Vastgesteld 18 januari 2017
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 20 december 2016 overleg gevoerd met de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie, over:
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 28 september 2016 met het rapport «Betrouwbaarheid verantwoordingscijfers over woninginbraken, overvallen en straatroof» (Kamerstuk 28 684, nr. 477);
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 31 oktober 2016 inzake de medewerkersmonitor 2016 Politie (Kamerstuk 29 628, nr. 668);
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 8 november 2016 met de reactie op het bericht dat agenten zelf DNA-onderzoek gaan doen (Kamerstuk 31 415, nr. 13);
– de voortgangsbrief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 24 november 2016 inzake de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 676);
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 25 november 2016 over de onderzoekscommissie inzake COR politie (Kamerstuk 28 844, nr. 109);
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 25 november 2016 ter aanbieding van het rapport van het externe onderzoeksbureau Cocon naar de cultuur, werkverhoudingen en sfeer binnen de DB&B (Kamerstuk 29 628, nr. 677);
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 28 november 2016 inzake het onderzoek naar cultuur, werkverhoudingen en sfeer binnen de Dienst Bewaken en Beveiligen (DB&B) (Kamerstuk 29 628, nr. 678);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer ter aanbieding van het rapport ICT Politie 2016; vervolgonderzoek naar de ICT-governance en de basisvoorzieningen voor handhaving en opsporing bij de nationale politie (Kamerstuk 29 350, nr. 16);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 29 november 2016 inzake de monitor integriteit en veiligheid (Kamerstukken 28 684 en 28844, nr. 486);
– de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 19 december 2016 met de uitkomst Benelux ministeriële bijeenkomst inzake politiesamenwerking (Kamerstuk 29 628, nr. 681).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Ypma
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Voorzitter: Tellegen
Griffier: Verstraten
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Helder, Kooiman, Marcouch, Swinkels, Tellegen en Van Toorenburg,
en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie.
Aanvang 18.31 uur.
De voorzitter:
Ik heet de Minister, zijn ambtenaren, de korpschef, alle mensen op de publieke tribune, al die mensen die via internet naar ons luisteren en natuurlijk de leden van harte welkom. Er geldt een spreektijd van vier minuten en er mag per persoon maximaal twee keer worden geïnterrumpeerd. Die interrupties doen we bij voorkeur in tweeën.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. Wij komen net uit een technische briefing van de Rekenkamer. Daar is ons onder meer uitgelegd hoe het met de ICT staat. De mensen van de Rekenkamer begonnen met een heel positieve noot, want zij zeiden dat het op zich best een goede prestatie is dat de ICT-systemen in ieder geval stabiel zijn. Daar bleef het echter verder bij, want zoals we allemaal in het door de Rekenkamer uitgebrachte rapport hebben kunnen lezen, gaat het wel om verouderde systemen. Deze systemen nemen 80% van de tijd van de agenten in beslag als zij daarmee werken. Dan praat ik over Basisvoorziening Handhaving (BVH) en Summ-IT, systemen die aan vervanging toe zijn. Ook dat is een bekend feit, maar deze systemen zullen voorlopig niet vernieuwd worden. Dat nieuwe integrale systeem waarop wordt gewacht, komt pas over enkele jaren. Ik hoorde dat dit nog vijf tot zeven jaar gaat duren. De politieagenten worden daarmee dagelijks geconfronteerd, want dat uitstel bemoeilijkt hun werk. Op dit moment moeten zij immers werken met ten minste die twee systemen waar ik het zojuist over had. Dat betekent ook veel dubbel werk, omdat zij informatie handmatig uit het ene systeem moeten halen en weer in moeten voeren in het andere systeem, en vice versa. De Rekenkamer zegt daarom dat vernieuwing op dit moment al nodig is om het werk van agenten te verlichten, maar ook om in de toekomst de prestaties van de politie op peil te kunnen houden en om in lijn te blijven met de ambities van de politie.
Verder wijst de Rekenkamer erop dat het in de lucht houden van die verouderde ICT-systemen ook steeds meer geld gaat kosten. Dat gaat ten koste van de vernieuwing. De Rekenkamer adviseert daarom om zo spoedig mogelijk ruimte te maken voor vernieuwing. Mijn vraag zou daarom zijn of deze vernieuwing van de ICT-systemen van de politie nu een prioriteit van de Minister is en of de financiële ruimte daarvoor voldoende is. Een bijkomende vraag is: als de kosten van die verouderde systemen oplopen, hoe kan het dan dat die financiële ruimte er toch is?
Ik blijf nog even in de sfeer van systemen, omdat ik ook iets wil zeggen over registraties. Wij hebben meer informatie gekregen over het oplossingspercentage en het ophelderingspercentage. Dat zijn niet dezelfde dingen. Daarmee wordt ook niet aangegeven hoeveel schuldigen er zijn veroordeeld. Het gaat gewoon om het linken door de politie van een verdachte aan een zaak of aan een strafbaar feit. Over de betrouwbaarheid van die registraties lees ik in de brief van de Minister dat het oplossingspercentage mogelijk te hoog is ingeschat, omdat het percentage van de zogenaamde sepot 01-zaken – dat zijn zaken waarvan achteraf vast is komen te staan dat de verdachte ten onrechte als verdachte is aangemerkt – niet altijd gecorrigeerd wordt. Daarom is dat oplossingspercentage mogelijk niet betrouwbaar. Hoe komt dat? Kan de Minister toelichten waarom dat niet altijd gecorrigeerd wordt? Wanneer is die registratie van sepot 01-zaken wel up-to-date? Wie controleert dat? Het is natuurlijk van groot belang dat dat correct wordt geregistreerd, want dat is cruciaal voor een zorgvuldige beslissing over bijvoorbeeld het al dan niet verlenen van een verklaring omtrent het gedrag. Graag krijg ik een reactie van de Minister hierop.
Ik kom bij een tweede punt, waarover wij het in dit huis al vaak hebben gehad, namelijk de wijkagent. Of het nu gaat om preventie van veelvoorkomende criminaliteit of om preventie van radicalisering, de wijkagent moet de oren en ogen van de wijk zijn. Hij heeft dus een heel belangrijke rol bij preventie van misdaden. Er is een rapport uitgebracht over het functioneren van de basisteams. Daarin zijn een paar knelpunten gesignaleerd. Ik wil twee van die knelpunten aanstippen. Allereerst zou de wijkagent een regisserende rol – een spilfunctie – moeten hebben, maar dit strookt vaak nog niet met de taakopvatting van de veelal oudere wijkagent die bijvoorbeeld niet gewend is om die coördinerende rol te vervullen. Hij doet dingen veel meer zelf. De Minister zegt in zijn reactie dat eerst het onderzoek van het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum) over de gebiedsgebonden politiezorg afgewacht moet worden. Ik begreep ook dat er een plan van de Politieonderwijsraad voor de wijkagent komt. Hoe lang gaat dit nog duren? Zijn er niet nog andere maatregelen te bedenken? Denkt de Minister bijvoorbeeld ook aan instromen van nieuwe, goed opgeleide en jonge wijkagenten?
