Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is de Wet op de lijkbezorging te wijzigen, onder meer naar aanleiding van een evaluatie van de wet en van de wens te komen tot het terugdringen van de administratieve lasten, alsmede om bij onverklaard overlijden van minderjarigen nader onderzoek naar de doodsoorzaak mogelijk te maken;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op de lijkbezorging wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1, in het opschrift van paragraaf 2 van hoofdstuk II, in de artikelen 11, 12, 13, tweede lid, 14, tweede lid, 16, 17, eerste lid, en 29, derde lid, in het opschrift van hoofdstuk IV, in de artikelen 49, 58, eerste lid, 76, derde lid, en 80 onder 2°, wordt «verbranding» telkens vervangen door: crematie.
2. In de artikelen 12a, tweede lid, 18, tweede lid, 29, derde lid, 31, derde lid, en in artikel 76, derde lid, wordt «verbrand» telkens vervangen door: gecremeerd.
3. In artikel 50 lid, eerste lid, wordt «verbrande» vervangen door: gecremeerde.
4. In artikel 80, onder 3°, wordt «verbranden» vervangen door: cremeren.
Artikel 2 komt te luiden:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. lijk: het lichaam van een overledene of doodgeborene;
b. doodgeborene: de na een zwangerschapsduur van ten minste 24 weken levenloos ter wereld gekomen menselijke vrucht.
2. Deze wet is niet van toepassing op een menselijke vrucht die na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken
a. levenloos ter wereld is gekomen dan wel
b. binnen 24 uur na de geboorte is overleden.
In artikel 7, tweede lid, wordt «artikel 293, tweede» vervangen door: artikel 293, tweede lid.
Artikel 8 komt te luiden:
1. Op de kist of op een ander omhulsel van het lijk wordt een registratienummer aangebracht, dat correspondeert met het nummer, vermeld op een bijgevoegd document dat tevens de namen, de data van geboorte en overlijden van de overledene dan wel de geslachtsnaam van de doodgeborene bevat, nadat is vastgesteld dat het document betrekking heeft op het lijk.
2. Tot begraving of crematie wordt niet overgegaan dan nadat de houder van de begraafplaats of van het crematorium de overeenkomst heeft vastgesteld tussen het op de kist of het omhulsel vermelde registratienummer en het nummer, vermeld op het document, bedoeld in het eerste lid.
3. Indien er reden is om aan te nemen dat de gegevens op het document dan wel op de kist of het omhulsel niet juist zijn, vindt zo mogelijk de identificatie van het lijk plaats door twee personen die de overledene bij leven hebben gekend, in tegenwoordigheid van de houder van de begraafplaats of het crematorium.
Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de schouwing, bedoeld in artikel 7, eerste lid, een minderjarige betreft en is verricht door de behandelende arts, geeft deze een verklaring van overlijden slechts af na overleg met de gemeentelijke lijkschouwer.
2. De gemeentelijke lijkschouwer kan, na de minderjarige te hebben geschouwd, in afwijking van artikel 10, eerste lid, zorg dragen voor een nader onderzoek naar de doodsoorzaak. Een nader onderzoek vindt niet plaats, indien de lijkschouwer vermoedt dat het overlijden het gevolg is van een strafbaar feit.
3. De behandelende arts en andere betrokken hulpverleners verstrekken de gemeentelijke lijkschouwer die het nader onderzoek leidt, op diens verzoek terstond de informatie dan wel inzage in of afschrift van bescheiden over de overleden minderjarige, die hij noodzakelijk acht in het kader van het nader onderzoek. De lijkschouwer gebruikt de informatie uitsluitend met het doel de doodsoorzaak vast te stellen.
4. Na het onderzoek geeft de lijkschouwer een verklaring van overlijden af dan wel brengt hij door invulling van een formulier onverwijld verslag uit aan de officier van justitie en waarschuwt hij onverwijld de ambtenaar van de burgerlijke stand.
