Vastgesteld 15 oktober 2009
De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1 heeft op 24 september 2009 overleg gevoerd met viceminister-president, minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin over:
– de brief van de minister voor Jeugd en Gezin d.d. 7 juli 2009 inzake de gesloten jeugdzorg: opbouw capaciteit en einde overgangsperiode (29 815, nr. 198).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,
Heijnen
De griffier van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,
Teunissen
Voorzitter: Gerkens
Griffier: Sjerp
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bouwmeester, Dezentjé Hamming-Bluemink, Dibi, Gerkens, Langkamp, Van Toorenburg, Van der Vlies en Voordewind
en minister Rouvoet, die vergezeld is van enkele ambtenaren.
De voorzitter: Ik heet de minister en zijn ambtenaren, de mensen in de zaal en de sprekers van de diverse fracties welkom. Wij hebben een spreektijd van vier minuten afgesproken.
Mevrouw Langkamp (SP): Voorzitter. Valse beloftes veroorzaken veel leed bij kinderen en hun ouders. Het gaat deze minister immers helaas niet lukken om ervoor te zorgen dat voor 1 januari 2010 alle jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg terechtkunnen in de gesloten jeugdzorg. De SP-fractie maakt zich hierover al langer zorgen en heeft de minister hier keer op keer gewezen. Er zijn signalen dat het niet goed gaat komen. Tot nu toe, tot 7 juli om precies te zijn, hield de minister vol dat het wel goed kwam. Toen gaf hij eindelijk toe: ja, er is een probleem.
Het gevolg is dan ook dat na 1 januari 2010 nog steeds onschuldige kinderen in de jeugdgevangenis zitten. Dat vindt mijn fractie een schande. Wij hebben met ons allen gezegd: wij gaan dit oplossen. Dat lukt echter niet in het tempo waarin wij dat hadden gewild. Immers, door een ander bord boven de deur te spijkeren, heb je niet ineens een instelling voor gesloten jeugdzorg.
Is de minister bereid om voor de bijna 600 jongeren met een machtiging gesloten jeugdzorg die nu nog in een jeugdgevangenis zitten, per individueel geval voor 1 januari nogmaals te laten bezien of er echt geen alternatief mogelijk is? Ik denk dan aan een second opinion door een speciaal hiervoor op te richten team, samengesteld uit mensen die hierover een deskundig oordeel kunnen vellen.
De gesloten jeugdzorg is het allerlaatste redmiddel dat in de jeugdzorg bestaat. Als een jongere hier naartoe gaat, is dit vaak het laatste station. Al het andere is dan immers meestal al geprobeerd. Kan de minister aangeven hoeveel jongeren op dit moment op de wachtlijst staan voor gesloten jeugdzorg? Op 1 juli waren het er 36. Hoeveel zijn het er nu?
Als er een machtiging gesloten jeugdzorg wordt afgegeven, is het noodzakelijk dat een jongere ook direct geplaatst kan worden. Gebeurt dat niet, dan loopt zo’n jongere vaak weg, met alle negatieve gevolgen van dien. Dat is ook heel begrijpelijk. Als jongere ga je immers natuurlijk niet zitten wachten tot je wordt opgesloten. Nee, je loopt weg en je zorgt ervoor dat je niet meer te vinden bent.
Wat gebeurt er met de jongeren zolang zij nog op de wachtlijst staan? Kan de minister garanderen dat in ieder geval geen enkele jongere met een machtiging gesloten jeugdzorg op straat komt of, nog erger, uit het zicht verdwijnt?
Behalve een tekort aan plekken, kent de gesloten jeugdzorg, in tegenstelling tot de jeugdgevangenis, geen opnameplicht. Er is wel een acceptatieplicht, maar geen opnameplicht. Is de minister bereid om dit zo snel mogelijk alsnog te regelen? Kan hij garanderen dat er in 2010 wel voldoende plekken zullen zijn?
Ik vond het onbegrijpelijk om te vernemen dat De Sprint – voorheen was dit Glen Mills, maar nu is het een instelling voor gesloten jeugdzorg – op dit moment 79 lege plekken heeft. Hoe kan dat, minister? Deze kunnen toch zeker direct bezet worden? Zijn er nog andere instellingen voor gesloten jeugdzorg die lege plekken hebben?
Het vervoer in de «criminelenbusjes» van de Dienst Vervoer en Ondersteuning roept bij jongeren en ook bij ouders nogal wat weerstand op. Hoe gaat de minister vanaf 2010 het vervoer regelen?
De SP-fractie zou het een goede zaak vinden als er binnen de gesloten jeugdzorg gespecialiseerde groepen komen. Ik noem als voorbeeld slachtoffers van pooierboy’s, jongeren met zedenproblematiek en licht verstandelijk gehandicapte jongeren. Kan de minister bevestigen dat er ontwikkelingen in die richting zijn en, zo ja, kan hij ons de stand van zaken meedelen?
In de gesloten jeugdzorg zijn ook resocialisatietrajecten nodig waarvoor financiering zou moeten komen. Immers, anders staan de jongeren als ze uit de instelling komen met een plastic zakje op de stoep, en dan?
Tot slot. De Forensische Observatie- en Begeleidingsafdeling (FOBA) is er voor jongeren met heel zware problematiek. De problematiek is zo zwaar dat zij niet in een groep kunnen. Er zijn twee van deze FOBA’s in ons land: een in Hartelborgt en een in Harreveld. In Harreveld mogen vanaf 1 januari alleen nog maar jongeren met een machtiging gesloten jeugdzorg geplaatst worden. Alleen civielrechtelijk geplaatsten kunnen hier dus terecht. In Hartelborgt is alleen ruimte voor strafrechtelijk geplaatsten. Beide afdelingen werken momenteel echter zeer intensief samen en sturen soms jongeren naar elkaar door. Dat kan dan straks niet meer. Stel dat Harreveld straks te weinig plekken blijkt te hebben, komt zo’n kind dan op de wachtlijst en zolang maar in de isoleer terecht?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. De gesloten jeugdzorg is nog steeds een probleem. Daarom zitten wij hier. Onlangs hebben wij weer gesproken met een aantal ouders dat hier op het Plein stond, met schrijnende verhalen. Eén verhaal kan ik mij nog goed herinneren. Een zoon had al twee keer een poging tot zelfdoding ondernomen. Hij kreeg geen behandeling in een jji. De bezoekuren waren beperkt. Er was sprake van visitaties en een streng regime, terwijl de jongere zelf geen strafrechtelijk verleden had. Andere verhalen lees je op de website van Misplaatst: anderhalfjaar zonder behandelplan tussen jongeren die mensen hebben neergestoken of in brand gestoken, meisjes die zichzelf snijden.
De situatie is heel schrijnend. Het gaat om jongeren met zware problematiek. In 2007 heb ik bij de begrotingsbehandeling een motie ingediend om zo snel mogelijk te komen tot een scheiding van de regimes. Ik heb hierbij als datum 1 januari 2008 genoemd. Het is nog steeds niet zover. Ik zie goede dingen in de brief van de minister. Hij wil zijn uiterste best gaan doen om zo snel mogelijk tot een inhaalslag te komen. Deze is gedeeltelijk al in werking gezet door extra bij te bouwen, zo heeft de minister de Kamer in een brief laten weten. De minister gaat het echter niet redden voor 1 januari 2010. Zijn oplossing is om dan maar extra plaatsen bij de jji’s te benoemen tot gesloten jeugdzorg. Met het verhangen van een bordje of het verwisselen van een vlag redden wij het echter niet. In hoeverre worden deze plaatsen ook echt geslotenjeugdzorgplaatsen? De fractie van de ChristenUnie dringt erop aan dat sprake is van een fysieke scheiding, dus niet alleen een scheiding in behandeling, bij de jji’s. Het liefst één jji volledig voor gesloten jeugdzorg waaruit strafrechtelijk geplaatste jongeren worden weggehouden. Kan de minister bevestigen dat dit zijn intentie is? Betekent dit ook dat er ander personeel komt te werken? Gaat het hele regime veranderen, in lijn met mijn motie: geen visitaties meer, gepast bezoekbeleid? Kortom, een compleet ander regime dan het huidige jji-regime?
In 2010 is sprake van een gat tussen de beschikbare capaciteit van 1400 plaatsen en de benodigde capaciteit die geraamd is op 1580. Het gat betreft dus 180 plaatsen. Hoe gaat de minister dit aanpakken? Hoe is de gestegen instroom te verklaren? Ik zie dat de lijn verder doorgetrokken wordt. Heeft het op stoom komen van de gesloten jeugdzorg een aanzuigende werking? Wordt er nu vaker door jeugdzorg of kinderrechters doorverwezen naar de gesloten jeugdzorg?
De Kamer, ikzelf incluis, heeft er eerder bij de minister op aangedrongen dat plaatsing in de gesloten jeugdzorg zo veel mogelijk plaatsvindt in de omgeving van de ouders, opdat sommige ouders niet van Limburg naar Groningen moeten reizen om op bezoek te gaan. Is dit nog steeds het streven van de minister? Wij zien een grote oververtegenwoordiging in Gelderland en Utrecht – traditioneel is daar veel capaciteit – maar er is nog te weinig in de Randstad. Ik zie dat daar wel wordt bijgebouwd, maar komt een en ander wel goed?
In de gespecialiseerde instellingen zijn soms lege plekken. Zijn de spreiding en de afstemming tussen vraag en aanbod wel goed?
Mijn laatste punt betreft De Sprint. Volgens mijn gegevens zijn er 90 plekken leeg. Hoe kan dat? Waarschijnlijk heeft dit ook te maken met de korte plaatsingsduur en met het andere regime waar De Sprint nu voor staat: een langer behandeltraject. Het is erg zonde om lege plekken te hebben, terwijl elders grote wachtlijsten zijn.
De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Wij zijn bijna aan het eind gekomen van de overgangstermijn die genomen is voor de scheiding tussen gesloten jeugdzorg en justitiële jeugdinrichtingen. Mijn fractie constateert dat het traject redelijk naar verwachting is verlopen en waardeert ook de inzet van de minister in dit dossier. Op 7 juli heeft hij een brief geschreven over de stand van zaken. Hieruit blijkt dat de minister alle zeilen bij moet zetten om aan zijn taakstelling te voldoen en dat waarschijnlijk niet haalt. Dat komt vooral door de nieuwste prognoses die roet in het eten hebben gegooid wat het uitgezette traject betreft. Het zou desondanks mooi zijn als wij bij de start van het nieuwe regime met een schone lei kunnen beginnen. Laat dat de inzet blijven, zo is de diepe wens van de SGP-fractie.
De stijgende vraag naar dit type zorg is heel intrigerend. Het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg verwoordt helder de vraag naar het waarom. Er worden allerlei verklaringen geopperd waar ik nu maar niet in treed. Je vraagt je wel af wat er precies achter deze stijging zit: welke processen leiden hiertoe? Graag vernemen wij op dit punt de visie van de minister. In zijn brief blijft dit punt nog onbelicht of, beter, welhaast onbesproken. Op welke wijze gaat de minister hier verder onderzoek naar doen? Wij moeten niet direct weer in een «wachtlijstkramp» schieten, maar ons uiterste best doen om geen wachtlijsten te laten ontstaan en een structurele verdieping te maken binnen een redelijke termijn.
De minister kondigt aan dat er ook in 2010 mogelijk een tekort aan plaatsen is in de gesloten jeugdzorg. Dat moeten wij natuurlijk zo veel mogelijk beperken. Ik wil de harde toezegging van de minister dat voor acute plaatsing altijd voldoende ruimte is gereserveerd. Dat moet echt het geval zijn en blijven. In structurele zin moet er de nodige capaciteit ontwikkeld worden. Hiertoe is een versnelling ingevoerd bij bijvoorbeeld nieuwbouwprojecten. Binnen welke termijn kunnen er opleveringen worden verwacht? Hoe ziet dat beeld er voor de komende maanden uit?
Spreiding van instellingen is voor de SGP-fractie van wezenlijk belang, uiteraard in relatie tot de aanwezige vragen in de diverse gebieden. Het is zeker voor jongeren en hun verwanten onwenselijk om lange afstanden te moeten overbruggen.
Dan heb ik nog een vraag naar aanleiding van de passage in de brief over het capaciteitsvraagstuk. Je kunt uitbreiden, bijbouwen dus. Je kunt ook proberen het verblijf op zo’n plaats in te korten. Daarover doet de minister een interessante mededeling. Hij zegt: ik wil er naartoe werken dat de gemiddelde behandelduur van jeugdigen in een gesloten jeugdzorginstelling fors omlaag gaat. Daar heb ik even over na zitten denken. Ik had namelijk de neiging om dit over te laten aan de professionaliteit. Ik begrijp wel waarom de minister dit graag bevordert, maar wat is zijn handvat precies om dit te gaan doen? Je hebt te maken met de persoonlijke kenmerken en de persoonlijke omstandigheden van de betreffende jeugdige. Wij zullen het er toch met elkaar over eens zijn dat het belang van de jeugdige in het opvang- en behandeltraject centraal staat en voor alles gaat? De gemiddelde behandelduur dan toch fors omlaag laten gaan, kan mijns inziens alleen langs de lijnen van professionaliteit en niet via beleid dat politiek wordt aangestuurd.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Vanaf het moment dat de gesloten jeugdzorg mogelijk werd, stroomden de justitiële jeugdinrichtingen vol met jongeren met dit label. Toen besloten werd dat binnen afzienbare tijd geen enkel kind met een machtiging gesloten jeugdzorg meer in een jji mocht worden geplaatst, riep het hele veld: dat gaan wij dus never nooit halen. Zelden was men zo eensgezind. Dit geluid is niet verstomd. Steeds weer bereikten ons signalen dat het aantal civielrechtelijke jeugdigen in een jji juist toenam in plaats van afnam. Hetzelfde gold voor de problematiek. Inrichtingen die vroeger 25% civielrechtelijke jeugdigen hadden, zaten met enige regelmaat vol tot meer dan de helft of driekwart.
