Het voorstel van Wet houdende algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het burgerservicenummer (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer1 ) beoogt om met behulp van een persoonsnummer een sluitend stelsel voor een doelmatig gebruik en beheer van persoonsgegevens te realiseren. In verband hiermee is aanpassing van een aantal wetten in formele zin noodzakelijk. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet hierin.
In de meeste gevallen gaat het daarbij om het wijzigen van die bepalingen waarin thans het begrip «sociaal-fiscaalnummer» wordt genoemd. De wijziging houdt kort gezegd dan in, het vervangen van het begrip «sociaal-fiscaalnummer» door het begrip «burgerservicenummer». Afhankelijk van de huidige redactie van de desbetreffende bepaling wordt daarbij al dan niet verwezen naar artikel 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer waarin een definitie van het burgerservicenummer is opgenomen. Voor de rijksbelastingdienst en de andere huidige gebruikers van het sociaal-fiscaalnummer geldt dat zij naar verwachting nog enige tijd het sociaal-fiscaalnummer als aanvullend nummer zullen moeten gebruiken in geval van niet-ingezetenen. Daarom is de aanpassing zodanig vorm gegeven dat in geval een burgerservicenummer ontbreekt, het sociaal-fiscaalnummer wordt gebruikt. De in artikel 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgenomen definitie van het begrip sociaal-fiscaalnummer is in verband hiermee dienovereenkomstig aangepast.
In het onderhavige wetsvoorstel worden geen aanpassingen van de wetgeving op het beleidsterrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgesteld, aangezien terzake afzonderlijke wetgeving tot stand wordt gebracht waarin het gebruik van het burgerservicenummer wordt geregeld (Kamerstukken I 2006/07, 30 380, A). Een uitzondering betreft wijziging van de definitiebepalingen van het sociaal-fiscaalnummer in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Zorgverzekeringswet. De in die bepalingen opgenomen verwijzing naar artikel 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen behoeft wijziging in verband met de aanpassing van dat laatste artikel door middel van het onderhavige aanpassingswetsvoorstel.
In het Programma Andere Overheid1 heeft de regering haar voornemens om te komen tot een andere werkwijze van de overheid uiteengezet. De voornemens die specifiek betrekking hebben op het gebruik van informatietechnologie, zijn nader uitgewerkt in de notitie «Op weg naar de elektronische overheid», die in het voorjaar van 2004 aan de Tweede Kamer is gezonden2. De realisatie van het burgerservicenummer is een van de bouwstenen waarmee het kabinet de elektronische overheid vorm gaat geven. Het burgerservicenummer stroomlijnt niet alleen de gegevenshuishouding van de overheid zelf maar het schept ook de randvoorwaarden voor een efficiënte gegevensuitwisseling tussen de burger en de overheid en tussen het bedrijfsleven en de overheid. In het bijzonder is het burgerservicenummer van belang voor:
a. de realisatie van het stelsel van basisregistraties. Het burgerservicenummer zal dan immers voor een bredere groep van organisaties dan in de huidige situatie het geval is, een hulpmiddel vormen bij de raadpleging van persoonsgegevens in de GBA gaan. Daarnaast wordt in dit kader ook de mogelijkheid van de toekenning van burgerservicenummers aan niet-ingezetenen en de totstandkoming van een basisregistratie van niet-ingezetenen onderzocht, waarmee een sluitend stelsel van basisregistraties van natuurlijke personen ontstaat.
b. het stapsgewijs bewerkstelligen van de eenmalige gegevensverstrekking. Het burgerservicenummer gaat immers een onontbeerlijk hulpmiddel vormen bij de gegevensuitwisseling van persoonsgegevens in het kader van praktisch alle registraties met persoonsgegevens van de overheid. Daardoor ontstaat de mogelijkheid om gegevens die bij de overheid bekend zijn opnieuw te gebruiken voor een andere overheidstaak, voor zover dat is toegestaan.
c. het gebruik van de authenticatievoorziening DigiD die de burger in staat stelt om elektronische diensten af te nemen van de overheid. Door het burgerservicenummer zal het in de toekomst niet meer nodig zijn om bij het gebruik van DigiD met twee verschillende persoonsnummers (het sociaal-fiscaalnummer en het A-nummer) te werken.