Een ander probleem bij de wijkagent is dat hij vaak te weinig tijd voor het wijkwerk heeft, omdat incidentafhandeling – zo staat in het rapport – in het basisteam de meeste aandacht krijgt. Hoe wil de Minister dit knelpunt aanpakken?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Er staat vandaag een beetje een allegaartje op de agenda. Ik wil één punt eruit lichten en daarmee beginnen, namelijk wat onze agenten allemaal te verstouwen krijgen. De korpschef heeft daar terecht een interview over gegeven. Hij heeft daarin aangegeven dat het af en toe echt bar en boos is. Hij heeft verwezen naar een filmpje dat op internet is verschenen, waarin out of the blue – ik heb dat filmpje drie keer bekeken – mensen naar buiten komen en keihard een agent in zijn gezicht stompen. Dat is gewoon onbegrijpelijk. Iedere agressie ten opzichte van de politie is onbestaanbaar, maar soms snap je nog wel dat in een commotie iemand misschien iets doet waarvan hij later spijt krijgt. Je ziet hier echter een paar jongens naar een agent lopen en hem keihard op zijn gezicht slaan. Onbegrijpelijk! In alle eerlijkheid snap ik echt niet dat men maar 30 dagen straf heeft gekregen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, met een kleine geldboete en nog een taakstrafje. Dit is immers een delict waarop volgens het Wetboek van Strafrecht drie jaar staat, waarbij afgesproken is dat, als er een eis wordt geformuleerd, het een dubbele eis wordt als het gaat om agressie tegen de politie. Wat vindt de Minister daar nu van? Denken wij dat wij op deze manier echt enige preventie uitoefenen tegen mensen die out of the blue en bijna voor de lol een agent in elkaar tikken? Ik vind het werkelijk onbestaanbaar. Ik vraag mij dus af wat wij hier iedere keer met elkaar bespreken. Als wij met de gehele Kamer proberen aan te geven dat het «handen af» is van de mensen die voor onze veiligheid instaan, zijn dit dan de consequenties? Ik snap dat niet.
Ik ben nog trotser op de politieagenten, als ik in hun Medewerkersmonitor lees dat zij zelf met zo veel toewijding doorbuffelen. Daar zie je vooral in al die percentages – ik heb het heel goed gelezen – dat zij eigenlijk heel trots zijn. Soms mopperen zij wel omdat de dingen niet goed of niet snel gaan en omdat er sprake is van bureaucratie. Als je aan hen vraagt wat zij van het werk vinden en of het ertoe doet, komen daar echter mooie en duidelijke cijfers uit. Tegelijkertijd schrik ik ervan dat er ook mensen zijn die zeggen dat het soms een beetje vechten tegen de bierkaai is. Hoe trekt de Minister zich dat aan? Politieagenten geven ook aan dat zij bijna ten onder gaan aan bureaucratie en dat leidinggevenden helemaal niet weten wat er op de werkvloer gebeurt. Dat is ook heel zorgwekkend. Die percentages lees ik in de Medewerkersmonitor. Ik zou van de Minister willen weten wat hij daarvan vindt. Wat gaat hij daaraan doen? Hun toewijding is fantastisch, maar we moeten er echt voor zorgen dat zij dat ook volhouden, want onze agenten zijn overvraagd.
In het voortgangsbericht over de vorming van de nationale politie lezen we dat er eind 2016 ongeveer 200 mensen bij komen, vooral bij de specialismen «financieel-economisch» en «digitaal», en dat er nu 51 mensen zijn ingestroomd. Was het niet juist de afspraak dat er op beide terreinen 200 mensen bij zouden komen? Gaat het straks bij deze dienst of afdeling niet zodanig knellen dat mensen hun werk niet meer kunnen doen? We hadden toch afgesproken dat we daarin zouden investeren?
Ook hadden we afgesproken dat we in de ICT zouden investeren om de agenten te ondersteunen in hun processen. We zien dat het aanvalsplan heel erg ambitieus is geweest, maar bij lezing van de laatste rapporten zie ik dat nog geen 50% van de gestelde doelen is gerealiseerd. Dat lijkt voor de politieagenten misschien een ver-van-hun-bedshow, maar zij weten dat zij met oude basissystemen zullen moeten blijven werken, zoals die BVH en Summ-IT. Daar zullen zij jaren langer mee aan de slag moeten. Ik begrijp niet goed wat er met dat geld is gebeurd en wie er heeft gestuurd. Daar wil ik graag een reactie van de Minister op.
Er is mij een punt ter ore gekomen dat ik belangrijk vind om te benoemen; ik weet zeker dat collega's er andere punten uit zullen halen. Ik hoor dat er steeds meer cellenblokken worden gesloten. Ik heb nu het bericht gekregen dat het cellenblok in Deventer wordt gesloten en dat de politie straks naar Apeldoorn moet. Als er in het nachtelijk uitgaansleven iets uit de hand loopt – bijvoorbeeld door onverlaten die onze politie in elkaar slaan – moet de politie naar een cellencomplex in Apeldoorn en niet meer in Deventer. Zij is dus eindeloos veel tijd kwijt met het heen en weer slepen van mensen die de cel in moeten. Wat gaat de Minister eraan doen om ervoor te zorgen dat de politie gewoon op straat kan blijven functioneren en straks geen taxichauffeur wordt die heel ver moet rijden?
De voorzitter:
Dit is een gedenkwaardig moment, want voor mevrouw Kooiman is dit haar laatste AO Politie voordat zij met zwangerschapsverlof gaat. Klopt dat?
Mevrouw Kooiman (SP):
Morgen heb ik ook nog een AO Douane. Dat komt dus goed.
