Kamerstuk 29815-177

Verslag van een algemeen overleg

Jeugdzorg 2005-2008

Gepubliceerd: 24 november 2008
Indiener(s): Pierre Heijnen (PvdA)
Onderwerpen: jongeren organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29815-177.html
ID: 29815-177

29 815
Jeugdzorg 2005–2008

nr. 177
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 november 2008

De algemene commissie voor Jeugd en Gezin1 heeft op 29 oktober 2008 overleg gevoerd met minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin over:

– de brief inzake de Rapporten Inspectie Jeugdzorg d.d. 28 oktober 2008 (29 815, nr. 171).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Heijnen Griffier: Sjerp

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Sterk (CDA): Vier jaar geleden schokte de zaak van het meisje Savanna ons allemaal. In alle rapporten tussen de instellingen over en weer, ging het nauwelijks over haar. De jaren erna hebben wij vele debatten gevoerd over de problemen binnen de jeugdzorg: hulpverleners die langs elkaar heen werken, elkaar niet aanspreken of niet om hulp vragen, informatie die niet altijd op goede plaats terechtkomt en niet aan elkaar wordt doorgegeven. Ik ga hier geen pleidooi voeren voor de maakbaarheidsamenleving; er kan nooit de garantie gegeven worden dat er niet een nieuwe Savanna komt. Wij zullen wel alles moeten doen om te voorkomen dat dit gebeurt. Uit de rapporten blijkt en lijkt het dat wij niet erg veel zijn opgeschoten in deze vier jaar. Opnieuw moeten wij constateren dat de veiligheid van kinderen binnen de jeugdzorg niet gegarandeerd kan worden. Alle kinderen verdienen het om in een veilige omgeving op te groeien, maar kinderen uit gezinnen waarvan duidelijk is dat zij extra hulp en ondersteuning nodig hebben, verdienen deze extra aandacht nog zoveel te meer. Het blijkt nu dat deze kwetsbare groep kinderen, die immers al onder toezicht is gesteld, niet veilig is in de handen van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Dit neemt de CDA-fractie hoog op. Het is toch zo dat er werkafspraken zijn dat Bureau Jeugdzorg nooit een kind terug zal sturen als er geen onafhankelijke toets is geweest van de Raad voor de Kinderbescherming? Eigenlijk moeten wij concluderen dat er sprake is van plichtsverzuim; de werkafspraken die er liggen zijn niet nagekomen. Hoe kan het nou dat de Raad voor de Kinderbescherming niet eerder aan de bel heeft getrokken? Het is immers toch één van zijn taken om die toets te doen? Waarom heeft de raad dit laten lopen en moet uiteindelijk de Inspectie zeggen dat dit niet op orde is? Bij die taken zijn natuurlijk ook financiën meegegaan, wat is daarmee gebeurd? Voor de taakuren die de Kinderbescherming heeft gekregen, staat een budget. Is het geen mogelijkheid om te kijken of dit teruggevorderd moet worden, aangezien de taak niet is uitgevoerd?

In Amsterdam is inmiddels de schade beperkt en orde op zake gesteld door gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid. Waarom is dit tot op heden niet gebeurd voor de provincies Utrecht, Zeeland en Noord-Brabant? Waarom blijft de minister herhalen dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de jeugdzorg? Ook de minister is medeverantwoordelijk voor de veiligheid van kinderen. Daarom pleit mijn fractie er nogmaals voor om de aanwijzingsbevoegdheid, zoals is vastgelegd in de Wet op de jeugdzorg, in te zetten om erger te voorkomen.

In de tijd dat wij hebben moeten constateren dat er onvoldoende is gekeken naar de veiligheid van kinderen bij de terugplaatsing, zijn er natuurlijk toch kinderen teruggeplaatst. De minister heeft aangekondigd dat hij gaat kijken of de kinderen die op dit moment een onder toezichtstelling (OTS) hebben, niet een extra risico lopen. Wij willen er ook voor pleiten om een vervolgonderzoek te doen naar de kinderen die inmiddels wel zijn teruggeplaatst en voor wie de onafhankelijke toets niet heeft plaatsgevonden. Ook voor hen moet de veiligheid worden gegarandeerd.

De Deltamethode zou moeten bijdragen om op een open en transparante manier, samen met ouders, de ontwikkelingsbedreigingen te signaleren en aan te pakken. Helaas blijkt nu dat nog niet alle gezinsvoogden met deze methode werken. De minister geeft in zijn brief aan dat dit nog tot juli 2009 zal duren. Vanaf 1 januari 2009 zal de prioriteit liggen bij het inschatten en beheersen van de veiligheidsrisico’s. Hoe wordt dan de veiligheid van de jeugdzorgcliënten gegarandeerd? Kan de minister ingaan op de concrete afspraken die hij hierover met de provincies en de grootstedelijke regio’s heeft gemaakt?

De minister gaat in zijn brief ook in op de personeelsproblematiek binnen de jeugdbescherming en de hoge werkdruk van de medewerkers. Ik spreek hier uit dat wij niet twijfelen aan de inzet en de passie waarmee deze medewerkers hun werk doen. Maar er zijn ook gewoon afspraken gemaakt. Wij zijn aangewezen om te controleren in hoeverre de zaken waar wij verantwoordelijk voor zijn, ook worden uitgevoerd. Waaruit bestaan nu de activiteiten en de aanvullende projecten van de minister en het veld, om instroming en behoud van het personeel te bevorderen? In 2008 zou de eerste publiekscampagne kindermishandeling worden uitgerold. Het verleden wijst uit dat er door deze campagnes nog meer meldingen worden gedaan. Kan de minister aangeven of de Bureaus Jeugdzorg, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en de Raad voor de Kinderbescherming voorbereid zijn op de effecten van deze campagne, Niet alleen financieel maar ook wat betreft het personeel?

Mevrouw Langkamp (SP): Mevrouw Sterk constateert terecht dat er weliswaar veel in gang is gezet, maar dat er nog weinig veranderd is sinds de dood van Savanna. Wat zijn volgens haar nou de werkelijke oorzaken daarvan? U stelt wel een heleboel vragen: waarom er zo weinig veranderd is, waarom de raad niet aan de bel heeft getrokken? Wat zijn volgens u nou werkelijk de oorzaken daarvan en hoe denkt u die aan te gaan pakken?

Mevrouw Sterk (CDA): Volgens mij zijn het vragen die vooral thuishoren bij de minister en niet zozeer bij mij. Ik constateer, en dat hebben wij zwart op wit vastgelegd, dat de werkafspraken niet nagekomen worden die ons nog een jaar geleden zijn verzekerd door de minister, namelijk dat de Raad voor de Kinderbescherming in ieder geval een onafhankelijke toets uit zou voeren als kinderen worden teruggeplaatst. Wij vinden het belangrijk dat kinderen die bij hun ouders zijn weggehaald op grond van een uitspraak van de rechter, getoetst worden. Die kinderen kan men, denk ik, ook niet zomaar terugplaatsen. Wij willen gewoon dat die toets wel uitgevoerd gaat worden. Natuurlijk zal een deel van het probleem ook te maken hebben met de grote doorstroming binnen gezinsvoogden. Daarom is mijn vraag: hoe gaan wij zorgen dat het personeel langer behouden blijft? Nogmaals, daar wil ik de minister dadelijk over horen.

Mevrouw Langkamp (SP): Begrijp ik nou goed dat u denkt dat die hoge doorstroom de enige oorzaak is? Ook de Inspectie geeft niet echt een oorzaak aan, maar doet net als u de constatering dat de toetsende taak door de raad te weinig of niet wordt uitgevoerd. Wat is nou de oorzaak, is dat alleen die hoge doorstroom?

Mevrouw Sterk (CDA): Het lijkt mij dat deze vraag vooral bij de minister thuishoort. Hij moet daar dadelijk maar eens een antwoord opgeven. Dat is volgens mij ook waarom wij hier zitten vandaag.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik vind dat toch echt een te gemakkelijk antwoord. U bent lid van de grootste coalitiepartij. U begint uw verkiezingsprogramma, net als de andere coalitiepartijen, altijd met een paragraaf over het gezin en het kind. Terecht wat mij betreft. Dan mag u wel met wat eigen initiatief komen. U zegt zelf dat de trajecten die in het verleden zijn gelanceerd, niet datgene hebben gebracht wat is verwacht. Gaan wij nu weer verder met allerlei nieuwe trajecten, of komt er een moment waarop wij het er mogelijk over moeten hebben of de jeugdzorg wel goed is ingericht?

Mevrouw Sterk (CDA): Die discussie wil ik graag met u voeren. Dat lijkt mij echt iets voor de begrotingsbehandeling en de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. Volgens mij hebben wij vandaag een spoed-algemeen overleg omdat wij met elkaar moeten constateren dat de veiligheid van kinderen in geding is. Mijn eerste prioriteit vandaag is, dat wij die veiligheid weer kunnen garanderen. Ik wil graag met u praten over wat er mis in binnen de jeugdzorg en wat wij daar in preventieve zin aan kunnen doen. Zeker in het gezin, zeg ik dan ook meteen maar even tegen de VVD. Ik ben ook erg benieuwd naar de Gezinsnota. Het lijkt mij echter niet een discussie die wij hier moeten voeren, maar die op een ander moment aan de orde moet komen.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik ben het met u eens: de eerste prioriteit is om te zorgen dat die kinderen die nu mogelijk in een onveilige situatie zitten, daaruit gehaald worden. Dan nog: het is niet het eerste spoed-AO. Dit is het zoveelste spoeddebat dat wij houden over problemen in de jeugdzorg. Ik wil van u horen dat u op termijn het initiatief neemt om een echte doorbraak te forceren en niet alleen maar op deelterreinen oplossingen formuleert.

Mevrouw Sterk (CDA): Eigenlijk niet. Ik ben erg benieuwd met welke initiatieven de heer Dibi komt en of hij die parlementaire enquête, waarover hij voor het reces hoog opgaf, vandaag misschien weer in de groep gooit.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Allereerst ben ik blij met de drie inspectierapporten. Het is goed dat een onafhankelijk orgaan zeer scherp kijkt naar de jeugdzorg. Waardering voor de Inspectie en respect voor de Bureaus Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming; ik ga nog altijd uit van de goede inzet en de goede wil van beide organisaties. Maar de problemen zijn bekend: er wordt te veel gewerkt met een niet pluisgevoel, te weinig, één of twee keer, getoetst op de risico’s, te veel mondeling overgedragen, de informatie wordt te laat aangeleverd en de gedragswetenschappers zijn te weinig betrokken, aldus de inspectierapporten. Dat is niet niks, een dergelijk oordeel van de Inspectie, want het gaat om kinderen die aan de Staat zijn toevertrouwd en niet voor niets onder toezicht staan. De Staat is verantwoordelijk voor hun veiligheid. De problemen zijn dan ook niet nieuw. Voor 1995 toetste de rechter het besluit tot terugplaatsing. Wij hebben dat toen overgedragen, gedelegeerd, aan de Raad voor de Kinderbescherming. Vanaf 1995 hoort de raad de besluiten die voorgelegd worden door de gezinsvoogden, te toetsen. Ik begrijp dat die toetsing pas op 1 januari 2006, na Savanna, weer is ingesteld. Wat is er gebeurd tussen 1995 en 2006? Nu zitten wij dus met de gebakken peren. Nadat de raad de toetsende taak weer heeft opgepakt, zijn er allerlei trajecten ingezet: «Beter Beschermd», de Deltamethode en het integraal veiligheidskader. Er wordt dus flink gewerkt aan de veiligheid van de kinderen. Bij de monitor eind 2006 constateren beide organisatie nog dat er wel degelijk vooruitgang zou zijn geboekt. Te weinig, aldus de Inspectie, en onvoldoende.

De deadline voor het invoeren van de Deltamethode was 1 januari 2009. Nu zegt de minister dat wij dat niet gaan halen; wij krijgen de caseload van twintig niet terug naar vijftien. Waarom is de deadline niet haalbaar? Hoe kan dat in de context van berichten en Inspectierapporten? In de tussentijd worden de deadlines doorgeschoven naar 1 juli of zelfs naar eind 2009. In ieder geval wordt wel de risicotaxatie versneld doorgevoerd. Net als mevrouw Sterk vraag ik wat er gebeurt met de kinderen die inmiddels al zijn teruggeplaatst? Kan een situatie voorkomen dat kinderen die teruggeplaatst zijn, alsnog weer uit huis worden gehaald? Dat is dramatisch, maar als blijkt uit de risicotaxatie dat dit nodig is dan zou dat een consequentie kunnen zijn. Ziet de minister dat zo ook? Hoe staat het met de motie om bezuinigingen op de gezinsvoogdij ongedaan te maken? Wij hebben daar bij de Algemene Beschouwingen geld voor vrijgemaakt. Voorziet de minister dat er daadwerkelijk een reductie van de caseload voor de gezinsvoogden doorgevoerd gaat worden, nu wij dat extra geld hebben vrijgemaakt?

Wij verwachten nu van de raad en de gezinsvoogdij dat het beter gaat. Wij zijn echter niet geheel gerustgesteld door de reactie van Bureau Jeugdzorg op het inspectierapport, waarin het zegt dat de raad nu procedureel zou moeten toetsen. Dat lijkt mij juist niet de juiste reactie. Eerst zullen die Bureaus Jeugdzorg de zaken goed op orde moeten hebben om tot een dergelijke toetsing van de raad te kunnen komen. Is de minister het daarmee eens? Moet de Raad niet gewoon zeggen: als er geen degelijk en tijdig advies ligt, dan plaatsen wij niet terug, want wij kunnen de risico’s niet overzien? Kan de raad niet, zoals hij ook bevoegd is, met de vuist op tafel slaan?

De ChristenUnie is, gezien de acties van de minister, de verbeterplannen en het toetsingskader wat door de Inspectie wordt ingezet, bereid om de raad en de Maatschappelijke Ondernemers Groep (MOgroep) Jeugdzorg nog een half jaar te geven voor de doorvoering van de verbeterplannen. Dan moet echter ook half 2009 blijken dat deze plannen zijn doorgevoerd. Hiermee geef ik dus een gele kaart af aan beide organisaties. Als de doorvoering halverwege 2009 niet gebeurd is, vind ik dat de minister opnieuw moet overwegen om een rechterlijke toetsing in te voeren. Alleen dan kunnen wij goed afwegen of een terugplaatsing verantwoord is, zoals dat ook voor 1995 het geval was. Graag een reactie van de minister hierop.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik hoor nu mijn collega van de ChristenUnie zeggen dat de raad met de vuist op tafel moet slaan. Er is heel wat te zeggen over de raad voor de Kinderbescherming en over jeugdzorg, maar degene die op tafel moet slaan, is volgens mij toch de minister. Of zie ik dat verkeerd?

De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister is eindverantwoordelijk, maar de Inspectie heeft nu rapporten geschreven die vrij schokkend zijn en die duidelijk een verbetertraject aangeven en aanzetten tot een duidelijk toetsingskader. Ik zeg dat dit een gele kaart is voor beide organisaties. De Bureaus moeten hun zaken goed en tijdig aanleveren bij de raad en die heeft uiteindelijk de bevoegdheid om te zeggen dat hij het onvoldoende vindt en niet gaat terugplaatsen. Dat is de taak van de raad. Ik zeg tegen de minister: op het moment dat dit niet op orde is half 2009, als beide organisaties hun zaakjes niet voor elkaar hebben, vind ik dat de minister een stap hoger moet gaan dat wij de rechter eraan te pas moeten laten komen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik vind dat een verbijsterend antwoord. Natuurlijk moeten die instanties achter de broek aangezeten worden en natuurlijk moeten die een heleboel dingen op orde hebben. Maar het is de minister die verantwoordelijk is. Ik zou het erg prettig vinden als de ChristenUnie ook tegen zijn minister, want dit is niet de eerste keer, nu eens zegt: nu een vuist maken en op tafel slaan.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister heeft een brief naar de Kamer gestuurd met daarin een reactie op de inspectierapporten. Hij zegt dat de risicotaxatie snel naar voren geschoven moet worden. Hij wacht niet meer op de totale invoering van de Deltamethode. Ik zie dat hij krachtdadig optreedt en richting de organisaties met de vuist op tafel slaat. Als stok achter de deur vanuit zijn eigen fractie, zeg ik hem niet te monitoren eind 2009, maar halverwege 2009, om te kijken of de zaakjes op orde zijn. Zo niet, dan komt de rechter er weer aan te pas.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Ik kom er in mijn eigen inbreng nog op terug, maar ik wil even aan de heer Voordewind vragen waarom hij eigenlijk tot half 2009 wil wachten? Is die toets wel effectief gebleken? Het is na Savanna ingevoerd bij de Raad voor de Kinderbescherming. Hebben wij hier niet een bureaucratische laag of moloch in huis gehaald? Is er nu niet al voldoende materiaal om te beoordelen of dat wel of niet effectief is, zodat wij dat eerder kunnen doen dan half juni? Waarom zo lang wachten?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik denk dat wij recht doen aan al het onderzoek van de Inspectie. De drie rapporten liggen daar en daar heeft de raad een lange tijd voor genomen. Het zijn ook niet alleen constateringen, de raad geeft ook een verbetertraject aan en een toetsingskader. Het deed mij een beetje denken aan de artikel 100-brief als wij onze eigen mensen uitzenden. De Inspectie heeft heel goed haar huiswerk gedaan. Wij moeten niet zeggen: schuif de raad maar opzij. Wat is dan het alternatief, want dan komen wij rechtstreeks bij de rechter uit? Dat antwoord hoor ik graag van u. Wij moeten respect doen aan het werk dat de Inspectie heeft gedaan en ik vind dat wij de organisatie tot half volgend jaar moet geven om die verbetertrajecten in te zetten. Ik constateer samen met u dat dit al een langdurig traject is. Gelukkig zegt de minister daarbij dat lopende zaken van OTS geen risico mogen lopen, dat wij tegelijkertijd die risicotaxatie invoeren en dat wij in die tijd het systeem gaan bewerken. Mocht dat niet helpen, dan naar de rechter.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Het is wel gemakkelijk om, als de raad de zaken niet op orde heeft en de boel in huis niet op orde is bij zowel de Bureaus Jeugdzorg als bij de Raad voor de Kinderbescherming, dit probleem over de schutting te gooien en neer te leggen bij rechters. Ik heb de afgelopen maanden verschillende dagen stage gelopen bij kinderrechters in Amsterdam en ik ben tot de conclusie gekomen dat een kinderrechter voor een zaak drie of vier minuten heeft. Er moet concreet een oplossing komen binnen de raad en wij moeten het niet over de schutting gooien bij de rechterlijke macht. Ik vind dat u de minister het vuur aan de schenen moet leggen om orde op zaken te stellen binnen de raad en binnen de Bureaus Jeugdzorg. U moet het niet afschuiven op de rechtelijke macht, die heeft het ook al zo druk.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Wij hebben niet voor niets deze taak in 1995 gedelegeerd aan de Raad voor de Kinderbescherming. Wij hebben hem inmiddels 13 jaar de tijd gegeven om die toetsing goed uit te voeren. Ik wil best een tweede of een derde mijl gaan, door de raad nog een half jaar de tijd te geven om de zaak op orde te krijgen. In die tussentijd heeft de raad al de bevoegdheid om tegen de gezinsvoogdij te zeggen dat het onvoldoende is en dat er geen terugplaatsing komt. Als de raad niet met die vuist op tafel wil slaan, dan moet het allerlaatste middel er maar bij te pas komen. Dat doen wij trouwens ook als het gaat om uithuisplaatsing; na een OTS-uithuisplaatsing moet de rechter er ook aan te pas komen. Dat is wettelijk zo bepaald omdat het gaat om een beperking van de invrijheidstelling. Het kan net zo serieus zijn om kinderen uit huis te plaatsen als weer terug naar huis, op het moment dat wij niet zeker weten dat de situatie niet structureel verbeterd is. De rechter heeft dan de hoogste bevoegdheid om in te grijpen. Ik vind de situatie dan net zo schrijnend als aan de voordeur.

