten wie wat doet en wat de resultaten zijn. Daarom zeg ik dat ook scherp.

Waarom zijn er zo weinig veroordelingen? Dat vroeg bijvoorbeeld de heer Van der Staaij. Ook dit is weer een constatering van mij: ik heb het gevraagd, maar het is nog niet mogelijk om antisemitisme apart te bezien. Ik ga er wel voor zorgen dat dat mogelijk wordt. Dat overzicht is te maken. De systemen van het OM kunnen dat wel. Ik heb net de toezegging gedaan dat ik zal zorgen dat ook dat zichtbaar is in de gegevens van 2010 die de Kamer voor de zomer krijgt. Desnoods zal daar handmatig voor gezorgd worden en desnoods doe ik het zelf. Dat geeft aan dat het over een overzichtelijk aantal gaat en daarom heb ik besloten hier die toezegging te doen.

Bij discriminatoire zaken is zelden sprake van aangifte. Ze zijn soms ook moeilijk bewijsbaar. Ik roep mensen op om vooral aangifte te doen. Dat moet altijd. Wat prioriteiten betreft, aangiftes van antisemitisme bij de politie leiden altijd direct tot actie. Dat is het beleid. Als een aangifte tot onderzoek leidt, wordt die altijd bij het Openbaar Ministerie op tafel gelegd. Volgens de cijfers van 2009 die ik heb gekregen, komt het in 84% van de gevallen die door het Openbaar Ministerie bij de rechter worden aangebracht, tot een veroordeling. Overigens slaan die cijfers niet specifiek op antisemitisme. Dat onderscheid heb ik nog niet. Maar als zodanig geeft dat een bepaalde scherpte aan; iedereen heeft op zijn netvlies dat een aangifte meteen moet worden aangepakt. Dat betekent niet dat ik tevreden ben met die 84%. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft daar in alle scherpte over gesproken, alsook anderen. Er zijn namelijk meer gevallen. Dat heb ik ook gezegd over de registratie van de politiecijfers. Als je even drukt en er actief op gaat zitten, krijg je veel meer gevallen dan wanneer je alleen lijdelijk toekijkt wat er op je afkomt.

Ik ben druk bezig met het aangiftebeleid van het kabinet zoals dat in het regeerakkoord staat. Dat is er op gericht het aantal aangiftes omhoog te brengen. Het beste middel om dat voor elkaar te krijgen is een en ander kwalitatief goed doen. Dat betekent ook dat degene die aangifte doet, een antwoord moet krijgen op de vraag wat met de aangifte gebeurt. Daar gaat het om. Dat hoeft niet altijd het antwoord te zijn: wij hadden geen tijd. Ik hoop dat het antwoord is: wij hebben dit en dat gedaan en het is vervolgd. Het antwoord kan echter ook zijn: om die en die reden hebben wij dat en dat besluit moeten nemen. Het gaat om volstrekte openheid. Dat betekent niet een standaardstenciltje. Het gaat om een kwalitatief goed bericht. Dat moet gebeuren. Dat was een volstrekt heldere vraag en oproep van allen. Mevrouw Van Nieuwenhuizen vroeg dat expliciet. Dat gaan wij dus ook doen. Dat zeg ik toe.

Ik weet nu niet of ik dat in dit systeem moet gaan registreren, want als het algemeen beleid is, gebeurt dat voor iedereen. De Kamer moet alleen weten wat de politie voor een aangifte heeft gekregen, wat de politie en het OM ermee hebben gedaan en wat de veroordelingen zijn.

De heren Rouvoet en Van Raak hebben nadrukkelijk gesproken over de aangifte. Alle aangiftes en meldingen worden ook in het Regionaal Discriminatieoverleg (RDO) besproken door de discriminatieofficier van justitie, politie en de antidiscriminatiebureaus. Daar zal het heel specifiek over antisemitisme gaan. De heer Dibi heeft gevraagd om een en ander te verbreden, wat ook gebeurt in zo’n Regionaal Discriminatieoverleg.