1. In de artikelen 11 en 87, tweede lid, wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. In de artikelen 12a, derde lid, en 71, eerste lid, wordt «Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur» vervangen door: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Aan artikel 21 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Indien de identiteit van het lijk niet kan worden vastgesteld, draagt de burgemeester er, met het oog op de identificatie en opsporing van vermiste personen, zorg voor dat door of onder verantwoordelijkheid van een arts celmateriaal wordt afgenomen van het lijk, ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. Afname blijft achterwege indien het de burgemeester bekend is dat in opdracht van de officier van justitie reeds celmateriaal van het lijk is afgenomen.
4. Een lijk als bedoeld in het derde lid wordt begraven.
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Begraving geschiedt in een algemeen graf, voor een periode van tien jaar, waarbij de houder van de begraafplaats bepaalt wie daarin wordt begraven, dan wel in een graf waarop een uitsluitend recht is gevestigd, waarbij de rechthebbende bepaalt wie daarin wordt begraven.
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «tenminste twintig jaren» vervangen door: ten minste twintig jaar.
b. In het eerste lid komt de derde volzin te luiden: Het voor bepaalde tijd verleende recht wordt op verzoek, mits gedaan binnen twee jaar voor het verstrijken van de termijn, verlengd voor een periode van telkens vijf jaar of meer, met dien verstande dat de houder van de begraafplaats kan bepalen dat het recht telkens niet langer dan twintig jaar wordt verlengd.
c. In het tweede lid vervallen de woorden: of redelijkerwijs bekend kan zijn.
d. Het derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid komen te luiden:
3. De houder van de begraafplaats maakt de mededeling, bedoeld in het tweede lid, tevens bekend bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats, tot het einde van de periode waarvoor het recht was gevestigd.
4. In geval van kennelijke verwaarlozing van het onderhoud van een graf waarop een uitsluitend recht rust, kan de houder van de begraafplaats, voor zover de plicht tot onderhoud niet bij hem ligt, deze verwaarlozing vastleggen in een schriftelijke verklaring, die hij toezendt aan de rechthebbende wiens adres hem bekend is.
5. De houder van de begraafplaats maakt de verklaring, bedoeld in het vierde lid, tevens bekend bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats, gedurende een periode van vijf jaar dan wel totdat in die periode in het onderhoud is voorzien.
6. Indien toepassing is gegeven aan het vierde of vijfde lid en niet alsnog in het onderhoud van het graf is voorzien, vervalt het recht op het graf op het moment dat de periode van vijf jaar, bedoeld in het vijfde lid, is verstreken.
7. Indien het recht op het graf nog geen twintig jaar is gevestigd op het moment dat de periode, bedoeld in het vijfde lid is verstreken, blijft de bekendmaking in stand totdat de periode van twintig jaar is verstreken dan wel totdat in die periode in het onderhoud is voorzien. Indien niet voordien in het onderhoud van het graf is voorzien, vervalt het recht op het graf zodra de termijn van twintig jaar is verstreken.
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
a. De tekst van het eerste lid komt te luiden: Een lijk wordt binnen tien jaar na de begraving slechts opgegraven met vergunning van de burgemeester van de gemeente waarin het is begraven, en, indien het een graf betreft waarop een uitsluitend recht rust, met toestemming van de rechthebbende op het graf.
b. In het derde lid vervalt: met schriftelijk verlof van de officier van justitie van de plaats van opgraving.
c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Crematie binnen een jaar na de begraving vindt slechts plaats met schriftelijk verlof van de officier van justitie van de plaats van opgraving.
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het tweede lid vervallen de tweede en derde volzin.
b. In het vierde lid komt de eerste volzin te luiden: Gedeputeerde staten kunnen besluiten de in het tweede lid genoemde termijn te verlengen.
Artikel 34 vervalt.
In artikel 40 vervalt het derde lid, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
In artikel 46, derde lid, vervalt: , de daartoe door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen ambtenaar gehoord,.
