Kamerstuk 30892-15

Verslag van een algemeen overleg

Partiƫle herziening van het Tweede Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (Randstad 380 kV verbinding)


30 892
Partiële herziening van het Tweede Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (Randstad 380 kV verbinding)

nr. 15
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 september 2008

De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 24 juni 2008 overleg gevoerd met minister Van der Hoeven van Economische Zaken over:

– de Randstad kV380-verbinding: keuze voor het tracé van Wateringen naar Zoetermeer (Zuidring) (30 892, nr. 14).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Hessels (CDA) erkent dat het altijd moeilijk is om infrastructuur in te passen in het landschap, zeker als dat landschap sowieso al de nodige ingrepen heeft moeten ondergaan. Niemand ziet graag zijn horizon verstoord door gebouwen, wegen of masten. Op het gebied van energievoorziening gaat het over windmolens en in dit geval hoogspanningsmasten. Wil Nederland zijn energievoorziening toekomstbestendig houden en verduurzamen, dan valt zijns inziens niet aan dergelijke inbreuken op het landschap te ontkomen.

Anders dan in veel andere landen heeft Nederland alle lokale netten verkabeld, maar lopen de 150kV-, de 220kV- en zeker de 380kV-tracés liggen bijna allemaal bovengronds. Zo is de hoogspanningsmast in het Nederlandse landschap een vertrouwd beeld geworden, ook in kwetsbare gebieden. Over de Veluwe lopen twee hoogspanningstracés en ook nationale parken, zoals de Mijnweg, worden ontsierd door hoogspanningsmasten. Het zou heel mooi zijn als deze horizonvervuiling op termijn zou kunnen worden verwijderd, maar de kosten daarvan zullen enorm zijn: heel snel berekend zo’n 15 mld.!

De fractie van de heer Hessels juicht innovatief onderzoek naar verkabeling van harte toe, uiteraard beginnend bij de nieuw aan te leggen tracés. Zij ondersteunt daarom het besluit van de minister om een deel van de Randstad 380kV anders dan in de PKB was aangegeven ondergronds aan te leggen, maar daarbij mogen geen onverantwoorde risico’s worden genomen. Vandaar ook de steun van de heer Hessels voor het stellen van een maximum, in dit geval 20 km. Als de techniek verder gevorderd is en lering is getrokken uit dit experiment zou bij een volgend project misschien meer ondergronds kunnen. Wel is hij geschrokken van de uitvaltijd bij storingen: bovengronds maximaal 48 uur, ondergronds minimaal 48 uur en maximaal 20 dagen! Als een uur stroomuitval in de Randstad maar liefst 72 mln. kost, stemt dat toch tot nadenken. In hoeverre is dan overigens back-up geregeld? Is bijvoorbeeld volledig sprake van N-1 en zijn de risico’s goed afgewogen, niet alleen van stroomuitval maar ook van onderbrekingen in de toevoer van elektriciteit uit de vele wkk’s in de regio, waarbij de heer Hessels denkt aan de recente discussies over de problemen met het invoeren van elektriciteit in het net in dezelfde regio? Ook op dat punt mogen zijns inziens geen risico’s worden genomen.

Ondergrondse aanleg kost per kilometer 10 mln. meer. Gaat het in dit geval dus om 200 mln. extra bovenop de kosten van bovengrondse aanleg? Komen daar niet nog de nodige miljoenen bij voor de stijgpunten? Wat betekent dat dan voor de consumentenprijs?

Over de precieze planning van de verkabelde tracés kan de Kamer moeilijk oordelen. Dat komt nog uitgebreid aan de orde bij de bespreking van het rijksinpassingsplan deze zomer. De CDA-fractie doet wel een beroep op de minister om daarbij enige flexibiliteit te tonen en om in goed overleg met de lokale autoriteiten, regio’s en gemeenten, te bekijken waar die 20 km ondergronds moeten komen te liggen. De heer Hessels wenst de minister daar overigens veel succes bij.

Omdat in dit geval publieke belangen met elkaar botsen, vindt de heer Samsom (PvdA) het terecht dat de Kamer zich buigt over dit 380kV-tracé: het publieke belang van een ongestoorde stroomvoorziening botst met het publieke belang van een ongestoord uitzicht en een ongestoorde gezondheid of in ieder geval de beleving daarvan. Het is dan aan de politiek, in dit geval de Tweede Kamer, om afwegingen en uiteindelijk keuzes te maken.

Hij realiseert zich dat dit een wat merkwaardige procedure is die de minister overigens ruimhartig met de Kamer heeft afgesproken, namelijk dat de Kamer mede zeggenschap krijgt in de keuzes die de minister op dit punt gaat maken. Hoewel er dus geen wettelijke basis ligt onder deze medezeggenschap, gaat hij ervan uit dat de minister de opvattingen van de Kamer in dezen uiterst serieus zal nemen.