Dat wij hierover praten, is ook niet voor het eerst. De minister heeft ons verzekerd dat het goed zou komen en hier zitten wij dan. De ramingen blijken niet te kloppen en de capaciteitsuitbreiding loopt vertraging op. Had dit niet eerder kunnen worden opgemerkt en opgelost? Met noodgrepen wil de minister nu zijn einddoel halen. Het zijn de noodgrepen die ons zorgen baren. Wij lezen dat een van deze maatregelen het opnamebeleid van gesloten jeugdzorginstellingen betreft. Wat betekent dat? Gaat men boven de capaciteit opnemen? Daar heeft de justitiële jeugdinrichting ooit voor gestaan; dat is een drama. Wij moeten dat niet doen. Graag duidelijkheid over deze maatregel.
Wij lezen dat ervoor gezorgd moet worden dat het aanbod aansluit bij de vraag. Dat verbaast ons, want dit moet toch het uitgangspunt zijn voor het hele beleid? Volgens een volgende maatregel moeten de beschikbare plaatsen optimaal worden benut. Natuurlijk, maar moeten wij dan ook denken aan plaatsing in een heel andere regio of in een setting die niet is toegesneden op jeugdigen? Verder moet er zorg gedragen worden voor een zo kort mogelijke verblijfsduur. Omwille van de tijd sluit ik aan bij de opmerkingen van collega Van der Vlies. Het klinkt allemaal goed, maar wij moeten ons afvragen of de jongeren hiermee geholpen zijn.
Wij lezen dat de minister voornemens is, vanaf 1 januari tijdelijk extra jji-capaciteit in te zetten als accommodatie voor de gesloten jeugdzorg. Dat lijkt op bordjes verwisselen, iets waartegen de CDA-fractie zich van meet af aan heeft verzet. Hoe denkt de minister in zo’n accommodatie iets wezenlijks anders neer te zetten dan in een jji? Het was toch juist de minister die opgaf over het verschil tussen de aanpak in een jji en de behandeling in een jeugdzorginstelling? Wat blijft daar nu van over? Laten wij op dit punt heel duidelijk zijn: een scheiding is één ding, maar dat wil niet zeggen dat de kinderen in een jji, vaak ook heel kwetsbaar en beschadigd, geen optimale zorg en aandacht behoeven en verdienen. Wij weten immers allemaal dat de scheidslijn tussen een kind met een strafrechtelijke titel en een kind met een civielrechtelijk plakkertje flinterdun is. Hoeveel kinderen zitten in de gesloten jeugdzorg nu nog bij elkaar: ondertoezichtstelling met een mega strafblad en heel kwetsbare kinderen die daar voor het eerst binnenkomen?
Ik ga terug naar de omgelabelde jji. Welk personeel wordt daar ingezet? Gaat het om bestaand personeel? Krijgt men aanvullende opleidingen? Realiseert de minister zich wat dat betekent voor de personele inzet? Heeft hij hier wel het geld voor? Wij begrijpen dat de plaatsen tijdelijk zijn. De vraag is of later vervangende capaciteit wordt gerealiseerd.
Dan heb ik nog een paar korte vragen. Hoe sluit de behandeling van de jongeren die overgeplaatst worden vanuit de jji’s aan op de behandeling in een instelling voor gesloten jeugdzorg? Wat te doen met jeugdigen die wel een machtiging krijgen, maar voor wie geen plaats is? Hoe worden deze kinderen geholpen en beschermd? Weet de minister dat er jongeren en ouders zijn die heel graag willen dat het verblijf in een jji niet wordt stopgezet, omdat het eindelijk de goede kant opgaat met het kind? Wat gaat het ventiel voor hen betekenen? Wat de regionale spreiding betreft, de minister geeft aan dat er nieuwe capaciteit komt in regio’s waar nu een tekort is. Welke regio’s zijn dat precies? Hoe zien de plannen voor capaciteit er concreet uit?
Tot slot nog een opmerking over iets wat ons helemaal niet lekker zit. De rechtspositie van jeugdigen in een instelling voor gesloten jeugdzorg in vergelijking tot die van jongeren in een jji – wij hebben er al eerder over gesproken – is totaal verschillend. De minister is erop ingegaan en verwijst feitelijk naar verantwoorde medische zorg. Wij gaan er echter aan voorbij dat vaak simpelweg vrijheidsbeperkende maatregelen worden ingezet. Wij zagen het ook weer in Zembla. Ze kunnen soms in algemene zin zijn neergelegd in het behandelplan. Wat wel en niet mag, wordt vaak voorafgaand aan de plaatsing bepaald. Dan weten wij nog helemaal niet hoe zo’n kind reageert op een plaatsing. Er is eigenlijk geen controle en er zijn geen randvoorwaarden. Wil de minister nogmaals aandacht besteden aan de rechtspositie van een minderjarige in een civielrechtelijke instelling in vergelijking tot de rechtspositie van een minderjarige in een strafrechtelijke instelling?
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. De minister zei in januari 2008 bij de start van de gesloten jeugdzorginstelling Rentray in Eefde dat kinderen die behandeld moeten worden voor hun problemen, thuishoren in een zorginstelling en niet in een omgeving waar een strafrechtelijk regime heerst. Hij beloofde per 1 januari 2010 dit probleem te hebben opgelost. Dat is mislukt. Er is een enorme stijgende vraag naar gesloten jeugdzorg. Voor mij is de hamvraag: wat gebeurt er eigenlijk in de keten dat er zo veel kinderen in de gesloten jeugdzorg instromen? Ik wil hierover uitleg. Werken ouders niet mee? In het buitenland zijn heel andere behandelprogramma’s. Daar kent men zo’n instroom helemaal niet. Wat is er mis in de keten? Stroomt ieder lastig geval direct door naar de gesloten jeugdzorg? Zit er wellicht een hiaat in ons systeem? Tussen residentiële jeugdzorg à € 60 000 per plek en gesloten jeugdzorg à € 120 000 per plek – dat is dus dure zorg – zit eigenlijk niets. Zou je niet eens een tussenvorm moeten bedenken, bijvoorbeeld intensieve residentiële jeugdzorg?
Over De Sprint zijn al vragen gesteld, dus daar zal ik het verder niet over hebben. Wel heb ik nog een opmerking over de 90 plekken. Deze worden wel gefinancierd. Dat loopt dus kennelijk gewoon door. Een en ander is gekoppeld aan personeel. Wat zit men daar te doen: de hele dag duimen draaien? Ik hoop en verwacht dat dit niet zo is, maar ik hoor dat graag van de minister.
Hoe komen prognoses tot stand? Hieraan wordt immers alles gekoppeld. De prognoses waren niet goed, dus kwam het allemaal niet zo goed uit. Je kunt feitelijk toch alleen maar verwachten dat de vraag nog verder zal stijgen? Wij hebben binnenkort de Landelijke Verwijsindex Risicojongeren. Iedereen verwacht dat daarmee nog meer probleemgevallen zullen worden opgespoord. Het zou zo maar kunnen gebeuren dat de kinderrechter meer maatregelen zal opleggen.
Heeft de groei te maken met de kwaliteit van het indiceren van bureau jeugdzorg? De voorzitter van de raad van bestuur van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft een brief gestuurd aan de staatssecretaris. Hij zegt dat Bureau Jeugdzorg niet goed indiceert. De stellige indruk bestaat dat de AWBZ-indicaties van de bureaus jeugdzorg meestal hoger zijn dan eigenlijk de bedoeling is. Dus is sprake van een explosieve groei en van onnodige stigmatisering. Ik wil graag van de minister horen hoe dat precies zit.
Hoe gaat de minister regelen dat de tijdelijke accommodatie voor gesloten jeugdzorg in een jji daadwerkelijk is toegespitst op gesloten jeugdzorg? Haalt hij speciaal personeel naar de jji’s? Hoe lang is tijdelijk? Kan de minister een uiterlijke datum noemen? Ook wil ik graag weten hoe hij er bij komt dat de instroom in de jji’s de komende tijd naar verwachting lager is dan aanvankelijk voorzien.
Tot slot een vraag over het onderzoek van ZonMw naar de effectiviteit van behandelingen in de gesloten jeugdzorg. Ik hoor hierover steeds ernstigere geluiden. Dit onderzoek is in 2006 in opdracht gegeven. Uit de brief van de minister blijkt dat de resultaten pas begin 2010 worden verwacht. Waarom deze vertraging? Ik vind het erg belangrijk om de resultaten van dit onderzoek te kennen. Eén op de tien behandelingen is immers niet effectief bewezen.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil beginnen met drie belangrijke doelstellingen van de minister voor Jeugd en Gezin:
1. In 2009 wordt een nieuwe financieringssystematiek ingevoerd.
2. Eind 2009 zijn de wachtlijsten in de provinciaal gefinancierde jeugdzorg weggewerkt.
3. Vanaf 2010 worden geen kinderen meer in een jji geplaatst als zij geen strafbaar feit hebben gepleegd.
De eerste doelstelling is niet gehaald. De tweede doelstelling gaat ook niet gehaald worden, maar daar zullen wij het volgende week over hebben. De derde doelstelling – hierover spreken wij vandaag – wordt ook niet gehaald.
Dat gezegd hebbende, kom ik to the point. Jaar in, jaar uit krijgt Nederland een corrigerende tik van internationale kinderrechtenorganisaties, onder andere vanwege het feit dat kinderen die geen strafbaar feit hebben gepleegd, in een jeugdgevangenis terechtkomen. De fractie van GroenLinks is ontzettend gelukkig met de doelstelling van deze minister om hieraan iets te veranderen. Zij is echter ongelukkig met een minister die achter de feiten aanloopt. In mei zei hij immers nog: «wij liggen voor zover wij nu kunnen zien, goed op schema». Een paar maanden later lag er een brief in de Kamer met de mededeling dat wij toch niet op schema lagen. Dat had te maken met rammelende ramingen en tekortkomingen in de voortgang op het gebied van capaciteit.
Allereerst een vraag over het gebrek aan plaatsen waar jongeren terecht kunnen. Waardoor is de vertraging in de nieuwbouwprojecten precies ontstaan? Zag de minister dit niet eerder aankomen? Hoeveel geld is er tot nu toe precies uitgegeven aan het creëren van extra capaciteit?
Er is onder andere een tekort aan plaatsen voor 12-minners en aan moederen kindplekken. Bij 12-minners gaat het om heel jonge kinderen in een jeugdgevangenis. Kan ik erop vertrouwen dat zij voorrang krijgen bij plaatsing in de gesloten jeugdzorg?
Dan het voor de GroenLinks-fractie belangrijkste punt in dit debat: kinderen moeten, waar ze ook zijn, effectief behandeld worden en ze moeten passend onderwijs krijgen. Zo komen deze kinderen gemiddeld vier maanden in een opvang-jji terecht. Het is mij onduidelijk of de jeugdgevangenissen waar de kinderen terecht komen, goede zorg en onderwijs kunnen geven.
De minister heeft het over een forse instroom van jonge jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg in 2008, die wordt voortgezet in 2009. Daarom komen er in 2010 extra plekken in de jeugdgevangenissen. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mevrouw Van Toorenburg: het is vooral een kwestie van bordjes verwisselen. Wat mij betreft is opnieuw sprake van een cosmetische ingreep. Echter, ook ik – ik moet dit eerlijk bekennen – heb geen alternatief. Ook GroenLinks kan morgen niet voor extra capaciteit in een gesloten jeugdzorgsetting zorgen.
Er moet genoeg personeel zijn dat de toegenomen vraag kan opvangen, terwijl bekend is dat er personeelstekorten zijn. Hoe gaat de minister dit opvangen? Welke kwaliteitseisen gelden voor het personeel? Hoeveel geld heeft de minister hiervoor beschikbaar?
Iets wat mij al geruime tijd dwars zit, is het onderwijs in de gesloten jeugdzorg en de jeugdgevangenissen. De gezamenlijke inspecties hebben in 2007 in het voortgangsrapport Veiligheid in JJI’s hierover gezegd dat het onderwijs in de jji’s onderbelicht is. Het komt weinig aan de orde, en al helemaal niet in relatie tot de overige gang van zaken in de jji’s. Ook als het gaat om personeelsaangelegenheden als scholing, professionaliteit en ziekteverzuim, betreft dit het justitiegedeelte en niet het onderwijsdeel. Ik hoor nooit iets over bijvoorbeeld reken- en taalprestaties van jongeren in jji’s of in de gesloten jeugdzorg. Ik wil dit wel graag weten. Kan de minister ons een algemeen beeld geven van de onderwijsprestaties van de jongeren in de jji’s en in de gesloten jeugdzorg? Op termijn willen wij hierover namelijk graag een algemeen overleg houden. Misschien kan de minister hierover contact opnemen met de bewindslieden op het gebied van onderwijs. Dan kunnen wij ook op dat punt eisen gaan stellen. Het is niet zo dat wij niet willen weten wat er precies aan de hand is op het gebied van onderwijs, omdat deze kinderen nu eenmaal in een bepaalde setting zitten.
Mijn laatste punt gaat over de rechtspositie van de jongeren in de gesloten jeugdzorg. Mevrouw Van Toorenburg heeft hierover al iets gezegd. Ik heb ooit over dit punt een motie ingediend, omdat de Raad van State vaak heeft verwezen naar het verschil in de rechtspositie. Volgens de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen hebben jeugdigen recht op onder andere godsdienstbeleving, het volgen van onderwijs, het kennisnemen van nieuws, het beoefenen van sport en recreatie. Dit is niet opgenomen in de Wet gesloten jeugdzorg, maar dat zou wel zo moeten zijn. Kan de minister hierop reageren?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Ik heb dit overleg op het laatste moment overgenomen van mijn welgewaardeerde collega, de heer Dijsselbloem. Misschien ben ik daarom wat minder in de materie ingevoerd dan mijn tafelgenoten. Normaal gesproken voer ik het woord over van alles, bijvoorbeeld over kinderen die strafrechtelijk geplaatst zijn. Het is heel interessant om je dan te verdiepen in kinderen die civielrechtelijk geplaatst zijn. Er zijn immers ontzettend veel overeenkomsten. Het gaat om heel kwetsbare kinderen die te maken hebben gehad met kansarmoede en hun hele leven nog voor zich hebben. Toen ik deze materie aan het bestuderen was, dacht ik: het maakt mij eigenlijk helemaal niet uit waar zo’n kind geplaatst wordt, als het maar goed behandeld wordt. Wij vinden het wel heel terecht dat er een splitsing heeft plaatsgevonden. Sterker nog, het is mijn eigen partijgenoot die deze destijds heeft voorgesteld.
