Vastgesteld 24 september 2009
De vaste commissie voor Defensie1 heeft op 3 september 2009 overleg gevoerd met minister Van Middelkoop van Defensie over:
– de brief van de minister van Defensie d.d. 12 februari 2009 ter aanbieding van het rapport van de Commissie Evaluatie Beleidsplan Koninklijke Marechaussee 2010 (commissie-Vliegenthart) (30 176, nr. 19);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 6 april 2009 houdende de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over het rapport van de commissie-Vliegenthart (30 176, nr. 21).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,
Van Miltenburg
De griffier van de vaste commissie voor Defensie,
De Lange
Voorzitter: Van Miltenburg
Griffier: Bontje
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Boekestijn, Brinkman, Çörüz, Eijsink, Van Miltenburg en Poppe en minister Van Middelkoop, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Ik heet iedereen van harte welkom. Wij volgen vandaag een andere procedure dan anders. De commissie-Vliegenthart heeft het rapport al enige maanden geleden uitgebracht en ondertussen zijn er allerlei ontwikkelingen geweest. Daarom geef ik, bij wijze van uitzondering, de minister voorafgaand aan het overleg de gelegenheid om de huidige stand van zaken kort te schetsen. Daarna volgen wij de normale procedure van een algemeen overleg.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Ik denk dat het inderdaad verstandig is om even kort te schetsen wat wij het afgelopen halfjaar hebben gedaan. Ik maak enkele opmerkingen vooraf om het rapport van de commissie-Vliegenthart dat vandaag is geagendeerd in het juiste perspectief te zetten. De afgelopen jaren is zowel nationaal als internationaal de behoefte aan politiefunctionarissen met een militaire opleiding en vorming toegenomen, en is dus ook de vraag in Nederland naar marechaussee toegenomen. De Koninklijke Marechaussee (KMar) is zowel nationaal als internationaal in staat om snel en flexibel op de vraag te reageren. Op internationaal terrein is de Kamer bijvoorbeeld de samenwerking in het verband van de European Gendarmerie Force (EGF) bekend. De KMar heeft zich de afgelopen jaren verder ontwikkeld tot een professionele militaire politieorganisatie met deskundigheid op het gebied van beveiliging in de hogere delen van het geweldsspectrum in risicogebieden, modern grensmanagement – dat is voor heel veel mensen herkenbaar – en grensoverschrijdende criminaliteitsbestrijding. In Nederland werkt de organisatie permanent aan de veiligheid langs de grenzen op luchthavens, bij waardetransporten van De Nederlandsche Bank en rondom de Koninklijke paleizen. Dat is allemaal na te lezen in artikel 6 van de Politiewet, waarin de taken van de marechaussee staan opgesomd.
Vele kennen de KMar als een professionele organisatie. Ik vind het plezierig om een keer apart aandacht te geven aan de marechaussee, want het is een krijgsmachtdeel waar ik trots op ben. Nog recent heeft de KMar met vrij veel beschikbare mensen ondersteuning kunnen geven bij het ongeluk met het toestel van Turkish Airlines in februari van dit jaar. Ook bij de aanslag in Apeldoorn op Koninginnedag was de Koninklijke Marechaussee aanwezig en heeft daar diensten verricht. Onlangs mocht de KMar het compliment in ontvangst nemen van de commissie Integraal Toezicht Terugkeer vanwege zijn humane wijze van optreden. U kunt zich voorstellen dat juist dit compliment als zeer waardevol wordt beschouwd, ook door de minister.
De professionalisering is voor een belangrijk deel terug te voeren op het Beleidsplan Koninklijke Marechaussee 2010. Dat beleidsplan heeft een voorgeschiedenis. In 2004 heeft de marechaussee het opgesteld, dus met een middellangetermijnperspectief, op basis van verwachte ontwikkelingen binnen en buiten Defensie. De centrale doelstelling van dat beleidsplan was de vorming van een stabiele taak- en resultaatsgerichte organisatie met een flexibele en open structuur. In die tijd – dat was ook de reden voor het opstellen van het beleidsplan – was er sprake van een onstuimige groei bij de KMar. Dat leidde tot knelpunten en onvrede. Het was goed dat die werden onderkend en dat daar iets aan werd gedaan. In die zelfde tijd, in september 2004, werd de Commissie Onderzoek Cultuur en Integriteit Koninklijke Marechaussee, de zogenaamde commissie-Staal, ingesteld om te bezien hoe de integriteit in de meest brede zin van het woord bij de marechaussee kon worden versterkt. Dat is allemaal terug te vinden in het rapport Cultuur en Integriteit uit 2005. Dat bevat kritische bevindingen die zich toespitsen op drie terreinen, namelijk de werkdruk, de kwaliteit van het leidinggeven en het personeelsen organisatiemanagement. Dat is de voorgeschiedenis.
Ongeveer twee jaar geleden, een paar maanden nadat het huidige kabinet was aangetreden en ik minister van Defensie was geworden, besloot het kabinet dat het verstandig was om nog één keer – wat mij betreft is het echt nog één keer – als een soort afsluiting extern te laten bezien hoe het staat met de uitvoering van de aanbevelingen en de voornemens op grond van het beleidsplan richting 2010. De commissie-Vliegenthart is gevraagd om voor die externe evaluatie te zorgen. De Kamercommissie kent het rapport en heeft ook gesproken met mevrouw Vliegenthart, zo heb ik begrepen. De Kamer heeft mijn brief gekregen van voor de zomer waarin ik meld dat ik de conclusies en de aanbevelingen van de commissie-Vliegenthart positief waardeer en ook wil overnemen. De commissie constateert overigens dat Defensie met de uitvoering van het beleidsplan, waar wij al jaren mee aan de gang zijn, op de juiste weg zit. Zij schrijft ook waarderend over de veranderingsslag die de Koninklijke Marechaussee heeft gemaakt. Ik noem een aantal zaken dat de afgelopen jaren is gerealiseerd. De organisatie is volledig gereorganiseerd, met een staf, districten, brigades en een landelijk opleidings- en kenniscentrum. Er zijn brigadecommandanten nieuwe stijl, een aangepaste beheers- en gezagsstructuur en een nieuwe visie op leidinggeven. De militaire politiedienst is heringericht. De nieuwe gedragscode van Defensie werkt door binnen de Koninklijke Marechaussee. Het concept «dynamisch beveiligen» is ingericht. De interne overlegstructuur is aangepast. Daarnaast is de Brigade Buitenland Missies (BBM) opgericht.
De commissie stelt dat wij er hier nog niet mee zijn en adviseert om vol door te pakken. De vraag was wat er het afgelopen halfjaar van dat doorpakken terecht is gekomen, in aanvulling op hetgeen al is gedaan. De commissie adviseerde een veranderorganisatie in het leven te roepen. Deze veranderorganisatie is binnen de KMar, binnen de brigades, structureel belegd. Die veranderorganisatie moet en zal er voor zorgen dat de komende tijd de verdere veranderingen daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd. Er zijn dus mensen die de secundaire of primaire parttime taak hebben om de veranderingsorganisatie te bewaken. Wij hebben het dan over het verbeteren van het sturingsconcept zodat leidinggevenden steeds beter weten waarom zij op een bepaalde plek een bepaalde vorm van leiding moeten geven. Daarnaast moet informatiegestuurd worden opgetreden. Er zit een hele wereld achter die voor de marechaussee zeer belangrijk is. De KMar moet veel flexibeler worden, dus minder statisch. Er moet worden gekeken waar de uitdagingen zitten en daar moet de organisatie op worden gezet. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het beveiligen. Er wordt generalisme ontwikkeld, wat vooral op Schiphol interessant is, zodat wordt voorkomen dat mensen dag in dag uit hetzelfde werk doen. Zij moeten zich breder kunnen ontwikkelen, zodat zij andere taken kunnen uitvoeren ter afwisseling. Dat wordt binnen de KMar als zeer waardevol ervaren. Er is ook sprake van competentiemanagement in de sfeer van personeel en organisatie, loopbaanbeleid en loopbaanbegeleiding. Dat is uiteraard binnen de hele krijgsmacht een verandering op grond van het Flexibele Personeelssysteem (FPS). Ook dat kent zijn maatvoering binnen de marechaussee. Er is ook aandacht voor het beheer, want ook dat moet op orde zijn. Bijna alle leden herinneren zich debatten over jaarverslagen waarin ik moest constateren dat het beheer van bijvoorbeeld wapens en munitie moest worden verbeterd. Ook dat was een punt van zorg bij de marechaussee en is onderdeel van die veranderingsorganisatie.
De commissie-Vliegenthart heeft ook gewezen, ook dat is iets van de laatste tijd, op extra aandacht voor het personeelsbeleid op Schiphol. De Kamer heeft mij in een algemeen overleg of het vragenuur gevraagd om er toch vooral voor te zorgen dat wij niet achteruitkachelen op het punt van serviceverlening op Schiphol. De economische belangen zijn immers evident. Dat heb ik erkend. Ik heb daar ook prioriteit aan gegeven. Dat heeft er toe geleid dat de marechaussee op Schiphol voor een zekere tijd ook mensen elders uit het land moest vragen om te komen. Dat gebeurde voor een belangrijk deel op basis van vrijwilligheid, maar niet altijd. Met die extra inzet hebben wij de gevraagde prestaties op Schiphol kunnen leveren. Dat probleem is nu grotendeels uit de wereld. Wij zijn weer bijna helemaal gevuld. Ik heb daar deze week een korte brief over aan de Kamer gestuurd (30 176, nr. 23). Hiermee komen twee wensen, die van de commissie-Vliegenthart en die van de Kamer en de minister, samen. Dit is een mooi moment om hier over te spreken, zo na de zomer. Ik heb tenminste geen klachten gehoord of grote artikelen gelezen over lange wachttijden die al dan niet terecht op het conto van de KMar worden geschoven. Dat beschouw ik maar als indicator dat wij op de goede weg zijn.
De voorzitter: Wij gaan nu over naar de eerste termijn van de Kamer. Ik stel een spreektijd van zes minuten per fractie voor. Zoals wij vanmorgen in de procedurevergadering hebben afgesproken, zal ik de woordvoerders even waarschuwen één minuut voor hun spreektijd voorbij is zodat zij in de richting van een afronding van hun verhaal kunnen gaan.
De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Ik denk dat ik mijn zes minuten niet eens nodig heb nu ik het verhaal van de minister heb gehoord. Een aantal problemen is opgelost. Ik blijf dus misschien wel binnen de tijd. Ik hoor net dat ik mijn minuten voor heel veel geld kan verkopen aan de PvdA-fractie.
Mijn eerste vraag – die heb ik gisteren ook gesteld aan mevrouw Vliegenthart – betreft de scheiding tussen gezag en beheer. Ik weet dat dit onderwerp helemaal buiten het rapport van de commissie-Vliegenthart valt en ook buiten deze operatie. Toen ik net Defensiewoordvoerder was en mij ook met het Irakdossier bezig moest houden, kostte het mij enige tijd om het systeem helemaal te doorgronden. Het is echt heel lastig: Defensie, Justitie en BZK. Ik hoop dat ik de minister mag vragen wat zijn persoonlijke appreciatie is van dit systeem, ook in vergelijking met de systemen van andere landen. Het is echt ingewikkeld. Het antwoord van mevrouw Vliegenthart was uiteindelijk dat er heel veel nadelen aan zitten, maar dat het het minst slechte systeem is dat je zou kunnen bedenken.
Mijn tweede vraag betreft de werkdruk. Op pagina 30 van het rapport staat dat 18% die als te laag ervaart. Iemand die op zoek is naar geld, kan natuurlijk heel bot zeggen dat wij dan gelijk wel weg kunnen. Dat lijkt mij geen verstandig idee, want wij hebben tegelijkertijd ook te maken met leegloopverschijnselen. De marechaussee heeft een heel belangrijke functie in onze rechtsstaat, in onze rechtsorde. Wij hebben ook te maken met onvoorziene maatschappelijke behoeften, zaken die opeens zomaar heel belangrijk kunnen zijn. Is de minister met het mij eens dat wij dit soort rapporten niet zomaar moeten aangrijpen om daar bezuinigingen achter te gaan plakken?
Mijn derde vraag gaat over de huisvesting op Schiphol. Mevrouw Vliegenthart zei daar gisteren iets over dat mij heel verstandig leek. Ik moet daarbij zeggen dat mijn mening een beetje gekleurd is – ik heb dat ook wel eens in een plenair debat gezegd – doordat er een aantal dingen misging toen ik naar Noorwegen ging. Ik heb toen een dag op Schiphol gestaan en dat had volgens mij ook iets te maken met de marechaussee. De huisvesting van de marechaussee op Schiphol is nogal verspreid. Dat betekent dat mensen heel veel tijd nodig hebben om naar elkaar toe te lopen. Is het denkbaar dat daar efficiencywinst wordt geboekt? Wat zijn de gedachten van de minister daarover en zijn er maatregelen voorzien op dat punt?