Het gaat om de vraag wat in het zuidelijke tracé ondergronds gaat en wat bovengronds. In het vorige overleg heeft zijn fractie er geen misverstand over laten bestaan dat bij de afweging daartussen de financiën geen dominante rol spelen; 200 mln. is natuurlijk erg veel, maar afgeschreven over 50 jaar over 7 miljoen huishoudens en 3000 kWh per huishouden en dan nog de kilowatturen die bedrijven gebruiken, is het nog wel te overzien. Andere afwegingen spelen een veel belangrijkere rol, met name de vraag of het wel kan. Waar een wil is, is een weg maar er zijn natuurlijk ook wel technische beperkingen. De afgelopen maanden heeft zijn fractie zich daar uitgebreid over gebogen, mede naar aanleiding van de brieven van de minister.

Op dit moment kan zijn fractie jammer genoeg nog geen heldere afweging maken op basis van de rapporten die de minister de Kamer heeft toegestuurd. Die zijn niet helder en misschien kan dat ook niet, maar dan zou de heer Samsom de minister willen verzoeken te proberen het hier nog eens uit te leggen. Aan de ene kant wordt gesteld dat 20 km het maximum is, maar uit andere rapporten komt een ander beeld naar voren: iets meer zou ook wel kunnen, een beperkende factor zijn vooral het aantal daal- en stijgpunten. Dat zou kunnen inhouden dat alles ondergronds zou kunnen worden aangelegd als er maar een daalpunt en een stijgpunt zou zijn. Het risico dat de kabel loopt, is natuurlijk niet eenduidig per kilometer hetzelfde en is van de situatie afhankelijk. Daarom kijkt zijn fractie ook naar de publieke belangen die bij bovengrondse aanleg spelen: gaat het om natuurgebieden, om ongestoorde uitzichten, om bewoners die vlak langs de lijn wonen? Zij erkent dat het een unicum in de wereld is dat zo’n groot deel ondergronds komt en is daar uiteraard ook blij mee, maar zij denkt dat er nog wel een stukje bij kan, met name die 1,5 km bij Delft tot aan de Gaag. Daarmee wordt verstoord uitzicht voorkomen en het scheelt ook geen stijg- of daalpunten. Als de heer Samsom de onderzoeken van Tractebel beziet, moet hij tot de conclusie komen dat het kan.

Over nieuwe hoogspanningsleidingen is afgesproken dat er geen kilometers meer boven de grond komen te liggen en dat, overal waar dat wel gebeurt, dat gecompenseerd wordt door elders kilometers onder de grond te leggen, voornamelijk de 110kV- en 150kV-leidingen die technisch gezien veel eenvoudiger onder de grond zijn te brengen. De heer Samsom zou willen voorstellen om die afspraak al bij deze operatie te laten gelden. Dat kan niet meer in dit tracé – daar is het te kort dag voor – maar er zijn tal van 150kV-leidingen die lukraak door de Randstad lopen en die de komende jaren geleidelijk aan ondergronds kunnen worden gebracht. Zijn fractie vindt dat de investering waard en bovendien is het technisch gezien veel eenvoudiger. Het biedt bovendien een goede oplossing voor het landschap, zij het niet voor de mensen die langs de 380kV-leiding wonen.

De heer Van Leeuwen (SP) merkt op dat de noodzaak van deze 380kV-leiding voor zijn fractie buiten kijf staat. Zij is dan ook akkoord gegaan met de tracékeuze, inclusief het nog bij de PKB te betrekken onderzoek naar de oostelijke variant bij Haarlemmermeer. Bij de behandeling van het desbetreffende voorstel heeft zij een motie ingediend om de keuze van het kabinet – bovengronds, tenzij – om te draaien in: ondergronds, tenzij. Die motie is niet aangenomen, maar gelukkig is er toch ten dele aan tegemoetgekomen: in de Zuidring wordt 10 km ondergronds aangelegd. De knelpunten ten zuidoosten van Delft zijn daarmee opgelost en worden de landschappelijk meest kwetsbare gebieden ontzien.

Voor de heer Van Leeuwen blijven er nog twee fundamentele vragen over de keuzes van de minister. Op grond van welke argumenten is zij tot haar keuzes gekomen en wat zijn de consequenties van deze keuzes straks voor de knelpunten in de Noordring?

De minister beroept zich op de beperkte mogelijkheden voor ondergrondse aanleg en noemt vier criteria die een rol hebben gespeeld bij de gemaakte keuze: techniek, kosten, milieu en ruimtelijke ordening. Zowel uit het oogpunt van milieu als wanneer het gaat om zorgvuldige omgang met het toch al zo minimale arsenaal aan open landschap in de Randstad verdient verkabeling verreweg de voorkeur boven hoogspanningsmasten. Daar kunnen de in de brief genoemde beperkingen dus geen betrekking op hebben. Blijven dus over het kostenaspect en de techniek. Verkabeling is vijf keer zo duur als bovengronds. De vraag is dan wat open landschap waard is. Is het juist dat als de kosten voor algehele verkabeling doorberekend worden aan de afnemers, er sprake zal zijn van een tariefsverhoging van ongeveer 5 cent per jaar per aansluiting? Zo ja, dan verdwijnt naar de mening van de heer Van Leeuwen toch ook het financiële argument als beperking.

