Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2006
Bijgaand ontvangt u vier rapporten van onderzoeken die zijn verricht in het kader van de evaluatie van de materiële bekostiging van scholen voor primair onderwijs.1
De scholen voor het primair onderwijs ontvangen, naast de vergoeding voor personele kosten, een vergoeding voor de materiële instandhouding. Deze materiële bekostiging is normatief onderbouwd met programma’s van eisen waarin staat aangegeven op welke uitgaven van een gemiddelde school de materiële vergoedingen zijn gebaseerd. Daarmee wordt aangegeven voor welke doelen de bekostiging wordt gegeven en voor welk bedrag verondersteld wordt dat bepaalde taken kunnen worden uitgevoerd.
De programma’s van eisen worden iedere vijf jaar geëvalueerd. Op 1 januari 2007 gaat een nieuwe periode van vijf jaar in. In overleg met vertegenwoordigers van de besturenorganisaties is aan vier onderzoeksbureaus opdracht gegeven te onderzoeken welke veranderingen over de afgelopen vijf jaar, binnen en buiten het onderwijs, mogelijkerwijs effect hebben gehad op de materiële uitgaven door de scholen.
De onderzoeken richtten zich op die aspecten van de materiële bekostiging waarvan verwacht wordt dat ontwikkelingen substantiële gevolgen voor de programma’s van eisen zullen hebben. Voor deze evaluatie zijn dat de programma’s van eisen voor leermiddelen, schoonmaak, gebouwonderhoud en energiekosten.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 16 mei 2006 inzake het wetsvoorstel over de afschaffing automatische prijsbijstelling materiële voorzieningen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 246, nr. 6) zal ik na de zomer mijn beleidsreactie op de uitkomsten van de evaluatie naar de Kamer zenden.