Als nummer is het burgerservicenummer gelijk aan het huidige sociaal-fiscaalnummer. Dat wil zeggen: het burgerservicenummer bestaat uit dezelfde negen cijfers als het sociaal-fiscaalnummer en voldoet derhalve eveneens aan de elfproef3. Organisaties die momenteel het sociaal-fiscaalnummer gebruiken hoeven dan ook weinig of geen aanpassingen in hun systemen en werkwijze door te voeren. Het burgerservicenummer onderscheidt zich van het sociaal-fiscaalnummer voor wat betreft het bereik ervan en de wijze waarop thans wettelijk is vastgelegd wat met behulp van het burgerservicenummer mag gebeuren. Het bereik van het burgerservicenummer, oftewel de populatie, zal bestaan uit alle ingezetenen. Verder bestaat het voornemen bepaalde categorieën van niet-ingezetenen die een relatie met de Nederlandse overheid hebben, eveneens te registreren en een burgerservicenummer toe te kennen.
Het burgerservicenummerstelsel sluit het gebruik van andere persoonsnummers niet uit. Het stelsel is dan ook zo geconstrueerd dat het gebruik van andere persoonsnummers het burgerservicenummerstelsel niet verstoort. In aanvulling op het burgerservicenummer zijn nog twee categorieën van andere persoonsnummers te onderscheiden: aanvullende nummers en sectorale nummers. Aanvullende nummers zijn daarbij bedoeld voor personen die geen burgerservicenummer hebben. Deze nummers worden toegekend aan personen die om een bepaalde reden geen burgerservicenummer kunnen krijgen. Aanvullende nummers zullen onder meer nodig zijn voor het heffen en innen van belastingen, premies werknemersverzekeringen en premies volksverzekeringen in gevallen waarin de Belastingdienst wel in staat is aan te geven van welke persoon betaling van belasting en/of premie wordt vereist, maar niet in de gelegenheid is om de identiteit vast te stellen op het niveau van betrouwbaarheid zoals dat bij de GBA plaatsvindt. Dat is bijvoorbeeld het geval met in het buitenland verblijvende personen die in Nederland gelegen onroerende zaken hebben en terzake in Nederland belasting verschuldigd zijn. In dat geval wordt het (bestaande) sociaal-fiscaalnummer als aanvullend nummer gebruikt. Sectorale nummers kunnen binnen een bepaalde sector voor een ieder worden gebruikt ongeacht of de desbetreffende persoon een burgerservicenummer heeft.
De bescherming van persoonsgegevens
Zoals in de toelichting bij het voorstel van wet houdende algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het burgerservicenummer (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer) is vermeld1, laat de invoering van het burgerservicenummer de verhoudingen en de verantwoordelijkheden bij het uitwisselen van persoonsgegevens intact.
Verwerking adviezen van adviesorganen
College bescherming persoonsgegevens (CBP)2
Het CBP ervaart de uitbreiding van de adviesverplichting door het nieuwe artikel 49a Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 3.1, onder C) als een goede ontwikkeling. In de memorie van toelichting zou in algemene zin helder moeten worden gemaakt of bij het opstellen van het wetsvoorstel de afweging is gemaakt of de voorgestelde wijzigingen consequenties hebben voor het gebruikersregime van het BSN. Omdat het wetsvoorstel in hoofdzaak in de bestaande wetgeving waarin het sociaal-fiscaalnummer wordt genoemd, het begrip «sociaal-fiscaalnummer» vervangt door het begrip «burgerservicenummer» en er nadrukkelijk niet op is gericht een inhoudelijke wijziging of aanvulling te geven in het bestaande stelsel van gegevensuitwisselingen, heeft geen expliciete afweging plaatsgevonden of de in dit wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen consequenties hebben voor het gebruikersregime van het burgerservicenummer.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)1
De VNG stelt met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken vast dat de feitelijke implicaties van het wetsvoorstel niet anders zijn dan het invoeren in de relevante wetteksten van het burgerservicenummer, dan wel het alsnog vervangen van het sociaal-fiscaalnummer door het burgerservicenummer. Zij kunnen met de voorgestelde wetswijzigingen instemmen.
Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL)1
Gelet op het zuiver technische karakter van het wetsvoorstel heeft ACTAL afgezien van het uitbrengen van advies over het wetsvoorstel.