Ik heb nog een vraag over de leegloop. Ons werd verteld dat die leegloop ermee te maken kan hebben dat alleen toezicht houden soms een beetje geestdodend is. De minister had het er ook al over in zijn verhaal. De leegloop kan te maken hebben met de afstand van de woonplaats tot het werk. Deze kan echter ook te maken hebben met slechte roostering. Aan het alleen toezicht houden kan je iets doen en afstand is lastig. Aan slechte roostering kan je uiteraard wel wat doen. Dat is een managementprobleem. Dat zou je moeten kunnen oplossen. Gebeurt daar wat aan? Ik vind het als Kamerlid altijd ontzettend moeilijk om me bezig te houden met managementvragen, want daar ben ik niet voor. Ik moet op de grote lijnen letten. Door dit rapport zitten wij echter heel dicht op dit soort vragen, dus ik schaats hier op heel dun ijs.
De minister schrijft de Kamer in februari 2009 dat hij de aanbevelingen overneemt. De vraag is wat er nu exact is gebeurd tussen februari 2009 en nu. Hij heeft dat natuurlijk net verteld, maar ik wil het toespitsen op de personeelsproblematiek. Die zou opgelost zijn, is ons verteld. Mijn bronnen zeggen echter dat dit nog niet helemaal het geval is. Op papier zijn er 25 vacatures en in de praktijk zijn er eigenlijk veel meer. Er zijn met name problemen bij de deeltijdaanstellingen van de Brigade Grensbewaking. Is dat juist?
Minister Van Middelkoop: Doelt u op Schiphol?
De heer Boekestijn (VVD): Ja. Ik heb nog een vraag over integriteit. Mevrouw Eijsink zei gisteren terecht in het gesprek met de commissie-Vliegenthart dat integriteit nu eigenlijk een beetje naar de achtergrond is geschoven. Dat is waar. Ik lees in het stuk dat er nu minder ontslagen zouden zijn als gevolg van schending van integriteitsregels. Ik lees ook dat de minister een onderzoek overweegt om de selectie te verbeteren in het kader van integriteit en betrouwbaarheid. Dat lijkt mij een heel goed idee. Als dat gebeurt, zou ik de uitkomst daarvan graag willen zien.
De voorzitter: U hebt zich keurig aan de tijd gehouden, mijnheer Boekestijn, maar u hebt geen minuten in de verkoop voor mevrouw Eijsink.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn korte inleiding. Er blijven echter toch vragen over, ook al had hij misschien anders gehoopt. Ik wil de minister er allereerst mee complimenteren dat hij de dertien aanbevelingen van mevrouw Vliegenthart omarmt. Dat is niet altijd het geval, dus in dit het geval was ik erg blij dat te lezen. De vaste Kamercommissie heeft de ruimte gekregen om feitelijke vragen te stellen en dat heeft zij ook gedaan. Bij de antwoorden van de minster van 6 april 2009 komt toch een redelijke teleurstelling naar boven. Ik verwijs naar de stukken, want dan kan hij makkelijker reageren. De minister omarmt die dertien aanbevelingen. Dat is plezierig, fijn. Wat gaat hij nu verder doen?
De minister schrijft heel creatief in negen antwoorden wat ik al in het beleidsplan heb gelezen. Mijn vraag was – die herhaal ik nu – wat er nu verder gaat gebeuren. Welke aanbevelingen gaat de minister opvolgen in welk tempo? Ik zoom even in op een aantal aanbevelingen. De commissie zegt duidelijk dat de personele invulling zorgelijk is. Ik hoef niet te verwijzen naar de bladzijde waarop dit staat. Het woord «zorgelijk» wordt diverse keren gebruikt, bijvoorbeeld op pagina 17 en 18, waar het gaat om het FPS. Het FPS is bedoeld voor de gehele krijgsmacht. Is de filosofie van het FPS ook reëel voor de marechaussee? De marechaussee heeft toch een iets andere opbouw. Neem mij niet kwalijk als ik het niet precies weet – ik ben geen politiewoordvoerder – maar ongeveer 80% is politie en de KMar heeft te maken met drie departementen. De taakinvulling is dus geheel anders. In het rapport staat duidelijk – wij hebben dat al eerder kort besproken met de staatssecretaris – dat daar wat knelpunten zitten. Wat gaat de minister doen met de aanbevelingen die mevrouw Vliegenthart hierover duidelijk neerzet en die ook onze zorgen betreffen?
Het FPS is gelaagd. De minister schrijft in zijn brief van 1 september dat hij tijdelijk P&O-gerichte maatregelen heeft genomen om een aantal verschuivingen te doen naar fase 3 van het FPS. Wat gaat hij precies doen voor de lange termijn? In de brief gaat het immers om een tijdelijke gerelateerde invulling. Wat betekent een FPS fase 3 aanstelling? Het klinkt goed, maar wat is tijdelijk in dit verband en wat gaat de minister structureel doen? Ik kan mij voorstellen dat de KMar er voor de lange termijn zeer bij gebaat is als dit verder ingevuld wordt op een andere wijze dan bij bijvoorbeeld de landmacht. Het is duidelijk dat de taken van de marechaussee veel dichter liggen bij de maatschappelijke en politieke taken op ons eigen grondgebied. Daarvoor is een andere ervaring en een andere leeftijdsopbouw nodig. Ik wil niet weten wat de minister hier zelf van denkt, want dat heb ik zojuist al gehoord. Ik wil weten wat hij nu werkelijk gaat doen in de volgende schema’s op dit terrein. Daar worden rapporten immers voor geschreven. Wat wordt met het FPS gedaan in deze stabiele organisatie om deze ook stabiel te houden? Hoeveel meters gaat de minister de komende tijd maken?
De huisvesting – de heer Boekestijn heeft daar al over gesproken – is ook een punt dat ik belangrijk vind. Wat gaan wij daarmee doen? Wanneer gaat men naar een centrale huisvesting? Dat stond immers al in het beleidsplan. Dat is al heel lang een wens van de KMar. Het was niet alleen een wens, maar ook een efficiencymaatregel. Er gaan immers ook heel veel uren en dus heel veel geld verloren. Het gaat er niet om dat mensen elkaar bij de koffieautomaat tegenkomen, maar het gaat om efficiënt samenwerken. Ik hoor graag van de minister wat de maatregelen zijn op dit terrein. Mocht het iets zijn dat in de begroting 2010 staat dat hij nog niet kan verklappen, mag hij dat ook zeggen. Ik krijg graag een antwoord.
Wat is op dit moment de personele bezetting bij de Koninklijke Marechaussee? Is die voor 100% gevuld, is die voor 99% gevuld? Ik heb het dus over de 6 500 plaatsen.
Ik was erdoor verrast, overigens niet blij verrast, dat de minister twee rapporten in één behandelt, namelijk het visiedocument – dat is het KMar-rapport over 2010 – en het onderzoek inzake cultuur- en integriteit van september 2004. Die schuift hij nu ineen. Ik heb daar wat moeite mee, maar ik zal hem niet vragen die uit elkaar te halen. Ik vraag de minister toch eind volgend jaar nog eens een werkbelevingsonderzoek te laten uitvoeren. Mijn fractie hecht daar zeer aan. Het rapport-Staal – het is misschien Staal 1, want wij hebben ook een Staal 2 van september 2006 – uit september 2004 hebben wij verschillende malen besproken in de Kamer. Ik erken, met de minister, dat er een enorme vooruitgang is geboekt. Daar horen complimenten bij. Ik hecht er toch zeer aan dat dit duidelijk naar voren komt in een vervolgrapportage aan de Kamer.
Ik wil nog even ingaan op het rapport over het Beleidsplan Koninklijke Marechaussee 2010. De commissie-Vliegenthart noemt in haar rapport terecht diverse keren de politiek-maatschappelijke dynamiek van de KMar. Dat is wat mij betreft een zwaar punt dat nog niet voldoende is uitgewerkt door de minister in zijn beantwoording. In het rapport staat duidelijk dat er wat betreft de taken die behoren bij de politiek-maatschappelijke dynamiek, dus de organisatie van de KMar, een duidelijke behoefte is aan keuzes. De KMar moet heel veel doen, terwijl er sprake is van onderbezetting en middelen en mogelijkheden tekortschieten. Wie maakt de keuzes? Ook ik heb de afgelopen jaren wel eens een bezoek gebracht aan de KMar. Tijdens die bezoeken is mij gebleken dat er nog heel veel moet gebeuren, maar dat de keuzes worden doorgeschoven. Het is mij nooit duidelijk waar de keuzes dan liggen, wie deze neemt en wie daarvoor verantwoordelijk is.
De heer Poppe (SP): Voorzitter. Wij spreken over het onderzoek van de commissie-Vliegenthart. Die constateert nog steeds de nodige frustraties bij het personeel en doet een groot aantal aanbevelingen. Daar zijn al veel vragen over gesteld. De verplichte overplaatsing naar Schiphol werd loyaal uitgevoerd, maar mensen moesten wel reizen in eigen tijd en dat kostte nogal wat. De vergoedingen zijn wat verruimd. Ik geef een citaat: het gevoel dat veel extra wordt gevraagd waar te weinig tegenover staat, beperkt slechts het gevoel van onrecht maar met mate. De frustraties door de lage werkdruk – mensen vervelen zich rot aan de poort van het paleis en bij andere bewakingsdiensten – bestaan nog steeds. Er wordt niet nader geduid waar die nu precies uit voortkomen. Dat zou ik graag willen horen van de minister. Kan het aantal showbewakingstoestanden niet worden geminimaliseerd? Ik denk aan Buckingham Palace, waar bewakers met zo’n muts op staan. Het lijkt mij nogal vervelend om dat lang te doen, om voor je uit te moeten kijken en toeristen heen en weer te zien lopen of met Prinsjesdag met een sabel tegen je neus naast een trap te staan. Dat laatste is maar eens per jaar, maar ik bedoel dat soort min of meer showactiviteiten.
Ik vind de begeleidende brief van de minister bij het rapport beschamend mager, net als de reactie van de minister van net in de tien minuten die hij daarvoor kreeg. Alle aanbevelingen worden overgenomen. Vervolgens zegt hij echter dat het rapport aanknopingspunten biedt voor een veranderingsproces. Gaat hij nu alle aanbevelingen uitvoeren of ziet hij ze alleen maar als aanknopingspunten? Daar zit licht tussen. Ik wil graag een antwoord hebben op deze vraag.
Vooral op het gebied van de werkbeleving en de zingeving moet nog veel werk worden verzet, zegt de minister. Welk werk? Waar wordt het werk niet als zinvol ervaren, in welke situaties? Is daar een nadere duiding aan te geven? Die kom ik ook in het rapport van de commissie-Vliegenthart niet echt scherp tegen, moet ik zeggen. Dat lijkt mij toch wel van belang. De afgelopen jaren, zo zegt de minister, zijn maatregelen genomen om door flexibele en bredere invulling van het werk de werkbeleving te verbeteren en de komende jaren zal worden bekeken hoe de effectiviteit van de taakuitvoering kan worden vergroot door meer afwisseling in het werk. Hoezo komende jaren? Het was toch 2010? In 2010 moet de zaak op orde zijn. Dat is niet de komende jaren, maar nog een krap jaartje. De frustraties van leegloop – met leegloop bedoel ik in dit geval dat mensen het gevoel hebben dat ze zinloos rondlopen – en verplichte overplaatsingen, voor een deel op eigen kosten, zijn natuurlijk nooit effectief. Hoe gaat de minister die oplossen? Kan hij daar de Kamer nader over informeren?
Een van de conclusies van mevrouw Vliegenthart die ik gisteren heb genoteerd, is dat de marechaussee veel meer politietaken heeft dan militaire taken. Ik meen dat de marechaussee onder de Bataafse republiek is opgericht, maar dat weet ik niet helemaal zeker. Ik hoor net dat deze in 1814 is opgericht, toen waren wij al een koninkrijk. De minister omschrijft de Koninklijke Marechaussee als een krijgsmachtdeel, terwijl wij het altijd over de drie krijgsmachtdelen hebben. De marechaussee wordt dus bij deze minister een vierde krijgsmachtdeel. Ik weet dat de Koninklijke Marechaussee onder de Militaire Ambtenarenwet valt. Het is toch wel opvallend dat deze minister, die van Defensie, het militaire karakter van de marechaussee meer benadrukt dan het politiekarakter.
