Ontvangen 3 april 2008
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I worden na onderdeel B twee onderdelen ingevoegd, luidende:
In artikel 3 wordt na «geschiedt» ingevoegd: , zo spoedig mogelijk na het overlijden,.
Artikel 5 komt te luiden:
Uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register, worden benoemd als gemeentelijke lijkschouwer.
In artikel I komt onderdeel G te luiden:
Aan artikel 21 worden vier leden toegevoegd, luidende:
3. Indien de identiteit van het lijk niet kan worden vastgesteld, draagt de burgemeester er, uitsluitend ten behoeve van de identificatie en opsporing van vermiste personen, zorg voor dat door of onder verantwoordelijkheid van een arts daarvan lichaamsmateriaal wordt afgenomen.
4. Zo nodig kan tevens door of onder verantwoordelijkheid van een arts onderzoek in het lichaam worden verricht of een gebitsstatus worden opgemaakt of kunnen door een daartoe bevoegde ambtenaar van politie afdrukken van lichaamsdelen worden afgenomen.
5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien het de burgemeester bekend is dat daarin genoemde handelingen reeds in opdracht van de officier van justitie hebben plaatsgevonden.
6. Een lijk als bedoeld in het derde lid wordt begraven.
In artikel I, onderdeel H, komt onderdeel b te luiden:
b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Begraving geschiedt in een algemeen graf, waarbij de houder van de begraafplaats bepaalt wie daarin wordt begraven, dan wel in een particulier graf, zijnde een graf waarop een uitsluitend recht is gevestigd, waarbij de rechthebbende bepaalt wie daarin wordt begraven.
In artikel I wordt onderdeel I als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel b komt te luiden:
b. In het eerste lid komt de derde volzin te luiden: Het voor bepaalde tijd verleende recht wordt op verzoek, mits gedaan binnen twee jaar voor het verstrijken van de termijn, telkens verlengd, met dien verstande dat de houder van de begraafplaats kan bepalen dat een periode van verlenging niet korter is dan vijf jaar en niet langer is dan twintig jaar.
b. In onderdeel d komen het derde, vierde, vijfde en zesde lid te luiden:
3. Indien niet binnen drie maanden na verzending van de mededeling, bedoeld in het tweede lid, om verlenging van het recht is verzocht, maakt de houder van de begraafplaats de mededeling bekend bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats, tot het einde van de periode waarvoor het recht was gevestigd.
4. In geval van kennelijke verwaarlozing van het onderhoud van een particulier graf, kan de houder van de begraafplaats, voor zover de plicht tot onderhoud niet bij hem ligt, deze verwaarlozing vastleggen in een schriftelijke verklaring, die hij toezendt aan de rechthebbende, die binnen één jaar na ontvangst in het onderhoud voorziet.
5. Indien de ontvangst van de verklaring, bedoeld in het vierde lid, niet bevestigd wordt, maakt de houder van de begraafplaats de verklaring bekend bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats, gedurende een periode van vijf jaar dan wel totdat in die periode in het onderhoud is voorzien.
6. Indien toepassing is gegeven aan het vierde of vijfde lid en niet alsnog in het onderhoud van het graf is voorzien, vervalt het recht op het graf op het moment dat de periode van één dan wel vijf jaar, bedoeld in het vierde respectievelijk vijfde lid, is verstreken.
In artikel I, onderdeel J, komt onderdeel a te luiden:
a. De tekst van het eerste lid komt te luiden:
1. Een lijk wordt slechts opgegraven met vergunning van de burgemeester van de gemeente waarin het is begraven, en, indien het een particulier graf betreft, met toestemming van de rechthebbende op het graf.
In artikel I wordt onderdeel K als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het ruimen geschiedt niet dan op last van de houder van de begraafplaats en na verloop van tien jaar nadat in het graf laatstelijk een lijk is geplaatst, en, indien het een particulier graf betreft, met toestemming van de rechthebbende op het graf.
b. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Ten minste twee maanden voordat een graf van een onbekende wordt geruimd, geeft de houder de burgemeester daarvan kennis. De burgemeester is bevoegd, uitsluitend ten behoeve van de identificatie van de onbekende en opsporing van vermiste personen, van de overblijfselen van de onbekende door of onder verantwoordelijkheid van een arts lichaamsmateriaal af te doen nemen of een gebitsstatus te doen opmaken. Indien de burgemeester van die bevoegdheid gebruik maakt, wordt de ruiming opgeschort, ten minste tot het moment dat de uitslag van de poging tot identificatie bekend is, waarna een nabestaande in de lijkbezorging voorziet dan wel de ruiming kan worden voltooid.