Een van de eerste dingen die mij in deze discussie opvalt, is dat het gaat over cijfers en over het verkorten van de behandelduur, terwijl het eigenlijk om de kwaliteit gaat. Het gaat om goede zorg. Wanneer wordt een kind goed geholpen dichtbij huis? Daar moet een kind immers weer naar terug. Ik kom hier zo meteen op terug, maar ik wil het wel eventjes gezegd hebben. Het gaat om kinderen, niet om cijfers en productieafspraken. Wij moeten toe naar goede, verantwoorde zorg. Een kind moet er beter uit komen dan het erin is gegaan.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dit verbaast mij een beetje van de fractie van de Partij van de Arbeid. De lijn is: het maakt mij niet uit waar een kind zit, als het maar behandeld wordt. Wij hebben in de Kamer jarenlang gesproken over een fysieke scheiding, met name op het gebied van regime, visitatie, spreekuren et cetera. Dat zou u niets uitmaken. Dat verbaast mij. Kunt u hierop eens reageren?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Als u goed geluisterd had, had u kunnen horen dat ik mijn betoog begonnen ben met de opmerking dat wij achter de scheiding staan. Sterker nog, mijn eigen partijgenoot, mevrouw Kalsbeek, heeft dit punt op de agenda gezet. Zij heeft gezegd: hier moeten wij een einde aan maken, omdat wij weten wat de negatieve gevolgen ervan zijn. Vervolgens heb ik gezegd dat het heel goed is dat deze scheiding wordt aangebracht. Echter, als ik lees wat voor maatregelen er allemaal genomen worden, blijkt een en ander sterk te gaan over het heen en weer schuiven van kinderen en over cijfertjes en hokjes. Het maakt mij niet uit waar een kind zit. Of het nu justitieel geplaatst is of op civiele basis, een kind moet goed behandeld worden. Dat heb ik gezegd. Natuurlijk zit een kind dat op strafrechtelijke titel geplaatst wordt, in een strafrechtelijke setting. Uiteindelijk moeten wij ons er echter veel meer op focussen dat een kind, waar het ook zit, beter uit een instelling komt dan het erin is gegaan. Het zou heel mooi zijn als de discussie zich meer zou focussen op kwaliteit en effectiviteit in plaats van cijfers, uitstroom en productie. Dat laatste is ook belangrijk, maar volgens mij ...
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik kan heel ver met mevrouw Bouwmeester meegaan als zij zegt dat het om de behandeling gaat. Zowel bij civielrechtelijk als strafrechtelijk geplaatste kinderen is dat een probleem. Het gaat mijn fractie er om dat er wel een scheiding plaatsvindt, omdat deze een ander regime teweeg brengt. Ik heb als voorbeeld de visitaties genoemd. Met deze minister hebben wij er eerder over gediscussieerd. Als kinderen met een civielrechtelijke en een strafrechtelijke titel bij elkaar zitten, kun je niet de een wel visiteren en de ander niet. Juist bij slachtoffers van loverboys is er een grote weerstand tegen visitatie.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik snap heel goed dat u nog een keer in mijn termijn uw punt wilt maken. Zoals ik al zei, heeft mijn partijgenoot mevrouw Kalsbeek gezegd: wij moeten zorgen voor een ander regime, wij moeten scheiden. Natuurlijk moeten wij deze scheiding aanbrengen. Wij hebben dat punt op de agenda gezet, laat dat voorop staan. Als een kind geplaatst is, waar dan ook, moet het goed behandeld worden. Daar gaat het om. Je moet een effectieve behandeling hebben. Een kind moet zo snel mogelijk weer terug gaan naar huis om in een gezinscontext te resocialiseren. Als je iets strafrechtelijks hebt gedaan, zit je ergens anders dan als je op civiele titel zou zijn geplaatst.
De heer Van der Vlies (SGP): Natuurlijk, moet de behandeling goed zijn; een dikke streep hieronder. De omgevingsfactoren van een behandeling kunnen de kwaliteit ervan beïnvloeden. De scheiding stond daartoe juist ten dienste. Dat was de redenering van mevrouw Kalsbeek indertijd. U lijkt hier wat van weg te gaan. Ik mag hopen dat ik dat niet zo moet begrijpen.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Nee, helemaal niet. Ik denk dat ik heel veel verwarring heb gezaaid of dat ik het niet duidelijk heb kunnen uitleggen. Volgens mij zijn wij het ontzettend met elkaar eens. Ik wilde echter de nadruk leggen op de inhoud van de behandeling, op de kwaliteit en de positieve effecten die zij uiteindelijk moet hebben.
Ik ga verder met mijn betoog, te beginnen bij de ramingen. Ik zou graag willen weten wat er de oorzaak van is dat de ramingen steeds niet kloppen. Wordt er rekening gehouden met allerlei trends? Dit is een makkelijke vraag die echter moeilijk te beantwoorden is. Ik heb van mensen die in een jji werken gehoord dat van tevoren al is uit te tekenen dat, heel kort door de bocht, bijvoorbeeld blanke meisjes in de jeugdzorg terecht komen en allochtone jongeren geplaatst worden op strafrechtelijke basis. Je kunt er volgens hen een heel tekeningetje van maken: hoe negatiever een justitiële plaatsing in het nieuws komt, des te meer verschuiving plaatsvindt in de uitspraken van de rechter. Kan de minister hierop reageren?
De minister heeft gezegd dat hij de nieuwbouw gaat versnellen; hartstikke goed. Het klinkt mooi, maar hoe hebben de zorgaanbieders hierop gereageerd? Ik neem aan dat iedereen baalt van vertraging. De minister kan wel zeggen dat hij gaat zorgen voor versnelling, maar stel je voor dat de hele buurt op zijn achterste poten staat en alles uit de kast heeft gehaald om bezwaar te maken. Dan werkt het niet. Graag een reactie.
Stel dat de splitsing straks voltrokken is. Hoeveel tekorten verwacht de minister dan nog wat plaatsing op civiele titel betreft?
Als een van de oplossingsrichtingen noemt de minister het komen tot een kortere verblijfsduur. De behandelduur moet verkort worden en de uitstroom vergroot. Gaat het nu om de kwaliteit of om de kwantiteit? De context waarin een en ander genoemd wordt is er een van: snel de instelling uit, productie draaien, huppekee, wachtlijsten weg! Ik ken deze minister als iemand die dat helemaal niet wil, maar het wordt af en toe een eng debat; vandaar ook mijn opmerking aan het begin van mijn betoog. Laten wij alsjeblieft de kwaliteit centraal stellen. Een paar weken geleden deed de minister in de krant de uitspraak dat een kind zo min mogelijk in een instelling geplaatst moet worden en zo lang mogelijk thuis moeten worden gehouden. Dat lijkt mij een heel goed uitgangspunt, niet vanuit financieel oogpunt maar omdat een kind in zijn context, met het gezin, moet veranderen. Anders haal je een kind uit een gezin en plaats je het terug, maar is het probleem niet opgelost als het gezin niet mee verandert. Als de minister hier achter staat, betekent dat een verschuiving van personeel van intramuraal naar ambulant. Ik hoor graag hoe de minister hierover denkt.
Als je kinderen sneller wilt laten uitstromen, moet tijdens de plaatsing alle hulp geboden worden. De zorg is nu sterk aanbodgericht, terwijl een kind vaak verscheidene problemen heeft: én licht verstandelijk gehandicapt én een ggz-probleem én een gedragsprobleem én een verslavingsprobleem. Als alle zorg aanbodgericht is, zoals nu het geval is, en er voor de jeugdzorg te weinig mogelijkheden zijn om de benodigde modules in te kopen en als je niet goed samenwerkt en instellingen prikkelt om samen de zorg te bieden die een kind nodig heeft – zorg volgt kind dus en niet andersom – dan kan de behandelduur niet verkort worden. Ik wil dan ook sterk inzetten op ontkokeren.
Mevrouw Langkamp (SP): Mevrouw Bouwmeester benadrukt de kwaliteit van zorg. Wij vinden allemaal dat kwaliteit ontzettend belangrijk is. Echter, als ik haar zo beluister, krijg ik toch een beetje het gevoel dat zij van de fysieke scheiding tussen civiel en strafrechtelijk geplaatsten – wij vinden deze allemaal heel erg belangrijk en willen dat zij zo snel mogelijk plaatsvindt – zegt: ach, die vind ik even wat minder belangrijk. Nederland wordt hierop echter inderdaad internationaal iedere keer weer aangesproken als het gaat om het schenden van kinderrechten. Ik wil graag een oordeel van mevrouw Bouwmeester over het feit dat wij het niet gaan redden.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik vind het een beetje flauw wat al de collega’s doen. Ik heb immers gezegd: wij zijn absoluut voorstander van scheiding. Ik zal het nog een keer zeggen, het is mijn partijgenoot geweest die dit punt op de agenda heeft gezet.
De voorzitter: De vraag is wat uw oordeel is.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Wij zijn voor en wij blijven voor. Ik vind het flauw dat iedereen in twijfel gaat trekken of wij nog wel voor zijn. Wij hebben een tijdpad afgesproken. Dat halen wij niet. Ja, natuurlijk balen wij daarvan. Natuurlijk hadden wij gewild dat dit drie jaar geleden al geregeld was. Wij gaan echter geen onverantwoorde dingen doen. Aan de ene kant moeten wij ervoor zorgen dat wij ons houden aan het tijdpad. Aan de andere kant moeten wij ervoor zorgen dat wij de kwaliteit van zorg kunnen blijven garanderen. Daar gaan wij van uit. Ik hoor graag van de minister hoe hij hierover denkt. Ik kan mij voorstellen dat hij er zelf ook van baalt. Hij kan er wat aan doen, dus laten wij luisteren naar wat hij gaat doen.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik ga niet flauw doen, ik heb een andere vraag. Ik vond het interessant wat u zei over meervoudige problematiek bij kinderen en over het feit dat de zorg nu aanbodgericht is maar eigenlijk vraaggericht zou moeten zijn. Je moet kunnen inkopen wat je wilt. Is het niet interessant om te gaan experimenteren met een persoonsgebonden budget in de jeugdzorg? Een geïndiceerde krijgt dan een bepaald bedrag toegewezen en op basis daarvan wordt zorg ingekocht.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Het maakt mij niet uit hoe het wordt geregeld, via een pgb of op een andere manier, maar het kind moet centraal staan. Er moet een goede diagnose worden gesteld. Als je vier verschillende disciplines hulp nodig blijkt te hebben, moet een en ander zo geregeld worden dat deze hulp ook beschikbaar is. Hiertoe moet worden samengewerkt en dingen worden afgestemd. Dan heb je én een snelle behandeling én een snelle uitstroom. Bovendien moet je zorgen voor een goede nazorg. Volgens mij is iedereen dan tevreden. Het maakt niet uit hoe, als wij daar maar heen gaan. Dat is onze stip aan de horizon.
Minister Rouvoet: Voorzitter. Gesloten jeugdzorg is een belangrijk onderwerp. Ik ben blij dat wij hierover apart kunnen spreken, juist omdat uit alle bijdragen blijkt dat dit een onderwerp is dat wij allemaal een warm hart toedragen en waarvan wij het belang onderschrijven.
Laat ik beginnen met de hartenkreet van mevrouw Bouwmeester, juist omdat zij zichzelf min of meer beschouwde als een nieuwkomer in dit gezelschap. Zij sprak op een aantal punten heel ware woorden: de omslag die nodig is – dit geldt niet alleen voor de gesloten jeugdzorg – in het denken over jeugdzorg en het zoeken naar het meest aangewezen circuit waarin een jeugdige het beste geholpen kan worden. Soms is dat het eigen netwerk, soms zonder meer een vorm van jeugdzorg. Ik ben het met mevrouw Bouwmeester eens dat verschuivingen van bijvoorbeeld residentieel naar ambulant of van gesloten jeugdzorg naar open jeugdzorg prima zijn, maar wel op de juiste gronden moeten plaatsvinden. Laat ik daar een dikke streep onder zetten.
Ik ben het zeer eens met de opmerking van mevrouw Bouwmeester over capaciteitsproblemen. De heer Van der Vlies stelde een vraag over een van de voorgestelde maatregelen: de gemiddelde verblijfsduur. Ik kom daar nog op terug. Als wij als uitgangspunt nemen dat de jongeren centraal staan, dan geldt dat ook voor de inrichting van de zorg in verschillende systemen. Hierover valt een hoop te zeggen, ook over de scheiding tussen strafrecht en civielrecht. Mevrouw Bouwmeester heeft terecht opgemerkt dat het onderscheid soms maar heel erg dun is. De overeenkomst tussen een strafrechtelijk geplaatste en een civielrechtelijk geplaatste is vaak groter dan het verschil. Het is echter wel het enige houvast dat wij hebben bij het proces dat wij met hart en ziel hebben ingezet en waar de Kamer, terecht, bovenop heeft gezeten. Ik voel mij aangespoord om deze scheiding tot stand te brengen. Het enige criterium dat wij hiervoor hebben, is de vraag of een jeugdige veroordeeld is of een rechterlijke machtiging heeft gekregen. Dat is bepalend voor het proces waar wij nu in zitten.
Het is begrijpelijk dat mevrouw Bouwmeester zegt dat wij af zouden moeten van de focus op cijfertjes en productie. Echter, nu wij dit traject zijn ingegaan, is mij er veel aan gelegen om de focus er wel in te houden in deze fase, zonder het perspectief uit het oog te verliezen van waar het echt om gaat, namelijk de vraag of de jeugdigen wel de zorg krijgen die ze nodig hebben, op de juiste plek en het juiste moment. In deze fase die wij als overgangstermijn hebben geduid, hebben wij meer aandacht voor de vraag of wij ook redden wat wij allemaal zo graag willen, namelijk dat wij op 1 januari 2010 een situatie hebben waarin kinderen met een rechterlijke machtiging niet langer in een jji zitten. Daar is het ons om begonnen. Ik wil deze vraag graag op tafel houden. Ook voor mij is hij belangrijk, want ik heb deze ambitie, zoals men in de brief heeft kunnen lezen. Een enkeling trok al een conclusie die niet spoort met de laatste zin uit de brief. Het is nog steeds mijn ambitie. Ik vind dat wij het onszelf verplicht zijn, alles uit de kast te halen om deze ambitie waar te maken en ervoor te zorgen dat deze kinderen op de juiste plek de zorg krijgen die ze nodig hebben.