Hoe denkt de minister door een flexibelere en bredere invulling van het werk de problemen op te lossen? Flexibele inzet betekent dat je ook grotere reisafstanden krijgt van huis naar het werk, enzovoorts. Je zit dan verder van je vrouw en kinderen af. Dat is voor een politieman lastig, maar die woont meestal in de regio waar hij werkt. In dit geval is dat niet zo. Hoe gaat de minister de gesignaleerde problemen oplossen?
Kan de minister aangeven hoe hij de aanbevelingen van de commissie-Vliegenthart gaat uitvoeren? Gaat dat ook op tijd gebeuren? Er is immers, zoals ik net al zei, nog maar een jaartje te gaan. Ik wil ook horen hoe de aanbeveling van de commissie-Vliegenthart om een deels vrijgestelde veranderingsorganisatie in te stellen – dat is nu al gebeurd– in de uitvoering gaat. Het zijn allemaal militaire ambtenaren die in een commissie zitten die moet oordelen over resultaten van collega’s. Ik denk dat dit het niet gaat worden. Welk gezag krijgt deze veranderingsorganisatie en hoe vrijgesteld zijn de leden ervan van de militaire hiërarchische organisatiestructuur, zodat niet de ene kolonel de andere kolonel de les moet lezen?
De voorzitter: Wilt u afronden, u bent echt over uw tijd heen.
De heer Poppe (SP): Ja, ja.
De voorzitter: U bent klaar, dus misschien...
De heer Poppe (SP): Ik had nog één punt.
De voorzitter: Dat kunt u in uw tweede termijn aan de orde stellen. Ik weet zeker dat u dat kunt.
De heer Poppe (SP): Tweede termijn, oké, doen we.
De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. De KMar is van groot belang voor onze veiligheid, economische crisis of niet. Dat bleek gisteren nog eens. Blijkbaar kon een aantal militairen zich niet gedragen, dus moest de KMar optreden. De marechaussee heeft onzes inziens een heel belangrijke rol in het veiligheidsspectrum.
Ik ben blij met het rapport. Dat is kritisch, maar ook positief. Er wordt een aantal aanbevelingen gedaan. De minister heeft daar zojuist een aantal woorden aan gewijd. Bij de KMar werken 6500 mensen dagelijks loyaal en professioneel. Heel veel zaken gaan goed, maar de CDA-fractie is, zeker gezien haar betrokkenheid, geschrokken van de bevindingen. Sinds 2004 is er veel gebeurd, maar er moet nog veel gebeuren. Ik noem een aantal zaken. Andere woordvoerders hebben al een aantal van deze zaken genoemd. Op het gebied van leiderschap, werklast, zingeving, personeel en organisatie, flexibiliteit en generalisme blijft men bij Defensie toch achter bij de doelstellingen. De helft blijkt maar gerealiseerd te zijn, tegen 70% over de hele linie. Het plan van aanpak zou eigenlijk in 2008 gerealiseerd zijn en nu is het spectrum al 2010. Wij horen graag een eerste reactie van de minister op de harde noten van de commissie over het feit dat de doelstellingen echt in 2010 gerealiseerd moeten zijn.
Een aantal zaken in een organisatie is betrekkelijk eenvoudig te regelen, maar cultuurverandering gaat niet zo snel. De minister zegt dat een gedegen, zorgvuldige en bestendige cultuurverandering zijn voorkeur geniet boven snelheid. De uitvoering mag wat hem betreft meer tijd kosten. Dat begrijpen wij allemaal, maar wij zijn al een tijdje bezig. Wanneer krijgen wij de toezegging dat het in 2010 lukt? Als het niet lukt, moet met argumenten omkleed aangegeven worden waarom 2010 niet wordt gehaald. Wij gaan ervan uit dat de uitvoering van de aanbevelingen in 2010 wordt gerealiseerd.
Mijn volgende punt betreft de uitstroom en de vacatures. De KMar kampt met vacatures en uitstroom van personeel, vooral naar de politie. Wij hebben daar vragen over gesteld en ik wil toch van de minister vernemen of dat zo is. Klopt het beeld dat men denkt dat men bij de politie meer zekerheid kan krijgen dan bij de KMar? Dat soort zaken vernemen wij namelijk.
De commissie-Vliegenthart heeft geconstateerd dat bij de KMar niet overal even duidelijk is over welke bevoegdheden men nu al gewoon beschikt. Er is onduidelijkheid over het beleid ten aanzien van minimale looptijden in rang. Dat is volgens de commissie onder meer het gevolg van de zeer grote hoeveelheid wet- en regelgeving binnen Defensie, die bovendien versnipperd is. De minister ontkent echter in alle toonaarden dat hier sprake van zou zijn. Diezelfde minister stelt in een eerder antwoord, dat op vraag 47, dat de invoering van het FPS tijd kost, juist vanwege de complexiteit. Heeft die dan niets met regelgeving te maken? Wat is de oorzaak daarvan?
Ik zei al dat 50% van de doelstellingen is gerealiseerd tegenover 70% over de hele linie. De 30% van de maatregelen die nog niet zijn gerealiseerd – die bevindt zich vooral op het gebied van personeel en organisatie, dat nu sterk achterblijft – is van belang voor de werksfeer en de motivatie van werknemers. Ook de implementatie van een aantal andere maatregelen is ervan afhankelijk. Is de minister het met de commissie eens dat dit achterblijven een zeer zorgelijke zaak is? Wat gaat hij doen om die 30% achterstand in te lopen?
Enkele woordvoerders hebben al gesproken over Schiphol, zoals over de huisvesting. Ik dank de minister voor zijn brief van 1 september waarin een aantal genomen maatregelen wordt genoemd. Ik heb uitgerekend dat er toch nog 76 vacatures over zijn, want er stonden er 124 open en er zijn er 48 ingevuld. Ik wil het echter wat principiëler stellen. Is dit nu de structurele oplossing die de minister ook voor de toekomst ziet? Ik zou hem de suggestie willen meegeven om jongens en meisjes die van de school komen hun eerste jaar op Schiphol te laten werken, verplicht. Zij die willen blijven, mogen blijven en zij die willen uitstromen, kunnen uitstromen. Schiphol is een gigantische ervaringsplek, met zoveel nationaliteiten en zoveel culturen. Als wij het op die manier kunnen inkleden, zijn wij volgens mij structureel uit de problemen. Dit is een beetje pappen en nathouden.
De voorzitter: Wij zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. De minister kan direct antwoorden.
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Ik denk dat ik na mijn introductie nu gewoon de vragen kan beantwoorden in volgorde van de sprekers. Sommige vragen sluiten ook aan bij mijn inleiding. Ik begrijp de verzuchtingen van de heer Boekestijn, namelijk dat het hem wat tijd heeft gekost om goed te doorgronden hoe het nu zit met gezag en beheer – dat herken ik – en zijn vraag of wij hier als Kamer en regering niet bezig zijn met wat micromanagement en ook dat herken ik. Sommige vragen gingen inderdaad heel ver, maar dat mag. Daar ben ik politiek verantwoordelijk voor. Als ik helemaal vastloop in de beantwoording, kan ik de commandant van de Koninklijke Marechaussee eventueel lastige vragen laten beantwoorden. Dat heb ik vooraf gemeld en dat is mogelijk volgens het Reglement van Orde. Zijn eventuele beantwoording vindt vanzelfsprekend plaats onder mijn politieke verantwoordelijkheid. Ik ga het echter eerst zelf proberen.
De vraag inzake gezag en beheer is ook weer niet zo bijzonder, want die doet zich ook voor bij de politie. Ook daar bestaat een scheiding tussen gezag en beheer. Die heeft zo zijn eigen ratio. Die hoef ik niet uitvoerig te bespreken. In die zin is het grote politiekorps dat Koninklijke Marechaussee heet nu ook weer niet zo bijzonder en zo veel anders dan de andere politiekorpsen. Om een heel ander terrein te noemen: ik ben beheerder van de kustwacht. Bij het gezag over de daadwerkelijke inzet van die kustwacht zijn verschillende autoriteiten betrokken. Dat kunnen wij wel aan. Het verplicht natuurlijk wel tot goed overleg en veel aandacht voor structuren en de wijze waarop die functioneren, maar daar hebben wij wel enige training in gehad.
De heer Boekestijn en anderen hebben vragen gesteld over de werkdruk. Onder dat kopje gaat een aantal andere zaken schuil, zoals de leegloop, de ervaring van de zinvolheid van het werk en dergelijke. Juist op dat punt hebben het beleidsplan 2010 en de externe commissie-Vliegenthart veel waardevolle stimulansen gegeven. Inderdaad, zo zeg ik tegen de heer Poppe, het is niet altijd even bevredigend om een hele dag voor een paleis of een ander object op wacht te staan. Dat is begrepen. Vandaar dat er juist met het oog op het voorkomen van verveling veel flexibelere inzet plaatsvindt. Je kunt eenzelfde vorm van beveiliging ook organiseren door een heleboel beveiligingsobjecten mobiel te laten beveiligen in plaats van door één man of vrouw die permanent de hele dag voor dat ene object staat. Er is bovendien heel goed uitgelegd– dat is echt een interne verantwoordelijkheid van de marechaussee – wat de zin is van dat beveiligen, waarom het een noodzakelijke taak is. Ik kan het ook omdraaien. Buckingham Palace ligt in Engeland, maar het geldt ook voor de Nederlandse paleizen. Als je het een keer niet doet en er een keer wat fout gaat, houd ik het niet voor onmogelijk dat de heer Poppe of iemand anders mij en wie dan ook naar de Kamer haalt om ons ongenadig op onze falie te geven omdat het fout is gegaan. Het is een essentiële taak. Misschien ben ik nu wel bezig – ik kijk even naar de commandant – om aan de marechaussee uit te leggen waarom het zo belangrijk is dat die taken goed worden uitgevoerd.
De heer Poppe (SP): De minister schuift mij iets in de schoenen wat ik niet heb gezegd. Beveiliging is natuurlijk een belangrijke kwestie. Ik had het over het showkarakter, waar mogelijk wat minder tijd aan zou kunnen worden besteed. Ik noemde dat als voorbeeld. Je kunt zeggen: blauw op straat. De marechaussee is ook in het blauw gekleed. Het principe van blauw op straat heeft natuurlijk een functie, maar het gaat ook om de mate waarin, op welke plaats en op welke tijd. Is het altijd nodig in de mate waarin het nu gebeurt? Het werk op Schiphol is natuurlijk het gewone werk, maar er wordt ook gepatrouilleerd op Schiphol. De vraag is of je dat kunt verminderen en of je efficiënter kunt werken.
Minister Van Middelkoop: Ik begrijp nu iets beter waarom de heer Poppe met Buckingham Palace aankwam, want daar is sprake van die vorm van show. Dat is overigens prachtig om te zien. Dat kennen wij niet. Vorig jaar was er even sprake van een idee om dat ook voor de Haagse paleizen te doen. Ik ben daar geen voorstander van. Dat idee is gelukkig ook weer helemaal doodgebloed. Er is wel ceremonieel vertoon – ik hoop niet dat de heer Poppe dat wil terugbrengen tot show – maar dat geldt voor alle krijgsmachtdelen. Dat hoort bij de werkelijkheid en de cultuur van de krijgsmacht, dus ook bij die van de Koninklijke Marechaussee. Voor show is de KMar niet beschikbaar en ik kan ook heel weinig van dat soort activiteiten aanduiden.
De heer Boekestijn en mevrouw Eijsink hebben gevraagd naar de huisvesting op Schiphol. Daar hebben wij al vaker over gesproken. Niet om er een jij-bak van te maken, maar Schiphol is natuurlijk een gigantisch groot gebied en dat levert beperkingen op wat betreft centralisatie. Je moet immers wel overal zijn. Er zijn een heleboel verschillende doorlaatposten. Dat leidt noodzakelijkerwijs tot verspreiding. De Brigade Grensbewaking en de Brigade Politie en Beveiliging zitten wel centraal. Die zitten in behoorlijk grote panden en gecentraliseerd. Dat is nog niet voldoende. Nog dit jaar verwacht ik het besluit te kunnen nemen waardoor de nieuwbouw – daar hebben wij vaker over gesproken – voor de marechaussee op Schiphol in 2010 kan starten. Een aantal diensten wordt dan, meer dan nu het geval is, centraal gehuisvest. Dit onderwerp komt ongetwijfeld een keer terug.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dit antwoord van de minister is wel heel kort door de bocht. Natuurlijk hebben wij het hier vaker over gehad. Het wordt echter niet voor niets in het rapport als een van de centrale voorwaarden, randvoorwaarden, voor efficiency genoemd. Daar gaat het rapport ook over. De minister zegt nu dat een aantal van de diensten in de nieuwbouw, die in 2010 start, zal worden gehuisvest. Ik heb nog even gekeken naar andere krijgsmachtdelen, hoeveel investeringen daar worden gedaan in huisvesting, ook in verhouding met andere delen. Permitteer mij een kort-door-de-bochtopmerking: de KMar komt er bekaaid vanaf. Hoeveel urgentie heeft dit voor de minister? Gaat de nieuwbouw werkelijk van start? Wordt een aantal diensten samengevoegd in die nieuwbouw of blijft een aantal diensten buiten beeld?