HOOFDSTUK 1 MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Het burgerservicenummer wordt door burgemeester en wethouders toegekend aan personen die als ingezetene zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (artikel 8 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer). Het sociaal-fiscaalnummer van een persoon die op het moment van invoering van het burgerservicenummer is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, wordt vanaf dat moment aangemerkt als diens burgerservicenummer (artikel 22, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer). De aanpassingen in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor een vloeiende overgang, zijn reeds opgenomen in het voorstel van wet algemene bepalingen burgerservicenummer.1 De overige, terminologische aanpassingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen.
De wijziging van de definitie van sociaal-fiscaalnummer in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer houdt verband met de in artikel 3.1 van dit wetsvoorstel opgenomen aanpassing van artikel 2, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
HOOFDSTUK 2 MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
De aanpassing betreft uitsluitend het vervangen van het begrip «sociaal-fiscaal nummer» door: burgerservicenummer.
HOOFDSTUK 3 MINISTERIE VAN FINANCIËN
In de eerste plaats is in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) een definitie van het begrip burgerservicenummer opgenomen. Tevens is voorzien in een aanvullend nummer – het sociaal-fiscaalnummer – bij het ontbreken van een burgerservicenummer.
In de tweede plaats worden op basis van artikel 49a van de AWR en artikel 62, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) bij ministeriële regeling werkzaamheden aangewezen waarbij het gebruik van het burgerservicenummer of – bij het ontbreken van een zodanig nummer – het sociaal-fiscaalnummer ten behoeve van de rijksbelastingdienst verplicht is. Tevens wordt bij die ministeriële regeling degene (niet zijnde een overheidsorgaan of degene aan wie het burgerservicenummer is toegekend) aangewezen op wie de verplichting rust het burgerservicenummer te gebruiken. Hiermee is transparant welke gebruikers, in de zin van artikel 1, onderdeel d, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, voor welke werkzaamheden verplicht zijn het burgerservicenummer dan wel het sociaal-fiscaalnummer te gebruiken. Er bestaan al enkele uitvoeringsregelingen en beleidsbesluiten van de Belastingdienst waarin het verplicht gebruik van het sociaal-fiscaalnummer is geregeld. Uit oogpunt van deregulering is ervoor gekozen de huidige beleidsbesluiten en de daarin opgenomen verplichtingen niet één op één in afzonderlijke uitvoeringsregelingen om te zetten, maar te komen met één uitvoeringsregeling over het verplicht gebruik van het burgerservicenummer door voornoemde gebruikers in beleidsbesluiten van de Belastingdienst. In deze uitvoeringsregeling zal worden omschreven om welke gebruikers en bijbehorende werkzaamheden het gaat. Deze uitvoeringsregeling zal – conform het tweede lid van artikel 49a AWR en artikel 62, vierde lid, IW 1990 – voor advies aan het College bescherming persoonsgegevens worden voorgelegd. Overigens wordt opgemerkt dat het tweede lid van artikel 49a van de AWR ook ziet op een wijziging van een bestaande uitvoeringsregeling die tot gevolg heeft dat een dergelijke verplichting wordt geïntroduceerd. Zo’n wijziging wordt – mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 51, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens – voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens. Dit geldt niet voor reeds bestaande verplichtingen in ministeriële regelingen (zie artikel 10.2). Voor de goede orde wordt opgemerkt dat door de zinsnede «ten behoeve van de rijksbelastingdienst» de artikelen 49a AWR en 62, vierde lid, IW 1990 uitsluitend toepassing kunnen vinden als de rijksbelastingdienst (artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003) belast is met de uitvoering van een regeling.
HOOFDSTUK 4 MINISTERIE VAN JUSTITIE
De aanpassingen betreffen uitsluitend het vervangen van het begrip «sociaal-fiscaalnummer» door: burgerservicenummer.
HOOFDSTUK 5 MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
De aanpassingen in de artikelen die niet afzonderlijk zijn toegelicht betreffen het vervangen van het begrip «sociaal-fiscaalnummer» door: burgerservicenummer.
In onderdeel A van dit artikel wordt artikel 1c van de Leerplichtwet 1969 geschrapt. Ingevolge artikel 8 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer geschiedt het toekennen door burgemeester en wethouders van het burgerservicenummer onmiddellijk aansluitend op de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Daarom bestaat geen behoefte meer aan artikel 1c van de Leerplichtwet 1969. Dat artikel regelt de verstrekking door de rijksbelastingdienst van gegevens (waaronder het sociaal-fiscaalnummer) van jongeren die de leeftijd van drie jaar en zes maanden hebben bereikt aan degenen die het gezag over de jongere uitoefenen.