Het moet volgens hem dus een kwestie van techniek zijn. De conclusies die op de technische briefing van twee weken geleden naar voren werden gebracht, maken de zaak er niet gemakkelijker op. Met de huidige stand van de wetenschap is het niet aan te tonen dat verkabeling over lange afstand niet kan, maar moet empirisch bewijs dat het allemaal van een leien dakje zal gaan nog geleverd worden. Zowel uit de contra-expertise van Tractebel als uit de onderzoeken van de TU Delft en het ECN blijkt dat er geen wetenschappelijke argumenten zijn om de keuze van het kabinet te rechtvaardigen om de totale lengte over het gehele tracé te beperken tot maximaal 20 km ondergronds. Beschouwt het kabinet die 20 km ten minste of ten hoogste? TU Delft en TenneT voeren op dit moment onderzoek uit naar de vraag hoe verkabeling over langere lengte zich gedraagt. Volgens de minister zouden de nieuwe inzichten die dit onderzoek eventueel zal opleveren, meegenomen kunnen worden in het ontwerpbesluit. Waarom kunnen? Als de resultaten van het onderzoek positief zijn – en er met andere woorden geen technische belemmeringen zijn voor meer kilometers onder de grond – zal dat dan om redenen van milieu en ruimtelijke ordening niet automatisch moeten leiden tot aanpassing van het ontwerpbesluit?

Wat zijn de consequenties van de keuze voor oplossing van een aantal knelpunten in de Zuidring voor de rest van het tracé? Het is netjes verdeeld: 10 km per ring. Is dat verdelende rechtvaardigheid, een toevallige uitkomst van weloverwogen onderzoek naar oplossingen van knelpunten over het hele traject, een aftreksom? De heer Van Leeuwen heeft gezocht naar de ratio achter deze verdeling, maar dat is hem in ieder geval niet gelukt. De minister zegt eerst dat ondanks dat het plaatje nog niet compleet is, er voldoende bekend is over de knelpunten in de Noordring om een verantwoorde keuze te kunnen maken voor de oplossing in de Zuidring – met andere woorden; de oplossingen in de Noordring zijn richtinggevend voor de Zuidring – maar even verderop in de brief schrijft zij dat de aanleg van 10 km ondergronds in de Zuidring onvoldoende ruimte laat om alle knelpunten in de Noordring aan te pakken. Met andere woorden; de oplossingen in de Zuidring zijn richtinggevend voor de Noordring. De heer Van Leeuwen kan dat niet uitleggen, hopelijk kan de minister hem dat wel.

Volgens mevrouw Azough (GroenLinks) die mede namens de heer Van der Ham van D66 mag spreken, is de onderhavige beslissing van de minister bepalend voor de toekomst van sommige natuur- en/of recreatiegebieden en voor de levens van bewoners. Haar fractie heeft zich de afgelopen jaren al verschillende malen druk gemaakt over de landschappelijke verrommeling die hoogspanningsmasten veroorzaken, zeker in gebieden die al zwaar onder druk staan van die verrommeling, zoals de regio Den Haag-Delft-Rotterdam die al heel wat voor de kiezen krijgt in de vorm van wegen, glastuinbouw, woonwijken en bedrijventerreinen. Zij vindt het daarom van cruciaal belang dat de gebieden die nog over zijn, waar nog sprake is van een open landschap, worden gekoesterd en beschermd. Ook moet rekening worden gehouden met de mogelijke gezondheidseffecten voor de bewoners. GroenLinks heeft dan ook niet voor niets de door de heer Van Leeuwen gememoreerde motie gesteund. De brief van de minister van 23 mei geeft helaas onvoldoende aan in hoeverre deze gebieden gekoesterd en beschermd worden. De minister stelt dat volgens netbeheerder TenneT 20 km ondergronds van de 85 km totaal het maximum is en dat Nederland daarmee al koploper in de wereld zou zijn. Maar die 20 km worden naar de mening van mevrouw Azough toch volstrekt onvoldoende onderbouwd. Er zijn al twee onderzoeken die de door de minister naar voren gebrachte technische beperkingen weerspreken, namelijk die van Tractebel en van ECN. Bovendien wordt in de brief niet beargumenteerd waarom het landschap door die 65 km bovengronds niet wordt aangetast.