Dit roept tevens de vraag op – deze discussie heeft de Kamer eerder gevoerd met de staatssecretaris van Justitie en met mijzelf – wat dit betekent voor kinderen die wel «terecht» in een jji zitten omdat ze een veroordeling hebben. De behandeling in jji’s is dus ook een relevante vraag. In dit geval gaat het om de vraag of kinderen ook de juiste behandeling krijgen als zij in een gesloten jeugdzorginstelling komen. Sedert 1 januari 2008 kennen wij deze instellingen, die wij nog verder aan het opbouwen en uitbreiden zijn. Dit debat gaat over de kwaliteit van zorg. Dat wilde ik aan het begin van mijn betoog gezegd hebben. In eerste instantie gaat het om de kwaliteit en om effectiviteit, maar tegelijkertijd gaat het in deze fase ook heel erg over kwantiteit en de noodzaak om het proces van scheiding tot een goed einde te brengen. Hiermee heb ik ook een streep gezet onder het belang van de scheiding. Ik heb dat ook in mijn brief gedaan.
Dat brengt mij bij het volgende punt waar menig spreker over gesproken heeft. Ik zal eerst ingaan op een aantal thema’s waarover bijna iedereen gesproken heeft en vervolgens de diverse sprekers langslopen naar aanleiding van een aantal specifieke vragen. Hoe zit het met de ramingen en de realisatie? Een enkeling sprak over rammelende ramingen. Ramingen zijn altijd lastig. Met de gegevens die je voorhanden hebt, probeer je een inschatting te maken van de toekomst. Voorspellen is altijd moeilijk, zeker als het de toekomst betreft. Er is niet zozeer sprake van rammelende ramingen. Hoe kan het dat wij de prognose op basis waarvan dit hele proces gestart is, namelijk dat aantal van bijna 1400 per 1 januari 2010, inmiddels hebben moeten bijstellen? Was dat een verkeerde raming? Achteraf blijkt dat inderdaad een verkeerde raming te zijn. Konden wij beter weten? Nee, op dat moment niet. De raming dateert van eind 2008 en is gebaseerd op de realisatie van 2007, toen wij onderweg waren vanuit de ambitie die wij gezamenlijk geformuleerd hebben om de scheiding op 1 januari 2010 af te ronden. Op dat moment heeft een en ander een eigen dynamiek. Zoals ik in mijn brief heb aangeduid, hebben wij in 2007 en 2008 een forse instroom gezien. Deze lijkt zich voort te zetten in 2009. De percentages zijn vast wel beschikbaar, ik heb ze niet allemaal in mijn hoofd. Het gaat dan om stijgingspercentages van 11% en meer. Dat heeft natuurlijk iets te maken met het beschikbaar komen van een nieuwe vorm van zorg, geschikt voor plaatsing van jeugdigen. Bij uitspraken van kinderrechters zien wij een afname van het aantal plaatsingen in jji’s. Daar ontstaat dus leegstand. Tegelijkertijd ontstaat er een toename van het aantal rechterlijke machtigingen voor gesloten jeugdzorg. Je kunt hele bespiegelingen houden over de beweegredenen hiervoor, maar voor een minister, een wetgever en beleidsmakers vormen uitspraken van rechters wel een gegeven waar zij vervolgens hun beleid op zullen moeten aanpassen, zeker ten aanzien van capaciteitsvragen zoals deze zich in dit geval voordoen.
Gegeven het feit dat deze zorg, even los van de pilots die gestart waren in 2007, vanaf 1 januari 2008 echt beschikbaar kwam, zien wij een toename van de instroom in de gesloten jeugdzorg en het aantal machtigingen dat afgegeven wordt. Er is ook een toename van het aantal kinderen met een machtiging in de jji’s. Hiervan hebben wij gezegd – zie mijn brief van eind mei – dat dit niet eindeloos kan doorgaan, willen wij uiteindelijk ervoor zorgen dat deze kinderen hun programma nog wel kunnen afmaken en tegelijkertijd uitstromen per 1 januari 2010, en er daarnaast geen nieuwe kinderen komen die vervolgens eerst hun programma moeten afmaken. Dat is immers vaak het beste voor kinderen. Wij kunnen wel zeggen dat wij een scheiding willen aanbrengen, maar vanuit de behandelinvalshoek is het vaak veel beter als jeugdigen niet tijdens een behandeling plots worden beetgepakt en overgeplaatst in een andere instelling. Politiek-bestuurlijke desiderata kunnen dus botsen met inhoudelijke overwegingen op grond van de behandeling. Niettemin staat deze ambitie overeind. Wat mij betreft betekent dat dus dat op enig moment een punt zal moeten worden gezet achter het überhaupt instromen van kinderen met een machtiging in de jji’s. Dat punt is gefaseerd, maar de bijl is uiteindelijk gevallen op 1 augustus jongstleden, waardoor wij, kijkend naar de behandelduur en de behandelingen binnen de jji’s, redelijkerwijs kunnen zeggen dat wij er vertrouwen in hebben dat de meeste kinderen hun behandeling af kunnen maken in de jji’s en dat wij de overgang een zachte landing kunnen laten maken. Wij moeten voorkomen dat wij nieuwe jongeren met machtigingen in de jji’s krijgen.
Natuurlijk is er altijd de mogelijkheid van een ventiel. Dat kan echter niet een overweging zijn van de behandelaars of van de inrichting, maar dat is een overweging van de jeugdige en eventueel zijn ouders. Met instemming kunnen zij ervoor kiezen de behandeling of een opleiding in een jji af te maken. Zo staat het ook beschreven in de wet en zo hebben wij het ook besproken. Deze mogelijkheid blijft bestaan, maar het is aan de betrokkene zelf om deze keuze te maken. Dit kan niet de invalshoek van de behandelaars zijn. Volgens mij is op dit punt geen verschil van mening gebleken met de Kamer bij de totstandkoming van de wetgeving. Volgens mij hebben wij dit goed uitgediscussieerd met elkaar.
Tot zover de oorzaken van de toename. Deze heeft alles te maken met de rechterlijke machtigingen en het beschikbaar komen van een nieuwe vorm van zorg waar veel van verwacht wordt. Ik kan mij daar iets bij voorstellen. Ik ga mij niet verplaatsen in de positie van een rechter, dat lijkt mij met het oog op de trias politica niet gewenst. Echter, ik kan proberen om mij voor te stellen wat de overwegingen kunnen zijn in zo’n proces. Sluit je een jeugdige met een bepaalde problematiek in een jji op – soms kan dit aangewezen zijn, maar er kunnen ook duidelijk nadelen aan zitten – of in de gesloten jeugdzorgsetting waarin je, zeker vanwege de trajectbenadering, de mogelijkheid hebt dat deze plaatsing leidt tot een lichte vorm van open jeugdzorg en begeleiding, eventueel in een thuissetting? Ik kan mij voorstellen dat dit vanwege bepaalde aspecten positief beoordeeld wordt.
De nieuwe ramingen die ik de Kamer gemeld heb in mijn brief, stellen mij en de sector voor de vraag hoe wij hierop gaan inspelen, als wij niet de conclusie willen trekken dat wij onze ambitie niet gaan halen. Het is een nieuw feit waar je op in moet spelen. Zodra je deze cijfers tot je beschikking hebt, kun je niet met een druk op de knop nieuwbouw realiseren. Hiervoor is tijd nodig, een en ander is niet zomaar gerealiseerd. Wij hielden rekening met een capaciteit van 1400. Daar was alles op gericht. Deze capaciteit realiseren wij ook per 1 januari 2010. Wat wij destijds hebben afgesproken op basis van wat wij toen wisten, wordt ook gerealiseerd: een capaciteit van pakweg 1400 plaatsen – eerder was sprake van 1373, 1413 en 1417 plaatsen, rond de 1400 dus – per 1 januari 2010, conform planning.
Intussen hebben wij wel te maken met capaciteitsramingen richting 2013, verder weg dus. Overigens is dat het moment waarop een en ander overgaat van het Rijk naar de provincies, opdat aansluiting gevonden wordt bij de rest van de provinciale jeugdzorg, dat alles onder beslag van de stelseldiscussie die wij met elkaar voeren, zeg ik met een schuin oog tegen de heer Dibi. In dat perspectief is de afspraak gemaakt dat het Rijk op dit moment de verantwoordelijkheid draagt voor de gesloten jeugdzorg, maar dat dit te zijner tijd verschuift naar de bestaande open jeugdzorg die, zoals bekend, thans bij de provincies berust.
Wij hebben ons beziggehouden met de vraag welke maatregelen denkbaar zijn, met verantwoorde zorg als uitgangspunt waarbij de kwaliteit centraal staat. Wat is denkbaar voor 1 januari – het acute probleem dus – en wat op langere termijn? Hoe kunnen wij voldoen aan de structurele capaciteitsbehoefte die groter is dan wij anderhalf tot twee jaar geleden konden vermoeden op basis van de ramingen van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)? Ik heb een aantal maatregelen opgesomd in mijn brief, op pagina 3. Hoe zie ik dit voor mij en hoe ga ik dit afdwingen en regelen? Ik kan ze een voor een nalopen. Dat wil ik ook wel doen, maar misschien is het goed om even te kijken naar het begin van de zin die de maatregelen inluidt. Hier staat namelijk dat op regionaal niveau provincies, bureau jeugdzorg en zorgaanbieders afspraken zullen maken over de vraag hoe ze invulling zullen geven aan de maatregelen die noodzakelijk zijn. Neem de optimale benutting van de beschikbare capaciteit door de Bureaus Jeugdzorg. Dan heb je dus ook te maken met de open jeugdzorg. Met een verwijzing naar mijn eerste opmerking naar aanleiding van de vraag van mevrouw Bouwmeester, merk ik op dat een en ander nooit een oekaze van de minister kan zijn. Ik kan niet zeggen: oei, er is een capaciteitsprobleem, er moeten maar meer kinderen in de open jeugdzorg komen. Ik kijk echter wel naar de samenhang in de keten. Wat gebeurt er precies bij de indicatiestelling? Immers, aan een rechterlijke machtiging gaat wel een indicatiestelling door Bureau Jeugdzorg vooraf. Daar kijken wij sowieso naar, dus ook binnen de open jeugdzorg. In samenwerking met de zorgaanbieders van de gesloten jeugdzorg wordt goed gekeken naar wat er mogelijk is in het proces om mogelijke knelpunten in de uitvoering en de stroomlijning te verbeteren, als een van de mogelijkheden om te voorkomen dat er onnodige druk ontstaat op de gesloten jeugdzorg. Ik heb hiervoor geen indicatie, maar stel dat in een provincie waar in de open jeugdzorg een capaciteitsprobleem is met wachtlijsten – volgende week zullen wij hierover inderdaad spreken – dan kan het niet zo zijn dat er dan maar wordt uitgeweken naar gesloten jeugdzorg als dat een verdringingseffect zou hebben op de kinderen die echt aangewezen zijn op de gesloten jeugdzorg. Het lijkt mij opportuun dat degenen die hierop het beste zicht hebben, de aanbieders, de provincies als inkopers van gesloten jeugdzorg en de Bureaus Jeugdzorg hier goed naar kijken met elkaar en beslag leggen op de vier maatregelen die men op de genoemde pagina vindt.
Hier hoort ook bij – ik pak meteen de vraag van de heer Van der Vlies mee– dat wij kijken naar de gemiddelde verblijfsduur of, liever, behandelduur van de jeugdige in de gesloten jeugdzorg. Waarom zeg ik dat? Niet om te zeggen dat wij meer productie kunnen draaien als het allemaal wat korter kan. Ik heb sowieso een gloeiende hekel aan de term «productie» in de zorg en in de jeugdzorg. Dat is echter niet de insteek. De cijfers blijken uiteen te lopen van ongeveer 80 dagen in de ene instelling tot meer dan 350 dagen in de andere instelling. Hiervoor kunnen goede argumenten zijn. Afgelopen week had ik het genoegen om in een instelling in Den Dolder te zijn, Almata, voorheen Den Engh genaamd, waar het accent ligt op de problematiek van licht verstandelijk gehandicapten. Deze groep heeft per definitie een langere behandelduur nodig dan andere jongeren. Het is dus niet gek dat de behandelduur daar langer is dan in andere gesloten jeugdzorginstellingen. Dat neemt niet weg dat de divergentie tussen 80 en 350 wel heel erg groot is. Ook tussen instellingen met vergelijkbare populaties bestaan er aanzienlijke verschillen. Ik realiseer mij heel goed dat wij met de gesloten jeugdzorg in een ontwikkelfase zitten wat enerzijds de scheiding en anderzijds de ontwikkeling van een bewezen effectieve methode betreft. Wij hebben nog een lange weg te gaan. Er wordt keihard gewerkt in het belang van de jeugdigen. Voor mij is dit wel een aandachtspunt, ook voor de langere termijn. Als het proces van scheiding volbracht is, kunnen wij niet zeggen: wij accepteren dat iedereen zijn ding doet. Wij moeten meer gaan inzoomen op uniformering van practices en op invoering van bewezen effectieve methoden. Er moet ook worden gekeken of er harmonisatie mogelijk is in de uitvoering van die methoden en behandelingen. Daarbij is wat mij betreft de gemiddelde behandelduur een punt van aandacht. Dat heeft uiteraard capaciteitseffecten.
