Kamerstuk 30388-49

Verslag van een algemeen overleg

Eergerelateerd geweld


Nr. 49 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 maart 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken2 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport3 hebben op 3 februari 2011 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 30 september 2010 inzake Onderzoeksrapporten Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (30 388, nr. 39);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 16 november 2009 inzake huwelijksdwang en achterlating (32 175, nr. 2);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 23 april 2010 inzake de kabinetsreactie onderzoek shariarechtspraak (32 123-VI, nr. 96);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 15 december 2010 inzake de Slotrapportage programma Eergerelateerd Geweld (30 388, nr. 40).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

De Roon

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

Dijksma

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

Nava

Voorzitter: Vermeij

Griffier: Puts

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Arib, Berndsen, Dibi, Helder, Rik Janssen, Van Nieuwenhuizen, Sterk en Vermeij,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Ik heet de aanwezige bewindslieden van harte welkom. Wij wachten nog op minister Donner, maar ik wil graag alvast een begin maken. Ik heet ook de mensen in de zaal welkom.

Gezien het aantal sprekers stel ik een spreektijd voor van vijf à zes minuten per fractie.

Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Vandaag is de eerste keer dat wij met het nieuwe kabinet over eergerelateerd geweld spreken. In de afgelopen jaren is dit maatschappelijke probleem dankzij organisaties van vluchtelingen en dankzij Turkse en Koerdische organisaties op de politieke agenda gezet. De Kamer kan met trots zeggen dat hier gezamenlijk werd opgetrokken. Ondanks de politieke verschillen waren wij het erover eens dat eerwraak hard moet worden aangepakt en geen plaats hoort te hebben in onze samenleving. De vorige kabinetten, van verschillende politieke signatuur, hebben de voorstellen van de Kamer serieus genomen en vaak ook overgenomen. Ik ga ervan uit dat dit kabinet dat ook zal doen en dat het een regierol op zich zal nemen in de aanpak van eergerelateerd geweld, zoals de afgelopen jaren ook is gedaan.

Ik was onaangenaam verrast om in de brief van de minister te lezen dat het interdepartementale beleidsprogramma eind dit jaar wordt afgerond en dat het nu tijd is om het programma binnen de reguliere werkzaamheden van de verschillende departementen voort te zetten. Dit is in strijd met wat de Kamer altijd heeft bepleit. De aanpak van eergerelateerd geweld hoort binnen de reguliere werkzaamheden van het departement plaats te vinden, maar een landelijke aansturing vanuit het departement van Veiligheid en Justitie is noodzakelijk. Alleen op deze manier en via een voortgangsrapportage houden wij dit probleem op de agenda en houden wij de vinger aan de pols. Mijn vraag aan de minister is dan ook: is eergerelateerd geweld geen prioriteit meer? Ik doe een dringend beroep op dit kabinet om de landelijke aanpak voort te zetten; anders zal ik hierover een uitspraak van de Kamer vragen.

Ik vraag dit niet omdat ik van overleggen of papier houd, maar omdat eergerelateerde kwesties een gewelddadig karakter kennen en alleen maar zullen toenemen. Het is hard om te zeggen, maar het feit dat eergerelateerd geweld toeneemt, is ook een goed teken. Het geeft immers aan dat een grote groep meisjes en soms ook jongens, het niet meer accepteert, onderdrukt te worden, uitgehuwelijkt te worden en achtergelaten te worden in een land waar zij niets mee hebben. Het gaat bij eergerelateerd geweld om gelijkwaardigheid, persoonlijk zelfbeschikkingsrecht, lichamelijke integriteit en keuzevrijheid bij het inrichten van een eigen leven en het kiezen van een partner. Dit zijn uitgangspunten die tot de mensenrechten behoren. Het kabinet heeft mensenrechten hoog in het vaandel. Ik ga ervan uit dat dit geen loze kreet is, maar dat deze uitgangspunten ook in de praktijk worden gebracht. Het kabinet moet dus de voorwaarden scheppen voor deze groep, die een eenzame strijd voert. De overheid hoort deze mensen te steunen. Zij moet hun allereerst bescherming en veiligheid bieden. Wij hebben in de Kamer over specifieke opvang gesproken en daarvoor gepleit. Uiteindelijk is dat gelukt. De opvanghuizen, zoals Zahir, doen ontzettend belangrijk werk en voorzien in een grote behoefte, die alleen maar zal toenemen. Helaas wordt deze opvang slechts tot december 2011 gecontinueerd. Wat daarna gebeurt, weet niemand. Hoe staat het met de financiering van deze specifieke projecten? Ik heb hierover eerder een motie ingediend; ik heb deze uiteindelijk aangehouden omdat de vorige staatssecretaris van VWS heeft toegezegd dat het allemaal goed zou komen. Graag krijg ik een reactie van deze staatssecretaris van VWS.

Uit de laatste rapportage blijkt dat er veel in gang is gezet. Dat is heel goed. Ik spreek waardering uit voor alle partijen die bij dit probleem zijn betrokken. Tegelijkertijd worden wij echter keer op keer opgeschrikt door verhalen over meisjes die door de hulpverlening niet adequaat en niet tijdig worden geholpen. Wij hebben het gezien in de zaak Suat; daarover hebben wij ook aparte debatten gevoerd. Onlangs zagen wij het ook bij een Pakistaans meisje uit Rotterdam. Iedereen wist ervan: de school, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, de GGD, de politie; en toch werd er niet tijdig ingegrepen, met het gevolg dat dit meisje onder valse voorwendselen is meegenomen naar Pakistan en daar is uitgehuwelijkt. Ik heb hierover schriftelijke vragen gesteld, dus ik zal er nu niet over uitweiden, maar ik wil hiermee zeggen dat, ondanks alle projecten, de maatregelen niet altijd effectief zijn en dat hulpverleners vaak niet in staat zijn, eergerelateerd geweld te signaleren en de risico’s goed in te schatten. Graag krijg ik hierop een reactie.

Ik kom terug op de rol van het LEC, het Landelijke Expertisecentrum. Daarover heb ik eerder kritische vragen gesteld. De vorige minister van Justitie heeft gezegd dat het functioneren van het LEC zou worden geëvalueerd in 2010. Graag hoor ik hoe het daarmee staat.

Achterlating in het land van herkomst als straf komt nog steeds heel veel voor. Om hoeveel kinderen het gaat, weten wij echter nog steeds niet. Wij hebben geen inzicht in de omvang van dit probleem. Ik vraag de minister of hij bereid is, onderzoek te laten doen naar het aantal kinderen dat jaarlijks in het land van herkomst wordt achtergelaten. Ik vraag de minister ook of hij in Nederland, naar het voorbeeld van Engeland, forced marriage units wil opzetten. Ik heb eerder voor dit soort teams gepleit. Als kinderen in het land van herkomst worden achtergelaten, kan zo’n team in nauwe samenwerking met de ambassades in de betreffende landen in actie komen en kunnen slachtoffers die soms tot een huwelijk worden gedwongen, zoals het Pakistaanse meisje uit Rotterdam, worden gered. In Engeland werkt het heel goed. Het team krijgt meldingen binnen en gaat vervolgens tot actie over. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Tot slot verwijs ik naar twee moties. Ik wil graag weten hoe het staat met de uitvoering van de motie-Arib/Kamp over het bieden van perspectief aan slachtoffers van eergerelateerd geweld en het aanpakken van de daders. Een andere motie betrof het aantal vrouwen dat jaarlijks komt te overlijden ten gevolge van eergerelateerd geweld. Ik wil graag weten hoeveel vrouwen jaarlijks ten gevolge van geweld, allerlei vormen van geweld, komen te overlijden. Wat is de stand van zaken van de uitvoering van deze twee moties?

De heer Rik Janssen (SP): Voorzitter. Staat u mij toe dat ik met een punt van orde begin. Wij hebben vandaag een overleg waarbij drie bewindspersonen aanwezig zijn, met daarbij de aantekening dat de minister voor Immigratie en Asiel – dat is bewindspersoon nummer vier – in een brief van 14 januari heeft aangekondigd dat de staatssecretaris van Justitie – dat is bewindspersoon nummer vijf – nog een brief zal sturen over de civielrechtelijke maatregelen om huwelijksdwang tegen te gaan. Er zijn dus vijf bewindspersonen betrokken bij dit algemeen overleg. Gemakshalve verwijs ik nog even naar het regeerakkoord; daarin staat dat het bestuur zal worden georganiseerd vanuit het principe «je gaat erover of niet». Mijn vraag is heel simpel: wie gaat erover en wie niet? Er moet echt een oplossing voor dit probleem komen, want dit soort overleggen wordt zo redelijk chaotisch. Dat was het punt dat ik vooraf wilde maken.

Ik ga snel over op de inhoud: het bestrijden van eerwraak. Wij zijn op de goede weg. In het Programma Eergerelateerd Geweld is heel veel goed werk verricht. Er is echter een grote «maar»: wij zijn er nog lang niet. Het fundament is gelegd, maar is nog erg wankel. Terecht is er in de begeleidende brief van 14 december bij het aanbieden van de slotrapportage veel aandacht voor het in mijn ogen uitmuntende werk van het Landelijk Expertisecentrum. Dat is een kleine groep gedreven mensen, die zich met alle aandacht en energie inzet om een einde te maken aan deze vreselijke praktijken. Het centrum is 24 uur per dag bereikbaar voor vragen en wetenschappelijk onderzoek en is bezig om een systeem op te zetten voor betere registratie en opleiding voor de politiekorpsen. Hulde daarvoor!

De kennis en kunde die in dit centrum zijn opgebouwd, zullen naar mijn mening in de toekomst onmisbaar blijken. Een aantal politieregio’s ligt bijvoorbeeld nog steeds niet op schema. Dat blijkt ook uit de brief van de minister van 14 december. Hij schrijft dat de aanwezigheid van het LEC voorlopig cruciaal zal blijven. Ik maak ernstig bezwaar tegen het woord «voorlopig». Naar mijn mening zijn de activiteiten van het centrum zo vergaand, dat met dit woord wordt miskend dat de kennis en kunde blijvend onmisbaar zullen zijn. Dit is echt geen tijdelijke oplossing, dit is structureel. Deze kennis en kunde moeten worden geborgd, al was het maar om ervoor te waken dat de aandacht en zorgvuldigheid verslappen. Dat laatste gebeurt ook als er versnippering optreedt. Ik wil dan ook van die vrijblijvendheid af. Ik weet dat er voor het Landelijk Expertisecentrum geld is gereserveerd tot en met 2012. Dat lijkt een lange periode, maar er moet dit jaar snel duidelijkheid komen over de financiering van het centrum na 2012. Anders komt de continuïteit in gevaar, omdat mensen dan in 2012 een andere betrekking zoeken; dan is die kennis weg. Volgens mij moeten wij dit niet projectmatig financieren, maar moeten wij daar structureler naar kijken. Ik vraag de minister, afstand te nemen van de gedachte dat het Landelijk Expertisecentrum iets tijdelijks zou zijn en uit te spreken dat de activiteiten van het LEC ook na 2012 – helaas – nodig zullen zijn en goed ingezet kunnen worden.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik ben het helemaal met collega Janssen eens dat expertise nodig is. Dat onderschrijf ik en daar heb ik ook voor gepleit. Expertise hoeft echter niet te betekenen dat er een landelijk centrum als het LEC moet zijn. Er zijn immers ook veel kritische geluiden over de wijze waarop het LEC functioneert en de wijze waarop alles wordt geconcentreerd in dat centrum. Er zou een evaluatie plaatsvinden. Is het niet handig om deze af te wachten, alvorens te pleiten voor continuering van het LEC?

De heer Rik Janssen (SP): Naar mijn mening en zoals blijkt, zijn de kennis en kunde die daar aanwezig zijn cruciaal voor het overdragen van kennis aan de regio’s. Evaluatie is prima. Als verbeteringen mogelijk zijn, moeten deze zeker worden doorgevoerd. Ik vind het uistekend als er snel een evaluatie komt, maar wij moeten niet stoppen met dit centrum voordat wij alle kennis en kunde hebben geborgd. Ik verzoek de minister dus, het belang van dit centrum te onderstrepen en duidelijkheid te geven over het voortbestaan van het centrum na 2012, uiteraard met inachtneming van de resultaten van de evaluatie, als deze er komt. Ik hecht eraan dat wij hierover vandaag duidelijkheid krijgen, in ieder geval over de termijn waarop wij een beslissing kunnen verwachten. Dat moet niet eind december bij de stemmingen over de begrotingen zijn, want dat zou ik echt te laat vinden.

Ik heb ook een vraag over de capaciteit van het Openbaar Ministerie. Gebrek aan capaciteit dwingt tot keuzes; dat is de realiteit van vandaag. Uiteraard zien wij dat liever niet. Daarover spreken wij in de Kamer regelmatig, bijvoorbeeld bij de aanpak van fraude of kinderporno. Waar staat eergerelateerd geweld op de prioriteitenladder van het Openbaar Ministerie? Ik weet dat dit een lastige vraag is, maar ik wil daar graag meer duidelijkheid over. Hoe staat het met de aanwezige kennis bij het Openbaar Ministerie? Is deze afdoende?

De politie lijkt voortgang te boeken in het aanbrengen van structuur, maar ik maak mij zorgen over de structuur bij VWS, vooral over de tekortschietende kennis in de jeugdzorg. Deze blijft een zwakke schakel in de keten. Een geïntegreerde aanpak lijkt te ontbreken. Hoe zal dit probleem concreet worden aangepakt en wanneer krijgen wij de resultaten van het onderzoek van de commissie-De Jong?

De heer Rouvoet is hier nu niet aanwezig. Ik had hem willen complimenteren met de uitvoering van de motie-Langkamp uit 2009. Daar is goed werk van gemaakt.

Er wordt hard gewerkt aan de registratie van eergerelateerd geweld; dat gaat prima. Dat wachten wij verder af.

Tot slot kom ik op huwelijksdwang. Het psychisch of fysiek dwingen van personen tot het aangaan van een huwelijk is misdadig. Laat daarover geen misverstand bestaan. Slachtoffers van huwelijksdwang moeten worden beschermd en de daders moeten worden opgespoord, vervolgd en bestraft. Ik wacht met spanning het wetsvoorstel af dat een verruimde strafrechtelijke aanpak hiervan mogelijk moet maken. Ik zie dat liever vandaag dan morgen tegemoet in de Kamer. Ik vraag de minister wanneer wij dat voorstel in de Kamer kunnen verwachten.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld heeft onderzoek gedaan naar mogelijke eerzaken, waarvan het kennis heeft genomen. Deze rapporten gaan over de herkenning van dit soort zaken door de politie, de analyse van de ingekomen zaken en een onderzoek naar de casuïstiek. Allemaal leuk en aardig – en laat ik benadrukken: zeer zeker van belang – maar daarna blijft het helaas stil. Herkenning van een casus van eergerelateerd geweld is de ene kant van de medaille; de andere kant is de vraag hoe daar vervolgens op wordt gereageerd. De strafrechtelijke afdoening van mogelijke eergerelateerde zaken met dodelijke afloop zou zijn opgenomen in de zesde voortgangsrapportage eergerelateerd geweld van 14 december vorig jaar, maar verder dan de opmerking dat thans alle regionale politiekorpsen daarvoor contactfunctionarissen hebben – wat natuurlijk goed is – en dat er een nieuwe aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld is, gaat het helaas niet. Nergens wordt gesteld dat de daders van eergerelateerd geweld keihard moeten worden aangepakt. De PVV-fractie vindt dit een gemiste kans. Natuurlijk is het mooi dat wij slachtoffers weerbaar willen maken en dat er contactfunctionarissen voor hen zijn, maar de kern van de problematiek is de dader. Die moet je aanpakken. De PVV-fractie wil dan ook dat daders van eergerelateerd geweld na het uitzitten van een zware straf Nederland verlaten. Als zij in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, dient deze te worden ingetrokken. Zijn zij tevens in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, dan is denaturalisatie op haar plaats. Zo bescherm je de slachtoffers en voorkom je hopelijk nieuwe. Als dit niet mogelijk is, dient ervoor gezorgd te worden dat een dergelijke crimineel nooit meer in het kader van gezinshereniging of -vorming de kans krijgt, een nieuwe partner uit het buitenland over te laten komen. Dit is ook vastgelegd in het gedoogakkoord: uitsluiting van de mogelijkheid, gezinsleden toe te laten van personen die veroordeeld zijn wegens bepaalde geweldsdelicten. Laat ik nog een ander mooi punt uit het gedoogakkoord aanhalen, namelijk de minimumstraffen voor recidive bij moord en doodslag.