Voorzitter. Politiemedewerkers zijn trots op hun baan. Agenten zijn uitermate loyaal. Als je hun had gevraagd hoe zij naar het beleid van de Minister kijken, waren zij volgens mij een stuk minder enthousiast geweest. Dat lees je ook terug in het onderzoek. Politiemedewerkers hebben minder werkplezier dan de rest van de Nederlandse bevolking, politiemedewerkers hebben ook uitzonderlijk veel te maken met agressie en geweld en de bureaucratie binnen de politieorganisatie is te hoog. Dit zegt maar liefst 91% van alle medewerkers. Wat de Minister nu zelf gaat doen om deze problemen op te lossen, wordt mij niet duidelijk, behalve dat hij deze verantwoordelijkheid eigenlijk wegschuift naar de korpschef. Ik wil weten wat de Minister als verantwoordelijke gaat doen. De Minister geeft nu aan dat hij geen idee heeft en dus ben ik uitermate benieuwd naar zijn antwoord.
Dat politieagenten het zwaar hebben, blijkt ook uit het hoge ziekteverzuim. Dat is bijna dubbel zo hoog als het landelijk gemiddelde. Dat is niet zo gek, want 68% van de agenten vindt dat zij te veel werk op hun bordje hebben. De Minister heeft de ambitie om het ziekteverzuim aan te pakken, maar ook hier wordt niet duidelijk welke ambities dat precies zijn. Wat zijn de concrete acties van de Minister?
Over het onderwerp «etnisch profileren» heeft de SP vaak aangegeven dat het bij de Politieacademie begint; daar heeft de SP ook moties over ingediend. Zowel bij werving als bij selectie moet er aandacht zijn voor diversiteit. Dat gebeurt nu nog onvoldoende. Daarnaast is voldoende scholing belangrijk. Klopt het dat er verschillende programma's zijn in verschillende eenheden? Ik heb ook begrepen dat het soms afhankelijk is van de leiding van de eenheid of voldoende waarde aan het onderwerp wordt gehecht en of bepaalde programma's worden toegepast of dat er soms helemaal geen programma's worden toegepast. Kan de Minister garanderen dat goede training en ervaringen op dit gebied tussen de eenheden worden uitgewisseld? Krijgt dit onderwerp bij iedere eenheid de aandacht die het verdient?
De ICT is al besproken. Ik zeg weleens dat agenten op Flintstones-computers werken. Wij hebben net een heel mooie briefing van de Algemene Rekenkamer gehad. De Rekenkamer zegt dat de vernieuwing eigenlijk veel sneller ingezet zou moeten worden: niet wachten tot 2021, wanneer volgens mij Summ-IT en BVH zijn aangepast, maar ook kijken naar voldoende middelen. Die twee zijn nog niet in balans, om het maar heel soft te zeggen. Ik zou hierop heel graag een reactie van de Minister willen hebben.
Ik kom nu bij de streefnormen. De politie moet binnen vijftien minuten ter plaatse kunnen zijn als een slachtoffer van een geweldsdelict 112 gebeld heeft, maar dat is niet het geval. In plaats van hierop actie te ondernemen, zegt de Minister doodleuk dat de norm dan te streng is. Lange aanrijtijden zijn gevaarlijk voor burgers en voor agenten zelf. De Minister ziet het probleem, maar oplossen? Nou nee. Kan de Minister toegeven dat deze houding niet de juiste is en wat gaat hij wel doen om de veiligheid van burgers en politiepersoneel – ook in de landelijke gebieden – te garanderen?
Bij de belangrijkste beveiligingsdienst, de Dienst Bewaken en Beveiligen, zijn er grote problemen. Er bestaat veel wantrouwen, met name ten opzichte van de leidinggevenden. Er wordt gesproken over capaciteitsgebrek, integriteitsschendingen en een enorme werkdruk. Er zijn grote zorgen of hierdoor de bewaking van de Oranjes of politici onder druk kwamen te staan. Er is een rapport opgemaakt, waar ik niets over kan zeggen omdat het geheim ter inzage is gelegd. Ik heb het rapport gelezen. Ik snap niet zo goed waarom dit rapport geheim moest blijven, maar ik kan wel zeggen dat het me niet geruststelt. De SP heeft al tweemaal vragen hierover gesteld, maar wederom zie ik geen concrete acties. Wat gaat de Minister doen en welke maatregelen gaat hij treffen om de problemen echt op te lossen? Wat gaat de Minister bijvoorbeeld aan de werkdruk en de verziekte houding tussen de werkvloer en de leidinggevenden doen? Ik denk dat dit echt moet worden aangepakt. Ik zou heel graag van de Minister horen wat hij hier concreet aan gaat doen.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Uit het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie over de betrouwbaarheid van politiecijfers ter verantwoording van de aanpak van de zogenoemde high-impact crimes blijkt dat zowel de aantallen als de percentages van de betreffende misdrijven betrouwbaar zijn. Wel stelt de inspectie dat de politie vanaf 2016 nadere maatregelen moet nemen om de zuiverheid van de oplossingspercentages te kunnen blijven garanderen.
Het onderzoek naar de betrouwbaarheid van politiecijfers was een toezegging aan mijn fractie. Ik heb er echter toch een paar kritiekpuntjes op. Ten eerste gaat het alleen over high-impact crimes. Dat was en is een prioriteit van zowel de vorige als de huidige Minister, maar dat vertekent wel het beeld. Ten tweede is het rapport gebaseerd op een steekproef. Ik heb in diverse debatten allerlei voorbeelden genoemd, die ik van de werkvloer heb. Ik vind een steekproef eerlijk gezegd toch een beetje te mager, dus ik zal kritisch blijven op dit punt.
Een ander punt van kritiek ligt in het verlengde hiervan. In dezelfde brief geeft de Minister de definitie van «ophelderingspercentage», namelijk een misdrijf waarbij ten minste één verdachte bij de politie bekend is. Het doet er niet toe of deze verdachte ontkent, voortvluchtig is of niet wordt vervolgd dan wel veroordeeld. In normaal Nederlands betekent dit dat er geen opgehelderd misdrijf is. Als je het iemand op straat zou vragen, zou die zeggen dat hij dan denkt dat er iemand is veroordeeld. Het helpt niet om te roepen dat het ophelderingspercentage omhoog moet als je die, naar mijn mening, verkeerde definitie hanteert. Ik heb er bij de begroting maar weer eens naar gevraagd, met daarbij de motivering «meten is weten». Dat was de Minister met mij eens. Sterker nog – ik haal even een citaat van hem aan – hij zei: «Mevrouw Helder en ik delen dat motto, maar de Nobelprijs hebben wij samen nog niet in de wacht gesleept.» Ik wil geen Nobelprijs, al zou ik die niet afslaan, maar ik wil weten wat de omvang van de criminaliteit is. De vraag was dan ook waarom er geen nieuw of aanvullend meetinstrument komt, zodat we eindelijk weten, in elk geval beter dan nu, wat de omvang van de criminaliteit is en wat het aantal opgehelderde misdrijven is. Ik heb er zelfs een motie over ingediend, maar, geen verrassing hier, de VVD en de PvdA hielden het tegen. Dan zeg ik maar: we weten het niet en willen het ook niet weten. Misschien wil de Minister toch nog van standpunt veranderen. Als dat het geval is, hoor ik dat graag. Misschien wil hij toch wel die Nobelprijs winnen, en «meten is weten» blijft.