Natuurlijk vindt ook GroenLinks het een goede zaak dat de kabel ten zuiden van Delft ondergronds gaat om het landschap te beschermen, maar zij vindt het dan onbegrijpelijk waarom dit ten westen van Delft niet gebeurt, terwijl het tracé daar langs het recreatiegebied Kerkpolder loopt, in het open gebied tussen Delft en Schipluiden. Als de minister denkt dat daar toch al een snelweg loopt en het dus al verrommeld is, zou dat mevrouw Azough te ver gaan. Zij ondersteunt daarom de wens van de Delftse bevolking om de hoogspanningsleiding tot aan de Gaag ondergronds te laten lopen. Per kilometer ondergronds 10 mln. extra is veel geld, maar als je ziet hoe veel geld er al gestoken is in het enigszins groen en leefbaar houden van de Randstad en je je realiseert dat voor de inpassing van snelwegen een veelvoud van deze bedragen wordt betaald, dan is er in het gebied tussen Wateringen en Zoetermeer al voor zo’n 400 mln. geïnvesteerd. Is dat niet een beetje weggegooid geld als de leiding niet ondergronds gaat?

De fractie van GroenLinks blijft op het standpunt staan dat de leiding in principe ondergronds moet, zeker als het gaat om recreatiegebieden en groen. In dat licht gezien vraagt zij de minister te beargumenteren waarom 20 km het maximum is, om een betere technische onderbouwing daarvan te geven of om wellicht zelfs nader onderzoek te laten doen om te bezien of wellicht meer kilometers zouden kunnen worden verkabeld.

Voor mevrouw Neppérus (VVD) blijft het uitgangspunt dat de 380kV-leiding noodzakelijk is voor de stroomvoorziening. Natuurlijk moet wel worden geprobeerd om de leiding zo goed mogelijk in te passen in het landschap, maar daar hangt wel een kostenplaatje aan. Bovendien zullen oplossingen hiervoor technisch gezien moeten werken, want anders hoef je er niet eens aan te beginnen. Dat de minister 20 km ondergronds wil leggen, vindt zij in ieder geval al heel wat, maar hoe zit het nu met die technische beperkingen waarover de minister in haar brief schrijft? Zij krijgt daar graag een nadere toelichting op, want zij zit niet te wachten op experimenten die niet blijken te werken. Dat is niet alleen van belang voor het onderhavige tracé maar ook voor de Noordring.

Terecht worden er soms voor heel veel geld oplossingen gevonden voor de inpassing van wegen en spoorlijnen en zij heeft er dan ook enige moeite mee dat er weer een nieuwe discussie ontstaat over hoogspanningsleidingen. Als er voor honderden miljoenen voor een bepaald gebied oplossingen zijn gevonden voor wegen of spoorlijnen, is het dan niet vreemd om er dan maar hoogspanningsmasten te gaan plaatsen? Kunnen sommige stukken niet net een klein stukje anders lopen waardoor er wat minder hinder ontstaat?

Het zou inderdaad mooi zijn als het hele tracé ondergronds zou kunnen, maar afgezien van de technische (on)mogelijkheden hangt daar een zeer fors prijskaartje aan. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt. Als zij in de gebieden komt waarvoor de minister voorstelt om te verkabelen, kan zij de keuze van de minister niet altijd begrijpen. Kan de minister haar keuze nog eens nader toelichten? Op zich zou mevrouw Neppérus er wel graag een tandje bij zien, al begrijpt zij heel goed dat natuurlijk niet alles ondergronds kan.

De brief van de minister heeft bij mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) nog wel enkele vragen opgeroepen. De eerste vraag is in hoeverre bij de berekening van de kosten voor ondergrondse aanleg met andere factoren rekening is gehouden, zoals kosten die in het verleden zijn gemaakt om het landschap open te houden, oppervlaktes die niet in beslag worden genomen door masten. Zou je niet kunnen zeggen dat bovengrondse aanleg in sommige gevallen een desinvestering is? Gezien de geringe meerkosten per huishouden blijft haar fractie in ieder geval bij de stelling dat kostentechnische aspecten niet het zwaarst mogen wegen bij de beslissing om al dan niet te verkabelen. Dat laat onverlet dat de techniek wel een zwaarwegende rol moet spelen.

TenneT heeft geadviseerd om voor het hele traject 20 km als richtinggevend te hanteren bij de keuze voor het ondergronds aanleggen van delen van de verbinding. Tractebel geeft aan dat het technisch gezien mogelijk moet zijn om over langere afstanden te verkabelen. ECN en TU Delft zetten op zijn zachtst gezegd ook hun vraagtekens bij het door TenneT gehanteerde maximum van 20 km. Tractebel geeft aan dat meer dan 20 km ondergronds verkabelen zeer innovatief zou zijn. De minister schrijft dat te willen zijn en zo veel mogelijk van de gesignaleerde knelpunten in de Zuidring en de Noordring op te willen lossen. Haar keuze voor de 20 km van TenneT zonder de stelling van Tractebel te weerleggen, vindt mevrouw Wiegman dan moeilijk te verklaren. Waarom dan niet de uitdaging aangaan en gaan voor meer dan 20 km ondergronds, wat technisch dus mogelijk zou moeten zijn? Binnen de beperkingen die de minister zich heeft gesteld, is een aantal keuzes gemaakt die bij de fractie van mevrouw Wiegman vragen oproepen. Met betrekking tot deelgebied 2, de passage Delft-Zuid, is gekozen voor ondergronds aanleggen. Waarom niet zoals bij de bovengrondse verbinding in deelgebied 1, gekozen voor bundeling met de bestaande 150kV-verbinding?