Ik wil nog een opmerking maken over capaciteit, een beetje een metaopmerking. De belangrijkste focus in deze fase is het voortvarend voltooien van de scheiding. De kinderen die in de jji’s zitten, moeten eruit komen en er moeten geen nieuwe in komen. Zij moeten naar de gesloten jeugdzorg kunnen. Daar zijn wij nu volop mee bezig. Als wij op basis van de ramingen meer capaciteit nodig hebben, probeer ik die te realiseren. Daarom zijn er nieuwbouwprojecten en doe ik een poging om daar tijdelijk een antwoord op te vinden. Ik wil echter ook een ander signaal geven. Dat heeft wel iets te maken met de corrigerende tik die wij wel eens van andere landen hebben gekregen. Wij hebben hierover gesproken naar aanleiding van mijn bezoek aan het VN-Comité voor de Rechten van het Kind in Geneve. Het is niet mijn ambitie om zo veel mogelijk jongeren in een setting van gesloten jeugdzorg te hebben. Dat geldt voor alle gesloten settings, dus ook voor de gesloten jeugdzorg.
Gesloten jeugdzorg is voor deze groep jongeren vele malen beter dan verblijf in een jji. Daar zijn wij het over eens. Maar ook gesloten jeugdzorg heeft zijn schaduwzijden. Daarom moet ingezet blijven worden op de trajectbenadering en uitstroom naar lichtere vormen van zorg, zodat. Het belang van de individuele jeugdige is daarbij bepalend. Als het kan, moeten zij doorstromen en dus uitstromen uit de gesloten jeugdzorg. Wij moeten niet eindeloos meer capaciteit blijven realiseren in nog meer instellingen voor gesloten jeugdzorg, hoe dankbaar ik ook ben voor deze nieuwe vorm van jeugdzorg aan het eind van de keten. Het kan niet zo zijn dat wij maar blijven doorbouwen naar 2000 of 3000 plaatsen in de gesloten jeugdzorg. Ook om die reden wil ik blijven kijken naar mogelijkheden om de capaciteit laag te houden. Daar hoort ook het aspect bij om jongeren zo kort als verantwoord mogelijk in de gesloten jeugdzorg te houden. Daarvoor moet de behandelduur worden bekeken.
De heer Van der Vlies (SGP): Ik begrijp de minister heel goed en ik kan hem ook heel goed volgen. Ik vroeg echter of het nu primair een zaak is van politieke aansturing door de systeemverantwoordelijke in het beleid of van de professionals. Ik vroeg daarbij aandacht voor het laatste. Het kan immers toch niet zo zijn dat de professionals aan een zekere gestandaardiseerde gemiddelde behandelduur worden gebonden, waarbij de spreiding rondom het gemiddelde voorbij wordt gezien? Dan kom ik bij mevrouw Bouwmeester uit: het belang van de jeugdige moet toch altijd centraal blijven staan? Dat kan natuurlijk spanning opleveren. Het is geen woordenspelletje, maar de minister zegt: ik wil ernaar toewerken dat de behandelduur fors omlaag gaat. Hij zou ook kunnen zeggen dat hij er naartoe wil doen werken dat deze omlaag gaat. Het lijkt even vervelend, maar ik bedoel het serieus. Ik probeer hiermee duidelijk te maken wat ik bedoel.
Minister Rouvoet: Mijn antwoord van zo-even was erop gericht om die vraag precies te beantwoorden. Daarom noemde ik het voorbeeld van de problematiek rond licht verstandelijk gehandicapten. Het is evident dat wij niet kunnen zeggen tegen de professionals – dat willen wij ook niet – dat zij om capacitaire, financiële of welke reden dan ook de behandelduur van kinderen met een licht verstandelijke handicap in de gesloten jeugdzorg naar beneden moeten brengen. Ik zou het onverantwoord vinden als er een soort bestuurlijke of politieke oekaze zou worden uitgevaardigd om de professionals te vertellen welke behandelduur aangewezen is. Ik ben in deze fase verantwoordelijk voor de gesloten jeugdzorg, zo lang deze onder de verantwoordelijkheid van het Rijk valt. Ik wil wel een gesprek hierover initiëren. Ik besef heel goed dat wij sinds 1 januari 2008 in de opstartfase zitten en dat de sector geweldig in ontwikkeling is. Wij hebben een streefbeeld voor de sector afgesproken en een kwaliteitskader. De inspectie zit erop met een entreetoets en periodieke toetsen op al de genoemde aspecten. Er valt echter nog heel veel te discussiëren over de vraag wat uiteindelijk de ideale verblijfduur of behandelduur voor verschillende groepen is. Daarmee kan je zicht krijgen op de behandelduur. Wij kunnen nog kijken naar de formuleringen, zoals de heer Van der Vlies vraagt. Gezien de ontwikkeling van de behandelduur in de achterliggende twee jaar, in de opstartfase, ben ik ervan overtuigd dat er wel winst te boeken is op dit terrein. In deze opstartfase is men nog zoekende en is de behandelduur logischerwijze – ik zeg daar geen kwaad woord over – langer dan wellicht in de structurele situatie noodzakelijk is.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik vind het goed dat u dit wilt onderzoeken, minister. Het is heel terecht. In andere takken van de zorg gebeurt dat ook. Er hoort echter wel iets bij. Als je naar de behandelduur gaat kijken, moet je ook kijken naar de kwaliteit. Dan moet je dus ook kwaliteitseisen stellen en bezien welke normen je globaal kunt stellen. De vraag moet zijn wat wij verwachten van een goede behandeling. Daarnaast is de vraag wanneer wij tevreden zijn. Zijn wij tevreden als de gemiddelde behandeling wordt teruggebracht naar 80 dagen of zijn wij tevreden als een kind langdurig geen zorg meer nodig heeft? Het lijkt mij ingewikkeld om te meten, maar het kan wel. Als u dat onderzoekt, verzoek ik u om normen op het terrein van kwaliteit mee te nemen.
Minister Rouvoet: Daar is in voorzien. Het blijft in ontwikkeling. Wij hebben het niet gedropt. Ik noemde al het streefbeeld en het kwaliteitskader. Daar is de sector heel actief mee aan de slag gegaan en de inspectie is er nauw bij betrokken geweest. Het toetsingskader is van de zomer vastgesteld, samen met de inspectie. Er wordt dus scherp op gelet. Er zijn prestatie-indicatoren vastgesteld en die worden voortdurend bewaakt door de professionals. Dat gaat niet buiten mij en de inspectie om. Wat u aanstipt, is een terecht aandachtspunt. Het blijft ook van belang, juist omdat het nog zo’n jonge sector is.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): U zegt dat die prestatie-indicatoren door de professionals worden bewaakt. Ik kan mij goed voorstellen dat mensen die in de jeugdzorg werken vanuit hun visie, vanuit hun taak als jeugdhulpverlener, heel goed kunnen bedenken wat goede zorg is. Het gaat er echter juist om dat je breder kijkt dan de eigen sector, juist omdat het om kinderen met meervoudige problematiek gaat. Welke prikkel hebt u ingebouwd om ervoor te zorgen dat het veld met elkaar gaat vaststellen wat kwalitatief goede zorg is voor kinderen met meervoudige problematiek? Zij moeten samenwerken, want daar ontbreekt het nu aan omdat de zorg aanbodgericht is.
Minister Rouvoet: Ik zou dan iets meer moeten uitweiden over de verschillende trajecten die wij hebben gevolgd, zoals de totstandkoming van het kwaliteitskader en het professionaliseringsproces. Dat gaat ook over dit soort dingen, zoals over het werken met bewezen effectieve methoden. Dat ziet op de breedte van het gehele jeugdzorgveld, dus ook op de gesloten jeugdzorg. Het punt van de kinderen met een meervoudige problematiek hebt u op een wat weidse manier geagendeerd. Die vormt wat mij betreft het hart van de discussie die wij volgend jaar gaan voeren over de wijze waarop wij de zorg gaan organiseren. De thema’s die u noemde, zullen daarin terugkomen. Binnen de verschillende sectoren, de open jeugdzorg, de jeugd-ggz, de LVG (licht verstandelijk gehandicapten) en de gesloten jeugdzorg, wordt nu heel hard gewerkt. Wij weten dat heel veel kinderen naast opgroei- en opvoedingsproblemen ook psychiatrische problemen hebben. De vraag is hoe wij die bij elkaar brengen. Wij kunnen zeggen dat er formeel geen belemmeringen zijn om een multi- en intersectoraal aanbod tot stand te brengen. Dat is waar, maar het gebeurt nog te weinig. Er zijn goede initiatieven, maar nog te weinig. Die moeten dus veel meer worden aangejaagd. Dit betreft deze problematiek, maar ook het bredere jeugdzorgveld. Ik ken uw hartstocht op dit punt en die deel ik ook. Het debat hierover moeten wij stevig met elkaar voeren. De vraag is waarom het niet gebeurt als het stelsel geen probleem vormt en hoe wij voorkomen dat het behandelaanbod onvoldoende is toegespitst op kinderen met meervoudige problematiek. Het behandelen van dergelijke problematiek lukt het niet binnen de verschillende sectoren, daarvoor moet echt een intersectoraal aanbod zijn. Daar ben ik het zeer mee eens.
De voorzitter: Minister, bent u al aan de individuele vragen toe?
Minister Rouvoet: Heel veel van de individuele vragen gingen over de jji’s, dus daar ga ik nu op in. Ik zal proberen om dat staccato te doen. Ik zou het heel kort kunnen doen. Heel veel vragen worden namelijk in feite beantwoord in één zinnetje in de brief, dat misschien niet zo sprekend is als ik zelf had gedacht toen ik het opschreef. Het geeft echter wel antwoord op een heleboel vragen. Juist om die laatste slag te maken en omdat per 1 januari nog niet voldoende nieuwbouw is opgeleverd, stel ik voor om de extra capaciteit die wij nodig blijken te hebben volgens de laatste WODC-raming te realiseren. Ik wil vasthouden aan de ambitie rondom de scheiding. Wij hebben in drie tranches jji-capaciteit overgeheveld gekregen en die is benut voor instellingen voor gesloten jeugdzorg. In januari komt de laatste instelling over.
Ik ben het gesprek met de staatssecretaris van Justitie aangegaan omdat wij met het toenemen van het aantal machtigingen voor gesloten jeugdzorg een nog forsere daling zien van de capaciteitsbehoefte in de jji’s. Daar ontstaat dus ruimte. De nieuwbouw is op enig moment gereed, naar verwachting binnen een à twee jaar. Daarmee kunnen wij de raming van 1590 plaatsen in 2013 opvangen. Intussen moeten wij wel extra capaciteit hebben om de groei op te vangen. Ik snap dat er vragen rijzen over de extra jji-capaciteit. Laat ik de zorgen daarover wegnemen: het is geen capaciteit in de jji’s. Het betreft jji’s waar nu vrijval is, waar capaciteit vrijkomt en die in hun geheel leeg kunnen komen. Het gesprek met Justitie gaat over de vraag of een aantal van deze locaties kan worden aangewezen voor instellingen voor gesloten jeugdzorg, voor de tijd die nodig is om de nieuwbouw te realiseren. Op die locaties is dan, zoals in de brief staat, het regime van de Wet op de jeugdzorg van toepassing en niet meer dat van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Voor onderwijs, behandeling, regime en personeel betekent dit dat alles wat voor de huidige instellingen voor gesloten jeugdzorg geldt, zoals de professionaliteit, de behandeling en de rechtspositie, ook geldt voor die locaties, zonder uitzondering. Dat geldt dus ook voor het streefbeeld, het kwaliteitskader, de entreetoets door de inspectie en de periodieke stelselmatige thematische bezoeken die door de inspectie worden afgelegd aan alle instellingen voor gesloten jeugdzorg. Zij lopen vanaf dat moment dus mee met de normale instellingen voor gesloten jeugdzorg, zij het dat men weet dat die capaciteit binnen een à twee jaar, als de nieuwbouw wordt opgeleverd, wordt overgeheveld naar de nieuwbouw.
Mevrouw Langkamp (SP): Ik vind dit een interessant deel van het debat. U zegt dus dat er per 1 januari geen kinderen met een machtiging voor gesloten jeugdzorg in een jji zitten, als het lukt om die extra capaciteit te krijgen.
Minister Rouvoet: Volgens mij is dat de laatste zin van mijn brief. Dat is precies waar het om gaat. Wij zijn geconfronteerd met het probleem van extra toestroom die wij niet konden voorzien in die mate. Het gesprek is nu of wij door het aanwijzen van nieuwe locaties in afwachting van de nieuwbouw alsnog per 1 januari de ambitie kunnen realiseren en dat er geen kinderen meer in de jji’s zitten die daar conform het formele criterium niet thuishoren.
Mevrouw Langkamp (SP): Hoe groot is de kans dat het gaat lukken?
Minister Rouvoet: Ik doe hier niet aan kansberekening. U spreekt mij aan op mijn inzet. Ik heb in mijn brief geschreven dat een aantal maatregelen wordt genomen. U ging er overigens nog van uit dat er nog 600 kinderen in de jji’s zitten. Dat zijn er beduidend minder en het aantal daalt per dag. Het zijn er nu 320, als ik het goed heb. Ik krijg iedere dag nieuwe cijfers, bij wijze van spreken. Het aantal loopt hard terug en dat moet ook, want wij zijn onderweg naar 1 januari. Ik geef aan wat mijn inzet is. Wij hebben dit nodig om te voldoen aan de vraag naar capaciteit.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Begrijp ik goed dat de 320 kinderen die nu nog in de jji’s wachten op een plaats in een instelling voor gesloten jeugdzorg, die wachten op de plaatsen die nu nieuw worden gebouwd, uit de jji’s gaan en worden overgeplaatst naar een andere jji die wordt aangemerkt als gesloten jeugdzorg? Krijgt u het voor elkaar ook heel ander personeel te krijgen voor die nieuwe jji’s, want daar hebt u nog maar vier maanden voor?