Mevrouw Langkamp (SP): Ik heb een half jaar geleden een motie ingediend om de kinderrechter altijd te laten toetsen bij de terugplaatsing. Bij mijn weten heeft uw fractie daar niet voor gestemd. Nu bent u daar wel voorstander van, als ultimum remedium. Kunt u mij uitleggen waarom u denkt dat er zoveel zal verbeteren? Moeten wij niet veel meer kijken naar hoe het komt dat de raad maar ook de Bureaus Jeugdzorg die toetsing niet eens aanvragen en de raad er niet aan toekomt om die taak naar behoren uit te voeren, door die enorme berg werk die hij op zijn bureau heeft liggen? Volgens mij is dat veel meer de kern waar het hierom gaat. Wij kunnen wel zeggen dat de rechter dat moet gaan doen, maar ik vraag mij af wat daarmee wordt opgelost.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Wat er aan schort, blijkt duidelijk uit de uitgebreide rapporten van de Inspectie. Zij constateert niet alleen wat er fout gaat, zij beveelt ook allerlei verbetertrajecten aan. Dat vind ik het sterke van de rapporten. Wij hebben eerder niet voor uw motie gestemd omdat wij voorheen deze rapporten van de raad nog niet kenden en omdat formeel de rechter er niet aan te pas hoeft te komen op het moment dat iemand weer teruggeplaatst wordt in een gezin. Dan gaat het niet meer om een vrijheidsberovende maatregel. Ik vind de situatie die door de Inspectie wordt aangegeven zo ernstig, dat ik inderdaad weer kijk naar de rechter, maar tegelijkertijd zeg dat het eigenlijk bij de raad hoort. De raad zou het aan moeten kunnen en heeft er altijd geld voor gekregen. Wat is er met dat geld gebeurd? Waarom voert de raad de taken niet uit die hij heeft opgekregen?

Voorzitter. Wij kijken nu naar de achterdeur. Wij hebben voorheen ook naar de voordeur gekeken, als het gaat om het toetsen van de raad en van de gezinsvoogden bij de uithuisplaatsing. Wij hebben daar nog uiteindelijk de rechterlijke toets bij. De ChristenUnie heeft eerder een motie ingediend om objectiveerbare en verifieerbare criteria vanuit de gezinsvoogden te krijgen, om tot een besluit te komen. Die motie zou beantwoord worden en daar zou op gereageerd worden voor de zomer van 2008. Kan de minister daar nog op ingaan? Anders hebben wij over twee of vier weken weer een debat over de voordeur. Graag daar ook objectieve criteria.

Als laatste: ik lees dat de heer Wiel Janssen mooie bonussen meekrijgt bij het afscheid van Bureau Jeugdzorg Amsterdam. Wij hebben daar net voor de zomer ook een motie over ingediend, om die beloningen in overeenstemming te brengen met de commissie Dijkstal. Een grote meerderheid van de Kamer heeft daarmee ingestemd. Hoe gaat deze motie van toepassing zijn op de heer Janssen?

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb ook gehoord dat de voormalige directeur van Bureau Jeugdzorg Amsterdam er met een hoop geld vandoor gaat. Ik vind dat echt onacceptabel. Zo hebben wij dat helaas geregeld, maar ik zal in mijn eigen inbreng de minister vragen dat geld terug te vorderen. Ik overweeg hierover een motie in te dienen. Is de ChristenUnie het hiermee eens?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb daar een motie over ingediend, die heeft de heer Dibi ook gesteund, en ik vraag nu naar de uitvoering. Wat mij betreft zou dat inhouden dat deze bonussen, terwijl meneer Janssen er ook zelf van overtuigd is dat hij niet is geslaagd om de Bureaus Jeugdzorg in Amsterdam op orde te krijgen, teruggevorderd kunnen worden.

Mevrouw Langkamp (SP): Voorzitter. Wat is er aan de hand? Sinds de dood van de peuter Savanna in 2004 is er nauwelijks sprake van verbetering bij de jeugdbescherming. De veiligheid van kinderen die onder toezicht zijn gesteld bij de Bureaus Jeugdzorg kan nog altijd onvoldoende worden gewaarborgd. Dat is een schokkende constatering. Al in 2005, toen de Kamer naar aanleiding van de dood van Savanna debatteerde over wat er allemaal mis was, is gezegd en beloofd, dat in 2006 de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming overal uitgevoerd zou worden. Nu spreekt de minister de verwachting uit dat dit vanaf 1 januari 2009 het geval zal zijn. De invoering van de Deltamethode loopt vertraging op. Juist bij de Deltamethode wordt wel systematisch gekeken of het kind veilig is. Nu wordt de volledige invoering daarvan «verwacht» op 1 juli 2009. Er is van alles in gang gezet, dat wel, maar de resultaten blijven uit. Hoe lang moeten kinderen, ouders en werkers nog wachten?

Belangrijker is de vraag hoe het komt dat die verbeteringen in de jeugdbescherming uitblijven? Wat zijn de oorzaken. Dat zijn wachtlijsten. Naast de wachtlijsten voor concrete hulp en zorg bestaan er ook wachtlijsten bij de Raden voor de Kinderbescherming en bij de Bureaus Jeugdzorg. Zaken liggen soms maanden bij de raad te wachten en dat betekent dat al die tijd geen hulpverlening in het gezin zit, terwijl wij het hier hebben over kinderen die ernstig bedreigd worden in hun ontwikkeling. Dat is dus totaal onverantwoord. Ook na een uitspraak van de rechter is niet altijd een gezinsvoogd beschikbaar die direct aan de slag kan gaan in het gezin. Het kind komt dan soms op een wachtlijst van wel 80 andere kinderen, bij een zogenaamde wachtlijstbeheerder bij het Bureau Jeugdzorg, te staan. Die kijkt in de tussentijd, in afwachting van een gezinsvoogd die in het gezin aan de slag kan gaan, of er geen crisissituatie ontstaat. Dat is onacceptabel en zo oordeelt ook de Inspectie. Bij de werkers in de jeugdzorg leidt dit werkelijk tot pure wanhoop.

Een andere oorzaak is de gigantisch hoge werkdruk. De caseload van ervaren gezinsvoogden is nog altijd veel hoger dan de vijftien kinderen waarnaar gestreefd wordt. Een derde werkt nog steeds niet volgens de Deltanorm en de Deltamethode. Daarnaast duurt het minstens een half jaar voor nieuwe gezinsvoogden zijn ingewerkt. Dat vraagt weer veel tijd van de ervaren krachten om die nieuwe instroom aan mensen in te werken en al die tijd draait de organisatie eigenlijk op halve kracht. Ook de raadsonderzoekers kunnen de enorme berg werk niet aan. Zij zijn allang blij als zij hun hoofd boven water kunnen houden.

Een andere oorzaak is de verstikkende en doorgeslagen bureaucratie die ervoor zorgt dat de werkers in de jeugdzorg wel 60% of meer van hun tijd achter de computer doorbrengen, in plaats van in het gezin. Lange Deltaformulieren en enorme registratiedruk, daardoor wordt de toenemende werkdruk mede veroorzaakt. Het is één van de grootste frustraties van de werkers in de jeugdbescherming en de jeugdzorg.

Nog een oorzaak is het hoge verloop onder de gezinsvoogden. Momenteel vertrekt één op de vijf gezinsvoogden en van de jonge gezinsvoogden de helft. Daardoor gaat kennis en ervaring verloren. De geringe ondersteuning en begeleiding van de gezinsvoogden is een belangrijke oorzaak. Jeugdbescherming is een grote en zware verantwoordelijkheid die een passende ondersteuning en begeleiding vraagt en dat gebeurt onvoldoende.

Alles hangt samen, wat ik hier opnoem en de vraag is dan ook wat er moet gebeuren? In ieder geval moet er op korte termijn meer duidelijkheid komen over de omvang van de wachtlijsten bij de jeugdbescherming en de Raden voor de Kinderbescherming. Is de minister bereid om daarin op korte termijn inzage te geven en díé wachtlijsten aan te pakken? Wij hebben het wel altijd over geïndiceerde jeugdzorg maar deze wachtlijsten zijn minstens zo ernstig. Dan moet de bestrijding van de bureaucratie veel steviger worden aangepakt; er moet minder gedetailleerde controle plaatsvinden, kortom: minder wantrouwen. Er zijn diverse eenvoudige maatregelen mogelijk die op korte termijn doorgevoerd kunnen worden en die het werken in de jeugdzorg een stuk aantrekkelijker en aangenamer maken. Bijvoorbeeld het afschaffen van de dubbele registratie, niet voor iedere aparte hulpvraag voor hetzelfde kind een aparte indicatie, de formulieren kunnen allemaal stukken korter. Is de minister bereid daar eens naar te kijken? Dit zijn zaken die niet om een wetswijziging vragen, maar die wij morgen al kunnen doorvoeren waardoor het een stuk beter wordt en er minder hinderlijke bureaucratie ontstaat.

Er moeten meer gezinsvoogden komen en zij moeten ook beter ondersteund en begeleid worden door bijvoorbeeld gedragswetenschappers. Die ondersteuning is echt nodig om de zware taak vol te kunnen houden. Is de minister bereid om een landelijke imago- en wervingscampagne te starten om meer gezinsvoogden en gedragswetenschappers aan te trekken?

Mijn betoog van vandaag gaat vooral over de concrete problemen in de jeugdbescherming die de aanleiding vormden voor dit debat. Uiteindelijk, als wij werkelijk de grote problemen in de jeugdzorg willen aanpakken, moeten wij nadenken over de vraag of wij de jeugdzorg en de jeugdbescherming op dit moment wel goed georganiseerd hebben in dit land. De minister kent mijn pleidooi; wij denken dat het echt anders moet. Het vergt lef om erover na te denken hoe het anders kan. Ik ben het eens met degene die zegt, dat dat debat hier vandaag niet thuishoort en dat wij nu moeten kijken hoe wij de urgente problemen binnen de jeugdzorg en jeugdbescherming kunnen aanpakken en verminderen. Ik roep de minister voor Jeugd en Gezin op om zich als een gezinsvoogd te ontfermen over de jeugdbescherming en deze veilig te stellen.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik hoor nu al maanden verschillende fracties roepen om de komst van een stelselwijziging, als er problemen zijn binnen jeugdzorg of het jeugdbeleid. Wij zijn nu bezig met heel veel veranderingen, ook binnen de jeugdzorg. Denkt u dat het daadwerkelijk helpt om al die mensen, die keihard werken, die met al deze veranderingen moeten omgaan, ook nog eens op te zadelen met een stelselwijziging? Dat betekent dat als wij uw gang gaan, dat wij jeugdzorg moeten overdragen aan 450 gemeenten. Wij praten nu met twaalf provincies en drie grootstedelijke regio’s. U ziet hoe het eraan toe kan gaan en dat wij als Kamer de druk erop moeten zetten.

Mevrouw Langkamp (SP): Ik begrijp heel goed wat u zegt. Wij moeten niet morgen al de hele boel overhoop halen. Daar moet goed over nagedacht worden. Ik ben voor een parlementair onderzoek om te kijken, hoe wij het anders zouden moeten organiseren. U constateert ook dat er een hoop problemen zijn; wij modderen maar aan en ondertussen blijven de problemen bestaan. Ik ben erg benieuwd hoe u denkt die problemen allemaal op te lossen; dat zullen wij zo meteen ook van u horen, daar hoeft u niet direct antwoord op te geven. Mijn idee, en ook dat van heel veel mensen die dit werk dagelijks doen, is dat in dit systeem, de manier waarop wij het nu georganiseerd hebben, de problemen nooit helemaal opgelost zullen worden.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik heb u het, op zich terecht, vooral horen opnemen voor al die mensen die in de jeugdzorg werken, maar niet voor de kinderen waar wij het vandaag over hebben. Wat wilt u nu eigenlijk dat op dit moment met deze kinderen, die niet veilig zijn, gebeurt? Steunt u mijn pleidooi, om in ieder geval te bekijken, of de kinderen die nu teruggeplaatst zijn ook veilig teruggeplaatst zijn?

Mevrouw Langkamp (SP): Natuurlijk moeten kinderen veilig zijn, dat staat buiten kijf. Ik denk dat het goed is om af en toe bij die gezinnen langs te gaan om in de gaten te houden, ook nadat een maatregel afgelopen is, of het wel goed gaat. Maar om nu kinderen die bij wijze van spreken gisteren of vorige week of een maand geleden teruggeplaatst zijn, weer halsoverkop uit het gezin weg te halen? Dat zou de uiterste consequenties kunnen zijn. Het is juist zo belangrijk dat die toets vóóraf plaatsvindt. Wij hebben nu met de situatie te maken waarbij dat niet gebeurd is en dat kan natuurlijk niet. Ik heb het idee dat wij veel minder op papier moeten toetsen, maar dat de raad moet onderzoeken en bij gezinsvoogd langsgaan, in het gezin moet gaan kijken. Volgens mij kunnen wij dan veel sneller beoordelen of het verantwoord is dat het kind terugkeert.

Mevrouw Sterk (CDA): U begrijpt de vraag niet goed, denk ik. Het gaat mij erom dat er onvoldoende controle is geweest en kinderen zijn teruggeplaatst. Het is niet helder of deze kinderen terecht zijn teruggeplaatst, omdat die onafhankelijke toets er niet is geweest. U vindt die ook belangrijk en wij verschillen alleen van mening over wie die dan zo moeten doen. Ik vind het urgent dat wij op één of andere manier gaan kijken of die teruggeplaatste kinderen inderdaad veilig zijn. Natuurlijk, als zij veilig zijn, laat die kinderen dan bij hun ouders, dat willen wij allemaal. Maar als zij niet veilig zijn, kan dat de consequentie hebben dat zij uit het gezin moeten worden geplaatst.

Mevrouw Langkamp (SP): Ik deel natuurlijk wat dat betreft uw zorgen over die kinderen. Daar moet nog naar gekeken worden. Laten wij alleen wel van mening blijven, dat het eigenlijk veel te laat is.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Voorzitter. Wij hebben het vaak over de vorm maar wij moeten het ook over de inhoud hebben. Daarom hebben wij in een vorig debat gepleit voor een SER-onderzoek. Steunt de minister dat verzoek van de PvdA nog steeds? Wij willen namelijk weten wat er met de kinderen in Nederland aan de hand is. Ik denk dat dat bijdraagt aan een oplossing van het probleem, vooral op lange termijn. Dit was nog niet binnen mijn tijd voorzitter, ik ga nu beginnen.

De voorzitter: Daar gaat de voorzitter over. U hebt 33 seconden spreektijd verbruikt.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Voorzitter. Het rommelt bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Niet alleen bij het BJAA maar ook binnen andere bureaus. Afgelopen zomer vertrok de directeur, nadat de ondernemingsraad het vertrouwen in hem had opgezegd. Ik steun mijn collega’s die zeggen dat iemand die niet goed heeft gefunctioneerd – men wordt niet zomaar teruggestuurd – geen zak geld meekrijgt. Dat kunnen wij niet accepteren; niet alleen van mensen binnen de grootstedelijke regio’s, maar van alle mensen die binnen deze sector niet functioneren. Graag een reactie van de minister. Wij hebben het nu alleen maar over de heer Janssen. Dat zou niet moeten mogen, want er is ook nog een Raad van Toezicht. Hoe staat het daarmee?

De minister spreekt in zijn brief over een zorgwekkende situatie; die mening delen wij natuurlijk. Het is niet alleen zorgwekkend, maar ook onhoudbaar en onacceptabel. Omdat er al veel is gezegd over wat niet goed is, door mijn collega’s, heb ik een aantal korte vragen. Eind 2008, begin 2009 zou de Deltamethode worden ingevoerd. Ik vind het treurig dat deze deadline niet wordt gehaald. Waarom niet? Het baart ons zorgen dat 30% van de gezinsvoogdijwerkers niet met deze methode werkt. Voor deze 30% gaat de minister een risicotaxatie doen. Dit is voor mij niet duidelijk. Wat gaat de minister concreet doen om ervoor te zorgen dat die 30%, die nog niet werkt met die Deltamethode, op de juiste manier getoetst wordt en zo snel mogelijk met de Deltamethode gaat werken?

Het personeelsverloop in Amsterdam was 20% in negen maanden. De bureaus moeten werken met onervaren medewerkers, als zij al medewerkers kunnen krijgen. Wij willen een structurele oplossing voor een structureel probleem; dit loopt al maanden. In de brief lees ik dat er iets gaat gebeuren, maar niet wat en wat de concrete oplossing is. Wij als Kamer zouden graag willen meedenken over de oplossing voor dat probleem. Dat het personeelsverloop en de uitstroom hoog is, weten wij. Wat is de concrete oplossing van de minister?

Heel belangrijk is de financiële situatie; is er nu een financiële crisis binnen BJAA of niet? Als dat zo is, dan moeten wij die crisis natuurlijk aanpakken. Is er bijvoorbeeld voldoende geld om de juiste mensen op de juiste plek te zetten? Er is nog geen 200 mln. volgens mijn collega Dezentjé Hamming. Hoe staat het met het contract en de afspraken met de provincies en de drie grootstedelijke regio’s? Voor dat waanzinnig werk geef ik de minister mijn complimenten. Maar wat als er een tekort is en er is al een crisis binnen een bureau?

De minister heeft beloofd eind 2009 de wachtlijsten landelijk weg te werken. Kan de minister mij garanderen dat binnen Bureau Jeugdzorg Amsterdam 1 januari 2009 de wachtlijsten zijn weggewerkt? Dat is de afspraak met de wethouder, maar ik wil ook graag dat de minister mij dit garandeert.

Dan heb ik een concrete oplossing voor een concreet probleem, en dat is echt het laatste punt dat ik wil inbrengen. Er is al genoeg gezegd over de toetsing; de Bureaus Jeugdzorg in samenwerking met de raad. Dat loopt niet goed. Als kinderen uit huis worden geplaatst is dat al moeilijk, maar de situatie moet ook veilig zijn als zij teruggeplaatst worden. Ik wil graag, vanaf gisteren eigenlijk, dat de raad altijd aanschuift bij een Bureau Jeugdzorg als er een teambespreking is, waarbij Bureau Jeugdzorg terugplaatsing op de agenda heeft staan. Wat is hiervan de winst? Er is tijdwinst, want er is een parallelle planning in plaats van een seriële, de bureaucratie neemt af en Bureau Jeugdzorg kan ter plekke aanvullende informatie leveren. Men boekt tijd en ik denk dat het belangrijk is dat zij met elkaar om de tafel zitten als deze beslissing wordt genomen door een gezinsvoogd.

Wij hebben respect en bewondering voor alle medewerkers, de 25 000 of 26 000, binnen de Jeugdzorg. Ik wil wel het probleem van de ouders aan de orde brengen. Wat is de consequentie van alles wat er nu niet goed gaat, en dan druk ik mij eufemistisch uit, voor de ouders die te maken met het gezinsvoogdijwerk en de Raad voor de Kinderbescherming? Daar horen wij niemand over. Ik kan mij voorstellen dat zij door de bomen het bos niet meer kunnen zien. Sterker nog: wat voor consequenties heeft dit voor de samenwerking?

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Voorzitter. Een overheid die zegt dat zij de veiligheid van kinderen die haar zijn toevertrouwd niet kan waarborgen, is een totaal schokkend gegeven. Wij zijn vier jaar na Savanna en allerlei verbetertrajecten zijn doorgevoerd. Deze minister voor Jeugd en Gezin, die daarvoor verantwoordelijk is, zegt zich zorgen te maken. Wat mij betreft lijkt dit op dweilen met de kraan open. Het is echt schokkend wat hier gebeurt. Natuurlijk zijn er verbetertrajecten en natuurlijk kunnen wij nooit voorkomen dat er nieuwe Savanna komt. Maar nu, vier jaar na Savanna, stel ik vast dat wij weliswaar op de goede weg zijn, maar nog lang niet daar waar wij gaan komen.

De Deltamethode is al een paar keer aan de orde geweest: 70% is ingevoerd, de rest niet. Als ik kijk naar de omstandigheden die deze minister moet gaan creëren om te komen tot een goed geoliede machine om die kinderen en gezinnen zo goed mogelijk te helpen, dan zie ik meerder problemen. Eén heel groot probleem doemt echter op: de krapte op de arbeidsmarkt. Wij hebben een tekort aan goed opgeleide medewerkers, een enorm verloop, en een slecht imago van de sector dat ook niet aantrekt. Wij krijgen te maken met een toenemend aantal jeugdbeschermingszaken. Ik hoop trouwens ook dat dit zo is, want wat mij betreft moet die meldingsplicht verplicht worden. Laten wij eerlijk zijn, huisartsen, tandartsen, fysiotherapeuten en ziekenhuizen melden onvoldoende kindermishandeling. Als wij in een situatie geraken dat zij dat wel gaan doen, en ik heb toch sterk de indruk dat wij die slag gaan maken, dan komen er nog meer gevallen en hebben wij nog meer personeel nodig. Dat personeel is er gewoon niet. Wij hebben hier met een gigantisch probleem te maken. De caseload moet verminderen, ook daar komt extra druk op. Wat zijn de beleidsvoornemens van de minister om dit gigantische probleem op te lossen? Hetzelfde probleem speelt trouwens ook in de zorg. Ik denk wel dat wij vooruit moeten kijken; ik overweeg een motie op dit punt. Ik weet dat de sector er wel mee bezig is, maar het is gewoon niet genoeg en het blijft dweilen met de kraan open. Ik denk ook aan de wachtlijsten. De minister heeft bijna 200 mln. toegezegd om die wachtlijsten te hebben opgelost tot 2010. Maar hoe gaan wij dat doen met onvoldoende opgeleide krachten? Binnen het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is daar een plan voor. Ik zou dat eigenlijk ook hier willen hebben.