Minister Van Middelkoop: Ik kijk even naar de commandant, of hij al een plaatje kan geven van de architectuur. Dat dit prioriteit heeft en belangrijk is, mag evident zijn. Dit is al een vrij langlopende zaak. Ik vind dat het een keer moet gebeuren. U spreekt over een vergelijking met andere krijgsmachtdelen, mevrouw Eijsink. Tien jaar geleden was er bijvoorbeeld sprake van een enorme concentratie van activiteiten, ik denk bijvoorbeeld aan vliegvelden. Wij kijken nu naar Schiphol. Daar vindt concentratie van activiteiten plaats waar dat mogelijk en gewenst is, ook wat betreft huisvesting. Dat is een zaak die veel aandacht moet hebben en ook kan krijgen. Ik ben blij – misschien ben ik te snel tevreden, maar dit is een langlopende zaak – dat ik nu kan aankondigen dat er in 2010 kan worden begonnen met de nieuwbouw. Houdt u mij daar maar aan. Dat vind ik pure winst. Wij doen nu op Schiphol voor de Koninklijke Marechaussee wat wij bij andere krijgsmachtdelen – denk bijvoorbeeld aan Volkel en Gilze en Rijen – eerder hebben gedaan, dus die enorme vernieuwingsslagen waar veel nieuwe gebouwen voor nodig zijn. Dat kost tijd.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Om het concreet te maken: waar gaat u mee beginnen, wanneer staat het gebouw er en wanneer kan er worden samengewerkt? Wanneer kan de eerste steen worden gelegd?
Minister Van Middelkoop: Tja zeg...
Mevrouw Eijsink (PvdA): Wij hebben hier vaak over gesproken. Het wordt echt tijd. U spreekt over 2010. Het is nu september 2009. Wat is concreet? Wanneer kan de Kamercommissie op bezoek komen in het nieuwe gebouw?
Minister Van Middelkoop: O, gaat het daarom? De uitnodiging is geregeld en wordt genoteerd. De nieuwbouw is gereed in 2012, dus u moet wel de verkiezingen zien te overleven. Wij beginnen in 2010 en het gebouw moet in 2012 worden opgeleverd. Dat is wat mij ambtelijk is aangereikt. Concreter kan ik niet zijn.
De heer Boekestijn en anderen hebben gesproken over de personeelsproblematiek. Ik vertelde al in mijn inleiding dat ik daarover deze week een korte brief aan de Kamer heb gestuurd. De problematiek die twee jaar geleden werd gesignaleerd, is voorbij. De vulling is, zeker vergeleken met de andere krijgsmachtdelen, zeer hoog: 98%. Alle andere krijgsmachtdelen likken hun vingers af bij de gedachte ook zo hoog te zitten. De problematiek noopte tot extra maatregelen, zoals wij die eerder hebben besproken. Mensen elders uit het land werden gevraagd om op Schiphol actief te zijn. Dat behoort tot het verleden. Het is fijn om dat nu te kunnen melden.
De heer Boekestijn en anderen hebben ook gesproken over het onderwerp integriteit en betrouwbaarheid. Ik heb zo-even al gezegd dat ik integriteit breder beschouw. Ik heb al mededelingen aan de Kamer gedaan over integriteit in enge zin in de schriftelijke beantwoording. Ik heb geschreven dat ook vorig jaar weer mensen ontslagen moesten worden omdat zij niet voldeden aan de regels of bepaalde regels hadden geschonden. Dat is zeer te betreuren en dat doe ik ook. Ik vind de integriteit van de krijgsmacht en dus ook van de Koninklijke Marechaussee zo waardevol dat als mensen regels overtreden, bijvoorbeeld drugs gebruiken, het over en uit is. Daar zijn wij heel duidelijk in. Dat is des te meer reden om in de sfeer van opleiding en preventie zo veel mogelijk te voorkomen dat dit soort zaken voorkomt en de cijfers dus slecht blijven.
Ik ga nu door met de vragen van mevrouw Eijsink. Zij sprak ook over de personele invulling en noemde daarbij het FPS. Dat is zeer relevant. Het FPS is een personeelsfaciliteit voor de hele krijgsmacht, maar biedt zo veel flexibiliteit dat de eigen eisen die de Koninklijke Marechaussee moet en kan stellen aan het personeel erbinnen kunnen worden geaccommodeerd. De Koninklijke Marechaussee heeft een wat andere opbouw dan de andere krijgsmachtdelen. Dat kan en mag ook. Mensen zitten soms langer in een functie dan bij de marine of landmacht het geval kan en mag zijn. Het FPS laat dat toe. Er zijn – dat is echt een interne zaak – overleggen gaande over tussen de commandant van de Koninklijke Marechaussee en de eerstverantwoordelijke voor het personeel binnen de krijgsmacht, de Hoofddirectie Personeel (HDP) om dat verder te verbeteren. Dat kost enige tijd, want ten slotte moet het landen bij mensen individueel die loopbaanbegeleiding en loopbaanvoorstellen krijgen. Het FPS als zodanig stelt ons in staat om dat te accommoderen.
Mevrouw Eijsink heeft ook gevraagd hoe tijdelijk de maatregelen zijn. Wat is tijdelijk? Het FPS bevat sturingsinstrumenten om via leeftijdsgrenzen en de termijn in een bepaalde rang de aanpassingen door te voeren die de KMar noodzakelijk vindt. Het is dus mogelijk, legitiem op basis van de wet en het systeem, om voor bepaalde functiegroepen beargumenteerd van de hoofdlijn af te wijken. De maatregelen zijn dus even tijdelijk of even permanent als de wet is.
De heer Çörüz (CDA): Ik wil het vorige punt nog even scherp krijgen. De commissie is klip-en-klaar en schrijft dat de maximale duur van functievervulling van vijf jaar de vereiste ervaringsopbouw van de KMar niet ten goede komt. Wat gaat de minister doen? Stapt hij daarvan af of blijft het zo? Wat is het nu precies? Dat heb ik nog niet helemaal scherp.
Minister Van Middelkoop: Ik zal precies antwoorden. Wij hebben gelezen wat de commissie signaleert. Voor mij als politiek verantwoordelijke en voor de commandant als uitvoeringsverantwoordelijke is belangrijk dat het FPS het mogelijk maakt om de aanbeveling van de commissie op dit punt binnen het stelsel te accommoderen. De heer Çörüz weet wellicht dat het FPS nog vrij nieuw is. Wij zijn nog aan het leren. Daarom doen wij veel aan loopbaanbegeleiding en dergelijke. De commissie heeft niet gesignaleerd – dat zou een nieuw punt zijn – dat het FPS voor de Koninklijke Marechaussee op punten een harnas vormt dat wij voordien nooit hadden verwacht. Het is verder echt een uitvoeringsverantwoordelijkheid van de KMar zelf om op individueel niveau het maatwerk te leveren dat in het belang van de organisatie en in het belang van het personeel is.
De heer Poppe (SP): In de brief schrijft de minister dat in de afgelopen jaren maatregelen zijn genomen om tot een flexibelere en bredere invulling van het werk te komen en de werkbeleving te verbeteren en dat dit de komende jaren verder zal worden bekeken. Mijn vraag was hoeveel jaren dat zijn, de komende jaren. Dat zou ik toch graag weten. Het FPS is echter geen panacee voor alle problemen, het lost niet alles op. Je krijgt immers ook weer nieuwe problemen, met name dat mensen ergens ver van huis worden gedetacheerd terwijl zij dat eigenlijk niet zouden wensen. Dan gaan zij misschien naar de politie omdat zij dan dichter bij huis kunnen blijven werken. Hoe ziet de minister dat? De minister spreekt over het politiekorps marechaussee en daarnaast over de marechaussee als krijgsmachtdeel. Ik denk dat mevrouw Vliegenthart gelijk heeft, namelijk dat de mensen zich meer politieman voelen dan militair en dus ook meer in die sfeer willen werken dan uitgezonden willen worden naar gebieden met een hoog geweldsspectrum.
Minister Van Middelkoop: Dat laatste moet ik echt weerspreken. Juist de Brigade Buitenland Missies is een vernieuwing. Ik heb in het begin al even gewezen op de EGF. Ook dat is een vernieuwing voor de marechaussee. De mensen die daarvoor kiezen en daarvoor worden opgeleid, zijn zeer gemotiveerd zoals wij dat elders in de krijgsmacht ook tegenkomen bij militairen die voor uitzendingen in aanmerking komen. Het betreft maar een klein deel van de marechaussee, maar er moet niet een beeld worden opgeroepen dat het allemaal onwillige figuren zijn die maar op uitzending worden gestuurd. Daar is geen sprake van.
De heer Poppe (SP): Ik roep dat beeld zelfs niet eens op. Ik vraag alleen...
De voorzitter: Nee, mijnheer Poppe. U hebt uitgebreid vragen kunnen stellen. Ik geef nu de minister de kans om daar uitgebreid op te antwoorden.
Minister Van Middelkoop: Ik maak nog even een algemene opmerking in reactie op de eerdere opmerking van de heer Poppe. Wij moeten ons wel realiseren dat elke organisatie, in het bedrijfsleven, bij de overheid of in de krijgsmacht, naar zijn eigen aard in deze tijd altijd in verandering is. Het was een aantal jaren geleden bij de Koninklijke Marechaussee nodig om echt een forse veranderingsslag te maken. Wij spreken nu over het langzaam maar zeker uitvoeren en inbedden van de aanbevelingen. Dan nog zal de organisatie voortdurend in verandering blijven. Dat is helemaal geen enkel probleem. Sterker nog, ik ben daar groot voorstander van. Dat is niet bijzonder. Wij zijn nu nog even met het bijzondere bezig. De commissie-Vliegenthart is voorlopig, zo mag ik hopen, de laatste bijzondere externe aandacht die erop wordt gevestigd. De heer Poppe vroeg hoeveel tijd het kost. Mijn antwoord is dat het altijd doorrolt. Dit rapport is onderdeel van het beleidsplan 2010. In 2010 moet die nieuwe marechaussee, waar wij al jaren geleden mee zijn gestart, er staan. Dan nog zal er ongetwijfeld sprake zijn van veranderingen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik begrijp dat de minister in blokjes antwoordt. Heeft hij het blokje FPS gehad?
Minister Van Middelkoop: Nee, ik beantwoord per woordvoerder, maar ik ben wel klaar met FPS.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik krijg toch de indruk dat het woord «flexibel» zo ongeveer de flexibiliteit van een stoeptegel heeft als ik het rapport van de commissie-Vliegenthart lees. Ik vind dat de minister daar echt onterecht veel te snel overheen gaat. Hij verwijst iedere keer naar sturingsinstrumenten. Dan verwijs ik nu naar het feit dat heel veel zaken binnen het FPS überhaupt nog niet vaststaan. Over heel veel zaken vindt nog overleg plaats met de bonden. Er bestaat dus heel veel onzekerheid over. Het gaat om mensen die in onzekerheid verkeren, mensen die willen weten waar het over gaat en waar hun baan naartoe gaat. Daar gaat het om. De minister gaat er iets te snel overheen. Hoeveel personeelsfunctionarissen zijn er bij de KMar op hoeveel medewerkers, één op de hoeveel? Ik hecht er zeer aan dat de minister in elk geval naar ons luistert, dat hij naar zijn eigen mensen luistert die aan het rapport hebben meegewerkt en hebben gezegd dat er iets niet klopt met het FPS voor de KMar. Hij hoeft niet naar ons te luisteren, maar wij vertegenwoordigen de mensen die via dit rapport met hem spreken. Ik zou daar graag een antwoord op willen hebben, want het gaat over zijn eigen mensen. Hij kan niet verwijzen naar een sturingsinstrument. Dat is allemaal zo technisch.