Artikel 58, tweede lid, komt te luiden:
2. De as wordt geborgen in één of meer asbussen. Een asbus wordt gesloten en op de bus worden de naam en de voorletters van de overledene, alsmede een registratienummer, vermeld.
In artikel 59, tweede lid, onder c, wordt de zinsnede «een nabestaande die de zorg voor de asbus op zich neemt» vervangen door: de nabestaande door of namens wie de opdracht tot de crematie is gegeven.
In artikel 63, eerste lid, wordt de zinsnede «een nabestaande die de zorg voor de asbus op zich neemt» vervangen door: de nabestaande door of namens wie de opdracht tot bijzetting is gegeven.
Artikel 66, eerste lid, komt te luiden:
1. Het ruimen van een asbus geschiedt door of in opdracht van de houder van de plaats van bijzetting en vindt binnen tien jaar nadat de as in de bus is geborgen niet plaats dan met toestemming van de rechthebbende op de ruimte waar de asbus is bijgezet.
Artikel 66b wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor het eerste lid vervalt de aanduiding «1.».
b. Het tweede lid vervalt.
In artikel 68, eerste lid, vervalt de derde volzin en komen de eerste en tweede volzin te luiden: Ontleding geschiedt slechts met schriftelijk verlof van de burgemeester. Het verlof wordt binnen drie dagen kosteloos afgegeven en vermeldt de plaats van ontleding.
Aan artikel 71 worden drie leden toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid kan een lijk worden onderworpen aan een conserverende bewerking die ten hoogste tien dagen effect heeft.
5. Een bewerking als bedoeld in het vierde lid vindt eerst plaats nadat is vastgesteld dat verwijdering van een of meer organen als bedoeld in de Wet op de orgaandonatie niet zal plaatsvinden.
6. Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan de opleiding en de vakbekwaamheid van degenen die de bewerking, bedoeld in het vierde lid, uitvoeren alsmede aan de wijze van bewerking.
Na artikel 73 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien een gemeentelijke lijkschouwer in het kader van het nader onderzoek, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, sectie noodzakelijk acht, kan hij bij gebreke van toestemming van een ouder van de minderjarige de rechtbank verzoeken vervangende toestemming te verlenen.
2. Bevoegd is de rechtbank van de plaats waar het ziekenhuis of andere instelling waarin het nader onderzoek plaatsvindt, is gelegen.
3. De rechtbank verleent de toestemming, tenzij het belang om de doodsoorzaak van minderjarigen vast te stellen niet opweegt tegen de gevolgen die inwilliging van het verzoek voor de ouder zou hebben.
In artikel 75 wordt «de artikelen 72 en 73» vervangen door: de artikelen 72, 73 en 74.
In artikel 76, tweede lid, wordt «conservering als bedoeld in artikel 71, eerste lid» vervangen door: conservering als bedoeld in artikel 71, eerste en vierde lid.
In artikel 81, onder 1°, wordt «7, eerste en tweede lid„ 8, tweede lid, 10» vervangen door: 7, eerste en tweede lid, 8, eerste en tweede lid, 10, 12a, eerste lid.
Na artikel 84 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien ten aanzien van een graf waarop voor 1 januari 2008 een uitsluitend recht is gevestigd, voor 1 januari 2023 een verklaring van verwaarlozing als bedoeld in artikel 28, vierde lid, is opgesteld, vervalt het recht, in afwijking van artikel 28, zesde lid,
a. met ingang van 1 januari 2028, mits op dat tijdstip dertig jaar is verstreken sinds de laatste begraving in dat graf dan wel
b. op een later gelegen tijdstip waarop dertig jaar is verstreken sinds de laatste begraving in dat graf.
De tekst van artikel 89 komt te luiden:
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de termijnen, gesteld in de artikelen 20 en 68, eerste lid.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Justitie,
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,