Kamerstuk 29911-60

Verslag van een algemeen overleg

Bestrijding georganiseerde criminaliteit

Gepubliceerd: 1 februari 2012
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: criminaliteit openbare orde en veiligheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29911-60.html
ID: 29911-60

Nr. 60 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 februari 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft op 15 december 2011 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • de beleidsbrief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 22 maart 2011 over de bijzondere opsporingsdiensten ( 32 715, nr. 1 );

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 26 mei 2011 met het voortgangsbericht over de Taskforce aanpak georganiseerde misdaad Brabant ( 29 911, nr. 49 );

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 augustus 2011 met het Jaarverslag Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC's) 2010 en het beleidskader voor de RIEC's en het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum (LIEC) ( 29 911, nr. 54 );

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 25 oktober 2011 met het rapport van Emergo en de reactie op aanbevelingen uit het rapport ( 29 911, nr. 55 ).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: De Roon

Griffier: Nava

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Recourt, Berndsen, Çörüz, Elissen, Gesthuizen, Hennis-Plasschaert en De Roon,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie met de minister van Veiligheid en Justitie. Het onderwerp is de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Er zijn op dit moment drie woordvoerders aanwezig maar er komen er dadelijk vast nog meer. We hanteren een spreektijd van vijf minuten. In de eerste termijn sta ik per fractie twee interrupties toe.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik heb de Volkskrant van vandaag bij me. Daarin staat een artikel over «mobiele bendes» uit Oost-Europa die massaal naar het westen komen. Ik vermoed dat de meesten van ons dit artikel hebben gelezen. Dit geeft de actualiteit aan van dit overleg. Met de economische winst hebben we ook wat andere economische winst binnen de EU erbij gekregen, waar we niet om hebben gevraagd. Georganiseerde criminaliteit moet effectief worden aangepakt, ongeacht of het bij die aanpak gaat om bendes uit Polen, Roemenië of Ierland, of om gewoon onze Nederlandse bendes. Effectiviteit is de insteek van mijn inbreng.

Effectiviteit laat zich ook lezen in het rapport over Emergo, het Amsterdamse project. De kern daarvan is de brede aanpak. Er wordt niet meer vanuit één organisatie gestuurd, maar vanuit verschillende overheidsorganisaties. De fiscus, het bestuur en de politie komen vanuit gezamenlijk kennis tot een gezamenlijk aanpak. Aan het eind van het rapport staat een aantal aanbevelingen. In hoeverre gaat de minister deze aanbevelingen oppakken? Het pleidooi voor het openbare aandeelhoudersregister vind ik persoonlijk de mooiste aanbeveling. Eerder dit jaar hebben we de minister al op zijn wenken bediend door met een initiatiefnota hierover te komen. Ik noem even snel een aantal centrale aanbevelingen.

Om misstanden in bepaalde economische sectoren sneller op het spoor te kunnen komen en makkelijker de overstap te kunnen maken van toezicht en controle naar opsporing, zou de introductie van meer proactieve bestuurlijke bevoegdheden moeten worden overwogen. Hierbij wordt gedacht aan de toepassing van anonieme controles en inzet van pseudoklanten. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Als hij zich in deze aanbeveling kan vinden, hoe gaat hij die dan uitvoeren? Een andere belangrijke aanbeveling is het vereenvoudigen van de regeling van het (strafrechtelijk) verkennend onderzoek. Dit type onderzoek kan dan vaker worden toegepast om mogelijke criminele fenomenen te onderzoeken. Ik ben er nieuwsgierig naar wat de minister hiervan vindt.

Ik sluit gelijk aan op een ander punt dat ik eerder aan de orde heb gesteld. De conclusies van de commissie-Van Traa moeten we hoog eren, maar laten we voorbijgaan aan de «bijna heiligheid» daarvan. Laten we nu kritisch bekijken hoe we in de opsporing toch nog stappen kunnen zetten zonder weer te vervallen in fouten uit het verleden. Kortom, laten we verder kijken dan de schaduw van Van Traa.

Het Emergo-project heeft in zekere zin zijn opvolging gevonden in het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum (LIEC) en de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s). Ook daarin werken op hoog niveau de verschillende organen samen en wisselen zij informatie uit. Dat lijkt mij de enige juiste insteek en ik heb daarvoor waardering. Wat is de perceptie van de minister over het functioneren van deze organen?

Ik las in het rapport over Emergo ook iets over de vraag welke volgorde je bij je prioriteiten hanteert. Dat staat nu nergens, maar het is wel uiterst belangrijk voor het functioneren van de RIEC’s en het LIEC. Er is hierbij sprake van een voortdurend gevecht om menskracht. Immers, het laat zich van tevoren moeilijk voorspellen hoeveel menskracht nodig is voor onderzoek. Organisaties zijn niet snel geneigd goed gekwalificeerde mensen af te staan. Als je alle informatie bij elkaar hebt gebracht, hoe borg je dan dat die echt effectief wordt gemaakt door daaraan gekwalificeerde arbeidskrachten te koppelen?

Ik maak mij zorgen over bendes, ongeacht de vraag of ze komen uit Ierland, uit Polen of uit Italië in de vorm van de maffia. De zorg heeft te maken met het zoeken naar een balans. Een poosje geleden hebben we vastgesteld dat de pogingen om de grote boeven te pakken te krijgen een buitenproportionele aanslag deed op de opsporingscapaciteit. De tendens was vervolgens om ons op de uiterlijke vormen van criminaliteit te richten door bijvoorbeeld de cocaïne van de markt te halen. Ik ben echter bezorgd dat de balans nu weer doorslaat in die aanpak, we ons te veel richten op misdrijven die te maken hebben met cocaïne of wat voor misdrijf dan ook, en we geen aandacht besteden aan de organisaties. Wat is hierop de visie van de minister? Ik wil dat concreet maken aan de hand van de aanpak in Brabant. Hierover hebben we eerder een overleg gehad. Ik heb gelezen dat die aanpak in zoverre succesvol is geweest dat er 1 200 aanhoudingen zijn verricht. Ik heb echter ook gelezen en gehoord dat de aanhoudingen betrekking hebben op de wiettelers. In hoeverre hebben we echter de organisaties daarachter in het vizier? Het is prachtig als we telers weghalen, maar als de achterliggende organisaties blijven bestaan, hebben we morgen en overmorgen weer nieuwe telers. In dat verband verwijs ik ook naar een artikel in Trouw van gisteren.

De voorzitter: Wilt u afronden?

De heer Recourt (PvdA): Ja.

In het artikel in Trouw wordt geschreven over een onderzoek dat is begeleid door de Universiteit van Amsterdam. Er staat echter ook in het artikel dat dit onderzoek nog geheim is. Kan de minister de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer sturen? Ik ben er namelijk heel nieuwsgierig naar.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. De aanpak van de zware georganiseerde misdaad is een niet aflatende prioriteit. D66 deelt de mening dat een nóg krachtiger en integrale aanpak nodig is. Uit de brieven van de minister blijkt dat er sprake is van een gedreven aanpak. Mijn fractie mist echter wat punten die zij hierbij van belang vindt.

Een van de terreinen waar volgens ons meer winst valt te behalen, is de bestrijding van kinderpornonetwerken. Mijn fractie vindt dat de bestrijding hiervan bij uitstek een landelijk aanpak behoeft en niet een regionale, temeer omdat er een internationale component aan vastzit. Op welke schaal wordt daar nu en straks met de nationale politie in voorzien? Hoe benutten we de expertise? Voor het bekijken van beelden kunnen zedenrechercheurs van de korpsen worden ingezet, maar wellicht is het veel effectiever om juist de kundigheid van landelijke cybercrime-rechercheurs te benutten. Zij hebben een technologisch oog en dat kan voor de opsporing in deze zaken een grote meerwaarde hebben. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

De fractie van D66 heeft de minister gevraagd naar het gebruik van spyware door de politie. Dit soort software kan worden ingezet bij verdenking van ernstige misdrijven en dus ook bij verdenking van activiteiten van de georganiseerde misdaad. Kan de minister toelichten hoeveel ruimte er precies is om door middel van software online te rechercheren in geval van georganiseerde misdaad? Mijn fractie vraagt zich verder af hoe veilig het gebruik van deze software precies is in geval van misbruik of hacking. De minister schrijft in zijn beantwoording van de schriftelijke vragen dat hij geen situaties kent waarin door de keuringsdienst van het KLPD gecertificeerde technische hulpmiddelen zijn misbruikt of gehackt. De minister weet echter ondertussen van zijn collega Donner dat gecertificeerde systemen niet waterdicht zijn. Bovendien ziet deze keuring alleen toe op de authenticiteit en de integriteit van de software. Is de spyware bijvoorbeeld voorzien van een signalering waardoor het zichtbaar wordt als er wordt gehackt? Dat kan immers via monitoring worden gecontroleerd. We kunnen namelijk niet het risico lopen dat het misgaat en dat daarmee het hele onderzoek naar georganiseerde misdaad stukloopt.

Bovendien vindt mijn fractie het noodzakelijk dat er nieuwe wet- en regelgeving wordt ontwikkeld met betrekking tot strafrechtelijke onderzoeken waarbij spyware wordt gebruikt. Dit is immers niet vergelijkbaar met het afluisteren in een woning. Of, zoals mijn fractievoorzitter het in 2008 reeds verwoordde: de computer is inmiddels een bibliotheek van het leven. Voor mensen is die het absolute middelpunt van hun privéleven geworden. Ook bij het hacken door de politie zal dus een grondwettelijke bescherming aanwezig moeten zijn.

Een krachtige en integrale aanpak van georganiseerde misdaad vraagt ook om capaciteit. Eerder dit jaar waren er berichten over onderbezetting bij de politie bij de aanpak van kinderporno en cybercrime. Hoe is het daarmee nu gesteld? Op dit punt mist mijn fractie een overzicht van de tendensen in de georganiseerde misdaad. Nemen bepaalde vormen toe of juist af? Hoe gebeurt dit en in welke mate? Zojuist werd al gerefereerd aan de Oost-Europese groepen die hier misdaad komen bedrijven. Kan de minister de Kamer over deze tendensen jaarlijks informeren? We beschikken op die manier over een achtergrond waartegen we de voortvarende integrale aanpak van de minister kunnen plaatsen.

Ik heb nog enkele opmerkingen over de Regionale Informatie- en Expertise Centra en het Landelijk Informatie en Expertise Centrum. De minister hecht groot belang aan deze centra. Dat geldt overigens ook voor mijn fractie. De minister heeft de Kamer een positieve evaluatie van deze pilot voorgelegd. De RIEC’s worden territoriaal in overeenstemming gebracht met de toekomstige politie-eenheden en de gerechtelijke kaart. Hoe verhouden zij zich dan echter tot de veiligheidsregio’s en de veiligheidshuizen? Hoe gaan de verantwoordelijkheidslijnen van de RIEC’s en het LIEC precies lopen? Welke specialismen zal het landelijk centrum op nationaal niveau organiseren? Hoe is de technologische huishouding van en uitwisseling tussen de centra georganiseerd? Komt er voor elk centrum een eigen systeem of komt er een landelijk systeem voor alle centra? De ambitie is om alle gemeenten te laten deelnemen aan de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Hoe relevant is dit eigenlijk voor sommige gemeenten? Ik blijf even wat dichter bij mijn huis: heeft een kleine gemeente als Ferwerderadiel in dezelfde mate belang bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad als bijvoorbeeld Leeuwarden? Ook gemeenten moeten prioriteiten stellen. Ik hoor graag wat de minister hiervan vindt.

De heer Elissen (PVV): Voorzitter. De aanpak van de georganiseerde criminaliteit houdt ons allen bezig en heeft terecht prioriteit gekregen. Het heeft ook prioriteit gekregen in het regeerakkoord. Kan de minister al iets melden over de progressie, de vooruitgang in de aanpak van de georganiseerde criminaliteit? Wellicht kan hij deze vraag ook bezien in het licht van de vorming van de nationale politie. Ik heb daarvan hoge verwachtingen. Wat is de stand van zaken?

Het artikel over de mobiele bendes uit Oost-Europa werd zojuist al genoemd. Dat is inderdaad een zeer verontrustend artikel. Daarin doet onder anderen mevrouw Dina Siegel, hoogleraar criminologie, nogal krasse uitspraken. Ik wil graag de visie van de minister hierop horen. Deelt hij mijn mening dat we tegen deze bendes samen keihard een vuist moeten maken? Deelt hij mijn mening dat we dit niet alleen in nationaal verband moeten doen, maar ook in internationaal verband? Ik bedoel specifiek de zogenaamde noodremprocedure aangaande de Midden- en Oost-Europese landen. Ik breng in herinnering dat ik dit thema pas geleden ook heb aangekaart in het overleg over de JBZ-Raad. Dat is ook onder de aandacht gebracht van minister Leers. Ik heb toen begrepen dat het volgende is toegezegd. Zodra er een toename van georganiseerde misdaad wordt geconstateerd van met name Albanezen, zou onmiddellijk de noodremprocedure in het kader van de visumliberalisatie worden ingezet. Kan de minister daarop in meer specifieke zin reageren? Kan hij in algemene zin ook reageren op alle zaken in het artikel?

Er stond nog iets in het artikel dat mij zeer intrigeerde. Hoogleraar Siegel stelt daarin dat men kennelijk bij de opening van de grenzen alleen heeft stilgestaan bij de economische voordelen ervan. Ik ben benieuwd of de minister mogelijkheden ziet om op dat punt iets terug te draaien. Regeren is tenslotte vooruitzien en soms is voortschrijdend inzicht aanleiding om terug te komen op besluiten uit het verleden, want die bieden – zoals we nu zien – geen enkele garantie voor de toekomst. Graag hoor ik een reactie van de minister op deze stelling van de hoogleraar.

Er is al iets gezegd over de samenwerking en de informatie-uitwisseling. Natuurlijk is het belangrijk dat er multidisciplinair en integraal wordt samengewerkt. Ook is het belangrijk dat er zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van modelconvenanten, vooral om informatie uit te wisselen tussen al de betrokken partijen. Ik vraag mij af of dat al is gestandaardiseerd. Standaardisatie is namelijk volgens mij goed voor snelle teams die je moet samenstellen. Dit thema houdt ons al een tijdje bezig.

