Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 mei 2006
Op 23 maart 2006 is in uw Kamer de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel over de afschaffing automatische prijsbijstelling materiële voorzieningen (Kamerstukken II 2004/05, 30 246) geweest (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 62 blz. 3970–3980). Tijdens de behandeling bleek dat een ruime meerderheid van de Kamer grote bezwaren heeft tegen het wetsvoorstel. Aan het slot van de 1e termijn heb ik toegezegd om terug te gaan naar het kabinet en over de uitkomst de Kamer per brief te informeren. Tevens heb ik toegezegd u de gegevens over de prijsbijstelling van de materiële bekostiging van het voortgezet onderwijs te doen toekomen. Met deze brief geef ik u de toegezegde informatie.
Het wetsvoorstel «afschaffing automatische prijsbijstelling materiële voorzieningen in het primair onderwijs»
Vanuit uw Kamer is aangegeven dat u het voorstel wilt bezien in het kader van de evaluatie van de materiële voorzieningen in het PO en de evaluatie van de invoering van de lumpsum. Het kabinet heeft hier begrip voor. Ik stel dan ook voor om met de verdere behandeling van het wetsvoorstel te wachten totdat ik de Kamer heb geïnformeerd over beide evaluaties. De uitkomsten van de evaluatie van de materiële voorzieningen zal ik in mei naar de kamer sturen. De beleidsreactie zal na de zomer volgen.
De evaluatie van de invoering van de lumpsumbekostiging zal niet eerder dan in januari 2007 de eerste resultaten geven.
De prijsbijstelling in het voortgezet onderwijs
In het debat heb ik u toegezegd een berekening te sturen van de niet uitgekeerde prijsbijstelling over de materiële bekostiging in het Voortgezet Onderwijs.
Dhr. Slob ging er tijdens het debat van uit dat de prijsbijstelling vijf jaar lang niet is uitgekeerd. Daarnaast relateerde hij zijn berekening van het bedrag dat aan prijsbijstelling niet is uitgekeerd aan de hoogte van de materiële bekostiging zoals genoemd in de begroting 2006.
De prijsbijstelling is echter de afgelopen vijf jaren niet vijf keer maar drie keer niet uitgekeerd. In 2001 zijn de materiële uitgaven verhoogd met 3,8% prijsbijstelling. In de jaren 2002, 2003 en 2004 zijn de materiële uitgaven niet verhoogd met de prijsindex. In 2005 is de prijsbijstelling (op 0,3% na) volledig uitgekeerd. De materiële uitgaven zijn dus drie jaar lang niet verhoogd voor de prijsindex. Dit houdt in dat een verhoging van de materiële uitgaven met ongeveer 7,5% achterwege is gebleven.
Daarnaast rekende de heer Slob met een bedrag aan materiële uitgaven van € 835 mln. conform de begroting 2006. In mijn brieven aan de Tweede Kamer van 25 maart en 24 november 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 971, nr. 2, respectievelijk Kamerstukken II 2005/06, 30 319, nr. 2) noem ik een bedrag van ca. € 600 mln. aan materiële uitgaven. Het verschil tussen deze bedragen wordt veroorzaakt door intensiveringen in 2005 en 2006. Deze intensiveringen hebben plaatsgevonden na 2004 en bevonden zich op het moment van toevoegen aan de materiële exploitatiebekostiging al op het prijspeil van 2005. Het achterwege blijven van de prijsbijstelling over de periode 2002–2004 heeft dus geen betrekking gehad op deze intensiveringen. Voor een exacte berekening van de niet uitgekeerde gelden moet hiervoor de begrotingsstand 2006 gecorrigeerd worden. Daarnaast heeft een deel van de materiële uitgaven betrekking op het praktijkonderwijs met declaratiebekostiging. Deze scholen lopen mee in de PO-systematiek en hebben wel alle jaren prijsbijstelling ontvangen. Ook hiervoor moet de begrotingsstand 2006 gecorrigeerd worden.
Cijfermatig ziet het er als volgt uit:
stand begroting 2006 | € 834 mln |
intensivering FES-middelen in 2006 | – € 150 mln |
intensiveringen materiële exploitatie vanaf 2005: leerwerkplekstructuren en decentralisatie onderhoud, inclusief prijsbijstelling 2005 | – € 63 mln |
praktijkonderwijs met declaratiebekostiging | – € 18 mln |
gecorrigeerde stand | € 603 mln |
Bij het berekenen van het bedrag van de niet uitgekeerde prijsbijstelling moet worden uitgegaan van deze gecorrigeerde stand van € 603 mln. Scholen in het voortgezet onderwijs hebben ter waarde van € 45 mln. (cumulatief 7,5%) geen prijsbijstelling ontvangen. Overigens staan daar diverse investeringen tegenover. Zoals ik in mijn eerder genoemde brief aan de Tweede Kamer van 24 november 2005 nader heb toegelicht, is er sinds het schooljaar 2001–2002 per saldo € 31 mln. geïnvesteerd in de materiële exploitatiebekostiging in het voortgezet onderwijs.