De hoofdconclusie van het rapport Sharia in Nederland is dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor het bestaan van shariarechtspraak. Verder zou er geen sprake zijn van geschilbeslechting, maar van geschilbemiddeling. Dat vind ik toch sussende woorden. Eén rapport maakt nog geen zomer. Het bevat de uitkomsten van interviews en gesprekken met personen over de beleving van geschilbeslechting; geen keiharde en concrete, aan feiten te toetsen conclusie dus. Het gaat er niet om hoe de ondervraagden de geschilbeslechting hebben ervaren. Het gaat erom dat geschilbeslechting en -bemiddeling volgens de sharia hier niet passen. Deze passen niet in een democratische rechtsstaat. Ik wijs in dit kader op een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Refah vs Turkije, waarin het hof letterlijk zegt dat de sharia niet verenigbaar is met de fundamentele principes van de democratie. Deze bevestiging hoor ik ook graag van de minister. Verder krijg ik graag de bevestiging dat een imam die aan dergelijke geschilbeslechting of -bemiddeling doet, het land wordt uitgezet, dan wel dat het hem wordt verboden nog langer als imam te werken.

Mevrouw Berndsen (D66): Katholieken biechten, protestanten vragen hun pastor of ouderling. Vindt mevrouw Helder dan dat dit, wat in zo ongeveer alle religieuze gemeenschappen goed gebruik is, ook niet meer mag plaatsvinden?

Mevrouw Helder (PVV): Nee, voorzitter, dat vindt mevrouw Helder niet. Dat valt onder de vrijheid van godsdienst. Een imam mag voorganger in het gebed zijn binnen een moskee; dat staat gewoon in de Grondwet. Mijn punt betreft geschilbeslechting door een imam volgens de sharia. Dat past hier niet en dat dient hem meteen duidelijk te worden gemaakt, voor zover het hem nog niet duidelijk is.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik vind dit meten met twee maten. Ik ben het dus niet eens met de opvatting van mevrouw Helder. Ook voor de islam geldt vrijheid van godsdienst.

Mevrouw Helder (PVV): Dat heb ik net gezegd: dit valt onder de vrijheid van godsdienst, dus binnen een moskee mag een imam voorganger in het gebed zijn. Dat is prima, maar verder niet.

Uit het rapport blijkt ook dat er wel informele huwelijken worden gesloten. De vorige minister stelde daarop dat de strafmaat op dwang, dus ook op huwelijksdwang, wordt verhoogd. Allemaal leuk en aardig, maar ook dit kan beter. Ten eerste is het zeer moeilijk om huwelijksdwang te bewijzen. Het slachtoffer zal dit niet snel bevestigen. Ten tweede is de beoogde strafmaat van twee jaar nu ook niet bepaald afschrikwekkend. Waarom wordt een imam die een dergelijk huwelijk heeft gesloten, niet gewoon het land uitgezet? Als dat niet mogelijk is, verbied hem dan om hier nog langer als imam te werken.

Het vorige kabinet stelde dat het het als zijn taak bleef zien ervoor te zorgen dat er geen parallelle samenleving ontstaat met een eigen rechtssysteem, buiten de kaders van onze rechtsorde. Graag hoor ik van de huidige minister dat hij het hiermee volledig eens is en dat de sharia op geen enkele wijze past binnen onze democratische rechtsstaat en daar zelfs permanent mee in strijd is. Daarom verzoek ik de minister tot slot, alle verschijnselen daarvan actief te bestrijden. De PVV-fractie stelt voor om imams een verklaring te laten tekenen, waarin zij aangeven afstand te doen van de toepassing van de sharia in Nederland.

Mevrouw Arib (PvdA): Wij hebben hierover uitgebreid gesproken, mede naar aanleiding van een motie over het strafrechtelijk vervolgen bij huwelijken volgens de shariawetgeving. De vorige minister heeft een onderzoek laten doen. Uit dat onderzoek bleek dat dit soort huwelijken zich in het verleden wel eens hebben voorgedaan, maar dat er geen aanleiding was om daar iets mee te doen en dat het nu eigenlijk bijna niet meer voorkomt. Heeft mevrouw Helder nieuwe signalen? Heeft zij bijvoorbeeld gegevens waaruit blijkt dat nog steeds meisjes in moskeeën worden uitgehuwelijkt of in het huwelijk treden volgens de sharia?

Mevrouw Helder (PVV): Ik verwijs naar het rapport dat deel uitmaakt van de agenda van dit AO. Daar staat het in. In het rapport Sharia in Nederland staat dat het nog steeds gebeurt. Ik zal heel blij zijn als het niet meer gebeurt, dus dan kom ik mevrouw Arib tegemoet, maar zelfs al zou het één keer zijn, dan vindt de PVV-fractie dat echt één keer te veel. Wij moeten de slachtoffers beschermen.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. De afgelopen jaren is een aantal goede projecten en pilots gestart om eergerelateerd geweld te voorkomen en slachtoffers op te vangen. Het is nu zaak om succesvolle pilots om te zetten in blijvende voorzieningen. Daarnaast moeten wij niet alleen specifieke kennis ontwikkelen, maar vooral ook behouden en verspreiden. Uit de brief van de minister blijkt dat hij hiertoe de eerste stappen heeft gezet. De D66-fractie juicht dit toe, maar wil van de minister op een aantal punten harde toezeggingen en op andere punten graag een nadere toelichting.

Nog niet alle politieregio’s liggen op schema in de landelijke uitrol van de methode van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld. Dit centrum heeft zijn bestaansrecht meer dan bewezen en moet wat ons betreft voorlopig nog blijven bestaan. De minister heeft een brandbrief gestuurd naar de korpsen, maar ik hoor graag van hem wanneer wij een volledig geslaagde uitrol kunnen verwachten. Is de minister bereid om de betreffende korpschefs flink aan te sporen? Is er een kans dat door deze vertragingen gevallen van eergerelateerd geweld over het hoofd worden gezien? Het voorkomen en bestrijden, maar vooral ook het opvangen van mogelijke slachtoffers van eergerelateerd geweld vereist structurele betrokkenheid. Is de minister dat met mij eens? De kosten van deze verantwoordelijkheden zijn nu maar tijdelijk gedekt. Ik vraag de minister, een structureel toereikend budget voor de verschillende expertise- en behandelcentra voor eergerelateerd geweld te garanderen.

Daarnaast is in verschillende brieven en rapporten het belang van specifieke deskundigheid aangekaart. De reguliere jeugdzorg heeft niet altijd voldoende expertise in huis. In dit kader heeft bijvoorbeeld Fier Fryslân onlangs de pilot Zahir succesvol afgerond. Deze pilot is inmiddels verlengd tot december 2011. Gezien de goede resultaten van deze gespecialiseerde opvang van meisjes en jonge vrouwen die te maken hebben gehad met eergerelateerd geweld, vindt de D66-fractie dat de twee huidige, landelijke voorzieningen ook na 2011 moeten blijven. Als deze speciale voorzieningen sluiten, kunnen wij de huidige tendens om vrouwen in een meer open opvang te plaatsen, niet doorzetten. Zij zijn dan veroordeeld tot meer gesloten opvangplekken, waar zij soms niet naar buiten kunnen en leven als een gevangene. Dat is de omgekeerde wereld. Wil de minister de toezegging doen dat de twee landelijke voorzieningen voorlopig een structureel karakter krijgen?

Een tweede reden om de huidige speciale voorzieningen open te houden, is dat er voldoende kennis en expertise kan worden opgebouwd en slachtoffers de juiste behandeling krijgen. Ik zie dat de minister non-verbaal reageert; misschien gaat de staatssecretaris hierover. Mijn collega heeft net al aangegeven hoe complex dit is met het grote aantal bewindspersonen.

De registratie van slachtoffers moet uitermate zorgvuldig zijn. Het mag niet gebeuren dat per ongeluk, via bijvoorbeeld een zorgverzekering, gegevens op straat komen te liggen en de veiligheid van het slachtoffer in het geding komt. Helaas gebeurt dat nog wel eens. De capaciteit van de instellingen moet worden uitgebreid en er moet ruimte komen om ook gevluchte stellen op te vangen. Graag hoor ik van de staatssecretaris – denk ik – hoe zij daarover denkt.

In de brief van 16 november meldt de voorganger van de minister dat campagnes over huwelijksdwang goed ontvangen zijn en dat deze het beste in mei kunnen starten. Hoe staat het met de nabeschouwing van de campagnes en met eventuele voorbereidingen? Het zou zonde zijn als de campagnes door te lang nabeschouwen niet tijdig van start kunnen gaan. Kan worden toegezegd dat indien de campagnes een vervolg krijgen, deze in mei van start kunnen gaan?

Er zijn goede stappen gezet in de aanpak van eergerelateerd geweld. Er mogen onder geen beding slachtoffers vallen, omdat er te weinig capaciteit is, omdat er onzorgvuldig omgesprongen wordt met gegevens van slachtoffers of omdat er niet voldoende bescherming is. Ik verwacht dan ook – laat ik het breed formuleren – dat de aanwezige bewindspersonen hun uiterste best zullen doen om voldoende capaciteit en bescherming te garanderen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): Voorzitter. Het is door andere sprekers al gememoreerd: er zijn de afgelopen jaren verschillende experimenten en pilots geweest. Je moet het kind niet met het badwater weggooien als je dit teruglegt bij de verschillende ministeries. Ik weet ook wel dat er niet in elk badwater een kind zit, maar in dit geval zou ik zeggen dat er zelfs een meerling in zit, omdat de projecten op verschillende punten goede resultaten hebben opgeleverd.

Het eerste kind dat ik in dit badwater heb aangetroffen, is het LEC. In onze kringen heeft een lek meestal een negatieve associatie, namelijk dat je een strafrechtelijk onderzoek moet instellen als ergens een lek is, maar dit LEC verdient een heel positieve connotatie. De VVD-fractie is zeer onder de indruk van wat hier met een klein clubje mensen in korte tijd aan expertise en kennis is opgebouwd. Het is niet alleen belangrijk dat die kennis is opgebouwd, maar vooral dat deze toegankelijk is gemaakt. Het LEC heeft een vraagbaakfunctie. Vooral door de structuur waarvoor het heeft gekozen, kan het goed worden gebruikt door alle politiekorpsen. Voorgaande sprekers hebben al de zorg uitgesproken dat een en ander nog niet overal goed genoeg wordt toegepast. Ik maan de minister dan ook om daar werk van te maken, want de query en de checklist die het LEC heeft ontworpen, zijn volgens ons goud waard en kunnen soms letterlijk levens redden. Wij zijn blij met de continuering die in het stuk wordt voorgesteld. Deze past volgens ons ook perfect in het concept van een nationale politie, dat nu verder moet worden uitgewerkt. Dit is bij uitstek iets waarvoor je specialistische kennis nodig hebt op landelijk niveau en waar de verschillende korpsen eenvoudig in in kunnen prikken en de vraagbaakfunctie kunnen gebruiken. Ik hoor graag van de minister of wij erop mogen rekenen dat hij zorg zal dragen voor een goede inbedding van het LEC in de nationale politie.

Het tweede kind dat wij in het badwater hebben aangetroffen, is dat van de gespecialiseerde opvang. Er is vastgesteld dat deze voorziet in een duidelijke behoefte. Een gespecialiseerde aanpak is nodig. Normaal geldt het adagium dat opvang altijd zo dicht mogelijk in de woonomgeving en bij de familie van slachtoffers moet plaatsvinden; dat is hier niet het geval. Het is juist heel verstandig dat opvang op afstand plaatsvindt, omdat anders de veiligheid van slachtoffers in gevaar kan komen. Ook hier pleiten wij voor basiskennis aan de basis, want wij delen de zorg dat er in de jeugdzorg onvoldoende kennis aanwezig is. Houd het daar dan bij de basiskennis, zodat er effectief kan worden doorverwezen naar specialistische instellingen. Individuele instellingen hebben immers onvoldoende kritische massa in huis om deze kennis op peil te houden. Net als voorgaande sprekers pleit ook ik voor het behoud van deze opvangplekken en voor een structurele financiering. Of dit voor een klein deel een taak van de provincies blijft, of het nationaal geregeld wordt of dat het versleuteld wordt via de gemeenten, maakt ons niet uit. Daar laten wij het kabinet vrij in, als het maar geregeld wordt op een effectieve en efficiënte manier.

Ik vraag aandacht voor het probleem van scholing van de slachtoffers. Zij kunnen om veiligheidsredenen immers vaak niet naar reguliere scholen. Bij Fier Fryslân hebben wij gezien dat de methode van e-learning wordt gebruikt. Kan deze niet op veel meer plekken worden gerealiseerd, als mensen, niet alleen meiden, maar ook jongens, om veiligheidsredenen geen normaal onderwijs kunnen volgen? Wij zijn ervan overtuigd dat het op lange termijn schadelijk is niet alleen voor die jongens en meiden, maar ook voor de Nederlandse samenleving, als zij geen gebruik kunnen maken van onderwijs.

In het regeerakkoord is van alles opgenomen over het beleid tegen schijnhuwelijken en huwelijksdwang. Onlangs hebben wij in een AO redelijk diepgaand gesproken over gezins- en huwelijksmigratie. Hierover worden ons voorstellen gestuurd. In dit licht vraag ik de minister om extra zorgvuldig te kijken naar de zogenaamde informele huwelijken, omdat daar twee kanten aan zitten. Ik vraag de minister om daar zorgvuldig aandacht aan te besteden in de stukken die hij aan de Kamer zal sturen.

Wij krijgen nog een evaluatie van de maatschappelijke inbedding. Voorgaande sprekers hebben ook al over de problematiek van de achterlating gesproken. Ik ben bij een door de SSR georganiseerd seminar in Amsterdam geweest, dat vooral gericht was op de Marokkaanse problematiek; daar is ook een en ander aan kennis en expertise opgebouwd en daar worden ook kansen gezien ten aanzien van de moudawana. Ik doe de minister de aanbeveling om daar in zijn evaluatie echt aandacht aan te besteden.

Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. Vandaag spreken wij over een aantal onderwerpen dat gevoelsmatig dicht bij elkaar ligt: huwelijksdwang, eergerelateerd geweld, achterlating en shariarechtspraak. Wie Code Rood heeft gezien, die prachtige en indringende documentaire van Jessica Villerius, kan niet anders dan dat erkennen en ontzet zijn dat dit in ons land voorkomt. Helaas heeft de positieve lijn in emancipatie van veel allochtone vrouwen en meiden – laten wij de mannen en jongens niet vergeten, zoals ook uit de brieven blijkt – in ons land een zeer negatief bijproduct. Dat is het gegeven dat zij, omdat zij kiezen voor hun eigen hart, een breuk met de familie of zelfs hun leven moeten riskeren en op de vlucht moeten slaan. Wij zijn nu een aantal jaren bezig met het Programma Eergerelateerd Geweld. De CDA-fractie constateert dat er heel erg veel is gebeurd op allerlei terreinen. Er is net al gerefereerd aan wat er allemaal is ontwikkeld bij de politie; ik sluit mij op dat punt aan bij de VVD-fractie. Verder spreken wij over de zorg – dat is ook al door meerdere collega’s genoemd – en de pilots en over lesmateriaal en aandacht voor dit thema op scholen. Het is nog steeds niet voldoende, maar wij zijn al ontzettend ver gekomen. Ik denk dat een compliment op zijn plaats is hier. Dat het totale progamma nu wordt gestopt, vind ik op zichzelf geen discussie waard; de discussie moet veel meer zijn of wij de kennis goed borgen. Het maakt voor mij niet zo veel uit of deze dan onder één paraplu komt. Uiteindelijk moeten de mensen die het zullen uitvoeren, het tussen hun oren hebben. Daar heb ik nog wel een paar vragen over.

Op papier is heel veel geregeld, maar het lijkt soms nog onvoldoende tussen de oren te zitten of nog geen plek gekregen te hebben in de cultuur van een organisatie. Dat blijkt ook weer uit Code Rood. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat de jeugdzorg nog steeds onvoldoende scherp is ingesteld op de mogelijkheid van eerwraak. Helaas betekende dit, dat de opnames van een meisje dat mee zou werken in de film – de opnames waren al gemaakt – door een fout van haar voogd uit de documentaire gesneden moesten worden vanwege haar veiligheid. Dat is nog steeds symptomatisch voor de jeugdzorg. Niet altijd is het goed om ouders erbij te betrekken en hen te vertrouwen in hun intenties. Dat liet Code Rood ook zien. Dat specifieke geval speelde zich dan wel af in België, maar het had dezelfde achtergrond. Welke afspraken zijn er precies gemaakt binnen de jeugdzorg op dit punt?

Een andere onduidelijkheid zorgt ook voor grote problemen. Een meisje van onder de 18 wilde bij de politie aangifte doen van dreiging met eerwraak. Zij werd echter weggestuurd, omdat de politieagent aangaf dat zij alleen aangifte mocht doen met toestemming van haar ouders, maar ja, die waren nu juist het gevaar, of haar voogd, die zij nog niet had. Uit navraag blijkt dat het voor veel agenten niet helemaal duidelijk is. Het gaat dan niet alleen om eerwraak, maar ook om misbruik; daarbij zou dit ook een rol kunnen spelen. Ik heb begrepen dat je het recht hebt om aangifte te doen, dat dit mogelijk moet zijn, maar het blijkt dat niet elke agent er evenzeer van overtuigd is dat het op deze manier kan. Het lijkt mij iets om nog eens even goed de organisatie in te slingeren. Dit moet gewoon kunnen en er mag bij de agenten geen enkel moment van twijfel zijn als zo’n meisje of jongen bij het loket komt.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik dacht dat collega Sterk door zou gaan op de landelijke aanpak, waar het ministerie van Justitie tot nu toe het voortouw in had. Aan de hand daarvan krijgen wij ook de rapportages waardoor wij hier elke keer weer op terug konden komen. Ik ben het met mevrouw Sterk eens dat het niet altijd gaat om de vorm, maar veeleer om de inhoud. In dit geval, bij eergerelateerd geweld, denk ik echter dat het te vroeg is om het over te laten aan de departementen. Zij moeten hun werk doen, maar je hebt toch een landelijke aansturing nodig. Alleen op die manier houden wij een vinger aan de pols. Dan kan de Kamer, als het nodig is, aan de bel trekken. Ik ben bang voor versnippering. Deelt mevrouw Sterk deze mening?

Mevrouw Sterk (CDA): Dat is meer een discussie over de vraag hoe de Kamer het beste geïnformeerd kan blijven over de voortgang. Ik kan mij voorstellen dat de Kamer over dit thema blijft praten, maar hoe de organisatie daarachter zit, vind ik minder interessant. Wellicht houdt zo’n actieprogramma dan op te bestaan; het zij zo. Het gaat mij erom dat wij in de gaten houden dat de kennis blijft waar deze is en verspreid wordt. Ik heb net gezegd: wij kunnen op papier alles regelen, maar een en ander blijkt bij een heleboel organisaties nog niet doorgedruppeld te zijn. Daarin is een rol voor ons weggelegd om daar steeds op te hameren. Daarom kunnen wij het hier volgens mij wel in die samenhang bespreken. Dat is echter nog iets anders dan per se eisen dat het actieprogramma overeind blijft. Ik ben er niet om actieprogramma’s overeind te houden, maar om problemen te bestrijden.

Dan ga ik verder met de financiering van de pilots, een onderwerp dat ook al door meerdere collega’s is genoemd. De financiering loopt in 2011 af. Op dit moment worden de pilots gefinancierd door de rijksoverheid. Als de financiering van zo’n pilot na die tijd wordt overgelaten aan een financieringsvorm zoals die van de jeugdzorg, bestaat echter het risico dat een dergelijke pilot onmiddellijk ophoudt te bestaan. Deze meiden worden immers niet in hun eigen provincies opgevangen; daarvoor is het risico te groot. Dan zeggen de provincies waar de pilots zijn dat het niet «hun» meisjes zijn, terwijl de provincies waar die meisjes vandaan komen, zeggen dat de instelling niet in hun provincie staat. De consequentie is dat wij allemaal vinden dat het belangrijk is dat dit soort pilots er zijn, maar niemand daarvoor zijn nek wil uitsteken. Ik wil graag weten of de staatssecretaris bereid is om dat te doen. Dat betekent niet voor mij dat de rijksoverheid dat per se moet blijven bekostigen, maar er moet wel een oplossing komen voor het probleem dat provincies daar dus niet altijd toe genegen zijn. Ik zou me kunnen voorstellen dat er een soort van potje wordt gemaakt voor deze specialistische zorg, waar elke provincie een deel in afroomt. Uit dat potje kan deze vorm van zorg dan worden bekostigd. Wij hebben daartoe een aantal jaren geleden ook al een motie ingediend. Ik sta open voor iedere optie. Mijn zorg is vooral dat deze gespecialiseerde zorg overeind blijft en dat wij dat op een slimme manier doen.

Een ander probleem is dat de geheimhouding van de identiteit en de verblijfplaats van deze meisjes nog steeds niet goed geregeld is. Het is in het afgelopen jaar toch weer gebeurd dat negen gevallen bekend zijn geworden doordat slinkse familieleden naar een zorgverzekeraar bellen en daar een medewerkster aan de telefoon krijgen die net niet scherp genoeg is op het vinkje dat in het systeem staat, waardoor de identiteit van zo’n meisje toch bekend wordt. Bij Blijf-van-mijn-lijfhuizen is het misschien niet zo’n probleem – onlangs stond in de krant dat het juist positief kan werken – maar hier is het echt letterlijk killing als dat gebeurt. Volgens mij is de staatssecretaris hiervoor verantwoordelijk. Waarom gaat zij niet op zoek naar een ander systeem waarbij gewoon wordt gezegd: dit krijgt een soort label, want deze meiden worden ernstig bedreigd? Daarmee komen ze niet in het systeem terecht. Zoveel meiden betreft het niet. Voor hen wordt een apart potje gemaakt waaruit die zorg wordt bekostigd. Op deze manier loop je in ieder geval niet het risico dat deze meiden met naam en verblijfplaats op straat terechtkomen.

Over huwelijksdwang is al het nodige gezegd. Ik wil derhalve eindigen met een paar opmerkingen over de shariarechtspraak. Wij herhalen het hier nog maar eens: wij willen geen parallelle samenlevingen in dit land. Daarom past het ook niet dat wij vormen van shariarechtspraak zouden hebben. Het onderzoek laat zien dat geïnstitutionaliseerde shariarechtspraak in Nederland niet aanwezig is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Engeland. Daar hebben wij natuurlijk die discussie over gehad. Ik maak mij echter sterk dat niet-geïnstitutionaliseerde shariarechtspraak wel degelijk voorkomt in Nederland. Ik begrijp tegelijkertijd dat dit heel moeilijk aan te pakken is. Het is op zich niet verboden, maar het is natuurlijk wel aanwezig. Ik heb in het kader daarvan een debat gevoerd met de vorige ministers over artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht. Daar heb ik nog geen reactie op gekregen in de brief. Ik zie de heer Opstelten reageren, dus ik hoop dat hij wil ingaan op de volgende vraag: als in een huiselijke setting door iemand een informeel huwelijk wordt gesloten – dat kan volgens de islam; dat hoeft niet per se een imam te zijn – valt dat dan onder de term «geestelijk bedienaar» en is de gebeurtenis daarmee dus ook strafbaar? Ik hoor graag nog een antwoord op die vraag.

Mevrouw Helder (PVV): Ik hoor mevrouw Sterk zeggen dat zij zich er sterk voor maakt dat bepaalde vormen van shariarechtspraak wel in Nederland voorkomen, maar dat dit niet verboden is. Ik denk dat bepaalde onderdelen daarvan wel verboden zijn. Als ik met een motie kom om die vormen van shariarechtspraak te verbieden, krijg ik dan de steun van de CDA-fractie?

Mevrouw Sterk (CDA): Dat is een beetje een verzoek of je op spoken wilt jagen. Mevrouw Helder heeft er ook op gewezen dat er geschillenbeslechting plaatsvindt. Dat mag op zichzelf. Dat gebeurt ook binnen de rooms-katholieke kerk en dat gebeurt binnen de joodse of de christelijke kerk. Dat is op zichzelf niet verkeerd. Het is verkeerd als er dwang ontstaat en als er dus dingen gebeuren waardoor mensen het gevoel hebben dat zij onder druk dingen moeten doen die ze eigenlijk niet willen doen. Dat wil ik strafbaar stellen. Dat geldt bijvoorbeeld voor die informele huwelijken. Uit de rapportage blijkt ook dat vrouwen uit het buitenland hier komen en niet snappen dat als je in Nederland voor de islamitische wet trouwt, je dan niet automatisch ook een burgerlijk huwelijk bent aangegaan. Zij hebben het idee dat zij daaraan geconfirmeerd zijn, wat bijvoorbeeld ook consequenties heeft als het om kinderen gaat. Juist daarom vind ik het van belang dat we echt alles proberen te doen om dit soort informele huwelijken ook strafrechtelijk te kunnen vervolgen. Naar mijn idee is dat op dit moment niet goed genoeg geregeld.

Mevrouw Helder (PVV): Mag ik dan de conclusie trekken dat mevrouw Sterk het probleem alleen ziet bij informele huwelijken?

Mevrouw Sterk (CDA): Dat is inderdaad wel een van de grootste problemen. Dat komt volgens mij ook uit het onderzoek naar voren. Als mensen via een vorm van shariarechtspraak worden veroordeeld tot steniging, dan hebben we ook een probleem. Maar ik geloof dat iedereen het aan deze tafel snel met elkaar eens zal zijn. Daar is uw verbod op de shariarechtspraak in die vorm volgens mij niet voor nodig.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Wie herinnert zich niet de dramatische dood van Zeynep Boral, de 24-jarige vrouw die op klaarlichte dag op het station van Alkmaar door een familielid werd vermoord? Dat is de kille realiteit van eergerelateerd geweld waar we het vandaag over hebben. Vermoedelijk gaat het om zo’n dertien dodelijke slachtoffers per jaar. Dat aantal is best wel stabiel, want in 2008 ging het om elf doden en in 2007 om dertien doden. Mijn allereerste vraag stel ik aan de minister van Justitie. Hoe denkt hij dat het komt dat het aantal stabiel blijft, dus dat het niet aan het dalen is?

Mevrouw Sterk (CDA): De heer Dibi noemt aantallen en vindt blijkbaar dat de registratie van eergerelateerd geweld goed werkt. Werkt die registratie op dit moment al zo goed dat dit echt gewoon de harde cijfers zijn van het aantal doden dat op basis van eergerelateerd geweld wordt gepleegd?

De heer Dibi (GroenLinks): Zeker niet. Ik denk dat er heel veel dingen nog niet bij opgeteld zijn. Maar de cijfers die wij nu krijgen via de politie, wijzen op ongeveer dertien doden per jaar. Ik zie wel dat dit cijfer redelijk stabiel blijft. De pogingen tot zelfmoord zitten er niet bij, de mislukte pogingen zitten er ook niet bij. Die moet je er eigenlijk allemaal bij rekenen. Maar ik vind het zorgwekkend dat het aantal dat wij dan via de politie krijgen, stabiel is. Mijn vraag is hoe de minister daartegen aankijkt.

Mevrouw Sterk (CDA): Het is natuurlijk de vraag of de constatering van de heer Dibi terecht is. Ik begrijp uit zijn woorden dat hij van mening is dat hij een terechte constatering doet.

De heer Dibi (GroenLinks): Nee, ik denk niet per se dat het een terechte constatering is. Ik denk dat we nog geen volledig zicht hebben op de omvang van de problematiek. Maar de cijfers die ik wel tot mijn beschikking heb, laten een stabiel aantal doden per jaar zien. Waarom is dat aantal stabiel, waarom is er geen sprake van een daling? En kloppen die cijfers? Gaat het niet om meer gevallen? Eergerelateerd geweld is heel moeilijk te bewijzen. Ik leg die vraag ook neer bij de minister.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Inmiddels is er veel ten goede gekeerd. De rapporten die vandaag geagendeerd zijn, laten zien dat er in de afgelopen jaren ontzettend veel kennis is opgebouwd. Ook betrokken minderhedenorganisaties hebben zich in het project «Aan de goede kant van de eer» ingespannen om eerwraak in eigen kring bespreekbaar te maken en tegen te gaan. Ik ben zelf een keer bij een Turkse familieconferentie geweest waarin eerwraak bespreekbaar werd gemaakt, ook met documentaires. Dat was nogal heftig. Er waren heel veel emoties. Maar na die emoties was er echt ruimte voor debat en discussie en zag je gewoon dat er sprake was van vooruitgang in de manier waarop aangekeken werd tegen zogenaamde schending van de familie-eer.

GroenLinks wil allereerst grote waardering uitspreken voor al die inspanningen en verbeterslagen. Dan past het ook om ex-minister Verdonk een compliment te geven, omdat zij hier als verantwoordelijke minister ook heel hard aan heeft getrokken.