Ik heb ook het rapport over Emergo gelezen. Er zijn zorgen over de informatiedeling. Dat brengt mij weer op een volgende vraag, die aansluit bij mijn vraag over de modelconvenanten. Als je goed en efficiënt wilt werken, moet je heel snel en adequaat informatie met elkaar kunnen delen. Dat is natuurlijk duidelijk. Je moet echter niet alleen op regionaal en landelijk niveau informatie delen via het LIEC en de RIEC’s, maar ook op internationaal niveau moet informatie worden gedeeld. Hoe is de aansluiting georganiseerd in internationaal verband? Ik noem bijvoorbeeld Europol, een organisatie die bij iedereen in deze zaal wellicht bekend is. Europol is ooit begonnen als Europol Drugs Unit. Er is toen een enorm hoge prioriteit gegeven aan de drugsbestrijding. Bij de implementatie van het Stockholmprogramma blijkt ook weer prioriteit te worden gegeven aan drugsbestrijding. Bij de inrichting van de organisatie Europol is er in 2009 ergens in een achterkamertje even een reorganisatie doorheen gedrukt. Dat heb ik onlangs vernomen tijdens een werkbezoek. Door die reorganisatie is er niet eens meer een drugsunit bij Europol. . Ik vind uitwisseling van kennis en expertise zeer belangrijk. Ik heb begrepen dat wij dat ook terug gaan zien binnen de nationale structuur. Kan de minister zich er in Europees verband voor inzetten dat de internationale instituties, zoals Europol, die inrichting zo veel mogelijk volgen? Wij moeten niet alles naar het abstractieniveau brengen van de georganiseerde criminaliteit. Dat leidt ertoe dat alle expertise weer wegglipt, wat in Nederland in het verleden is gebeurd.

Ik kom op de criminele burgerinfiltranten. Op dat punt heeft de minister tijdens het vorige algemeen overleg over dit onderwerp, op 7 juni, een toezegging gedaan. Ik ben benieuwd naar de stand van zaken.

Het verschrikkelijke thema van de loverboys blijft ons maar bezighouden. Daarbij geldt dat wij vooral het volgende niet moeten vergeten: meten is weten. De PVV wil daarom dat er gewoon goed wordt geregistreerd, zodat wij keiharde cijfers beschikbaar krijgen. Op die cijfers kunnen wij beleid baseren. Tegenwoordig heet dat evidence based policy. Wij moeten daarbij niet kinderachtig doen of allerlei hiccups opwerpen. Wij moeten gewoon keihard registreren waar deze lui vandaan komen. Ook het land van herkomst moet worden geregistreerd. Op basis daarvan kan zo nodig maatwerk worden ontwikkeld, bijvoorbeeld in het kader van preventie en hulpverlening, maar ook bij de keiharde aanpak van deze figuren of criminelen. Crimineel is een titel die zij ten minste verdienen.

In dat licht moet ik ook het misbruik van de B9-regeling noemen. Ook dit is eerder aan de orde gesteld. Ik meen dat de minister tijdens het AO over mensenhandel heeft toegezegd dat hij met minister Leers in overleg zou treden om het aangekondigde onderzoek te bespoedigen, zodat wij heel snel kunnen vaststellen of er inderdaad erg veel misbruik wordt gemaakt van de B9-regeling, zoals ik beweer. Ik kom tot de stelling dat hiervan misbruik wordt gemaakt, op basis van werkbezoeken aan de politie en aan experts op dit gebied. Op internationaal niveau gaat men voor gegronde redenen. In Nederland gaat men al bij de minste of geringste indicatie. Ik verzoek de minister om daar nu al iets over te zeggen, want snelheid is geboden.

Ik zie de voorzitter mij erop wijzen dat mijn spreektijd is verbruikt. Daarom kan ik alleen nog maar even snel zeggen dat de vertrouwenslijn afpersing aandacht verdient. Kan de minister zeggen wat we met die lijn gaan doen? Hierbij moet ik het helaas laten.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. In verband met de beperkte spreektijd sla ik een punt over. Wellicht heb ik in de tweede termijn nog tijd om hierover te spreken.

De heer Recourt had het al over de effectiviteit in verband met Emergo. Ook de VVD-fractie wil te allen tijde heldere criteria, opdat de effectiviteit daadwerkelijk te meten is. De heer Elissen zei: meten is weten. Laten wij dat niet vergeten. Bij de integrale aanpak van de georganiseerde misdaad moet dat steeds het uitgangspunt zijn.

Ik blijf nog even bij het rapport van Emergo. Voor de VVD-fractie is het sluiten van ramen geen doel op zich. Het kan echter wel een belangrijk middel zijn om misstanden bij prostitutie, mensenhandel en de georganiseerde criminaliteit aan te pakken. Namens mijn collega Van der Steur zeg ik ook nog dat mijn fractie van mening is dat een effectieve aanpak, zowel in strafrechtelijke als in bestuurlijke zin, van de Chinese en Thaise massagesalons noodzakelijk is. Ik verwijs daarbij naar de motie van 29 november jl.

Er is het nodige gezegd over de RIEC's. Die zijn voor de VVD geen doel op zich. Ook hierbij geldt: dit moet een effectief middel zijn bij de bestrijding van misdaad.

Ten slotte zeg ik dat de VVD-fractie van mening is dat wij een slag moeten maken bij de bestrijding van witwassen. De heer Van der Steur noemde in dit verband tijdens een ander overleg bijvoorbeeld de controle op huurafdracht versus de inkomsten. Ik zou dit tijdens dit overleg wat breder willen trekken. Ik vermoed dat het voor iedereen die hier aan tafel zit duidelijk is dat het bestrijden van witwassen een krachtig instrument is bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Een crimineel die van witwassen wordt beticht, kan er zich niet met een zwijgende houding van afmaken, in tegenstelling tot iemand die van een «klassiek misdrijf» wordt verdacht.

Uit het veld hoor ik concreet dat het nodig is om de aanpak toch nog wat aan te scherpen door de stafmaat te verhogen van zowel witwassen als gewoontewitwassen. De strafmaat is nu vier en zes jaar, en zou moeten worden opgetrokken naar zes en acht jaar. Men vindt dat de ernst van het misdrijf hiermee beter tot uitdrukking zou worden gebracht. Ik voel daar wel iets voor. Het is duidelijk dat het meeste geld in de misdaad wordt verdiend met de handel in verdovende middelen. Dat mag inmiddels wel als vastgesteld worden beschouwd. De handel als zodanig is weliswaar niet altijd even zichtbaar voor politie en justitie, maar de bijbehorende geldstromen zijn dat wel. Althans, die geldstromen zijn eerder inzichtelijk. Het lijkt dan ook in de rede te liggen om de strafmaat voor witwassen en de strafmaat voor de handel in verdovende middelen ietwat naar elkaar toe te brengen. Ook is het duidelijk dat de voorgestelde maxima van zes en acht jaar het voorgeleiden van verdachten van witwassen makkelijker maakt. De minister weet immers net als ik dat bij een maximumstrafmaat van vier jaar voorgeleiden alleen mogelijk is als er in de vijf voorafgaande jaren een veroordeling is geweest voor een soortgelijk misdrijf. Er bestaan verscheidene casussen waarin verdachten die 1,5 mln. of meer in de kluis hebben liggen, niet worden voorgeleid. Dat zijn op z'n minst gemiste kansen.

Om nog een andere reden is het jammer als wij dit niet serieus zouden overwegen. Voorlopige hechtenis is namelijk ook een heel goed middel bij het onderhandelen om een waarborgstelling los te krijgen van een verdachte. Als die waarborgstelling binnen is, kan die in een later stadium van de procedure worden gebruikt als onderpand voor de op te leggen geldboete. Het gaat hierbij uiteraard ook om verdergaande opsporingsmogelijkheden. Mevrouw Berndsen van D66 heeft naar mijn mening zojuist wijze opmerkingen gemaakt over spyware. Daarbij sluit ik mij graag aan. Ik doel echter nu met name op het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC).

Ook wordt er vanuit het veld gesteld dat het goed zou zijn om in dezen een geldboete van de zesde categorie mogelijk te maken. De maximale geldboete voor witwassen is op dit moment € 76 000. Dat is niet veel, gezien de absurd hoge bedragen die er omgaan in de drugshandel. Bij een geldboete van de zesde categorie krijgt justitie meer speelruimte, niet alleen in de buitengerechtelijke afdoening, maar ook bij de waarborgstelling die later kan worden omgezet in een geldboete.

De heer Elissen (PVV): Ik gun mijn collega even een adempauze. In die tijd kan ik de volgende vraag stellen. Witwassen is inderdaad een ernstig misdrijf. Er is daarbij veelal een relatie met drugshandel. De PVV is uiteraard volledig voor zwaarder straffen. Een ander punt is echter dat ik in de stukken lees dat men aandacht moet hebben voor het terughalen van zogenaamd crimineel verkregen vermogen. Dat moet men strafrechtelijk financieel onderzoeken. Vindt mevrouw Hennis met mij dat dit gewoon bij de standaardprocedure moet gaan horen? Wil zij met mij de minister daartoe oproepen? Bij ernstige misdrijven, en zeker bij witwassen en vermogensdelicten, moet na het strafrechtelijk onderzoek standaard ook strafrechtelijk financieel onderzoek worden gedaan. Is mevrouw Hennis het daarmee eens?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Zeker.

Ik hield een heel verhaal over witwassen. Wat vindt de minister van mijn suggesties in dit verband? Is hij het met mij eens dat dit serieus moet worden bekeken? Kan hij hierover een concrete beleidsreactie opstellen?

Ik wil ten slotte nog even reageren op de deal van Amsterdam met de Hells Angels. Men heeft een vertrekpremie gekregen van maar liefst € 400 000. Laat ik duidelijk zijn; ik heb wel degelijk begrip voor de aanpak van wethouder Van Poelgeest. In de media is wellicht een ander beeld ontstaan. Het huidige bestuur van Amsterdam moet de puinhopen opruimen die de stad Amsterdam in het verleden heeft laten ontstaan. Dit is een zeer slechte zaak. Laat ons dit echter wel een les leren, linksom of rechtsom. Hiermee wordt immers het signaal afgegeven dat misdaad loont. Dat is iets wat wij niet moeten willen.

Ik maak nog van de gelegenheid gebruik om de minister bij de les te houden wat betreft zijn toezegging tijdens de behandeling van de begroting. Hij heeft toegezegd de Kamer in januari een brief te sturen over de aanpak van outlaw bikers. Kan de minister al zeggen wanneer wij die brief zullen ontvangen? Kan hij al een datum noemen? Ook laat ik de minister weten dat een advocaat van de Hells Angels mij inmiddels heeft laten weten dat ik mij zou hebben uitgelaten op een wijze die naar zijn mening niet bij mijn functie past. Hij vroeg zich hardop af of Nederland nog wel een rechtsstaat is. Dat vraag ik mij ook weleens af, zeker gezien de Amsterdamse vertrekpremie. De advocaat in kwestie liet mij verder weten dat hij van mening is dat het passend zou zijn als ik publiekelijk mijn excuses zou aanbieden voor de lasterlijke aantijgingen over de motorclub. Ik wil de minister zeggen dat dit nu precies is waar ik mijn buik vol van heb. Deze outlaw bikers spelen tot op de dag van vandaag de vermoorde onschuld.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik begin mijn bijdrage met te spreken over het rapport over Emergo. De minister schrijft in zijn reactie: «Dit betekent onder meer dat er in Amsterdam geen ruimte meer zal zijn voor coffeeshophouders en personeel die zich bezighouden of verbonden zijn met aanvoer, opslag, transport en teelt van softdrugs dan wel antecedenten hebben in de Opiumwetsfeer». Dit is volgens de CDA-fractie een heel goede zaak. In hoeverre wordt deze aanpak echter landelijk uitgerold? Het is goed dat dit in Amsterdam zo is, maar hoe wordt dit op landelijk niveau uitgezet? In de brief lezen wij alleen dat gemeenten met veel coffeeshops worden uitgenodigd om hun coffeeshops te laten screenen. Wat betekent dit nu? Moeten wij de conclusie trekken dat er, buiten Amsterdam en misschien nog een aantal andere grote steden, geen sprake is van strenge en stelselmatige controle? Het zou erg jammer zijn als dat zo was. Ik hoor graag een reactie van de minister op dat punt.

Een andere aanbeveling uit het rapport over Emergo is het toepassen van anonieme controles en de inzet van pseudoklanten bij raamprostitutie. De minister schrijft dat de mogelijkheden hiertoe bij betrokkenen in het land niet voldoende bekend zijn. Als dat zo is, wat gaat de minister daaraan dan doen of heeft hij daaraan inmiddels al gedaan?

Ik kom op de criminele bendes uit Oost-Europa. Wij hebben hierover verscheidene malen gesproken. Vorige week deden wij dat nog tijdens het AO over de JBZ-Raad. Er is sprake van een aantal punten van zorg. Vaak begint het klein, bijvoorbeeld met een aantal groepen zakkenrollers. Leden daarvan worden opgepakt, maar zij komen dan niet in voorarrest, omdat aan het bestrijden van zakkenrollen geen prioriteit wordt gegeven. Deze mensen worden dus heengezonden. Vervolgens komt het grote werk erachteraan. Ik heb op dit punt twee vragen. Als deze criminelen uit Oost-Europa moeten voorkomen, willen rechters gegevens over deze personen beschikbaar hebben. Het duurt erg lang om deze gegevens beschikbaar te krijgen. Ik heb dat vorige week ook al gezegd. Voordat de gegevens binnen zijn, zijn de mensen vaak alweer vrijgelaten, of de zaken komen überhaupt niet voor. Wat gaat de minister eraan doen om de komst van die gegevens te versnellen?

Mijn tweede vraag in dit verband is de volgende. Kunnen Oost-Europeanen die in Nederland meermaals tegen de lamp zijn gelopen en geen kleine jongens en meisjes zijn, ongewenst worden verklaard? Ik meen dat dit mogelijk is in het kader van openbare orde en veiligheid. Als dit inderdaad mogelijk is, is dat dan al gebeurd en, zo nee, waarom dan niet?

Ik kom op de aanpak van de georganiseerde criminaliteit op lokaal niveau. Daarbij speelt de Wet Bibob een heel belangrijke rol. Ik heb geprobeerd dat concreet te maken naar aanleiding van mijn schriftelijke vragen. Ik dank de minister voor de antwoorden. Het gaat daarbij om een bekende zaak in het Haarlemse waarbij een politie-infiltrant vervolgens coffeeshops runt. Ik vraag de minister toch om wat meer toelichting. Ik vind namelijk het antwoord en het resultaat uiteindelijk ontzettend onbevredigend. Hoe is het mogelijk dat in dit land een politie-infiltrant uiteindelijk een aantal coffeeshops runt? Men gaat «Bibobben». Er gebeurt vervolgens echter niets en de vergunningen worden verleend. Deze man kan deze coffeeshops dus gewoon blijven runnen. Hoe kan dit? Daarvoor hebben wij toch juist het middel van de Wet Bibob in het leven geroepen? Het feit dat een zaak als deze hiermee niet wordt opgelost, wekt bij mij zorgen. Ik dacht: dit is zo eenvoudig, dit is kat in 't bakkie. Kennelijk loopt het op de een of andere manier echter toch niet goed en komt deze vis dus toch niet boven water. Ik wil hierop graag een nadere reactie van de minister horen.

Mevrouw Berndsen (D66): Wat de heer Çörüz zegt over criminele infiltranten vind ik intrigerend. Is het CDA nu wel of niet voor het inzetten van criminele infiltranten?