De onderdelen A en B, punt 1, van dit artikel bevatten enige vernummeringen. Het gaat hierbij om technische verbeteringen.
HOOFDSTUK 6 MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Voor de SZW-sector geldt dat het gebruik van een persoonsidentificerend nummer bij de uitvoering van de sociale verzekeringswetten is geregeld in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI). De wijzigingen in de materiewetten betreffen vooral de relatie met reïntegratiebedrijven, die gekoppeld is aan de reïntegratietaak zoals die bijvoorbeeld in de Werkloosheidswet (WW) is geregeld.
De wijzigingen in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 betreffen enerzijds het gebruik van het burgerservicenummer in het kader van het verzuimbeleid van zieke werknemers en anderzijds het gebruik van het nummer door de Arbeidsinspectie in het kader van het toezicht. Ook de wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen is van belang voor het gebruik van het burgerservicenummer door de Arbeidsinspectie voor het toezicht op de naleving van die wet. Voorts gaat het om het gebruik bij gegevensuitwisseling met bestuursorganen (zie hierna).
Aanpassing betreft uitsluitend het vervangen van het begrip «sociaal-fiscaalnummer» door: burgerservicenummer.
Het vijfde lid van artikel 658a van Titel 10 van Boek 7 regelt de gegevensstroom tussen de (niet-overheids-)werkgever/arbodienst en het reïntegratiebedrijf en het gebruik van het burgerservicenummer door die organisaties.
De wijzigingen omvat de vervanging van het begrip «sociaal-fiscaalnummer» door: burgerservicenummer.
Artikelen 6.5, 6.6, 6.10 en 6.12
De sociale voorzieningswetten, zoals de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) betreffen uitkeringen, die alleen aan ingezetenen worden toegekend, met uitzondering van de WWB. Op grond van die wet kan het voorkomen, dat bijstand wordt verstrekt aan personen die in het buitenland verblijven. In de IOAW en de IOAZ wordt niet meer verwezen naar het sociaal-fiscaalnummer zodat de in die wetten opgenomen bepaling over het toekennen van een sociaal-fiscaalnummer door de rijksbelastingdienst kan vervallen.
De aanpassingen in deze artikelen hangen samen met de vervanging van het begrip «sociaal-fiscaalnummer» door: burgerservicenummer.
De aanpassingen in dit artikel hangen samen met de vervanging van het begrip «sociaal-fiscaalnummer» door: burgerservicenummer.
Artikel 21b regelt dat de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) voor de uitvoering van alle taken (met name ook de indicatietaak voor de sociale werkvoorziening), waarbij de CWI persoonsgegevens verwerkt, het burgerservicenummer mag gebruiken. Artikel 73, eerste, tweede, achtste en elfde lid, regelt het gebruik van het burgerservicenummer door onder meer het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de CWI, pensioenfondsen, verzekeraars en reïntegratiebedrijven binnen de in dat artikel genoemde kaders.
Vooralsnog wordt niet aan iedereen die in de polisadministratie van het UWV of de verzekerdenadministratie van de Sociale verzekeringsbank (SVB) behoort te zijn geregistreerd een burgerservicenummer toegekend. Om die reden is het noodzakelijk in deze registraties nog enige tijd het sociaal-fiscaalnummer als aanvullend nummer te kunnen gebruiken. Artikel 9.1 van deze aanpassingswet biedt hiervoor de grondslag. In die gevallen geschiedt de verificatie (van het sociaal-fiscaalnummer) uiteraard bij de rijksbelastingdienst.
In de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt in het artikel over de reïntegratieplicht van de eigenrisicodrager (art. 42) het gebruik van het burgerservicenummer geregeld.
Artikelen 6.13, 6.14, 6.15 en 6.16
Aanpassingen in deze artikelen betreffen vervanging van het begrip «sociaal-fiscaalnummer» door: burgerservicenummer.