De VON, de Vluchtelingenorganisaties Nederland, die ook heel erg belangrijk zijn in dit debat, hebben zich bij ons beklaagd over het feit dat zij niet echt als gelijkwaardige partner zijn meegenomen. Hoe wil de minister hiermee omgaan? Is de klacht terecht? Moeten de vluchtelingenorganisaties Nederland niet meer bij dit beleid betrokken worden?

De rapporten laten nog meer zien dan verbeteringen. Het is ontzettend gecompliceerd om aan te tonen of er in individuele gevallen ook sprake is van een eergerelateerd motief. Daarvoor is zeer deskundige en precieze kennis nodig. Met het afsluiten van het project is het van belang dat die kennis wel bewaard blijft. Ik deel de mening van mevrouw Sterk en mevrouw Arib. Het kan mij niet zoveel schelen waar die kennis zich bevindt, als die kennis maar blijft bestaan en toegankelijk is voor iedereen die te maken heeft met eerwraak! Dat staat buiten kijf, omdat onderzoekers ook gewoon stellen dat dit een kwestie is van de lange adem. Wij zijn nu nog niet klaar.

Er ligt nog een veel klemmender probleem. Dat is volgens mij ook het centrale punt van dit debat. Dat zijn de potentiële slachtoffers van eergerelateerd geweld die op zoek zijn naar een zo veilig mogelijke opvangvoorziening. Daaraan bestaat nog steeds een groot gebrek. Fier Fryslân gaf aan dat in het eerste halfjaar van 2010 van de 53 aanmeldingen 31 geweigerd moesten worden. Ik vind dat best wel schandelijk. Ik vind het eerlijk gezegd ook een beetje gênant dat we met dit kabinet in gesprek moeten gaan over de vraag of er nog wel genoeg subsidie is om de pilots door te laten gaan. Er is een aangehouden motie van GroenLinks, maar daar hoeven wij toch geen moties voor in te dienen! We kunnen toch vandaag de principeafspraak met elkaar maken dat de Kamer nooit zal debatteren met het kabinet over de vraag of er wel of niet voldoende euro’s zijn voor voldoende opvang. Volgens mij moet de principeafspraak zijn dat er altijd opvang is als daar vraag naar is. Kan de minister van Justitie die toezegging doen?

De voorzitter: Wij hebben net begrepen dat de staatssecretaris dat deel van de beantwoording voor haar rekening neemt.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter, ik weet dat minister Opstelten heel erg daadkrachtig is. Dus ik dacht: ik probeer het even bij hem. Als mevrouw Veldhuijzen die toezegging wil doen, dan ben ik daar heel gelukkig mee. Het kabinet spreekt immers met één mond. Ik meen het overigens wel serieus. Wij weten al langer dat er sprake is van een tekort aan opvang. Het is raar dat het kabinet niet uit zichzelf een brief heeft gestuurd waarin gewoon staat dat het geregeld zal worden. Waarom moet de Kamer eraan te pas komen?

Ik kom te spreken over de opvang van jongens. Er is ook een vraag van bijvoorbeeld homoseksuele moslims naar opvangvoorzieningen. Kan de minister aangeven hoe het daarmee staat?

Een volgend punt is de jeugdzorg. Al sinds ik Kamerlid werd in 2006, wordt er gesproken over onvoldoende kennis bij de jeugdzorg als het gaat om eerwraak. Wij moeten toch niet elk jaar weer beginnen met dezelfde vraag! Er moet toch op een gegeven moment afgesproken worden dat de jeugdzorg op dit dossier aan een aantal eisen voldoet. Nogmaals, hoe gaat de staatssecretaris hier werk van maken?

Het is mij ter ore gekomen dat het wel eens voorkomt dat een dader van eergerelateerd geweld de voogdij blijft houden over zijn kinderen. Ik weet niet of het klopt, maar ik wil deze vraag wel neerleggen bij het kabinet. Het kan volgens mij nooit tot de opties behoren dat een dader van eergerelateerd geweld de voogdij houdt over zijn kinderen. Ik hoor hierop graag een reactie.

Ik heb ten slotte nog twee punten. Ik heb een motie ingediend over de strafbaarstelling van huwelijksdwang. Deze motie is Kamerbreed aangenomen. In de motie wordt de regering verzocht, ervoor zorg te dragen dat huwelijksdwang apart in het Wetboek van Strafrecht wordt opgenomen. Deze motie is nog steeds niet uitgevoerd. Ik wil weten wanneer zij wel uitgevoerd wordt.

Dan wil ik nog iets zeggen over de sharia. Voor GroenLinks staat voorop dat wij dat met z’n allen niet moeten willen, nu niet en nooit niet. Ik heb op zich goed nieuws voor mevrouw Helder: de secularisering onder de Nederlandse moslims wordt voortvarend doorgezet. Dat betekent dat er steeds minder draagvlak zal zijn voor sharia. Voor minister Donner is dat misschien iets minder goed nieuws, omdat hij secularisering ziet als het grote probleem dat aanleiding geeft tot antisemitisme en weet ik veel wat voor andere rare fratsen.

De voorzitter: Mijnheer Dibi, wilt u afronden?

De heer Dibi (GroenLinks): In de discussie over de sharia wil GroenLinks wel opmerken dat ideeën vrij zijn, hoe verwerpelijk ze ook zijn. Mensen zijn vrij om op welke manier dan ook aan te kijken tegen de samenleving. Die ideeën moeten we in het debat bestrijden met onze eigen ideeën. Maar als die ideeën aanzetten tot onderdrukking of geweld of tot overtreding van de wet, dan moeten we met z’n alleen ons daartegen verzetten.

Mevrouw Arib (PvdA): Wij hebben ook met de vorige minister heel lang over shariahuwelijken gesproken. Nu komt ook secularisering aan de orde. Gebleken is dat het vaak bekeerde Nederlandse meisjes zijn die daarin trappen.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik neem dit aan ter kennisgeving.

De voorzitter: Ik kijk even naar de bewindslieden.

Minister Opstelten: Half drie is prima.

De vergadering wordt van 14.20 uur tot 14.30 uur geschorst.

De voorzitter: Ik geef voor het antwoord in eerste termijn van de regering allereerst het woord aan minister Opstelten van Veiligheid en Justitie.

Minister Opstelten: Namens het kabinet dank ik de leden van de commissie voor hun inbreng. Ik heb altijd begrepen dat de Kamer uitnodigt en dat het kabinet vervolgens bepaalt welke kabinetsleden naar de Kamer komen. In dit geval zijn we dus inderdaad niet met z’n allen, gelet op de verantwoordelijkheden, maar zullen alle betrokken bewindslieden wel hoorbaar zijn in de beantwoording. De minister van Binnenlandse Zaken zal natuurlijk ook voor minister Leers van Immigratie en Asiel antwoorden. Ik heb het genoegen om ook namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te mogen antwoorden. Het is ook mogelijk dat wij soms alleen komen, mits de Kamer dat dan goedvindt. Het gaat toch om de antwoorden die we geven. Als we dat maar herkenbaar doen! Ik heb inmiddels geleerd dat het zo gaat, en dat doet mij ook deugd.

Het is belangrijk dat wij hier zitten om te praten over de aanpak van eergerelateerd geweld en aanverwante onderwerpen. Alle woordvoerders hebben op hun eigen manier aangegeven dat wij daar in ons land in het afgelopen jaar hard mee aan de slag zijn gegaan. Dat geldt voor dit huis en voor de diverse kabinetten. Dat geldt ook voor de steden en waar dan ook. Ook de politie, het Openbaar Ministerie en de hulpverlening zijn daarmee aan de slag gegaan. Het is natuurlijk een punt van bedreiging, isolatie en persoonlijke vrijheid. Iedereen moet, uiteraard binnen de regels van de wet in ons land, persoonlijk zijn vrijheid kunnen kiezen. Daar staan wij voor in dit land.

Deze zaken hebben natuurlijk een ongelooflijk grote impact op de slachtoffers. In de meeste gevallen gaat het daarbij om vrouwen en meisjes, maar er zijn ook mannen en jongens bij betrokken. Dat maakt dat dit kabinet ook na afronding van het programma Eergerelateerd Geweld blijvend zal inzetten op de aanpak van eergerelateerd geweld en huwelijksdwang, maar dan in een breder kader. Ik zal dat later tijdens mijn betoog nog toelichten. Als één bewindspersoon de zaak coördineert, dan wordt die zaak daar niet altijd sterker van. Het is ook heel goed als je het onderwerp tot prioriteit verklaart, als je aangeeft dat je dat belangrijk vindt en dat je het borgt. Dan is het juist goed dat je daar ook breed met de verschillende bewindspersonen gezamenlijk verantwoordelijkheid voor neemt.

Wij gaan de specialistische kennis en structuur waarover wij nu beschikken, borgen binnen de bestaande structuren. Dat betekent dus niet dat we zeggen: we zijn er; we kunnen een tandje lager; laat iedereen het nu maar doen en dan houden wij het een beetje in de gaten. Nee, we zijn er dus nog niet, zeg ik nadrukkelijk. Ik zal daar later in mijn betoog nog iets over zeggen. Dat zal u misschien verrassen en blij stemmen, maar ik heb me op dat punt laten overtuigen. Ik zeg nog niet wat het is. Daarom was het overigens prettig dat er een schorsing was van tien minuten, en niet van vijf minuten.

Ik wil verder samen met de staatssecretaris van VWS – mag ik ook zeggen: schouder aan schouder – geweld in afhankelijkheidsrelaties aanpakken. Dat hebben wij in de opmaat naar dit overleg ook met elkaar afgesproken. De staatssecretaris heeft de Kamer daar recent schriftelijk over geïnformeerd. Een samenhang in de aanpak van de verschillende vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties, zoals huiselijk geweld, kindermishandeling, eergerelateerd geweld, vrouwelijke genitale verminking en oudermishandeling, wordt vanuit het veld ook wenselijk geacht. Dan stuur ik een rapportage over huiselijk geweld, dan gaat het over eergerelateerd geweld, binnen ons werk zijn dat allemaal prioriteiten. Je moet dat ook bij elkaar brengen. Dat betekent niet dat je de heel specifieke kennis daarmee weer algemeen maakt, maar dat je er één samenwerkingsverband van maakt, ook in de aansturing binnen het kabinet. Dat hebben wij afgesproken. Dat zou misschien in de werkwijze van de Kamer ook zo kunnen: dat die onderwerpen dan gezamenlijk worden behandeld met een delegatie van het kabinet. De problematiek van al deze geweldsvormen is in vele opzichten vergelijkbaar, maar de aanpak krijgt nu op verschillende plekken en manieren vorm. Dat zouden wij willen veranderen.

Het momentum is er ook, gezien het feit dat naast het programma Eergerelateerd Geweld eind 2010 tevens de volgende fase van het Plan van aanpak Huiselijk Geweld en het Actieplan Aanpak Kindermishandeling zijn afgerond. Dat biedt een mooie kans om datgene wat er nog moet gebeuren, nu beter op elkaar af te stemmen en aan te scherpen. Wij zullen, waar nodig, natuurlijk ook de andere departementen, zoals dat van BZK en van OCW betrekken bij onze aanpak. Daarnaast wil ik de expertise en de instrumenten die in de afgelopen jaren zijn ontwikkeld, goed borgen. Dat is een mooie zin. Kamerleden zullen dan in de tweede termijn vragen: en hoe doet u dat dan? Ik noem hier in de eerste plaats het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC). Het LEC speelt een niet meer weg te denken rol in de Nederlandse aanpak van eergerelateerd geweld. Die belangrijke en onmisbare rol van dit centrum komt op verschillende manieren tot uiting. Alle woordvoerders hebben daarover gesproken. In de eerste plaats heeft het LEC een substantiële taak bij de operationele behandeling van heel complexe zaken, eerzaken, met een gewelddadig karakter. In de tweede plaats maakt het LEC zich sterk voor controle en bewaking van een door het centrum ontwikkelde methode voor vroegherkenning en verdere aanpak van eerzaken. Dankzij deze methode worden de regiokorpsen in staat gesteld om op uniforme wijze minder lastige zaken zelfstandig af te doen. Met het oog op die hoge eisen aan kwaliteit wordt binnen dit expertisecentrum ook zelfstandig wetenschappelijk onderzoek gedaan. Het LEC levert voorts een wezenlijke bijdrage aan onderwijsprogramma’s voor de politie, de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie.

Mevrouw Sterk heeft aan de hand van een praktijkvoorbeeld aangegeven waarom een structurele borging van het LEC belangrijk is. Ik heb besloten dat na 2012 het LEC wordt voortgezet en dat wij daar inderdaad een structurele plaats voor zullen vinden. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft dat aangegeven. Ik had even vijf minuten nodig om echt de klap te geven, maar dat krijgt ook een borging in de nationale politie. Daarmee is de structurele financiering rond. Zoals de heer Dibi ook zei: dit is een kwestie van geduld. Dat is in feite een verkeerd woord, want wij hebben die tijd eigenlijk niet. Maar je moet wel de lange adem hebben. Het is een marathon. Daarom hebben wij die knoop doorgehakt. Ik ben ook overtuigd van het feit dat je echt je verantwoordelijkheid moet nemen dat de expertise die er is, niet wegvloeit. Ook dat is door verschillende woordvoerders gezegd. Iedereen heeft op zijn of haar manier over het LEC gesproken. De een met meer waardering dan de ander, maar we gaan het dus borgen.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik heb al gezegd dat ik het heel belangrijk vind dat er expertise is. Uit allerlei zaken uit het verleden is echter gebleken dat het LEC grove inschattingsfouten heeft gemaakt. Dan gaat het niet om personen, maar om het functioneren van het LEC. Ik vind het belangrijk dat dit kritiekpunt wordt meegenomen. Mijn tweede bezwaar was en is dat alles bij het LEC is geconcentreerd. Het LEC registreert en adviseert. Alles wordt dus door één centrum gedaan. Dat vind ik gewoon niet goed. Er moet een beetje onafhankelijkheid zijn. Iemand van buiten moet daarop toe kunnen zien. Het moet geen eenmansbedrijf zijn.

Minister Opstelten: Dat begrijp ik. Het LEC wordt geprezen door iedereen hier aan tafel, maar er zijn natuurlijk ook kritische punten. En er zit dynamiek in. Ik ben echter wel overtuigd geraakt van het punt dat je, nu je ook nationale politie krijgt, daarbinnen zo’n centrum moet hebben dat daar voor de politie en politiegerelateerde onderwerpen een rol kan spelen. Het moet ook een rol spelen ten behoeve van het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht, die hun eigen verantwoordelijkheden hebben. Er moet dus een baken zijn, maar dat neemt natuurlijk niet weg dat er verder allerlei onafhankelijke posities moeten zijn die ook weer tegengas geven aan het LEC. Mevrouw Arib hoeft niet bezorgd te zijn dat we, als er iets is met dit onderwerp, alleen even bellen met het LEC om te vragen of het wel of niet klopt. Er zijn opmerkingen gemaakt in de trant van «u stopt het project, loopt het nu niet weg?». Dat is een onjuiste conclusie. Dat heb ik al helder aangegeven. We moeten er wel voor zorgen dat de bestaande structuren, voorzieningen en expertise worden vastgehouden. Maar we houden die wel voortdurend tegen het licht. Die evaluatie vindt natuurlijk van tijd tot tijd plaats. De mensen die er zijn, kunnen aan de ene kant blij zijn, maar ze moeten aan de andere kant natuurlijk ook met spanning afwachten hoe de evaluaties aflopen. Het gaat om de kwaliteit.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik ondersteun de woorden van mevrouw Arib absoluut niet. Ik hoop ook niet dat de minister daar al te zeer in meegaat. Uit eigen ervaring weet ik hoe waardevol het LEC adviseert. Ik vind ook niet dat wij op basis van een enkel geval nu een bepaald oordeel moeten gaan vellen.