In november 2007 heeft mevrouw Wiegman nog gevraagd naar de waarden die zouden worden meegenomen bij de beslissing met betrekking tot deelgebied 1, Midden-Delfland. Op dit tracé wordt een bovengrondse aanleg voorgesteld, waaruit zij opmaakt dat dit volgens de minister niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van bijzondere natuur- en cultuurhistorische waarden. Kan de minister dit standpunt nader toelichten gelet op de bezwaren tegen de doorsnijding van de Klaas Engelbrechtspolder? Hoe verhoudt bovengrondse aanleg daar zich tot de investeringen die in het verleden zijn gepleegd in het kader van UPR-programma Mooi en vitaal Delfland en in het kader van de Reconstructiewet Midden-Delfland? Volgens de minister is er geen sprake van een nieuwe doorsnijding, maar kan zij dan aangeven voor hoe veel kilometer er dit moment sprake is van een bestaande doorsnijding van dit gebied en hoe hoog deze masten zijn? Hoe hoog zullen de masten in de nieuwe situatie zijn en over welke afstand komen deze in een nog niet doorsneden gebied? De minister zegt zich bewust te zijn van het convenant over de verdiepte aanleg van de A4, maar gebruikt tegelijkertijd het feit dat de A4 daar loopt als verzachtende omstandigheid voor de bovengrondse aanleg. Mevrouw Wiegman vindt dat nogal moeilijk te rijmen.

Wat wordt meegenomen in de simulatie die TenneT de komende maanden door de TU Delft laat uitvoeren? Enkel het effect van in totaal 20 km ondergrondse verkabeling of ook andere alternatieven? Om een verantwoord besluit over de inpassing te kunnen nemen, zou het goed zijn als alternatieven worden meegenomen.

Antwoord van de minister

De minister merkt allereerst op dat de technische briefing was bedoeld om al die gedetailleerde en technische vragen te beantwoorden, zoals die door mevrouw Azough, mevrouw Neppérus en mevrouw Wiegman zijn gesteld, en dat in dit overleg met name over de politieke implicaties zou worden gesproken. Waar mogelijk zal zij die vragen natuurlijk beantwoorden maar mocht dat niet voldoende worden gevonden, dan zal dat op een andere manier moeten.

Door die technische briefing durft de minister wel te stellen dat zij de technische kennis waarover zij beschikt met de Kamer heeft gedeeld. Over meer kennis of informatie ter zake beschikt zij dus niet.

Het voorliggende voorstel gaat in oktober de inspraak in, in de vorm van een rijksinpassingsplan. Dan zullen tevens alle benodigde vergunningen ter inzage worden gelegd conform de rijksprojectenprocedure.

Ten slotte wil zij vooraf nog opmerken dat de heer Samsom terecht zegt dat er in dezen in feite geen rol meer is weggelegd voor de Kamer, maar gelet op haar toezegging om serieus de argumenten van de Kamer te wegen, zal zij ook met die insteek op de vragen en opmerkingen reageren.

Op 5 november 2007 is met de Kamer gesproken over de PKB Randstad 380kV en heeft de minister beloofd de Kamer te zullen informeren over de keuze van de tracés van de Zuidring en de Noordring. Samen met haar collega van VROM is de keuze voor het tracé van de Zuidring en de wijze van uitvoering gemaakt en die keuze is in de brief weergegeven. Zij is verheugd dat vrijwel Kamerbreed de urgentie van de aanleg van deze 380kV-verbinding wordt onderstreept. Vanaf 2009 is er anders zonder enige twijfel sprake van overbelasting van het net. Op dit moment worden allerlei tijdelijke maatregelen genomen om de problemen het hoofd te bieden en om de tijd tot realisatie van de Zuidring te overbruggen, naar huidige verwachtingen eind 2010, begin 2111. Is dat later, dan komen wellicht ook de tuinders in het Westland weer in de problemen, kan de nieuwe duurzame productiecapaciteit niet worden aangesloten en ontstaat het risico van congestie. Tot nu toe ligt de noodzakelijke besluitvorming nog op schema. Om dat schema aan te houden, is het uitgesloten om bepaalde zaken volgtijdelijk te gaan doen.