In artikel I wordt na onderdeel K een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 32 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Gedurende de periode dat een graf niet geruimd mag worden, is artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e en f, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing op hetgeen op dat graf is geplaatst.
In artikel I wordt na onderdeel M een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 45, tweede lid, wordt de zinsnede «een graf waarop een uitsluitend recht berust» vervangen door: een particulier graf.
In artikel I komt onderdeel N te luiden:
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het derde lid wordt de zinsnede «indien het een graf betreft waarop een uitsluitend recht berust» vervangen door «indien het een particulier graf betreft» en vervalt: , de daartoe door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen ambtenaar gehoord,.
b. In het vierde lid wordt de zinsnede «Een graf waarop een uitsluitend recht berust» vervangen door: Een particulier graf.
Na onderdeel N wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 47 komt te luiden:
Een begraafplaats houdt op dit te zijn, indien de grond die bestemming heeft verloren en zich daarin geen graf bevindt.
In artikel I wordt na onderdeel P een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 62, derde lid, wordt de zinsnede «een graf waarop een uitsluitend recht berust» vervangen door: een particulier graf.
Na onderdeel U wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 73 wordt «de betrokken hoofdinspecteur van de volksgezondheid» vervangen door: de betrokken hoofdinspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.
In artikel I, onderdeel Z, worden in het in te voegen artikel 84a de jaartallen 2008, 2023 en 2028 vervangen door respectievelijk 2009, 2024 en 2029.
Onder vernummering van artikel II in artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een gemeentelijke lijkschouwer die niet is ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de lijkbezorging, kan tot drie jaar na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Bb, als zodanig benoemd blijven.
Deze wijziging is toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 2, onderdeel Kwaliteit van de lijkschouw).
De oorspronkelijk voorgestelde tekst van de toevoeging aan artikel 21 van de Wet op de lijkbezorging is iets aangepast. Dit is toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 4, onderdeel Onbekende doden).
In het wetsvoorstel zoals ingediend, stond (in onderdeel H in de voorgestelde tekst van artikel 23, tweede lid) bij begraving in een algemeen graf de bijstelling: voor een periode van tien jaar. Dit als beschrijving bedoelde element kan de indruk wekken dat het hier een wettelijke norm betreft, en dat een langere periode van begraven houden niet mogelijk zou zijn. Dat is niet bedoeld. Derhalve is de bijstelling nu niet meer opgenomen in dit artikel. Voorts is het artikel gewijzigd in verband met de introductie van de begrippen «algemeen graf» en «particulier graf». Die wijziging is toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 3, onderdeel Algemene graven en graven met een uitsluitend recht).
Deze wijzigingen zijn toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 3, onderdeel Onderhoud van graven en vervallen van grafrechten).
Een lijk kan worden opgegraven om het elders te doen begraven of om het alsnog te doen cremeren. Dat zijn ingrijpende beslissingen, waarvoor geldt dat er verschillende belangen bij betrokken kunnen zijn, óók als de begraving al meer dan tien jaar geleden heeft plaatsgevonden. Het is derhalve van waarde indien er – zo nodig – een afweging van belangen kan plaatsvinden, met de mogelijkheid van beroep. Om die reden wordt de in het wetsvoorstel aanvankelijk tot tien jaar beperkte eis van een vergunning van de burgemeester weer onbeperkt opgenomen in artikel 29.
Tevens is «een graf waarop een uitsluitend recht berust» vervangen door: particulier graf.
De wijziging onder a vloeit voort uit de introductie van het begrip particulier graf. De wijziging onder b is toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 4, onderdeel Onbekende doden).
Deze wijziging is toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 3, onderdeel Onderhoud van graven en vervallen van grafrechten – de vraag over het verhandelen van monumenten).
Deze wijzigingen vloeien voort uit de introductie van het begrip particulier graf.
Deze wijziging is toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 4, onderdeel Ophouden begraafplaats te zijn).
In artikel 73 van de wet wordt de verouderde aanduiding van de hoofdinspecteur geactualiseerd.
Aangezien de totstandkoming van de wijzigingswet vertraagd is, worden de in het nieuwe artikel 84a genoemde jaartallen aangepast.
Dit onderdeel bevat een overgangsbepaling die samenhangt met de introductie in onderdeel A, onder Bb, van de forensische artsen in artikel 5 van de Wet op de lijkbezorging. Zie voor de toelichting de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 2, onderdeel Kwaliteit van de lijkschouw).