Er is een ander punt waarbij dit criterium ook geldt, namelijk het geweld tegen hulpverleners. In het verleden is daarover afgesproken dat het Openbaar Ministerie in dergelijke gevallen een dubbele strafeis hanteert. Kan de Minister aangeven welke straffen zijn opgelegd in 2016 voor geweld tegen agenten? Alleen zo kunnen we immers in de gaten houden of de focus wel gericht blijft op het eisen en vooral ook op het opleggen van een hogere straf. We weten het immers allemaal: dat een dubbele straf wordt geëist, is geen garantie dat die wordt opgelegd. Ten eerste moet er geen mogelijkheid zijn voor de rechter om een lagere straf op te leggen als hij of zij vindt dat de privacy van de dader is geschonden als bij de opsporing gebruik is gemaakt van camerabeelden. In dat kader heb ik twee vragen, die ik al vaker heb gesteld. Waar blijft het wetsvoorstel inzake het gebruik van camerabeelden gemaakt door particulieren? Ik zie een blik van herkenning, gelukkig. Kan de Minister bevestigen dat het gebruik van camerabeelden gemaakt met bodycams van de betreffende agent niet zal leiden tot een lagere staf, ofwel is de juridische basis van het gebruik van die beelden in orde? Ik vrees van niet, maar op dit punt krijg ik heel graag ongelijk. Ik heb het bij de begroting ook aangehaald. Ik heb gewezen op het Zwolsmanarrest van de Hoge Raad en ik heb daar niet echt een inhoudelijke reactie van de Minister op gekregen. Misschien dat hij die vandaag alsnog wil geven.
Kort en goed: er moet een voldoende juridische basis zijn voor het gebruik van camerabeelden, zodat strafvermindering niet tot de mogelijkheden behoort. Dat is geen schending van de onafhankelijkheid van de rechter. Dat onterechte verweer zie ik ook al van tien kilometer afstand aankomen. Het is gewoon een wettelijke basis die door het parlement is gelegd. Een andere oplossing op dit punt is een ondergrens voor de op te leggen straf als de dader vervolgens volgens de regels is veroordeeld. Een bekend punt van mijn fractie is minimumstraffen voor geweldsmisdrijven. Dat roept mijn fractie mijn jaren en dat blijf ik doen, hoewel ik net collega Van Toorenburg hier hoorde roepen: kan het dan zo zijn dat we dit al jaren roepen? Ja, want niemand steunt het standpunt van mijn fractie dat er op dit punt minimumstraffen ingesteld zouden moeten worden. Ik blijf het roepen. Dat deed ik bij de aangiftebereidheid ook en uiteindelijk kreeg ik een rapport, waar iedereen ineens dankbaar gebruik van maakt. Dat is het doel en dat probeer ik te behalen. Het is een nobel streven. Bijna weer nobel, Nobelprijs. Daar is het mij echter niet om te doen. Ik wil gewoon dat geweld tegen hulpverleners adequaat wordt bestraft. Daar gaat ook preventieve werking vanuit.
Tot slot, voorzitter. De Minister heeft bij de begroting ook toegezegd om met de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers en de bonden om de tafel te gaan zitten. Dat zou deze maand gebeuren. De inzet is dat de politievrijwilligers een op adequate, positieve en goede manier worden ingebed in de politieorganisatie. Mijn vraag is of er al een datum is geprikt.
De heer Marcouch (PvdA):
Voorzitter. Vandaag wil ik graag spreken over het beroep van de agent, de diender die ons straks weer veilig door de jaarwisseling helpt en wiens werk het hele jaar door op straat ligt. Toen ik zelf agent was – dat is alweer een aantal jaren geleden – stonden de omstanders bij staandehoudingen ook al druk mee te schreeuwen. Wij noemden ze toentertijd straatadvocaten. Nu vloggers het werk van agenten publiceren, komt nog veel meer kritiek los op het werk van politieagenten. Agenten ervaren dat als lastig en gaan daardoor twijfelen, zei de korpschef vanochtend in het AD. Wel of geen lange lat eroverheen, was de vraag aan de samenleving.
Iedere diender weet dat bij elke twijfel voor een geweldstoepassing de agent het altijd verliest. Het gaat dan juist mis, doordat je twijfelt. Op het juiste moment de juiste beslissing nemen vergt ook daarom voortdurende training. Kan de Minister inzicht geven in hoe dat gaat? Het kan immers niet zo zijn dat agenten twijfelen over wat zij wel of niet kunnen of mogen vanwege bijvoorbeeld vloggers of reacties vanuit de samenleving. Politiewerk is een vak. Je moet professioneel optreden: getraind, in alle transparantie en ook verantwoord. Je moet dus ook niet bang zijn om te verantwoorden waarom dat geweld is toegepast. Kan de Minister daar iets meer over zeggen?
Dit is antwoord nummer één in het werktevredenheidsonderzoek: training. Ik heb nog twee punten, maar daarover dadelijk meer. Eerst dit. Het onderzoek laat zien hoe ingrijpend het beroep van de politieagent is. Verdachten en omstanders slaan, bijten en spugen. De agenten vrezen dat ook hun gezin gevaar loopt. Sommigen verhuisden naar een ander werkgebied. Vandaar ook mijn motie – ik noem die even de «blurmotie» – om te voorkomen dat herkenbare beelden van agenten gepubliceerd worden. Hoe gaat de Minister deze motie uitvoeren?
Ik vind het echter aan de andere kant ook verkeerd dat agenten – dat zien we de laatste tijd in een bepaalde regio veel – beelden van betrokkenen en verdachten publiceren. Ik zie dat op Facebook en op Twitter. De beelden die ik heb gezien, zijn beperkt, maar vormen toch voldoende aanleiding om aan de Minister te vragen of dat zomaar kan, dat je een betrokkene, een dakloze die je aantreft in een portiek, fotografeert en als politieagent op Twitter plaatst. Hoe gaat de Minister daar een einde aan maken? Worden agenten getraind in het gebruikmaken van en het omgaan met sociale media? Ik denk dan aan Twitter en Facebook. Zijn daar duidelijke codes en regels voor en worden agenten daarin getraind? Heel veel van het werk is aan de andere kant natuurlijk mooi om zichtbaar te maken, maar daar hoort wel professionaliteit bij.