De motie van de heer Van Leeuwen is weliswaar niet aangenomen, maar toch heeft de minister willen bezien of mogelijk meer ondergronds zou kunnen worden aangelegd dan in eerste instantie de plannen waren en, zo ja, waar. Het element van de kosten speelt uiteraard een rol, maar heeft geen doorslaggevende rol gespeeld. Zij herhaalt de noodzaak om de knelpunten zowel in noord als in zuid zo goed mogelijk op te lossen, idealiter via verkabeling van grote delen van de tracés. Door TenneT – degene die erop wordt aangesproken als het fout gaat – is aangegeven dat verkabeling over grotere afstanden grote risico’s oplevert voor de leveringszekerheid en dat is voor haar het belangrijkste argument. Op de technische briefing is dat uiteengezet door TenneT, Tractebel en prof. v.d. Sluis van de TU Delft en is ook verwezen naar studies, onder andere uit omringende landen waar uiteraard ook een behoefte bestaat om deze hoogspanningsverbindingen ondergronds aan te leggen. TenneT erkent dat het technisch gezien uiteraard mogelijk is om de hele verbinding ondergronds aan te leggen, maar hoe langer ondergronds, des te meer risico’s. Studies hebben naar de mening van de minister niet aangetoond dat dit risico’s zijn die je wel voor je rekening kunt nemen, net zo min als de inmiddels opgedane ervaringen dat aantonen. Op basis daarvan heeft TenneT gesteld wel de verantwoordelijkheid aan te durven voor maximaal 20 km. Om er zeker van te zijn dat het niet meer kan, is een second opinion gevraagd aan Tractebel. Ook die komt tot de conclusie dat het weliswaar technisch mogelijk is, maar geeft geen garantie dat er geen problemen ontstaan. Ook kan Tractebel niet aangeven dat het met de huidige stand van de techniek verantwoord is om veel meer kilometers ondergronds aan te leggen. Er is met andere woorden geen enkele garantie dat die ondergrondse verbinding zich precies zal gedragen als uit de theoretische rekenmodellen naar voren komt en voor de 380kV kan men zich tot op dit moment alleen maar baseren op die modellen.

Men zal zich kunnen voorstellen dat de minister een 380kV-leiding wil die bruikbaar en betrouwbaar is. Het gaat om een zeer dichtbevolkt gebied, economisch gezien als het ware ook het kloppend hart van Nederland en in feite om een aorta in de Nederlandse stroomvoorziening. Uitval leidt tot zeer grote schade; een uur uitval in de Randstad kost zo’n 72 mln.! Dat betekent voor de minister dat terughoudend moet worden omgegaan met verkabeling en dat daar alleen voor moet worden gekozen op plaatsen waar knelpunten moeten en daarmee kunnen worden opgelost. Natuurlijk wil ook zij graag innovatief zijn, maar met het voorliggende plan is Nederland al koploper in de wereld. Heel veel landen kijken met belangstelling naar de ontwikkelingen op dit punt hier en zeggen daar graag van te willen leren. Die zullen dus zeker niet vooruitlopen op wat hier staat te gebeuren.

Al met al is voor de minister de 20 km van TenneT richtinggevend. Het is een inschatting van het risico dat daarmee gelopen wordt op basis van onder meer studies en ervaring in het buitenland. Als dat in de praktijk goed werkt, kan uiteraard verder worden gegaan. Velen zijn nu al huiverig voor die 20 km, omdat er tot op heden nergens nog ervaring mee is opgedaan in vergelijkbare situaties. Als echter de netbeheerder die in feite ook de operationele verantwoordelijkheid heeft dat risico aanvaardbaar vindt, moet je niet nog meer gaan eisen. Met TenneT is de minister bereid dat risico te nemen, maar ook zij wil op dit moment zeker niet verder gaan.

De minister merkt vervolgens op dat een en ander is gebaseerd op het N-1-principe en dat het gaat om een ringsluiting, waardoor invoeding van verschillende kanten mogelijk is. Dat is ook noodzakelijk als extra waarborg in het geval van onverhoopte calamiteiten. Bij storing in de kabel wordt het een N-0-situatie die bij langdurige storing wel een risico vormt omdat het bij een ondergrondse kabel nu eenmaal lastiger is om de storing te lokaliseren.

De kosten zijn inderdaad aanzienlijk en worden uiteindelijk in de tarieven voor de eindverbruikers doorberekend waarover ook nog een oordeel zal moeten worden gevormd door de DTe. Voor huishoudens gaat het om een verhoging van enkele euro’s per jaar.

In de brief is geschetst op basis van welke criteria is gekozen tussen boven- en ondergronds, zoals wettelijke beperkingen, technische belemmeringen, nationaal landschap of ecologische hoofdstructuur en leefomgeving. Bij de keuze voor ondergronds is in alle gevallen sprake van een combinatie van factoren, zoals ook in de brief is aangegeven. Ook is bezien hoe de beperkte beschikbare ruimte zo effectief mogelijk kan worden benut, waarbij natuurlijk ook is gekeken naar de knel- en aandachtspunten in de Noordring, want beide ringen vormen het totale systeem. Planschade is niet meegenomen, maar kost ongetwijfeld veel geld. In die Noordring heb je te maken met aandachtspunten als het Groene Hart, de Haarlemmermeer, het Noordzeekanaal en De Wilk. Dat plaatje is nog niet compleet, maar is toch wel voldoende substantieel ingevuld om een verantwoorde keuze in de Zuidring te kunnen maken. Hoe meer ondergronds in de Zuidring, hoe moeilijker het voor de Noordring wordt om ook daar verantwoorde keuzes te maken.