HOOFDSTUK 7 MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT
De wijziging van artikel 107, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 betreft de gebruikelijke terminologische aanpassing in verband met de vervanging van het sociaal-fiscaalnummer door het burgerservicenummer. Daarnaast is de laatste volzin aangepast omdat het in het stelsel van het burgerservicenummer niet meer voor zal komen dat personen die als ingezetene zijn ingeschreven in de GBA geen burgerservicenummer hebben.
HOOFDSTUK 8 MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
De wijziging van de definitie van het sociaal-fiscaalnummer in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Zorgverzekeringswet houdt verband met de in hoofdstuk 3 opgenomen aanpassing van artikel 2, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
HOOFDSTUK 9 MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
Artikel 54 van de Wet bevordering eigenwoningbezit is opnieuw vastgesteld.
In het artikel is thans geregeld dat in de administratie die ten behoeve van de Wet bevordering eigenwoningbezit wordt gevoerd voortaan het burgerservicenummer wordt opgenomen van degenen die tot het huishouden van de eigenaar-bewoner behoren. Daarnaast is in het artikel thans een verwijzing naar de definitie van het begrip burgerservicenummer in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer opgenomen.
HOOFDSTUK 10 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 10.1 Sociaal-fiscaalnummer als aanvullend nummer
Zoals in de inleiding van deze toelichting is opgemerkt, zal door de rijksbelastingdienst en ook door andere huidige gebruikers van het sociaal-fiscaalnummer naar verwachting nog enige tijd het sociaal-fiscaalnummer als aanvullend nummer moeten worden gebruikt. Dit is een gevolg van het vooralsnog ontbreken van een basisregistratie voor niet-ingezetenen. Artikel 1 voorziet erin dat het huidige gebruik van het sociaal-fiscaalnummer vooralsnog kan worden gecontinueerd in die gevallen waarin aan een persoon geen burgerservicenummer maar wel een sociaal-fiscaalnummer is toegekend.
Artikel 10.2 Overgangsrecht inzake artikel 49a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
Met deze overgangsrechtelijke bepaling wordt geregeld dat een ontwerp inzake de wijziging van een reeds bestaande uitvoeringsregeling waarin een bepaling voorkomt die aansluit bij sociaal-fiscale nummers, niet aan het College bescherming persoonsgegevens behoeft te worden voorgelegd, indien kort gezegd de wijziging betreft het vervangen van de term «sociaal-fiscaalnummer» door de term: burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, sociaal-fiscaalnummer.
Artikel 10.3 Overgangsrecht Wet verzelfstandiging Informatise-ringsbank
In dit artikel is een overgangsregeling opgenomen op grond waarvan de Informatie Beheer Groep (IBG) gedurende een beperkte periode andere persoonsgebonden nummers dan het burgerservicenummer en het onderwijsnummer mag blijven gebruiken. Uit een uitvoeringstoets van de IBG is gebleken dat de IBG daaraan behoefte heeft in verband met de fasegewijze invoering van het burgerservicenummer.
Artikel 10.4 Voorhangprocedure Wegenverkeerswet 1994
In verband met de invoering van het burgerservicenummer is het noodzakelijk dat in het Reglement rijbewijzen en het Kentekenreglement het begrip «sociaal-fiscaalnummer» wordt vervangen door «burgerservicenummer». Omdat dit een ondergeschikte, tekstuele aanpassing is, wordt in dit artikel voorgesteld de voorhangprocedure van artikel 2b van de Wegenverkeerswet 1994 buiten toepassing te laten voor zover het de aanpassing betreft aan de invoering van het burgerservicenummer.
Om verwijzingen naar het onderhavige wetsvoorstel zo eenvoudig mogelijk te houden is in dit artikel bepaald dat deze wet wordt aangehaald als «Aanpassingswet burgerservicenummer». Desgewenst kan dit worden afgekort tot Aanpassingswet BSN.
Elfproef:
* BSN bestaat uit 8 of 9 cijfers (bij 8 cijfers voorloopnul toevoegen). Het meest rechtse cijfer is het controlegetal;
* vermenigvuldig het meest linkse cijfer van het nummer met 9;
* vermenigvuldig het cijfer daarnaast met 8, het cijfer daarnaast met 7, enzovoorts, tot het achtste cijfer met 2 is vermenigvuldigd;
* tel de uitkomsten van de vermenigvuldigingen bij elkaar op;
* deel deze som door 11;
* het restgetal, indien niet 10, is gelijk aan het controlecijfer.