Terug naar het werktevredenheidsonderzoek. Agenten hebben het ook met elkaar zwaar te verduren. Een op de vijf vrouwelijke agenten wordt gepest en een op de zes gediscrimineerd. Agenten van niet-westerse herkomst hebben het nog zwaarder. Een op de drie wordt gepest en maar liefst de helft gediscrimineerd. Dat gebeurt door agenten die ooit bij de politie zijn aangesteld om hun nobele mentaliteit. De mentale conditie vergt echter net zo goed onderhoud als de lichamelijke, fysieke, conditie. Hoe gaat de Minister dit ernstige probleem van intimidatie en discriminatie intern aanpakken? Dat is namelijk antwoord twee in de werkenquête: leidinggeven. De agenten hebben elkaar juist hard nodig. Dat vinden zij zelf ook. Bovenaan hun wensenlijstje prijkt als prioriteit inspiratie door de leidinggevende, gevolgd door interne communicatie en ontwikkelingsmogelijkheden. Dat zijn gewone wensen.
Ik pleit voor minimale bureaucratie en optimale faciliteiten. Dat is antwoord drie in de enquête. Het is goed dat de korpsleiding de roep om stopformulieren weerstond. Een app tegen etnisch profileren werkt beter. In die zin ben ik dan ook blij met de uitvoering van en de respons op mijn motie. Mijn complimenten aan zowel de korpsleiding als de Minister. Kan de Minister toezeggen dat hij gaat monitoren of de app doet waar hij voor is, namelijk het toegankelijker maken van het indienen van een eenvoudige klacht? Met optimale faciliteiten bedoel ik vooral – dat is door andere collega's ook genoemd – een goedwerkende ICT.
Ik kom tot het slot, voorzitter. Ik zie u al wenken. Er is net door collega Kooiman al iets gezegd over de Dienst Bewaken en Beveiligen, maar ook over de Dienst Speciale Interventies (DSI). Dat zijn belangrijke eenheden, waar we al eerder Kamervragen over hebben gesteld. Ik hoor graag van de Minister of de basis daar op orde is. Als die mensen ontevreden zijn in hun werk, kunnen ze immers niet paraat zijn om dat belangrijke werk te doen waar ze uniek in zijn. Maakt de Minister daar werk van?
Ik sluit af, voorzitter. Het is van groot maatschappelijk belang dat onze dienders goed kunnen werken. Ik denk dat het heel erg belangrijk is om te beseffen – dat is volgens mij de hartenkreet van de korpschef – dat onze vrijheden om te zijn wie we zijn en om studeren en te werken, worden gewaarborgd door deze dienders die elke dag weer klaarstaan voor ons.
De voorzitter:
Dank. Ik vraag mevrouw Helder om het voorzitterschap kort over te nemen, zodat ik ook mijn bijdrage kan leveren.
Voorzitter: Helder
De voorzitter:
Vanzelfsprekend. Dan geef ik gelijk het woord aan collega Tellegen voor haar inbreng namens de VVD-fractie.
Mevrouw Tellegen (VVD):
Voorzitter. Een van de belangrijkste onderwerpen op de agenda van vandaag is het rapport over de politie en ICT. Het is duidelijk dat het verwerken van informatie essentieel is voor de politie bij het goed uitvoeren van haar taken. Alleen als de ICT op orde is, kan de politie goed hulp verlenen en effectief overtredingen en misdrijven opsporen, kortom werk maken van veiligheid. Zojuist hebben we geluisterd naar de toelichting van de Algemene Rekenkamer op het rapport dat hij heeft uitgebracht over de politie en ICT. Als ik dat in mijn eigen woorden samenvat, is de conclusie grofweg dat er grote stappen zijn gezet en dat de basis van de ICT bij de politie voor een groot deel op orde is, maar dat er nu versneld gewerkt moet gaan worden aan vernieuwing. Ik vind dat een compliment waard. Natuurlijk is er nog heel veel werk aan de winkel, maar ik vind het echt een prestatie dat een taai vraagstuk als dit door stug volhouden en de juiste keuzes langzaamaan boven Jan komt. Het is een proces van lange adem, dat weten we allemaal. Het is een hels karwei. Dat geldt voor de gehele reorganisatie zoals we inmiddels allemaal weten, maar misschien wel het meest voor het onderdeel ICT. Nogmaals mijn complimenten daarvoor.
Als we het hebben over ICT bij de politie, gaat het eigenlijk over twee dingen. Het gaat aan de ene kant over de basisinfrastructuur en aan de andere kant over alle ICT-toepassingen voor een modern toegeruste politieagent. Het is dus zaak dat die basis volledig op orde komt, maar dat ook de agent op straat bij zijn werk voordeel gaat hebben van slimme en moderne ICT-toepassingen. Dat betekent dat agenten nu snel moeten kunnen gaan werken met vernieuwde systemen op het gebied van handhaving en opsporing. Collega's refereerden er al aan. Dat betekent ook dat agenten mobiel moeten kunnen werken en dat ze allemaal moeten worden uitgerust met een smartphone. Dat betekent daarnaast dat er werk moet worden gemaakt van digitalisering in de gehele strafrechtketen. Ik vraag de Minister op welke punten hij gaat inzetten waar het gaat om die vernieuwing en hoe hij daarmee aan de slag gaat. Het risico bestaat immers – dat werd net door de Rekenkamer onderschreven – dat je als je langer aan het onderhoud van die basis blijft sleutelen, de aansluiting naar vernieuwing mist. Daar hoor ik graag een reactie op.
Het bureau van een agent wordt een smartphone. In het vorige AO hebben we uitgebreid gesproken over etnisch profileren. Het is goed dat er een app komt – collega Marcouch refereerde er al aan – waarmee het mogelijk is om een klacht in te dienen als er sprake is van etnisch profileren of discriminatie. Wat ik echter niet begrijp, is waarom is gekozen voor het formele instrument van een klacht. Laagdrempelig melding kunnen doen van discriminatie, daar ben ik helemaal voor. Waar ik niet voor ben, is dat er misbruik kan worden gemaakt van die lage drempel. Dan wordt het gewoon politie pesten. Ik wil daarom graag weten waarom er niet gekozen is voor het doen van een melding in plaats van het indienen van een klacht. Aan een klacht zitten allerlei procedures vast, terwijl ik denk dat met een melding en een gesprek erover al een heleboel zaken kunnen worden opgelost. Ik hoor hier graag een reactie op.