Minister Opstelten: Ik hoop dat mijn woorden duidelijk zijn. Het LEC gaat door. Er zal financiering voor gevonden worden binnen de financiering van de politie. Dat heb ik net even laten nagaan. Dat kan. We zullen het functioneren van deze organisatie gewoon van tijd tot tijd tegen het licht houden. Dat doen wij bij alle organisaties. Gaat het goed of moeten er puntjes op de i gezet worden? Moet het beter? Los daarvan zijn er natuurlijk allemaal anderen die meedenken. Daar kijken en luisteren we ook naar.

Voor alle professionals zijn er natuurlijk opleidingen beschikbaar. Ik kan op dat punt natuurlijk een heel verhaal houden, maar ik wil het daar maar even bij laten. Ik zal nog een aantal gerichte vragen beantwoorden. Gevraagd is of het onderwerp van het eergerelateerd geweld op de prioriteitenlijst van het OM staat. Het is geen separaat genoemde prioriteit. Geweld is een topprioriteit. Daaronder vallen huiselijk en eergerelateerd geweld. Het is dus een onderwerp dat absoluut in het kader van opsporing en vervolging topprioriteit heeft en krijgt. Dat betekent niet dat elke officier van justitie nu van alles op de hoogte is, net zoals dat met politiemensen en met de leden van de rechterlijke macht niet het geval is. Daarom moeten wij door met die opleidingsprogramma’s.

Vervolgens is gevraagd of er voldoende capaciteit is. Ik heb in mijn veelvuldige contact met het Openbaar Ministerie nog geen enkel signaal gekregen dat men op dat punt extra capaciteit wil. Wij hebben natuurlijk het programma van de 100 mln. in het regeerakkoord. Dat zijn de extra gelden voor de politie. Ik zie dat de heer Dibi en mevrouw Berndsen nu gaan lachen, maar het is toch zo. We zouden het daar echter vandaag niet over hebben. Daarover hebben wij een afspraak gemaakt. Het effect van het beleid van het regeerakkoord is natuurlijk dat er meer in de keten gebeurt. Daarvoor is 100 mln. beschikbaar. Dat betekent ook extra capaciteit en inspanningen voor het OM.

Mevrouw Helder heeft gevraagd waarom in de voortgangsrapportage geen informatie is opgenomen over de strafrechtelijke afdoening van mogelijk eergerelateerde zaken met dodelijke afloop. Hoewel ik goed ingelezen ben, heb ik de toezegging van mijn voorganger met betrekking tot dit onderwerp als zodanig niet terug kunnen vinden. Dat verklaart ook waarom er niet expliciet over is gemeld. Het spreekt echter voor zich dat deze zaken, net als alle andere zaken met dodelijke afloop, met prioriteit strafrechtelijk worden afgedaan. Over de eerzaken met dodelijke afloop in 2008 en 2009 heeft het parket-generaal mij laten weten dat het in totaal om 26 zaken gaat. Dat is dus over twee jaar. De heer Dibi heeft daar ook op gewezen. In 25 zaken is door het OM voortvarend vervolging ingesteld. In één zaak is geseponeerd wegens het overlijden van de verdachte.

Mevrouw Helder heeft voorts gevraagd of daders van eergerelateerd geweld een harde strafrechtelijke aanpak krijgen. Het antwoord daarop is «ja». Krachtig en adequaat strafrechtelijk optreden tegen de daders is geboden. Dat is in ieder geval een scherp onderdeel van mijn beleid.

Mevrouw Sterk en mevrouw Helder hebben gesproken over de shariarechtspraak. Shariarechtspraak als zodanig is natuurlijk totaal onaanvaardbaar. Die kan en zal op geen enkele manier worden getolereerd. Dat is wat mevrouw Sterk de institutionalisering van shariarechtspraak noemt. Daar is dus ook van gezegd dat dit niet gebeurt. Ik zal hier nog een paar opmerkingen over maken en collega Donner zal over de meer vreemdelingrechtelijke zaken het woord voeren.

De advisering of geschillenbeslechting op grond van geloofsregels is niet bij voorbaat fout of strafbaar. Wat je er ook van vindt! Dat moet ik eerlijk zeggen, want anders heb ik moeite met mezelf. En dat is ook niet goed. Maar meewerken door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon aan shariarechtspraak kan wel strafbare gedragingen opleveren als daarbij bedreiging, dwang, mishandeling of het oproepen tot verstoring van de orde, verstoring van het publieke leven of bedreiging van onze rechtspraak plaatsvindt. Dan gaan we natuurlijk met z’n allen daar met harde hand tegenaan. Dat is duidelijk. Verder kan een rechtspersoon op grond van artikel 2.20 van het Burgerlijk Wetboek verboden worden verklaard en ontbonden worden als werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde, met name als leiding wordt gegeven aan strafbare gedragingen.

Dit is mijn inzet. Ik kan er niet zoveel mee. Ik lees de berichten over shariarechtspraak met schrikachtige ogen, maar ik moet gewoon feitelijk als minister beoordelen wat er aan de hand is. Dat is in dit land gelukkig zo, zonder aanzien des persoons.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd hoe het met de landelijke uitrol bij de politie staat, met name bij de politieregio’s. Zij is daar meestal goed over geïnformeerd. Wij hebben goede en minder goede, en ook regio’s die nog niet meedoen. Ik kan nu een heel verhaal houden over de structuur, waar het LEC in zit en contactfunctionarissen et cetera. Dat ga ik dus niet doen. Ik hoop dat de Kamer er genoegen mee neemt dat wij gewoon via het LEC, dat een ondersteunende rol daarin heeft, voortdurend de thermometer erin houden en vragen hoe het ermee staat en wie er goed en minder goed functioneren. Er komt tenslotte nationale politie. Ik ben dan ook langzamerhand zo aan het functioneren, terwijl dat nog niet eens mag, dat ik mij meer dan mijn voorgangers al een beetje in die rol begeef. Dus als iemand niet doet wat is afgesproken, dan heb ik heb de neiging om zelf even contact op te nemen of om dat door een van mijn mensen te laten doen. Dat geldt ook voor dit terrein. Ik zal dat nauwgezet doen.

Mevrouw Sterk heeft gesproken over de mogelijkheid om als minderjarige aangifte te doen van eergerelateerd geweld. De leden Voordewind en Rouvoet hebben daar volgens mij ook vragen over gesteld. Ik zie mevrouw Sterk nu aarzelend kijken. Zij schudt haar hoofd. Ik neem aan dat zij vindt dat die vragen daar niet over gingen. Die vragen gingen daar wel over, want ik heb ze hier voor me liggen.

Mevrouw Sterk (CDA): Nee, dat is niet wat ik beweer. Ik ken veel vragen van de heer Rouvoet, maar ik weet niet op welke de minister nu specifiek doelt.

Minister Opstelten: De algemene regels over het doen en innemen van aangiftes zijn onderdeel van het basisonderwijs van de politie. Iedere politieagent wordt geacht deze te kennen. Ik ben het er totaal mee eens. Dat is de boodschap zoals ik die heb begrepen. Dit is een voorbeeld ervan, en niet meer dan dat. Ik ga dat dus verder ook niet meer uitwerken. Wij moeten er gewoon voor zorgen dat dienders op straat weten waar het over gaat en wat hun positie is. Zij moeten degenen die aangifte willen doen, een beetje helpen om aangifte te doen in plaats van dat zij de boot afhouden. Ik heb dat gisteren trouwens ook gezegd. Ik hoop dat de Kamer vindt dat ik daarin consistent opereer.

Het heeft gewoon te maken met de kwaliteit van het aangiftebeleid. Die moet omhoog en dit is er een specifiek voorbeeld van. Gisteren was daar ook sprake van. U kunt er bij mij van op aan, u mag mij eraan houden en mij hierop aanspreken.

Nu de informele huwelijken. Ik weet dat daarover in het verleden debatten zijn geweest. Het is aan de ene kant een vrij ingewikkeld verhaal, aan de andere kant weer niet. Ik ben er gewoon mee opgevoed dat het kerkelijk huwelijk plaatsvindt na het burgerlijk huwelijk, punt. Zo is het nu eenmaal en het geldt voor iedereen. Artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de bedienaar van de godsdienst die, voordat partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid die daarop betrekking heeft verricht, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie. Uit een onderzoek van de Universiteit Leiden, dat ik vanochtend nog even op mijn bureau kreeg, blijkt inderdaad dat wel eens buiten moskeeën in huiselijke kring door een bedienaar van de godsdienst plechtigheden van geestelijke aard worden voltrokken, zonder dat daaraan een burgerlijk huwelijk is voorafgegaan. Of hiertegen kan worden opgetreden, is niet zozeer afhankelijk van de vraag of het om een imam gaat; de wet geeft geen definitie van die term, we kunnen ervan uitgaan dat het wetsontwerp van toepassing is op eenieder die zich als geestelijk bedienaar opstelt. Ik vind dit glashelder. Andere elementen in het wetsartikel zijn lastiger te hanteren, met name de termen «huwelijk» en «plechtigheden daartoe betrekkelijk»; dit zijn de wetstermen, ze zijn niet van mij. In Nederland is het algemeen aanvaard en geoorloofd om samenlevingsovereenkomsten te sluiten in plaats van huwelijken. Overeenkomsten die men soms in islamitische kringen sluit, staan daar niet ver vanaf. Ik vind zelf dat het de partners in spe moeilijk kan worden tegengeworpen dat zij daarover een zegen willen vragen, nog daargelaten dat de plechtigheden waarom het hier gaat, doorgaans niet in het openbaar plaatsvinden en dus moeilijk tot een strafvervolging zullen kunnen leiden. De oorspronkelijke vraag betrof: is er aanleiding voor een wetswijziging? Ik bewaar het antwoord tot het laatst en bouw het goed op: een wetswijziging zal aan deze gang van zaken vermoedelijk geen wijziging brengen. Dat is mijn antwoord, een rapport van de Universiteit Leiden ligt daaraan ten grondslag.

De heer Dibi stelde een moeilijke vraag: hoe komt het dat het aantal eermoorden stabiel blijft en niet daalt? In alle eerlijkheid moet ik zeggen dat daar geen goede verklaring voor is te geven. Wel vind ik dat er hard en met eer en geweten, evenals eensgezind en doelgericht, aan dit onderwerp is en wordt gewerkt. Wel wordt het eeraspect in dergelijke zaken nu steeds beter herkend: moorden die wij in het verleden als normale moordzaken typeerden, worden nu beter als eergerelateerd geweld herkend, omdat we het er nu open over hebben en politie en Openbaar Ministerie ze ook zo bespreken.

De heer Janssen vroeg mij ook om in te gaan op het wetsvoorstel ten behoeve van de versterking van het strafrechtelijk instrumentarium bij strafbaarstelling van huwelijksdwang. Het gaat om een voorontwerp, nu is de consultatie en ik heb de Kamer daarover een brief gestuurd. Ik ga het nu niet allemaal samenvatten, maar de adviezen zijn inmiddels binnen, zodat het wetsvoorstel in het kabinet kan worden voorbereid en te zijner tijd kan worden aangeboden. Het hangt af van het tempo van de Raad van State, hoe snel het voorstel kan worden aangeboden aan de Kamer. Ik kan mij wel voorstellen dat de Kamer het vóór de zomer krijgt.

De heer Dibi vroeg naar de gezamenlijke voogdij bij eerwraak. De wijze waarop en de mate waarin de ruimte wordt benut die de wet geeft in individuele zaken, is een bevoegdheid van de rechter. De rechter vormt zich een oordeel aan de hand van rapportages van instanties over de omstandigheden van de minderjarigen en de daaruit eventueel voortvloeiende risico’s op onveiligheid voor de minderjarigen. Volgend op het vormen van zijn oordeel, kan de rechter al of niet een ondertoezichtstelling of gezamenlijke voogdij uitspreken. Bij huwelijksdwang kan sprake zijn van een dermate hoog risico en onveilige situatie dat de rechter oordeelt dat er gronden bestaan voor een ondertoezichtstelling. Ik kan het dus niet uitsluiten, maar ik vind absoluut dat de heer Dibi een dilemma presenteerde.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik snap dat dit een heel complexe en gevoelige materie is. Het gaat vaak om kinderen die op een of andere manier nog contact willen hebben met hun vader, die tegelijkertijd een dader is. Wel wil ik weten in hoeveel van de gevallen van de afgelopen jaren de dader voogdij heeft gehouden over zijn kinderen. Misschien kan de minister ons hierover later informeren, zodat wij dan kunnen nadenken over hoe wij ermee willen omgaan.

Mijn tweede vraag betrof de motie die onder de toenmalige minister Hirsch Ballin is aangenomen om huwelijksdwang apart strafbaar te stellen in het Wetboek van Strafrecht. Die motie is niet uitgevoerd en ik wil weten wanneer die motie wordt uitgevoerd.

Minister Opstelten: Over die laatste vraag heb ik het net gehad: de Kamer ontvangt het wetsontwerp voor de zomer.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik dacht toch dat dit een ander wetsvoorstel was. Weet u het zeker?

Minister Opstelten: Ja, al betrof dit een vraag van de heer Janssen. U begrijpt dat ik op uw eerste vraag niet meteen kan antwoorden en ik ga niet improviseren. U krijgt daar een antwoord op.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik had een vraag over het aantal moorden per jaar samenhangend met geweld tegen vrouwen. Er ligt een motie van mijzelf, samen met collega Teeven en GroenLinks. Wij krijgen nu wat cijfers, maar het gaat erom dat wij betrouwbare cijfers krijgen over huiselijk geweld en eergerelateerd geweld, aan de hand waarvan wij kunnen zien welke maatregelen moeten worden genomen. Die motie is door de Kamer aangenomen.

Minister Opstelten: Door deze cijfers te melden, dacht ik aan te geven dat wij bezig zijn met de uitvoering van de motie. Mijn ambtenaren maken me duidelijk dat er verder niks komt, maar die motie wordt gewoon uitgevoerd. Dus er komt gewoon een antwoord, zowel op de vraag van de heer Dibi als op uw vraag.

Minister Donner: Voorzitter. Ik ben de heer Janssen dankbaar voor zijn opmerkingen over mijn aanwezigheid hier. Het probleem is dat de Kamer vorige week een plenair debat heeft afgeblazen omdat ik er niet was; nu ben ik er wel en wordt er gevraagd waarom ik hier ben! Het zou dus mooi meegenomen zijn als de Kamer wat meer duidelijkheid zou scheppen.

De heer Rik Janssen (SP): Ik ben uitermate blij dat de minister er is. Hij was uitgenodigd en is ook gekomen. Maar mijn punt was dat het op die manier kon verwateren. Dit AO behandelt veel stukken van het vorige kabinet. Ik begrijp dat die nu allemaal even bij elkaar moeten komen. Maar dat ook de minister voor Immigratie en Asiel op de achtergrond nog toezeggingen deed namens de staatssecretaris van Justitie, die vandaag niet konden worden nagekomen, maakt het allemaal wat verwarrend. Vandaar op voorhand mijn vraag hoe wij dit in de toekomst zorgvuldiger zouden kunnen organiseren.