Mevrouw Sterk vroeg of het niet makkelijker is om aangifte via internet te doen. Via de politiewebsites, meer specifiek via www.hatecrimes.nl, is het al mogelijk om antisemitisme te melden, eventueel anoniem. Ook is het mogelijk om daar een afspraak te maken om aangifte te doen.

De heer Van Klaveren vroeg of ik een mededeling kan doen over de zaken in Amsterdam en Zaltbommel. Ik weet niet of daar al een uitspraak in is gedaan. Wij zullen dat nagaan. Wij zullen daar in de brief van juni over berichten. Het is ook niet gebruikelijk om op de stand van zaken in specifieke zaken in te gaan of verslag uit te brengen over individuele zaken.

Hij heeft ook gevraagd of wij bereid zijn om mee te betalen aan de beveiliging van gebedshuizen, zoals synagogen. Het beleid is daar niet op gericht. Ik wil niet zeggen dat het in de afgelopen decennia nooit is gebeurd, maar in het stelsel van bewaken en beveiligen dat wij in dit land hebben afgesproken, is beveiliging van gebedshuizen in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de gemeenschappen zelf, in dit geval de Joodse gemeenschap en de lokale bestuurders. In Amsterdam is dat het gemeentebestuur, de driehoek, en in sommige gevallen ook een deelgemeente. Ik heb daar al eens contact over gehad. Die partijen zijn gezamenlijk zeer goed in staat om de maatregelen te nemen die nodig zijn. Als dat nodig is, geven onze diensten wel ondersteuning: de AIVD van minister Donner, de NCTB van mij en andere diensten zoals politie en Openbaar Ministerie. Dan gaat het onder meer om het verstrekken van informatie die nodig is om de goede conclusies te trekken over beveiliging. Zoiets heeft zich dus weleens voorgedaan, maar op dit moment loopt dat goed. Het uitgangspunt is dus nee, maar wij sluiten het nooit uit.

Velen hebben gevraagd of er voldoende capaciteit is bij de politie en het Openbaar Ministerie. Zo vroeg de heer Dibi mij gisteren na afloop van de vergadering of ik wederom het antwoord wou geven dat hij van mij gewend is. Ik kan dat doen, maar dat laat ik even na op dit moment. Het beleid is erop gericht om met de politiesterkte, inclusief de animal cops, de komende vier jaar het werk te doen, binnen de prioriteiten die wij hebben gesteld. Ik weet dat de heer Dibi er anders over denkt, maar hij accepteert het als ik zeg dat er dankzij dit kabinet 3 000 politiemensen zijn die er anders niet geweest zouden zijn.

De vraag was dus of er voldoende capaciteit is bij politie en Openbaar Ministerie. Daar gaat het in dit geval niet om. Dat meen ik echt. Het gaat om de topprioriteit die eraan wordt gegeven. Als een bepaalde zaak een keer niet wordt behandeld, dan beroept de politie zich niet op een gebrek aan tijd, maar dan is de zaak niet gemeld en weet men er niet van. Als er een melding is, dan pakt men die direct op. Dat is het beleid. De capaciteit is altijd onvoldoende, maar dat is een keuze. Bij het Openbaar Ministerie, de politie en de rechterlijke macht is er voldoende capaciteit. Alleen zijn zulke zaken ingewikkeld om te bewijzen.

Mevrouw Sterk heeft gesproken over de situatie in gevangenissen. Het is mij niet bekend dat er in gevangenissen een specifiek probleem is met antisemitisme, hoewel het WODC daarover heeft gerapporteerd. Daar is dan ook aandacht voor. Er is ook een klachtenregeling. Er kan van daaruit ook normaal aangifte worden gedaan bij de politie.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen vroeg of slachtoffers die aangifte doen, worden geïnformeerd. Dat vind ik een heel belangrijk punt, maar daar heb ik al het nodige over gezegd. Verder had zij het over de strafmaat. Hoe zit het met de uitvoering van het regeerakkoord op dat punt? De strafmaat zal worden verhoogd. De strafmaat voor het antidiscriminatie-artikel is inmiddels verhoogd van 25% naar 50% en zal voor de zomer verder worden verhoogd. Ik zal dat met het Openbaar Ministerie bespreken. Ik kan nog niet zeggen wat de conclusie is, maar voor het zomerreces is dat gebeurd.