Bij ICT horen ook sociale media, waaronder Twitter. Laat ik vooropstellen dat ik het goed vind dat de politie ook communiceert via Twitter en Facebook. Het gebruik ervan – dat geldt net zozeer voor ons hier in de Kamer – vergt echter wel gezond verstand en de juiste afweging. Vorige week ontstond er nog ophef over een door de politie op Twitter geplaatste foto van een zwerver. De man was geen verdachte. Hij had een bekeuring gekregen voor slapen op een plek waar dat niet mocht. Ik hoor graag wat de Minister hier nu van vindt. Ik heb me al eerder opgewonden over de misplaatste huisbezoeken van de politie als gevolg van onschuldige tweets door bezorgde burgers. Diezelfde politie plaatst nu zelf foto's op Twitter waar je vragen over kunt stellen. Dat noem ik meten met twee maten. Ik hoor hier graag een reactie op.
De heer Marcouch (PvdA):
Collega Tellegen kan even rustig ademhalen en een slokje water drinken. De klachtenregeling begint altijd met een gesprek tussen leidinggevende, klager en betrokken diender. Pas als dat gesprek niet afdoende is, start de formele procedure. Dat is dus al geregeld. Ik ben bang dat mevrouw Tellegen de Minister vraagt, iets te regelen wat er al is.
Mevrouw Tellegen (VVD):
Dat is precies waarnaar ik vraag. Als het zo werkt dat het kan ophouden na een gesprek, lijkt me dat prachtig. Ik wil voorkomen dat iedere klacht altijd leidt tot een formele procedure, want dat vind ik nogal zwaar. Ik wil daarom dat de mogelijkheid bestaat om het te melden, zonder dat er een formele procedure volgt. Ik hoor graag van de Minister hoe dat in elkaar zit.
«Treitervlogger» is vandaag tot Woord van het Jaar uitgeroepen. Het zijn de treitervloggers die filmpjes van de politie op YouTube en Facebook zetten. Dat kan voor de betreffende agenten, die gewoon hun werk doen, soms heel heftige consequenties in de privésfeer hebben. Ik heb daarom het pleidooi van collega Marcouch gesteund om de gezichten van de agenten te blurren; ik doel op de blur-motie. Hoe wordt die motie uitgevoerd?
Politieagenten gebruiken geen geweld omdat ze dat leuk vinden. Dat doen ze uit pure noodzaak en vaak met gevaar voor eigen leven. Ik vraag er samen met anderen al ruim een jaar om: wanneer mogen we de herziene geweldsinstructie tegemoet zien? Wanneer mogen we het wetsvoorstel tegemoet zien waarin de rechtsbescherming van de politie beter wordt geregeld? Graag zie ik dit punt voor de verkiezingen behandeld, want daar heeft de politie recht op.
Het is bijna oud en nieuw. Hoewel we in deze Kamer de traditie hebben dat we het over vuurwerk hebben als het koud is, wil ik er toch nog een woord aan wijden. Vanmorgen heeft de korpschef heel klare taal gesproken over geweld tegen hulpverleners. Dat deed hij terecht, want van onze hulpverleners blijf je af. Wie hun werk ondermijnt, ondermijnt namelijk de samenleving. We hebben snelrecht en de 200%-strafeis. Ik hoop dat deze maatregelen zonder pardon worden ingezet als er geweld wordt gebruikt tegen al die hulpverleners die zich ook dit jaar zullen inzetten om oud en nieuw goed te laten verlopen.
Voorzitter: Tellegen
Mevrouw Helder (PVV):
Ik weet dat het Minister het wetsvoorstel inzake de geweldsinstructie heeft toegezegd voor de kerst. Ik heb bij de begrotingsbehandeling gezegd: als dat kerst 2016 is, wacht ik daar wel op. Ik vraag om spoed, want ik heb mijn motie op dit punt aangehouden, in afwachting van de behandeling.
De voorzitter:
De Minister zegt dat hij ruim de tijd heeft.
De vergadering wordt van 19.06 uur tot 19.20 uur geschorst.
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Ik dank de leden voor de vragen en voor hun nimmer aflatende aandacht voor en interesse in de nationale politie. De afgelopen jaren hebben we in een lastig proces gezeten. We zien nu steeds meer dat we op alle belangrijke terreinen grote stappen vooruit zetten, waardoor de organisatie tot rust komt en waardoor we de basis op orde kunnen hebben aan het einde van het komende jaar. Ondertussen blijft de politie doen waarvoor zij bedoeld is en zij doet dat steeds beter en flexibeler en met steeds meer kwaliteit en kunde. Zijn daarmee alle uitdagingen opgelost? Nee, zeker niet. De reorganisatie is een voortgaand proces, zoals de Kamer weet. Op een aantal terreinen zullen in de toekomst nog verdere stappen moeten worden gezet, maar vandaag is wel een grote stap gezet aan de overzijde van het Binnenhof. De Eerste Kamer heeft namelijk de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor 2017 unaniem aangenomen. Daarmee zijn het uitvoeren van alle activiteiten die wij ons met elkaar hebben voorgenomen en de ruim 5 miljard die beschikbaar moet zijn voor het werk van de nationale politie door beide Kamers in handen gesteld van de Staatssecretaris en mijzelf. Wij zullen er dan ook voor zorgen dat alle afspraken die wij gemaakt hebben met de nationale politie van deugdelijke financiering worden voorzien.
In algemene zin wil ik mij aansluiten bij de woordvoerders die hebben gezegd dat geweld tegen ambtsdragers, onder welke omstandigheden ook, absoluut onacceptabel is. Ik kom zo op de individueel gestelde vragen, maar ter algemene inleiding wil ik gezegd hebben dat iedereen die zijn poten uitsteekt naar een politieagent of andere ambtsdrager, of het nu een brandweerman of ambulancemedewerker is, stevig aangepakt hoort te worden. Het beleid van het Openbaar Ministerie is nog steeds om dat te doen. Vorig jaar, naar aanleiding van de evaluatie van oud en nieuw, hebben we gezien dat de hogere strafeis in een aantal gevallen succesvol wordt opgevolgd. Ik kom zo nog op de individuele vragen hierover, maar dit wilde ik in algemene zin even gezegd hebben. Politieagenten doen hun werk onder soms moeilijke omstandigheden en zij doen uitstekend werk. Zij zetten die stap vooruit zodat wij met z'n allen een stap terug kunnen doen. Je hoort daar dus niet anders dan respect voor te hebben en je hoort met je poten van politieagenten af te blijven.