Minister Van Middelkoop: Ik heb die vraag al beantwoord. De commissie-Vliegenthart heeft niet geadviseerd of gezegd – dat is voor mij cruciaal – dat het systeem niet deugt. Sterker nog, de commissie-Vliegenthart heeft gesignaleerd – ik noem nog één keer dat woord dat kennelijk voor u zo vreselijk is – dat het flexibiliteit biedt om maatwerk te leveren voor de Koninklijke Marechaussee. Vervolgens ga je – dat zien wij ook bij andere krijgsmachtdelen – de wereld van de uitvoering in. Dat kost heel veel tijd. Uw zorg voor het personeel is de mijne en die van de commandant van de Koninklijke Marechaussee, mevrouw Eijsink. Het personeel zal altijd onze zorg zijn, want in een grote organisatie moet je daar bijzondere aandacht aan geven en dat doen wij ook. Wij spreken hier over het rapport van de commissie-Vliegenthart en niet over de individuele loopbaanbegeleiding van individuele werknemers van de KMar. Deze commissie meldt mij dat het FPS ook de marechaussee met zijn eigen karakteristiek in staat stelt om het gewenste maatwerk te leveren. Dat is belangrijk.
Dan blijf ik bij mevrouw Eijsink. Zij wijst erop dat het beleidsplan en het rapport-Staal gescheiden trajecten zijn en zegt dat ik ze ineenschuif. Mevrouw Eijsink weet dat in het rapport-Staal 1 een bijzondere focus lag op onderdelen waar ook in het al jaren geleden opgestelde beleidsplan aandacht voor werd gevraagd, namelijk integriteit in de ruime zin van het woord en de organisatiecultuur. De daaruit voortvloeiende veranderingsprocessen zijn dezelfde binnen die ene organisatie. Ik ben de commissie-Staal nog altijd erkentelijk voor die bijzondere focus op die cultuur- en integriteitsvraagstukken, maar het lijkt me heel verstandig om de aanbevelingen die die ene organisatorische werkelijkheid raken, samen verder uit te voeren. Ik weet ook niet hoe ik het anders zou moeten doen.
Mevrouw Eijsink heeft een vraag gesteld over de vele keuzes die de KMar moet maken. Nu is dat is niet zo’n probleem, want dat moet elke grote organisatie. Ik weet niet precies waarop zij doelt, misschien wel op dezelfde problematiek waar de heer Boekestijn over begon. Des te beter, dan ga ik verder met de vragen van de heer Poppe!
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb gevraagd naar de invulling.
Minister Van Middelkoop: Ik heb gezegd dat die 98% is. Ik heb daaraan toegevoegd dat de andere krijgsmachtdelen daar hun vingers bij aflikken. Daarmee gaat het ook de goede kant op, zoals u weet, maar dat bespreekt u altijd met de staatssecretaris.
De heer Poppe vraagt of ik de aanbevelingen van de commissie-Vliegenthart zal uitvoeren. Ja, dat staat ook in mijn reactie op het rapport. Dat zal, naar ik veronderstel, ook op tijd gebeuren. Vliegenthart is als het ware de extra zweepslag die ik nodig achtte om het Beleidsplan Koninklijke Marechaussee 2010 daadwerkelijk in 2010 te laten landen, zodat, zeg ik tegen de heer Çörüz, de resterende 30% ook in dat jaar tot uitvoering kan komen.
De voorzitter: De heer Poppe wil een vraag stellen. Ik vraag hem om het een korte vraag te maken, zonder inleiding.
De heer Poppe (SP): Het gaat over dertien punten. Een daarvan is de veranderingsorganisatie. Hoe past die binnen de structuur van de marechaussee? Is die vrijgesteld van de hiërarchie? Of is het toch de kolonel die tegen de andere kolonel moet gaan zeggen: kolonel, u doet het nog niet goed?
Minister Van Middelkoop: Ik zal proberen te antwoorden, maar als we nog verder de diepte ingaan, doe ik een beroep op de commandant. Aan de lijnorganisatie worden veranderingsfunctionarissen toegevoegd die in de meeste gevallen parttime een bijzondere taak opgedragen krijgen om te adviseren aan de lijn hoe het veranderingsproces dat voortvloeit uit het beleidsplan en het rapport-Vliegenthart, verder uitvoering moet krijgen in de organisatie. Ook hierbij wijs ik erop dat je bijna in elk bedrijf dit soort functionarissen hebt. Zo bijzonder is dat niet. Vaak is deze taak belegd bij personeelswerk in een organisatie. Wij doen dit tijdelijk om de laatste 30% daadwerkelijk te laten landen wanneer en waar we dat willen.
De heer Poppe (SP): De minister zegt dat het ook in andere organisaties gebeurt, maar ik heb niet gevraagd om een vergelijking met andere organisaties, maar welk gezag die veranderingsorganisatie heeft om werkelijk op te treden als het niet goed gaat. Heeft die gezag of blijft het bij vrijblijvend advies?
Minister Van Middelkoop: Er verandert niets aan de gezagsstructuur. Naast mij zit de commandant van de Koninklijke Marechaussee. Die is het gezag binnen de KMar. De functionarissen daaronder ontlenen hun gezag aan dat van de commandant. De mensen die daaraan worden toegevoegd, veranderen niets aan de gezagsstructuur binnen de KMar.
De heer Poppe (SP): Het was niet mijn vraag of ze iets aan de gezagsstructuur veranderen, maar hoe ze daar inpassen. Zijn ze vrijgesteld van de gezagsstructuur? Staan ze daar als het ware boven?
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Als u het goed vindt, geef ik het woord aan commandant Van Putten van de Koninklijke Marechaussee.
De voorzitter: Dat is goed.
Luitenant-generaal Van Putten (Commandant Koninklijke Marechaussee): Voorzitter. Mevrouw Vliegenthart heeft de aanbeveling gedaan om, juist vanwege het feit dat we zo gefocust zijn op ons dagelijks werk, een aantal mensen deels vrij te stellen van hun normale werk. Haar aanbeveling is om mijn plaatsvervanger en de plaatsvervangend districts- en brigadecommandanten voor de helft van hun tijd aandacht te laten besteden aan de thema’s die het rapport van het mevrouw Vliegenthart raken. De veranderingsorganisatie staat uiteraard onder mijn leiding en adviseert de lijn. Ik zeg wel eens: de veranderingsorganisatie is niet de club die naast ons staat, maar dat zijn we zelf. Zij adviseert de commandanten op alle niveaus. Het voordeel van deze structuur is dat we gezamenlijk thema’s oppakken die de hele organisatie in haar breedte en diepte raken. Die krijgen ook prioriteit. Ik ben ervan overtuigd dat dit op een goede manier kan werken. Het heeft zijn vruchten inmiddels ook afgeworpen en het doet niets af aan de hiërarchie in de lijn.
Minister Van Middelkoop: Dit lijkt mij een interessante aanvulling op en verdieping van de antwoorden die ik reeds gaf.
Ik ga verder met de vragen van de heer Poppe. Hij heeft vragen gesteld over de werkdruk, de frustratie en de leegloop. Ik heb daar al een aantal antwoorden op gegeven. Het probleem is al eerder onderkend. Ik heb een aantal voorbeelden genoemd. Je kunt bijvoorbeeld de bewaking van paleizen anders organiseren dan er altijd maar voor staan. Een ander voorbeeld is het Mobiel Toezicht Vreemdelingen dat inmiddels het Mobiel Toezicht Veiligheid is geworden. Voor een marechaussee die in die taak actief is, betekent dit dat hij breder aan het werk kan dan alleen maar met die taak op het punt van het vreemdelingenbeleid, hoewel die natuurlijk ook belangrijk is. Ook dat is een element van taakverbreding, meer generaal maken en flexibiliteit zodat de werksatisfactie kan verbeteren.
De voorzitter: Nee, mijnheer Poppe, ik sta geen nieuwe interruptie toe. Ik stel voor dat u uw vragen bewaart voor de tweede termijn. U hebt zojuist uitgebreid kunnen interrumperen. Zo houden we in de tweede termijn nog wat te discussiëren over.
De heer Poppe (SP): Ik maak bezwaar, voorzitter. Dit frustreert de discussie. 38% is nog gefrustreerd door de lage werkdruk...
De voorzitter: Nee, mijnheer Poppe, ik stel voor dat u dit voor uw tweede termijn bewaart.
Ik vraag de minister om te resterende vragen te beantwoorden.
Minister Van Middelkoop: De laatste vraag van de heer Poppe over de veranderingsorganisatie hebben de commandant en ik zojuist beantwoord.
De heer Çörüz zei in zijn inleiding dat er veel goed gaat bij de marechaussee. Mag ik dat even naar mij toehalen? Dat is namelijk ook zo. Als ik denk aan hoe ik de Koninklijke Marechaussee aantrof toen ik aantrad als minister en zie wat daarna gebeurd is, dan ben ik onder de indruk van de gemaakte vernieuwingsslag en de professionalisering. Ook internationaal is de KMar een instituut van militaire politie dat zich kan meten met welke andere internationale organisatie dan ook, nog los van het feit dat een aantal landen niet eens beschikt over zo’n instrument.
Halen we het in 2010? Dat is mijn verwachting. De heer Çörüz heeft gelijk, en ik heb geprobeerd om dat zo-even al duidelijk te maken, dat we in feite praten over een cultuurverandering. Daar moet je de tijd voor nemen. Dat heeft onze aandacht en voor zover dat niet het geval was, heeft mevrouw Vliegenthart ons daar krachtig op gewezen.
De heer Çörüz vraagt naar de baanzekerheid. Ik weet niet precies wat het verschil is met de politie. Volgens mij zijn die verschillen niet zo groot. Wel zit bij uitzendingen de onzekerheid structureel ingebakken, maar dat weten de mensen die bij de Brigade Buitenland Missies werken. Dat is een vorm van onzekerheid die ze gemeen hebben met veel andere militairen in de krijgsmacht.
De 30% is een beetje een nattevingergetal, maar wel nuttig om ons scherp te houden. Het is afkomstig van mevrouw Vliegenthart. Het functioneert voor mij als impuls om in 2010 het beleidsplan tot een afronding te brengen.
De laatste vraag betreft de vullingsproblematiek op Schiphol. De heer Çörüz heeft het originele idee om marechaussees vanaf de opleiding eerst naar Schiphol te sturen. Van deskundige zijde – ik laat mij graag deskundig adviseren – is mij meegedeeld dat het verstandig is om het juist andersom te doen, dus gewoon je opleiding afmaken, elders in het land je eerste leerervaring opdoen en dan eventueel naar Schiphol. De minister moet niet wijzer zijn dan zijn deskundigen, vandaar dit antwoord.
De heer Çörüz (CDA): Ik vond het een waardevolle suggestie van mensen uit het veld om de structurele problemen op Schiphol aan te pakken. Daar komt alles bij elkaar. Je begint daar en als je wilt blijven, blijf je en als je niet wilt, ga je het land in. Ik kom terug op de 30%. U had het over een zweepslag. U bent nu al een tijdje bezig om ervoor te zorgen dat in 2010 het resterende nog wordt gerealiseerd. Ik vind dat u wat steviger zou mogen zeggen: dat ga ik doen, in 2010 mag u mij daarop afrekenen. Als u gisteren was begonnen, had ik gezegd het kost tijd et cetera, maar u bent al een tijdje bezig en u spreekt zelf over een zweepslag. Misschien is «afrekenen» een zwaar woord, maar ik vind dat u de Kamer moet zeggen: ik ga ervan uit dat ik het in 2010 regel.
Minister Van Middelkoop: Eigenlijk zeggen we dat met elkaar op dit moment tegen de uitvoerenden. Mijn voorganger en de voorganger van commandant Van Putten hebben het Beleidsplan Koninklijke Marechaussee 2010 in werking gesteld, dat een heleboel verbetering heeft teweeggebracht. Ik heb mijn verantwoordelijkheid genomen in 2007, het eerste jaar van mijn ministerschap, door er nog een keer extern naar te laten kijken door de commissie-Vliegenthart. Die heeft aanbevelingen gedaan. Ik heb de Kamer geschreven, en beargumenteer nu nader, dat die aanbevelingen zullen worden uitgevoerd. In 2010 is dat klaar. Dan is het beleidsplan afgerond. Dan nog – ik herhaal het nog maar één keer – zal die organisatie altijd in verandering zijn en dat is maar goed ook. In 2010 is de vernieuwde organisatie, die u in concept aantrof in het beleidsplan, met de extra impuls waar ik verantwoordelijk voor ben door het instellen van de commissie-Vliegenthart, afgerond aan het werk.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Kan de minister nog twee van mijn vragen beantwoorden die nog onbeantwoord gebleven zijn? Ik heb gevraagd om volgend jaar een werkbelevingsonderzoek te houden. Mijn andere vraag betrof de politiek-maatschappelijke dynamiek. Ik verwijs naar de taakvelden van de KMar. Ik heb gevraagd om duidelijker aan te geven wie de besluiten neemt over middelen, mogelijkheden en mensen.