De heer Çörüz (CDA): Dit is een zaak waarover wij sowieso zullen spreken. Ik heb bij een vorige gelegenheid hierover al gezegd: wat mij betreft mag de minister de randen van de wet opzoeken. Het lijkt mij heel verstandig als dat gebeurt. Daarom moeten wij onze opsporingsdiensten daarbij heel ruim terzijde staan. Dit moeten wij echter doen conform de regels en de lessen die wij uit de IRT-affaire hebben geleerd. Dat is fase 1. Vervolgens zijn wij twee of drie fasen verder. Hoe kan het dat iemand met deze achtergrond kennelijk in deze sferen terechtkomt? Mij gaat het niet zozeer om de discussie over criminele infiltranten, als wel om het kennelijk of klaarblijkelijk niet functioneren of het disfunctioneren van de Wet Bibob. Of de persoon in kwestie wel of geen criminele infiltrant is, is een andere vraag. Die laat ik nu even terzijde liggen. Daarbij gaat het immers over de fase ervoor. Ik vind dat dit er wel uit had moeten komen. Zelfs als dit een «gewone persoon» was geweest, dan nog had het op grond van de Wet Bibob boven water moeten komen.

Mevrouw Berndsen (D66): Wij komen hierover zeker nog te spreken. Dat lijkt mij heel goed. Dit zijn wel de gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien. Dit is echter meer een opmerking, dan een vervolgvraag van mij, voorzitter.

De heer Çörüz (CDA): Ik ben mij ervan bewust dat dit de gevolgen kunnen zijn. Dat nemen wij zeker mee bij de overwegingen. Dit is echter een iets andere discussie. Ik meen dat juist dit type zaken op grond van de Wet Bibob eruit gefilterd zou moeten kunnen worden. Ik vraag de minister hoe het mogelijk is dat dit er dus niet is uitgefilterd.

Ik kom op de taskforce in Brabant. De minister noemt in zijn brief een groot aantal zaken die worden ondernomen vanaf januari 2012. Hoe staat het daarmee? Hoe staat het met de zuidelijke wietpas? Wat is de tijdslimiet? Halen wij het in de tijd? Verder moeten wij uiteraard voorkomen dat Zuid-Nederland de wietschuur en de wietleverancier van Europa wordt. Een aantal collega's heeft over het onderzoek gesproken. Ik meen begrepen te hebben dat 1 200 verdachten zijn opgepakt. Ik vind dat een grote prestatie. Gaat het hierbij echter om wat in het vakjargon de «pakezels» heten? Gaat het om de kleine vissen? Of zijn ook de grote boeven en de exporteurs gepakt? Daarin wil ik graag inzicht krijgen.

De voorzitter: Kunt u afronden, mijnheer Çörüz?

De heer Çörüz (CDA): Eén laatste zin nog, voorzitter. Ik sluit mij aan bij de oproep van mevrouw Hennis om nog eens goed te kijken naar de strafmaat. Straffen alleen helpt echter naar mijn mening niet. Het gaat hierbij namelijk vaak om criminelen die in herhaling vallen. Zij zitten drie, vier of vijf jaar opgesloten en gaan vervolgens verder met behulp van de miljoenen die zij op een bankrekening in Nederland of Zwitserland hebben staan. Is er sprake van nazorg? Ik doel niet op de nazorg die wij voor andere mensen wensen, maar op nazorg in rechercheren. Heel vaak gaat het na een tijdje volgens het oude stramien verder. Wordt dat in de gaten gehouden? Dat vind ik van net zo groot belang als hogere straffen en het plukken.

Tot slot, voorzitter ...

De voorzitter: Nee, mijnheer Çörüz, u hebt uw spreektijd ruimschoots verbruikt. Ik gun u nog één zin.

De heer Çörüz (CDA): Ik ben teleurgesteld over het punt van de kostenaftrek voor de wiettelers bij de ontnemingsmaatregel. Ik heb hierover de vorige keer gesproken. De minister komt pas in 2012 met de resultaten van onderzoeken en nadere onderzoeken. Ik vind dat rijkelijk laat. Ik wil echt dat de resultaten volgend jaar hier op de plank liggen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Vandaag staat alweer een belangrijk onderwerp op de agenda, namelijk de aanpak van de georganiseerde misdaad. Wij hebben in de Kamer een werkgroep opgericht en wij hebben onderzoek laten doen naar de verwevenheid tussen de onderwereld en de bovenwereld. Het rapport daarover, dat in oktober 2008 is verschenen, bevat erg belangrijke lessen. Hiervan zien wij veel terug in de brieven van de minister die vandaag op de agenda staan. Veel van wat hierin wordt voorgesteld, kan op de steun van de SP-fractie rekenen.

Tijdens het AO dat wij eerder dit jaar met naar ik meen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hebben gevoerd, heb ik het uitgebreid gehad over afpersing. Afpersing is een groot probleem voor mensen die hiermee worden geconfronteerd. Helaas gaat het daarbij in sommige delen van ons land om wel 1 op de 25 ondernemers. Dat is dus behoorlijk veel. Dit is een van de onderwerpen waarnaar ooit grondig onderzoek is gedaan. Daaruit is in de zomer van 2010 een heel mooi plan van aanpak voortgekomen. Daarover heb ik de staatssecretaris tijdens het vorige debat bevraagd. Ik vroeg hoe het stond met de uitvoering van het plan van aanpak: komt er inderdaad zoiets als een vertrouwenslijn? Afgelopen zomer is die vertrouwenslijn er inderdaad gekomen, evenals een vertrouwensman. Uit een persbericht van de Kamers van Koophandel, de ondernemersorganisaties en politie en justitie in Limburg heb ik begrepen dat men tevreden is met de resultaten van deze vertrouwenslijn en vertrouwensman. Er is dus sprake van een aantal meldingen van mensen die zonder deze vertrouwenslijn niet naar de politie hadden durven gaan. Deze mensen hebben deze laagdrempelige anonieme klachtenlijn gebeld en zijn op deze manier toch in het traject terechtgekomen. Nu schijn het zo te zijn dat deze vertrouwensman per 1 januari 2012 alweer verdwijnt. Kan de minister mij vandaag toezeggen dat dit niet het geval is? Het onderzoeksrapport van destijds over afpersing is behoorlijk dik. Afpersing is een groot probleem, maar het zit onder de oppervlakte. Een confrontatie met afpersing is echter een zeer ingrijpende gebeurtenis. Daarbij gaat het niet alleen om je bedrijf, maar ook werkelijk om je leven of om het welzijn van je familie. Daarom komen mensen hiermee niet snel naar buiten. Ik vraag hiervoor daarom nogmaals aandacht.

Ik zie natuurlijk ook de interessante ontwikkelingen van de Regionale Informatie- en Expertise Centra. Ik moet wel zeggen dat ik uit de praktijk nog niet heb gehoord dat deze centra zo uitstekend werk doen en dat men al volop bezig is met goede zaken. Begrijp mij niet verkeerd; ik vind betere samenwerking erg nuttig. Een geïntegreerde aanpak van bepaalde fenomenen en van criminelen door verschillende organisaties en overheden samen, juich ik uiteraard van harte toe. Als de RIEC's daarbij betere informatie-uitwisseling mogelijk maken, is dat heel belangrijk en steunt mijn fractie dat van harte. Ik zie echter de resultaten nog niet. Misschien ben ik te ongeduldig. Ik hoor de minister er graag over.

Gemeenten zijn niet verplicht om deel te nemen aan het RIEC. Ik lees in het jaarverslag dat er op dit punt twee problematische regio's zijn. In Midden-Nederland zijn slechts 8 van de 41 gemeenten aangesloten. In Gelderland-Midden en -Zuid is nog geen enkele gemeente aangesloten, zo staat althans in het jaarverslag over vorig jaar. Wat is op dit punt op dit moment de stand van zaken? Om welke redenen sluiten gemeenten zich niet aan?

Het rapport van het project Emergo over de gezamenlijke aanpak van de zware misdaad in Amsterdam is erg waardevol. Eens temeer blijkt hieruit dat er onvoldoende informatie wordt uitgewisseld omdat men denkt dat men de informatie niet mág uitwisselen. Er zijn echter helemaal geen juridische belemmeringen, zo schrijft ook de minister. Wat is hieraan nu zo moeilijk? Hoe kan deze onduidelijkheid zo diep geworteld zijn? Ook valt op dat vaak buitenlandse rechtspersonen worden gebruikt om te verhullen wie feitelijk belanghebbenden zijn bij vastgoedtransacties. Het verbaast mij eerlijk gezegd wel een beetje dat de minister zo terughoudend reageert op het initiatief voor een centraal en openbaar aandeelhoudersregister waarover in een initiatiefnota van de Partij van de Arbeid wordt gesproken. Is het terugdringen van administratieve lasten nu werkelijk zo veel belangrijker dan het bestrijden van criminaliteit?

Ook op dit vlak wijst de minister op het bestaan van de herziening toezicht rechtspersonen (HTR). Hierover zou de Kamer nog een brief krijgen. Laat ik hierover heel kort zijn; ik vind dat ik hierover echt nog onvoldoende ben geïnformeerd. Ik hoor mensen zeggen dat het een miljoenenproject zou zijn en dat het nog niet duidelijk is of dit wel het juiste systeem is. Men vraagt zich af of dit wel heel veel zal opleveren. Is er voldoende capaciteit en deskundigheid om signalen over misstanden te onderzoeken? Wie doet er iets met de signalen van misbruik en rechtspersonen? Dit is mij allemaal echt nog niet duidelijk. Dat kan aan mij liggen. Ik zou het heel prettig vinden als de minister ons hierover een goede en heldere brief zou sturen. Wij hoeven die echt niet al begin januari 2012 te ontvangen, maar wel in de loop van dat jaar. Ik wens op dat punt in die brief volledig te worden geïnformeerd. Ik hoop dat de minister dat de Kamer vandaag kan toezeggen.

In het Emergo-rapport wordt ook het grote belang van voldoende opsporingscapaciteit benadrukt. Ik heb het over recherchecapaciteit bij de politie en over capaciteit bij het uitoefenen van toezicht en controle. Dat moet allemaal op peil blijven. Als wij dit niet op peil houden, zijn alle woorden in de brieven uiteraard holle woorden.

Ik kom op de beleidsbrief over de bijzondere opsporingsdiensten. Uiteraard onderschrijf ik van harte de eerste prioriteit, namelijk het ontnemen van crimineel vermogen. Over dit onderwerp heb ik het al heel vaak met de minister gehad. Volgens de SP mag misdaad niet lonen en moet er daarom eigenlijk altijd en bij ieder misdrijf waarmee geld is verdiend, financieel worden gerechercheerd. Bij de georganiseerde misdaad draait het immers vrijwel altijd om geld. Geld is het motief. Hierbij komt mij steeds het beeld voor ogen van die financieel rechercheur die in zijn eentje zat te werken aan een onderzoek naar een zaak waarmee tientallen miljoenen waren gemoeid. Die man zei: het zou zo fijn zijn als ik een collega had die met me mee zou werken. Het moet mij ook van het hart dat de brief vooralsnog weinig concreets bevat. Het abstractieniveau van de brief is hoog. Ik ben het er van harte mee eens dat er moet worden samengewerkt. Ik zou het liefst zien dat daarbij sprake was van een geïntegreerde aanpak. Ik ben ook een voorstander van een programmatische en voor een op de dader gerichte aanpak. Wat bedoelt de minister eigenlijk met de zin: «Bij de aanpak van criminaliteit dient de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijfsleven en bestuursorganen scherp te worden gemarkeerd en gemobiliseerd»? Wat bedoelt de minister precies met deze woorden?

De voorzitter: Kunt u afronden, mevrouw Gesthuizen?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ja, voorzitter. Er staat niet in de brief hoeveel mensen erbij komen. Ik heb namelijk niet de indruk dat er bij de SIOD, de FIOD, de VROM-IOD en de nVWA-IOD heel veel mensen bij zullen komen. Of heb ik het mis? Ik hoor graag een reactie van de minister.

Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de dappere woorden van mevrouw Hennis over de Hells Angels. Mijn allerlaatste punt gaat over de rondtrekkende bendes. Volgens mij heb ik de minister al een aantal malen horen zeggen dat de problemen hiermee ook veel te maken hebben met de gebrekkige samenwerking tussen politie en justitie van de lidstaten onderling. Ik steun de manier waarop hij dat in Europa onder de aandacht gaat brengen.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdragen in de eerste termijn. De aanpak van de georganiseerde criminaliteit is inderdaad een belangrijk en elke dag actueel punt. Dit blijkt uit de voorpagina's en de katernen van onze bladen die wij allemaal nauwgezet volgen. Dat is goed en dat houdt iedereen scherp. Iedereen in de Kamer zal het met mij eens zijn dat georganiseerde misdaad en financieel-economische criminaliteit echt vormen zijn van ondermijnende criminaliteit. Bij deze vorm van criminaliteit wordt de structuur van de samenleving en de rechtsstaat misbruikt en verzwakt. Dat leidt tot een aantasting van de fundamenten ervan en van de legitimiteit van het stelsel dat de samenleving beschermt. Daarom geeft het kabinet hoge prioriteit aan een integrale, effectieve en krachtige aanpak van deze vorm van criminaliteit. Ik ben de bewindspersoon die daarvoor vooral verantwoordelijk is.

Binnen de aanpak van de ondermijnende criminaliteit ligt voor mij het accent bij de aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit, van witwassen, van mensenhandel en van smokkel. Ik heb dat al vele malen gezegd. Criminele organisaties worden hard aangepakt en crimineel vermogen wordt afgepakt. Mijn en onze ambities zijn hoog en ook meetbaar. Ik zal ze herhalen. In 2014 moet het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden zijn verdubbeld. In dat jaar moet ook 160 mln. met inzet van het strafrecht worden afgepakt. Hierbij heb ik het niet alleen over het afpakken van crimineel vermogen dat wordt verdiend met georganiseerde criminaliteit, maar ook over vermogen dat is verdiend met andere vormen van criminaliteit.

Bij mijn ambities spelen de onderwerpen die wij vandaag met elkaar bespreken een grote rol. Ik noem hierbij ook de beleidsbrief over de bijzondere opsporingsdiensten. Mevrouw Gesthuizen heeft daarover een opmerking gemaakt. Zij vindt de brief iets te abstract. Ik vind het goed dat zij dat zegt. Dat stimuleert mij om telkens concreter en meer op het resultaat gericht te zijn.

