30 564
Voorstel van wet van het lid Arib houdende wijziging van de Wet op de lijkbezorging

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de lijkbezorging te wijzigen teneinde de lijkschouwing van minderjarigen nader te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de lijkbezorging wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

Onder forensisch geneeskundige wordt verstaan: een arts die beschikt over bij ministeriële regeling vast te stellen kennis en vaardigheden op het gebied van de forensische geneeskunde en als blijk daarvan een bij die ministeriële regeling vastgesteld certificaat heeft ontvangen.

B

In artikel 3 wordt na «behandelende arts» ingevoegd: , een forensisch geneeskundige.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt na «lijkschouwer» ingevoegd: of forensisch geneeskundige.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «De behandelende arts treedt niet op» vervangen door: Onverminderd artikel 7a, eerste lid, treedt de behandelende arts niet op.

D

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

1. Als de overledene waarvan het lijk moet worden geschouwd op het moment van overlijden nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt, verricht een forensisch geneeskundige, niet zijnde de behandelend arts, de schouwing.

2. Degene die de schouwing, bedoeld in het eerste lid, heeft verricht geeft een verklaring van overlijden af als hij er van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak

3. In alle andere gevallen vindt na de schouwing, bedoeld in het eerste lid, klinische sectie plaats door een gemeentelijke lijkschouwer of een forensisch geneeskundige.

4. Degene die de sectie, bedoeld in het derde lid, heeft verricht, geeft een verklaring van overlijden af indien hij overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak.

5. Indien degene die de sectie, bedoeld in het derde lid, heeft verricht meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan, brengt hij door invulling van een formulier onverwijld verslag uit aan de officier van justitie en waarschuwt hij onverwijld de ambtenaar van de burgerlijke stand.

6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de in het derde lid bedoelde klinische sectie.

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de in het vijfde lid bedoelde procedure voor wat betreft de wijze waarop verslag wordt uitgebracht en de personen of instanties aan wie verslag wordt uitgebracht.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: , af te geven door de behandelende arts en door de gemeentelijke lijkschouwer,.

2. In het tweede lid wordt «de formulieren bedoeld in artikel 10» vervangen door: de formulieren, bedoeld in de artikelen 7a, vijfde lid, en 10.

F

Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de situatie, bedoeld in artikel 7a, derde lid.

G

In artikel 12 wordt voor de tekst de aanduiding «1.» geplaatst en wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Ingeval de overledene op het moment van overlijden de leeftijd van 18 nog niet had bereikt, wordt het verlof tot begraving of verbranding niet verleend dan nadat is overgelegd een verklaring als bedoeld in artikel 7a, tweede lid, of een verklaring als bedoeld in artikel 7a, vierde lid, dan wel een verklaring waaruit blijkt van geen bezwaar van de officier van justitie tegen begraving of verbranding.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,