Minister Van Middelkoop: Ik denk dat de fase van politieke interventie van buitenaf nu wel afgerond is. We moeten het veranderingsproces niet meer bijzonder maken dan volgend jaar het geval zal zijn. Een deel van mijn politieke conclusie is dat ik geen behoefte heb om nog eens een keer een commissie-Vliegenthart 2 in te stellen. Ik denk wel dat het, zowel voor mij als voor de Kamer, interessant is om in 2010 een rapportage te krijgen van hoe het ervoor staat. Een werkbelevingsonderzoek kan daarin worden meegenomen. Ik stel voor om in het jaarverslag dat de Kamer in het voorjaar krijgt, te rapporteren over de openliggende veranderingspunten. Het thema werkdruk hoort daar sowieso bij, want dat is een thema uit het rapport-Vliegenthart. Dat aanbod doe ik Kamer. Een verslag van de laatste resultaten van de veranderingsoperatie past ook goed binnen een jaarverslag.
Uw tweede punt heb ik gemist.
Mevrouw Eijsink (PvdA): In het rapport wordt telkens verwezen naar de dynamiek van de politieke en maatschappelijke taken van de Koninklijke Marechaussee en het spanningsveld daartussen. Zijn mensen, middelen en mogelijkheden beschikbaar wanneer ineens wat ontstaat? De commissie-Vliegenthart geeft duidelijk aan dat daar af en toe onduidelijkheid over bestaat. Dit moet voor u voldoende zijn als u het rapport kent.
Minister Van Middelkoop: Dit raakt voor een deel aan de problematiek van gezag en beheer. Wat de beheerder, dat ben ik zelf, voortdurend moet bewaken, is dat het gezag geen extra taken formuleert – dat is heel begrijpelijk, gelet op de maatschappelijke werkelijkheid waarin bijvoorbeeld de ministers van Justitie en BZK functioneren – die naar de marechaussee worden doorvertaald. Ik moet dan opletten of dat beheersrepercussies heeft, in termen van manschappen, geld en dergelijke. Op dat punt bestaan gelukkig allerlei goede waarschuwingssystemen en overlegstructuren tot in de ministerraad toe. Als vooral de minister van Justitie extra taken wil, steek ik mijn vinger op en zeg dat we met elkaar moeten afspreken hoe zich dat vertaalt in druk voor de marechaussee. Verder is de marechaussee, evenals de hele krijgsmacht, natuurlijk een organisatie die permanent in een enorm veranderende omgeving werkt. Mijn overtuiging is dat, juist door de reorganisatie, de taakveldberaden en de nieuwe indeling, de flexibiliteit in die organisatie is ingebakken om er te zijn wanneer dat nodig is. Dat zal in concrete situaties af en toe best spannend zijn. Die verantwoordelijkheid moeten ze aankunnen in de uitvoering. Ik heb geen aanwijzingen – als mevrouw Eijsink die wel heeft, dan moet zij die mij melden – dat er grote gaten blijven vallen in de maatschappelijke taakuitoefening vanwege een gebrek aan capaciteit. Ik haal dat niet uit de rapporten. We spreken deze middag ook over het informatiegestuurd kunnen optreden van de KMar. Dat betekent dat vraag en aanbod of, beter gezegd, vraag en capaciteit beter bij elkaar moeten worden gebracht. Dat is een deel van de organisatiecultuur van de vernieuwde KMar. Ik heb er vertrouwen in dat we nu een organisatie hebben die zo professioneel is dat ze die wisselende uitdagingen aankan.
De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de minister.
De heer Brinkman kwam wat later binnen, omdat hij in een ander overleg zat. Hij was overvallen door het rappe tempo waarin wij de eerste termijn hebben doorlopen. Ik stel voor dat wij hem gelegenheid geven om in tweede termijn iets meer spreektijd te nemen dan de overige sprekers. Ik geef de anderen twee minuten spreektijd en hoop dat de heer Brinkman met drie minuten een heel eind komt.
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Dank voor dit van aanbod. Mijn excuses aan de minister en zijn staf en aan mijn collega-Kamerleden voor het feit dat ik plenair over de Nationale ombudsman moest spreken. Ik kon geen vervanging vinden. Dat neemt niet weg dat het onderwerp van vandaag, de Koninklijke Marechaussee, de PVV na aan het hart ligt. Wij vinden het onderwerp zelfs niet minder belangrijk dan de Nationale ombudsman.
Wij danken de commissie-Vliegenthart voor haar informatieve en zeer goede rapport. Het bevat een aantal aspecten dat wij zeker belangrijk vinden en ondersteunen. Ik heb tijdens het reces gewerkt aan een visienota van de PVV over Defensie. Ik zal er niet te veel over uitweiden, maar misschien is het toch handig om te zeggen waar de PVV staat op het punt van de Koninklijke Marechaussee. De PVV is een zeer groot voorstander van opwaardering van de rol van de Koninklijke Marechaussee in de visie van Defensie. In deze tijd van nieuwe bedreigingen, zoals internationaal terrorisme, zien wij een grote rol weggelegd voor de KMar. Binnen de begroting van Defensie dienen grensbewaking, beveiliging en rechtshandhaving topprioriteit te krijgen, aangezien deze taken essentieel zijn voor de bescherming van de Nederlandse grenzen en veiligheid. Wij zullen daar tijdens de behandeling van de begroting natuurlijk nog op terugkomen, maar dit is wel de essentie van onze kijk op de vier krijgsmachtonderdelen en dan in dit geval op de KMar. Defensie dient zich allereerst te richten op de binnenlandse veiligheid. Daarin speelt de marechaussee een buitengewoon belangrijke rol. Het participeren van de KMar in allerlei internationale missies zullen wij dan ook zeer kritisch volgen.
De PVV kan de commissie-Vliegenthart op een groot aantal terreinen goed volgen. De beschikbare capaciteit moet niet leidend zijn voor de aansturing van de marechaussee, maar de maatschappelijke behoefte aan veiligheid moet het primaire criterium zijn waardoor de marechaussee zich moet laten leiden. De commissie erkent in lijn met de PVV dat de rol van de marechaussee in de maatschappelijke veiligheidsdimensie veel belangrijker is geworden in de afgelopen jaren en dat deze rol in de toekomst waarschijnlijk nog veel groter zal worden. Dat wordt niet op waarde geschat, hebben wij de indruk.
Aan de maatschappelijke vraag naar dienstverlening door de marechaussee moet intern altijd worden voldaan. De minister geeft aan dat deze maatschappelijke behoeftes aan veiligheid door het gezag worden meegewogen. Dat is nogal cryptisch.
Als aanvullende capaciteit noodzakelijk is, is het gezag verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de benodigde middelen, punt. Hoe beoordeelt de minister dan de maatregelen die de marechaussee recentelijk heeft moeten treffen om bijvoorbeeld de ondervulling van de Brigade Grensbewaking van Schiphol op te lossen? Misschien hebben vorige sprekers daar al over gesproken; excuus daarvoor. Deze problemen werden opgelost door de verplaatsing van bestaande capaciteit van de marechaussee, niet door verplaatsing van marechaussee van buitenland naar binnenland. De opvulling van Schiphol ging dus ten koste van de verantwoordelijkheden van de marechaussee in andere veiligheidsregio’s. Die maatschappelijke behoefte aan veiligheid werd hier door de minister echter niet als adequaat criterium gehanteerd en er werd geen nieuwe aanvullende capaciteit gecreëerd. Kort gezegd, wat ons betreft was de capaciteit niet volgend aan de behoefte van veiligheid in onze samenleving.
De voorzitter: Gaat u afronden?
De heer Brinkman (PVV): Nu al?
De voorzitter: Is er nog een vraag die u wilt stellen?
De heer Brinkman (PVV): Ik wilde hierna eigenlijk ook weer weggaan.
Ik wil nog een ding aanhalen. Ik ben in het begin van de periode dat de PVV zitting had in de Tweede Kamer, tegenstander geweest van een politierol van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol. Wij hebben daar lang over gedebatteerd. Ik heb een aantal werkbezoeken gebracht, een aantal gesprekken gehad, ook met de lagere regionen van de KMar, rapporten gelezen en ik moet zeggen dat ik van zienswijze ben veranderd. Ik denk dat de rol van de KMar op Schiphol zeer belangrijk is als algemene politietaak.
De voorzitter: Dat is een geweldige opmerking om mee af te sluiten. Zeer veel dank voor uw inbreng.
De heer Brinkman (PVV): Wat bent u streng. Ik ken u toch helemaal niet zo streng.
De voorzitter: U hebt vanmorgen gezegd dat ik dat altijd mag doen, dus ik doe het bij dezen.
Het woord is aan de heer Boekestijn.
De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter, voordat de heer Brinkman weggaat, zou ik het leuk vinden als hij nog een vraag wil beantwoorden.
De voorzitter: Wij zijn in debat met de minister.
De heer Brinkman (PVV): Ik ben daar graag toe bereid, voorzitter.
De voorzitter: Oké, dan mag de heer Boekestijn een vraag stellen.
De heer Boekestijn (VVD): De heer Brinkman zegt dat hij de activiteiten van de marechaussee tijdens missies zeer kritisch zal volgen en dat hij meer geld wil besteden aan grensbewaking. Dan is de kernvraag: waarom wil hij terrorisme wel bestrijden bij onze grens en niet aan de bron?
De heer Brinkman (PVV): Uw conclusie is dat wij tegen bijvoorbeeld de operatie in Afghanistan zijn. Ik heb u al een aantal keren duidelijk gemaakt dat wij daar niet tegen zijn. Wij hebben, ook als Groep Wilders, voor de eerste operatie in Afghanistan gestemd. Wij zijn ook voor verlenging van de operatie in Afghanistan. Wij laten ons echter niet lummelen door slabakken van leden in de NAVO die niet bereid zijn om hun nek uit te steken zoals Nederland dat jaar in, jaar uit doet en die niet onze leading role in Afghanistan willen overnemen. U kent de hele discussie. Wij laten ons niet chanteren door andere leden die dat niet willen. Dat is de reden waarom wij niet voor verlenging hebben gestemd. Uiteraard willen wij vechten tegen het terrorisme in Afghanistan, weliswaar op een andere manier dan nu gebeurt, namelijk door een totale oorlog daar uit te vechten, maar dat neemt niet weg dat we het belangrijk vinden, mijnheer Boekestijn.
De voorzitter: Opnieuw dank, mijnheer Brinkman. Dan geef ik nu het woord aan de heer Boekestijn.
De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Ik zal mijn tweede termijn beperken tot de werkdruk. Ik heb daar in eerste termijn over gesproken in relatie tot de leegloop en de onvoorziene maatschappelijke behoefte. Ik heb de minister toen een expliciete vraag gesteld. Mijn fractie is niet de mening toegedaan dat dit soort dingen gebruikt moet worden om op de marechaussee te bezuinigen. Daar heb ik nog geen reactie op gehad. Ik zou het aangenaam vinden als ik die wel zou krijgen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording.
Ik wil de minister expliciet een vraag stellen – anders krijgen we een spelletje over wat mevrouw Vliegenthart nu wel of niet over het FPS gezegd heeft – over aanbeveling 11, pagina 41. Kan de minister daar wat uitvoeriger op reageren? Daar staat wat mij betreft – zo lees ik het heel duidelijk – dat de flexibiliteit omgezet moet worden en dat het personeelsbeleid ten dienste moet staan van de taakuitoefening. Aangezien de taakuitoefening van de KMar een andere is dan bijvoorbeeld die van de land- of luchtmacht, hecht ik er zeer aan dat de minister er wat dieper op ingaat.
Ik vraag nogmaals om een werkbelevingsonderzoek. De minister deed een voorstel, maar minister, wij onderhandelen niet met u, wij vragen gewoon. Daarnaast hebben wij nog de mogelijkheid tot indiening van een motie. De minister zegt: het jaarverslag. Dat krijgen we al van hem. Dat is prettig, maar dat is het jaarverslag waarin hij nu voorstelt op de dertien aanbevelingen van de commissie-Vliegenthart in te gaan. Ik hecht aan een werkbelevingsonderzoek. Ik wil graag een reactie van de minister.