De heer Van Dam stelde twee vragen die op mijn terrein liggen. Is het mogelijk om een gedragsinterveniërende strafmaatregel op te leggen? Het antwoord is ja. In gevallen van antisemitisme kan en gebeurt het al. Het Openbaar Ministerie kan vragen om een opvoedende maatregel bij de straf. Dat hoeft geen taakstraf te zijn. Het kan ook om detentie gaan. Voorbeelden van een opvoedende maatregel uit de praktijk van het Openbaar Ministerie en de rechtelijke macht zijn een verplichte cursus of een bezoek aan het Anne Frank Huis.

De heer Van Dam zei verder: kijk naar wat de steden doen. Dat spreekt mij natuurlijk aan. Die zitten er heel dicht bovenop. Ik heb al een Rotterdams voorbeeld genoemd, dus nu noem ik de Amsterdamse lokagent. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen dat lokagenten hiervoor worden ingezet. Daar doe ik totaal niets aan af. Ik heb daar in mijn verleden ook veel ervaring mee gehad. Dat is echter geen beslissing van mij maar van het lokaal gezag. In Amsterdam maakt de driehoek de dienst uit. Die bepaalt dan ook hoe de politie wordt ingezet. Dat is een kwestie van proportionaliteit en effectiviteit afwegen. Maar geen middel moet worden nagelaten om te doen wat noodzakelijk is.

Tot slot is op dit punt een zerotolerance-aanpak gewenst. Die moet ook zichtbaar zijn. Mevrouw Van Nieuwenhuizen vroeg daarnaar.

De voorzitter: Ik geef in tweede termijn het woord aan de heer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Het gaat om een veilige toekomst voor mensen van Joodse afkomst tegen de achtergrond van gegroeide gevoelens van onveiligheid. In eerste termijn heb ik gezegd dat de aandacht voor de bestrijding van antisemitisme permanent en gericht moet zijn. Er is een aantal toezeggingen gedaan. De registratie door de politie moet beter. Vervolgingen en veroordelingen van antisemitisme moeten specifiek worden gemeld. Ik begreep dat de minister van Binnenlandse Zaken uiteindelijk ook ruimte ziet voor aanvullend onderzoek, niet naar de diepste oorzaken maar wel naar de groepen waarin het voorkomt, of de mate waarin het voorkomt bij verschillende individuen/groepen.

Tot slot heb ik een meer procedurele vraag. Kunnen wij de toezeggingen en de stand van zaken over een aantal maanden gebundeld in een brief van het kabinet krijgen om recht te doen aan dat permanente en gerichte karakter, en om de vinger aan de pols te kunnen houden?

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Ik hou er niet van om te zeggen: ik heb het gevoel dat het gevoel van urgentie ontbreekt. Ik geloof namelijk dat dat niet waar is; het gevoel van urgentie hebben wij allemaal. Desondanks is er te weinig voortgang, wordt er te weinig specifiek gewerkt en komen er te weinig initiatieven om op dit onderwerp verder te komen. Ik heb te weinig gehoord over de specifieke registratie waar in de motie-Voordewind c.s. (32 123 VI, nr. 113) om werd gevraagd, en over initiatieven in het onderwijs. Ik wil meer zien gebeuren op dit vlak. Ik vraag de ministers daar nog een keer op in te gaan. Kunnen zij aangeven wat zij van plan zijn en de Kamer adequaat informeren over wat er sinds de vorige keer is gebeurd? Ik heb namelijk het gevoel dat wij niet verder zijn dan de vorige keer. En wij moeten wel verder komen. Er moeten stappen gezet worden.

Ik vind het van belang om een opmerking te maken over wat in eerste termijn is gebeurd. Wij moeten niet wegkijken van de risico’s in de islam op het punt van het antisemitisme, maar kijkend naar de geschiedenis van het antisemitisme, voer ik, als christen, een debat over antisemitisme ook altijd met gevoelens van schaamte en schuld.