Afgesproken is dat TenneT samen met de TU Delft een monitoringprogramma ontwikkelen om over een langere periode de gedragingen van het net te volgen. Daarmee kan worden geleerd wat zoal nodig is voor een verdere verkabeling van het net. De TU Delft heeft aangegeven dat zij een simulatieprogramma ontwikkelt dat binnen enkele maanden moet kunnen werken. Die simulatie zal een rekenkundige onderbouwing geven van hoe het systeem zich zou kunnen gedragen, maar om de juistheid en waarde van zo’n theoretisch simulatiemodel te kunnen valideren, moet je dat programma aan de hand van praktijkgegevens over een langere periode kunnen toetsen en kalibreren. Daar zijn een paar maanden niet voldoende voor, daar zijn enkele jaren voor nodig voordat er goede conclusies kunnen worden getrokken. Met andere woorden, daar is meer tijd voor nodig dan de tijd die nodig is om de Zuidring te realiseren en de minister is ervan overtuigd dat uitstel daarvan zeer onwenselijk is, net zo min als uitstel van de realisering van de Noordring.

Waar het gaat om die Noordring is er volgens de minister op sommige plaatsen geen sprake van een keuze. Op sommige plekken, zoals het Noordzeekanaal en eventueel De Wilk, moet de kabel al ondergronds op grond van technische of wettelijke beperkingen. Die kilometers zijn dus al bepaald. In ongeveer de helft van het gebied in de Zuidring wordt de kabel ondergronds aangelegd. Alles wat (meer) ondergronds in de Zuidring wordt aangelegd, heeft gevolgen voor de Noordring. Bijvoorbeeld een volledig ondergrondse passage langs de oostkant van de Haarlemmermeer is niet meer mogelijk omdat ervoor is gekozen om 10 km in de Zuidring te gebruiken. Nu is van de Noordring het plaatje nog niet compleet, maar wel zodanig om de keuze voor de Zuidring te kunnen maken. Voor het eind van dit jaar zal er nog een gedachtewisseling met de Kamer plaatsvinden over de keuzes in de Noordring. Naar de mening van de minister is het geen optie om met besluitvorming over de Noordring te wachten totdat het plaatje helemaal duidelijk is, want in de PKB Randstad 380kV is er immers vanwege de urgentie voor gekozen om de besluitvorming over de Zuidring los te knippen van die over de Noordring.

Als zou worden voldaan aan het verzoek van de heer Samsom en mevrouw Azough om de kabel tot aan de Gaag ondergronds te laten lopen, kan er dus minder ondergronds in de Noordring. Er is al een substantieel deel van de beschikbare lengte aan de Zuidring toegewezen, veel meer dan op grond van het aantal kilometers in de Zuidring kan worden gerechtvaardigd, maar daar is volgens de minister op goede gronden voor gekozen. In deelgebied 1 wordt veel winst geboekt op de leefomgeving van bewoners in het noordelijke deel door de bestaande 150kV uit de stadsrand te halen en te combineren met de nieuwe 380kV langs de A4, hetgeen veel minder dan in de andere gebieden van de Zuidring een aantasting van de omgeving vormt. De minister ziet al met al geen reden en ook geen mogelijkheid om tegemoet te komen aan dat verzoek. De heer Samsom heeft gelijk als hij zegt dat daarvoor geen extra nieuwe stijg- of daalpunten nodig zijn, maar dat heeft niets te maken met het maximum aantal kilometers dat kan worden verkabeld.

De suggestie van de heer Samsom om te proberen elders compensatie te vinden voor de kilometers die boven de grond komen en wel ten westen van Zoetermeer kan zij begrijpen gelet op de afspraak die voor het SEV-3 is gemaakt als er nieuwe kabels boven de grond zouden komen, maar zij zou dan de voorkeur geven aan compensatie binnen het desbetreffende gebied, bijvoorbeeld de bestaande 150kV bij de Tanthof. Die afspraak geldt weliswaar voor het volgende plan, maar zij is bereid om dat in dit geval al te doen.

Nadere gedachtewisseling

Voor de heer Hessels (CDA) is de technische briefing zeer verhelderend geweest, met name de reactie van Tractebel op de vraag of het meer kon worden dan 20 km, namelijk: technisch is het uiteraard mogelijk, maar doe het alsjeblieft niet! Ook de CDA-fractie ziet de Randstad als het kloppend hart van economisch Nederland. Al jaren wordt gesproken over de problemen in de elektriciteitsvoorziening van de Randstad. Er moet snel iets aan worden gedaan en dat mag niet verkeerd gaan. Daarom vindt de heer Hessels het een goede zaak dat terughoudend maar innovatief te werk wordt gegaan en dat de minister geen verdere risico’s wil nemen dan met de gekozen 20 km.

Hij is verheugd over de bereidheid van de minister om nu al te compenseren met bestaande 150kV-hoogspanningsleidingen. Hij kan zich voorstellen dat zij aan de desbetreffende regio denkt, maar eigenlijk betaalt heel Nederland mee aan deze 380kV-leiding. Op de langere termijn gezien zou hij er in ieder geval voor willen pleiten om zoveel mogelijk ondergronds te brengen als dat technisch mogelijk en verantwoord is en betaalbaar.