Ik heb twee grote blokken: organisatie en taakuitvoering. Ik begin met het blok «organisatie». O nee, ik vergeet nog een ding. Er is een vraag gesteld over het wetsvoorstel geweldsaanwending politieagenten. Daarop kan ik eenvoudig antwoorden. Ik heb de Kamer beloofd dat ik haar dat voorstel voor de kerst zou toesturen. Ik verwacht dat donderdag of vrijdag te doen.
Ik ga niet bij alle vragen de namen van de vragenstellers herhalen, want heel veel leden hebben vragen gesteld over dezelfde thema's. Ik begin met de vragen over de ICT-portefeuille. De afgelopen jaren heeft de politie belangrijke voortgang geboekt op het gebied van ICT. In 2011 verscheen een rapport van de Rekenkamer, dat noopte tot forse ingrepen. Met enig genoegen kan ik vaststellen dat het rapport van vorige week hier geen aanleiding meer toe geeft. Ik ben de Algemene Rekenkamer dankbaar voor het werk dat hij heeft gedaan en voor de conclusies, die laten zien dat de systemen van de nationale politie stabiel zijn en dat behaald is wat behaald moest worden.
De laatste jaren is er bewust voor gekozen om eerst te investeren in de stabiliteit en continuïteit van de techniek en infrastructuur. Hoewel dat voor de agenten op straat natuurlijk niet altijd zichtbaar is geweest, was het wel degelijk noodzakelijk voor het op orde brengen van de informatievoorziening en het realiseren van de nationalepolitieorganisatie. Het fundament voor vernieuwing is daarmee gelegd. Het kabinet heeft de financiën van de politie versterkt. Alle voornemens die vastgesteld zijn ten aanzien van de ICT kunnen dan ook worden uitgevoerd. Ik ben blij dat ook de Algemene Rekenkamer het een logische afweging vindt dat prioriteit is gegeven aan het stabiliseren en verbeteren van de ICT-infrastructuur, het fundament van het ICT-gebouw van de politie. De Algemene Rekenkamer wijst terecht op vernieuwing, maar ik wil daaraan toevoegen dat die beheerst moet plaatsvinden. Er zitten nu eenmaal grenzen aan de absorptiecapaciteit van de organisatie. Dat is ook gebleken uit het zogenaamde P&M-onderzoek (onderzoek «Inzicht in de omvang van het personele en materiële budget nationale politie» door PricewaterhouseCoopers). De opdracht voor de korpschef – beleid en financiering zijn daarop gericht – is om de beheerslasten te doen dalen, waardoor de komende jaren boven op de al geplande en voorziene vernieuwing steeds meer ruimte gecreëerd kan worden voor verdere vernieuwingen.
De politie doet meer en de Algemene Rekenkamer doet daar terecht aanbevelingen over. De operatie of de business wordt namelijk meer betrokken bij de ICT-ontwikkelingen. Binnen de nieuwe governance van de politie worden de politiechefs betrokken bij het ICT-beleid. Ook werken de eindgebruikers mee aan de toepassingen. Daarnaast wordt gewerkt aan het verbeteren van het inzicht in en de verantwoording over de financiële lasten van de ICT in de begroting. Daar heb ik een keer een wat mindere ervaring mee gehad. Er is kort cyclisch, lenig en planmatig gewerkt door bijvoorbeeld het zogenaamde portfoliomanagement. Er is ongelooflijk veel gebeurd. Zo is het aantal storingen substantieel gedaald; dat heeft de agent op straat wel gemerkt. In 2010 waren er circa 4.000 storingen per jaar in de operationele systemen en nu zijn het er circa 400. Dat is een enorme daling, van meer dan 90%. De MEOS-apps (Mobiel Effectiever Op Straat) op de smartphone genieten veel waardering onder de agenten. Iedere politiemedewerker kreeg ook een nieuwe virtuele werkplek, zodat op elk bureau in Nederland ingelogd kan worden. Er is een business intelligence ontwikkeld waarmee de politie omvangrijke hoeveelheden informatie kan verwerken en waardoor zij in staat is om makkelijker beschikbare informatie te doorzoeken en analyseren. Eind 2017 zijn alle medewerkers van een smartphone voorzien en komen er bovendien 4.000 laptops beschikbaar om op locatie mee te kunnen werken. Ik herken dan ook de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en zie het rapport als steun in de rug voor het iv-beleid (informatievoorzieningsbeleid) van de politie.
Wat merkt de agent op straat daarvan? Gelukkig laat de tevredenheidsmeting onder medewerkers van de politie een stijging zien, met een rapportcijfer van 6,6 in het najaar van 2016 ten opzichte van een 6,3 in 2013. Eind 2017 zullen alle 66.000 medewerkers van de politie een MEOS-smartphone hebben. Ook komen er op korte termijn 4.000 extra laptops beschikbaar, waarmee op locatie kan worden gewerkt, zoals ik al zei. Digitaal werken in de strafrechtketen wordt voortgezet. E-Briefing is in teams uitgerold. De functionaliteit Executie & Signalering is in gebruik bij politie-eenheden. De ontwikkelingen binnen intelligence en digitalisering van de cybercrime worden geïntensiveerd. De vernieuwing van de door het lid Swinkels genoemde BVH en Summ-IT vindt gefaseerd plaats. De eerste twee onderdelen, e-Briefing en Executie & Signalering, zijn reeds in gebruik en tot en met 2020 worden BVH en Summ-IT geheel vernieuwd. Is dat volgend jaar klaar? Nee, daar gaan we dus nog over doen tot 2020.
Mevrouw Kooiman vroeg of er voldoende middelen zijn. Het antwoord daarop is, kort gezegd, «ja». Het is misschien goed om het volgende nog even te vertellen. Het percentage iv-lasten ten opzichte van de totale lasten is in 2016 11% en neemt, zoals begroot, tussen 2016 en 2021 geleidelijk toe naar 12,7% in 2021. De totale iv-lasten bedragen nu al ruim 600 miljoen per jaar en dat bedrag zal de komende tijd dus stijgen.
Mevrouw Kooiman (SP):
De Minister heeft natuurlijk weer een lovend verhaal, maar daarmee doet hij het rapport van de Algemene Rekenkamer tekort. De Rekenkamer schrijft dat er een tekort is. In 2017 zal dat tekort 79 miljoen zijn. Verder schrijft de Rekenkamer dat er investeringen nodig zijn om vernieuwingen te kunnen realiseren. Je kunt wel wachten tot die vernieuwing er is in 2021, maar de Rekenkamer geeft aan dat het hartstikke mooi zou zijn als je het nieuwe systeem voor het operationele politieproces, dat BVH en Summ-IT vervangt, eerder zou invoeren, zodat agenten er eerder iets van merken en niet pas in 2021. Wat heeft de Minister daarop te zeggen?