Dan de toetsing; er is mij iets niet helemaal duidelijk. Op een gegeven moment zijn er criteria aan de hand waarvan een kind uit huis wordt geplaatst of onder toezicht wordt gesteld. Logischerwijs zou ik zeggen dat diezelfde criteria worden gehanteerd om te zorgen dat het kind weer veilig in een gezin terecht komt. Daar gaat het dus mis. Ik begrijp dat niet. Waarom zijn er dan andere criteria? De gezinsvoogd, hebben wij een aantal jaren geleden in de Kamer gezegd, zou dan nog getoetst moeten worden door de Raad voor de Kinderbescherming. Hebben wij hier nu niet een extra bureaucratische moloch te pakken? Is die toetsing eigenlijk wel effectief? Moeten wij niet kijken of dat allemaal wel goed gaat? In hoeverre draagt die toetsing bij aan de veiligheid van de kinderen?

Een ander punt is of de kinderen die nu te maken hebben met een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, niet alsnog een risicotaxatie kunnen krijgen. Dat is natuurlijk heel logisch; waarom is dat er nu al niet? Wat is dan nu de rem of het probleem, de drempel om dat niet te willen?

De voorzitter: Uw laatste punt.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Ja, dat is het probleem, ik heb zoveel punten. Dat geldt waarschijnlijk voor iedereen. Ik denk dat ik het hierbij laat en voldoende vragen heb gesteld.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. «De hedendaagse jeugdzorg is een goedbedoelde ramp. Wij kunnen gezinnen met problemen niet effectief en tijdig helpen. De verbeteringen van de laatste jaren zijn druppels op een steeds heter wordende plaat. Hoe is het nu te verklaren dat de jeugdzorg zo kan falen? Onwil is het zeker niet, onvermogen evenmin. Geldgebrek speelt wel een rol, maar is geen afdoende verklaring. De belangrijkste verklaring is een verkeerd, door en door bureaucratisch idee over wat goede hulp is en hoe die tot stand komt». Dit zijn enkele zinnen uit een artikel dat mijn zeer gewaardeerde partijgenoten en voorgangers, Evelien Tonkens en Marijke Vos, vier jaar geleden in dagblad Trouw schreven. Nu, een hele kabinetsperiode later, blijkt het artikel actueler dan ooit. Toen waren dit soort geluiden in de politiek zeldzaam. Nu klinken zij steeds luider. Ik hoor zelfs coalitiepartijen openlijk twijfels uiten.

Een goedbedoelde ramp dus. Waar zal ik deze keer beginnen? Laat ik beginnen met Bureau Jeugdzorg Amsterdam. Ook hier geldt: waar moet ik beginnen? Het nieuwste en meest choquerende bericht dan maar. De veiligheid van kinderen die onder toezicht staan van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam is onvoldoende. Zij lopen een te groot risico op verwaarlozing, mishandeling of misbruik. Dit bericht volgt op berichten over conflicten tussen de ondernemingsraad en de directie, het uiteindelijke vertrek van de directeur, opgepot geld, terugbetalen van subsidies, vacaturestops, salarissen van interim-managers, slechte werksfeer, hoog verloop en ga zo maar door. Wethouder Asscher heeft het zwaarste middel in zijn bereik, de aanwijzingsbevoegdheid, terecht gebruikt. Mijn eerste vraag aan de minister: zijn er meerdere gemeenten waar een aanwijzing toegepast zou moeten worden? De tweede vraag is: Lodewijk Asscher heeft zeer ambitieuze afspraken gemaakt met Bureau Jeugdzorg Amsterdam om de wachtlijsten eind dit jaar weggewerkt te hebben. De vraag is of het haalbaar is, maar in ieder geval spreekt er een duidelijke ambitie uit. Hoe staat het met de gesprekken? Ik denk dat dat ook te maken heeft met het wegwerken van de wachtlijsten.

Er zijn twee dingen die mij de afgelopen dagen nogal bezig hebben gehouden en die ik gewoon niet kan begrijpen. Ten eerste heeft volgens een vakbondsbestuurder van de AbvaKabo ook de raad van toezicht gefaald. Wat is daarvan de consequentie? Ik heb zelf van de GroenLinks-fractie in Amsterdam meegekregen dat vergaderingen soms een dag van te voren worden afgezegd; vergaderingen waar heel belangrijke dingen worden besproken. Er zijn nog meer signalen van een lakse houding van de raad van toezicht. De tweede en meest pijnlijke constatering is dat de voormalige directeur naar huis is gestuurd met een grote zak geld. Als dat zo is, roep ik de minister op om dat geld onmiddellijk terug te eisen. Ik wil daar graag een heldere reactie op van de minister. Ik overweeg hier ook het initiatief te nemen.

Ik zei het net niet voor niets: waar moet ik beginnen? De Inspectie Jeugdzorg heeft nog meer pijnlijke conclusies getrokken. Daar zijn wij de Inspectie, die het moet doen met circa 29 inspecteurs voor heel Nederland en ook nog eens moet bezuinigen van het kabinet, zeer erkentelijk voor. De Raad voor de Kinderbescherming houdt onvoldoende toezicht op de veiligheid van kinderen uit probleemgezinnen. De gezinsvoogden maken risicotaxaties op basis van een niet pluisgevoel en niet op basis van objectieve modellen. Soms is het kind al teruggeplaatst bij de ouders voor de raad de risico’s daarvan heeft kunnen analyseren. De belangrijkste vraag van dit debat heeft mevrouw Sterk al gesteld: wat gaan wij doen met kinderen die teruggeplaatst zijn in een probleemgezin, waarvan de risico’s niet getaxeerd zijn? Wij moeten dat onmiddellijk opnieuw taxeren en als die kinderen onveilig zijn, dan moet dat ook consequenties hebben voor waar zij verblijven.

Ik word inmiddels duizelig van de wekelijkse roep om meer bevoegdheden van wethouders, burgemeesters en dan vaak om sneller onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen. Die roep gaat vaak gepaard met een gebrek aan kennis van zaken. Iedereen die weet hoe het eraan toegaat bij jeugdzorg, weet dat wij een nog grotere toestroom in de jeugdzorg niet eens aankunnen. Wij hebben onze eigen zaken niet eens op orde. Het kan toch niet zo zijn dat als de overheid de taak van de ouders overneemt, dat kind opnieuw een risico loopt op mishandeling en verwaarlozing? Ik heb in een eerder debat de vraag aan de minister gesteld of er sprake is van een Savanna-effect? Toen zei hij van niet en ik ben benieuwd wat zijn antwoord vandaag is.

De minister koerst op iets met een Deltamethode, de MOgroep gaat een risicotaxatie maken voor kinderen waarvoor de Deltamethode nog niet is ingevoerd, de Bureaus Jeugdzorg hebben een integraal veiligheidskader opgesteld in de zomer en er is nog een verbetering in indicatiestelling: het VIB-traject. Ik geloof dit niet meer, moet ik u eerlijk zeggen. Weer nieuwe onderzoeken en nieuwe trajecten binnen het bestaande kader. Ik steun die verbetertrajecten natuurlijk, maar inmiddels begint de vraag of het gehele systeem eigenlijk wel het juiste is, steeds meer in zicht te komen. Ik houd geen pleidooi voor een parlementair onderzoek; ik kan tellen en ik weet dat daar geen meerderheid voor is. Maar tijdens de begrotingsbehandeling zal ik het initiatief nemen om een alternatief voor te stellen. Vandaag is daar niet het juiste moment voor, maar ik wil wel een eerste aanzet leveren. Is de minister bereid om in ieder geval te onderzoeken of de Raad voor de Kinderbescherming en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling samen kunnen gaan? Het blijft mij verbazen dat beide instellingen los van elkaar opereren. Mevrouw Bouchibti wil dat zij bij elkaar aan tafel gaan zitten. Het lijkt mij niet meer dan logisch dat zij dat nu al doen; het gaat erom dat zij samengaan met elkaar. Ik weet dat de één meer zorggericht is en de ander meer juridisch, maar het lijkt mij dat er geen dubbel werk gedaan moet worden. Dit zou een oplossing kunnen zijn.

Tot slot de gezinsvoogden. Wij gaan toe naar een systeem waarin gezinsvoogden nog maar vijftien kinderen onder hun hoede hebben. Wat gebeurt er als een gezinsvoogd zestien kinderen heeft? Wie maakt daar bezwaar tegen, hoe regelt men dat? Wij kijken nu alleen naar de kwantiteit; wat als een gezinsvoogd vijf zware gevallen heeft? Hoe telt dat dan mee? Want volgens experts is dat eigenlijk al meer dan genoeg.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik heb twee opmerkingen. Ten eerste: u steunt die verbetertrajecten, maar heeft u er vertrouwen in of niet? Vertrouwt u het wel, maar steunt u het niet? Dat is onduidelijk. U doet de mensen die al die verbetertrajecten moeten doorvoeren tekort als u zegt dat u er eigenlijk geen vertrouwen in hebt. Dat vind ik jammer. Ten tweede: u bent bijna altijd goed ingelicht, maar u moet wel kijken naar het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en de taak van de Raad voor de Kinderbescherming. Ik denk dat het niet goed is als die verschillende taken bij elkaar worden gebracht, omdat zij uiteenlopend werk doen. Als u dat onderzoekt en leest, denk ik dat u tot dezelfde conclusie komt. Wat belangrijk is, is het idee om een vrijwilliger bij Bureau Jeugdzorg weg te halen.

De voorzitter: Het is niet bedoeling dat als u een vraag stelt, u nieuwe punten in de discussie brengt.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb vertrouwen in de mensen, niet in het systeem. Dat is eigenlijk de hoofdboodschap. Daarom zal ik daarop ook het initiatief nemen. Ik wil een voorbeeld geven over dat verbetertraject. Wij komen vandaag tot de conclusie dat de Raad voor de Kinderbescherming onvoldoende toezicht houdt op de veiligheid van kinderen uit probleemgezinnen. Een aantal jaar geleden trokken wij diezelfde conclusie en kwamen wij met het verbetertraject «Beter Beschermd». Dat heeft niet opgeleverd wat het zou moeten opleveren. Ik steun die verbetertrajecten allemaal, maar de wijze waarop wij het systeem hebben ingericht, zal ertoe leiden dat die verbetertrajecten nooit volledig tot wasdom komen en dat de veiligheid van kinderen, die wij sowieso nooit voor de volle honderd procent kunnen garanderen, niet eens voor een acceptabel percentage kan worden gegarandeerd. U maakt net bezwaar tegen de SP over de stelselwijziging, volgens mij was het de fractieleider van de PvdA die tijdens de algemene politieke beschouwingen een gelokaliseerde stelselwijziging heeft voorgesteld in de vier grote steden (G4).

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Wij zijn weer helemaal terug. De één wil wel verbetertrajecten, de ander niet. De systemen moeten veranderd of niet. Ik ga het daar allemaal niet over hebben. Als jeugdzorg inschat dat een uit huis geplaatst kind weer bij de ouders kan wonen, moet de Raad voor de Kinderbescherming toetsen of dat inderdaad veilig is. Dat gebeurt, lees ik, niet, of soms. Hoe is dit mogelijk? Dit is toch zo basaal als het maar zijn kan. Als een kind voor het eerst naar school fietst, gaat een betrokken ouder toch stiekem meefietsen of het veilig aankomt? Dat doe een betrokken ouder die oog heeft voor het kind en liefde voelt, een paar keer om te zien of dat inderdaad ook zo blijft. De minister zou die ouder moeten zijn voor de kinderen die in die situatie zitten. Ik lees ook dat een kind soms is teruggeplaatst bij de ouders, voordat de raad de risico’s daarvan heeft kunnen analyseren. Bij één van de raadslocaties doet men dat zelfs helemaal niet. Het zou voor het kind en het gezin te ingrijpend zijn, als uit de toets zou blijken dat het risico te groot is en het kind opnieuw weggehaald moet worden. Ik schrik daarvan: ik kan daar gewoon niet bij. Is dit de wijze waarop het kind centraal wordt gesteld? Dan vrees ik dat, welke oplossing men ook kiest, wij er niet zullen komen. Ik wil weten waarom basale regels als voorcontrole en nacontrole bij terugplaatsing niet standaard gebeuren? Waarom moeten wij er weer een systeem opzetten? Dit is toch zo natuurlijk als ik weet niet wat? Hoe kan het dat dit soort basale zaken vergeten wordt, terwijl aan de andere kant het ene op het andere systeem verzonnen wordt om die veiligheid van kinderen te waarborgen? Is het de bureaucratie, want ik denk inderdaad dat die inmiddels «sky-high» is? Zijn het de wachtlijsten of is het de cultuur?

Wat het ook is, de minister heeft de leiding. Ik heb niet weer een zoveelste onderzoek nodig. Ik weet nog dat ik hier net in de Kamer was in 2004 en, ik meen, mijn eerste motie een onderzoek naar alle problemen en de oplossingen in de jeugdzorg was; de minister heeft die toen ook gesteund. Wij hebben daar ook een rapport op gekregen; wij weten op zich wel wat er mis is. Ik heb stevig leiderschap nodig. Ik vraag de minister echt, en ik denk dat hij het ook wil want volgens mij is hij wel begaan met deze kinderen, om met de vuist op tafel te slaan. Die basale dingen hadden al jaren geleden moeten gebeuren, die kunnen nu ook gebeuren. De rechter is daar niet voor nodig, als men de voor- en de nacontrole gewoon doet.

Ik heb in eerdere debatten met de minister mijn mening over risicoanalyse van ieder kind niet onder stoelen of banken geschoven. Ik zie nog steeds niet in dat voor ieder kind een waslijst aan vragen moet worden ingevuld omdat, nog los van het privacyaspect, de minister de dingen die niet goed lopen in de jeugdzorg probeert op te lossen door een systeem. Maar ik heb ook gezegd dat wij voor kinderen die hulp nodig hebben, en iedere keer hebben wij hier weer debatten over kinderen die in dat systeem zitten, alles op alles moeten zetten om dat goed voor elkaar te krijgen. Dan kan het mij ook niet schelen hoeveel vragen men aan wie dan ook stelt. Maar dat die oplossing moet komen, dat is voor mij een ding dat zeker is.

Dat vanuit het hart, zal ik maar zeggen. Ik heb nog een punt over de krappe arbeidsmarkt. In de zorg hebben wij 500 000 extra medewerkers nodig; dat zal ook een effect hebben op jeugdzorgland. Zeker als wij zien dat het beeld over jeugdzorg niet positief is. Wij zullen veel meer zeilen bij moeten zetten om straks die medewerkers te krijgen die inderdaad die basale dingen, die iedereen eigenlijk kan verzinnen, ook kunnen gaan doen. Wat gaat de minister daaraan doen?

Mijn laatste punt is Icesave. De provincies hebben ook allerlei gelden bij Icesave ondergebracht. Wat voor consequenties heeft dat voor de gelden in de jeugdzorg?

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. De Raad voor de Kinderbescherming voert zijn taak drie jaar na de kritiek wegens Savanna nog steeds niet naar behoren uit. Wij hebben het al zo vaak gehoord hier aan tafel vandaag. De raad behoort de beslissing van gezinsvoogden om kinderen weer terug te laten keren naar hun gezin van een onafhankelijke toetsing te voorzien. Maar soms is een kind al teruggeplaatst voordat de raad de risico’s daarvan heeft kunnen analyseren. Soms wordt daarna helemaal niet meer getoetst, omdat dat voor het kind en het gezin te ingrijpend zou zijn, als uit die toets zou blijken dat het risico te groot is en het kind opnieuw weggehaald zou moeten worden.

Wie is er nou verantwoordelijk voor deze organisatorische rotzooi? Het is een zooitje, als men het mij vraagt. Er is sprake van een rotzooicultuur als wij het hebben over terugplaatsingen, als wij het hebben over de overdracht van dossiers die mondeling en onzorgvuldig gebeurt, als wij het hebben over het onvoldoende overdragen van informatie, de onduidelijkheid die er is met betrekking tot de criteria van de raad. Mijn indruk is dat die bestuurders zich momenteel alleen maar bezighouden met vertrekbonussen en de exorbitante salarissen van de interimmers. Het is echt hoog tijd voor die vuist op tafel, waar hier om gevraagd wordt. De minister moet zeggen: zo gaan wij het doen. Hij is systeemverantwoordelijkheid, maar al die tijd dat hij met dat systeem bezig is, heb ik maar één conclusie: er is helemaal geen systeem. Dit is een typisch staaltje van de nieuwe kleren van de keizer; wij hebben het allemaal over een systeem dat er simpelweg niet is.

Moet het takenpakket van de Bureaus Jeugdzorg niet veel meer toegespitst worden op een aantal van de meest ernstige problemen, zoals mishandeling, misbruik, jeugdprostitutie en de loverboys? Moeten juist niet die onderwerpen de taken zijn van de Bureaus Jeugdzorg en kunnen de andere taken niet naar de Centra voor Jeugd en Gezin overgeheveld worden, als die er dan toch moeten komen? Leg mij het maar uit, want het systeem is er niet. Ik ben bang dat als wij zien hoe langzaam deze trein loopt het hele systeem er ook niet gaat komen.

Antwoord van de minister

Minister Rouvoet: Voorzitter. In dit spoeddebat, spoed-AO, over jeugdbescherming bespreken wij drie kritische rapporten omtrent jeugdbescherming: risicomanagement bij de Bureaus Jeugdzorg, bij de gezinsvoogdij en de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming. Er zit natuurlijk een samenhang in, daar is door een aantal woordvoerders al terecht op gewezen; ze zijn te onderscheiden, maar zijn niet gescheiden.

Als ik dit soort rapporten aangeboden krijg, heb ik altijd wat dubbele gevoelens. Aan ene kant word ik niet blij als de Inspectie tot het oordeel komt dat op een aantal punten de kwalificatie zorgelijk van toepassing is. Het gaat ten slotte om de toezichthoudende kwaliteit van de jeugdzorg en de jeugdbescherming. Ik heb in mijn brief ook aangegeven dat ik dat oordeel deel van de door de Inspectie gesignaleerde tekortkomingen in de vorm van samenwerking, de toetsende taak, het nakomen van de gemaakte afspraken rondom de Deltamethode en het risicomanagement. Aan de andere kant, en een aantal woordvoerders heeft dat ook gezegd, ben ik erg ingenomen met het feit dat die rapporten er liggen. Want als het ergens in de keten van de jeugdzorg en jeugdbescherming niet goed werkt of nog beter moet, dan wil ik dat wel weten. Zodat wij, met ieders verantwoordelijkheden daarbij in achtnemend, kunnen sturen op die verbeteringen en verbetertrajecten. Ik ben ook wel weer blij dat de Inspectie tegelijkertijd signaleert dat naar aanleiding van haar onderzoeken een aantal verbetertrajecten zijn ingezet, die ook de Inspectie het vertrouwen geven dat wij nu die stappen kunnen zetten die nog nodig zijn. Ik kom straks uiteraard nog op wat ik sinds de publicatie van de rapporten maandag zelf nog heb gedaan en met mensen heb besproken. De Inspectie betoont zich positief over een aantal ingezette verbetertrajecten van de Bureaus Jeugdzorg, het veiligheidskader en de verbeterplannen van jeugdzorg en de toetsende taak. Maar het moet wel gebeuren. Die tegenstrijdige gevoelens heb ik; ik ben niet blij met de resultaten, maar wel blij dat wij er zicht op hebben, zodat wij ermee kunnen werken.