De voorzitter: Uw tijd is voorbij.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb eerder gevraagd hoeveel personen er zijn op één personeelsfunctionaris bij de KMar. Dat vind ik belangrijk om te weten.
Mijn laatste vraag betreft de huisvesting. Ik dank de minister voor zijn toezegging. Hij zegt toe dat de huisvesting in 2012 gereed is. Dan kan er ook in gewerkt worden en de efficiency van het beleidsplan ingezet worden.
De heer Poppe (SP): Voorzitter. Ik vind de minister in zijn beantwoording net zo laconiek als in de brief die hij de Kamer stuurde naar aanleiding van het rapport. Hij gaat niet echt duidelijk en scherp in op alle vragen die nu door de Kamer maar ook door de commissie-Vliegenthart zijn gesteld. De heer Çörüz heeft eenzelfde soort opmerking gemaakt. Het duurt allemaal zo lang. De minister zegt dat er een zweepje is geweest in de vorm van het rapport. Vervolgens zegt hij dat alles altijd in beweging is. Dat is een dooddoener, want alles is inderdaad altijd in beweging. Niets staat stil, ook de marechaussee niet. Dat doet er niets aan af dat nog steeds zo rond de 37% van het personeel de beleving heeft van een te lage werkdruk, van verveling, van hier deugt iets niet, van wat doe ik hier, om het maar eens in mijn eigen woorden te zeggen. Ik overdrijf daarin waarschijnlijk om duidelijk te maken wat ik bedoel. Daar gaat de minister nauwelijks op in.
Ik heb ook vragen gesteld over het flexibel personeelsbeleid. Wat lost dat nu op? Betekent het dat mensen door heel het land heen gestuurd moeten worden, terwijl ze toch in verschillende brigades zitten?
Ik heb een opmerking gemaakt over Schiphol. De heer Çörüz heeft een voorstel gedaan. De Bijzondere Commissie Koninklijke Marechaussee (BCKMar) heeft het voorstel gedaan dat personeel dat wil doorgroeien in de rangen, minimaal een functie bekleed moet hebben op Schiphol. Ik heb begrepen dat je tot een aantal jaren geleden als wachtmeester verplicht was om een essentiële functie als wachtcommandant te vervullen, voordat je de rang van opperwachtmeester kon krijgen. Dat was toen, naar aanleiding van de moeilijk in te vullen functies. Het is nu op Schiphol kennelijk ook het geval. Het lijkt mij geen gekke maatregel. Je kunt tegen mensen die bij de marechaussee komen, zeggen: je moet minimaal twee of drie jaar de functie bekleed hebben als wachtmeester op Schiphol en dan kun je doorstromen.
De voorzitter: Uw tijd is op.
De heer Poppe (SP): Het is mij een raadsel waarom de minister niet scherper ingaat op de bevindingen van ook de commissie-Vliegenthart over frustraties bij de mensen. Frustraties over een te lage werkdruk heb ik nog zelden meegemaakt, moet ik zeggen. Als ik kijk naar de andere delen van de krijgsmacht – al vind ik de marechaussee meer een politiedeel dan een krijgsmachtdeel – dan is dat verbazingwekkend. Ik heb daar vragen over gesteld – ik heb Buckingham Palace als voorbeeld gegeven natuurlijk – maar ik vind niet dat de minister er serieus op ingaat. Ik steun daarom een onderzoek naar de werkbeleving.
De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister. Ik denk dat hij het met mij eens is dat de commissie-Vliegenthart harde noten kraakt. Dat moest denk ik ook, juist door die betrokkenheid. Om die organisatie nog beter in staat te stellen om voor ons aller veiligheid te knokken, is het goed dat we er kritisch naar kijken.
Wij houden de minister scherp. Af en toe is hij wel enthousiast bezig en zegt 2010. Dan gaat hij weer een beetje liggen, lijkt het wel. Ik zal hem in ieder geval scherp houden, met of zonder zweep.
Ik wist dat vandaag het algemeen overleg zou zijn. Ik heb overwogen om schriftelijke vragen te stellen over de gebeurtenissen van gisteren met militairen die straatmeubilair niet met rust konden laten. Misschien kan de minister daar iets over zeggen.
De voorzitter: Wij hebben een agenda. Misschien is het verstandig als u daar vragen over stelt. De minister heeft zich hier niet op kunnen voorbereiden. Het is een beetje buiten de orde van de vergadering.
De heer Çörüz (CDA): Ik dacht: ik probeer het, alle deskundigen zijn er!
Ik heb nog twee punten, allereerst mijn suggestie om eerst op Schiphol te werken. De minister zegt dat deskundigen hem iets ander zeggen, maar ik heb eigenlijk niet gehoord waarom. Ik wil graag de argumenten weten.
Een ander punt dat is blijven liggen, betreft de zij-instromers die van politie en Defensie naar de marechaussee gaan. Het is ook interessant om te weten hoeveel mensen de marechaussee verlaten omdat ze denken dat bij de politie het gras groener is. Die signalen bereiken ons ook. Ik wil met getallen onderbouwd zien of dat zo is. Heeft de minister daar getallen van?
Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Ik begin met de heer Brinkman, die er gelukkig nog is. Dat is zeer welgemeend, want ik ken zijn betrokkenheid bij de Koninklijke Marechaussee. Ik zie met buitengewoon veel belangstelling de definitieve verschijning van de visienota tegemoet. Wat ik er nu van verneem, geeft me het vertrouwen dat de PVV tot inzichten is gekomen die wij al geruime tijd hebben, zodat op dat punt heel goede zakelijke coalities denkbaar zijn als het gaat om de waarde van de rol van de KMar. Er is natuurlijk ook een verband tussen de KMar en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Ik ken de focus van de PVV op terrorismebestrijding. Die is organisatorisch ook belegd bij de rijksoverheid.
De prioriteit van de grensbewaking is evident. Kijk alleen naar de aantallen binnen het korps dat daarvoor werkzaam is.
We hebben misschien een accentverschil als het gaat om binnenen buitenlandse veiligheid. De Brigade Buitenland Missies kent maximaal 153 medewerkers. Dat is heel weinig in vergelijking met al die marechaussees die een binnenlandse taak hebben. Die werkelijkheid zie ik niet zo gauw veranderen. Op dat punt is dus denk ik ook gemakkelijk een brug te slaan.
De heer Brinkman heeft gelijk dat de behoefte aan veiligheid sturend moet zijn. Ik zou het iets breder willen zeggen. Interessant van het beleidsplan en de bevindingen van de commissie-Vliegenthart is dat een deel van de veranderingsslag juist ertoe moet leiden dat we meer informatiegestuurd kunnen werken. Kortom, dat de vragen vanuit de samenleving een snellere vertaling krijgen naar de activiteiten van de KMar. Dat is niet de gegeven capaciteit die statisch leidt tot datgene wat de KMar doet. Op dat punt is er dus ook geen probleem.
Ik heb aan het begin van de week een brief aan de Kamer gestuurd over de ondervulling van de Brigade Grensbewaking op Schiphol, maar ik weet hoe dik het pakket met post is als een lid weer terugkomt van het reces. In die brief staat dat die problematiek wat Schiphol betreft is opgelost. Dat zal de heer Brinkman goed doen, want die was ook participant in het Kamerdebat dat wij hier een keer over voerden.
De heer Brinkman weet dat ik tot de partij behoor die niet ongevoelig is voor de waarde van bekeringen. Ik dank hem zeer voor zijn openhartigheid op het punt van de politierol. Dat was gewoon een bekering. Ik blijf verder hopen! De heer Boekestijn, en zo ken ik hem weer, probeert mij toch weer te verleiden tot uitspraken die op dit moment niet gedaan kunnen en mogen worden over bezuinigingen of welk ander woord je ook zou willen gebruiken. Hij moet wachten tot Prinsjesdag.
Mevrouw Eijsink heeft het over aanbeveling 11. Ik heb die nagelezen. Die is in zijn formulering buitengewoon raak en zeer sturend, ook voor de Koninklijke Marechaussee. Het personeelsbeleid moet ten dienste staan van de taakuitoefening. Dat gaat ook gebeuren, maar geef de commandant en zijn mensen daar even de tijd voor, want het is niet zo eenvoudig om dat in een keer te doen. Ook dit is onderdeel van datgene wat wij in 2010 zullen verwezenlijken. Volgens aanbeveling 11 moet het mogelijk zijn om de Koninklijke Marechaussee op een aantal onderdelen vrij te stellen van het Defensiebrede beleid. Akkoord. Er moet, zeker verwijzend ook naar Schiphol, maximaal maatwerk worden geleverd. Wij hebben daar een niet onbelangrijk deel van deze dag over gesproken. De politieke verantwoordelijkheid die ik hier neem, is akkoord gaan met deze aanbeveling, die vervolgens zijn vertaling vindt, voor zover dat al niet het geval is, binnen de KMar.
Mevrouw Eijsink heeft gelijk als zij zegt dat ik niets heb gezegd over het werkbelevingsonderzoek. Er zit bij mij in de pijplijn een werkbelevingsonderzoek voor eind 2010. Als dat afgerond is, zal ik daarover rapporteren. Dat laat onverlet dat ik voornemens ben om bij het jaarverslag in het voorjaar van 2010 de toezegging na te komen die ik eerder heb gedaan. Over wat we nu dus met elkaar afspreken over het al voorgenomen werkbelevingsonderzoek, wordt later gerapporteerd. We moeten het dan wel volhouden met elkaar, want we zitten wel in 2011 voordat dat allemaal verwerkt is.
De voorzitter: Mevrouw Eijsink wil nog een vraag stellen. Zij krijgt geen vervolgvraag. Eén korte vraag, alstublieft.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Volgens mij hebben we nog alle tijd, maar goed. Dit is een belangrijk punt voor mij. Er staat nogal wat in aanbeveling 11. Het enige wat de minister mij nu vraagt, is om ze de tijd te geven. Het is al eerder opgemerkt dat dit rapport er al enige tijd ligt. Mag ik gewoon van mijn kant vragen wat de invulling gaat worden? Minister, u zegt steeds tegen de Kamer: geef de tijd. Natuurlijk geef ik u de tijd, maar mag ik van u de professionaliteit verwachten dat u met concrete invullingen komt? De commissie-Vliegenthart stelt terecht een aantal heel zware zaken in aanbeveling 11 en u zegt: geef ze de tijd. Nee, het is van februari. Ik wil weten wat er staat. Ik heb net al gezegd dat er nog heel veel onzekerheden zijn over het FPS. Uw mensen wachten op duidelijkheid. Mag ik gewoon vragen om duidelijkheid? Het is september 2009. 2010 is volgend jaar. Het is me niet duidelijk wat de minister bedoelt.
De voorzitter: U hebt nu de vraag drie keer uitgebreid gesteld. Ik heb u daarvoor de kans gegeven. Ik wil ook graag de minister de kans geven om daar op te antwoorden.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik probeer alleen maar te zeggen dat het mij onduidelijk is wat de minister bedoelt. Hij verwijst naar iets wat me even niet duidelijk is.
Minister Van Middelkoop: Welk punt is dat?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Het werkbelevingsonderzoek. U verwijst naar iets wat me even niet duidelijk is. Het spijt me.
Minister Van Middelkoop: Ik verwijs naar datgene waar u zelf om hebt gevraagd.
De voorzitter: Ik stel voor dat u eerst antwoord geeft op de hartenkreet die mevrouw Eijsink net heeft geuit.
Minister Van Middelkoop: Eind 2010 wordt een nieuw werkbelevingsonderzoek gehouden binnen de Koninklijke Marechaussee. De Kamer heeft van mij de toezegging dat zij daar te zijner tijd uitsluitsel over krijgt. Ik heb eerder gezegd dat ik in het jaarverslag voor zover mogelijk verslag zal doen van de verdere uitvoering van de aanbeveling van de commissie-Vliegenthart. Dat gaat gewoon door. Het werkbelevingsonderzoek is eind 2010. Wellicht moet dat gebeuren in het jaarverslag dat in 2011 verschijnt, maar daar verstaan we elkaar nog wel over. De Kamer krijgt de eerste nieuwe gegevens dus bij het jaarverslag in april. In het jaar daarna volgt het werkbelevingsonderzoek.
De voorzitter: Dan aanbeveling 11.