Minister Rouvoet: Ik weet niet of het heel zinnig is om in te zoomen op wie nu precies welke beweging gaat maken. In deze overgangsperiode zal een aantal kinderen dat al in de jji’s is geplaatst, worden overgeplaatst naar de gesloten jeugdzorg. Alle kinderen zullen tussen nu en 1 januari gewoon uitstromen, dus naar huis gaan omdat hun termijn erop zit of naar de open jeugdzorg gaan. Dat verschilt enorm. Wij hebben een plaatsingsprotocol op grond waarvan 12-minners en kwetsbare groepen zoals slachtoffers van pooierboys met voorrang worden uitgeplaatst. Dat geldt ook nog in de periode tot 1 januari. Er is echter ook nieuwe instroom. Vanaf 1 augustus kunnen jeugdigen met een machtiging niet meer worden geplaatst in jji’s. Die groepen moeten dus vanaf 1 januari nog steeds kunnen instromen in instellingen voor gesloten jeugdzorg. Daarvoor heb ik die extra capaciteit nodig. Zij kunnen ook instromen in tijdelijke capaciteit. Het personeel moet uiteraard voldoen aan eisen die ook in andere instellingen voor gesloten jeugdzorg worden gesteld. Wij spreken overigens over personeel dat nu door de bank genomen in behandelinrichtingen in de jji’s werkt, dus die weten wat behandelen is. Zij krijgen wel een bijscholing, een extra training, om ervoor te zorgen dat zij ook kunnen opnemen. De entreetoets en het kwaliteitskader gaan ook gelden voor de nieuwe inrichtingen. Zij moeten aan alle eisen voldoen waaraan ook de andere jeugdzorginstellingen moeten voldoen, ook op het punt van personeel en behandeling.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik heb een beetje praktijkervaring in een jji. Ik kan mij er werkelijk totaal geen voorstelling van maken dat in drie maanden tijd een jji wordt omgebouwd tot de setting die de minister nu schetst. Je hebt nog geen dagprogramma gewijzigd in drie maanden, je hebt nog geen dienstrooster aangepast in drie maanden en je hebt nog geen personeel vrijgemaakt om een cursus te volgen in drie maanden. Hoe ziet het er op 1 januari uit in een instelling die een accommodatie is geworden voor gesloten jeugdzorg, anders dan deze nu is? Ik ben heel blij dat de minister zegt dat personeel niet zijn grootste zorg is. Dat deel ik. Die mensen zijn altijd al met hart en ziel bezig met het behandelen van die kinderen. Als ik hoor wat er moet veranderen, zeg ik de minister dat dit niet is geregeld op 1 januari.
Minister Rouvoet: Wij zijn ook met de instellingen zelf in gesprek. De afgelopen twee tot drie jaar is er fors geïnvesteerd in de dingen die u nu noemt, mevrouw Van Toorenburg. Het is sowieso een majeure operatie. Ik onderschat de operatie an sich niet. Ook al die nieuwe instellingen voor gesloten jeugdzorg hebben op heel korte termijn enorm geïnvesteerd om volwaardige gesloten jeugdzorg te kunnen leveren. Wij weten dat zij zich nog door zullen moeten ontwikkelen. Alle zeilen moeten, wat mij betreft, worden bijgezet. Ik onderschat het in elkaar zetten van roosters en dagprogramma’s niet, maar dat kan niet op voorhand een belemmering zijn. Het is niet de bedoeling dat wij daarom afzien van het tot stand brengen van die scheiding. Op het tot stand brengen van die scheiding is de inzet van alle betrokkenen gericht. De training van het personeel zal ook zijn gericht op het besef dat het geen opvanginrichtingen betreft, maar vooral behandelinrichtingen. Mensen die hier al verstand van hebben en mee bezig zijn, zullen ook gebruik maken van wat er al is in de overige instellingen voor gesloten jeugdzorg. Er zal expertise worden uitgewisseld. Ik ben het ermee eens dat dit een flinke klus is.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Hoe wordt het financieel geregeld?
Minister Rouvoet: Daarover zullen wij afspraken moeten maken met Justitie. Wij hebben daar ook eerder afspraken over moeten maken met elkaar. Dat maakt dus onderdeel uit van de gesprekken met Justitie. Het belangrijkste is dat wij erin slagen om die capaciteit per 1 januari te realiseren. Daar is alle inzet op gericht.
De heer Dibi (GroenLinks): Mijn interpretatie van het antwoord van de minister is dat hij toezegt dat vanaf 1 januari 2010 alle jeugdigen met een machtiging voor gesloten jeugdzorg ook onder het regime van de Wet op de jeugdzorg vallen, mogelijk in een omgevormde jji. Ik hoop dat hij het mij niet kwalijk neemt dat ik een beetje wantrouwig ben en mij afvraag of dat allemaal gaat lukken. Kan hij voor de begroting de Kamer informeren over wat hij precies gaat doen op het gebied van personeel, hoeveel geld het gaat kosten en waar de locaties zich bevinden, zodat de Kamer mee kan denken over het traject?
De voorzitter: Minister, wilt u de vraag beantwoorden en dan doorgaan met het beantwoorden van de individuele vragen?
Minister Rouvoet: De heer Dibi gaat natuurlijk over zijn eigen interpretaties, maar volgens mij ben ik glashelder geweest over de inzet die nu wordt gepleegd. Te allen tijde ben ik bereid te Kamer te informeren, dus ook voor de begroting over de stand van zaken. Zodra er nieuwe informatie is en elk geval voor de begroting zal ik de Kamer alle informatie geven die ik kan geven. Ik ben best bereid om daarbij zo veel mogelijk informatie te geven over het perspectief rondom personeel. Ik heb nu echter wel aangegeven wat de situatie moet zijn, ook in de nieuw te realiseren capaciteit.
Hiermee heb ik een heleboel vragen beantwoord, ook over de rechtspositie. De reden dat een aantal zaken in de Wet op de jeugdzorg niet hoeft te worden gestipuleerd die in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wel moet worden gestipuleerd, is dat de redenering precies omgekeerd is in die twee wetten. In de beginselenwet – ik zeg het een beetje gechargeerd, op zijn strafrechts – is het uitgangspunt dat alles verboden is tenzij het jongeren in een jji expliciet is toegestaan. Zij krijgen dan rechten toebedeeld. In de Wet op de jeugdzorg is het regime omgekeerd. Jeugdigen hebben de volle rechten op alles wat er is, behalve als in het individuele behandelplan mogelijke beperkingen zijn opgenomen. Daar is instemming bij vereist aan het begin. Daarom zijn alle dingen die evident zijn niet in de Wet op de jeugdzorg geregeld. Er zijn verschillende regimes, maar dat is volgens mij ook precies wat de Kamer wil. Daar komen de vragen vandaan over hoe het zit met het huidige onderscheid tussen straf en civiel in de jji’s. Dat komt doordat zij nu formeel onder het regime van de beginselenwet vallen en niet onder dat van de Wet op de jeugdzorg. Dat gaat dus veranderen zodra mensen zijn overgegaan of de nieuwe instellingen er zijn.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Kan de minister hierbij kijken naar rechtspositie in het geval waarin wel echt wordt beperkt, ook in de gesloten jeugdzorg? Dan kan een vergelijking worden gemaakt met de rechtspositie van jeugdigen in een jji. Ik doel op het geval waarin mensen wel beperkt worden in hun vrijheid, wanneer zij bijvoorbeeld in een isoleercel worden geplaatst.
De heer Dibi (GroenLinks): De Raad van State heeft hier ook kritiek op geuit. Het gaat niet alleen om de aard van de wet. Zou je niet ook juist voor jongeren in de gesloten jeugdzorg wettelijk heel expliciet moeten vastleggen waar zij aan toe zijn? Dat zou niet moeten worden overgelaten aan een professional die een behandelplan opstelt. De overheid zou dat wettelijk moeten vastleggen.
Minister Rouvoet: Dat laatste moet natuurlijk niet. Als er iets cruciaal is, is dat het behandelplan op het individu wordt afgestemd en dat daarin de ene beperking voor een persoon wel actueel en opportuun is en de andere niet. Bij de totstandkoming van de wet hebben wij uitvoerig gediscussieerd over de vraag welke beperkingen in principe mogelijk zijn. Die staan in de wet. Er staat wel bij dat beperkende maatregelen niet mogen worden toegepast op de individuele jeugdige, tenzij die in het behandelplan zijn opgenomen. Dat lijkt mij cruciaal, want anders is het mogelijk dat alle denkbare beperkingen generiek worden toegepast. Dan mag bijvoorbeeld iedereen in een isoleercel worden gezet of tijdelijk op zijn kamer worden opgesloten. Ik moet daar niet aan denken. Ik ben niet de professional. Ik wil juist dat de jeugdigen alleen de beperkingen worden opgelegd die in hun geval noodzakelijk zijn, met oog op de behandeling.
De voorzitter: Ik sta nog één vraag toe. Daarna geef ik de minister het woord tot 16.40 uur, want dan heeft de Kamer nog een volwaardige tweede termijn.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Er is toch ook geregeld dat in onvoorziene omstandigheden veel meer mogelijk is? Dan is er toch helemaal niets geregeld voor de rechtspositie en zijn er toch geen waarborgen voor de jeugdige? Ik vraag de minister om toch nog even naar te kijken naar de situatie waarin er toch wordt ingegrepen en dit niet goed was voorzien.
Minister Rouvoet: Ik wil dat best meenemen. Dat kan ook goed omdat de inspectie komend najaar in het kader van de thematische bezoeken nog eens extra inzoomt op de rechtspositiekwestie. Ik kan dit daar best in meenemen en de Kamer daarover informeren. In alle zorg- en jeugdzorginstellingen geldt overigens dat als de nood echt aan de man is en er echt een acute situatie optreedt, er altijd zo snel mogelijk moet kunnen worden opgetreden. Je kunt niet verwachten dat als een medewerker wordt bedreigd er wordt gezegd dat er niet kan worden ingegrepen omdat er niets in het behandelplan staat. Er is dus altijd een mogelijkheid om acuut in te grijpen. Er moet echter wel verantwoording worden afgelegd over de reden dat dit is gebeurd. Achteraf moet worden bekeken of dit moet leiden tot aanpassing van het behandelplan.
De voorzitter: Vervolgt u uw betoog, minister.
Minister Rouvoet: Ik zeg nog kort iets over leegstand, wachtlijsten en specialisaties en in het bijzonder over De Sprint. Binnen het huidige aanbod voor gesloten jeugdzorg zijn in de verschillende instellingen ook bepaalde vormen van specialisatie te vinden. Sommige instellingen hebben zich helemaal gespecialiseerd, zoals instellingen voor meisjes. Andere instellingen hebben gespecialiseerde afdelingen. De FOBA is genoemd. Dat leidt per definitie tot enige frictieleegstand. Ook in de ideale situatie, waarin er net zo veel capaciteit als vraag is, kan niet altijd alle capaciteit op ieder moment precies vol zitten. De jongeren moeten immers wel op de goede plekken worden geplaatst. Je kunt dat vergelijken met de discussie over de pleegzorg. Het feit dat er voldoende pleeggezinnen zijn, wil niet zeggen dat alle kinderen in een pleeggezin zitten. Zij moeten wel matchen. Dat geldt hier ook. Hierdoor kennen wij het verschijnsel dat er soms leegstand is en er tegelijkertijd wachtlijsten zijn. Dat is zeker in de gesloten jeugdzorg, met zijn heel gespecialiseerde groepen en specialistische aanpak, onvermijdelijk. Dat geldt ook voor de FOBA. De constatering van mevrouw Langkamp is dat de huidige vorm van samenwerking tussen de Hartelborgt en Harreveld niet meer kan voortbestaan met de scheiding die wordt aangebracht tussen strafrechtelijk en civielrechtelijk geplaatsten. De raming is overigens dat de huidige capaciteit van de FOBA in Harreveld toereikend is. Ook daar wordt, net als bij de 12-minners en de moeder-en-kindplekken, de vinger aan de pols gehouden om te bezien of zich ontwikkelingen voordoen. Dat geldt voor de FOBA niet anders dan voor die andere specialisaties.
De vraag kan zijn of de leegstand in De Sprint ook frictieleegstand is. Dat is niet het geval. Daar lijkt wat anders aan de hand te zijn. Daar kijken wij naar. Wij zijn in gesprek met De Sprint. Er zijn goede afspraken gemaakt om daar bovenop te blijven zitten. De Sprint heeft natuurlijk wel te maken met een bijzondere situatie. Deze is per 1 januari aangewezen als instelling voor gesloten jeugdzorg. Ik heb daarbij aangegeven dat er een jaar de tijd is om de methodiek volledig inpasbaar te maken in de setting van de gesloten jeugdzorg. Ik doel op de methodiek die werd toegepast, met holding. Zij zitten natuurlijk nog in het overgangsjaar waarin de methodiek moet worden aangepast om voor een bredere groep dan die van de oude Glen Mills toegankelijk te maken. De oude naam, in metaforische zin, en de reputatie van de typische Glen Mills aanpak werken nog wel belemmerend voor het volledig benutten van de capaciteit. Er zijn weinig aanmeldingen op De Sprint. Dat is op zich terecht, want de groepsgerichte aanpak blijft wel dominant in De Sprint. Gezien de doelgroep die daar terecht kan, is mijn inschatting dat er op zich voldoende jeugdigen zijn die voor een behandeling daar in aanmerking komen. Er zit kennelijk een aarzeling, mede als gevolg van de discussie over de voor De Sprint typerende aanpak, om jongeren daar aan te melden. Daarover zijn wij in gesprek, want een leegstand van ongeveer 90 plaatsen is op die capaciteit veel te veel. Mevrouw Dezentjé vroeg wat deze leegstand betekent voor de professionals, de hulpverleners, die daar zitten. Zij leunen niet achterover. De Hoenderloo Groep is natuurlijk groter. Er is ook nog de Kop van Deelen. Neem van mij aan dat er genoeg werk is in deze sector, of neem het via mij van de medewerkers aan.
Er is dus sprake van een specifieke situatie. Ik heb De Sprint een overgangsjaar gegund, maar ik heb wel gevraagd om een concreet plan van aanpak te maken waarin staat welke mogelijkheden men ziet en welke ambitie men heeft om de capaciteit verder in te vullen. De bezetting hoeft geen 100% worden, maar de huidige verhoudingen zijn niet goed. Dat plan van aanpak is volgens mij recent gereed gekomen en ik zal daar een standpunt over formuleren. Dat moet op vrij korte termijn gebeuren. Als wij onvoldoende mogelijkheden zien, moeten wij naar de noodzakelijke capaciteit kijken. Misschien moet reductie van de capaciteit plaatsvinden, maar daar loop ik niet op vooruit. Deze situatie kan niet permanent zijn, dat er zowel wachtlijsten zijn als een meer permanente leegstand. De capaciteit moet adequaat worden ingevuld – kwaliteit en op maat staan hierbij voorop– of er moet worden gekeken of de totale capaciteit noodzakelijk is voor de groep die daarvoor in aanmerking zou kunnen komen.