Wij hadden, een aantal van de leden heeft daar terecht op gewezen, afgesproken en wij wilden met ons allen om goede redenen, dat die Deltamethode integraal zou zijn ingevoerd op 1 januari 2009. Wij hebben niet voor niets weer het belang gelegd op die toetsende taak van de raad waar het gaat om de beslissing tot terugplaatsing na uithuisplaatsing van de kinderen. Dat is ook in het belang met het oog op de veiligheid van de kinderen. Dat staat in ieder geval voor mij centraal. Bij alles wat ik hierna zal zeggen over verklaringen, mag het geen verontschuldiging zijn voor het niet volledig, niet systematisch of niet voldoende tegemoet komen aan de veiligheid van de kinderen. Dat is de kerntaak van de jeugdbescherming; daar gaat het hierover. Ik zal straks nog een paar vragen beantwoorden die gesteld zijn over aanpalende domeinen: over jeugdzorg, het Elektronisch Kinddossier (EKD) en de discussie daarover, waarnaar mevrouw Koşer Kaya verwees, en de jeugdgezondheidszorg. Dat is een iets verder verwijderd verband, maar ik zal wel iets over die verschillende onderwerpen zeggen. De kern bij de jeugdbescherming is echter het zo goed mogelijk borgen van de veiligheid van de kinderen. Dat is ook de centrale taak van de jeugdbescherming, de gezinsvoogdij bij de Bureaus Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Als dat niet voldoende is, moet het beter en wel zo snel mogelijk. Dat is ook wat mij voor ogen stond bij de afspraken die ik de afgelopen dagen gemaakt heb. Ik ben de Inspectie erkentelijk dat zij die rapporten heeft gepubliceerd zodat wij kunnen kijken hoe wij die kwaliteitsslag in de jeugdbescherming en de jeugdzorg verder vorm kunnen geven.

Ik haal uit die rapporten wel heel duidelijk dat de Inspectie niet zegt dat er nu geen veiligheid gewaarborgd is. Dat is op zijn minst een nuance die anders is dan bij een aantal woordvoerders naar voren kwam. Ik hoorde mevrouw Sterk heel nadrukkelijk zeggen: kinderen blijken niet veilig te zijn in de handen van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Dat vind ik nogal een statement en dat staat in ieder geval niet in de rapporten van de Inspectie. De Inspectie zegt wel dat de veiligheid via het risicomanagement niet voldoende en niet systematisch is geborgd, en dat de toetsende taak van de Raad voor Kinderbescherming van niet voldoende kwaliteit is en niet voldoende plaatsvindt. Ook worden er vaak niet voldoende onderbouwde beslissingen van de gezinsvoogdij voorgelegd. Maar stellingen, dat die kinderen niet veilig zijn en dat de raad niet toetst, kan men in ieder geval niet op de Inspectierapporten baseren. Ik vind dat goed om nog even aan te geven. Het bewustzijn bij de partners in de keten is er absoluut, er zijn de nodige acties ondernomen, maar de Inspectie stelt vast, en ik doe dat ook, dat het niet het tempo en het niveau heeft dat de Kamer, ik en de samenleving mogen verwachten. Daar ga ik uiteraard op inzoomen. Het beeld echter, dat ik soms in de media tegenkom, dat er de afgelopen jaren helemaal niets gebeurd zou zijn, dat vind ik in die inspectierapporten niet terug.

Ik wil doorgaan over die veiligheid. De rapporten raken elkaar daar natuurlijk, dat heb ik aangegeven. Maar soms krijg ik de indruk, ook uit de discussies in de media, dat als wij de Deltamethode niet toepassen, er niet op de veiligheid van het kind wordt gelet. Die stelling wordt hier niet verkondigd en dat is ook niet wat de praktijk van de gezinsvoogdij oplevert. De kerntaak van de gezinsvoogdij is nu juist om naar de veiligheid van het kind te kijken. Waarom is dan toch die Deltamethode zo belangrijk? Omdat, dat hebben wij al eerder met elkaar besproken, die Deltamethode meer systematisch en gestructureerd let op die veiligheid: in samenwerking met de gezinnen en met aandacht voor de kernbeslissing zoals dat dan heet in het Handboek Deltamethode. Het is dus een systematische taxatie van de risico’s: het risicomanagement. Dat is een heel belangrijk onderdeel van de Deltamethode. Het betreft meer systematische aandacht voor de veiligheid en de risico’s, dan de manier waarop de gezinsvoogdij op de klassieke wijze werkt bij ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. Daarom vindt de sector, daarom vind ik, daarom vindt de Kamer, het zo belangrijk dat wij die Deltamethode invoeren. Maar de Deltamethode is meer: daar zit ook de caseloadverlaging in, de kernbeslissing en de samenwerking met de gezinnen. Hoe rusten wij nou die gezinnen toe en pakken wij dat hele traject goed beet in samenspraak met die gezinnen; hoe betrekken wij die erbij? Het onderdeel risicomanagement is echter voor mij in dit debat een cruciaal element van de Deltamethode, en mag wat mij betreft niet ter discussie staan.

Ik kom uiteraard terug op de oorzaken van het probleem: het personeelsverloop, personele problemen, het imago van de sector, de toename van zaken. Mevrouw Langkamp heeft erop gewezen en mevrouw Dezentjé Hamming gaf ook een heel heldere analyse. Ik ben het met ook met mevrouw Langkamp eens dat wij willen dat er meer zaken komen, opdat die kinderen veilig kunnen zijn. Dat zijn, denk ik, belangrijke elementen. Wij moeten wellicht tot de conclusie moeten komen dat een aantal majeure ingrepen en processen binnen de jeugdbescherming, de methodische vernieuwing, echt zijn beslag moeten krijgen en dat dat wat meer tijd vraagt. Mijn houding is dan: tot uw dienst. Maar niet op het punt van het risicomanagement. Dat onderdeel van Delta moet topprioriteit krijgen en wil ik conform de eerder gemaakte afspraken niet later dan januari 2009 ingevoerd hebben. Dat zijn de afspraken die wij gemaakt hebben en daar wordt op toegezien, zoals ik in mijn brief heb aangegeven. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag wat ik gisteren met de provincies heb besproken. De provincies, het Interprovinciaal Overleg (IPO) zeiden letterlijk: «met hart en ziel». Men is er zeer van doordrongen dat dit echt nodig is. Laat ik dit voorop stellen: wij kunnen geen dag langer wachten met de veiligheid, en dus met de risicotaxatie en het risicomanagement, dan wij hebben afgesproken. Dat onderdeel van Delta heeft echt meerwaarde ten opzichte van de huidige werkwijze.

De heer Dibi (GroenLinks): Wat de minister nu zegt, is ook al eerder gezegd. Toen ging het om het verbetertraject «Beter Beschermd». Toen zijn er ook hernieuwde afspraken gemaakt tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg. Toen is ook geconstateerd dat het beter ging. Nu hoor ik u opnieuw zeggen dat het met dit verbetertraject, met deze Deltamethode, allemaal beter zal gaan. Waarom zal het nu anders gaan? Kunt u dat duidelijk uitleggen?

Minister Rouvoet: Ik denk dat ik de essentie heb aangegeven. Ik heb genoteerd dat hij er niet meer in gelooft. De jeugdbeschermers geloven er wel in en ik geloof er ook in dat de Deltamethode een betere basis biedt voor het structureel monitoren van de veiligheid van de kinderen. Ik weiger mee te gaan in het fatalisme van de heer Dibi, die niet meer in al die verbetertrajecten gelooft. Ik wil, zoals wij eerder afgesproken hebben, dat wij beter op die veiligheid letten. Het is niet ter discussie geweest in de sector, en ik verwijs ook naar eerder Kamerdebatten, of de Deltamethode de jeugdbeschermers beter in staat stelt om de veiligheid van kinderen beter te borgen. Als wij dat vinden, is er wat mij betreft geen ruimte voor concessies over het tijdstip wanneer dit onderdeel van de Deltamethode wordt ingevoerd, per 1 januari 2009.

Een aantal van u heeft gevraagd, u vraagt het nu ook, is dat een 100% garantie dat er nooit meer iets fout kan gaan? Meneer Dibi, er is geen systeem of methode waarmee wij kunnen garanderen dat geen kind ooit meer in de problemen komt. Was dat er maar. Het is ook geen haarlemmerolie waarmee wij al de problemen kunnen verhelpen. Maar ik ben er vast van overtuigd dat het ons beter in staat stelt om voor de veiligheid van de kinderen te zorgen. Op dat punt, van het risicomanagement en de risicotaxatie, doe ik geen concessies over de planning.

De heer Dibi (GroenLinks): Wanneer men bewindslieden vraagt om hun verantwoordelijkheid te nemen en garanties te geven, zeker als zij de verantwoordelijkheid van de ouders overnemen, dan zeggen zij heel vaak dat garanties alleen bij stofzuigers komen. Ik heb net in mijn inbreng gezegd dat die 100% garantie nooit kan worden gegeven. Ik geloof wel in de verbetertrajecten; ik geloof niet in het systeem. Ik geloof wel in de mensen, maar ik geloof niet dat onze inrichting zal leiden tot een echte verbetering. Mijn vraag aan u is, en dat kunt u nog steeds niet goed uitleggen, waarom het met dit verbetertraject anders zal gaan? Als het ander zal gaat, wanneer de Deltamethode voor de volle honderd procent is ingevoerd, geeft u dan de garantie? Wat is dan het percentage waarop wij gaan zitten? Wat is de concreet afrekenbare doelstelling? Hoe vaak komt het dan nog voor dat er verkeerd getaxeerd wordt; dat een kind teruggeplaatst wordt in een gezin zonder dat er goed getaxeerd is? Kunt u dat dan aangeven?

Minister Rouvoet: De heer Dibi vraagt het onmogelijke. Hij vraagt in hoeveel gevallen wordt er nog een verkeerde taxatie gemaakt, als wij de Deltamethode hebben ingevoerd? De vraag is: hoe beoordeelt men met 100% zekerheid of een taxatie goed of fout is geweest? Die 100% garantie dat zij de goede taxatie maken, kunt u niet van de gezinsvoogden vragen. Meneer Dibi, ook jeugdzorg, ook jeugdbescherming is mensenwerk en het is verdraaid lastig werk. Want waar gaat het om bij gezinsvoogden? Die moeten de gedragingen van mensen in de gezinssituatie, van ouders, taxeren, daar de risico’s van kinderen uit afleiden en daarop acteren om in het belang van het kind een goede beslissing te nemen. Dat is een ongelofelijk ingewikkeld proces. Dat kan men doen op zijn ervaring, op goedbedoelde intenties, op een niet pluisgevoel. Ik vind dat allemaal van belang, want zonder dat werkt het ook niet, maar wij hebben methodische instrumenten nodig om ze beter toe te rusten om dat nog beter te doen. De Deltamethode, dat is de overtuiging van al die professionals die ermee werken, maakt hen beter in staat om die taxatie te maken. Maar natuurlijk is er geen garantie op 100% goede beslissingen.

Hetzelfde geldt voor de toetsende taak van de raad. De raad moet in staat worden gesteld om op basis van goed onderbouwde beslissingen, met alle informatie, tijdig, niet als het al gebeurd is, te kunnen toetsen aan de hand van heldere criteria. Die beslissing om een kind terug te plaatsen wordt, gelet op de huidige situatie en gelet op de continue, constante, systematische risicotaxatie, genomen door de gezinsvoogdij en Bureau Jeugdzorg. Dit wordt in een team gedaan, niet door één persoon. Dat is ook een onderdeel van de Deltamethode. Hier ligt huiswerk voor de raad, want die toetsende taak wordt op dit moment niet goed uitgevoerd in alle gevallen, maar ook huiswerk voor de Bureaus Jeugdzorg en de gezinsvoogdij om dat goed te doen, vanaf januari 2009.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Het probleem zit hier in de voor- en de nacontrole en de samenwerking. Natuurlijk als de caseload te hoog is, moet men wat aan de caseload doen. Natuurlijk zou zo’n Deltamethode daarin kunnen helpen. Feit blijft wel dat die basale zaken te allen tijde als een kind wordt geplaatst, voor- en nagecontroleerd moeten worden of ze allemaal goed zijn en goed zullen gaan. Ook als de workload «sky-high» is. Aan dat laatste moeten wij als politiek wat doen. Ik hoor van de minister niet dat hij die eis bij al die jeugdinstanties heeft neergelegd. Daar hebben wij geen systeemwijzigingen voor nodig en dat wil ik graag horen van de minister.

Minister Rouvoet: Ik ben het met het laatste zeer eens: daar hebben wij geen systeemwijzigingen voor nodig. Ik doel nu niet op de stelseldiscussie jeugdzorg; ik heb een aantal van uw opmerkingen daarover gehoord. Laat ik daar één opmerking over maken. Wij krijgen die discussie naar aanleiding van de evaluatie echt wel. Welk stelsel van bestuurlijke verantwoordelijkheden wij ook het beste achten, de provincies of anderen, wij hebben altijd de gezinsvoogdij. Nu zit die bij de Bureaus Jeugdzorg maar in een ander denkbaar systeem kan die onder een andere bestuurlijke verantwoordelijkheid hangen. De problemen die zich binnen de gezinsvoogdij afspelen, en daar hebben wij het vandaag over, zijn niet opgelost door het stelsel van bestuurlijk verantwoordelijkheden aan te passen.

Mevrouw Koşer Kaya heeft gelijk, maar zij heeft het mij wel kunnen horen zeggen; voor- en nacontrole is precies de essentie. Niet alleen voor en na, maar ook tussentijds, voortdurend. Dat is wat ik bedoel met risicomanagement. Op het moment dat de vraag naar ondertoezichtstelling en eventueel naar uithuisplaatsing aan de orde komt, hoort bij de gezinsvoogdij direct dat systeem van risicotaxatie en risicomanagement in werking te treden. Er is voor- en nacontrole en tussentijdse controle op alle belangrijke momenten. Daarom hecht ik zo aan het risicomanagement: dat onderdeel van de Deltamethode. Ik ben het zeer met u eens.

Ik voeg eraan toe dat dit niet stopt, door de bank genomen, op het moment dat een kind na uithuisplaatsing weer teruggeplaatst wordt. Laten wij even aannemen dat die toetsende taak van de raad goed wordt uitgevoerd. Dat wil zeggen dat als de gezinsvoogdij vindt dat de risico’s en de veiligheidssituatie zijn veranderd zodat het kind terug kan naar het gezin, de raad dit toetst dat op grond van heldere criteria en zegt of hij het daarmee eens is en het kind teruggaat. Dan trekt men niet de handen van het kind af. In de praktijk loopt naast de uithuisplaatsing de ondertoezichtstelling vaak door. Ook dan is het van belang dat de Deltamethode gewoon doorwerkt. Dat zit dan zo in de genen van de gezinsvoogden, dat er ook dan nog wordt gelet op risico’s die zich misschien eerder niet voordeden of niet voorzien waren. Wij laten een kind niet zomaar los, ook niet na terugplaatsing in het gezin.

Voorzitter. Een aantal woordvoerders heeft erop gewezen; wij weten dat er een hoop gebeurd is en dat er een hoop op de sector is afgekomen. Dat geldt niet alleen voor de provinciale jeugdzorg, daar hebben wij het vandaag niet of minder over. Die Deltamethode is heel belangrijk en vergt ook heel veel. Mevrouw Dezentjé Hamming, maar ook anderen, hebben er op gewezen dat, als wij zo’n methode hebben en willen dat de hele sector overal in Nederland daarmee gaat werken, het een extra taak voor de meer ervaren gezinsvoogden is om zich die methode eigen te maken en weer over te dragen aan nieuwe medewerkers.

Wat is nou de verklaring dat per 1 januari 70% daarmee zal werken en niet 100%? Dat heeft onder andere te maken met het grote verloop in de sector jeugdbescherming. Er is niet zozeer leegloop. De heer Dibi vroeg weer naar het Savanna-effect. Daar werd meestal onder verstaan dat er zoveel druk op de sector ligt, dat wij niet meer aan die gezinsvoogden komen. Het probleem is niet zozeer dat wij niet voldoende gezinsvoogden hebben, maar dat ervaren gezinsvoogden vertrekken en er nieuwe, onervaren, jongere mensen voor in de plaats komen. Dat is op zichzelf mooi. Indertijd heb ik de cijfers verstrekt waaruit blijkt dat het verloop verschilt per Bureau Jeugdzorg. Maar over de volle breedte is de instroom hoger dan de uitstroom. Dat lijkt positief, maar betekent wel dat veel ervaring weggaat. Ongetwijfeld heeft dat te maken met de dingen die mevrouw Dezentjé Hamming en anderen noemden: het imago van de sector en de hoge werkdruk. Die ervaren gezinsvoogden die er zijn, hebben niet alleen zelf al een en hoge caseload, maar moeten ook nog de nieuwe gezinsvoogden inwerken in de Deltamethode. Dat vergt enorm veel van de sector. Niettemin wil ik daaraan vasthouden, omdat ik er vast van overtuigd ben dat wij naar die brede aanpak van én verlaging van de caseload toe moeten. Daardoor heeft men meer tijd voor de zaken die men onder zijn hoede heeft. Het is nog niet zolang geleden, een jaar of twee, drie, dat men te maken had met een caseload van meer dan twintig tot dertig. Wij zitten nu niet op die vijftien die wij beoogden; dat is spijtig, vooral voor de mensen die het betreft. Wij moeten daar wel naar toe. Maar als ik moet kiezen, en ik weet zeker dat dat ook geldt voor de mensen die het betreft, tussen het borgen van de veiligheid van de kinderen, de systematische bewaking daarvan en de caseloadverlaging, dan weet ik weet wel wat ik kies. Ik neem dan meer tijd met de sector, tot 1 juli 2009, om ook die caseloadverlaging te doen. De MOgroep heeft aangegeven dat dit haalbaar is. Nogmaals: geen concessies op het punt van het risicomanagement. De invoering daarvan houden wij op het afgesproken tijdstip van januari. Wij weten nu, en daarom kan ik ook vrij stevig zijn op die datum van 1 juli, dat de laatste lichting nieuwe medewerkers in het voorjaar van 2009 training krijgt in het werken volgens de Deltamethode. Per 1 juli 2009 kunnen die medewerkers volgens de Deltamethode werken. Wel zullen er iedere keer nieuwe medewerkers bijkomen die moeten worden getraind. Dat komt dan ook weer op de schouders van de dan zittende voogdijmedewerkers. De caseload vanéén op vijftien die per 1 juli is afgesproken, is een gemiddelde caseload. Eén van de leden vroeg wat er gebeurt als het één op zestien is, of als men een paar hele zware gevallen heeft? Wij hebben steeds gesproken over een gemiddelde caseload van één op vijftien. Dat is logisch: wij willen een kind dat zich aanmeldt niet in de kou laten staan, omdat op dat moment de gezinsvoogd op één op vijftien zit. Maar de gemiddelde caseload moet één op vijftien zijn en nietéén op zeventien.

Mevrouw Langkamp (SP): Ik hoor de minister zeggen: «Als ik moet kiezen tussen verlaging van de caseload of het borgen van de veiligheid van de kinderen, kies ik voor het laatste.» Maar het één is toch onlosmakelijk verbonden met het ander? Het heeft er natuurlijk mee te maken dat gezinsvoogden te veel op hun bordje hebben en aan bepaalde zaken niet toekomen. Natuurlijk moet er volgens de Deltamethode gewerkt worden, daar ben ik het helemaal mee eens. Ik heb gesproken met gezinsvoogden die zeggen dat zij niet eens wisten dat zij die toets bij de raad ook nog eens moesten aanvragen bij de terugplaatsing van een kind in het gezin. Dat een teken dat het hen tot hier zit. Zij moeten keuzes maken tussen wat ze doen en wat niet. Nu hebt u het zelf ook over keuzes maken; volgens mij is dat niet de goede weg.