Minister Donner: Dat laat zich heel goed organiseren, zeker omdat wij nu minder bewindslieden hebben.

De heer Rik Janssen (SP): Dat wordt weer tenietgedaan als meer mensen zich ermee gaan bemoeien. Maar goed, we laten het hierbij.

Minister Donner: U weet niet hoe rustig het kan zijn om hier een middag te zitten!

In ieder geval is de reden van mijn aanwezigheid alhier een aantal acties van groepen migranten zelf op het gebied van het bespreekbaar maken van eergerelateerd geweld, als onderdeel van het programma. Daarbij zijn verschillende migrantenorganisaties ingeschakeld. Je kunt vaststellen dat er vorderingen zijn gemaakt in het bespreekbaar maken van dit onderwerp, als onderdeel van een verandering in mentaliteit binnen de cultuur van die groepen. Groepen hebben zich ook beziggehouden met het opzetten van een methodiek om potentiële slachtoffers weerbaarder te maken en gevoeliger voor signalen. De organisaties hebben intensief samengewerkt met de gemeenten voor een gezamenlijke aanpak.

De heer Dibi verwees naar een brief van IOT, SMN en VON. Ik heb die brief ook gelezen. Ik laat de conclusies in de brief voor rekening van de opstellers, onverminderd de waardering die ik heb voor de betrokkenheid. Het oorspronkelijke programma is eind vorig jaar afgelopen, we zijn nu bezig met de evaluatie. In het licht daarvan zullen we moeten bekijken hoe we verdergaan. De betrokkenheid, ook de financiële, was duidelijk bedoeld om de discussie op gang te krijgen. Ik heb de indruk dat die discussie nu gaande is en dat houdt in dat deze startsubsidie op een gegeven moment gaat aflopen.

De heer Dibi (GroenLinks): Laat duidelijk zijn dat ik hier niet zit om subsidies veilig te stellen voor welke organisatie dan ook, maar het gaat om het doel. In de afgelopen vier jaar is er een start gemaakt. In Trouw wordt gezegd dat die start mogelijk teniet zal worden gedaan door de bezuiniging. De organisaties vinden het allemaal onduidelijk: wie wordt nu verantwoordelijk voor het beleid, worden dat de gemeenten of blijft dat de rijksoverheid, en kan het doel voorop blijven staan als dit kabinet tegelijkertijd bezuinigt? Ik vraag de minister dus hoe hij ervoor wil zorgen dat de aandacht voor eerwraak en de opgebouwde kennis erover niet verloren gaan.

Minister Donner: Mijnheer Dibi, u zegt zelf dat het u niet gaat om de subsidies, dus bezuinigingen kunnen hier geen rol spelen. Vanaf het begin was duidelijk dat het een startsubsidie was, dus om de zaak op gang te krijgen. De verschillende acties waren erop gericht om dit te koppelen aan de gemeenten. De minister van Veiligheid en Justitie is ingegaan op het borgen van de ervaring en opgedane kennis. Later dit jaar wordt met de verschillende groeperingen een conferentie georganiseerd, als de evaluatie van het programma beschikbaar is. Die biedt een basis voor een bespreking van de verdere inzet op dit terrein en de borging.

De heer Dibi (GroenLinks): Subsidies dienen een doel. Dit is een kwestie van lange adem en we hebben met elkaar afgesproken dat we hier bovenop gaan zitten. Minister Opstelten zegt zelfs dat we erop moeten gaan drukken. Ik wil van de minister de uitspraak dat, wie er ook verantwoordelijk voor wordt, we de aandacht niet laten verslappen door discussies over welk bestuursorgaan erover gaat en of er al dan niet subsidies zijn; het doel moet voorop blijven staan. Ik zou graag zien dat de minister zich hieraan committeerde.

Minister Donner: U hoort mij niets anders zeggen. Ik gaf al aan dat we bezig zijn met de evaluatie en nadenken over hoe we dit aan de gang kunnen houden. Daarom organiseert het Rijk ook een conferentie; er is geen discussie over wie dat doet, de gemeenten of het Rijk. Contacten met de groepen zijn er primair in de gemeenten. Ik probeer te bezien hoe we een zodanige structuur kunnen opzetten dat de aandacht in stand blijft, de bestaande kennis behouden blijft en zo nodig nieuwe kan worden gegenereerd.

Tot zover de brede betrokkenheid. Mevrouw Helder ging in op de shariarechtspraak. Ik denk dat de minister van Veiligheid en Justitie volstrekt duidelijk heeft gemaakt dat in onze democratische rechtsorde geen plaats is voor een parallel systeem van rechtspraak. De gemeenschappelijke inzet is ook daarop gericht.

Op de strafrechtelijke kanten van huwelijkssluiting en schijnhuwelijken is de minister van Justitie ingegaan. Op de problematiek van de verblijfsvergunningen is collega Leers al ingegaan in het algemeen overleg over huwelijksdwang en migratie. In het kader van de problematiek van achterlating en huwelijksdwang stelt hij in Europa aan de orde dat er op dit moment geen belemmeringen zijn om opnieuw een partner naar Nederland te halen. Dit vergt een wijziging van de Europese richtlijn inzake gezinshereniging. In de tussentijd wordt altijd een verblijfsvergunning gegeven, die weer aantastbaar wordt op het moment dat er strafbare feiten worden gepleegd. Met betrekking tot de bredere kwestie van de gevolgen van strafbare feiten voor verblijfsvergunningen en immigratie wordt een glijdende schaal gehanteerd. Er is een aanscherping gekomen doordat aan bepaalde delicten, die ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit tot gevolg hebben – misdrijven tegen de zeden, tegen het leven en mishandeling – een zwaarder gewicht werd toegekend: voor de toepassing van de glijdende schaal worden deze ten behoeve van de strafoplegging vermenigvuldigd met een factor twee. Onvoorwaardelijk opgelegde straffen en maatregelen worden bij elkaar opgeteld, ook na vijf jaar rechtmatig verblijf. Door bepaalde misdrijven zwaarder te laten wegen, in combinatie met de uitbreiding van het stapelen van straffen en maatregelen, kan effectiever worden opgetreden tegen vreemdelingen die ernstige delicten plegen. Dit kabinet wil kijken naar een verdere aanscherping van die glijdende schaal. Dat aspect heeft de volle aandacht van de minister voor Immigratie en Asiel.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): Ik probeer heel scherp naar de minister te luisteren. Hij zei dat in het regeerakkoord staat dat er gekeken zal worden of er verder moet worden aangescherpt. Maar voor zover ik het in mijn hoofd heb, staat er in het regeerakkoord dát er zal worden aangescherpt.

Minister Donner: Ik sprak over het voornemen. Als u bijvoorbeeld het voornemen heeft tot een huwelijk, zet u dat op een kaart en dat is dan niet iets wat nog eens ter discussie komt.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): In mijn geval inderdaad niet, maar ik ken andere gevallen, waarin dat wel zo was!

Mevrouw Arib (PvdA): Ik had een vraag over de achterlating van kinderen in de landen van herkomst. Het lijkt me symbolisch voor deze categorie kinderen dat ze direct wordt gekoppeld aan immigratie, emigratie en gezinsvorming. Maar de groep waarop wij doelen en tot nu toe mee te maken hebben gehad, bestaat uit hier geboren en opgegroeide kinderen, die andere keuzes maken en daarvoor worden afgestraft door ze in de landen van herkomst achter te laten. Krijg ik een antwoord op mijn vraag?

Minister Donner: De specifieke vraag was?

Mevrouw Arib (PvdA): Hoe helpen wij deze kinderen? Hoe kunnen wij problemen voorkomen als kinderen, vaak meisjes maar ook jongens, bepaalde keuzes maken, bijvoorbeeld willen studeren of een relatie hebben, terwijl hun ouders dat niet accepteren en hun kinderen onder valse voorwendselen meenemen naar landen van herkomst? Ik weet niet hoeveel schriftelijke vragen ik hierover heb gesteld.

Minister Donner: Dan krijgt u daar zeker een antwoord op.

Mevrouw Arib (PvdA): Het waren nooit goede antwoorden en daarom hoop ik dat u mij vandaag wel een goed antwoord geeft.

Minister Donner: Als kinderen door hun ouders worden meegenomen naar het buitenland, is het enige wat je kunt doen de toelating van het kind opnieuw overwegen. Ik weet niet hoe dat speelt in het toelatingsbeleid. In ieder geval richt de Stichting Steun Remigranten zich in haar werkzaamheden op achtergelaten Marokkaanse vrouwen. Ik heb begrepen dat deze problematiek vooral speelt in de verhouding met Marokko. De stichting is een steunpunt en meldpunt: voor advies, hulp en ondersteuning en voor voorlichting, dus het gaat om informatieverstrekking. Er is geen andere maatregel mogelijk dan voorlichting. Je kunt mensen hier gevoelig voor maken, er is een methodiek ontwikkeld om meisjes en jonge vrouwen gevoelig te maken voor mogelijke signalen.

Mevrouw Arib (PvdA): Daarover gaat het ook niet. Het is belangrijk dat er zo’n bewustwordingscampagne is en in de stukken staat ook dat dit gebeurt. Het gaat mij om de groep die ondanks dit alles in de landen van herkomst wordt achtergelaten. Niet zozeer vrouwen maar ook kinderen worden elk jaar achtergelaten. We hebben debatten gehad over meisjes uit Pakistan, over de vijftien meisjes die in Rotterdam woonden. Misschien weet u dat nog niet. In dat geval lees ik graag in een brief hoe hiermee wordt omgegaan. Ook wil ik de omvang van het probleem weten, en hoe verschillende departementen hiermee omgaan.

Minister Donner: U noemt situaties waarin het gaat om minderjarige kinderen, die door de ouders worden achtergelaten in het buitenland. Als daarvan geen melding komt, kunnen wij niet weten hoe vaak dit voorkomt. Specifiek voor Marokko is een steunpunt ingericht, waarmee men contact kan opnemen. U kunt wijzen op gevallen die zich in Pakistan hebben afgespeeld, maar we moeten eerst een beeld krijgen van de situatie. Mocht het zich voordoen, dan zijn vormen denkbaar als ontzetting uit de ouderlijke macht; op die basis kan worden geprobeerd om iemand terug te halen. Er zijn dus mogelijkheden, maar daarvoor moet het instrumentarium van het burgerlijk recht worden gebruikt.

Mevrouw Helder sprak over de ontneming van de nationaliteit van betrokkenen. Weet dat er nu al regels zijn voor de ontneming van de Nederlandse nationaliteit: daarbij gaat het om intrekking op grond van onherroepelijke veroordeling wegens misdrijven tegen de menselijkheid, of een misdrijf als genocide. Het is een andere discussie of je iemand de nationaliteit kunt afnemen die binnen vijf jaar nadat hij de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen, een ernstig misdrijf begaat. Zoals u weet, is dat een onderdeel van de voornemens van het kabinet en daarvoor komen voorstellen.

Mevrouw Berndsen vroeg mij in hoeverre achterlating moet doorwerken in de aanpak. Op basis van de evaluatie zal ik in maart verder informeren naar welke maatregelen nog moeten worden getroffen op het terrein van de huwelijks- en gezinsmigratie. Minister Leers heeft dit ook aangekondigd in het algemeen overleg over de huwelijks- en gezinsmigratie; dat is in dat overleg dus aan de orde geweest.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen vroeg hoeveel gevallen van achterlating zijn geregistreerd. Er zijn 33 meldingen gedaan bij het steunpunt in Marokko, en 5 bij het steunpunt in Nederland. Twee daarvan hadden betrekking op achterlating in Turkije. Volgens mij waren dit de vragen op het terrein van migratie. Voor het overige waren er weinig zaken op mijn terrein.

De heer Dibi (GroenLinks): Een korte vraag. Deelt de minister de mening dat de voortgaande secularisering onder Nederlandse moslims ertoe leidt dat de voedingsbodem voor shariataferelen afneemt?

Minister Donner: Wij hebben gisteren al gediscussieerd over de volstrekt onwetenschappelijke wijze waarop u en de heer Van Dam van factoren die ik noemde, causale factoren maken, dus oorzaken. Wij kunnen nu hierover doorgaan. Ach, als u eerst windmolens wilt oprichten...

De heer Dibi (GroenLinks): Ik wil gewoon antwoord op mijn vraag: wordt de voedingsbodem kleiner?

Minister Donner: Ik heb aangegeven dat wij het volstrekt onacceptabel achten dat er een parallel systeem als sharia ontstaat. Volgens mij staat dat los van de factoren die u noemt.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. Ook ik voel mij zeer welkom in uw Kamer. Als ik vanavond naar huis ga, heb ik zes dagdelen van debat met uw Kamer achter de rug, in wisselende samenstelling, met drie ministers en een andere staatssecretaris. Ik herkende mij dus in de start van dit debat. Wel ben ik blij dat ik met concrete resultaten op de vragen van de Kamer kan antwoorden. Het gaat om een nieuw fenomeen in de Nederlandse samenleving. Ik apprecieer het dat mevrouw Arib haar betoog startte met de opmerking dat het nog maar heel kort op de politieke agenda staat. Ik ben blij dat ik kan meewerken aan het uitbouwen van onze expertise over dit fenomeen. Hierin staan vele mensen in een spagaat tussen hun eigen cultuur en onze cultuur. In het kabinet werken wij schouder aan schouder hieraan, omdat wij geweld in afhankelijkheidsrelaties niet tolereren. Dit is ook een speerpunt van mijn beleid. Mijn portefeuille is de care, en in de care zitten juist allemaal mensen wier bestaan ligt besloten in afhankelijkheid. Dat betekent dat ik er zeer op zal letten dat die mensen niets kan overkomen wat wij als samenleving kunnen voorkomen.