Ik denk dat ik hiermee de grote vragen heb beantwoord. Ik zal de sprekers nu heel staccato langsgaan. Als ik dingen laat liggen, hoop ik dat de sprekers mij dat niet euvel duiden en daar in tweede termijn op terug willen komen.
De voorzitter: Mevrouw Dezentjé, ik kan u het woord geven, maar ik wil ook echt proberen om de kwaliteit van de tweede termijn niet in het gedrang te brengen. Als het echt nodig is om uw vraag nu te stellen, mag u die stellen en anders kunt u dat in uw tweede termijn doen.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik heb een vraag over de 90 plaatsen in De Sprint. Ik neem aan dat die wel worden gefinancierd. Dat is reden te meer om daar extra snel een oplossing voor te vinden.
Minister Rouvoet: Inderdaad. Ik zal het nog even aanvullen. Op dit moment kunnen bijvoorbeeld geen meisjes of licht verstandelijk gehandicapten worden behandeld in De Sprint, terwijl daar wel een groot aanbod van is.
De voorzitter: Minister, u moet echt iets korter antwoorden.
Minister Rouvoet: Mevrouw Langkamp vroeg of degenen die nu nog in de jji’s zitten niet individueel moeten worden beoordeeld. Er is een speciale gezant aangewezen die langs alle instellingen voor gesloten jeugdzorg gaat. Er wordt bekeken wat de meest adequate oplossing is en wat de stand van zaken is. Dat gebeurt dus. De wachtlijst schommelt een beetje. Op 1 juli stonden er 40 jeugdigen op en nu ongeveer 50. Anders dan bij de wachtlijsten voor de open jeugdzorg, betreft dit de totale wachtlijst. Er wordt geen onderscheid gemaakt met negen weken. Dit is het aantal kinderen dat wacht op een plek in de gesloten jeugdzorg.
Ik dacht dat ik de Kamer al had geïnformeerd over vervoer. Dit wordt helemaal toegesneden op de gesloten jeugdzorg, omdat wij niet willen dat dit gebeurt met getraliede busjes waarin kinderen vroeger naar de jji’s werden vervoerd. Daar is dus in voorzien.
Resocialisatie hoort bij de trajectbenadering. Er wordt niet volstaan met gesloten jeugdzorg, maar er wordt voor gezorgd dat de jeugdigen weer terugkomen in de open jeugdzorg en als het mogelijk is met ambulante zorg weer richting huis gaan.
Regionale spreiding is een terugkerend thema. Het is een lastig thema, omdat de oriëntatie nu vooral is of wij voldoende capaciteit hebben. Daar is alle energie nu op gericht. Wij weten dat de regionale spreiding niet optimaal is. De reden daarvan is dat wij een aantal jji’s al konden krijgen, in drie tranches, maar dat die staan waar zij staan. Die niet benutten en in plaats daarvan nieuwbouw door het hele land spreiden, zou veel langer hebben geduurd. Daar hebben wij dus niet voor gekozen. Het blijft wel een punt van aandacht, ook bij nieuw te verwerven capaciteit, zeker als de gesloten jeugdzorg straks naar de provincies gaat. Wij werken nu al met zorggebieden. Alle instellingen hebben een bepaald zorggebied aangewezen gekregen waarvoor zij de aangewezen instelling zijn. Dat komt dus al behoorlijk tegemoet aan de regionale spreiding.
Wij moeten inderdaad alle zeilen bijzetten, zoals de heer Van der Vlies zei. Acute plaatsingen gaan altijd voor. Daar is altijd plek voor. Dat is soms best ingewikkeld, maar die jeugdigen worden altijd direct geplaatst. Die kunnen niet tijdelijk ergens een plek krijgen waar zij niet adequaat kunnen worden opgevangen.
Zoals mevrouw Van Toorenburg zei, moeten niet de bordjes worden verwisseld, maar moet het zorgaanbod worden gerealiseerd. Het ventiel geldt alleen voor jeugdigen die nu al in een jji zitten. Zij kunnen ervoor kiezen om daar te blijven. Dat gebeurt uitsluitend met instemming.
Mevrouw Dezentjé vroeg wat er mis is in de keten. Ik hoop dat ik duidelijk heb gemaakt dat er niet zo zeer sprake is van een probleem in de keten, want gesloten jeugdzorg zit aan het eind in de keten, maar van een toename van het aantal rechterlijke machtigingen. Met provincies en Bureaus Jeugdzorg wordt nog wel gekeken of er in de keten nog mogelijkheden zitten om de druk te verlichten. Het onderzoek van ZonMw is een langer lopend onderzoek. Het is een onderzoek naar de effectiviteit van een vorm van behandeling waarmee in 2008 is gestart, dus dan heb je niet in 2008 een valide rapport op basis waarvan je conclusies voor het beleid kunt trekken. Dit type onderzoek van ZonMw loopt wat langer. De opdracht is weliswaar in 2006 verstrekt, maar de gesloten jeugdzorg is pas vanaf 2008 van de grond gekomen. Daarom zal het rapport, zoals voorzien, in 2010 worden opgeleverd. Dan zal het onderwerp van gesprek zijn. Intussen vinden er inspectiebezoeken plaats, is er een kwaliteitskader en vinden entreetoetsen plaats. Die bieden ons voldoende houvast voor tussentijdse debatten over de stand van zaken.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Kan de minister toezeggen dat hij erop toe zal zien dat de rapportage gelijk beschikbaar is met de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg, want die horen volgens mij bij elkaar?
Minister Rouvoet: Dat kan ik niet toezeggen, tenzij de Kamer het standpunt over de evaluatie niet in januari of februari wil hebben maar later in 2010. Dat onderzoek kan niet worden versneld, want daarmee verliest het zijn waarde. Als het niet wordt versneld, kan het niet meer adequaat worden uitgevoerd. Het is aan de Kamer of het al dan niet te betrekken bij het debat. Ik krijg de evaluatie eind oktober en ik hoop de Kamer in januari of februari mijn standpunt te kunnen zenden. Daar zal ik mij aan houden. Het is aan de Kamer om te bepalen of zij dat wil laten liggen tot het ZonMw-onderzoek gereed is.
De heer Dibi had een vraag over het onderwijs. Bij de totstandkoming van de wet hebben wij al gesproken over onderwijs. De Kamer heeft ook met de staatssecretaris van Justitie gesproken over het onderwijs in de jji’s. In de instellingen voor gesloten jeugdzorg wordt volwaardig onderwijs aangeboden aan de jeugdigen die daar zitten. Als zij uitstromen uit de gesloten jeugdzorg naar de open jeugdzorg, kan dat consequenties hebben voor hun schoolcarrière binnen de gesloten jeugdzorg. Dat is onvermijdelijk. In het behandelplan wordt opgenomen hoe de scholing zo adequaat mogelijk kan worden voortgezet. Binnen de gesloten jeugdzorg is onderwijs dus geborgd.
Mevrouw Bouwmeester heeft nog vragen gesteld over de nieuwbouw. Zij heeft berichten ontvangen dat blanke meisjes in de gesloten jeugdzorg terechtkomen en gekleurde jongens in de jji’s. Dat zien wij zich in algemene zin aftekenen. De vraag is wie een veroordeling krijgt en wie een machtiging. Deze ontwikkeling baart mij zorgen omdat hiermee het zorgprobleem een kleurtje gaat krijgen. Dat moeten wij proberen te voorkomen. Het is echter niet in mijn macht om de uitspraken van de rechter op dit punt te beïnvloeden. Ik deel de zorg van mevrouw Bouwmeester op dit punt. Bij het proces van scheiding is dit overigens geen criterium. Wie een machtiging voor gesloten jeugdzorg krijgt, hoort niet meer thuis in de jji’s. Er kan geen groep achterblijven die daar niet hoort.
De voorzitter: De spreektijd in de tweede termijn van de Kamer bedraagt één minuut.
Mevrouw Langkamp (SP): Voorzitter. Er zijn nog steeds te weinig plaatsen in de gesloten jeugdzorg, dus bestaat er een wachtlijst van 40 tot 50 kinderen. Dat zijn voor een deel kinderen die nu in de jeugdgevangenis zitten, maar voor een deel kinderen die daar niet zitten en nergens terechtkunnen. Kan de minister garanderen dat die kinderen niet uit het zicht verdwijnen? Ik heb in mijn eerste termijn een opmerking gemaakt over een opnameplicht. Instellingen voor gesloten jeugdzorg hebben die nu niet. Is de minister bereid om dit alsnog te regelen? Zijn er nog andere instellingen die op dit moment lege plaatsen hebben, naast De Sprint?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben blij met de verduidelijking van de minister met betrekking tot de fysieke scheiding in de jji van civiel en strafrechtelijk geplaatste jongeren. Die klaart een heleboel op. Ik hoop dat er per 1 januari 2010 geen jongeren die gesloten jeugdzorg nodig hebben en die nu wachten in de jji’s, daar moeten blijven wachten. Zij zouden dan beter kunnen worden geplaatst in een jji met een geslotenjeugdzorgregime, want dat is veel beter voor hen. Ik krijg, net als de minister, berichten dat het bordje wel is verhangen en dat het regime nu officieel anders is, maar dat de groepsdruk nog steeds bestaat, dus dat als er een van de groep een fout maakt de hele groep wordt gestraft. Daar hebben wij uitgebreid over gesproken in de Kamer in een debat over Glen Mills. Wij waren het erover eens dat dit systeem niet goed werkt. Ik hoop dat de minister blijft aandringen op het veranderen van dit systeem.
De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. De lopende dingen zijn besproken en ik wacht de ontwikkelingen op dat terrein af. Wij kunnen niet meer dan ons best doen, maar dat moeten wij dan wel doen. Ik wil graag de vinger aan de pols houden wat betreft de discussie over de behandelduur en de rol van professionals daarin. Het lijkt mij een aangelegen punt, juist ook in de aansturing van het veld en dus ook van de gesloten jeugdzorg. Als je niet uitkijkt, ontstaat er al snel een bepaalde standaardisering in budgettering. Ik vraag mij af of dat in dit type zorg gemakkelijk kan. De raming in 2006 was 1373 plaatsen en in 2008 waren dat er ruim 200 meer. Dat laatste cijfer is gebaseerd op de realisatie van 2007. De beschikbaarheid van een nieuwe vorm van zorg heeft een aanzuigende werking van 11%. In 2013 zijn 1590 plaatsen gerealiseerd, zo staat in de brief. Dat is op het niveau van de raming. Daar zit verder niets extra meer in tussen 2010 en 2013, als ik het goed zie. Dat baart mij zorgen, want dan zouden wij weer achter de feiten aan kunnen hollen. Ik wil graag dat de minister daar aandacht voor heeft.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik hoor dat hij zich er heel erg van bewust is dat het nog een heel grote opgave zal zijn. Wij volgen het proces nauwgezet en vertrouwen erop dat het goed komt. Ik ben ook blij met twee toezeggingen, namelijk die dat de rechtspositie vol in beeld blijft en die dat wij informatie krijgen over de transitie van jji’s naar accommodaties voor gesloten jeugdzorg. Het valt mij op dat de minister herhaaldelijk zegt dat hij in gesprek is met de staatssecretaris van Justitie. Dat is heel goed. Ik voeg daar een oproep aan toe: blijf vooral heel erg intensief in gesprek met de staatssecretaris van Justitie. Straks hebben wij twee of drie jji’s over, als een soort blindedarm aan het gevangeniswezen, en gaan alle zorg, aandacht en investeringen naar de zorgkant, bij VWS en Jeugd en Gezin. Het is heel erg belangrijk dat die zaken heel dicht bij elkaar blijven. Dat is onze grote zorg. De titel is er een. Dat deze kinderen zorg nodig hebben, staat echter echt bovenaan.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Voorzitter. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de vragen die de heer Van der Vlies heeft gesteld over de prognoses. Die vormen natuurlijk een sleutel tot beschikbaarheid van aanbod. Als je die prognoses niet goed opstelt – je kunt deze natuurlijk nooit 100% precies uitmikken – loop je achter de feiten aan. De gevolgen daarvan zijn ernstig, want de kinderen kunnen dan niet terecht in de gesloten jeugdzorg. Ik zou er graag wat meer informatie over willen hebben. Wie maakt de prognoses en op basis waarvan? Als je de prognoses alleen baseert op rechterlijke uitspraken, blijft het altijd een beetje in het ongewisse. Ik hoor daar graag nog een toelichting op.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Het is jammer dat er sprake is van vertraging, maar ik ben op zich tevreden met de antwoorden en de inzet van de minister. Ik ben er vooral tevreden over dat hij heeft aangegeven dat vanaf januari 2010 het regime van de gesloten jeugdzorg van toepassing is op civielrechtelijk geplaatste kinderen en niet meer het regime van de Beginselwet justitiële jeugdinrichtingen. Ik dank hem ook voor de toezegging dat hij voor de begroting met aanvullende informatie komt, zodat de Kamer nog verder kan praten over de vraag hoe het traject er volgend jaar uit gaat zien.
Ik ben niet tevreden over – ik vind dat ook een voorbeeld van de verkokering op dit terrein – het antwoord op mijn vragen over onderwijs. Ik kan werkelijk niets met het antwoord dat het onderwijs wordt gewaarborgd. Stel je bent een jeugdige in een jji en je krijgt daar onderwijs. Vervolgens ga je naar de gesloten jeugdzorg, waar je een behandelplan krijgt en weer onderwijs krijgt. Daarna ga je naar de open jeugdzorg en wat dan? Ik denk dat er een soort totaalvisie moet zijn met betrekking tot onderwijs. Wat is het oordeel van de minister over de kwaliteit van het onderwijs in de gesloten jeugdzorg? Wat zijn de prestaties van de jeugdigen?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Het voordeel van achter aan het rijtje zitten, is dat alle vragen al zijn gesteld. Ik houd dus snel mijn mond, want ik ben benieuwd naar de antwoorden.