Minister Rouvoet: Wij zijn het daar niet over oneens. Ik wil Delta in de volle breedte ingevoerd hebben en caseloadverlaging hoort daarbij. Wij hebben hier een spoeddebat, een spoed-AO met elkaar, omdat wij op basis van de Inspectierapporten zeggen dat er werk aan de winkel is. Wij moeten nu urgent optreden. Vandaar dat ik mijn verantwoordelijkheid neem en dit de afgelopen dagen tegen de provincies, de MOgroep en de raad heb gezegd. Ik heb er begrip voor dat wij bij zo’n majeure operatie niet alle elementen van de nieuwe methode van werken per 1 januari 2009 kunnen invoeren. Er komt door de samenloop van omstandigheden en de vernieuwingen, het invoeren van de Deltamethode en de problemen bij het werven en scholen van nieuw personeel, heel wat af op de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg. Maar ik wil het wel allemaal ingevoerd hebben, want u hebt gelijk: caseloadverlaging hoort bij de Deltamethode. Dat geeft meer ruimte. Ik geef dan wel de hoogste prioriteit aan het onderdeel risicomanagement. Wij houden vast aan de afspraken: iedereen moet volgens die Deltamethode werken, 100% van de voogdijmedewerkers. Dat moet dan voor het overige deel van Delta het komende half jaar gebeuren en dat hangt samen met die laatste lichting die nu de scholing in de Deltamethode gaat krijgen. Er is ook geen verschil van mening tussen mij en de MOgroep of de provincies over de noodzaak van het doorvoeren van de hele volledige Deltamethode. In mijn brief staat dan ook: volledige invoering per 1 juli, risicomanagement vanaf januari.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Ik wil het punt van de arbeidsmarktsituatie aanscherpen. Er is niet een dreigend tekort, er is een tekort aan goed opgeleide jeugdzorgmedewerkers. Dat tekort wordt alleen nog maar erger als wij kijken naar de toename van de gevallen en de werking van de Deltamethode. Het tekort zal er blijven, gelet op het verloop; het is niet aannemelijk dat dit binnen een jaar zal veranderen. Erkent de minister dat dit tekort er is? Kan de minister tegemoet komen aan mijn vraag om met beleidsvoornemens te komen, naar analogie van wat er bij het ministerie van VWS wordt gedaan, om dit tekort aan te pakken vanuit de overheid en in te grijpen op deze problematische situatie?

Minister Rouvoet: Er is een behoefte aan goede mensen. Tegelijkertijd gaf ik aan dat er meer instroom dan uitstroom is; op zichzelf is dat positief. Het is een voortdurend aandachtspunt dat, u hebt daar zelf ook op gewezen, samenhangt met het imago en de werkdruk. Niemand, u niet, ik niet, kan mensen verplichten te kiezen voor het vak van jeugdbeschermer. Maar wij willen wel dat het werk in de jeugdbescherming een zodanige uitstraling heeft dat mensen het graag willen doen, omdat het zulk belangrijk werk is. Vandaar dat ik in mijn brief aangeef dat ik wil bijdragen aan die werving. Ministers werven geen personeel in de zorg, maar wij kunnen het wel ondersteunen via het Fonds Collectieve Belangen. Ik heb nu vergaande gesprekken met het fonds om te kijken of wij die werving kunnen ondersteunen en op gang kunnen brengen met subsidies voor aanvullende projecten. Daarbij spelen het imago en de werkdruk een belangrijke rol, vandaar mijn nadruk op het punt waar wij zeggenschap over hebben: de methodische vernieuwing van de jeugdbescherming, het doorzetten van die Deltamethode. Eerlijk gezegd leveren wij daar met elkaar natuurlijk ook een bijdrage aan. Als wij het beeld uitdragen in onze debatten dat het gaat om niks, helpt dat niet. De heer Dibi had het over «een goedbedoelde ramp». U verwijst daarbij naar een artikel van uw partij van vier jaar geleden en vraagt tegelijkertijd wat ik ga doen om het imago van de sector te verbeteren en aan personeel te komen...

De heer Dibi (GroenLinks): Dat heb ik u niet gevraagd.

Minister Rouvoet: Vanuit de Kamer zijn die vragen wel gesteld. U merkt ook wel, ik stoor mij eraan dat de sector weggezet wordt als een «goedbedoelde ramp». Wij doen echt tekort aan de mensen die er werken als wij in die generalistische termen spreken. Het helpt in ieder geval niet om mensen te motiveren om voor dit belangrijk werk te kiezen.

Mevrouw Sterk (CDA): Wij hebben onlangs met u gesproken over de afspraken die u hebt gemaakt met de provincies, om de wachtlijsten terug te brengen. Daar is een heleboel geld voor vrijgemaakt, zowel door het Rijk als door de provincies. Zijn, in die afspraken over het geld, deze zaken meegenomen? Het komt nu een beetje voor of er afspraken zijn gemaakt over de Deltamethode, terwijl het terugdringen van de wachtlijsten ook te maken heeft met de problematiek waarover wij het hebben en de Deltamethode.

Minister Rouvoet: In de kern niet, want de afspraken die ik met de provincies heb gemaakt gaan over de wachtlijsten voor de provinciale jeugdzorg en wij spreken vandaag over de jeugdbescherming. Dat is minstens zo urgent, want wij willen dat kinderen overal de zorg krijgen die zij nodig hebben. Maar de 200 mln., die u noemde, en de afspraken met de provincies en de regio’s hebben betrekking op de provinciale jeugdzorg. De Deltamethode speelt niet in de breed gefinancierde provinciale jeugdzorg. Dat is een ander domein, waar ook problemen zijn die wij ook moeten oplossen.

Mevrouw Sterk (CDA): Nu kunnen wij wel een hokjesdiscussie gaan voeren, over waar welk kind zit, maar als de gezinsvoogden hun caseload niet aankunnen, krijgt de jeugdzorg toch ook een probleem met de wachtlijsten?

Minister Rouvoet: Er zitten geen waterscheidingen tussen, maar de Deltamethode en de risicotaxatie spelen niet bij de ambulante jeugdzorg. Ik probeer geen schotten aan te brengen. Maar als mevrouw Sterk mij vraagt of de prestatieafspraken over de terugdringing van de wachtlijsten jeugdzorg die ik met provincies hebt gemaakt, te maken hebben met de jeugdbescherming en de Deltamethode, dan is het antwoord dat die daar niet mee te maken hebben. Die raken daar niet rechtstreeks aan. Ik vind dat wij de wachtlijstproblematiek en de inhoudelijke vernieuwing van de jeugdzorg op moeten pakken en op poten moeten krijgen en dat geldt ook voor de jeugdbescherming. Vandaar de acties die ik heb genomen om ook daar de boel op scherp te zetten: de methodische vernieuwing, de inhoudelijke vernieuwing, de professionalisering, de werkdruk in de sector en de bureaucratievermindering. Dit geldt onverminderd voor de hele sector jeugdbescherming en jeugdzorg. Ik breng geen schotten aan, maar op uw concrete vraag zeg ik dat een wachtlijst bij de Raad voor de Kinderbescherming niet rechtstreeks raakt aan de provinciale jeugdzorg.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik kan mij herinneren dat het Kamerlid Rouvoet zich nog wel eens fel heeft uitgesproken over de problemen in de jeugdzorg. Nu u minister bent, doet u dat niet, dat snap ik. Komt dat negatieve imago nu doordat ik of andere politici de woorden «goedbedoelde ramp» gebruiken, of door de problemen in de jeugdzorg? Lossen wij dat negatieve imago op door verbloemende woorden te gebruiken of door de problemen op te lossen?

Minister Rouvoet: Ik weet niet aan welke kwalificatie de heer Dibi denkt die ik als Kamerlid ooit gebruikt zou hebben. Als het nodig is, ben ik altijd stevig geweest en dat ben ik nu ook. Ik heb duidelijk aangegeven hoe ik aankijk tegen de huidige problematiek in de jeugdbescherming; van mijn kant hoort u geen verbloemend taalverbruik. Waar het niet goed gaat, moet het goed gaan. Daarom heb ik tegen de sector gezegd dat het prima is als wij de boel doorzetten, maar dat ik op het punt van de risicotaxatie geen concessies doe. Niets verbloemend taalgebruik; ik heb de boel juist scherper getrokken. Er waren plannen om in de loop van 2009 de boel op orde te krijgen. Ik heb gezegd dat ik de boel vanaf januari op orde wil hebben. Nee, het slechte imago komt niet als u spreekt over een «goedbedoelde ramp». Maar als wij zeggen dat een deel van de problemen zit in het imago van de sector, dan dragen wij niet bij aan de oplossing, als wij in de politieke debatten heel generalistisch spreken over goedbedoelde rampen of zeggen dat het blijkt dat de veiligheid van kinderen niet gewaarborgd is en dat zij bij jeugdzorg en jeugdbescherming niet in veilige handen zijn. Dat doet onrecht aan de realiteit, dat gaat voorbij aan de conclusies van de Inspectie en dat draagt bij aan een beeld waarvan ik vind dat dit onrecht doet aan de sector. Daarom zou ik die termen niet gebruiken, ook niet omdat zij vier jaar geleden door mevrouw Tonkens en mevrouw Vos zijn gebruikt.

Voorzitter. Ik heb ondertussen al een aantal dingen meegenomen. Ik wil er nog iets aan toevoegen en daarna kom ik terug op wat concrete vragen. Uit de brief blijkt dat de toetsende taak vanaf januari 2009 anders moet gaan lopen. Daar zijn wij heel duidelijk in geweest. De leden hebben gelijk: in 2006 is het opnieuw opgepakt. Het is kennelijk nog van onvoldoende kwaliteit. Dat betekent dus huiswerk voor de Bureaus Jeugdzorg en de gezinsvoogdij om de goede informatie op tijd aan te leveren. Het huiswerk voor de raad is om inzichtelijk te maken op welke gronden hij die toets doet en te zorgen dat dit op een voldoende kwalitatieve manier gebeurt. Dus niet op een procedurele manier, zoals net nog even werd gezegd, maar inhoudelijk en tijdig.

Ik heb het één en ander gezegd over het risicomanagement bij de Bureaus Jeugdzorg en Delta. Ik heb met de MOgroep besproken dat er in de komende twee maanden een extra ronde plaatsvindt voor diegenen die nog niet volgens de Deltamethode worden begeleid bij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, en voor diegenen waarbij het al een half jaar geleden of langer is geweest dat er een risicotaxatie heeft plaatsgevonden. Dat is een hele operatie, maar het gaat wel gebeuren. Ik vind het ook getuigen van een besef van urgentie bij de Bureaus Jeugdzorg. Dit is nodig zodat wij zicht krijgen op de veiligheidssituatie van die kinderen bij wie tot dusverre onvoldoende systematisch naar de veiligheid werd gekeken. Dat zit hem, zeg maar, in die 30%. Vanaf januari gebeurt het dus systematisch, bij allemaal. Dat is de volgende belangrijke stap die ik met de sector heb gezet.

De Inspectie gaf aan dat zij in 2010 op de implementatie van Delta zou willen toezien en wil kijken of de afspraken over het risicomanagement en de toetsende taak goed nagekomen worden. Ik ga de Inspectie vragen om dit voor het onderdeel risicomanagement naar voren te halen en in de loop van 2009, niet pas in 2010, te kijken hoe het ervoor staat, via een quickscan of op een andere manier. Uiteraard zal de Kamer daarvan op de hoogte worden gesteld. Ik wil zelf de vinger aan de pols houden, maar kan mij voorstellen dat de leden willen weten hoe de verbeteringen eruit gaan zien de komende jaren.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): De minister complimenteert de MOgroep. Die basale taken waar wij het overhebben, van de voor- en de nacontrole en de samenwerking, die hadden toch al jaren geleden kunnen gebeuren? Ik heb een beetje het gevoel dat hier een loopje met de minister wordt genomen en ik snap niet dat hij dat accepteert.

Minister Rouvoet: Ik kan die taxatie van mevrouw Koşer Kaya niet overnemen. Ik heb duidelijk aangegeven waar ik vind dat de Bureaus Jeugdzorg niet hebben gedaan wat zij moesten doen. Daar heb ik ze op aangesproken. Dat geldt dus ook voor de MOgroep; dat gesprek heb ik van de week gehad. Ik vind het getuigen van besef van urgentie omdat wij dat risicomanagement voor een deel, die 30%, nog niet geborgd is op de systematische wijze. Wij kunnen voor die groep kinderen die nu onder toezicht zijn gesteld, de komende twee maanden een enorme slag maken om hun veiligheid buiten twijfel te stellen. Ik vind dat belangrijk en het moet gebeuren. Daarom heb ik die afspraak gemaakt. Ik ben echter niet onduidelijk geweest over mijn teleurstelling over de zaken die nog niet zijn gedaan en die wel hadden moeten gebeuren. Blijft staan dat de afspraken over de Deltamethode betrekking hebben op de deadline van 1 januari 2009 en ik heb u aangegeven hoe ik daarmee omga.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Dat is ook zo. Mijn punt is: dit zijn basale taken en ik begrijp niet dat dit jaren geleden niet is ingevoerd. Ook voor die 30%, het spijt mij zeer...

De voorzitter: Dat is een conclusie en volgens mij heeft u dit al gewisseld met elkaar. Mevrouw Sterk heeft het woord.

Mevrouw Sterk (CDA): Mij is nog niet helemaal helder of u dat vervolgonderzoek naar de inmiddels teruggeplaatste kinderen toezegt of niet?

Minister Rouvoet: Ik begrijp waar die vraag vandaan komt, maar het is relevant om te weten dat het feit dat de Deltamethode niet in alle situaties wordt toegepast, niet betekent dat er niet naar de veiligheid van het kind wordt gekeken. Ik plaats een kanttekening bij uw samenvatting van het Inspectierapport dat er niet wordt getoetst. Er wordt wel getoetst maar onvoldoende en niet voldoende kwalitatief. De raad toetst soms onvoldoende, inhoudelijk of door onvoldoende informatie van de Bureaus Jeugdzorg op basis van onvolledige dossiers. Ik begrijp dus wel waar die vraag vandaan komt, maar ik wil de suggestie dat al die teruggeplaatste kinderen niet veilig zouden zijn, ver bij ons weghouden. Ik denk dat u het met mij eens bent. Ik kan niet helemaal overzien wat het betekent als bij de kinderen die deels op basis van een goede beoordeling uit huis zijn geplaatst, opnieuw wordt getoetst of die terugplaatsing in het gezin wel een goed idee is geweest. Ik zou dat wel eens onder de aandacht van de raad willen brengen, wat dat zou betekenen. Ik wil echter niet op voorhand meegaan in de gedachte dat wij al die kinderen uit het gezin moeten halen om opnieuw door de molen te laten gaan. Na terugplaatsing in het gezin is het niet zo dat wij loslaten en er geen zicht meer op hebben; heel vaak loopt de OTS door. Daarvoor geldt dan vanaf januari 2009 dat het risicomanagement er opzit: het bewaakt de veiligheid van de kinderen zolang de OTS doorloopt, ook van de kinderen die zijn teruggeplaatst. Ik wil tegen die achtergrond met de raad praten of er aanleiding is of kan zijn om naar die kinderen te kijken, of dat er een speciale focus moet komen op de manier hoe er is getoetst door de gezinsvoogden die de OTS uitvoeren na terugplaatsing. Zonder nu direct te zeggen dat wij de hele groep opnieuw beoordelen, praat ik met de raad of er aanleiding is om te kijken naar die groep die al teruggeplaatst is.

Mevrouw Sterk (CDA): Dat vind ik toch wat mager, temeer omdat de Inspectie zelf zegt dat het onvoldoende is gebeurd. Wat mij betreft hoeft het helemaal niet te betekenen dat die kinderen uit hun gezinnen worden geplaatst; laten wij hopen dat zij in alle veiligheid weer bij hun ouders zijn. Laten wij nu geen semantische discussie voeren: de conclusies van de rapporten zijn dat het onveilig is op dit moment omdat wij onvoldoende zekerheid hebben of de veiligheid gegarandeerd is. In die zin zijn de kinderen, tenzij het tegendeel is bewezen, onveilig. Hoe kunnen wij daar zicht op krijgen? Ik vind uw toezegging dat u dat eventueel met de Raad voor de Kinderbescherming gaat bekijken wat mager in het licht van de conclusie van de Inspectie. Volgens mij ligt die conclusie er al.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik wil mijn collega Sterk bijvallen. De minister zegt zelf dat er niet voldoende is getoetst en dat de toetsing is gebaseerd op onvolledige informatie. Dat betekent dat wij onvoldoende zicht hebben op de thuissituatie. U zegt herhaaldelijk wat dit betekent voor kinderen die nog onder toezicht staan. Maar wat betekent het voor kinderen voor wie de ondertoezichtstelling al verlopen is? Die zijn uit zicht. Ik sluit mij aan bij collega Sterk, die het wat mager vindt om alleen te kijken. Wij moeten wel zicht hebben met terugwerkende kracht en ik denk dat wij onszelf tekort doen als wij niet meer zouden willen.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Volgens mij is dit een heel delicate zaak. De gezinsvoogd heeft in feite besloten tot terugplaatsing. Dat oordeel heeft dus al plaatsgehad. In mijn beleving zóú de beoordeling van de gezinsvoogd voldoende moeten zijn. Wat ontbreekt, is de toetsing of het oordeel van die gezinsvoogd goed was. Dat zou men nu, achteraf, moeten doen, terwijl die kinderen alweer terug zijn. Misschien komt men dan tot een andere conclusie; ik mag hopen van niet. Ik sta erg in twijfel of wij dat nu, achteraf, moeten doen. Wat gaat dat dan opleveren? Misschien kan mevrouw Sterk daar nog even inzicht in geven; is dat meer het zeker stellen of ...

De voorzitter: Daar ben ik niet voor. Volgens mij heeft de minister alle smaken aan de orde gesteld. Wil er nog iemand een echt nieuw gezichtspunt toevoegen? Mevrouw Koşer Kaya.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter, het lijkt mij een heldere vraag. De conclusie is getrokken dat er mogelijk onveilige situaties zijn. Het antwoord van de minister is dan of een ja of een nee en niets daar tussenin.

Minister Rouvoet: Het is iets te simpel om te zeggen: het is een ja of een nee. Mevrouw Dezentjé Hamming heeft gelijk dat het een hele delicate kwestie is. Ik heb hier geen belangen of posities in te verdedigen, maar ik zoek, ook vanuit de bestuurlijke verantwoordelijkheid gezien, in de gegeven omstandigheden naar de meest aangewezen manier om om te gaan met kinderen over wie een beslissing is genomen door de gezinsvoogd. In principe kunnen de kinderen terug. Wij weten uit het rapport dat de informatie soms niet tijdig of volledig wordt aangeleverd door de gezinsvoogdij. Soms wordt de taak door de raad niet goed uitgeoefend. De overall conclusie is dat in dat samenspel tussen Bureau Jeugdzorg, de gezinsvoogdij en de raad, er voor de groep terug te plaatsen kinderen onvoldoende kwaliteit is bij die toetsing. Dat betekent niet dat iedere individuele beslissing onvoldoende is geweest. Dat zeggen de leden ook niet. De stelling van de Inspectie is niet: kinderen zijn onveilig tot het tegendeel is bewezen. Dat hoor ik hier. Wel is het totale veiligheidssysteem bij de terugplaatsing onvoldoende gewaarborgd. Dat vind ik van belang. Het blijkt dat er twee instanties zijn die daar een rol inspelen, daarom hecht ik aan een zorgvuldig gesprek met de raad en de gezinsvoogdij over hoe wij dit vanaf januari goed gestalte kunnen geven. Ik wil echt een zorgvuldig gesprek voeren over de omgang met de kinderen die eerder zijn teruggeplaatst, of wij voldoende zekerheid hebben dat daar voldoende naar is gekeken en over het risico van onveilige situaties. Ik teken nogmaals aan dat als de OTS doorloopt, de gezinsvoogd er nog bovenop zit, ook door het risicomanagement vanuit de Deltamethode. Wij hebben nog zicht op die kinderen met wie de hele relatie is afgehandeld. Moeten wij die weer terug willen halen in het systeem? Daar zit nogal wat aan vast, dus ik ga dat gesprek graag aan met beide instanties en zal de Kamer informeren, want ik begrijp waarom de vraag gesteld wordt.

Voorzitter. Ik denk dat ik over het grote complex van toetsende taak, de Deltamethode, en caseload het nodige gezegd heb. Ik zal nu de losse vragen beantwoorden. De heer Voordewind vroeg naar de taakstellingen die bij motie en tijdens de Algemene Beschouwingen in de Kamer zijn teruggedraaid en of de efficiencytaakstelling voor de jeugdbescherming gevolgen heeft voor de caseload. Tijdens de bespreking hiervan is gezegd dat die taakstelling het moeilijk zou maken om de andere doelstellingen, de methodische vernieuwing en de caseloadverlaging, te realiseren omdat er tegelijkertijd efficiënter gewerkt moet worden. Dat zou overigens pas gaan lopen in 2009, 2010 en 2011, niet in 2008. Effecten zijn er dus nog niet van te zien. Wij hadden overigens ook de afspraak met de provincies en de sector om efficiency ook echt te laten neerslaan in efficiencyverbetering en niet in het laten oplopen van de caseload. Maar de leden kunnen zich voorstellen dat de sector zeer ingenomen is met het feit dat die taakstelling nu van de baan is; dat geeft ruimte voor een zodanige inrichting van het werkproces en het werk dat dit niet kan raken aan de caseload.