De bijzondere opsporingsdiensten (BOD's) hebben een ongelooflijk belangrijke taak in het totale domein van de opsporing van de ondermijnende criminaliteit. De positionering dicht bij het toezicht en het vakdepartement is bovendien uniek. Samen versterken de BOD's hun meerwaarde. Daarom is het zo belangrijk dat niet iedere bewindspersoon of iedere dienst eigen prioriteiten stelt, maar dat er gezamenlijke prioriteiten worden gesteld. Dat is winst. Inmiddels zijn de BOD's hiermee volop aan de slag gegaan. Wij zien de prioriteiten die zijn gesteld terug in de meerjarige handhavingsarrangementen van de BOD's. Om de samenwerking tussen de BOD's extra kracht bij te zetten, ga ik mijn rol van coördinerend bewindspersoon nog concreter invullen. Ik ga over deze samenwerking en over de resultaten van de BOD's rechtstreeks communiceren met de betrokken collega's en de vakdepartementen.

Ik kom op het voortgangsbericht over de Taskforce aanpak georganiseerde misdaad Brabant.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): De woorden van de minister over de BOD's klinken ambitieus. Wij zijn een nationale politie aan het optuigen om versnippering tegen te gaan. Ik hoor de minister nu zeggen dat hij nog meer invulling gaat geven aan zijn coördinerende rol op dit vlak. Dat is goed nieuws. Wij horen echter ook nog steeds geluiden over een soort concurrentie tussen de politie, het KLPD en de BOD's, en over toch weer een vorm van versnippering. Als daarvan inderdaad sprake zou zijn, zou dat niet goed zijn voor de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Hoe gaat de minister daarmee om? Biedt de vorming van de nationale politie wellicht de kans om de delen van de BOD's die betrokken zijn bij de bestijding van de georganiseerde misdaad, beter te integreren in het bestel van de nationale politie?

Minister Opstelten: Nee, het moet worden geïntegreerd in het bestel van de nationale politie. Het politiebestel is het politiebestel. Wij moeten niet de fout maken om daar weer allerlei dingen in onder te brengen. Straks, als het voorstel door de Eerste Kamer is gekomen, zal ik de beheerder zijn van de nationale politie. De minister van Sociale Zaken, de staatssecretaris van Financiën, de staatssecretaris van I en M en de minister van VWS hebben allemaal opsporingsdiensten onder zich. Er is echter één persoon die hen op dit vlak bij elkaar brengt en ervoor zorgt dat er gemeenschappelijke prioriteiten worden gesteld en dat er ferm wordt opgetreden. Daarmee is de rijksoverheid nu al 30 jaar bezig. Mij gaat het lukken om dit bij elkaar te brengen. Daarvoor is het heel belangrijk dat er een nationale politie is, en dat bedoelt mevrouw Hennis. Elke bewindspersoon kan zo het eigen instrument, de nationale politie, het Openbaar Ministerie en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid inzetten om zaken af te dwingen. Op die manier kunnen wij bij iedereen afdwingen wat wij gaan doen en hoe wij samen resultaten kunnen laten zien. Ik zal niet ontkennen dat er hier en daar sprake is van competentiestrijdjes. Ik zal niet ontkennen dat er hier en daar een oorlogje wordt gevoerd. Ik constateer echter dat op dit moment in het kabinet alle neuzen absoluut dezelfde kant op wijzen. Hetzelfde geldt voor de diensten en de leiding van de diensten. Dat is belangrijk, maar wij zijn er nog lang niet. Mijn ambitie is realistisch, maar hoog. Ik zit hier bovenop. Ik zeg dat met nadruk, want ik voel mij aangesproken door wat mevrouw Gesthuizen zegt over het abstractieniveau van de brief. Ik weet uit eerdere inbrengen van haar dat wij dezelfde kant uit willen en dat wij op dit vlak geen verschillen van mening hebben. Als zij echter zegt dat het abstractieniveau hoog is, neem ik mij dat ter harte en komt het kennelijk zo over. Het is goed dat mijn mensen dit horen; dan weten zij dat zij op dat vlak scherper moeten opereren.

Ik was aangeland bij de aanpak van de georganiseerde misdaad in Brabant en bij het Emergo-rapport. Ik schets een aantal hoofdlijnen. De aanpak in de vijf Brabantse steden en de aanpak in Amsterdam zijn naar mijn mening succesvolle voorbeelden van de geïntegreerde aanpak van criminaliteit. Een en ander is erop gericht om criminele organisaties hard aan te pakken door de inzet van het totale arsenaal instrumenten waarover de overheid beschikt. Deze aanpak ga ik landelijk uitrollen. De tijd van projecten en pilots is nu echt voorbij. Dat heeft immers te weinig gewicht en daarvan is niemand onder de indruk. Overal in het land moet gewoon geïntegreerd worden samengewerkt. Alle betrokken diensten op mijn departement werken hier hard aan. Ik zal straks nog spreken over de aanpak en de resultaten van de Brabantse taskforce. Ik zal dan ook reageren op de inhoud van het artikel in het katern de Verdieping in Trouw van 14 december.

De heer Recourt (PvdA): Het is goed nieuws dat deze aanpak landelijk wordt uitgerold. Hoe gaat dat gebeuren? Emergo heeft als het ware een voortzetting gekregen in het RIEC. In Brabant is echter een heel aparte structuur opgezet die daarop juist niet aansluit.

Minister Opstelten: In Brabant is het ook het RIEC. Ik zal niet herhalen waarom in Brabant de taskforce is opgezet. Dat weten wij immers allemaal. Ik heb toen zelf geconstateerd dat er in Brabant sprake was van drie politiekorpsen, vijf steden, twee arrondissementen van het Openbaar Ministerie enzovoorts. Er is nu één organisatie die zich focust op de georganiseerde criminaliteit. Er zijn ook schitterende analyses van wat er aan de hand is. Nu geldt: ten aanval. Dat is al moeilijk genoeg. Ik meen dat deze wijze van werken gemakkelijker wordt door de komst van de nationale politie, maar ook door de herziening van de gerechtelijke kaart. Er zal immers straks sprake zijn van tien eenheden, gedeconcentreerd in de regio, en een landelijke eenheid. Ik stel mij daarom voor dat je met het RIEC met die eenheden gaat opereren, met ondersteuning vanaf het landelijk niveau. Zo kunnen de KMar, de Nationale Recherche en andere nationale diensten worden ingezet. Mevrouw Berndsen heeft daarover gesproken, en ik meen ook mevrouw Hennis. Zo gaan wij het dus doen.

Er is ook gesproken over de RIEC's en het LIEC. Zij bieden een goede infrastructuur. De gemeente Ferwerderadiel is genoemd. Ik wist niet eens dat die gemeente bestond, maar dat zit ook niet in mijn takenpakket. Het doet er niet toe. Waar het om gaat, is dat lokaal bestuur verantwoordelijk is voor wat er op lokaal niveau gebeurt. Men moet ook daar krachten bundelen en versnippering voorkomen. Dat gaan wij op het niveau van de tien eenheden organiseren. Bovendien is er het LIEC. Dat is een soort expertisecentrum voor de RIEC's. Dit zijn uiteraard op dit moment nog tere kasplantjes. Wij zijn immers nog maar net begonnen en bovendien doet nog niet iedereen mee. Dat laatste is onbegrijpelijk. Wij zullen de gemeenten die niet meedoen aan de tand voelen. Wij zullen ze vragen waarom ze niet meedoen en zullen ze zeggen dat ze dat wel moeten doen. In de structuur is dus het OM, de politie en een goed geordend bestuur bij elkaar gebracht. In het kader van de tien eenheden zijn de veiligheidregio's betrokken. Het enige wat dan volgens mij nog ontbreekt, zijn gewoon de resultaten.

De heer Recourt (PvdA): Ik ben heel tevreden over de woorden van de minister. Ik heb echter twijfels bij het korte zinnetje waarin de minister zei dat het in Brabant onder het RIEC hangt. Volgens mij is in Brabant namelijk gewoon de taskforce ingesteld, die dwars door alle bestaande organisaties heen is gedenderd. Ik wil het niet meer hebben over hoe het is gegaan; het gaat mij om de toekomst.

Minister Opstelten: Ik zal straks terugkomen op de resultaten in Brabant. Wij moeten echter wel verstandig opereren. In Brabant heeft het bestuur heel stevig de leiding genomen. Voorheen was dat niet het geval. De burgemeesters trekken er nu keihard aan en krijgen de organisaties en de colleges mee. Zij worden gesteund door de gemeenteraden. Ook de politie doet mee. In plaats van drie korpsen is er nu sprake van maar één. Ik ga dit proces niet verstoren. Het stomste wat ik nu zou kunnen doen, is tegen de mensen in Brabant zeggen: het is nu alleen nog maar laaghangend fruit, dus stop er maar mee en doe het maar weer zoals je het vroeger deed. Het is bovendien echt onzin dat het hierbij alleen om laaghangend fruit zou gaan. Dit is een marathonloop, hierbij moet je geduld hebben. Wij moeten recht overeind blijven staan en doorgaan. Uiteraard houden allerlei wetenschappers ons scherp. Toch gaan wij door. Dat is belangrijk, want het gaat om de grote vissen. We moeten beginnen.

Over de RIEC's en het LIEC heb ik hiermee het nodige gezegd. Ik vat samen dat het ambitieniveau daarbij omhoog moet. Ik ben echter niet ontevreden over de huidige werkwijze. Vergeleken met twee jaar geleden staat er toch echt wel iets. Iedereen vindt dat dit moet gebeuren en men wil er ook nog aan meebetalen. Dit gaat op fiftyfiftybasis.

De aanpak van de ondermijnende criminaliteit levert ook al concrete resultaten op. In 2010 was er op landelijk niveau sprake van een stijging van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden. Deze stijging zit met name in het aantal projectmatige onderzoeken bij de thema's mensenhandel en witwassen. In 2010 is er 136 mln. afgenomen door de inzet van het strafrecht. Er ligt strafrechtelijk conservatoir beslag voor een brutowaarde van 663 mln., opgebouwd in de afgelopen jaren. In 2010 is 4,5 mld. bestuursrechtelijk teruggevorderd door enkele grote diensten, waaronder de Belastingdienst. Daarbij gaat het uiteraard om de samenwerking die er is met de BOD's. Deze bedragen zien op het afpakken van crimineel vermogen, niet alleen van vermogen dat wordt verdiend met ondermijnende criminaliteit, maar ook op vermogen dat wordt verdiend met andere vormen van criminaliteit en met overtreding van de regels.

Ik kom dan nu op de aanpak in Brabant en de resultaten ervan. Begin december 2010 trokken de B5-gemeenten bij mij aan de bel. Dat is bekend. Wij hebben daarvan direct werk gemaakt. Dat de taskforce na een jaar niet alle grote vissen te pakken heeft gekregen, is niet verwonderlijk en ook niet erg. Om de criminele netwerken achter de hennepteelt te ontmantelen, lopen er rechercheonderzoeken naar de grote vissen. Deze onderzoeken kennen een langere looptijd. Naar aanleiding van een recent rechercheonderzoek heeft de Nationale Recherche nog voor 6 mln. aan contanten in beslag kunnen nemen. Naar aanleiding van een ander onderzoek zijn zeven mensen aangehouden die worden verdacht van betrokkenheid bij het witwassen van winsten uit drugshandel. Er zijn daarbij ook veertien auto's in beslag genomen. Op dit moment zijn en worden in ieder geval veertien criminele groepen in de hennepteelt aangepakt. Ten opzichte van het vermoedelijk aantal criminele groepen dat in Brabant actief is, is het aantal van veertien aangepakte groepen substantieel. Het is ook aanzienlijk meer dan het aantal groepen dat vorig jaar werd aangepakt. Toen werden slechts enkele van deze criminele groepen aangepakt. Ook ik vind echter dat er nog veel meer moet worden gerechercheerd naar criminele structuren achter de hennepteelt. Ook het komende jaar zullen wij ons daarvoor inzetten.

Vele woordvoerders hebben gesproken over de capaciteit. In 2012 gaat een extra team financiële rechercheurs van start. In de tussentijd pakt de taskforce de criminele organisaties achter de hennepteelt aan door middel van korte klappen. Ook door deze korte klappen, bijvoorbeeld het intensief ontmantelen van kwekerijen, worden immers de grote vissen geraakt. Dit maakt deel uit van de weg ernaartoe. De georganiseerde criminaliteit is immers vaak vermengd met de hennepteelt. De taskforce treedt hierbij geïntegreerd op, dus met een combinatie van bestuurlijke, fiscale en strafrechtelijke maatregelen. Eigen belangen worden daarbij opzijgezet en heilige huisjes worden afgebroken. Ik heb daarop tijdens werkbezoeken ook voortdurend aangedrongen. Wij zetten een georganiseerde overheid tegenover de georganiseerde criminaliteit. Door deze korte klappen zijn 7 vrijplaatsen aangepakt, 1 200 verdachten aangehouden, is er beslag gelegd op 4 mln. aan vermogen, zijn naheffingen door de Belastingdienst opgelegd, zijn uitkeringen stopgezet, zijn sloopbevelen voor illegale bouwwerken uitgedeeld enzovoorts. Het bestuur doet hierbij echt zijn werk. Dat is heel belangrijk. Hiermee werkt de taskforce aan de veiligheid van de omgeving.

Een voorbeeld hiervan is de actie van dinsdag jl. in een woonwijk in Den Bosch. Ik ben aan de vooravond van deze actie in Den Bosch op werkbezoek geweest. Hierbij werden in een woonwijk op zeven adressen hennepkwekerijen of restanten hiervan aangetroffen. Er zijn hierbij tien aanhoudingen verricht en er zijn auto's in beslag genomen. Met zulke acties wordt de criminaliteit in een wijk aangepakt en de leefbaarheid hersteld. Aan zulke acties wordt vaak een aantal maanden gewerkt. De benodigde informatie moet immers heel precies bij elkaar worden gebracht. Vervolgens kan heel gericht met een grote politiemacht precies bij de juiste huizen binnen worden getreden. Men heeft hierbij een hele wijk schoongeveegd. Ik heb veel respect voor de wijze waarop men dit daar heeft gedaan.

Velen hebben gesproken over de criminaliteit van rondtrekkende bendes. Het is terecht dat dit probleem wordt genoemd. Het nieuws dat de Volkskrant bracht, was voor mij geen echt nieuws. Ik hoop dat ook de leden van de commissie er niet door verrast waren. Maar goed, het staat toch in de krant. Wij onderkennen het probleem. Elke maand wordt hierover gesproken in de Kamer als wij het hebben over de JBZ-Raad. De criminaliteit van de rondtrekkende bendes heeft de volle aandacht van mij, van de politie en van het Openbaar Ministerie.

De heer Çörüz (CDA): Ik merk dat de minister al is begonnen aan een nieuw onderwerp, maar ik wil nog even terugkeren naar de Brabantse taskforce. De resultaten zijn mooi en liegen er niet om. De taskforce verdient de kosten die worden gemaakt zelfs bijna terug, of misschien wel meer dan dat. De aanpak is dus heel goed. Ik wil hierbij echter nog drie zaken opmerken.