Een en ander brengt mee dat ik u de financiering van de opvang voor deze meisjes, ook na 2011, structureel kan garanderen, ook al stopt het beleidsprogramma dat nodig was om dit nieuwe fenomeen te inventariseren, te plaatsen en te leren kennen. Ik kan de leden Dibi, Sterk, Berndsen en Arib gelukkig dus tegemoetkomen en geruststellen. Ik ga er ook niet op bezuinigen. Die opvang en bescherming zijn nu tijdelijk geregeld. Wij hebben geleerd dat die tijdelijkheid niet voldoende is. Ook uit de pilots is gebleken dat de bescherming moet worden geregeld in de wet. De wetswijziging die daaraan ruimte geeft, betreft de Wmo. In april krijgt de Kamer van mij een brief, waarin ik mijn brede visie neerleg op geweld in afhankelijkheidsrelaties, evenals de wettelijke verankering van de bescherming. Daarin zal ook mijn reactie op het rapport-De Jong staan, waarnaar de heer Janssen vroeg.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): Ik was heel blij dat ik de staatssecretaris hoorde zeggen dat zij deze opvang structureel wil voortzetten en dat de financiering daarvan rond is. Ik heb daar wel een vraag bij: geldt dat ook voor deze huidige, gespecialiseerde vorm? De staatssecretaris zou het geld namelijk ook kunnen spreiden over alle instellingen en dat willen wij niet. Graag hoor ik een dergelijke scherpte in het antwoord terug.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik was nog lang niet klaar met wat ik wilde vertellen, dus als u mij de gelegenheid geeft, ga ik u misschien nog blijer maken dan u al was. Ik stond namelijk op het punt om te zeggen dat ik in mijn beleid, en het kabinet in zijn totale beleid, de kracht van de samenleving zo groot mogelijk wil maken. Wij willen ook met betrekking tot dit nieuwe fenomeen dat de organisatie zo dicht mogelijk plaatsvindt bij de mensen, dus waar het gebeurt. Enerzijds betekent dit dat de in de opvang opgedane expertise heel belangrijk is en dat een heel specifieke opvang heel belangrijk is, anderzijds dat het een goede zaak is als die op een nieuwe, innovatieve manier wordt georganiseerd. In mijn beleid betreft dit de gemeenten, maar het hoeven helemaal niet alle gemeenten te zijn. 35 gemeenten hebben de opdracht om een rol te spelen bij de opvang, maar het hoeven ook niet al die 35 gemeenten te zijn. Ik wil dit graag op gemeentelijk niveau borgen. Maar de gemeenten die willen dat deze voorzieningen blijven, kunnen hun aandeel in de opvang onderbrengen bij die voorzieningen. Hoe kan dit? Ik kom hiermee tegemoet aan de vraag van mevrouw Sterk: dat kan doordat je het geld niet bij de gemeenten legt of bij het Rijk houdt, maar doordat je het geld voor een opvangplaats, het meisje laat volgen dat moet worden opgevangen. Het kan dus gaan om een meisje uit Rotterdam dat wordt opgevangen in een van de twee voorzieningen, of een meisje uit Rotterdam dat wordt opgevangen in Limburg; waar ze ook naartoe gaat, dat geld gaat mee. Op die manier wordt een eerlijke en volgens mij ook verstandige regeling geborgd.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): Tot nu toe maakt de staatssecretaris mij niet nog blijer dan ik al was, al was ik best blij. De staatssecretaris wil de organisatie zo dicht mogelijk bij waar het gebeurt. Wij willen dit bij dit soort zaken juist niet, wij zoeken juist naar afstand. En de staatssecretaris wil dit bij de gemeenten neerleggen, maar dat maakt mij een beetje bezorgd, omdat we daarmee dezelfde situatie kunnen krijgen als nu bij de provincies: die hebben contact met de eigen jeugdzorginstellingen, waar de genoemde instellingen niet altijd bijhoren. Ik ben dus een beetje bang dat we daarmee van de regen in de drup terechtkomen.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik vind toch dat wij een onderscheid moeten maken met de twee speciale opvangvoorzieningen die er nu in Nederland zijn. Daar is heel veel specifieke expertise opgebouwd. Men is echter nog lang niet klaar. Er is nog niet voldoende expertise opgebouwd. Ik doel op De Bocht en Zahir, als pilots door het ministerie van Justitie gesubsidieerd. Kennelijk is dat nu overgenomen door het ministerie van VWS. Dat weet ik verder niet. Dit zijn heel specifieke opvangplekken. Deze meiden moeten immers juist niet in hun eigen omgeving opgevangen worden. Daar hoort uit veiligheidsoverwegingen een stelsel van bewaken en beveiligen bij. Ik bepleit dan ook om deze voorzieningen met landelijke financiering structureel te maken. Dit moet niet overgelaten worden aan de gemeenten, met de Wmo als eventuele financieringsbron.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Er liggen vandaag verschillende zaken op tafel. Een daarvan is de financiering. Die is structureel. Daar hoeven wij het niet over te hebben. Die financiering ligt bij mij. De pilots zijn er om een bepaald fenomeen te onderzoeken en om het soort opvang te geven dat toen nog nieuw was. Dat is nog iets anders dan dat het een infrastructurele voorziening moet zijn in deze vorm. Er zijn immers ook nadelen aan verbonden. Ten eerste, als bekend wordt dat er voor deze situatie twee specifieke plekken zijn, is de veiligheid al een stuk minder geworden. Ik ben het ermee eens dat deze meisjes uit hun eigen omgeving weg moeten. Dat staat als een paal boven water. Dat wil nog niet zeggen dat zo’n meisje, na een voortraject, niet een gewoon mensenleven wil hebben. Dat kan ook buiten een instelling goed geborgd zijn, op een plek in het land, zo dicht mogelijk bij de gewone situatie, maar dan wel met de expertise om zo’n meisje te beschermen. Met de pilots wordt expertise opgedaan, heel specifieke kennis over wat eergerelateerd geweld is en welke dingen hierbij een rol spelen. Dat kan gewoon doorgaan. Het moet tegelijkertijd mogelijk zijn, afgezien van infrastructurele opvang, dat opvang van deze meisjes in de keten wordt gerealiseerd. Na het voortraject is er dan een herintegratietraject naar de gewone samenleving. De meisjes kunnen immers niet eindeloos in deze twee voorzieningen blijven wonen.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik nodig de staatssecretaris uit om daar eens te gaan kijken waarover het precies gaat. Dit is echt een heel specifieke voorziening. Die bestaat nog maar op twee plekken. Daar wordt expertise opgebouwd, die nog lang niet uitontwikkeld is. Wie dat gaat versnipperen, zal zo veel veiligheidsmaatregelen moeten nemen dat een buitengewoon dure opvangvoorziening het gevolg is. Ik vind dit dan ook het paard achter de wagen spannen. Ik vraag de staatssecretaris om hier heel goed naar te kijken. Ik ben bang dat deze meiden anders buitengewoon veel gevaar zullen lopen.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik ga graag kijken. Het is immers een door mij gefinancierd project. Ik benadruk nog eens dat ik helemaal niet van plan ben om de opvang te versnipperen. Het geld is er. De verantwoordelijkheid dat de veiligheid van de meisjes goed geborgd is, kan gerust bij de gemeenten liggen. De voorzieningen kunnen dan gewoon blijven bestaan. Ik weet niet wat mevrouw Berndsen nog meer aan toezeggingen wil horen.

Mevrouw Arib (PvdA): Ik heb een korte en heel simpele vraag. Zahir zou per december 2011 stoppen. Mag ik vaststellen dat dit niet het geval is en dat de twee specifieke voorzieningen blijven bestaan en dat financiering geen probleem is?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik heb net heel duidelijk gezegd dat financiering niet het probleem is. Die is geen probleem. De financiering blijft bestaan. De landelijke voorziening voor deze opvang, voor zo veel meisjes als er opvang nodig hebben, blijft bestaan. Daarnaar vroeg de heer Dibi. Er moet wel doorstroom komen. Dat voeg ik er nadrukkelijk aan toe. Er is een voortraject nodig voordat een meisje uit haar eigen systeem wordt opgevangen. Er is ook een natraject. Dat moet goed geborgd zijn. Ik blijf daarop letten. Ik blijf daarop toezien, totdat een en ander in onze samenleving goed geland is. Dat betekent niet dat de meisjes eindeloos geparkeerd moeten blijven in de twee voorzieningen. Mijn beleid is dus breder en attenter dan wat de Kamer vraagt.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik denk dat ik ook ga proberen uit te vinden of ik de staatssecretaris goed begrijp. Er ontstaat nu immers een soort miscommunicatie die volgens mij niet per se nodig is. Ik ben overtuigd van de goede intenties van de staatssecretaris. Volgens mij zegt zij dat Zahir en De Bocht blijven bestaan, maar dat die een plek moeten krijgen in een integrale aanpak van de hulp aan deze meisjes. Het houdt dus niet op bij een plek in deze huizen, maar daarna moet ook re-integratie in de samenleving plaatsvinden. Volgens mij gebeurt dat al in die huizen. Ik nodig de staatssecretaris dan ook uit om daar eens te gaan kijken. Daar wordt ontzettend goed werk gedaan. Dat houdt niet op als meisjes het huis verlaten. Volgens mij zegt de staatssecretaris dus dat de voorzieningen gewoon door kunnen gaan en dat de financiering is geborgd. De bedoelde meisjes krijgen dus blijvende opvang in een specialistische zorgomgeving.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het klopt bijna helemaal. Ik zeg nadrukkelijk dat het belangrijk is dat daar expertise wordt opgebouwd. Er mag geen enkel misverstand over bestaan dat ik enorm waardeer wat daar gebeurt. Ik vind wel dat de expertise breder ingebed moet worden. Wij moeten ons daarbij niet beperken tot twee individuele instellingen.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik wil voorkomen dat wij moties moeten indienen. Vandaar de volgende vraag. De staatssecretaris wil dat er nog meer plekken komen zoals Zahir en De Bocht. Dat betekent een uitbreiding van het aantal plaatsen, zodat nog meer meisjes opgevangen kunnen worden. Instellingen zoals Zahir en De Bocht kunnen dus blijven bestaan. Hoor ik de staatssecretaris zo goed?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Zodat instellingen zoals Zahir en De Bocht kunnen bestaan. Dat is precies wat ik zeg. Dit is precies dezelfde discussie als over de campussen. Ik heb ook precies hetzelfde standpunt, met dien verstande dat er in deze situatie nog jaren nodig zullen zijn om expertise op te bouwen. In mijn ogen zullen deze expertisecentra dus nog lang, lang nodig zijn. Zij kunnen ook de plek vormen waar gemeenten die het zelf niet kunnen hun meisjes naartoe kunnen sturen. De gemeente Venlo kan bijvoorbeeld vragen of Zahir dat wil doen. De financiering daarvan is geborgd. Ik zal ook andere vormen van omgang stimuleren, van gemeenten die wel expertise in huis hebben. Ik vind dat het geborgd moet zijn in de samenleving, dus ook op gemeentelijk niveau.

De voorzitter: Ik hoor de nodige reacties buiten de microfoon om van de Kamerleden. Ik probeer te luisteren naar beide kanten. Ik vraag de staatssecretaris of zij hierover de commissie wellicht een brief kan sturen. Dat kan verhelderend werken voor de commissie. Ik zie de leden bevestigend knikken.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Een brief is prima.

De heer Dibi (GroenLinks): Nog een verhelderende vraag. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat zij staat voor de opvang zolang er vraag naar is. Nu is sprake van een schrijnend tekort aan opvangplaatsen. Gaat de staatssecretaris dat tekort oplossen? gaat zij daar in haar brief op in?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Dat hebt u mij horen zeggen. Ik kom daar in de brief op terug.

Een ogenblik. Welke brief heeft wie nu in gedachten? Ik wil hierover geen misverstand laten ontstaan.

De voorzitter: Er zijn verschillende vragen gesteld over hoe u de opvang gaat borgen en over het voortbestaan van de experimenten De Bocht en Zahir.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Over dat laatste specifieke punt, over hoe ik daarover denk versus de individuele belangen, krijgt de commissie onmiddellijk een brief. De heer Dibi vraagt mij om een veelomvattender antwoord met beleidsrijke kanten. Dat antwoord komt met de brief van april.

De voorzitter: Dat lijkt mij een heldere afspraak.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Mag ik mijn betoog even continueren? Dan weten de Kamerleden wat ik wil zeggen, voordat er weer interrupties komen die de verwarring vergroten in plaats van verkleinen.

De expertiseopbouw vindt plaats op twee plekken. Die expertise wordt ook gedeeld. Ik vind het heel erg belangrijk dat die expertise ingebed wordt in de samenleving. Daarover heb ik een halfjaarlijks overleg. Ik houd de vinger aan de pols bij de expertisecentra. Ik noem die vanaf nu ook zo, om nadrukkelijk naar voren te brengen dat dit de centra zijn waarop wij ons richten met de vraag hoe dit aan te pakken.

Mevrouw Arib heeft terecht gezegd dat dit een nieuw fenomeen is. Dat betekent dat ik voor de deskundigheidsbevordering geld beschikbaar heb. Die deskundigheid moet immers van de ene naar de andere plek worden gebracht. Dat is een essentieel onderdeel van een inbedding breder dan de twee genoemde plekken. Het probleem komt immers meer verspreid in de samenleving voor. Er is geld voor beschikbaar. De heer Janssen, mevrouw Berndsen, mevrouw Van Nieuwenhuizen, de heer Dibi en mevrouw Sterk hebben daarnaar gevraagd. Ook daarop ga ik niet bezuinigen.

Mevrouw Sterk heeft nadrukkelijk gevraagd hoe ik het ga inbedden in de jeugdzorg. Dat heb ik net al gezegd. Dat gebeurt deels met deskundigheidsbevordering en deels door de samenwerking en de aansluiting in de gewone keten te bevorderen. Daarvoor is overleg met Jeugdzorg Nederland, het IPO en met de initiatiefnemers van de pilots. Die praten daarover mee. In die zin zijn de initiatiefnemers ook breder georiënteerd op de samenleving en de netwerken.

Mevrouw Berndsen vraagt mij heel nadrukkelijk naar iets nieuws. Dat kennen wij immers nog niet. Hoe gaan wij de adressen in de samenleving afschermen? Dat is een heel ingewikkelde problematiek. Wij buigen ons daarover, maar hebben nog geen antwoorden. Er kunnen nog abonnementen op namen van de meisjes staan. Wie het fenomeen nog niet kent, kan zich bij dit soort dingen vergissen. Wij zijn daarmee bezig, bijvoorbeeld met Zorgverzekeraars Nederland en dat soort instanties, om dit te deleten en op een andere manier vorm te geven. De financiering van de zorg vindt niet plaats op naam. Dat heb ik al laten nagaan. De financiering gebeurt op casus en kan via de gemeente op deze wijze worden geborgd. Mevrouw Sterk heeft ook naar dit fenomeen gevraagd.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen legt er de vinger op dat deze meisjes een leeftijd hebben die erop wijst dat zij weer terug naar school zullen moeten als zij op de een of andere manier terugkeren in een normale woonsituatie, ergens anders of bij pleegouders. Ik weet niet of de meisjes er blij mee zullen zijn, maar zij moeten inderdaad gewoon door kunnen leren. Wij moeten dus vormen vinden om ervoor te zorgen dat bij deze meisjes geen gat in de ontwikkeling optreedt. Ik zal daarover in gesprek gaan met mijn collega van OCW om te kijken of wij iets met e-learning kunnen doen. Mijn eigen idee is om ook te kijken naar specifieke vormen van pleegzorg. Daarin kan worden gezorgd dat een meisje, onopvallend, op een heel andere plek terug naar school kan keren.

Ondanks de verwarring over geld en posities benadruk ik dat eergerelateerd geweld als nieuw fenomeen een van de vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties is waarbij de samenleving verantwoordelijk is. De overheid echter is verantwoordelijk om het nieuwe ervan te verkennen. Tot die tijd hoort het nadrukkelijk bij de overheid, totdat wij weten wat het is en hoe wij het moeten oplossen. Uiteindelijk moet het voor iedere Nederlander die ermee te maken kan krijgen iets zijn wat hij herkent. Dat is een weg van lange adem. Dat is een weg waarop wij nu een stap verder zetten.

De heer Dibi (GroenLinks): Het antwoord op de wat omvattender vraag komt terug in de brief van april. Ik wil echter wel dat de staatssecretaris de vinger aan de pols houdt en dat er geen mensen afgewezen worden in de tussentijd. Ik heb ook gevraagd naar de opvang van jongens. Kan de staatssecretaris daarop ingaan in die brief, ook op het tekort aan opvangplaatsen voor jongens?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Het zal niet gebeuren dat iemand die het acuut nodig heeft niet wordt opgevangen. Tenzij wij het niet weten natuurlijk.

