Ontvangen 29 januari 2009
Ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 2 als volgt gewijzigd:
A. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. De vice-president en de leden die in de Afdeling advisering worden benoemd, worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie voor het leven benoemd. Voor de benoeming van de vice-president wordt de Raad gehoord. Voor de benoeming van de in dit lid bedoelde leden doet de Raad een aanbeveling, gehoord de Afdeling advisering.
B. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. De leden die in de Afdeling bestuursrechtspraak worden benoemd, worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd uit een voordracht van twee personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Bij het opmaken van haar voordracht slaat de Tweede Kamer der Staten-Generaal zodanig acht op een ter zake door de Afdeling bestuursrechtspraak, in overeenstemming met de vice-president, opgemaakte lijst van aanbeveling van drie kandidaten als zij dienstig oordeelt.
C. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van de overige leden van het artikel, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Vacatures voor leden als bedoeld in het eerste en tweede lid worden in de Staatscourant gepubliceerd onder opgave van het profiel van de gezochte kandidaat of kandidaten. De Tweede Kamer der Staten-Generaal voert ten minste eenmaal per jaar overleg met de vice-president over de vacatures.
D. Het bestaande derde lid wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin vervalt «, dan wel in beide afdelingen».
2. De tweede volzin vervalt.
3. In de derde volzin wordt «De benoeming» vervangen door: Deze benoeming.
In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 8, derde lid, vervangen door:
3. Op de benoeming van staatsraden in de Afdeling advisering is artikel 2, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat zij voor een bepaalde tijd van ten minste drie jaren kunnen worden benoemd. Op de benoeming van staatsraden in de Afdeling bestuursrechtspraak is artikel 2, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
In artikel XIV, tweede lid, wordt «onverminderd de derde volzin van artikel 2, derde lid» vervangen door: onverminderd de tweede volzin van artikel 2, derde lid.
De Afdeling bestuursrechtspraak is de hoogste algemene bestuursrechter. Als zodanig toetst de Afdeling in hoogste instantie de rechtmatigheid van het handelen van bestuursorganen, niet zelden beschikkingen van bewindspersonen.
Om een aantal redenen is er tot op heden vanaf gezien de wijze van benoemen in overeenstemming te brengen met die voor leden van de Hoge Raad; benoeming door de Kroon op voordracht van de Tweede Kamer.
De wetgever heeft bij herhaling expliciet overwogen dat de onafhankelijkheid van de leden van de Hoge Raad van de Regering het beste kan worden gewaarborgd door de benoemingsvoordracht te houden zoals die nu is; benoeming voor het leven uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer. Voor de Algemene Rekenkamer en de Nationale Ombudsman, die eveneens zijn belast met het toetsen en beoordelen van handelen van de overheid, is betrokkenheid van de Tweede Kamer wel gerealiseerd. Op deze wijze heeft de wetgever – zeer bewust – ook aan die colleges een onafhankelijke positie willen geven tegenover de Regering die zij moet controleren. Soortgelijke overwegingen liggen ten grondslag aan het recht van voordracht door de Tweede Kamer bij de benoeming van leden van de commissie van toezicht betreffende de inlichtingenen veiligheidsdiensten. Deze commissie is immers eveneens belast met het toezicht op de rechtmatigheid van het handelen van overheidsdiensten. Omdat de Regering thans voorstelt om er definitief voor te kiezen de Afdeling bestuursrechtspraak te blijven belasten met rechtspraak in hoogste instantie en omdat wordt voorgesteld om binnen de Raad van State een helder onderscheid aan te brengen tussen de adviserende taak en de rechtsprekende taak, is het moment aangebroken om de wijze van benoemen van de leden in deze Afdeling in overeenstemming te brengen met die voor leden van de Hoge Raad; benoeming door de Kroon op voordracht van de Tweede Kamer. Wel kan, gelet op het feit dat de Afdeling niet rechtspreekt in drie rechtsgebieden – civiel recht, strafrecht en bestuursrecht – maar een, worden volstaan met een aanbeveling van drie personen en een voordracht van twee.
Griffith