In de eerste plaats wijs ik erop dat de kern van het probleem uiteraard is, dat er nog steeds ontzettend veel vraag is naar producten van de hennepteelt. Zolang die vraag er is, zal het probleem blijven bestaan, want het is kennelijk de moeite waard. Wat gaat de minister dus doen aan de vraagzijde?

In de tweede plaats hoor ik betrokkenen zeggen dat de taskforce nu goed bezig is in Brabant, maar dat dit een waterbedeffect heeft. De problemen zouden zich verplaatsen naar België. Klopt dat? Trekt men hierbij samen op met de Belgische collega's?

In de derde plaats wil ik de volgende opmerking herhalen. Het is goed dat het probleem wordt aangepakt. De voordeelaanpak is echter onbegrijpelijk. Criminelen kunnen dit aftrekken. Ik heb hierover de vorige keer ook al gesproken. Dit is uiteraard niet uit te leggen. Enerzijds is er sprake van een heel stevige aanpak en anderzijds mogen criminelen de kosten van de voordeelontneming aftrekken.

Minister Opstelten: Over het laatste punt kom ik apart te spreken, want dit speelt niet alleen in Brabant. Wellicht geldt dit ook voor de andere punten die de heer Çörüz inbrengt, maar ik reageer er graag op. Dit is ook een belangrijk punt in het beleid rond coffeeshops. Ik heb de Kamer een brief gestuurd, waarin zij in drie zinnen hierover wordt bijgepraat. Ik heb met de zuidelijke burgemeesters gisteren een goed overleg gehad waarbij ik heb geschetst hoe wij het gaan doen. In de kern heb ik daarvoor hun steun gekregen. Dat vind ik niet onbelangrijk. Wij gaan dus aan de slag. Wij hebben er niets aan als wij iets inzetten wat niet lukt. Daarvoor heb ik begrip getoond. Wij moeten voorkomen dat men struikelt over de activiteiten en werkzaamheden die men moet uitvoeren. Men moet dit inzetten. Coffeeshops moeten de maatregelen ook nemen. Ik heb ruimte geboden. Op 1 mei moet dit operationeel zijn. Daarmee gaan wij dus aan de slag.

De heer Çörüz heeft het over een waterbedeffect en over verplaatsing van de problemen naar België. Ik moet zeggen dat ik meer gezien wordt bij mijn Belgische oud-collega's. Zij zeggen mij: jullie doen er nu eens een keer iets aan en wij merken daar iets van. Dit is echter een reëel punt. Wij zullen de Belgische collega's, maar ook die in Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen hierover goed moeten informeren. Er is een goede samenwerking met België en de genoemde twee Duitse deelstaten. Dit moeten wij gewoon op een behoorlijke manier doen. Mensen uit België, Duitsland en Frankrijk worden vanaf 1 mei door ons tegengehouden. Men zal geen toegang meer hebben tot de coffeeshops in ons land.

Ik keer terug naar het onderwerp van de rondtrekkende bendes. Twee van mijn belangrijkste prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit zijn enerzijds de aanpak van overvallen en woninginbraken, en anderzijds de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Binnen dat kader hoort ook de aanpak van de mobiele bendes. Het mobiele en internationale karakter van deze bendes maakt dat Nederland dit probleem niet alleen kan oplossen. Hiervoor is intensieve samenwerking met andere Europese landen noodzakelijk. Van zo'n intensieve samenwerking is inderdaad sprake. Ik heb deze ochtend nog gesproken over een bepaalde zaak die ik niet zal noemen. Daarbij is zowel België als Nederland aan zet en moet worden geopereerd in joint investigation teams. Dat werkt. De aanpak van de mobiele bendes staat ook in de EU hoog op de agenda. Het gaat hierbij immers bij uitstek om een grensoverschrijdend probleem. In juli 2011 heeft de JBZ-Raad besloten om het bestrijden van mobiele bendes tot een van de prioriteiten binnen de aanpak van de georganiseerde misdaad benoemen. Ook tijdens de bijeenkomst van de JBZ-Raad eerder deze week is hierover gesproken. De Belgische collega's zijn trekker van de Europese operationele samenwerking op dit onderwerp. Nederland neemt daaraan actief deel. Door de werkelijk dramatische toestand in Luik was het niet mogelijk om hierover dinsdag of woensdag met onze Belgische collega's te spreken. Die hadden op dat moment andere dingen te doen. Wat daar is gebeurd, is vreselijk.

Uiteraard vindt bij individuele opsporingsonderzoeken naar rondtrekkende bendes al internationale samenwerking plaats. Het Europees initiatief onder leiding van België en Frankrijk moet leiden tot verbreding van de samenwerking en tot betere coördinatie van de aanpak. Waar dat nuttig is, zullen dus joint investigation teams worden opgezet, de zogenaamde JIT's. Daarin zullen politiemensen van verschillende EU-landen werken. Ook Europol en Eurojust zijn bij deze aanpak betrokken. De heer Elissen heeft hierover gesproken.

De noodremprocedure rond visumliberalisatie is nog onderwerp van gesprek binnen de EU. Minister Leers is op dit punt actief. Ik zal hem overbrengen dat hierover ook tijdens dit overleg is gesproken. Uiteraard trekken wij op dit punt volstrekt gemeenschappelijk op.

De heer Elissen (PVV): Ik weet hoe dit werkt in internationaal verband. Dit is vooral een kwestie van lange adem en er is meestal geen sprake van veel snelheid. Volgens mij is echter bij deze kwestie wel snelheid geboden. Met name is een snelle invoering van een adequate registratie van de landen van herkomst nodig. Als wij immers niet met goed onderbouwde cijfers kunnen aantonen dat de toename vooral wordt veroorzaakt door de Albanezen, kunnen wij niet voldoen aan de randvoorwaarden. Daarom pleit ik ervoor dat Nederland hierbij het voortouw neemt. Wij moeten ervoor zorgen dat er in ieder geval goed wordt geregistreerd. Wij moeten verder zo snel mogelijk aan de noodrem trekken.

Minister Opstelten: Zoals ik al zei, zal ik hierover spreken met minister Leers. Dit is een goed signaal. Ik weet zeker dat dit onderwerp elke maand zal terugkeren op de agenda. De heer Elissen kan op die momenten zowel minister Leers als mij daarover bevragen.

De heer Elissen (PVV): Het antwoord van de minister begon goed, maar het laatste deel vind ik wat minder prettig. De minster verwacht dat dit onderwerp de komende maanden op de agenda zal terugkeren. Ik hoop dat het aantal maanden dat dit op de agenda zal staan, zeer beperkt kan zijn. Voordat we het weten, zijn we immers weer een jaar verder. Ik wil de urgentie hiervan echt benadrukken. Hier moeten wij bovenop zitten.

Minister Opstelten: Dat hoeft de heer Elissen mij niet te zeggen, want wij zitten daar al bovenop. Het is natuurlijk geen nieuw item. Hij moet het mij niet kwalijk nemen dat ik nu niet kan zeggen hoe wij het precies doen. Wij spreken elke maand over de rondtrekkende bendes. Ik zeg niet dat er tijd genoeg is, maar er is wel periodiek gelegenheid om mij en collega Leers daarover te ondervragen.

De heer Elissen (PVV): Dat klinkt in ieder geval zeer hoopgevend. Ik neem aan dat ik ervan uit kan gaan dat de minister aan politie en opsporingsinstanties duidelijk de instructie heeft gegeven goed te registreren uit welke landen de groeperingen komen. Mocht het straks nodig zijn dat wij echt met de vuist op tafel slaan, dan kunnen wij dat tenminste goed met cijfers onderbouwen.

Minister Opstelten: Zeker. De vraag van de heer Elissen is duidelijk en goed overgekomen.

De heer Recourt (PvdA): Het vergt op verschillende fronten veel inzet om deze Europese bendes aan te pakken. Mijn fractie wil een praktische suggestie doen voor de detentie. Kunnen wij in Europees verband bewerkstelligen dat bendeleden uit Europa die in Nederland worden veroordeeld, snel naar hun eigen land gaan om daar hun detentie uit te zitten? De Volkskrant suggereert dat detentie in Nederland voor veroordeelde bendeleden zelfs prettig is. Ik betwijfel dat, maar het lijkt mij beter dat wij kosten besparen en dat bendeleden zo snel mogelijk naar Polen of naar waar dan ook gaan om hun tijd uit te zitten.

Minister Opstelten: Dat punt hebben wij met elkaar besproken, ook hier. Daarbij gaat het om het Europees arrestatiebevel (EAB) of het Europees onderzoeksbevel (EOB) of anderszins. Uit hetgeen ik daarover tot nu toe van de politie en het OM heb gehoord, blijkt mij dat dit kan en dat dit ook gebeurt. Het is van belang om die bendes voor te zijn: als je erachter komt, moet je ze arresteren. Het pakken is het belangrijkste. Daar gaat het om. Als je ze te pakken hebt, kun je ze ook wel vasthouden. Natuurlijk houden de politie en het OM de Oost-Europese bendes scherp in het vizier. Wij willen een manier vinden om in Europees verband te rapporteren. Dat is ook een kwestie van zoeken. Nederland gaat natuurlijk niet alleen iets rapporteren. Wij willen het zichtbaar maken. Wij willen concreet maken wat het probleem is, waar zaken vastlopen en waar effectiever, beter geïntegreerd en sneller kan worden geopereerd. Die kant gaan we uit.

De heer Çörüz heeft gesproken over het ongewenst verklaren van Oost-Europese criminelen. Onder bepaalde voorwaarden kunnen vreemdelingen die misdrijven hebben gepleegd, ongewenst worden verklaard. Voor EU-onderdanen gelden daarbij zwaardere voorwaarden dan voor niet-EU-onderdanen. Het is een instrument uit het vreemdelingenrecht. Mijn collega Leers is hiervoor uiteraard primair verantwoordelijk. Ik wil deze zaak niet wegschuiven, maar zo hebben wij het met elkaar afgesproken en ik wil mij daar graag aan houden. Ook dit punt zal ik met collega Leers bespreken. Naar ik meen, hebben wij morgen al een overleg. De twee genoemde punten kunnen dan meteen aan de orde worden gesteld.

De heer Çörüz (CDA): Voor EU-onderdanen gelden terecht zwaardere voorwaarden. Als een Oost-Europeaan voor moet komen, bijvoorbeeld vanwege skimmen, wordt aan zijn of haar land informatie gevraagd. Het duurt veel te lang voordat deze informatie wordt verstrekt. Dat is echt een punt van zorg. Ik vraag de minister om dit punt in de rapportage aan de orde te stellen. Laten wij bijvoorbeeld eens 30 dossiers onderzoeken om te achterhalen hoe het is gegaan. Een Nederlandse rechter gaat niet op die informatie zitten wachten. Het duurt te lang voordat die informatie er is. De rechter moet de zaak dan aanhouden en voor een zaak die wordt aangehouden, krijgt de rechtbank geen geld. Dat zijn heel basale zaken. Dan wordt gedacht: laat maar zitten. Dit zijn echt de overwegingen die in de praktijk worden gemaakt. Men komt dus niet aan die zware straf toe en als iemand geen zware straf wordt opgelegd, kan hij of zij ook niet ongewenst worden verklaard. Het is dus een beetje een vicieuze cirkel. Ik vraag de minister dan ook om 30 of 40 dossier te bestuderen. Uit de gesprekken die ik met rechters heb gehad, leid ik namelijk af dat dit de feiten zijn. Dat abstracte is mooi en aardig, maar als deze mensen vervolgens met een paar weken of maanden wegkomen, komen ze over twee jaar weer hierheen.

Minister Opstelten: Het is prima om dat te doen. Ik ben daar positiever over dan de heer Çörüz. Door deze ontwikkelingen en doordat dit een scherpe prioriteit heeft, verloopt de uitwisseling van gegevens tussen de justitiële autoriteiten op Europees niveau steeds sneller. Er ontstaat een goede dynamiek. Wij moeten ook laten zien dat dingen de goede kant uit gaan; dat moeten we ondersteunen. Het is echter ook terecht dat de Kamer van mij vraagt om zichtbaar te maken wat ik zeg.

In de Volkskrant is een artikel verschenen over de bendes. De Kamer heeft mij eerder om een brief hierover gevraagd, maar misschien weten de hier aanwezige leden dat niet eens. Er was ook een Kamerlid dat hierover graag een debat wilde voeren, maar dat gaat niet door. Daar ben ik het wel mee eens, want het debat daarover voeren wij nu. In die brief kunnen wij ook ingaan op de punten die nu door de verschillende leden zijn genoemd. Het punt dat de heer Çörüz net heeft aangekaart, zal ik daarbij ook betrekken. Ik zal straks een datum voor deze brief noemen; ik vraag de leden die hier aanwezig zijn om die datum door te geven aan hun collega's die eerder om de brief hebben gevraagd. Ik kan ook best volgende week een brief naar de Kamer sturen, maar dan staat daarin alleen wat ik zojuist heb gezegd. Mij zal zo meteen worden gezegd hoeveel tijd wij nodig hebben om een brief te schrijven waarin breder op de zaken wordt ingegaan, waarin een en ander goed, stevig en concreet wordt beschreven. Dat is zowel in mijn belang als in het belang van de Kamer.

De heer Çörüz (CDA): Ik vind dit een waardevolle toezegging. Kan de minister straks zeggen wat de uitkomst is van de 30 dossiers die hij heeft bestudeerd?

Minister Opstelten: Dat gebeurt. Misschien worden het zelfs nog meer dossiers. Ik zal zeggen wat onze ervaringen zijn aan de hand van concrete dossiers. Het is dus geen brief waarin op drie kantjes wordt geschreven dat wij de prioriteit erkennen en dat wij er van alles aan doen. Wij zullen precies het instrumentarium, de knelpunten en de aanpak beschrijven.

De heer Elissen (PVV): Ik wil nog even ingaan op de opmerkingen van de heer Çörüz en de toezegging van de minister. Kan in de brief ook worden ingegaan op de mogelijkheden die de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) biedt? Met landen moet worden afgesproken dat veroordeelden zo vroeg mogelijk in het eigen land worden opgevangen en hun straf uitzitten. Dat zou heel prettig zijn.

Minister Opstelten: Ook dat punt zullen wij daarbij betrekken. Ik zal de brief samen met collega Leers opstellen. Dat is immers reëel en juist. De Kamer krijgt de brief voor 1 april 2012. Als de Kamer dat goedvindt, hebben wij daarmee de verdiepingsslag gemaakt. Dat lijkt mij in ons beider belang.