De heer Voordewind heeft ook gevraagd of de rechter niet vroeg of laat een rol moet krijgen. Los van de plussen en minnen die daaraan vastzitten, hecht ik eraan dat degenen die daarmee belast zijn, de raad en de Bureaus Jeugdzorg, hun taken goed doen, conform de afgesproken vernieuwing. Natuurlijk, de Inspectie moet er bovenop zitten, die moet weten of het gaat werken en of het goed en op tijd werkt. Ik zal de Kamer daarover informeren. Ik kom de vraag of ik het anders doe als het niet goed werkt na, maar ik wil de sector zo op de huid zitten, dat wij per 1 juli 2009 die hele Deltamethode hebben ingevoerd en dat de Inspectie kan vaststellen dat het is gebeurd en gelukt. Wij krijgen ook de komende jaren de parlementaire behandeling over de kinderbeschermingsmaatregelen. Het kan dan een onderdeel van het debat zijn of andere instanties een rol zouden moeten vervullen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Daar kan ik goed mee leven. Ik vraag wel van de minister een harde toezegging om per 1 juli 2009 te melden of alles voor elkaar is. Dan kan de Kamer afvinken of het huiswerk dat door de minister is opgegeven en door de Inspectie is aangegeven, is gerealiseerd.

Minister Rouvoet: Ik heb volgens mij gezegd dat de Inspectie de invoering van Delta in 2010 wil bekijken. Ik ga de Inspectie vragen om het onderdeel risicomanagement naar voren te halen. Dat onderdeel gaat vanaf 1 januari lopen; de Inspectie moet dan in de loop van 2009 via een quickscan kunnen bekijken of dat conform de afspraken is ingevoerd. Ik kan u daar dan in de loop van 2009 over berichten. Naar mijn idee hoort dat risicomanagement en de toetsende taak van de rechter bij elkaar. Verdere invoering van de Deltamethode kan op een later moment door de Inspectie worden bekeken, maar dit punt halen wij echt naar voren.

Voorzitter. Mevrouw Langkamp is uitvoerig ingegaan op de oorzaken en heeft een opmerking over de bureaucratie gemaakt. Dat klopt: het plan onnodige regeldruk en bureaucratie wat ik de Kamer heb toegestuurd, zit op de hele jeugdsector: jeugdzorg- en jeugdbescherming. Ik wil onnodige bureaucratie eruit halen. Tegelijkertijd, als mevrouw Langkamp zegt dat er wel erg lange Deltaformulieren zijn, weet ik niet of ik bij uitstek de deskundige ben die bepaalt wat er niet en wel in een Deltaformulier moet. De mensen die volgens de Deltamethode werken zijn overtuigd van de noodzaak om die dingen op te schrijven die nodig zijn om het risicomanagement te kunnen uitvoeren. Daar is registratie voor nodig. Onnodige bureaucratie moet eruit, maar ik blijf zeggen dat wat geregistreerd moet worden in het belang van het kind en de Deltamethode, moet worden opgeschreven. Dat is van belang voor het permanent bewaken van de situatie. Mevrouw Langkamp bedoelt niet dat ieder formulier dat ingevuld moet worden onnodige bureaucratie is. Ik heb de overtuiging dat de Deltaformulieren en het handboek Delta behoorlijk inzoomen op hetgeen nodig is om de Deltamethode goed te kunnen uitvoeren. Dat zou ik ook graag zou houden.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) of bureaucratie, geldt dat ook voor publieke instellingen? Zo niet, zou dat alsnog kunnen gebeuren? Zo ja, waar is dat gebeurd? Kan dat toch getoetst worden, als dat niet het geval is?

Minister Rouvoet: Niet alle instellingen waarover wij spreken, zijn publieke voorzieningen, maar ik begrijp wat u bedoelt. Bij de toezending van het plan onnodige regeldruk in november 2007, is er volgens mij melding gemaakt van het positieve oordeel van Actal over het traject dat wij nu ingaan. Actal zit bovenop het hele kabinetstraject voor terugdringen van bureaucratie en regeldruk. Een complicerende factor is dat wat jeugdzorg doet, niet valt onder de officiële definitie van regeldruk voor bedrijven; wij hebben geen bedrijf in die zin binnen de jeugdzorg. Eventueel vallen de Bureaus Jeugdzorg daar wel onder en daar voeg ik mij in het kabinetstraject. Daarnaast heb ik mijn ambitie hoger gesteld door te zeggen dat ik niet alleen de regeldruk die uit wetgeving voortvloeit, de Actal-definitie, wil terugdringen maar ook de ervaren regeldruk. Dat is veel ambitieuzer. Daar heb ik Actal niet voor nodig, om die extra stap te zetten. Het is wel positief over de inzet voor het terugdringen van de regeldruk, die wij bij Jeugd en Gezin hebben gekozen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik wil...

De voorzitter: Wij hebben op dit punt onlangs een rapportage gekregen. Ik stel voor die desgewenst te betrekken bij de begrotingsbehandeling.

Minister Rouvoet: Voorzitter. Mevrouw Bouchibti vroeg heel concreet naar het advies van de SER. Ik ben heel ver met het formuleren van een adviesaanvraag aan de SER. Niet zozeer, ik val een aantal woordvoerders bij, om te weten te komen wat er speelt, maar meer gericht op de samenhang van concrete beleidsmaatregelen. Zo hoort een SER-advies ook te zijn. Ik weet dat de SER goed en breed gemotiveerd is om dit op te pakken. Wat mij betreft kan dit in samenspel met de Onderwijsraad, want het gaat om een sector die ook raakt aan uitvallers in het onderwijs, om maar eens wat te noemen.

Mevrouw Bouchibti vroeg naar de afspraken met de regio’s over de wachtlijsten jeugdzorg. Die gesprekken met de regio’s zijn nog niet afgerond. Wat mij betreft moet dat voor de begroting rond zijn, of zodra de afspraken er zijn. Die toezegging zal ik nakomen.

Mevrouw Bouchibti wilde gisteren al geregeld hebben dat iemand van de raad, een raadsonderzoeker, altijd aanschuift bij de teambespreking van Bureau Jeugdzorg, als het gaat om de beslissingen over de uithuisplaatsing. Ik wil dat echt niet doen. Wij schuiven dan instanties in elkaar en men gaat elkaars verantwoordelijkheden overnemen. Dit is volgens mij een voorbeeld van onnodige belasting. Ik begrijp de wens van mevrouw Bouchibti om ervoor te zorgen dat de raad zo goed mogelijk is geïnformeerd over de achtergronden van die beslissing. Ik wil hier heel scherp de verantwoordelijkheden uit elkaar houden. De initiële beslissing voor een terugplaatsing of een uithuisplaatsing ligt bij de gezinsvoogd. Die moet dat wel voorleggen aan de raad voor toetsing en voldoende onderbouwing met informatie. Maar ik zou niet willen zeggen: laat die raadsmedewerker ook mee discussiëren over die beslissing van Bureaus Jeugdzorg. Zo begreep ik de opmerking, misschien heb ik dat verkeerd gedaan?

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Dat hebt u inderdaad, ik heb het woord «meebeslissen» nooit gebruikt. Wat van belang is, is dat wij altijd spreken over samenwerken en dat wij moeten ontschotten. Ik heb nooit gezegd dat zij mee moeten discussiëren, maar het is wel van belang dat er beter samengewerkt wordt en dat zij met elkaar moeten optrekken, bijvoorbeeld bij de kinderrechter.

Minister Rouvoet: Ik ben het natuurlijk eens met het belang van een goede samenwerking. Als de afspraken die wij hebben bevestigd goed werken, dan leveren de gezinsvoogdij en Bureau Jeugdzorg goede dossiers en gemotiveerde beslissingen aan bij de raad. De raad toetst dat, dat is zijn verantwoordelijkheid. Nog even los van de effecten die het zou hebben op de raadsonderzoekers, die ook de nodige knelpunten kennen in de organisatie zoals wachtlijsten, is het niet nodig dat zij ook nog bij de teambesprekingen van jeugdzorg zitten. Als Bureau Jeugdzorg het goed doet en de raad zorgt dat hij goed toetst, dan zit daar de samenwerking in. Zij kunnen dan op basis van de goede informatie, goede beslissingen nemen. Ik zou dat liever niet bij elkaar willen trekken.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik maak mij zorgen over het woord «als». «Als» men in ieder geval de komende tijd beter met elkaar optrekt. Dat er schotten zijn, is iedereen ook wel duidelijk natuurlijk. Het is vreemd, en dat constateren wij met elkaar, dat wij al maanden weten dat het niet goed gaat, dat het nu pas naar buiten komt, dat de raad niet in gesprek is geweest met de bureaus over dit probleem en dat wij moeten wachten op een Inspectierapport om tot deze conclusie te komen. Ik probeer mee te denken hoe wij het gat kunnen dichten, want dat er een lacune is, zien wij allemaal.

Minister Rouvoet: Ik waardeer uiteraard dat meedenken zeer, maar het gesprek tussen de raad en de Bureaus Jeugdzorg is er wel steeds geweest. De Inspectie stelt vast dat de toetsende taak onvoldoende geborgd is en onvoldoende kwaliteit heeft. Dat laten wij niet wachten tot juli, ook niet tot eind 2009, dat gaat per 1 januari anders werken. Dat «als» heeft betrekking op die toetsende taak die vanaf januari weer goed uitgevoerd gaat worden. Wij gaan er vanuit en daar houd ik partijen ook aan; wij hebben daar afspraken overgemaakt. De Inspectie is tevreden over het verbeterplan op dat punt en wij gaan er de Inspectie opzetten om dat ook te controleren in 2009. Dan hebben wij die werkconstructie niet nodig en dat scheelt een hoop werkbelasting voor de raadsonderzoekers.

Voorzitter. Mevrouw Koşer Kaya zal het niet erg vinden dat ik nu de discussie over de risicoanalyse in het kader van de jeugdgezondheidszorg niet met haar ga voeren. De risicotaxatie bij jeugdzorg en gezinsvoogdij is nog wel wat anders, daar gaat het om de directe veiligheid van de kinderen van wie al vastgesteld is dat er wat moet gebeuren.

Ik zeg nu nog iets specifiek over Bureau Jeugdzorg Amsterdam en het Inspectierapport daarover. Zoals past bij de betreffende bestuurlijke verantwoordelijkheden die in de Wet op de jeugdzorg zijn belegd, is regiobestuurder Asscher verantwoordelijk voor Bureau Jeugdzorg. Het gaat hier niet om wethouder Asscher van Amsterdam maar zijn hoedanigheid van regiobestuurder Amsterdam Amstelland; wij moeten daar heel zorgvuldig in zijn. Hij heeft uit eigen beweging aan de Inspectie gevraagd om te kijken naar de situatie bij Bureau Jeugdzorg Amsterdam Amstelland. Dat Inspectierapport is uitgevoerd en, zoals is aangegeven, zijn de conclusies zorgelijk. Mevrouw Sterk vroeg schriftelijk en in de media of dit voor mij reden is om in te grijpen. De mogelijkheid is aanwezig voor een minister om in te grijpen via een aanwijzing als de betreffende bestuurders hun verantwoordelijkheid niet nemen. In dit geval is direct het zwaarste instrument ingezet door de verantwoordelijke bestuurder, de heer Asscher. Daar kan een aanwijzing van een minister niet iets aan toevoegen. Daar was geen reden voor. Die aanwijzing is stevig, en terecht denk ik, daar gaf de situatie in Amsterdam ook aanleiding voor. Vanaf 1 januari 2009 moeten de wachtlijsten weg zijn, iedereen moet werken met de Deltamethode met behoud van de caseloaddoelstelling, er komt wachtlijstbeheer voor de huidige kinderen en taxatie hoe groot de risico’s daar zijn. Uiteraard heb ik direct toen het speelde contact opgenomen en onderhouden met de heer Asscher. Ik ben ook op de hoogte gehouden, met name waar het gaat om het inhoudelijke deel: de risico’s voor de kinderen. Dat zal ook na de deadline van 1 januari het geval zijn, omdat er echt wat moest gebeuren in Amsterdam. Ik denk dat het goed is dat hier de verantwoordelijkheid is genomen door de desbetreffende bestuurder.

Mevrouw Bouchibti vroeg of er sprake is van een financiële crisis in Amsterdam. Zoals de heer Asscher zelf al aangaf, was het in belangrijke mate een organisatorisch probleem met allerlei verschijnselen, zoals problemen met het personeel en de vertrouwensrelatie met de ondernemingsraad. Des te beter is het dat er stevig is ingegrepen. Als het gaat om jeugdbescherming als zodanig, dat geldt niet alleen voor Amsterdam maar ook breder, is het niet in de eerste plaats een financieel probleem. Het geld is beschikbaar op basis van de verwachte vraag en het wordt«P x Q» betaalt. Als er in de loop van het jaar meer zaken voor de gezinsvoogdij zijn, dan is er een clausule waardoor men een beroep kan doen op extra middelen. Tot dusverre is een beroep ook steeds gehonoreerd. Het is geen financieel probleem maar, door de bank genomen, een personeelsprobleem. Er is geen sprake van een financiële crisis en dat geldt breed voor de gezinsvoogdij en de Bureaus Jeugdzorg.

Er zijn nog een paar vragen gesteld over de financiële situatie van de bestuurders, de managers en het vertrek van de directeur van Bureau Jeugdzorg in Amsterdam. De leden vinden het vast niet erg dat dit punt op het eind van dit debat over jeugdzorg en veiligheid aan de orde komt. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik voor de begroting, na gesprekken met het IPO, zo goed mogelijk inzage zal geven. Er zijn een aantal vragen gesteld bij de feitelijke begrotingsronde. Wij komen vast terug op de situatie rond beloningen, interim-managers en bonussen. De leden kennen mijn standpunt dat voor beloningen in de jeugdzorg het strakste regime gevoerd moet worden, namelijk het salarismaximum. Ik vind, hoewel het officieel geen publieke voorziening is, maar een publiek relevante sector, dat het maximum salaris daar hoort te gelden. Dat geldt voor alle sectoren die wij in het kader van de commissie Dijkstal onder de loep nemen. Het geldt niet zonder meer voor de lopende contracten en bestaande salarissen, daar ligt een probleem, maar wel voor nieuwe verbintenissen. Ik zeg er kort iets over, omdat het een individueel contract betreft dat valt onder de verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg met de Raad van Toezicht en, opnieuw, de verantwoordelijke regiobestuurder. Dat geldt natuurlijk ook voor lopende contracten en het ontbinden van een contract. Daar is in dit geval sprake van. Ik kan en wil niet ingrijpen in een lopend contract; er zijn contractuele verplichtingen en ik heb geen precieze inzage in de totstandkoming van die bonus omdat ik het contract niet gesloten heb. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de regio. Voor contracten die ontbonden worden, geldt in principe de kantonrechtersformule en eventuele afspraken die in het contract gemaakt zijn. Het is niet aan de minister om bonussen die hij niet bij contract heeft toegekend, terug te eisen. Ik hoorde de heer Dibi zeggen dat hij hierover informatie heeft gekregen van de fractie van GroenLinks in de gemeenteraad van Amsterdam. De verantwoordelijkheid voor het aanspreken van de verantwoordelijke bestuurder ligt bij die instanties die de bestuurder controleren. Wij kunnen in de Kamer geen contracten overnemen die elders onder een andere verantwoordelijkheid gesloten zijn. Neemt niet weg dat ik toezeg terug te komen met een inventarisatie van de salarissen en bonussen en een plan hoe het zou moeten werken in de jeugdzorg, voor de begroting van Jeugd en Gezin over twee weken.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Sterk (CDA): Ik dank de minister voor zijn beantwoording. De belangrijkste vraag, in ieder geval wat de CDA-fractie betreft, die vandaag op tafel lag, is of de veiligheid van die kinderen nu voldoende gewaarborgd is door de maatregelen die de minister heeft voorgesteld en de afspraken die er zijn gemaakt? Wij vinden het goed om te horen dat in ieder geval het gedeelte risicomanagement binnen de Deltamethode naar voren wordt getrokken, zodat per 1 januari 2009 dat onderdeel overal zal zijn ingevoerd, waarmee de veiligheid zo veel mogelijk zal worden gegarandeerd. Nogmaals: wij kunnen nooit alle risico’s wegmanagen, om het zo te zeggen, maar wij zullen wel alles op alles moeten zetten om dat zoveel mogelijk te doen. Ik vond dat mijn collega van de ChristenUnie een mooie beeldspraak had toen hij zei: «Nu geel voor de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg.» Maar wat nu als half juli blijkt dat die Deltamethode niet overal is doorgevoerd? Dan neem ik aan dat er rood getrokken gaat worden. Wat betekent dat dan concreet?

Ik heb de vraag gesteld over het onderzoek met terugwerkende kracht, omdat ik stelde dat de Raad voor de Kinderbescherming soms niet gekeken heeft naar de informatie van de gezinsvoogd. De minister stelde dat het niet zo was dat er níét naar gekeken zou zijn, maar dat er onvoldoende naar gekeken zou zijn. De Inspectie zegt in haar rapport echter dat er soms niet naar gekeken is. Ik kan het de minister voorlezen: het staat op pagina twaalf. Er is een raadslocatie geweest waar de meldingen later nooit zijn getoetst. Dat is wat mij zorgen baart. Ik wil graag dat de minister dat meeneemt in het gesprek. Wat ons betreft, gaat het er niet zozeer om of er nog gekeken wordt, maar vooral hoe er gekeken gaat worden naar die kinderen die zijn teruggeplaatst in de gezinnen. Kan de minister hier het liefst voor de begroting over rapporteren?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik dank de minister voor de toezegging om nog te kijken naar de al teruggeplaatste kinderen. Dat was een belangrijk punt en wij horen graag wat er uit de gesprekken van de minister met de raad en de Bureaus Jeugdzorg komt. Wij zien ook uit naar de brief die hij naar de Kamer gaat sturen over de commissie Dijkstal. Wij zullen daarop terugkomen bij de begroting. Ik heb nog een vraag gesteld over mijn motie als het ging om de voordeur: de objectieve en verifieerbare criteria voor de gezinsvoogdij op het moment dat er een uithuisplaatsing wordt gevraagd. Die motie lag er en zou beantwoord worden voor de zomer.

Ten slotte de Deltamethode; dat was mijn punt en daarom heb ik die gele kaart getrokken. De inzet is 1 juli 2009 en ik vind dat die 1 juli dan ook heel hard moet zijn, omdat het al een hele langlopende zaak is met veel verbetertrajecten. De minister zegt dat hij begin 2010 de Inspectie zal vragen hoe het met de in- en doorvoering van de Deltamethode staat. De MOgroep verwijst ook naar zo’n datum: begin 2010. Ik vind dat te laat gezien het hele lange traject waar wij al in zitten. Laat de Inspectie september 2009 opnieuw naar de invoering van de Deltamethode kijken om te zien of het huiswerk en de planning gehaald zijn op 1 juli 2009. Ik wil niet wachten tot begin 2010, dan weet ik dat er ongeveer met de zomer van 2010 een rapport ligt en dat wij elkaar hier weer over spreken in het najaar van 2010. Dat duurt te lang. Graag een toezegging van de minister op dat punt.

Mevrouw Langkamp (SP): Er moet mij eerlijk gezegd iets van het hart: ik vind de beantwoording van de minister nogal teleurstellend. Hij gaat heel concreet in op de problemen van de risicotaxatie en de toetsende taak en zegt dat de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg hun werk op dit moment niet goed doen. Dat is een terechte constatering. Vervolgens zegt hij dat zij huiswerk krijgen om dat op orde te krijgen. Maar de hele analyse van de oorzaken hoe het komt dat zij hun werk niet naar behoren doen ontbreekt. Mijns inziens ligt die vooral in de omstandigheden waaronder de mensen werken. De suggestie wordt gewekt dat de Deltamethode, waar ik ook erg voorstander van ben, de oplossing is voor alle problemen. Dat vind ik echt te beperkt. Ik heb een aantal oorzaken genoemd, bijvoorbeeld de bureaucratie. Daar gaat de minister heel even op in door te zeggen dat hij niet weet of die Deltaformulieren korter moeten, want er zijn nog talloze andere voorbeelden te noemen. Ik zal die discussie hier niet verder voeren, daar komen wij op een later moment wel op terug. Bijvoorbeeld de wachtlijsten bij de Raad voor de Kinderbescherming, bij de jeugdbescherming, de wachtlijstbeheerders, de minister gaat er helemaal niet op in en aan voorbij. Ik wil meer inzage in de grootte van dit probleem. Wat gaan wij daaraan doen?