Minister Van Middelkoop: Ik zit hier natuurlijk niet voor niets te praten. Ik ben begonnen met uit te leggen wat er het laatste halfjaar op het verzoek van de Kamer is gedaan, vanaf het moment van het verschijnen van het rapport van de commissie-Vliegenthart. Ik heb uitgelegd wat er op gang is gebracht. Ik heb gesproken over de veranderingsorganisatie. Ik heb de Kamer duidelijk gemaakt, althans, proberen te maken, dat het FPS zoals we dat nu hebben, de mogelijkheden biedt. Ik wil het nog wel op een andere manier zeggen. Het personeelsbeleid, waar het FPS deel van uitmaakt, wordt bij Defensie centraal vastgesteld en geldt voor al het Defensiepersoneel. De Defensieonderdelen, zoals de marechaussee, worden natuurlijk nauw betrokken bij de ontwikkeling van het beleid. Er wordt ook gekeken naar noodzakelijke afwijkingsmogelijkheden voor functiegroepen bij Defensieonderdelen. Dat is mogelijk in het FPS. Complimenten voor degene die dat heeft ontworpen. In de ontwerp-regelgeving, dus de verdere uitvoeringsregeling die onlangs ter bespreking is aangeboden aan de centrales voor het overheidspersoneel, wordt op een aantal belangrijke onderdelen aan de operationele commandanten – een daarvan zit hier naast mij – de ruimte geboden om afwijkingen van centrale regels voor te stellen voor functiegroepen, bijvoorbeeld als het gaat om maximumleeftijdsgrenzen, maximumlooptijden in rang bij doorstroom of de maximumduur van functievervulling. Dit is op een wat andere en compactere manier herhaald wat ik eerder heb gezegd. In 2010 kan dit tot rust komen.
De huisvesting is in 2012 gereed, zeg ik tegen mevrouw Eijsink.
Dan de heer Poppe. Het spijt me zeer, maar we gaan hier nu niet met elkaar afspreken dat een functie hier of daar noodzakelijk is voor die en die carrière op Schiphol. De eerstverantwoordelijke voor de Koninklijke Marechaussee zit hier bij mij. Die heeft gehoord dat de heer Çörüz het idee op tafel heeft gelegd om na de opleiding te beginnen op Schiphol. De heer Poppe heeft weer een wat andere visie op tafel gelegd. Die is op dit moment geen aanleiding om de commandant te vragen om op dit punt veranderingen te bewerkstelligen.
De heer Poppe (SP): Dit is een vergissing. Ik heb geen voorstel gedaan. Ik heb een voorstel geciteerd van de BCKMar. Die heeft voorgesteld dat personeel dat wil doorgroeien in rang minimaal een functie bekleed moet hebben op Schiphol. Dat is een bestaand voorstel. Daar is kennelijk verder geen aandacht aan geschonken, want ik vind het nergens terug. Het leek een beetje op het voorstel van de heer Çörüz. Daarom heb ik het genoemd. Het komt niet uit mijn koker, maar uit de koker van de marechaussee zelf. Ik wil daar een reactie op, omdat dat zorgt voor extra vulling op Schiphol en continuïteit. Het voorkomt doorstroom, maar ook frustratie, omdat je dan op Schiphol zit met een toekomstperspectief. Nu zit je daar negatief, want je hebt langere reistijden die eigen tijd zijn en je gaat erop achteruit zonder toekomstperspectief.
Minister Van Middelkoop: Ik geef daar geen inhoudelijk oordeel over. Dat lijkt mij niet verstandig. Ik had wel iets preciezer moeten antwoorden. Excuus. Ik herken dit nu. Het vormt op dit moment onderdeel van overleg met de bonden.
Ik kom te spreken over de werkdruk. Waar tegenaan gelopen is, is dat bepaalde werkzaamheden niet erg uitdagend zijn, veel tijd vergen en weinig variatie kennen. Dat kunnen we met allemaal stevige termen beleggen, maar de heer Poppe weet waar we het over hebben. Een onderdeel van het beleidsplan 2010, waar de commissie-Vliegenthart nog eens naar heeft gekeken, is om te bezien of daar wat aan te doen is. Ik heb daar eerder al het nodige over gezegd. We gaan mensen beter uitleggen waarom bewaking een belangrijke taak is, zodat ze beter gemotiveerd zijn. We gaan de bewaking flexibeler organiseren, in plaats van altijd maar statisch voor dat paleis of ander object te staan. We gaan sommige taken ook verbreden. De problematiek die de heer Poppe signaleert, is dus allang onderkend. Die is reëel. Ik heb er vertrouwen in dat het tot goede resultaten leidt. Nu al, maar zeker ook in 2010. Ik ben nog niet zo lang geleden op werkbezoek op Schiphol geweest. Daar kwam ik mensen tegen die het ontzettend prettig vonden dat ze niet altijd maar in dat hokje hoeven zitten om paspoorten te controleren, hoe belangrijk dat werk ook is, maar af en toe ook andere taken toegemeten kregen en daar ook een opleiding voor kregen. Ik vind dat modern management. Het is goed dat het gebeurt. Het is een onderdeel van het beleid om de werkdrukproblematiek en de frustraties waarover de heer Poppe spreekt, te voorkomen.
De heer Poppe (SP): Als er straks één centrale post is op Schiphol, dan hoeven de medewerkers niet meer die afstanden te lopen en slaat de verveling in het hokje van de centrale post weer toe. Ze missen dan hun loopje. Dat soort dingen spelen natuurlijk een rol. De minister zegt dat het probleem al jaren bekend is. Dat is ook het probleem. Al jaren is er dus niets aan gedaan. Ik denk dat we in de tijd die we nu hebben daar meer aandacht aan moeten schenken. Werk dat als nutteloos gevoeld wordt, moet je eruit snijden.
Minister Van Middelkoop: Ik zou het zo aardig vinden als de heer Poppe, al was het maar voor de variatie, eens een keer wat positiefs zei over dit onderwerp. Ik heb niet zo veel meer toe te voegen aan wat ik hierover heb gezegd.
De voorzitter: Nee, mijnheer Poppe, is sta u geen nieuwe interruptie toe.
De heer Poppe (SP): Ik heb echt een serieuze vraag.
De voorzitter: Ik heb ook een serieuze opmerking. U hebt uitgebreid de kans gehad om uw punt te maken. Dat hebt u een aantal keren gedaan. De minister is daar een aantal keer op ingegaan. Er blijven wegen over als u geen antwoord krijgt dat u tevreden stelt. Ik stel voor dat de minister de laatste vragen van de heer Çörüz beantwoord.
Minister Van Middelkoop: Ik wil nog één ding daaraan toevoegen.
De voorzitter: U hebt geluk, mijnheer Poppe, want de minister wil toch nog iets zeggen.
Minister Van Middelkoop: Ik krijg een cijfertje aangereikt. Toen wij destijds begonnen vond 38% de werkdruk te laag. We kennen inmiddels de werkelijkheid die daarachter zit. In 2004 was dat 23% en in 2008 was dat 18%. Dat is een resultaat van interne peilingen.
De heer Çörüz heeft een vraag gesteld over het incident in Amsterdam. De Koninklijke Marechaussee onderzoekt dit.
Ik weet niet precies meer wat zijn laatste punt was.
De heer Çörüz (CDA): Dat betrof de uitstroom van KMar naar politie en de zij-instromers.
Minister Van Middelkoop: Dat komt aan beide zijden voor. Ik heb op dit moment geen cijfers paraat, als die er zijn. Dat het voorkomt, is evident. Ook binnen de krijgsmacht kunnen mensen van krijgsmachtdeel wisselen. In algemene zin lijkt hoeft het geen slechte zaak te zijn, niet voor de mensen zelf en niet voor de organisatie, als iemand met een soort basiskennis naar een vergelijkbare organisatie gaat. Ik weet op dit moment niet of de cijfers zodanig zijn dat ze verontrustend zijn voor de KMar of voor de politie. Ik dacht het niet.
De heer Çörüz (CDA): Kunnen we binnenkort getallen krijgen? De indruk bestaat een beetje dat de marechaussee oneerbiedig gezegd hofleverancier is van allerlei andere aanpalende clubs. U zegt dat het grosso modo ongeveer in het midden blijft, maar mij bereiken juist signalen dat er aardig wat mensen uitstromen. Juist om dat beeld te tackelen, vraag ik van de minister om een brief te sturen met de getallen.
Minister Van Middelkoop: Ik zal kijken of ik cijfers kan vinden, maar ik heb al eerder gezegd dat juist bij het krijgsmachtdeel KMar de vulling veel hoger is dan bij andere krijgsmachtdelen. Praten over leegloop of voorziening voor anderen is echt volkomen buiten de orde. Dat is echt niet zo. Er is in elk geval geen reden voor verontrusting.
De voorzitter: De heer Poppe, maar ik wil echt een korte vraag!
De heer Poppe (SP): De minister heeft zojuist cijfers gegeven die naar mijn mening de problematiek verdoezelen. Ik citeer nog even het rapport-Vliegenthart: «In het gunstigste geval vindt 5% van de respondenten de werkdruk «te laag» of «veel te laag», terwijl in het ongunstigste geval 37% dat als zodanig ervaart. Ook in de gesprekken die de commissie heeft gehouden, zijn bij meerdere gelegenheden signalen ontvangen dat de werkdruk niet in alle gevallen als toereikend wordt beschouwd. Bovendien heeft de commissie de indruk dat onvoldoende wordt gecommuniceerd over (het nut van) de te verrichten werkzaamheden en van de behaalde resultaten en bereikte effecten ... «Het is al jaren bekend, zegt de minister, en nog is dit een halfjaar geleden geconstateerd. Ik wil dat hij er wat heftiger op ingaat en er niet zo laconiek met een paar cijfertjes overheen rolt.
Minister Van Middelkoop: We zijn het niet met elkaar oneens. Ik heb chronologisch een aantal cijfers genoemd. De bandbreedte van de cijfers van mevrouw Vliegenthart is enorm. Wat voor mij belangrijker is – daarmee doe ik niets af aan het rapport-Vliegenthart – is hoe het zich door de tijd heen ontwikkelt, want dit soort onderwerpen heeft ook een soort traagheid in zich. Ik zie dat dit onderwerp door de tijd heen steeds beter scoort. De werkdruk wordt door steeds minder mensen als probleem ervaren. Dan gaan we de goede kant op.
De heer Boekestijn (VVD): Ik steun het verzoek van de heer Çörüz om de cijfers van de migratie tussen marechaussee en politie. Daar gaat het namelijk om. Mij bereiken ook berichten dat er een probleem is. Het is misschien toch goed om daar cijfers over te krijgen.
Minister Van Middelkoop: Als de Kamer om cijfermatige inlichtingen vraagt, dan krijgt ze die, als die beschikbaar zijn. Ik wil echter niet dat de leden het pand verlaten met het beeld dat de KMar leegloopt. Hier zit een minister die buitengewoon tevreden is en trots is op de wervingsactiviteiten van de KMar.
De voorzitter: Op welke termijn stuurt u die cijfers aan de Kamer?
Minister Van Middelkoop: Dat doe ik zeker voor de begroting.
De voorzitter: Voor de begroting ontvangt de Kamer de cijfers.
Minister Van Middelkoop: Is het niet handig om ze mee te nemen bij de begrotingsvoorbereiding?
De voorzitter: Voor het eerste wetgevingsoverleg.
Minister Van Middelkoop: Als ze er zijn, moet dat zeker lukken. Als ze er niet zijn, dan hoort u het ook.
De voorzitter: Heel veel dank.
– De minister van Defensie zegt toe indien mogelijk cijfers over de personele uitstroom van KMar naar politie vooraf gaande aan het wetgevingsoverleg over personeel naar de Kamer toe te zenden.
– Eind 2010 stelt de minister van Defensie een nieuw onderzoek in naar de werkbeleving bij de KMar de Kamer wordt over de uitkomsten hiervan geïnformeerd.
– De minister van Defensie zegt toe in het voorjaar 2010 in het jaarverslag schriftelijk te rapporten over de voortgang van de uitvoering van de aanbevelingen in het rapport van de commissie-Vliegenthart (onder andere op terrein van werkbeleving).
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Haverkamp (CDA), Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Blom (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Van Miltenburg (VVD), voorzitter, Van Dam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Griffith (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Irrgang (SP), Knops (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Jacobi (PvdA), Boekestijn (VVD), Brinkman (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD), Algra (CDA) en Peters (GroenLinks).
Plv. leden: Lempens (SP), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), De Wit (SP), Roefs (PvdA), Wolbert (PvdA), Van Beek (VVD), Smeets (PvdA), Arib (PvdA), Blok (VVD), Omtzigt (CDA), Roemer (SP), Jonker (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Samsom (PvdA), Nicolaï (VVD), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Van der Ham (D66), Teeven (VVD), Ouwehand (PvdD), Uitslag (CDA) en Vendrik (GroenLinks).