Onder andere mevrouw Hennis heeft niet alleen vandaag, maar ook bij de behandeling van de begroting de volle aandacht gevraagd voor de criminele motorbendes. Ik herinner mij nog dat zij mij, overigens via de voorzitter, stevig toesprak. Wij hebben afgesproken dat de Kamer hierover in januari een stevig stuk zal ontvangen. De aanpak van de outlaw bikers heeft echt de prioritaire aandacht van al onze diensten. Daar wil ik geen misverstand over laten bestaan. Dat heeft ook zichtbaar succes. Deze aanpak heeft een hoge prioriteit bij het Openbaar Ministerie, de politie en de gemeentebestuurders. Zo loopt er op het moment een fors aantal strafrechtelijke onderzoeken. Soms komen in één onderzoek meer personen in beeld. Recentelijk zijn bijvoorbeeld de volgende twee strafrechtelijke onderzoeken in de publiciteit gekomen. 1. Het landelijk parket heeft op 14 oktober bekendgemaakt dat de Nationale Recherche in nauwe samenwerking met de Koninklijke Marechaussee onlangs drie mannen heeft aangehouden op verdenking van afpersing, vuurwapenbezit en drugshandel. Alle drie verdachten zijn lid van de motorclub Hells Angels. 2. Op 19 oktober jongstleden is bekendgemaakt dat een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar vermeende bedreigingen en geweldpleging door leden van de motorclub Satudarah. Gelet op de operationele belangen kunnen hierover geen nadere mededelingen worden gedaan. Ik geef hiermee gewoon twee voorbeelden van structurele elementen die hierbij aan de orde zijn; daarover zal ik diepgaand rapporteren.

De bijeenkomst van burgemeesters die dit jaar op 11 november heeft plaatsgevonden, moet in dit licht worden gezien. De focus ligt daarbij op het inzetten van het bestuurlijk instrumentarium. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over het inventariseren van de mogelijkheid om instrumenten uit de Wet Bibob toe te passen, om het handhaven van bouw- en exploitatievergunningen voor de clubhuizen, om de mogelijkheid om vergunningen voor evenementen te weigeren en dergelijke. Deze aanpak maakt deel uit van de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Bovendien is gebleken dat een puur strafrechtelijke aanpak of een puur op het individu gerichte aanpak hier niet toereikend is. Wij zetten daarom in op een geïntegreerde aanpak, waarbij politie, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst en de lokale besturen hun krachten bundelen. Dat zal leiden tot een gecombineerde inzet van strafrechtelijke, fiscale en bestuursrechtelijke interventies. De RIEC's en het LIEC vervullen daarbij een buitengewoon actieve rol.

Tijdens de begrotingbehandeling van 2 november heb ik toegezegd de Kamer uiterlijk begin februari nader te informeren over de outlaw bikers. Dat wordt eind januari. Ik heb bij de begrotingsbehandeling gevraagd mij het kerstreces te gunnen en gezegd dat ik de Kamer daarna kan informeren. Het zal een brief worden waarin breed wordt ingegaan op de aanpak van deze problematiek, mede omdat momenteel op veel fronten actie wordt ondernomen, zowel door het Openbaar Ministerie en de politie als door de burgemeesters. Op verzoek van mevrouw Hennis zal ik het aantal strafzaken in de periode 2009 – 2011 waarbij leden van deze motorclubs betrokken zijn, in kaart brengen. Op basis van deze inventarisatie dient te worden bezien welke informatie met de Kamer kan worden gedeeld. Ook zal in de brief worden ingegaan op artikel 20 Boek 2 BW, wat eveneens door mevrouw Hennis is gevraagd. Ten slotte zal uit de brief duidelijk blijken dat alle partijen erbovenop zitten en alles uit de kast halen. Ik wil daar geen enkel misverstand over laten bestaan.

Over de Amsterdamse case heeft mevrouw Hennis het nodige gezegd. De heer Brinkman heeft hierover een Kamervraag gesteld. Ik heb Amsterdam om een ambtsbericht gevraagd. Ik zal daar nu niet verder op ingaan, maar die vraag zal ik nog precies beantwoorden. Ik heb wel veel respect voor de manier waarop mevrouw Hennis is omgegaan – vanochtend las ik hierover een bericht in de media – met de reactie van de advocaat van de Hells Angels. Ik wil mij niet in die zaak mengen, maar ik kan het niet nalaten om dat toch even te zeggen.

Mevrouw Hennis heeft ook gesproken over de strafmaat en de statistieken. Ik moet nu even heel precies zijn, anders ontstaan er misverstanden. De strafmaat voor witwassen is vier jaar en voor gewoontewitwassen zes jaar. Witwassen is opgenomen in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering. Daardoor kan bij de opsporing van witwassen gebruik worden gemaakt van de noodzakelijke bijzondere opsporingsbevoegdheden. Bovendien kan daardoor voorlopige hechtenis worden toegepast. Wat betreft het aantal witwaszaken doet Nederland het goed. Uit het evaluatierapport van dit jaar van het Financial Action Task Force blijkt dat het aantal vervolgingen en veroordelingen voor witwassen zelfs indrukwekkend is. Uit de statistieken blijkt dat in 2009 ruim 900 witwaszaken bij het OM zijn gemeld. In 2010 waren dat er 1300.

Ik wil nog wel nader kijken naar de strafmaat, zoals mevrouw Hennis heeft gevraagd. Tijdens de schorsing heb ik even gecheckt hoe onze strafmaat zich verhoudt tot de straf die internationaal wordt gehanteerd. Daarom zeg ik nu niet «ja» of «nee». Het moet namelijk niet voorkomen dat Nederland het zus doet en dat België het zo doet. Ik wil graag een goede internationale vergelijking maken, zeker op dit punt. Witwassen manifesteert zich namelijk internationaal. Ik zeg toe dat ik dit nader zal uitzoeken en dat ik daarop zal terugkomen. Gisteren heb ik een brief naar de Kamer gestuurd waarin ik toezeg dat ik het boeteplafond zal flexibiliseren en de kostenaftrek bij de ontnemingsmaatregel zal onderzoeken. Op deze punten zal ik volgend jaar, zo zeg ik tegen de heer Çörüz, wetgeving voorstellen. De heer Çörüz vond dit maar aarzelend, maar ik vind dit nogal een beweging. Ik zal niet zeggen wat zich allemaal heeft afgespeeld voordat deze brief in deze vorm de deur uit is gegaan, maar het is wel een beweging waarbij wordt bekeken of je het stelsel voor deze zaak moet veranderen. Ik onderzoek het en kom daarop terug.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik dank de minister voor de toezegging. Kan hij zeggen wanneer dat zal gebeuren? Is dat eind januari? Wellicht kan ik deze verkouden minister met deze vraag mijn deel van de tweede termijn besparen.

Minister Opstelten: Dat is een goede vraag. Ik kom er zo op terug.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Daar wacht ik dan nog even op. Wij zullen moeten bekijken hoe een en ander zich in internationaal verband verhoudt; daar ben ik het mee eens. Een serieuze beleidsreactie vind ik hier op zijn plaats. Ik dank de minister nogmaals voor zijn toezegging.

Over het flexibiliseren van het boeteplafond heb ik niets gezien, maar misschien heb ik de brief niet goed gelezen. Houdt dat in dat de minister bij dezen toezegt dat een boete van de zesde categorie mogelijk wordt, of gaat hij daarnaar kijken?

Minister Opstelten: In de brief zeg ik toe het boeteplafond te flexibiliseren. Wij gaan dat in de eerste helft van het komende jaar bekijken. Op de vraag wanneer het ingaat, krijgt de Kamer nog antwoord. Dat kan ik nu nog niet zeggen. Het gaat gebeuren. Als mevrouw Hennis de brief er nog eens bij haalt, zal zij zien dat het erin staat. Er is alleen geen concrete datum genoemd. Die is nog opengehouden. Voor de verhoging van de straf geldt hetzelfde.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voor de Handelingen concludeer ik even dat de Kamer een brief zal ontvangen waarin wordt ingegaan op het verhogen van de strafmaat. In die brief wordt ook ingegaan op de geldboete in de zesde categorie.

Minister Opstelten: Zeker. De Kamer krijgt deze brief in de eerste helft van 2012.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Dus in juni?

Minister Opstelten: Uiterlijk. Laten wij dit even serieus nemen; dit is niet zomaar iets. Hetzelfde geldt in antwoord op de vraag van de heer Çörüz. Ik wil daar echt even degelijk naar laten kijken. Ik bied namelijk een opening naar een verandering en die is niet zomaar in een vloek en een zucht gerealiseerd. En zo moet dat ook.

De heer Çörüz (CDA): Dat begrijp ik. Zo ken ik deze minister ook. Twee zinnen eerder was hij echt stellig. Mijn zorg had betrekking op de formulering in de brief: ... «zal betrokken worden bij de wetgeving die in 2012 in voorbereiding zal worden genomen». Op die manier wordt het 2013 of 2014. De minister zei echter net dat het al in 2012 is geregeld; hij zei althans dat dan wetgeving zal voorliggen. Dat zie ik als een toezegging en daar ga ik dus ook van uit. Ik ben bang dat wij er anders de komende jaren nog mee bezig zijn en volgens mij is het niet zo ingewikkeld.

Minister Opstelten: Laten wij er geen spelletje van maken; daar is het te serieus voor. Ik heb gezegd dat de contouren waaruit zal blijken hoe het wordt geregeld, in het eerste halfjaar van 2012 bij de Kamer zullen voorliggen. Dan zeg ik eigenlijk al meer dan wat in de brief staat.

Ik ga in op Emergo. De heer Çörüz heeft gevraagd waarom alleen is uitgenodigd tot het screenen van coffeeshops. Gemeenten hebben een eigen bevoegdheid om te screenen. Ik stimuleer hen en roep hen op tot screening van alle coffeeshops, maar de burgemeesters beslissen. Ik heb geen enkele aanleiding om te denken dat zij dat niet goed doen. Wij hebben hierover veel en goed overleg en wij zitten op één lijn. Indien zwakke steeën ontstaan – ik zie ze nog niet – zullen wij versterking stimuleren. Wij hebben de RIEC’s, het LIEC en het Landelijk Bureau Bibob voor het opvangen van signalen daarover.

De heer Recourt vroeg naar de stand van zaken bij de vier aanbevelingen van Emergo. Het aandeelhoudersregister, waarover ik de Kamer op 27 oktober een brief stuurde, is nog onderwerp van overleg met mijn collega's van Financiën en van EL&I. De Tweede Kamer wordt daar nader over geïnformeerd. De tweede aanbeveling gaat over het proactief bestuurlijk optreden. Een proactieve inzet van bestuurlijke bevoegdheden is al mogelijk, maar van deze mogelijkheid wordt nog te weinig gebruikgemaakt. Via onder meer de RIEC's zal dit worden verbeterd. Ik heb daar veel vertrouwen in, zeker bij de situatie rond Amsterdam. De derde aanbeveling betreft verkennend onderzoek. De uitvoeringspraktijk is verdeeld over nut en noodzaak van een ruimere toepassing van dit instrument. Ik heb aan het OM gevraagd na te gaan waaraan de verschillende parketten op dit gebied behoefte hebben. Een dergelijke analyse door het Openbaar Ministerie verwacht ik binnen enkele maanden te ontvangen. Die moet dus begin april binnen zijn.

De heer Recourt (PvdA): Ik ga nog even in op het proactief bestuurlijk optreden. De minister zegt dat dit al mogelijk is, maar dat dit beter moet worden uitgevoerd. De opstellers van het rapport zeggen bij deze aanbeveling echter dat de toepassing van anonieme controles en de inzet van pseudoklanten wenselijk zou zijn.

Minister Opstelten: Laat ik mild zijn: wat daar staat, klopt niet helemaal. Daarover hebben wij natuurlijk met hen gesproken. Het is mogelijk. Wat zij willen, kan. Dat weet men inmiddels ook. In de brief die ik aan de Kamer heb gestuurd, staat ook dat wat zij willen, mogelijk is. Dat punt is dus opgelost.

De heer Recourt (PvdA): Als het is opgelost, heb ik geen punt meer.

Minister Opstelten: De heren Çörüz en Recourt hebben gevraagd hoe wij een en ander nu landelijk proactief gaan uitrollen. Werkconferenties en andere bijeenkomsten over deze materie zijn natuurlijk heel belangrijk. In alle contacten met het lokaal bestuur komt dit aan de orde. Het lijkt mij belangrijk om het nu niet langer te beperken tot Emergo en Brabant, maar het ook elders in het land zichtbaar te laten zijn. Een paar bestuurders zullen dat moeten voelen. Zo is het indertijd in Amsterdam gegaan en zo is het ook in Brabant gegaan. Dan gaat het draaien. Daarom vind ik alle artikelen over Brabant heel goed. Daardoor worden anderen namelijk gestimuleerd om het ook te gaan doen. Ik zal dat nauwgezet in de gaten houden.

Mevrouw Berndsen heeft gesproken over de RIEC's. Wij hebben het er al over gehad. RIEC's zijn in het belang van alle gemeenten. Participatie is in de kern vrijwillig. Gemeenten hoeven niet deel te nemen. Wij zullen natuurlijk een landelijke dekking realiseren. Mevrouw Gesthuizen heeft daarnaar gevraagd. Het zijn nog kasplantjes; dat zeg ik er wel bij. Zij moeten nog verstevigen. Bij het RIEC Midden-Nederland zijn inmiddels 17 gemeenten aangesloten. Bij het RIEC Limburg hebben zich vier centrumgemeenten van Limburg-Noord aangesloten. De overige gemeenten in Limburg-Noord haken naar verwachting in 2012 aan. Het RIEC Oost-Nederland is in een vergevorderd stadium: daarbij zijn vrijwel alle gemeenten binnen de politieregio's Gelderland-Midden en Gelderland-Zuid aangesloten. Tot nu zijn de redenen om niet mee te doen: geld en het bewustzijn van en de betrokkenheid bij criminaliteitsbeleid. In een aantal gemeenten was dat nog onvoldoende. Dat is echter een kwestie van tijd. Het zal voor iedereen duidelijk worden.

De heer Recourt vroeg of er voldoende menskracht en kwaliteit zijn. Samenwerking met de RIEC's en het LIEC zorgt voor effectiviteitswinst bij de participerende diensten. Het beschikbaar stellen van goede mensen voor de organisaties is daarom van belang. Bij problemen kan de driehoek natuurlijk interveniëren. Door middel van het jaarverslag kan ik de stand van zaken controleren.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De minister spreekt over geld en bewustzijn. Is het in de ogen van de minister nodig om de gemeenten op de een of andere manier tegemoet te komen? Ik begrijp dat nu 17 van de 41 gemeenten zijn aangesloten. Dat is inderdaad een verdubbeling, maar ik weet niet hoezeer de minister eraan hecht dat alle gemeenten zijn aangesloten.