Minister Rouvoet: Voorzitter. Ik loop de woordvoerders op volgorde langs. Mevrouw Langkamp vroeg om een garantie dat kinderen die op de wachtlijst staan niet uit het zicht raken. Dat is een terechte vraag. Ik gaf al aan dat het soms een frictiewachtlijst is. Op het moment dat deze kinderen bij het Bureau Jeugdzorg zijn en er een indicatie is, is er ook casemanagement en is er ook de verzekering dat zij niet buiten beeld zijn. Waar zij ook zitten, tijdelijk in de open jeugdzorg of op andere plekken, zijn zij in beeld van het Bureau Jeugdzorg in de wachtlijstperiode.
Ik weet niet zo heel goed wat u bedoelt met een opnameplicht, mevrouw Langkamp. In de open jeugdzorg kennen wij ook geen opnameplicht. Wij kennen wel een acceptatieplicht. Ik kan niet helemaal overzien wat het verschil is, dus misschien moet u dat toelichten. Stel dat de instellingen voor gesloten jeugdzorg helemaal vol zitten en er is een opnameplicht, is het niet de bedoeling dat zij boven de capaciteit extra jeugdigen moeten opnemen. Dat zou u ook niet willen, volgens mij.
Mevrouw Langkamp (SP): Dan moet je kijken hoe veel personeel er eventueel bij moet. Het verschil tussen een acceptatieplicht en een opnameplicht is dat bij een acceptatieplicht, zoals die er nu is, kan worden volstaan met het plaatsen van een jongere op een wachtlijst. Ik pleit ervoor dat die jongere wordt opgenomen.
Minister Rouvoet: Ik vraag toch vertrouwen in de instellingen voor gesloten jeugdzorg, want die zijn er juist om de kinderen te helpen en niet om ze op een wachtlijst te zetten. De acceptatieplicht werkt goed. Wij hebben in deze fase te maken met een frictiewachtlijst en het probleem van de overgang, waarvan ik heb geschetst hoe het werkt. De inspectie zit er bovenop om te kijken of alle aspecten van de gesloten jeugdzorg goed werken. Zij rapporteert aan mij. Ik wil graag nog eens opnemen met de speciale gezant die alle instellingen voor gesloten jeugdzorg langsgaat of er ook maar een begin van een aanwijzing is dat dit verschijnsel zich voordoet, maar mijn inschatting is dat er geen sprake van is dat kinderen op de wachtlijst worden gezet omdat er alleen maar een acceptatieplicht is. Ik zie bevestigende blikken van degene die het betreft. Uw aandachtspunt is genoteerd. Ik heb er op dit moment geen aanwijzingen voor dat dit zich voordoet, maar het lijkt me relevant om te bewaken.
Er werd gevraagd of er andere lege plekken zijn in de gesloten jeugdzorg. Die zijn er wel, maar niet in de structurele zin als bij De Sprint. In alle zorginstellingen komt frictieleegstand of tijdelijke leegstand in verband met plaatsing voor. Die is allemaal niet structureel en in de mate waarin er in De Sprint sprake van is.
Tegen de heer Voordewind wil ik zeggen dat wij er, ook wat betreft de huidige overgekomen jji’s, goed aan doen niet te spreken over jji’s met een geslotenjeugdzorgregime. Dat maakt het namelijk erg ingewikkeld. Wij hebben nu te maken met instellingen voor gesloten jeugdzorg. Deze instellingen zijn overgekomen en zijn nu dus instellingen voor gesloten jeugdzorg en geen jji meer. Ik vind dat wij een streep onder die terminologie moeten zetten, want anders blijft het misverstand bestaan dat deze inrichtingen eigenlijk nog een beetje justitieel zijn. Het zijn geen justitiële instellingen. Het zijn zorginstellingen geworden.
Wat betreft de groepsaanpak in De Sprint, moet ik de heer Voordewind corrigeren. De discussie die wij hebben gehad, betrof niet de vraag of wij het goed vinden dat voor een deel van de populatie, in dit geval met name moeilijke jongens, een groepsgerichte aanpak bestaat. De vraag is of alle elementen van de daar gehanteerde methodiek geschikt zijn om een plek te krijgen in een setting voor gesloten jeugdzorg. Ik heb, zoals wij hadden besproken, vrij krachtig gezegd tegen de Glen Mills dat dit niet meer kon en dat dit element eruit moest om inpasbaar te zijn. Er is alle ruimte voor een specifieke aanpak die inpasbaar is in de setting van de gesloten jeugdzorg, maar die mag geen elementen kennen die wij in de gesloten jeugdzorg niet kunnen en willen gebruiken. Dat betrof vooral de specifieke methodiek van holding. Op zich kan een groepsgerichte benadering – ik kom die ook op andere plekken tegen – naast een individuele benadering uitstekend werken. Die moet echter geen aan de gesloten jeugdzorg wezensvreemde elementen bevatten. Dat was de discussie die wij hebben gevoerd en deze conclusie blijft wat mij betreft staan.
Ik zeg nogmaals tegen de heer Van der Vlies dat er geen sprake mag zijn van een soort geforceerde standaardisering van de behandelduur of van oekazes van mij of wie dan ook aan professionals om het veld aan te sturen. Wij zijn het erover eens dat er geen geforceerde of sluipende standaardisering mag plaatsvinden uit andere overwegingen dan professioneel-inhoudelijke kwaliteitsoverwegingen.
Wat betreft de ramingen, heeft de heer Van der Vlies gelijk. Wij zeggen echter bewust niet dat wij steeds meer vraag verwachten en dat wij steeds meer gaan uitbreiden. Ik vind namelijk, zoals ik al heb betoogd, dat er echt een grens is aan het aantal plekken voor gesloten jeugdzorg dat je in een structurele situatie moet willen aanbieden. Wij kunnen wel eindeloos blijven bijbouwen, maar aanbod roept ook vraag op. Dit debat komt zeker terug als wij straks in een meer stabiele situatie zitten, na de scheiding. Ik vind dat wij ons echt moeten buigen over de vraag wat een aanvaardbare bovengrens is voor het aantal kinderen dat wij op jaarbasis in een instelling voor gesloten jeugdzorg willen hebben. Daarvoor is de gemiddelde behandelduur van belang en ook de totale capaciteit. Het is niet voor niets dat de geraamde capaciteit voor 2013 op hetzelfde niveau ligt als het geraamde niveau voor 2010. Ik vind dat wij echt een slag moeten maken en de capaciteit niet eindeloos moeten laten doorgroeien.
Ik heb toezeggingen gedaan op het gebied van rechtspositie en het verstrekken van informatie aan de Kamer. Het gesprek met de staatssecretaris van Justitie blijft sowieso doorgaan, zeker in deze overgangsfase. Dat gebeurt echter ook vanwege de verwantschap van de problematiek, waar mevrouw Bouwmeester ook over sprak. De problematiek van jongeren die nu nog vaak samen zitten en straks gescheiden zitten, lijkt vaak heel veel op elkaar. Dat veronderstelt dat er nauwe samenwerking blijft bestaan, maar met een institutionele scheiding. Wij moeten de verschillen duidelijk markeren, maar ook blijven kijken wat wij wat betreft de behandelingen van elkaar kunnen leren. Aan blindedarmen hebben wij geen behoefte waar het gaat om jji’s. Dat probleem wordt verholpen als straks de nieuwbouw wordt opgeleverd.
De prognoses voor de gesloten jeugdzorg worden gemaakt door het WODC. Dat is ook historisch verklaarbaar. Mevrouw Dezentjé vroeg waarop de ramingen zijn gebaseerd. Er wordt vooral op basis van de huidige situatie een schatting gemaakt van de behoefte die bestaat. Het blijft echter wel een schatting. Dat is inherent aan ramingen. De professionaliteit van degene die de ramingen opstelt, is van belang. Je kijkt als eerste naar de realisatie in het voorgaande jaar. Die biedt het meeste houvast. Wij hebben gelukkig mensen die op basis van langdurige onderzoekservaring adequate ramingen kunnen maken op grond van de feitelijke kennis die zij op dat moment hebben. Als de feiten veranderen, veranderen ook de ramingen en dat is maar goed ook.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Dat snap ik. Het opstellen van ramingen is ook niet gemakkelijk. Worden daar dan ook zaken bij betrokken als de nieuwe verwijsindex? Die komt er straks en het lijkt mij van belang om die te betrekken bij de raming voor 2011. Daar zal immers mogelijk ook weer nieuwe vraag door ontstaan.
Minister Rouvoet: Dat is de vraag. De verwijsindex is geen vraaggenererend instrument, maar een instrument om hulpverleners bij elkaar te brengen. Gegeven de vraag en de behoefte, kunnen hulpverleners elkaar vinden. Op zich ontstaat er geen nieuwe vraag naar gesloten jeugdzorg door het technische instrument dat de verwijsindex is.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD): Ik kan mij toch voorstellen dat er een effect is. Het is een nieuw instrument waarmee je kinderen in beeld kunt brengen. Dat moet je volgens mij toch op een of andere manier versleutelen in een prognose.
Minister Rouvoet: Laat ik niet het werk van degenen die de prognoses opstellen hier overdoen en ze vertellen hoe ze het moeten doen. Zij houden met alle relevante en voor hen beschikbare informatie rekening. Ik denk overigens de verwijsindex juist een tegenovergesteld effect kan hebben. Juist omdat hulpverleners elkaar eerder weten te vinden, blijf je langer uit de buurt van de zware vormen van geïndiceerde zorg en zeker van de gesloten jeugdzorg. Maar ook dat is een beetje nattevingerwerk.
De heer Dibi was op twee punten tevreden. Dat is natuurlijk een groot genoegen voor een minister. Op een derde punt was hij iets minder tevreden, of zelfs niet. Dat was het onderwijs. Ik begrijp wel dat hij vraagt om een omvattende visie op het onderwijs. Ik vind het echter een slag te makkelijk– dat zeg ik niet snel – om te zeggen dat het een kwestie van verkokering is. Het onderwijs binnen de jji’s vindt gewoon plaats onder verantwoordelijkheid van de minister en de staatssecretarissen van OCW. In de gesloten jeugdzorg wordt het ook gewoon via het onderwijskanaal verzorgd. Daar is geen sprake van verkokering. De medewerkers van de gesloten jeugdzorg geven niet zelf onderwijs. Dat gebeurt onder verantwoordelijkheid van OCW, net als in de jji’s. Het kan zijn dat een jeugdige een gang maakt van een jji naar een instelling voor gesloten jeugdzorg of vanuit de gesloten jeugdzorg teruggaat naar volwaardige deelname aan de samenleving. Dan mag hij zich gelukkig prijzen als hij vanuit de gesloten jeugdzorg met onderwijs weer terug kan komen in het reguliere onderwijs in zijn eigen omgeving. Laten wij onze zegeningen dan tellen.
De heer Dibi (GroenLinks): Dat heb ik niet gevraagd. Het probleem is dat als ik met de staatssecretaris van OCW praat, ik al snel word doorverwezen naar de minister voor Jeugd en Gezin omdat hij verantwoordelijk is voor de gesloten jeugdzorg. De staatssecretaris van Justitie is verantwoordelijk voor de jji’s. Wij praten bijna nooit over de onderwijsprestaties van jeugdigen in die gesloten setting, maar misschien moeten wij ons dat zelf aanrekenen. Ik wil daar graag over spreken. Ik wil van deze minister als verantwoordelijke minister horen wat zijn oordeel is over het feit dat de inspectie constant, jaar in jaar uit, negatief oordeelt over de kwaliteit van het onderwijs in de instellingen voor gesloten jeugdzorg en in de jji’s. Wat vindt hij ervan en wat wil hij eraan veranderen?
Minister Rouvoet: Dat debat hebben wij uitvoerig met elkaar gevoerd. De heer Dibi zegt dat de inspectie daar al jarenlang kwalificaties afgeeft. Daarom hebben wij over het laatste inspectierapport over de situatie in de jji’s, waaronder die met betrekking het onderwijs, een uitvoerig debat gevoerd in de Kamer. Daar waren de staatssecretaris van Justitie en ik bij aanwezig. De staatssecretarissen van OCW zijn verantwoordelijk voor het onderwijs. Er is geen sprake van naar elkaar wijzen. Wij hebben dat onderwerp goed uitgediscussieerd. De heer Dibi was daar zelf bij. In dat debat hebben wij gesproken over de kwaliteit van het onderwijs. De staatssecretaris van Justitie heeft toen, in samenspraak met de staatssecretaris van OCW, verteld wat het traject is in de jji’s. Ik heb toen verteld, in nauwe samenspraak met de staatssecretaris van OCW, wat het traject is in de gesloten jeugdzorg. In de gesloten jeugdzorg is het onderwijs gewaarborgd. Het punt van de heer Dibi was een ander, namelijk dat kinderen van een jji naar een instelling voor gesloten jeugdzorg gaan en daarna misschien weer naar een andere. Dat is onvermijdelijk. Op dat punt zeg ik: tel uw zegeningen.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik ga in de procedurevergadering proberen om een debat aan te vragen om hier met de andere bewindslieden erbij over te praten. Wij hebben inderdaad een debat gevoerd over de veiligheid in jji’s naar aanleiding van het rapport van de gezamenlijke inspecties. De minister zegt zelf dat de staatssecretarissen van OCW verantwoordelijk zijn voor het onderwijs, maar bij dat debat zaten alleen de staatssecretaris van Justitie en hij. Dat zegt wel iets over hoe wij die zaken allemaal van elkaar scheiden.
De voorzitter: Het lijkt mij goed dat u dit punt verder bespreekt in de procedurevergadering, want er is hier een hiaat. Er is een aantal toezeggingen gedaan, maar die hebben de woordvoerders zelf allemaal al genoemd. Ik volsta dus met het afsluiten van de vergadering, maar niet voordat ik de heer Van der Vlies heb geëxcuseerd die de vergadering moest verlaten omdat hij om 17.00 uur een andere afspraak had. Ik dank iedereen voor zijn of haar aanwezigheid.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Smilde (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Sap (GroenLinks) en De Roos-Consemulder (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Atsma (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Vietsch (CDA), Arib (PvdA), Van der Ham (D66), Uitslag (CDA), Gill’ard (PvdA), Omtzigt (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), De Krom (VVD), Thieme (PvdD), De Mos (PVV), Luijben (SP), Heerts (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Halsema (GroenLinks) en De Wit (SP).