Ik zei al in de eerste termijn dat alles met elkaar samenhangt. Dan kunnen wij wel proberen om het uit elkaar te trekken en het allemaal afzonderlijk te benaderen, maar het heeft natuurlijk alles te maken met de omstandigheden waaronder zij dat werk moeten doen. Wat mij betreft moet er meer gebeuren dan de minister aangeeft. Hij zegt dat er een hoog verloop is bij de gezinsvoogden, maar ik merkt niet dat hij dat ook als een probleem ziet. Wat mij betreft komt er een landelijke imago- en wervingscampagne, want met het toenemende aantal ondertoezichtstellingen zullen er op termijn meer mensen nodig zijn om dat werk te kunnen doen.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik dank de minister voor zijn antwoorden wat betreft de risicotaxatie, het aanpakken van de bonussen en de salarissen van de interim-managers, het invoeren van de Delta en de concrete toezegging over het SER-onderzoek. Ik wil, en daar heeft hij niet op geantwoord, toch aandacht vragen voor de ouders. Wij vergeten wat de consequenties en invloed voor hen zijn. Ik hoor heel veel van ouders dat zij niet door het klachtenrecht komen. Ik vraag om dit door te lichten om handen en voeten aan dit probleem te kunnen geven. Dat hoeft niet vandaag, maar wel spoedig. Ik hoor heel veel klachten; wij hebben ook te maken met licht verstandelijk gehandicapte ouders.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): De conclusie van dit debat is dat ik mij afvraag hoe lang het gaat duren voor wij helaas weer bij elkaar zitten? Wij zijn er nog lang niet en er zullen zich veel situaties voordoen en veel Inspectierapporten verschijnen die aanleiding geven om bij elkaar te zitten. Maar laten wij hopen van niet. Ik heb nog op twee punten vragen. In de eerste plaats: als wij kijken naar de situatie van Bureau Jeugdzorg Amsterdam en het debat horen, is het van belang om een analyse te maken met oog op de toekomst. Wat is hier nu eigenlijk misgegaan? Wat is te wijten aan organisatorische aspecten en wat aan systeemeffecten? Ik stel het op prijs als de minister toezegt, ik vraag het niet voor alle Bureaus Jeugdzorg waar wat mis is, om Amsterdam als casus te nemen en te analyseren. Daar kunnen wij misschien ons voordeel meedoen. Graag op korte termijn.

In de tweede plaats: ik had de hoop dat de minister mijn idee zou omarmen om met beleidsvoornemens te komen om de arbeidsmarktsituatie te verbeteren en dat hij zou zeggen dat hij er iets aan ging doen. Dat gebeurt niet, dat vind ik jammer. Nogmaals: er is een tekort en dat tekort wordt nog erger. Hoe gaan wij dan in hemelsnaam onze problemen in de jeugdzorg oplossen? Zeker met de ambitie van deze minister om die wachtlijsten in 2010 te hebben weggewerkt. Ik overweeg een motie op dit punt; ik hoop de steun van de anderen daarbij te krijgen in voortgezet AO (VAO), dat ik eventueel aanvraag.

De voorzitter: Is het niet mogelijk om dit bij de begroting te doen, omdat het naar aanleiding van dit spoeddebat over de Inspectierapporten iets minder voor de hand ligt?

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): U hebt gelijk, voorzitter.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik wilde mevrouw Dezentjé Hamming meteen bijvallen voor het VAO, maar misschien zegt de minister wel toe wat ik hem vraag. Het valt mij wel op dat de minister altijd veel bozer wordt over onzorgvuldige formuleringen van Kamerleden dan om basale taken die instellingen, die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, niet uitvoeren. Er vinden op dit moment majeure operaties plaats binnen de jeugdzorg. Dat is niet nieuw; jaar in jaar uit gebeurt dat. Zijn deze nutteloos? Nee, ik weet zeker van niet, maar zij zijn wel druppels op een steeds heter wordende plaat. Dat is niet fatalistisch, maar realistisch. Ik ben ook optimist, daarom kom ik met een alternatief en ik hoop dat de minister daar serieus naar zal kijken.

Het antwoord over de bonus van de inmiddels vertrokken directeur van Jeugdzorg Amsterdam vond ik onvoldoende. Ik begrijp de verhoudingen heel goed en begrijp waar de minister niet in kan grijpen, maar ik zou willen dat hij als minister voor Jeugd en Gezin een oproep doet aan de vertrokken directeur om zijn bonus in te leveren. Dat gebeurt ook wel eens in het onderwijs, dat heeft minister Plasterk ook gedaan. Die man heeft zo’n ontzettend grote puinhoop achtergelaten, die heeft zoveel leed veroorzaakt bij medewerkers, bij kinderen, bij ouders, dat ik het op zijn plaats vind dat hij zelf een symbolische stap zet. De minister kan daar vandaag, als minister voor Jeugd en Gezin, het initiatief toe nemen.

Mijn laatste punt is ook het verloop; het tekort wordt groter en groter en opgevuld door onbevoegden. Dat zien wij ook in het onderwijs gebeuren. Ik zou van de minister daarop toch wat meer ambitie willen zien.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): De minister zegt veel, alleen niet wat hij gaat doen als de Deltaprocedure niet blijkt te werken. Dat is toch de crux van het verhaal. Welke bestuurlijke maatregelen gaat hij nemen als het niet werkt? Dit zijn taken die iedere medewerker, iedere instelling die met jeugd te maken heeft, haast geïnternaliseerd zou moeten hebben. Hier zijn geen plannen voor nodig, om dat als zodanig te voelen. Ik wil met die plannen ingaan en denk zeker dat ze de workload een stuk zullen verbeteren. Het punt is wel dat dit geïnternaliseerd moet worden. Op het moment dat dit niet gebeurd, is deze minister de verantwoordelijke die daar de leiding in moet nemen en met de vuist op tafel moet slaan. Ik denk dat deze minister echt wel wil, maar ik wil niet nog een keer de opmerking maken dat er een loopje met hem wordt genomen.

Mijn laatste punt: over de arbeidsmarkt sluit ik mij aan bij mijn collega van de VVD. Wij hebben daar al eerder debatten over gevoerd en gaan daar nog meer debatten over voeren. Straks komen wij tekort. Op het moment dat dat zo is en wij hebben daar niet aan getrokken, dan zijn die basale taken die iedereen tussen de oren moet hebben, nog belangrijker. Ik hoop dat het CDA en de ChristenUnie die harde eis gestand doen, die zij nu hebben neergelegd, als het gaat om het risico dat de kinderen op dit moment lopen en het bekijken van de oplossingen daarvoor.

Mevrouw Agema (PVV): De minister is niet meer teruggekomen op mijn vraag over de prioritering binnen het takenpakket van de jeugdzorg. Moeten mishandeling en misbruik juist geen prioriteit krijgt binnen die hele sector? Wij zien nu weer een explosieve stijging met betrekking tot de loverboys, hier faalt de aanpak enorm. Alleen al in Friesland zijn 76 meisjes in korte tijd het slachtoffer en dit wordt gezien als een topje van de ijsberg. Zouden wij juist niet met prioriteit aandacht moeten geven aan dit soort groepen, als wij het hebben over de jeugdzorg? Zijn het juist niet deze vrouwen of meisjes, minderjarigen, die tussen wal en schip vallen?

Er is eigenlijk geen systeem: een werkend systeem is een systeem waarin iedereen weet wat er gebeuren moet. Wat wij zien, in alle rapporten weer, en wat er doorklinkt, is dat iedereen zijn eigen gang gaat. Iedereen doet wat hem goeddunkt: dossiers worden niet bijgewerkt, er wordt teruggeplaatst zonder toetsing, de overdracht van dossiers wordt mondeling gedaan, er wordt onvoldoende informatie aangeleverd, er is onduidelijkheid met betrekking tot criteria. Dat soort dingen laat zien dat er geen werkend systeem is. Wij hadden gedacht dat de minister voor Jeugd en Gezin het voortouw zou nemen, leidend zou zijn en zou begeleiden hoe dat systeem zou moeten werken. Dat is wat ik zo heel erg mis in dit hele debat en in uw voortrekkende rol.

Minister Rouvoet: Ik denk dat mevrouw Sterk het in tweede termijn zorgvuldig verwoordde: de vraag is of de veiligheid voldoende wordt gewaarborgd? Dat is precies waar de Inspectierapporten op focussen. Konden wij maar garanties geven. Het systeem, om de woorden van mevrouw Agema over te nemen, is er natuurlijk wel, maar het is kennelijk niet op alle punten voldoende kwalitatief geborgd. Binnen het systeem moeten wij het zo inrichten dat wij ten eerste de veiligheid in het oog hebben, krijgen en houden, en ten tweede de andere instanties in staat stellen om tijdig en geldig de goede beslissingen te nemen en toetsen te kunnen uitvoeren. Ik denk dat wij het daarover eens zijn.

Wat, ook anderen vroegen dat, als de Deltamethode niet volledig per 1 juli is ingevoerd? Het risicomanagement moet niet per 1 juli, maar volledig in januari zijn ingevoerd. Ik heb de feitelijke aanleiding gegeven voor het respijt tot 1 juli 2009, namelijk de nieuwe lichting medewerkers die nu scholing krijgt. Van één ding kunnen wij overtuigd zijn, als er iemand belang heeft bij het invoeren van de Deltamethode, dan zijn het de mensen zelf. Die willen daarmee werken, omdat het hun beter in staat stelt hun werk goed te doen. De hele sector is erop gericht om dat zo snel mogelijk te doen. Een combinatie van factoren heeft ertoe geleid dat dit niet volledig per 1 januari kan, maar wel per 1 juli 2009. Nogmaals: de Inspectie zelf had het over 2010. Ik vind dat voor het risicomanagement te laat, dat gaat sowieso naar voren. In het gesprek met de Inspectie kan ik natuurlijk aangeven dat ik zal vragen om niet langer te wachten dan nodig is. De Inspectie heeft uiteindelijk haar eigen agendering, die moet ook als onafhankelijk toezicht zelf kunnen bepalen waar zij het toezicht op richt. Ik geef wel degelijk aan dat ik wil dat de Inspectie bovenop dit traject zit, en de precieze timing wil ik dan wel aan de Inspectie laten, maar 2010 is mij voor het risicomanagementonderzoek te laat. Ik wil ook voorkomen dat, omdat het pas per 1 juli volledig ingevoerd kan zijn, wij te vroeg komen met een quickscan. Ik laat de Kamer na het gesprek met de Inspectie weten wat de timing van het onderzoek is. Ik houd het onderzoek naar de Deltamethode en het risicomanagement zelf het liefst bij elkaar. Maar voor het risicomanagement moet het niet te laat plaatsvinden, dat wil ik eerder hebben. Voor de rest van de Deltamethode moet het onderzoek zo snel als dat zinvol kan, gedaan worden.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik begrijp dat wordt toegezegd om die quickscan op zijn laatst in september te hebben. De minister heeft nog steeds geen antwoord gegeven op de vraag wat er gebeurt als die Deltamethode per 1 juli 2009 niet is ingevoerd, ondanks alle goede wil bij Bureau Jeugdzorg waar ik vast van overtuigd ben. Er ligt nu geel, wat ons betreft zal er dan rood worden gegeven en moet de minister daaraan consequenties verbinden.

Minister Rouvoet: Voor de goede verhoudingen: hier aan tafel worden gele kaarten getrokken en wordt gedreigd met rode kaarten. Ik zit de betreffende instanties op de huid om het gewoon te doen. Ik ga niet speculeren over wat er niet gebeurd. Zij weten heel goed hoeveel belang ik eraan hecht en zij hechten er zelf belang aan dat het risicomanagement per 1 januari is ingevoerd. Dat gaat gewoon gebeuren. Bij wijze van spreken wil ik 2 januari kijken hoe het ervoor staat en ik zal u daarover informeren. De hele sector heeft er inhoudelijk belang bij dat die Deltamethode volledig wordt ingevoerd. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit per 1 juli niet zou gaan: de scholing van de laatste lichting medewerkers is dan afgerond. De MOgroep heeft aangegeven dat het haalbaar is. Op 1 juli gaan wij dat bekijken met elkaar en stellen wij vast dat het gebeurd is. Wat mij betreft speculeren wij niet of het niet helemaal gaat lukken, of wij respijt hebben, of andere dingen gaan doen. Het kan, dus het gaat ook gebeuren!

Mevrouw Sterk (CDA): Aan de laatste uitspraak wil ik de minister houden. Het kan en gaat dus gebeuren. Punt. Als het niet gebeurt, dan komt u ons nog een keer tegen.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Waar legt mevrouw Sterk dan de grens? Wat gaat zij dan doen? Zij begon haar betoog heel bemoedigend met dat de minister er consequenties aan moet verbinden. Wat zijn die dan wat haar betreft? Ik dacht dat is hoopvol, maar nu is het stil. Maakt u nog even duidelijk wat u hiermee bedoelt.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik begrijp dat ik wat onduidelijk was, misschien kan ik het verhelderen. Wat mij betreft wordt er dan een aanwijzing gegeven door de minister. Dat is het zwaarste middel dat de minister heeft en dat hij nog steeds niet heeft ingezet, laten wij daar niet al te gemakkelijk over doen.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Ik dacht dat u een gele kaart voor de minister bedoelde, of een rode. Zover gaat u niet, hoor ik al.

Mevrouw Sterk (CDA): Ik had het over de Deltamethode.

De voorzitter: Dat misverstand is dan weer opgehelderd en dat is belangrijke winst.

Minister Rouvoet: Dan ga ik terug naar risicomanagement voor de kinderen en niet voor politici en bestuurders. In alle ernst, er is gesproken over met de vuist op tafel slaan, ik wil er geen misverstand over laten bestaan wat ik wil. Daarom heb ik deze dagen die afspraken gemaakt en gaat het wat mij betreft ook zo gebeuren. Nogmaals: met volle inzet van de betrokken instanties en dat is ongelofelijk belangrijk.

Voorzitter. De heer Voordewind heeft gevraagd naar zijn eerdere motie over de criteria voor uithuisplaatsing, wat hij noemt de voordeur. Hij heef daar gelijk in. Het is deels in het traject van Delta meegenomen; juist als men voortdurend monitort en de risicotaxatie maakt. Delta is er opgericht om die criteria duidelijk te maken en op de relevante beslismomenten alle informatie beschikbaar te hebben, om die beslissingen ook te kunnen schragen. Die objectivering maakt deel uit van de Deltamethode. Het is altijd een beslissing die genomen wordt in het kader van Delta, bijvoorbeeld of men een machtiging tot uithuisplaatsing moet vragen in verband met een OTS. Overigens is de beslissing niet afhankelijk van de beoordeling van één persoon. In de Deltamethode zit dat men zo’n beslissing nooit alleen maakt en er altijd een teamleider of een gedragskundige bij is betrokken, ook bij de besprekingen. Het is dus geen individuele beslissing.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Koşer Kaya ook nog behoefte heeft om wat te vragen over de motie Voordewind. Ik neem dat het daarover gaat?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Heel simpel; als het niet lukt, gaat de minister dan ook gebruik maken van die aanwijzingsbevoegdheid?

De voorzitter: Ik vermoedde al dat u met uw gedachten nog bij het vorige punt zat. Het vermoeden is bevestigd. Dat is afgekaart. Ik stel vast dat zowel de woordvoerders van de coalitiepartijen als de niet-coalitiepartijen het antwoord hebben gehoord. U kunt het in het verslag nalezen.

Minister Rouvoet: Ik kan er nog één opmerking over maken. Er is geen onduidelijkheid over waar ik sta. Je moet niet dreigen met een aanwijzing als mensen hun verantwoordelijkheid nemen. Als bestuurders, die door de wetgever verantwoordelijk zijn gesteld voor het functioneren van de Bureaus Jeugdzorg, hun verantwoordelijkheid nemen, dan moet je als minister niet dreigen met een aanwijzing. Ik wil mensen kunnen aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid. Zo zit ik in elkaar, maar het systeem ook. Tegelijkertijd, en dat was de boodschap in de richting van Amsterdam maar ook breder, moet iedereen heel goed weten dat, als de veiligheidssituatie van kinderen er aanleiding toegeeft en bestuurders hun verantwoordelijkheid niet nemen, ik het doe. Maar ik ga niet op voorhand dreigen en zeggen dat als het niet lukt voor 1 januari en 1 juli, ik daar sta met een aanwijzing, als bestuurlijke instanties, de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogdij, de komende tijd hun verantwoordelijkheid nemen. Ik wil verantwoordelijke bestuurders hebben en instanties die hun taken opvatten. Als het niet gebeurt en men nalatig is, komt men de minister weer tegen.

Voorzitter. Mevrouw Langkamp zegt dat een analyse van de omstandigheden ontbreekt. Dat vind ik jammer, omdat wij juist over die omstandigheden en de analyse daarvan veel met elkaar gesproken hebben. Ook nu weer hebben wij ze, weliswaar kort, aangeduid. Misschien mag van een spoed-AO niet verwacht worden dat wij de brede analyse nog een keer met elkaar uitspreken. Zij heeft zelf, zoals ik al zei, in belangrijke mate de vinger gelegd op de kern van de problemen: het personeelsverloop, het imago van de sector en de hoge werkdruk. Dat zijn belangrijke onderdelen van de analyse waarom het fout zit in de jeugdbescherming. Die ontbreekt dus niet, maar komt niet in ieder debat in volle breedte terug. Ik ben er zeer van overtuigd, ik ben er zelfs mijn betoog mee begonnen, dat daar de kern van het probleem ligt. Het is niet zozeer een financieel probleem maar vooral een personeelsprobleem. Dat heeft wel zijn vertaling in allerlei gevolgen. Dat is voor mij reden te meer om, zowel op die caseload als die methodische vernieuwing binnen de jeugdbescherming, alle hens aan dek te willen hebben. Het draagt bij aan de betere positionering van de jeugdbeschermingsmedewerkers en het hele actieplan professionalisering richt zich op de jeugdzorg, maar dus ook op de jeugdbescherming. Beroepsprofielen, professionele opleidingen, dat moet er veel beter inzitten. Het traject waarmee de bestuursgroep Kalsbeek bezig is, heeft mijn hartelijke steun. De Kamer kent mijn opvattingen over het belang van het professionaliseringstraject: de beroepsregistratie, de beroepencodes, de opleidingen en het tuchtrecht als sluitstuk. Ik zit daar bovenop en ondersteun het financieel. Volgens mij delen wij die analyse, en is die er ook. Ik heb ook gezegd: de Deltamethode is niet de oplossing voor alle problemen. Het is wel cruciaal om dit deel van de jeugdbescherming echt heel goed te doen. Niet alleen ik ben daarvan doordrongen, maar de werkers zelf ook. Het is geen panacee, maar het moet wel gebeuren en wel zo snel mogelijk.

Mevrouw Langkamp heeft nog een opmerking gemaakt over de wachtlijst van de jeugdbescherming. Ik ben bereid voor de begroting meer schriftelijk inzicht te geven hoe het met het wachtlijstbeheer staat.

Ik heb aangegeven, weliswaar staccato, wat wij doen aan het stimuleren van de werving en dergelijke en de arbeidsmarktproblematiek. Nogmaals: wij zouden willen dat mensen massaler kiezen voor dat zware, maar ook mooie, beroep van jeugdwerker. Daarom is het van belang het imago van de sector te verbeteren en de werkdruk te verlagen. Wij doen in overleg met de betreffende partijen en partners onderzoek naar de uitstroomoorzaken enrichtingen. Dat kan zinnige informatie opleveren over hoe wij mensen in de sector kunnen houden. Daarnaast zij wij bezig met de verbetering van de arbeidsomstandigheden – er is een arbeidscatalogus jeugdzorg – en met een toeleidingscampagne voor de oudere zij-instromers en herintreders van boven de 30 jaar. Ik noemde al de meerjarige subsidie voor aanvullende projecten, in samenspraak met de MOgroep en het Fonds Collectieve Belangen. Kortom: wij doen van alles en nog wat om die werving te ondersteunen. De werving moet natuurlijk gebeuren door de instanties zelf, van onze kant doen wij samen met de MOgroep er van alles aan om in financiële, maar ook in inhoudelijke zin, de input te ondersteunen en te versterken. Het stagefonds voor de zorg, mevrouw Dezentjé Hamming had het over initiatieven bij de zorg, is ook van belang voor de jeugdzorg in het verlengde van de jeugdbescherming. Er gebeurt het nodige. Ik heb een indruk gegeven van wat wij er van onze kant aan doen om het proces van werving en instroom te verbeteren en te ondersteunen, samen met de professionaliseringsslag.