Minister Opstelten: Wij hanteren gewoon een vuistregel: 50% Rijk, 50% gemeenten. Dat is alleszins reëel. Ik heb altijd geleerd dat als je niet zelf een beetje moet bijdragen, je het ook niet echt spannend vindt om je in te zetten en verantwoordelijkheid te nemen. Zo duur is het nu ook weer niet. 20% van de gemeenten doet nog niet mee. Dat is een kwestie van tijd. Het gebeurt. VNG ondersteunt dit ook. Er is eigenlijk niemand die dit niet ondersteunt. Er zijn een paar laatbloeiers. Zij komen er wel aan. Desnoods bezoek ik deze laatste gemeenten persoonlijk. Ik reik ze de hand en feliciteer hen met de beslissing die zij daarna gaan nemen. Dat wordt een warme overdracht.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat is een mooie toezegging van de minister. Ik begrijp dat 20% van de gemeenten nog niet is aangesloten.

Minister Opstelten: Het is bekend dat dit van dag tot dag verandert. Op het moment dat ik het zeg, neemt een gemeentebestuur het besluit om mee te doen. Zo hard gaat het.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Of niet, want dan denken ze «dan komt de minister van Justitie nog eens op bezoek».

Minister Opstelten: Als het niet de realiteit was, zou ik het niet tegen mevrouw Gesthuizen zeggen. Ik ben hier heel positief over. Dit onderwerp staat en geen gemeentebestuur of burgemeester kan met droge ogen blijven zeggen dat de gemeente hiervoor geen medeverantwoordelijkheid moet dragen.

Over de geografische congruentie van de RIEC's, de veiligheidsregio's en de politieregio-eenheden heb ik nu gesproken. Die laat ik nu verder schieten.

Het LIEC is belangrijk omdat dit het landelijk loket is voor de bestuurlijke rapportages. Het LIEC bundelt kennis van de bestuurlijke aanpak. Bijvoorbeeld ten aanzien van de Hells Angels en de bikers waarover wij hebben gesproken, organiseert het LIEC samen met de «bikeburgemeesters» overleg voor het maken van heldere afspraken op dit vlak. Daarmee is het LIEC duidelijk gepositioneerd.

De heer Elissen sprak er al over: informatie-uitwisseling is natuurlijk van essentieel belang. Zonder informatie doen wij natuurlijk niks. Als je niet weet wat er gebeurt, kun je geen beslissingen nemen. Wij doen dat eenduidig op basis van een landelijk vastgesteld convenant. Dat is juridisch gedekt; dat is ook belangrijk. Bij de uitvoering wordt informatie over prioritaire problemen door de partijen samengebracht. Het gaat erom dat prioriteiten worden gesteld en dat alle neuzen dezelfde kant uit wijzen.

Mevrouw Gesthuizen vroeg wat er nu zo moeilijk is aan die informatie-uitwisseling. Daaraan staan geen juridische belemmeringen in de weg. Het kennisniveau moet omhoog. Er is ook nog te veel koudwatervrees. Dit oplossen is gewoon een kwestie van doen. It is quite simple. De geïntegreerde samenwerking komt steeds meer van de grond. Dat zal ook helpen om de koudwatervrees weg te nemen. Mij lijkt dat ik daar ook voldoende over heb gezegd.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd hoe het staat met het informatiseringssysteem van de RIEC's. Een eerste versie van een eenduidig systeem wordt geïmplementeerd en medio 2012 zal het systeem werken. Het LIEC bewaakt de eenduidigheid en de voortgang en wij kijken naar de privacyaspecten.

De heer Recourt vraagt wat de RIEC's nu concreet hebben opgeleverd. Zij hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het aanpakken van de georganiseerde criminaliteit. Zij hebben de awareness, het bewustzijn, bij gemeenten vergroot; zij hebben de bestuurlijke expertise, bijvoorbeeld bij Bibob, versterkt en de informatie-uitwisseling geïntensiveerd. Verder hebben zij bijgedragen aan het realiseren van belastingaanslagen en beslagleggingen, het traceren van uitkeringsfraude, het intrekken van vergunningen et cetera. Het hele bestuurlijke instrumentarium wordt bij de RIEC's op elkaar afgestemd.

De heer Elissen heeft gevraagd naar de mogelijkheid om loverboys te registeren. Het is geheel toevallig, maar volgende week zal de Kamer het actieplan van de staatssecretaris van VWS en mij ontvangen voor de aanpak van loverboys. Nu al wordt onderzocht hoe loverboys opereren en welke aanpak het effectiefst is. Dat is de pilot Rotterdam. De heer Elissen noemde het onderzoek van de B9, dat samen met collega Leers wordt gedaan. Ik verwijs in dezen naar een brief die de Kamer zal ontvangen – hij heeft mij nog niet bereikt, maar hij komt eraan – waarin staat dat het onderzoek in mei 2012, dus eerder dan medio 2012, zal zijn afgerond. De Kamer heeft enorm gepusht om dat zo snel mogelijk te realiseren. Dat verzoek van de Kamer hebben wij herhaald en dit is de uitkomst. De brief komt eraan.

De heer Elissen vraagt wat ik ga doen nu de drugsunit van Europol is opgeheven. Europol is inderdaad gereorganiseerd en niet langer georganiseerd naar fenomenen, maar naar regio's. Ik zal bij onze operationele diensten nagaan wat de ervaringen zijn met deze nieuwe indeling van Europol.

De heer Elissen vroeg ook hoe het staat met de toezegging inzake de criminele burgerinfiltrant. Gun mij even de tijd. Ik heb gezegd dat ik van plan was om nog dit jaar een brief daarover naar de Kamer te sturen. Een aantal Kamerleden had daarom gevraagd. Ik ben nog niet helemaal klaar. Ik voer hierover natuurlijk overleg met alle betrokken partners, onder wie het Openbaar Ministerie. Ik ben de voor- en nadelen, de risico's en de randvoorwaarden echt aan het verkennen. De brief zal begin volgend jaar naar de Kamer worden gestuurd. Hierbij is uiterste zorgvuldigheid noodzakelijk. Ik ga niet over één nacht ijs. Gelet op de ingewikkeldheid van de materie, verwachtte ik begrip voor dit op zichzelf summiere uitstel. De brief komt eraan, maar hoe het zal zijn, zeg ik nog niet.

Mevrouw Berndsen vroeg naar de bestrijding van kinderporno. Kunnen in plaats van enkele zedenrechercheurs cybercrimerechercheurs worden ingezet? Digitale expertise van politie wordt inderdaad ingezet voor de aanpak van kinderporno. Ik ben het dus met mevrouw Berndsen eens dat dit van groot belang is. Zij sprak ook over een landelijke inzet in plaats van een regionale inzet. Op korte termijn verschijnt een voortgangsrapportage bestrijding kinderporno. Het is niet omdat ik daar in de Kamer over spreek, maar wij zitten daar natuurlijk bovenop. Ook op die vraag zal antwoord worden gegeven. Wij moeten ook steeds bedenken dat er een nationale politie zal komen. Wij moeten nu niet iets verzinnen wat over een halfjaar weer anders moet. In dat kader zal op deze vraag nader worden ingegaan. Ik kan nu wel zeggen dat de nadruk op het nationale vlak moet liggen. Wij hebben een klein land en dit onderwerp heeft veel internationale aspecten en kwaliteitseisen. De basis moet dan ook stevig blijven. Je kunt er echter niet omheen dat je je kennis moet halen waar die zich ontsluit en dat is in de regio-eenheden. Daar ligt nu even het accent. Ik kom daar specifiek op terug in de voortgangsrapportage.

Afgelopen maandag heb ik de Kamer het antwoord toegestuurd op de vragen over het op de computer van de verdachte plaatsen van spionagesoftware. Mag dat wel? Deze vraag is overigens niet gesteld, maar ik hecht eraan om hierop toch specifiek in te gaan. Ik bevestig dat de opsporingsdiensten over software beschikken die kan worden geïnstalleerd op de computer van een verdachte. Vertrouwelijke communicatie die via die computer verloopt, kan daarmee worden opgenomen. Ik benadruk dat het hierbij gaat om het opnemen van communicatie. Het gaat dus niet om het op afstand doorzoeken of besturen van computers, zoals volgens sommige berichten in de media in Duitsland het geval zou zijn. Het afluisteren van vertrouwelijke communicatie met technische hulpmiddelen vindt zijn basis in artikel 126 (letter) l van het Wetboek van Strafvordering. Het OM heeft mij gemeld dat het aantal gevallen waarin dit middel tot op heden is gebruikt, zeer beperkt is. Volgens het OM is daarbij steeds binnen de grenzen van het betrokken artikel 126 (letter) l en conform de interne procedures en voorschriften gehandeld. Een onderdeel van de procedures, die moeten worden gevolgd, is dat de officier van justitie hiertoe pas kan overgaan na toestemming van de rechter-commissaris. Er vindt dus een onafhankelijke toetsing plaats. Dat zeg ik even met nadruk.

Mevrouw Berndsen vraagt naar de grondwettelijke basis voor de spyware. Zij vraagt ook of deze spyware gecertificeerd is en veilig. Dat zijn goede vragen. De wettelijke basis is geregeld in het Wetboek van Strafvordering. In het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering (voorheen Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden) wordt de certificering geregeld.

Nog dit jaar zullen wij conform de toezegging het cybersecurity assessment uitvoeren: wat is er nu aan de hand? Dit loopt natuurlijk via de ministerraad. Het juridisch instrumentarium – indertijd heeft de heer Schouw gevraagd om dit op te nemen – zal hieraan gelijktijdig worden vastgekoppeld. Dan zal zichtbaar zijn welke juridische vragen wij nog moeten beantwoorden. Dat lijkt mij een mooi kader om dit punt bij te betrekken.

Mevrouw Berndsen (D66): Even in gewonemensentaal: is de minister het met mij eens dat goed gekeken moet worden naar het gebruik van spyware of software die veel meer kan dan hetgeen waarop het artikel in het Wetboek van Strafvordering toeziet? Afluistertechnieken mogen namelijk alleen maar in heel bijzondere gevallen worden gebruikt. Mij lijkt het goed dat de grondrechten van mensen nadrukkelijk in acht worden genomen en dat in een breder verband wordt gekeken naar de artikelen in wet- en regelgeving die erop toezien dat het gebruik van dit soort methoden een goede juridische grondslag heeft.

Minister Opstelten: Met de tweede opmerking ben ik het eens. Natuurlijk, zo sta ik er ook tegenover. Wij kunnen niet buiten onze wettelijke bevoegdheden treden, ook al zou het instrumentarium meer mogelijkheden bieden. Wij zijn aan de slag met cybersecurity, maar het is echt essentieel dat wij de problematiek en het assessment goed bekijken: wat ga je hierbij inzetten en wat is het juridisch kader? De basis is natuurlijk onze Grondwet en onze rechtsstaat. Als iets moet veranderen, dan moeten wij dat niet geheimzinnig, maar met open vizier doen. Ik ben het dus eens met mevrouw Berndsen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik was van plan om dit op een andere manier te vragen, maar ik kan het net zo goed nu aan de minister voorleggen. Er waren nogal wat vragen die niet konden worden beantwoord. Zowel de fractie van D66 als de fracties van de SP en GroenLinks hebben vragen gesteld naar aanleiding van de ophef over de spyware. Ik vind dat ik absoluut onvoldoende ben geïnformeerd. Ik snap best dat sommige dingen niet open en bloot kunnen worden gezegd, maar waarom kiest de minister er niet voor om de Kamer desnoods vertrouwelijk over een aantal zaken te informeren?

Minister Opstelten: Naar ik meen, heb ik in het antwoord op de Kamervragen heel gedetailleerde informatie gegeven. Daarom heeft dat ook even geduurd. Ik kreeg ook een goede waarschuwing van mevrouw Berndsen. Laten wij elkaar wat dat betreft even helpen: als de Kamer nog nadere vragen heeft, doet zij mij een plezier door nadere schriftelijke vragen te stellen. Daar krijgt de Kamer dan antwoord op. Dat is voor mij geen enkel punt; dat meen ik echt.

Ik dacht dat mevrouw Berndsen en ik het op de andere punten met elkaar eens waren. Laten wij het niet voortdurend hebben over elke situatie die of elk krantenbericht dat leidt tot vragen – volgens mij is daar toch een glashelder antwoord op gegeven – terwijl ik dit juist in een iets breder kader wil plaatsen. Dit soort vragen kunnen wij namelijk nog meer krijgen. Ik wil daar telkens buitengewoon serieus antwoord op geven. Ik wil wetgeving of regelgeving voorbereiden en daarbij precies vermelden wat wij nodig hebben om een goed antwoord te kunnen geven op vragen over cybersecurity en de veiligheidsvragen die daarbij aan de orde zijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik vind het enorm prettig om te horen dat deze minister altijd alle vragen verwelkomt. Zowel van de SP als van GroenLinks en D66 is een aantal vragen niet beantwoord omdat de minister zei dat hij daarover in de openbaarheid geen mededelingen kon doen. Het lijkt mij het beste om dit via de procedurevergadering te regelen. Ik zal verzoeken alsnog over al die punten geïnformeerd te worden. Misschien is dat een elegante tussenoplossing.

Minister Opstelten: Dan wacht ik dat graag af.

Mevrouw Berndsen (D66): De minister en ik zijn het inderdaad eens over de aspecten die hij nu heeft genoemd, maar ik heb in dit overleg nog meer vragen gesteld. Die gaan vooral over de veiligheid van het systeem, over het hacken en de mogelijkheden waarvan nu wel of geen gebruik wordt gemaakt. Dat zijn voor mij echt nog open eindjes. Ik wil daar best opnieuw schriftelijke vragen over stellen, maar dan blijven wij heen en weer schrijven en dat moeten wij niet doen. Ik denk dat het goed is om dit punt via de procedurevergadering apart te agenderen. Dan kunnen wij daar eens rustig over spreken. Het cybersecurity assessment wacht ik dan af.

Minister Opstelten: Ik wacht dat af, en mevrouw Berndsen wacht het assessment van het kabinet af.

De heer Çörüz vroeg of de berichtgeving over de coffeeshop Liberty in Haarlem klopt. Naar aanleiding van de berichten in het Haarlems Dagblad hebben het Bureau Bibob en ik mij specifiek hierop georiënteerd. Over individuele zaken kan ik niets specifieks zeggen. De heer Çörüz zal dat begrijpen. De Wet Bibob verbiedt mij dat zelfs. Ik kan wel melden dat ik mij na de berichtgeving hierover direct door het Bureau Bibob heb laten informeren. Op basis van die informatie ben ik van mening dat de Bibob-procedure zowel inhoudelijk als procedureel goed is verlopen. Dat is echt zo. Het kan dus zijn dat in specifieke situaties het Bibob-advies niet anders kon zijn en dat het gemeentebestuur niet anders kon doen dan de vergunning verlenen. Ik begrijp dat dit antwoord niet helemaal bevredigend is, maar meer kan ik daar niet over zeggen.