De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Wij voeren vandaag een serieus debat over geweld tegen Joden. Dat is een groot probleem. Geweld wordt gepleegd door mensen en niet door religies. Ik vind het dan ook ontzettend jammer dat dit debat gekaapt wordt door het geklets van de PVV. Ik kan mij niet voorstellen dat veel Joodse mensen zich aangetrokken voelen tot dit verhaal, maar mocht een enkeling nog twijfelen, dan zou ik willen zeggen: vrienden, kies je vrienden zorgvuldig.

Ik heb nog een vraag over de beveiliging van joodse instellingen en synagogen. Wanneer nemen de gemeentelijke en landelijke overheid hun verantwoordelijkheid voor die bewaking? Wanneer nemen zij de financiële verantwoordelijkheid voor die bewaking?

Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. De toezeggingen ga ik niet herhalen. Ik wil nog twee punten markeren. Het eerste is dat van de gevangenissen. Daar gaat de minister mij net iets te makkelijk aan voorbij. Hij zegt: het staat dan wel in het WODC-rapport, maar het is mij niet bekend en als het wel bekend is, wordt er wat aan gedaan. Die redenering kan ik niet helemaal volgen. Volgens mij zijn er gewoon harde cijfers. Die staan in het WODC-rapport. Er is dus wel iets aan de hand. Kan de minister eens checken of daar een goed beleid op is in de gevangenis? Het is immers geen kwestie van: het is misschien wel of niet zo. Het WODC valt onder minister Opstelten. In haar rapport staat het zwart op wit.

Het tweede punt is de discussie over religie als reden voor de toename van antisemitisme. Dat zou op zich een oorzaak kunnen zijn, maar ook discriminatie van homoseksuelen blijkt toe te nemen. Dat is niet vanuit die redenatie te verklaren. In mijn inleiding heb ik gesteld dat de keerzijde van het debat over de vraag of alles maar gezegd moet kunnen worden, is dat mensen steeds meer gaan zeggen. Dat zie je juist op internet terug. Ik wil een reactie op die beschouwing van met name minister Donner.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Het is heel goed dat wij vandaag over zo’n belangrijk onderwerp spreken, maar ik kan niet verhullen dat ik de beantwoording van het kabinet een beetje te mager en te weinig ambitieus vind. De heer Rouvoet zei het al. Het lijkt erop dat wij alle dingetjes die wij al een beetje doen, nog eens in de etalage zetten en zo modderen wij maar even door. De problematiek verdient dat niet. Ik blijf vinden dat er een voldragen analyse moet komen van de oorzaken van de uitingsvormen van antisemitisme. Het zou de minister sieren om dat toe te zeggen, want pas dan kunnen wij wat meer beleid ontwikkelen en wat meer preventieve strategieën om er wat aan te doen.

De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. De SP spreekt over vrienden, maar vrienden lopen niet mee in demonstraties waarin ertoe wordt opgeroepen Joden te vergassen. Verder ben ik blij te horen dat de ChristenUnie en het CDA de islam nu durven te benoemen als mogelijke oorzaak. Tegen de heer Van Dam wil ik zeggen dat wij van de PVV heel concrete voorstellen hebben gedaan. Wij willen onder andere dat de beveiligingskosten van joodse instellingen volledig voor rekening komen van de Nederlandse staat. Verder hebben wij de motie-Voordewind c.s. medeondertekend en willen wij een specifiek onderzoek naar antisemitisme in Nederland.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): Voorzitter. Ik ben tevreden met de toezegging dat de plannen voor de strafmaatverhoging nog voor de zomer onze kant op komen. Ik ben ook blij dat wij een volgende keer niet meer over perikelen rondom registratie hoeven te spreken. Zo heb ik dat geïnterpreteerd. Het meest eenvoudige lijkt mij om in het BVH in plaats van de open ruimte een apart aankruisvakje voor antisemitisme te zetten.

Ik ben ook blij met de toezegging van de minister dat hij extra werk gaat maken van de gevoelens van de slachtoffers en dat zij altijd een kwalitatief goed bericht zullen krijgen. Daar wil ik nog een concrete vraag aan koppelen. Ook voor de politie is het vaak ontzettend lastig om een en ander precies op te volgen, omdat een nummer van een proces-verbaal niet automatisch gelinkt is aan een zaaksnummer bij het Openbaar Ministerie. Als de minister die koppeling tot stand brengt, is voor iedereen veel eenvoudiger te volgen wat er uiteindelijk met een proces-verbaal is gebeurd.