De heer Dibi (GroenLinks): Het antwoord op de tweede vraag?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Daarvoor geldt precies hetzelfde.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik heb nog geen antwoord op mijn vraag over de campagne tegen huwelijksdwang. Die wordt nu nabeschouwd. Mijn vraag is of die in mei nog een keer plaatsvindt. Ik durf niet meer te zeggen bij wie dit punt hoort.

Minister Donner: Ik heb al gezegd dat ik van mening ben dat naast de strafrechtelijke en privaatrechtelijke aanpak van huwelijksdwang preventie een noodzakelijk onderdeel is en blijft van effectief beleid. Ik ben daarom voornemens om in te blijven zetten op preventie op dit gebied. Ik doe dit in het kader van de aanpak van huwelijks- en gezinsmigratie. Ik zal de Kamer begin maart informeren over de verdere invulling van de preventieve aanpak. Een overweging van voortzetting van de campagne neem ik daarin mee.

De voorzitter: Kunnen wij meteen doorgaan met de tweede termijn?

Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun antwoorden en de belangrijke toezeggingen. Ik heb mijn bijdrage geopend met mijn teleurstelling dat het actieprogramma wordt afgerond. In de schorsing heb ik met mijn collega van de VVD besproken dat het ook in een andere vorm kan doorgaan. De minister van Veiligheid en Justitie zegt dat de rapportage niet specifiek hoeft te zijn, maar kan plaatsvinden in samenhang met informatie aan de Kamer over huiselijk geweld en genitale verminking. Dat is prima.

Ik ben de enige in dit gezelschap die kritisch is over het LEC. Dat ben ik inmiddels wel gewend. Dat ben ik, mevrouw Berndsen, echt niet naar aanleiding van één geval. Er zijn al meerdere gevallen geweest. Ik ben blij dat de minister zegt dat het heel gezond is om organisaties tegen het licht te houden. Dat geldt ook voor het LEC.

Wat betreft het OM, er is volgens mij een aanwijzing voor eergerelateerd geweld. Ik zie de minister knikken. Dat is prima.

Ik ben minder blij met wat is gezegd over achtergelaten kinderen. Ik heb daar in het afgelopen jaar heel veel aandacht voor gevraagd. Ik kan mij voorstellen dat het voor nieuwe bewindspersonen niet gemakkelijk is om zich dit dossier eigen te maken. Het achterlaten van kinderen staat soms in relatie tot huwelijksdwang. Ik heb namens de PvdA een plan aan de vorige minister van Justitie aangeboden. Die zou daarop een reactie geven. Ik verzoek de bewindspersonen dringend om een integrale reactie. Het gaat dan niet om Steunpunt Marokko. Ik kijk dan naar minister Donner. Ik ben blij dat hij er toch is. Het gaat niet om steunpunten voor remigratie. Die zijn heel belangrijk. Wij hebben er altijd voor gepleit. Ik doel nu op kinderen, uit Pakistan of Irak. Het ligt stukken ingewikkelder dan alleen Marokko of Turkije. Ik wil dan ook een integrale brief van het kabinet over hoe wij daarmee omgaan.

Minister Donner: Ik hoorde u zeggen dat u dat aan de minister van Justitie heeft aangeboden. Dat ben ik niet meer.

Mevrouw Arib (PvdA): Dat weet ik. Maar u bent toch ooit minister van Justitie geweest? Ik heb hierover een paar jaar geleden ook met u gesproken.

De voorzitter: Dat plan heeft u aangeboden aan minister Hirsch Ballin?

Mevrouw Arib (PvdA): Ja. Ik wil daarop graag een reactie. Dan kunnen wij bezien of wij wat moeten doen.

De heer Rik Janssen (SP): Voorzitter. Ik zeg de bewindslieden nadrukkelijk dank dat zij gehoor hebben gegeven aan de uitnodiging van de Kamer om bij dit overleg aanwezig te zijn.

Of het nou pilots zijn of niet, het gaat erom dat de specifieke opvang wordt voortgezet. Hoe je dat noemt, maakt mij niet uit. Er is volgens mij niemand aan deze kant van de tafel die wil dat projecten zoals Zahir en De Bocht het eindstation worden voor kinderen. Dat moeten wij ook niet willen. Het is goed dat er voortzetting komt en dat opbouw van expertise daarbij werk in uitvoering is.

Ik dank de minister van Veiligheid en Justitie voor de volmondige erkenning van de blijvende toegevoegde waarde van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld. Ook zeg ik dank voor de voortzetting van het goede werk van dit centrum. Ik zeg er ook dank voor dat de minister ervoor zorgt dat ook in de nieuwe politieorganisatie deze entiteit niet zal verwateren.

Ik ben blij dat het voorstel voor strafrechtelijke aanpak huwelijksdwang voor de zomer naar de Kamer komt. Een groot deel van de opmerkingen van mevrouw Arib is daarmee beantwoord. Ik heb uit de brief van 14 januari van de minister voor Immigratie en Asiel begrepen dat specifiek gekeken wordt naar huwelijksdwang en achterlating. Ik neem aan dat dit daarbij ruimschoots aan de orde komt.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ook ik dank de bewindspersonen voor de antwoorden. Op één vraag heb ik geen bevredigend antwoord gekregen, namelijk die naar de bevestiging dat de sharia op geen enkele wijze past binnen de democratische rechtsstaat. Ik heb het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens aangehaald. Ik heb de minister van Veiligheid en Justitie horen zeggen dat bemiddelen en conflictbeslechting niet bij voorbaat fout zijn. Volgens hem moeten wij naar de uitkomst kijken. Ik ben het daarmee niet eens. Alleen kijken naar de uitkomst kan immers nogal gevaarlijk zijn. De sharia is gebaseerd op de Koran. Daarin staat dat mannen en vrouwen niet gelijk zijn. Een van de voorbeelden is dat de vrouw de helft minder erft dan de man. Bij bemiddeling tussen een man en een vrouw voel ik dan, plat gezegd, de bui wel hangen. Ik blijf dus bij mijn standpunt dat het niet past. In dat kader verzoek ik de voorzitter om een VAO op de agenda te zetten omdat ik twee moties wil indienen op dit onderwerp.

De voorzitter: Dat zal ik namens de commissie doen.

Mevrouw Sterk (CDA): Mijn procedurevoorstel is om de toegezegde brief af te wachten. Wij kunnen immers niet twee keer een VAO aanvragen. De brief is bepalend voor wat anderen nog willen doen met een VAO.

De voorzitter: Dat lijkt mij een uitstekend voorstel. Iedereen is het daarmee eens.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik ben blij met de minister van Veiligheid en Justitie, die heel nadrukkelijk zegt het LEC te blijven financieren. Dat is straks ook wat gemakkelijker binnen de nationale politie. Ik vind het ook niet erg dat de minister zich af en toe gedraagt alsof er al een nationale politie is, zeker bij het aansporen van korpsen om de LEC-methode goed toe te passen.

De minister heeft van de 100 mln. extra gezegd dat die ook voor de opleiding van het OM is. Ik zal dat goed blijven volgen. Deze 100 mln. kan immers niet meerdere keren uitgegeven worden. Er zou ook nog iets van naar de politie gaan, zo heb ik begrepen.

Ik hoop dat de staatssecretaris van VWS met een duidelijke brief komt over de positie van de specifieke voorzieningen die wij in Nederland kennen.

Ik hoop ook dat de minister van Binnenlandse Zaken in zijn brief van maart zal schrijven dat hij de campagne nog eens zal voeren. Juist bij preventie is dit een heel belangrijk instrument.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): Voorzitter. Ik ben blij dat minister Opstelten een kind uit het badwater heeft gered. Het LEC is boven! Het LEC wordt structureel geïncorporeerd binnen de nationale politie. Wij hoeven ons daarover dus geen zorgen meer te maken. Over twee andere kinderen in dat water, De Bocht en Zahir, ben ik nog niet helemaal gerustgesteld. Ik wacht echter de brief van de staatssecretaris af. Ik hoop dan op betere geluiden dan die wij tot nu toe horen. De staatssecretaris maakt mij wel heel erg blij met de toezegging om samen met de collega van OCW nog eens te kijken naar de scholing. De staatssecretaris spreekt van bijzondere vormen van pleegzorg. Het gaat mij er ook om dat deze jongeren toegang moeten hebben tot onderwijs. Dat geldt voor jongens en meiden, slachtoffers van loverboys en voor alle andere jongeren die ergens uit veiligheidsoverwegingen vastzitten. Er zijn goede voorbeelden van e-learning, waarbij docenten via de webcam commentaar kunnen leveren en gesprekken kunnen aangaan. Ik ben er heel erg bij mee dat de staatssecretaris dit probleem gaat aankaarten.

Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik ben erg blij met de toezegging voor een structurele plek voor het LEC. Ik ben ook blij met de verhelderende uitleg van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht. De minister zegt daarmee dat er voldoende middelen zijn om informele huwelijken strafrechtelijk aan te pakken.

Ik heb nog twee opmerkingen. Ik voer al een aantal jaren discussie over de anonimiteit van meisjes in de opvang. Ik ben daar nog steeds niet gerust op. Ik weet dat er gesprekken met Zorgverzekeraars Nederland zijn gehouden en dat er een soort uniforme maatregel is geschreven waar zorgverzekeraars zich aan moeten houden. Ik hoor echter uit de praktijk dat die niet werkt. Afschermingsmaatregelen worden niet genomen omdat het te druk is(?). Het is zelfs niet gecommuniceerd door Zorgverzekeraars Nederland. Op deze manier is dan ook de identiteit van negen meisjes bekend geworden. Ik vraag de staatssecretaris om in de beloofde brief aan te geven wat er op dit moment aan afspraken is gemaakt. Is zij ermee bekend dat de identiteit van meisjes bekend is geworden? Ik ben er niet gerust op dat dit werkt. Ik vind dan ook dat wij een stap verder moeten gaan. Dat heb ik in eerste termijn al voorgesteld.

Ik hoop dat sprake is van spraakverwarring tussen de staatssecretaris en de Kamer over de gespecialiseerde zorg. Het CDA wil die zorg vooral in een gespecialiseerde setting houden. Dat is een van de voorwaarden voor de opvang van deze meisjes. Het CDA wil ook geen discussie over financiering. Het moet niet zo zijn dat provincies en gemeenten niet willen financieren omdat zorg in andere provincies of gemeenten wordt verleend. De staatssecretaris moet op deze punten nadrukkelijk ingaan in haar brief. Dat geeft de Kamer de nodige verheldering.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor hun beantwoording. Ik heb alle toezeggingen goed gehoord. Ik ga de bewindslieden daar ook aan houden. Ik ben eigenlijk heel erg tevreden met de beantwoording.

Een punt van zorg blijft er op het terrein van de staatssecretaris. Vorig jaar zijn er gewoon jongeren geweigerd bij de opvangvoorzieningen. Het is ook niet zo dat het nu niet gebeurt. Ik wil dat de staatssecretaris er bovenop zit en met de opvangtehuizen in gesprek gaat. Als iemand zich meldt en er geen plek is, moet direct contact met het ministerie opgenomen worden om ervoor te zorgen dat er wel een plek komt. Bij eerwraak is immers niet altijd sprake van acute dreiging. Iemand weet dat er misschien iets gaat gebeuren. Dat kan een maand later zijn of een half jaar later. Niemand mag dus geweigerd worden. De staatssecretaris moet daarover meer in contact treden met de opvangtehuizen.

Minister Opstelten: Voorzitter. Tegen mevrouw Arib zeg ik dat ik het antwoord zal coördineren omdat mijn voorganger dat heeft toegezegd. Wij hebben dat net afgesproken.

Tegen mevrouw Helder zeg ik het volgende, zodat daarover geen enkel misverstand ontstaat. Ik hecht eraan om dit nadrukkelijk uit te spreken. Voor de sharia is absoluut geen plaats in Nederland. Ik heb al gezegd dat wij alle middelen zullen hanteren, met gebruikmaking van het Burgerlijk Wetboek, om instanties die zich op dat terrein begeven te verbieden of te ontbinden krachtens het eerdergenoemde artikel. Instanties of mensen die zich bezighouden, in welke vorm dan ook, met dreiging, dwang, mishandeling of het oproepen tot strafbare feiten, zullen wij drastisch aanpakken. Daar houden mijn middelen wel op. Het gedrag van mensen en instituten in ons land beoordeel ik en verder niks. Dat is mijn antwoord. Ik herhaal het nog maar eens duidelijk, zodat er geen misverstand over mijn positie kan ontstaan.

Ik heb mevrouw Sterk goed begrepen. De juridische formulering is geen verhindering om het artikel in de gaten te houden. Wij sturen er geen legermacht op af. Dat is nadrukkelijk niet de bedoeling. Wij houden het echter in de gaten. Waar nodig passen wij het artikel ook toe. Daarover geen misverstand.

Minister Donner: Voorzitter. Ik heb geen vragen genoteerd op mijn terrein.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Voorzitter. U krijgt van mij een brief. In die brief zal staan dat er structurele financiering is en dat ik het erg belangrijk vind dat de expertise in de twee huizen wordt ontwikkeld en verder wordt verspreid. Er zal ook in staan dat de twee huizen nog lang niet klaar zijn met hun werk en dus moeten blijven bestaan. Geld daarvoor komt van mij af. Daardoor kunnen de instellingen ook blijven bestaan. Ik zoek naar meer in de samenleving ingebedde vormen om de meisjes eerder aan te zien komen en om hen ook weer op te vangen na verblijf in de huizen. In die brief zal niets staan over e-learning. Ik heb daarover wel een toezegging gedaan, mevrouw Van Nieuwenhuizen. Volgens mij moet u daarmee heel blij zijn.

De voorzitter: Ik vraag de leden goed te luisteren naar de zes genoteerde toezeggingen. De Kamer ontvangt voor de zomer het wetsvoorstel over de strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang. De Kamer ontvangt een brief over het aantal gevallen waarin de voogdij is toegekend aan de vader casu quo de dader. Daarmee samenhangend komt er een brief over de uitvoering van de motie-Arib/Kamp over de cijfers over huiselijk en eergerelateerd geweld. De Kamer ontvangt in april een brief van de staatssecretaris over de wettelijke verankering van afhankelijkheidsrelaties in de Wmo. In die brief wordt ook een reactie gegeven op het rapport van de commissie-De Jong. De Kamer ontvangt een brief over het voortbestaan van de pilots Zahir en De Bocht, de structurele financiering en de inbedding van de expertise. Komt die brief er op korte termijn? Dit in verband met het eventueel aanvragen van een VAO.

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Ik heb de formulering net al gegeven. Die brief kunnen wij zo meteen gaan maken.

De voorzitter: Voor volgende week dinsdag?

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner: Prima.

De voorzitter: Tot slot ontvangt de Kamer een reactie van de minister van Justitie op het plan van de PvdA over achterlating van kinderen en huwelijksdwang.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen (VVD): De staatssecretaris heeft ook toegezegd in contact te treden met de minister van OCW over de scholing.

De voorzitter: Klopt. Die toezegging omvat echter geen brief.