Mevrouw Gesthuizen vroeg naar de herziening toezicht rechtspersonen. Gisteren heb ik een brief gestuurd waarin ik een nadere toelichting heb gegeven op het herziene toezicht op rechtspersonen. De Kamer heeft die brief gezien. Een brief heeft inderdaad soms zijn beperkingen. Ik kan natuurlijk vragen of de Dienst Justis (Justitiële uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening) een keer een technische briefing wil geven waaruit blijkt hoe men een en ander doet. Ik heb zelf zo'n briefing gehad; ik kan het aanraden. Ik heb het in de praktijk gezien en ik was daarvan onder de indruk. Is dat misschien een opening voor deze commissieleden? Anders gaan wij brieven schrijven. Als je het zelf ziet, weet je wat je ervan vindt. Bovendien kunnen de leden specifieke vragen stellen. De leden zijn uiteraard totaal vrij om dat te doen, maar dat is misschien het meest praktisch. Als dat mijn toezegging kan zijn, zal ik de commissie uitnodigen en dan laat ik de briefing door de Dienst Justis organiseren.

De heer Çörüz (CDA): Ik kom even terug op de Bibob en de Haarlemse zaak. De minister zegt dat hij over een individuele zaak geen mededelingen kan doen, en dat begrijp ik goed. «Het Bibob-advies kon niet anders zijn en het gemeentebestuur kon niet anders doen», maar de uitkomst is toch wel erg onbevredigend. Kennelijk ligt het niet aan de Bibob-regels, maar als dit dan de uitkomst is, vraag ik mij af hoe het zit met al die andere zaken. Dit was een bijna evidente zaak, maar uiteindelijk is de uitkomst ontzettend onbevredigend. Juist die zaken willen wij met de Bibob eruit filteren.

Minister Opstelten: Het is natuurlijk even de vraag of de zaak precies is zoals die door berichten in de krant lijkt te zijn. Het een kan wel eens van het ander verschillen. De krant heeft niet altijd gelijk. Daar kan de krant niks aan doen, want die baseert zich op de informatie die hem bereikt. Dat was de reden. Ik had de krant gelezen en ik reageerde precies hetzelfde als de heer Çörüz. Daarom ben ik er gewoon even naartoe gegaan. Toen ik het rapportje en de antwoorden op de door de heer Çörüz gestelde vraag las, wou ik het namelijk even precies weten. Ik was er daarna erg van overtuigd dat dit het enige antwoord was dat ik aan de heer Çörüz kon, mocht en moest geven. Ik moet natuurlijk wel de juiste informatie geven. Het ligt dus niet aan de wetgeving. Het ligt niet aan het Bureau Bibob. Het ligt niet aan het gemeentebestuur. Op een gegeven moment zijn de feiten anders dan men dacht. Laat ik het zo zeggen. Anders gaan we de hele zaak behandelen en dat kan gewoon niet. Er zijn hier geen fouten gemaakt. Het Bureau Bibob heeft een goed advies gegeven. Het gemeentebestuur heeft een stevige burgemeester; zij hebben natuurlijk ook doorgevraagd en toen het Bibob-advies overgenomen. Anders had het bestuur dat ook niet gedaan, want dat hoeft het niet te doen.

De heer Çörüz (CDA): Ligt dit Bibob-advies voor de Kamer vertrouwelijk ter inzage?

Minister Opstelten: Nee, dat kan niet. Wij geven geen informatie over concrete zaken. Laten wij dat niet doen. Op een gegeven moment moet je ook aannemen dat het kennelijk zo was. Anders opereren wij op een glijdende schaal. In ons land kennen wij verschillende verantwoordelijkheden en dat wil ik graag zo houden.

Over de BOD's en de samenwerking heb ik al veel gezegd. Dat wil ik niet herhalen. Ik ga wel nog in op de capaciteit. De capaciteit als zodanig is constant gebleven. De prioriteiten zijn verhelderd en aangescherpt. De omvang van de taakvelden, van de inspecties en de diensten blijft redelijk gelijk, wat in deze tijd betekent dat dit prioriteit krijgt en houdt. Ik ben daar niet ontevreden over. Het is natuurlijk altijd een zaak die wij kunnen blijven volgen door de programmering en door de periodieke verslagen die wij naar de Kamer sturen.

Mevrouw Gesthuizen sprak ook over de landelijke vertrouwenslijn afpersing. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris de Kamer in januari een brief zal sturen over de ervaringen die tot nu toe met deze vertrouwenslijn zijn opgedaan. Deze lijn is op 1 juli 2011 geopend. De anonimiteit van de ondernemer wordt gewaarborgd. De lijn wordt in ieder geval na 1 januari 2012 nog even gecontinueerd. Ik zal de staatssecretaris meedelen dat de Kamer geïnteresseerd is in de evaluatie en het vervolg.

De heer Recourt heb ik al geïnformeerd over het artikel in het katern in Trouw. Mij lijkt dat ik dat niet hoef te herhalen. Mij blijkt dat het de heer Recourt ging om het achterhouden van het rapport, maar daar is geenszins sprake van. Hier wordt gedoeld op een onderzoek dat in opdracht van de Landelijke Taskforce Aanpak Georganiseerde Hennepteelt is uitgevoerd naar de achtergronden en drijfveren van zogenaamde thuiskwekers. De uitkomsten van dit onderzoek zijn eind november aan de taskforce ter beschikking gesteld. De taskforce gaat de resultaten van het onderzoek bestuderen. Hij zal bekijken welke maatregelen genomen kunnen worden om het thuis telen tegen te gaan. Het rapport wordt gepubliceerd en is daarmee voor iedereen toegankelijk.

Voorzitter, ik ben klaar met mijn eerste termijn.

De voorzitter: Mij blijkt dat er behoefte is aan een korte tweede termijn. Ik stel voor om in tweede termijn een spreektijd van twee minuten per fractie te hanteren en één interruptie per fractie toe te staan.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Er moet effectief worden opgetreden. De bewoners van het platteland moeten niet bang hoeven te zijn voor rondtrekkende bendes. In een overleg zoals dit zijn wij gedwongen om dat in bestuurlijke termen te bespreken. Dat is niet anders.

Ik ben een beetje bang voor de prioritering. De minister sprak over prioritering, via de driehoek en het jaarverslag, maar het gaat gewoon om de echte mensen die de boeven vangen. Ik vind het een dunne manier om te garanderen dat er ook echt mensen zijn om zaken aan te pakken. Dat blijft vechten denk ik. In de genoemde brief verwacht ik ook een antwoord op mijn voorstel om de gevangenen hun tijd snel in Polen, in Roemenië of waar dan ook te laten uitzitten. Volgens mij heeft de minister dat al toegezegd.

Verder rest mij niets anders dan dit namens mijn fractie in drie woorden samen te vatten: pakkans, pakkans en pakkans.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik ben blij dat hij er in ieder geval voor open staat om goed te kijken naar de nieuwe technologische ontwikkelingen en de wet- en regelgeving die nodig zijn. Ik maak mij nog steeds zorgen over de capaciteit die nodig is om tegemoet te komen aan alle prioriteiten die de minister ook vandaag weer heeft genoemd. Ik hoor hem ook weer spreken over een extra team van financiële rechercheurs. Dat is er, maar dat gaat wel weer ten koste van iets anders. Mijn zorg wordt daardoor in elk geval niet minder. Bij de start van de nationale politie zullen wij beiden goed moeten kijken naar de nationale prioriteiten in relatie tot de lokale prioriteiten. Dan moeten wij ook bekijken of dat allemaal uitvoerbaar is.

De heer Elissen (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording en voor de toezeggingen.

Wij hebben regionale en landelijke informatie- en expertisecentra. Het is belangrijk dat niet alleen de uitwisseling van informatie, maar ook de uitwisseling van expertise, van best practices, goed is gewaarborgd. Continuïteit is daarbij nodig, ook als je internationaal gaat samenwerken. Daarom maak ik mij daar zorgen over. Ik verzoek de minister dan ook vooral om te vragen of die waarborg goed genoeg is geregeld. Ik denk van niet, en naar ik op de werkvloer van Europol heb opgevangen, denken ook de mensen van Europol van niet. Wil de minister daar ook het besluitvormingsaspect bij betrekken? Was men daar tevreden over? Mij wordt klip-en-klaar gemeld dat het er even «doorheen zou zijn gejast», zo zeg ik het maar even onparlementair. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, want de nieuwe directeur komt uit het Verenigd Koninkrijk. Het model lijkt verdacht veel op dat van SOCA (Serious Organised Crime Agency). Nogmaals, voor ons is het belangrijk dat de expertise goed is geborgd. Daarbij denk ik ook aan de prioriteiten die in het Stockholm-programma zijn gesteld.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn toezeggingen. Ik zie uit naar zijn beleidsreactie in januari over de outlaw bikers. Ik zie zeer uit naar zijn beleidsreactie inzake de verhoging van de strafmaat en de geldboete van de zesde categorie; deze beleidsreactie zal ergens in de eerste zes maanden van 2012 worden gegeven. Hoe vroeger, hoe beter.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn toezeggingen over de kostenaftrek bij voordeelontneming en voor zijn toezegging om een aantal dossiers te bestuderen en daarbij te letten op de informatie-uitwisseling tussen Nederlandse autoriteiten en Oost-Europese autoriteiten.

Ik ben nog niet helemaal tevreden over Bibob, maar daarover zullen wij plenair nog met elkaar debatteren. Ik zal mijn punt dan maken.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. In ieder geval ben ik er blij mee dat de minister heeft gezegd dat de commissie een technische briefing van de Dienst Justis kan krijgen over de herziening toezicht rechtspersonen (HTR). Als wij dat in de commissie bespreken, zal ik daarvoor zeker mijn steun uitspreken.

De minister zegt dat de capaciteit op orde blijft, maar is die ook voldoende? Dat is namelijk de vraag die wij ons moeten stellen.

Laat ik heel eerlijk zijn: het zou mij bijzonder teleurstellen als wij de vertrouwenslijn – volgens mij gaat het om twee personen – zouden kwijtraken. Er ligt zowel een rapport van nog net geen vuist dik als een prachtig plan van aanpak waar het ministerie van (toen) Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken zelf aan hebben gewerkt. Ik heb mij hier echt in verdiept en ik heb hierover gesproken met ondernemingsorganisaties die zich daar veel mee bezighouden. Het betreft drie groepen: de Nederlandse ondernemers, de Turkse ondernemers en de Chinese ondernemers. Afpersing gaat vaak gepaard met veel schaamte en vormt een zeer ernstige inbreuk op het leven van mensen. Daarom breng ik het iedere keer weer onder de aandacht. De minister heeft gezegd dat de financiering na 1 januari 2012 nog even doorgaat. Ik zou het prettig vinden als de minister toezegt dat de Kamercommissie hierover met de staatssecretaris, of met de minister als hij daarbij betrokken is, van gedachten kan wisselen voordat deze financiering eventueel wordt gestopt.

Minister Opstelten: Mijnheer de voorzitter. Ik dank de leden voor hun reacties. Er zijn nog maar weinig vragen.

Mevrouw Berndsen vroeg naar de capaciteit. Het nieuwe team verdient zichzelf meer dan terug. Wat dat betreft, zijn wij aan het investeren. Het zijn niet telkens nieuwe prioriteiten, het zijn telkens dezelfde prioriteiten waarop wij onze capaciteit en kwaliteit steeds stevig inzetten. Natuurlijk moeten wij bij de nationale politie, gelet op de afspraken die wij hebben gemaakt, de verhouding met de lokale prioriteiten in balans houden. Daar sta ik voor. Dat heb ik al eerder toegezegd en dat doe ik hier nog een keer.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik vind het mooi dat de minister zegt dat die mensen zichzelf terugverdienen. Zij verdienen zichzelf pas terug als voor dat geld nieuwe mensen worden ingehuurd, maar dat gebeurt niet.

Minister Opstelten: Nee, zeker, maar op een gegeven moment moet je concluderen dat de expertise goed is. Dit zijn de mensen die wij hebben en met hen hebben wij afspraken gemaakt over de te behalen resultaten. Zij gaan dat doen. Dat wordt natuurlijk steeds steviger. Wij gaan volgen hoe een en ander verder verloopt.

Dan kom ik bij de vraag van de heer Elissen over het expertisecentrum. Ik heb toegezegd om bij Europol na te gaan hoe de zaken zijn geborgd. Wij kennen hen ook; prima mensen trouwens.

Mevrouw Gesthuizen vraagt zich af of de capaciteit wel voldoende is, ook al is die niet veranderd. Als de capaciteit onvoldoende zou zijn, zou ik er iets aan doen. Dit zijn de prioriteiten en dit zijn de resultaten die wij met elkaar hebben afgesproken. Dat moet je gewoon doen met deze capaciteit. That’s it. Die is dus voldoende.

Misschien ben ik aarzelend overgekomen toen ik sprak over de vertrouwenslijn. Ik begrijp het punt dat mevrouw Gesthuizen naar voren brengt, heel goed. Er moet een evaluatie plaatsvinden. Dat is altijd goed. Daar gaat het mij even om. Het resultaat van de evaluatie, die de staatssecretaris zal laten uitvoeren, is in januari bekend. Er wordt niks opgeheven voordat wij daar met elkaar over hebben kunnen spreken. Dat is bij dezen toegezegd.

De voorzitter: Dank u zeer. Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van dit overleg.

Ik vat de toezeggingen als volgt samen.

  • 1. De minister zal deze commissie een uitnodiging sturen voor een technische briefing door de Dienst Justis.

  • 2. De minister heeft toegezegd voor 1 april 2012 een brief aan de Kamer te sturen waarin in ieder geval wordt ingegaan op het niet tijdig ontvangen van justitiële antecedenten van verdachten uit andere landen van de Europese Unie en op de mogelijkheid tot toepassing van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) op verdachten uit andere landen van de Europese Unie.

  • 3. In de eerste helft van 2012 krijgt de Kamer een brief waarin de contouren worden uiteengezet voor het boeteplafond, het eventueel mogelijk maken van een boete van de zesde categorie en de verhoging van de strafmaat bij witwassen van crimineel vermogen.

  • 4. De Kamer mag nog dit jaar het cybersecurity assessment verwachten, waarbij een beoordeling wordt gegeven van het juridisch instrumentarium dat ten dienste staat van cybersecurity.

De heer Çörüz (CDA): Ik heb genoteerd dat in de brief die de Kamer in de eerste helft van 2012 zal ontvangen, ook wordt ingegaan op de kostenaftrek bij voordeelontneming.

De voorzitter: Ja. Daarbij gaat het om de contouren van de kostenaftrek bij voordeelontneming.

De heer Elissen (PVV): De minister heeft toegezegd bij Europol te checken of de expertise wordt geborgd.

Minister Opstelten: Dat doe ik.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): De minister heeft al een toezegging gedaan, maar misschien is het toch goed om de toezegging over de outlaw bikers te noteren.

De voorzitter: Goed. Dan zetten wij dat ook in het verslag.

Minister Opstelten: Daarover zal ik de Kamer uiterlijk op mijn verjaardag, 31 januari, informeren.

De voorzitter: Ik dank een ieder voor zijn inbreng. Ik sluit het overleg.