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. Ik hoorde een behoorlijk verschil tussen de beantwoording van minister Donner en minister Opstelten. Met minister Opstelten ben ik hartstikke tevreden. Hij liet daadkracht zien. Ik wil van hem alleen nog een reactie op het volgende. Ik vind dat je die opvoedstraf standaard zou moeten eisen. Er kan altijd een keer een uitzondering zijn, maar die zou standaard geëist moeten worden.

Minister Donner maakte mij aan het schrikken. Hij zei op een bepaald moment iets en toen vroeg ik door, want ik dacht dat ik iets anders hoorde wat ik misschien nog kon begrijpen. Hij zei dat secularisatie de belangrijkste oorzaak is voor de toename van incidenten op het gebied van antisemitisme. Ik schrok daarvan. Als dat de analyse van het kabinet is, dan heb ik er weinig vertrouwen in. Ik geloof niet dat mensen die niet kerkelijk zijn in dit land, verweten kan worden dat zij weinig tolerant zijn. Integendeel. De minister zei ook niets over hoe hij het probleem gericht wil aanpakken. Wij hebben het er allemaal over gehad dat er onder de daders een oververtegenwoordiging is van Marokkaanse jongens, met name in Amsterdam en Rotterdam. Richt de aanpak daar dan ook op. Minister Donner is daar verantwoordelijk voor als minister van integratie. Ik zou graag willen zien dat hij samen met die twee steden gaat bekijken hoe daar een gerichte aanpak op kan worden gezet via onderwijs en buurtwerk om ervoor te zorgen dat de jongens al op jonge leeftijd meer begrip en kennis worden bijgebracht en om zo te voorkomen dat zij over de schreef gaan.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank beide ministers voor de beantwoording. Ten eerste heb ik een vraag aan de minister van Veiligheid en Justitie over de registratie en de politiesterkte. Kan hij concreet aangeven hoeveel mankracht er is om met dit soort zaken om te gaan? Mijn ervaring bij aangiftes van discriminatie is dat de politie vaak zegt: kunt u later terugkomen, aangezien er op dit moment veel belangrijkere zaken zijn om op te lossen? En de minister zei dat de registratie nu niet goed gaat en dat die beter moet. Wat gaat er nu precies niet goed?

Ten tweede heb ik een vraag aan de minister voor integratie. Welke scholen kunnen de Holocaust nu niet behandelen in de geschiedenislessen en waarom niet? Heeft hij daar zicht op en, zo nee, wil hij daar wel zicht op krijgen? Is hij bereid om in gesprek te gaan met islamitische organisaties of het LOM (Landelijk Overleg Minderheden) over islamitische interpretaties die mogelijk antisemitisme stimuleren? Op secularisering kom ik later nog terug, want dat onderwerp verdient een apart debat met deze minister.

Minister Donner: Voorzitter. Allereerst kom ik bij de heer Van der Staaij. Er is inderdaad een aantal toezeggingen gedaan en het zou goed zijn om daar over een aantal maanden in een brief over te rapporteren aan de Kamer.

De heer Rouvoet en anderen kwamen met een verwijt, dat de heer Van Dam meer concreet maakte. Hij zei dat er geen gerichte aanpak was. Dan noemt hij de aanpak die gericht is op Marokkaanse jongeren in Amsterdam en Rotterdam. Op dat terrein is er nu op allerlei verschillende wijzen een vrij intensieve gerichte aanpak van die groepen. Als gemeenten daar behoefte aan hebben, kunnen ze daar op ieder moment met mij overleg over voeren. Natuurlijk kunnen wij hier de zaak iedere keer verder opblazen en zeggen: wij doen er weer wat bij. Maar waar om wordt gevraagd, gebeurt en het gebeurt ook gericht.