Mevrouw Langkamp maakte nog een opmerking over de bureaucratie. Ik heb er iets van gezegd, maar om nog iets preciezer te zijn: er is een tijdschrijfonderzoek geweest. Men moet overigens niet vragen wat het betekent voor de mensen, om naast hun drukke werk ook nog tijd te schrijven, maar soms kan het nodig zijn om zicht te krijgen op de knelpunten. Daaruit bleek dat degenen die werken met de Deltamethode 16% van hun tijd kwijt zijn aan de administratie. Het gaat dus om essentiële onderdelen van hun taak: het registreren van fatale informatie met oog op de veiligheid van kinderen. Dat mag bureaucratie heten, maar dat is noodzakelijk papierwerk. Ik hoor soms percentages oplopend tot 60 of zelfs 80. Bij de Deltamethode hebben wij het over 16%.

Mevrouw Langkamp (SP): Het getal zestien intrigeert mij en daagt mij uit om heel kort te reageren. Het Deltaformulier is leeg wel zestien kantjes. Leeg! Vandaar mijn opmerking dat het wel een tandje minder kan, maar laten wij die discussie hier niet verder gaan uitvoeren. Dat de Deltamethode minder registratie met zich meebrengt is erg mooi, dat is winst. Daarover is geen verschil van mening, maar zestien kantjes leeg?

Minister Rouvoet: Hiervoor geldt: wat is nodig om op te schrijven en wat niet? Dat wil ik echt aan de professionals overlaten. Als dan blijkt dat de administratieve belasting daarvan 16% is, als het door de mensen zelf als belangrijk en vitaal wordt geacht voor het kunnen uitvoeren van hun kinderbeschermingstaken, dan ga ik, als niet-jeugdbeschermer, niet de strijd aan of het misschien ook veertien kantjes kan zijn. De informatie die zij nodig hebben, moeten zij wel kunnen inventariseren. Dat mag niet tot een onnodige belasting leiden en dan lijkt mij 16% een zeer aanvaardbaar percentage.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Ik hoor alsmaar: «papieren invullen». Iedere bureaucratie die overbodig is, moet onmiddellijk geëlimineerd worden, dat zal duidelijk zijn. Ik vind dat de minister onvoldoende aandacht heeft voor zaken die dubbel worden gedaan. Wordt daar wel goed naar gekeken?

Minister Rouvoet: Daarom verwees ik ook naar het plan aanpak van bestrijding regeldruk. Daar zit het allemaal in. Onnodige bureaucratie kan ook dubbel registreren zijn. Dat moet eruit. Vandaar dat ik mijn meldpunt heb ingericht waar men klachten over onnodige bureaucratie en papierwerk kwijt kan; als u mensen tegenkomt met klachten over onnodige bureaucratie, dan willen wij dat ook weten. Daar kunnen wij met de instanties en de sector gericht aan werken, om dat soort punten eruit te halen. Door de bank genomen houd ik wel de lijn aan dat onnodige bureaucratie moet worden tegengegaan, maar dat nodige registratie goed moet gebeuren. Dat is in het belang van het werk van de jeugdbeschermers.

Voorzitter. Mevrouw Bouchibti vroeg terecht aandacht voor de ouders. Ik heb het Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij er nog eens bijgepakt, waarin precies uitgeschreven staat hoe die Deltamethode werkt. Daarin wordt veel aandacht gegeven aan het juist toerusten en positioneren van de gezinnen in het kader van de ondertoezichtstelling. Dat is een essentieel onderdeel van het werk van de gezinsvoogd via de Deltamethode. De opmerking over het klachtenrecht is misschien ook meer algemeen. Dat komt zeker terug bij de begrotingsbehandeling, daar breng ik meer samen wat verbeteren moet. Ik denk dat het een vaker gehoorde opmerking is over de provinciale jeugdzorg. Ook ouders moeten terecht kunnen bij de instanties en de weg kunnen vinden.

Mevrouw Bouchibti (PvdA): Fijn dat wij het met elkaar eens zijn, maar nu hoor ik niet wat u zegt over de consequenties van de doorloop, in- en uitstroom bij de Bureaus Jeugdzorg en de gezinsvoogdij. Ik krijg mails, en ik geloof niet dat ik de enige ben, van ouders die gezinsvoogden niet te pakken krijgen omdat zij er niet zijn, of ziek zijn of overspannen. Met alle respect voor de gezinsvoogdijwerkers, maar dat heeft tot het gevolg dat het niet werkt op microniveau. Als u zegt dat er keihard gewerkt wordt, dan begrijp ik ook wel dat dit in het plan staat, maar ik spreek en ontmoet ouders die bij wijze van spreken niet eens kunnen lezen en schrijven.

Minister Rouvoet: Er passen twee opmerkingen bij uw vraag of er binnen de benadering van de jeugdzorg voldoende aandacht is voor de ouders. In de eerste plaats: als er een situatie is waarin de werkdruk te hoog is en de gezinsvoogdijwerkers omkomen van het werk, dan sneuvelt dit soort elementen te snel. Ik zeg opnieuw, niet als oplossing van alle problemen, dat er met Delta minder caseload is en meer ruimte om de ouders te betrekken. Het is ook een onderdeel van de Delta-aanpak om de ouders te positioneren om om te gaan met die ots. Het geeft meer ruimte en dit legt meer druk op de implementatie van de verbetertrajecten rondom de Deltamethode, omdat het daar inherent deel van uitmaakt. In de tweede plaats moet het klachtenrecht goed functioneren en bereikbaar zijn en moeten ouders gemakkelijk toegang krijgen, ook als zij de reglementen niet uit het hoofd hebben geleerd. Het verloop van gezinsvoogden willen wij afremmen en wij willen de sector zodanig inrichten dat ervaren mensen er blijven werken.

Voorzitter. Mevrouw Dezentjé Hamming kwam opnieuw over Bureau Jeugdzorg Amsterdam. Ik heb aangegeven dat juist de verantwoordelijke bestuurder vrij stevig is opgetreden met zijn aanwijzing dat het beter moet. Zoals vaker gezegd van deze kant: als wij daar overheen gaan, nemen wij vanuit het parlement die verantwoordelijkheid over en gaan wij al die mensen informatie vragen over wat er fout is gegaan. Ik zou dat niet willen doen, maar dit laten bij de bestuurder die zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. De regio is verantwoordelijk voor de gang van zaken binnen het Bureau Jeugdzorg, die heeft zijn maatregel genomen. Dat is zijn wettelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Ik dank de minister voor het antwoord, alleen het was geen antwoord op mijn vraag. Wat van belang is voor het maken van beleid op Jeugd en Gezin is dat wij, in een dergelijk geval als in Amsterdam waar het goed mis ging, analyseren wat er te wijten is aan organisatorische aspecten in dit falen van het Bureau Jeugdzorg en wat aan het systeem. Die vraag kan blijkbaar zo gesteld worden en het bureau kan zo dat antwoord geven. Die vraag wil ik graag beantwoord zien door deze minister.

Minister Rouvoet: Waar het specifiek gaat over Bureau Jeugdzorg Amsterdam, heb ik verwezen naar de positie en de verantwoordelijkheid van de regio. Volgend jaar hebben wij de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg, daarin is een heel prominent punt het functioneren van alle Bureaus Jeugdzorg. Zij maken allemaal deel uit van de evaluatie van de wet: of het goed zit in het systeem en of wij het goed hebben georganiseerd. Dat is breder dan u het nu vraagt. In termen van het nu nagaan door het Rijk van het falen van Bureau Jeugdzorg Amsterdam, moet ik u echt verwijzen naar de ingrepen die gedaan zijn door de verantwoordelijke bestuurders. Die moeten wij niet willen overnemen: de wetgever heeft de verantwoordelijkheid elders gelegd. Volgend jaar in de evaluatie krijgt u alles wat u wilt weten over het functioneren van alle Bureaus Jeugdzorg in Nederland. Dus me dunkt.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Waarom is het nou zo moeilijk om te zeggen: Ja mevrouw Dezentjé, ik heb over twee weken of volgende week het antwoord voor u? Ik wil helemaal niet wachten tot een evaluatie van de Wet op de jeugdzorg eind 2009. Ik vraag u om één casus te analyseren in het belang van de Kamer.

Minister Rouvoet: Waarom het zo moeilijk is? De wetgever heeft een andere keuze gemaakt. U en ik als wetgever, regering en parlement, hebben een andere keuze gemaakt waar het gaat om de verantwoordelijkheid voor de individuele Bureaus Jeugdzorg. Het staat gewoon in de wet, mevrouw Dezentjé Hamming, wie daar verantwoordelijk voor is. Wij moeten niet op Rijksniveau de verantwoordelijkheden die elders belegd zijn, of overdoen, of overnemen. Wat wij wel kunnen doen, en dat doen wij bij de evaluatie volgend jaar, is kijken of die toedeling van verantwoordelijkheden de juiste is geweest. Daar mag u mij als minister op aanspreken, want ik ben verantwoordelijk voor het stelsel, maar voor de individuele instanties zijn provincies en regio’s verantwoordelijk en niet het Rijk.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD): Voorzitter...

De voorzitter: Het is voldoende uitgediscussieerd en ik moet vaststellen dat u elkaar niet bereikt. Dat komt soms voor.

Minister Rouvoet: Voorzitter. Ik denk dat ik alle inhoudelijke punten heb gehad. Ik kon niet zoveel met de opmerking van de heer Dibi dat ik misschien bozer ben over uitspraken van Kamerleden, dan over dingen die fout gaan. Ik ben heel duidelijk geweest over wat ik vind van de gang van zaken, waar afspraken nog niet zijn nagekomen en wat ik daar wil. Ik geef aan dat heel generaliserende uitspraken niet bijdragen aan de doelstelling die wij ook hebben, namelijk het verbeteren van het imago. Dat heeft niets met boosheid te maken maar simpelweg met het gezamenlijk realiseren van de doelstellingen die wij nastreven. Ik meende toch dat ik die opmerking moest maken.

Mevrouw Koşer Kaya vroeg naar het internaliseren van Delta...

De voorzitter: De heer Dibi had nog een tweede vraag gesteld over de bonus.

De heer Dibi (GroenLinks): Uw oproep aan de vertrokken directeur.

Minister Rouvoet: Het staat de heer Dibi vrij om oproepen te doen, maar ik heb zojuist aangegeven hoe de verantwoordelijkheden liggen en ik zou het niet gepast vinden om als minister een oproep te doen over het ontbinden van een contract dat elders gesloten is. Daar is geen sprake van.

De voorzitter: Dan heb ik begrepen dat u hebt geantwoord op de vraag van de heer Dibi. De heer Dibi mag proberen om nog één keer een aanvullende vraag te stellen.

De heer Dibi (GroenLinks): Waar gaat u eigenlijk wel over? Mevrouw Dezentjé Hamming vraagt om een casus om volgend jaar goed te kunnen afwegen wat te wijten is aan het systeem en wat te wijten is aan andere dingen. Dan zegt u: Nee. Ik vraag om een symbolische oproep aan een directeur die er vandoor gaat met een grote zak geld, wat de onvrede op de werkvloer alleen maar doet toenemen, dan zegt u: Nee. U zegt overal nee op en het enige waar u ja opzegt, schuift u door naar de toekomst. Ik snap soms echt niet waarom u alles over de schutting gooit en niet zelf uw verantwoordelijkheid neemt.

Minister Rouvoet: Dit is lariekoek. U verbindt aan het feit dat ik geen oproep wil doen aan iemand die op contractuele wijze een dienstverband beëindigd heeft waar anderen voor verantwoordelijk zijn, dat ik er niet over ga. De wetgeving geeft aan waar ik wel en niet over ga. Waar ik wel over ga, daarover zijn wij voortdurend met elkaar in debat. Als het zo was dat deze minister niet over de jeugdzorg zou gaan, dan zouden wij niet zo vaak in debat met elkaar zijn. U kunt mij aanspreken op al die dingen waar ik voluit verantwoordelijk voor ben. Dat geldt dus ook voor het stelsel. Maar ik mag wel verwachten dat de Kamer haar eigen wetgeving serieus neemt, waar verantwoordelijkheden elders zijn belegd. Dan mag u niet van de minister vragen dat hij treedt in verantwoordelijkheden van anderen. Dan kunnen wij daar een verschil van mening over hebben...

De heer Dibi (GroenLinks): Het is een moreel appel, minister. En daar bent u wel van.

Minister Rouvoet: Ik gun u alle ruimte om, als u dat wilt, morele appels te doen, maar u mag van de minister verwachten dat hij zich gedraagt als de wethouder op Rijksniveau; dat hij zich houdt aan de wetgeving die wij samen tot stand hebben gebracht. Zomaar morele appels waar contracten in het geding zijn, die moet u echt aan anderen richten. Ik neem ook aan dat de lokale fractie van GroenLinks zijn verantwoordelijkheid wel zal nemen. Die heeft ook de mogelijkheid om de desbetreffende verantwoordelijken aan te spreken.

Voorzitter. Mevrouw Koşer Kaya sprak over het belang van de internalisering van de Deltamethode. Dat is waar. Wij hebben gesproken over de opleiding en scholing, dat is onderdeel van het traject dat wij hebben gegaan en dat wij het komende half jaar met de laatste lichting gaan doen. Ook zij vroeg, wat als het uiteindelijk niet blijkt te werken, die Deltamethode? Daarvan kunnen wij zeggen: het werkt dus al. Per 1 januari wordt er al in 70% van de gevallen met Delta gewerkt, dus wij weten al hoe het eruit ziet en hoe het werkt. Daar zijn de betrokkenen ook zeer tevreden over. Of bedoelt mevrouw Koşer Kaya dat niet?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Dat bedoelde ik niet. Mijn punt is dat, gezien de tekorten straks, de workloads weer groter zullen worden. Dan zijn er dit soort basisvoorwaarden waar altijd aan voldaan moet worden. Deltamethode of niet.

Minister Rouvoet: Dat is het belang van het echt strak vasthouden aan de gemiddelde caseload die afgesproken is per 1 juli 2009: één op vijftien.

Tot slot mevrouw Agema over de prioriteiten binnen de taken van jeugdzorg. Ik versta haar in bredere zin: jeugdzorg maar ook jeugdbescherming. Daar heeft zij natuurlijk gelijk in. Vandaar ook mijn hele snelle actieplan Bestrijding Kindermishandeling, dat is een prioritair aandachtspunt wat mij betreft. Wij hebben vaak met elkaar gesproken over loverboys. Tegelijkertijd blijft in de jeugdbescherming en in de jeugdzorg in brede zin van belang dat kinderen die gedragsproblemen hebben of anderszins jeugdzorg nodig hebben, recht hebben op jeugdzorg. Als men een indicatie heeft, heeft men ook recht op die zorg volgens de wet. Daarbinnen kunnen wij wel degelijk accenten leggen en prioriteiten aangeven. Kindermishandeling is daar één van, vandaar wat wij nu al ruime tijd aan het doen zijn in het kader van het traject «Beter Beschermd» en dat wij juist het AMK, de raad en de kinderrechter nauw laten samenwerken rondom kindermishandeling om het te stroomlijnen, zodat instanties niet nodeloos elkaars werk over zitten te doen. Die resultaten zijn heel bemoedigend dus ik denk dat ik mevrouw Agema daar voluit in bij kan vallen. Dat traject «Beter Beschermd» heeft ook weer geresulteerd in de verbeteringen waar wij vandaag over spreken.

Mevrouw Agema (PVV): U vindt het een prioriteit: kindermishandeling is iets anders dan een gedragsstoornis. Maar wat is dan de concrete uitwerking daarvan? Ik kan mij voorstellen dat op het moment dat kinderen op een wachtlijst staan of al in het traject zitten, er op een andere wijze met een gedragsstoornis wordt omgegaan dan met mishandeling of misbruik of meisjes die in de prostitutie terecht komen. Het is allemaal erg, maar ik vind die andere voorbeelden toch erger. Ik zou daar meer prioriteit aan willen geven, of in ieder geval van de minister horen hoe hij dat concreet bedoelt.

Minister Rouvoet: Waar ik over sprak is prioriteit binnen het beleid. Ik heb inderdaad kindermishandeling tot één van mijn speerpunten gemaakt. Als wij het hebben over de jeugdbescherming, dan hebben wij het niet zozeer over de gedragsproblematiek, maar over de veiligheid van kinderen en deze prioriteit. Dan vinden wij dat daar geen wachtlijsten mogen zijn en dat die overdracht en die samenwerking tussen gezinsvoogd en raad goed moet gaan. Binnen de jeugdbescherming gaat het niet over die gedragsproblematiek, dan zitten wij in de provinciale jeugdzorg. U kent de afspraak die daar gemaakt is: wachtlijsten weg eind volgend jaar. Hier spreken wij over het zodanig inrichten dat wij het liefst kunnen voorkomen dat kindermishandeling plaatsvindt en als er ondertoezichtstelling plaatsvindt dat dat zo snel mogelijk, adequaat, gebeurt.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter...

De voorzitter: Ik denk dat wij zeer binnenkort weer over kindermishandeling spreken en wij zitten aan de tijd. Mensen zitten op hete kolen, want die hebben andere afspraken.

Mevrouw Agema (PVV): Zoveel interrupties heb ik nog niet gepleegd, voorzitter.

De voorzitter: Daar hebt u absoluut een punt, maar daar moet u elkaar op aanspreken. Ik ga afsluiten. U kijkt mij zo charmant aan, ik denk dat de commissie het nu voor u gaat opnemen en klaarblijkelijk niet op hete kolen zit. Gaat uw gang.

Mevrouw Agema (PVV): Kan het zo zijn, met betrekking tot die prioritering, dat wij naar een situatie gaan dat kinderen die te maken hebben met mishandeling, misbruik of anderszins, voorrang krijgen op die wachtlijst ten opzichte van kinderen die te maken hebben met andersoortige gedragsstoornissen?

Minister Rouvoet: Het punt is dat zij niet op dezelfde wachtlijst staan en dat ik alle wachtlijsten weg wil hebben. In de praktijk staan kinderen die slachtoffer zijn, of dreigen te zijn, van kindermishandeling niet op die wachtlijsten waarop kinderen met gedragsproblemen staan. Gelukkig maar, omdat wij er dan apart naar kunnen kijken. In die zin wordt er binnen de jeugdbescherming op een andere manier mee omgegaan dan binnen de provinciale jeugdzorg. Ook binnen de jeugdbescherming bestaan er helaas wachtlijsten, ik heb al toegezegd aan mevrouw Langkamp dat ik daar inzicht in ga geven. Dat is wat betreft de zwaarte natuurlijk vaak nog eens zo erg; de veiligheid van kinderen is vaak in het geding. Maar die lijsten zijn qua omvang weer niet te vergelijken met die bij de jeugdzorg. Van het laatste hebben wij gezegd dat die wachtlijsten weg moeten, maar bij de kinderbescherming is er alle reden, juist omdat daar die kinderen staan waar u het over hebt, om met vereende krachten de situatie te verbeteren, zodat er geen wachtlijsten meer zijn.

De voorzitter: De minister heeft een aantal toezeggingen gedaan. Ten eerste gaat hij het gesprek met de Inspectie aan over controle op de invoering van de Deltamethode per 1 juli volgend jaar en de invoering van het risicomanagement per 1 januari 2009. Over de timing van de rapporten van de Inspectie informeert de minister de Kamer.

Minister Rouvoet: En ook over de toetsende taak.

De voorzitter: U informeert de Kamer wanneer u dat gesprek hebt gehad, dus dat kan binnen korte tijd, en wanneer zij welke quickscan tegemoet kan zien.

Ten tweede gaat de minister met de raad en de gezinsvoogdij praten over de inmiddels teruggeplaatste kinderen en de vraag of daar de toetsing voldoende heeft plaatsgevonden. Kan dat voor de begrotingsbehandeling?

Minister Rouvoet: Ik doe dat zo snel mogelijk en als het kan voor de begrotingsbehandeling.

De voorzitter: Ten derde informeert de minister de Kamer voor de begroting over de wachtlijsten in de jeugdbescherming.

De voorzitter voor de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

De griffier voor de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Çörüz (CDA), Tichelaar (PvdA), Gerkens (SP), ondervoorzitter, Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Voordewind (ChristenUnie), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (BVV), Leijten (SP), Dibi (GroenLinks), Heijnen (PvdA), voorzitter, Van Toorenburg (CDA) en Uitslag (CDA).

Plv. leden: Omtzigt (CDA), Heerts (PvdA), Kant (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schippers (VVD), Timmer (PvdA), Gesthuizen (SP), Bosma (PVV), De Wit (SP), Azough (GroenLinks), Arib (PvdA), Jan de Vries (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA) en Karabulut (SP).