De heer Hessels kan leven met het voorstel dat de minister voorlegt en ziet graag dat de minister over de uitwerking goed overleg voert met de lokale autoriteiten.

De heer Samsom (PvdA) heeft goed begrepen dat de minister het niet voor haar verantwoordelijkheid wil nemen om verder te gaan dan de 20 km ondergronds. Het zal duidelijk zijn dat in ieder geval zijn fractie verder wil, maar zij zal daar dan ook een dekking voor moeten aangeven. In dit geval zou dat om een technische onderbouwing moeten gaan, maar die is op dit moment inderdaad helaas niet te vinden en blijft er niets anders over dan om akkoord te gaan met het voorliggende voorstel. De pijn daarvan wordt wel verzacht door de minister gehonoreerde wens om nu al in praktijk te brengen wat straks beleid gaat worden, namelijk elke nieuwe kilometer die boven de grond wordt aangelegd, moet een andere kilometer onder de grond worden gebracht. Voor de Zuidring moet daarvoor dan nog een concreet traject worden aangewezen.

De heer Van Leeuwen (SP) merkt op dat hij met zijn motie het principe wilde omdraaien, namelijk tot ondergronds, tenzij en hoopt dat het duidelijk zal zijn dat ook zijn fractie geen onverantwoorde risico’s wil nemen.

Hij begrijpt dat het technische criterium de doorslag geeft, maar vindt het vreemd dat je je daarbij moet baseren op een inschatting van risico’s. Het blijft zijns inziens nattevingerwerk en hij vindt het moeilijk om daar beleid op te baseren en de ratio ervan te doorgronden.

Volgens hem is het mogelijk om met de aanleg in de Zuidring opgedane ervaringen te gebruiken voor de Noordring en in ieder geval voor de ring die daarna komt. Hij zal daar verder over nadenken en er zeker op terugkomen.

Volgens mevrouw Neppérus (VVD) is het de techniek die de mogelijkheden moet bieden, maar die in dit geval eigenlijk de bottleneck is. Er moeten dan keuzes worden gemaakt, terwijl elke keuze arbitrair is. Zij kan zich er dan wel iets bij voorstellen dat de minister de keuze voor die 20 km heeft gemaakt en niet verder wil gaan. Zij is het ermee eens dat de 380kV-leiding er snel moet komen en begrijpt dat extra kilometers onder de grond in de Zuidring gevolgen heeft voor de Noordring. Omdat nog niet duidelijk is welke gevolgen dat zijn, is de afweging voor haar wel moeilijk.

De minister erkent dat de keuzes die voor de Zuidring worden gemaakt de keuzes beperken voor de Noordring en dat het plaatje voor de Noordring weliswaar nog niet compleet is, maar toch wel duidelijk is dat ook daar op sommige plekken ondergronds zal moeten worden gegaan. Vanwege de urgentie is besloten om de besluitvorming los te knippen en daar kan nu moeilijk op terug worden gekomen, want dan moet helemaal opnieuw worden begonnen.

Met de Kamer is afgesproken dat de Noordring in 2012 klaar moet zijn, dus ook die kan niet zomaar even vooruit worden geschoven. De rijksprojectenprocedure is er juist voor bedoeld om zorgvuldigheid te betrachten in het traject en als alles volgens die procedure is verlopen, moet het ook doorgaan. De minister ziet niet in dat in het jaar tussen de realisatie van de Zuidring en de Noordring nog aanpassingen zouden kunnen plaatsvinden op grond van resultaten van de studies van de TU Delft en TenneT, want op dat moment zal er niet veel meer zijn dan het theoretische model. Dat wil niet zeggen dat niet geleerd moet worden van de ervaringen voor volgende 380kV-leidingen. Ook zij vindt dat waar mogelijk zoveel mogelijk ondergronds moet komen met het uitgangspunt dat is neergelegd in het SEV-3, namelijk dat als er een kilometer 380kV extra bovengronds komt een kilometer 150kV onder de grond moet worden gebracht. Zij herhaalt haar bereidheid om in dit geval nu al dat uitgangspunt van compensatie van het SEV-3 te hanteren en dat zij zal zoeken naar een mogelijkheid binnen het desbetreffende gebied, ook al om daarmee te proberen het draagvlak onder de bevolking daar te vergroten. Uiteraard zal zij de Kamer daarover zo snel mogelijk informeren.

Ten slotte merkt zij in de richting van de heer Hessels nog op dat ook zij zeer hecht aan een goede communicatie met lokale autoriteiten, want uiteindelijk zal de politiek samen met die lokale autoriteiten de bewoners de gemaakte keuzes duidelijk moeten maken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tichelaar

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Koopmans

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

De Veth


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Blom (PvdA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (ChristenUnie), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Haverkamp (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Ko°er Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), Kamp (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (ChristenUnie).