De heren Schouw en Van Klaveren bewijzen hoezeer een onderzoek naar de oorzaken alleen maar verzandt in een discussie over de vraag om welke oorzaak het specifiek gaat. Mede naar aanleiding van de brief die de Kamer heeft ontvangen, noem ik de constatering dat er een groter onbegrip is voor religieuze uitingen en gelijk zegt de Kamer dat ik dat als belangrijkste oorzaak zie. Dat geeft aan dat ieder zijn oorzaken wil noemen om zijn verhaal te houden. Daarom zeg ik: dat is geen zinvolle discussie. Laten wij bekijken waar de verschijnselen zich voordoen en hoe wij die kunnen aanpakken. Daar staan wij voor met z’n allen. Ik heb ook tegen de heer Van der Staaij gezegd: als het zinvol is om een en ander fenomenologisch te benaderen in die zin dat wij kijken naar waar dingen zich voordoen, dan pakken wij dat aan. De heer Schouw heeft het over de benadering dat je eerst de oorzaken moet kennen voordat je het probleem kunt aanpakken. Ik ben bang dat de oorzaken van antisemitisme zo ver in het verleden liggen dat wij ze niet meer kunnen aanpakken. Wij kunnen dus beter bezien hoe wij de uitingen kunnen bestrijden.

In de perceptie van mevrouw Sterk is er ook een toename van discriminatie, (verbaal) geweld tegen homoseksuelen en anderen. Daar ben ik het mee eens. Die zie ik ook. Tegelijkertijd wil ik mij ervoor hoeden om een toename te zien van alle verschijnselen, waardoor antisemitisme wegvalt tegen de algemene verschijnselen. Dat wil zij ook niet. Daarmee geef ik alleen maar aan dat wij met veel factoren te maken hebben. Wij moeten ons niet op één factor richten: dan wel Marokkaanse jongeren, dan wel de islam, dan wel een andere factor. Dat geeft een weinig grijpbare aanzet.

Mevrouw Sterk zei ook dat wij te maken hebben met een ontwikkeling waarin alles maar gezegd moet kunnen worden. Ik weet niet of dat specifiek met antisemitisme samenhangt, maar ik heb een- en andermaal in de Kamer aangegeven dat er een grens ligt tussen wat de overheid aan uitingen kan verbieden en wat nuttige uitingen zijn, en dat de samenleving erbij zou winnen als iedereen wat meer van zijn hart een moordkuil zou maken.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen zeg ik toe dat ik mijn zerotolerance-uitstraling nog wat zal oppoetsen als dat nodig is.

De heer Dibi had het over lesgeven over de Holocaust op scholen. De Holocaust staat in de kerndoelen en de leerprogramma’s. Uit onderzoek blijkt dat een bepaald percentage leraren daar niet over kan lesgeven. Dat moet worden aangepakt met een wettelijke regeling voor verplichte registratie van dit soort verschijnselen op scholen. De minister van OCW doet de Kamer daar binnenkort melding over. Dat lijkt mij het kader waarin kan worden bekeken wat je er verder aan kunt doen.

Sta mij tot slot toe om in de brief te rapporteren over de vraag of het LOM het meest geschikte kader is om de discussie te voeren waar de heer Dibi het over had.

De heer Dibi (GroenLinks): Kan de minister in die brief ook ingaan op zijn bespiegelingen op secularisering?

Minister Donner: Ik kan u alleen maar de signalen aangeven die ik van anderen krijg, en die krijgt de Kamer zelf ook in de brieven.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij wat collega Donner over de brief heeft gezegd. Wat ik over de registratie heb aangekondigd, zou er voor de zomer kunnen zijn.

De heer Rouvoet had het over de motie-Voordewind c.s. Die heb ik hier voor mij. Alles wat ik heb gezegd op dat terrein, is heel specifiek en gericht op de uitvoering van waartoe in die motie wordt opgeroepen, namelijk «verzoekt de regering, politie en justitie te verzoeken meldingen van antisemitisme wederom te gaan registreren». Daar ben ik mee bezig. Dat heeft de Kamer voor de zomervakantie, apart uitgewerkt. Daar mag geen aarzeling over zijn en daar kan de Kamer mij aan houden.

De heer Van Raak had het over de beveiliging. Laat ik het systeem van bewaking en beveiliging nog een keer kort uitleggen. In ons stelsel worden eventuele beveiligingsmaatregelen genomen op basis van dreiging en risico. Die worden vastgesteld door de daartoe aangestelde professionals. Daarbij gaat het om de diensten die ik in eerste termijn heb genoemd. De uiteindelijke beslissing wordt genomen door het lokaal gezag. De diensten leveren informatie als daar aanleiding voor is. Beveiliging wordt gefinancierd op particulier initiatief, in dit geval de joodse gemeenschap in Amsterdam rond de synagoge. In sommige gevallen is er sprake van ondersteuning van het lokaal bestuur. Dat kunnen in Amsterdam het gemeentebestuur en het deelgemeentebestuur zijn. Ik wil die besturen niet op kosten jagen, maar dat zijn de feiten. In een enkel geval, als daar aanleiding toe is omdat er sprake is van een nationale dreiging, zal ook de nationale overheid ondersteuning bieden. Maar dat is een uitzondering en dus niet de regel. Het gaat om de beschikbaarheid van menskracht en materieel op dat moment. Dat stelsel van bewaken en beveiligen van personen en accommodaties als zodanig functioneert goed.

Mevrouw Sterk moet zich geen zorgen maken. Ik vind het vervelend als ik de indruk heb gewekt dat ik haar opmerking over de gevangenissen bagatelliseer. Wij zullen in het WODC-dossier duiken. Ik zal vanzelfsprekend ook aan de staatssecretaris vragen wat daar gebeurt en of er aanleiding is om daar specifiek aandacht aan te schenken. Ik dank haar ervoor dat zij mij daar nog aan heeft helpen herinneren.

De voorzitter: Laat de minister ook weten in de brief van juni, die er toch al komt, wat het resultaat daarvan is?

Minister Opstelten: Uiteraard. Alles waarover wij nader moeten rapporteren, gaat in die brief mee. Het is maar even dat het genoteerd is.

Mevrouw Nieuwenhuizen had het erover dat wij het proces-verbaalnummer moeten koppelen aan het nummer van het Openbaar Ministerie. Dat vind ik een vorm van techniek. Als ik daar nu een conclusie over zou trekken, krijg ik een probleem met de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie, en terecht. Wel wil ik haar opmerking aan hem overbrengen.

Hetzelfde geldt voor de opmerking van de heer Van Dam. Het zou niet goed zijn als de minister hier standaardeisen gaat formuleren van het Openbaar Ministerie of, sterker, standaardstraffen. In zo’n rechtsstaat leven wij gelukkig niet. Die positie heb ik gelukkig ook niet. Ik kan wel een aanwijzing geven aan het Openbaar Ministerie, al zal zij mij dat niet in dank afnemen. Ik denk ook dat dat niet de bedoeling van de heer Van Dam is.

De heer Dibi kwam terug op de vraag hoeveel capaciteit er is. Wij hebben 25 korpsen in Nederland. Daar komt een end aan, zoals bekend. Dat wordt één korps. Ik weet niet welk korps hoeveel mensen beschikbaar heeft of opgeleid heeft voor de aanpak van discriminatiedelicten of antisemitisme. Wij moeten mensen ook niet gaan lastigvallen met de vraag om dat te gaan inventariseren. Maar bij iedereen is de lijn dat er direct aandacht voor is als er een melding of aangifte komt. Dat moet voldoende zijn. Dat moeten wij ook controleren.

De heer Dibi vroeg ook wat niet goed is aan de registratie. Dat heb ik in eerste termijn uitvoerig besproken. De registratie moet beter en ook apart. Daar gaat het ook om bij de uitvoering van de motie-Voordewind c.s.

De voorzitter: Dank voor de antwoorden. Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van dit overleg.

Er komt voor de zomer nog een brief waarin van alles staat wat vandaag niet beantwoord is en wat nader onderzocht of geleverd zou worden. Dat is allemaal na te lezen; dat ga ik niet voorlezen.

Ik dank eenieder, ook het publiek, voor de betrokkenheid.