Minister Van der Steur:
Daar heb ik het volgende op te zeggen. De Minister en de korpschef kunnen heel veel, maar hebben geen toverstaf. Die toverstaf hebben we niet. Zoals uit het P&M-onderzoek is gebleken, hebben we te maken met het zogenaamde absorptievermogen van de organisatie. Je kunt simpelweg niet van een organisatie verwachten dat alles wat je graag wilt, in een klap kan. Je zult daar keuzes in moeten maken en die moeten verstandig zijn. De transitie van het ene systeem naar het andere systeem moet zorgvuldig gebeuren; je moet de kans op fouten zo klein mogelijk maken. De invoering ervan is dus gefaseerd. Dat is door PwC in het P&M-onderzoek uitdrukkelijk onder de aandacht gebracht. Zo gaan we het ook doen.
Mevrouw Kooiman (SP):
De Minister heeft misschien geen toverstaf, maar hopelijk wel een politieke wil en waar een wil is, is een weg. Hij heeft ook een schatkist; daarmee kan hij ook wel het een en ander doen. Je kunt zelf natuurlijk bedenken wanneer je wat inzet. De Algemene Rekenkamer constateert dat er nog steeds een groot tekort is in het ICT-budget. Dat vind ik zorgelijk. Verder schrijft de Rekenkamer dat de ambities eigenlijk moeten worden bijgesteld, waarbij niet gekeken wordt naar 2021, maar waarbij de veranderingen nu al ingaan, omdat het straks te laat is. Kijk bijvoorbeeld naar de Belastingdienst; dat voorbeeld gaf de Rekenkamer zelf. Dat is een niet al te goed voorbeeld, waar een en ander veel te laat is ingevoerd. Ik zou zeggen: begin nu dus al met de vernieuwing. Kan de Minister daarop reageren?
Minister Van der Steur:
Ik begin met de cijfers. Mevrouw Kooiman verwijst, denk ik, naar de pagina's 32–33 van het rapport van de Algemene Rekenkamer. Daar wordt een vergelijking gemaakt tussen het ongecorrigeerde PwC-rapport en de begroting, waaruit blijkt dat er een verschil in de bedragen is. Naar aanleiding van het PwC-onderzoek is door validatie vastgesteld dat die bedragen niet voldoende onderbouwd waren met daadwerkelijke investeringsplannen of dat de voornemens het absorptievermogen van de organisatie te boven gingen. Daar is ook geen discussie over tussen de politie en het departement. Aan de hand van de validatie hebben we vervolgens de bedragen aangepast om ervoor te zorgen dat hetgeen beschikbaar wordt gesteld, realistisch kan worden ingevuld.
Je kunt politieke wil hebben, maar ... De SP heeft altijd een beetje het beeld dat het vanzelf wel goed komt als je ergens heel veel geld in stopt, maar dat is natuurlijk niet zo. We praten over een organisatie met mensen die heel veel taken tegelijkertijd verrichten, die een iv-portfolio moeten uitvoeren, waar de review board naar kijkt, waar de commissie van toezicht naar kijkt en waar op een heel zorgvuldige manier naar gekeken is door PwC en bij de validatie. Wat is realistisch en haalbaar, als je dat allemaal tegelijkertijd moet doen? Daarvoor maak je, zoals in het normale bedrijfsleven, een planning. Die planning ligt er, wordt uitgevoerd en is gefinancierd. Betekent dit dat ik, zoals mevrouw Van Toorenburg eerder zei, kan garanderen dat over een week alle agenten nieuwe computerapparatuur hebben? Nee, dat betekent het niet. Wel kan ik garanderen dat de vernieuwing, de vervanging en de uitvoering van het iv-portfolio zullen plaatsvinden volgens de investeringsbegroting die we met elkaar hebben afgesproken.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het wordt een vervelend welles-nietesspelletje. We hebben net een uitvoerige technische briefing gehad van de Algemene Rekenkamer, die ons uitvoerige staatjes heeft laten zien en er met ons helemaal doorheen is gelopen. De Rekenkamer zegt gewoon dat er een verschil is tussen enerzijds de ambities die door het kabinet en de Minister zelf zijn geformuleerd en anderzijds de begroting en alles wat er is gedaan. Voor het komende jaar is er een tekort van 65 miljoen. Voor het jaar daarop is dat 79 miljoen en voor 2018 is dat 93 miljoen. Ik begrijp dat er enige commotie is onder de ambtenaren die de Minister begeleiden en dat snap ik wel, maar dit is gewoon het uitdraaitje dat wij vandaag van de Rekenkamer hebben gekregen. De Minister speelt het een beetje weg – hij gebruikt wollige taal over ambities en haalt er andere rapporten bij – maar dit zijn gewoon de cijfers van de Algemene Rekenkamer. Misschien moet de Minister daar zo even naar kijken, want ik denk dat hij niet weet wat de Rekenkamer ons verteld heeft over het ministerie.
Minister Van der Steur:
Volgens mij is het eenvoudig, maar ik kijk er nog even naar. Ik heb al gezegd dat de ambitie in het PwC-rapport is aangepast. Dat weet de Kamer ook, want daar hebben we uitgebreid met elkaar over van gedachten gewisseld naar aanleiding van de validatie. Volgens mij zit daar het verschil in. In tweede termijn zal ik dit verder detailleren, maar dit is het uitgangspunt. Daar is wat mij betreft niets onduidelijks aan, maar in tweede termijn zal ik het verder toelichten. Op de uitnodiging van mevrouw Van Toorenburg ga ik graag in.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik denk dat dat belangrijk is. De Algemene Rekenkamer heeft ons namelijk verteld dat de Minister aan de Rekenkamer heeft gezegd dat alle dingen die hierin staan door de Minister worden onderschreven en dat alle aanbevelingen zullen worden opgevolgd. In het rapport staat dat aan vernieuwing nog onvoldoende wordt gedacht en dat vernieuwing hierin nog niet eens een plek heeft. Ook daarover hoor ik graag meer in tweede termijn.
Minister Van der Steur:
Daar hoef ik niet in de tweede termijn op terug te komen, want dat heb ik zojuist al gezegd. Er is een keuze gemaakt. Dat heb ik net al gezegd, maar ik zal dat herhalen. Wij zorgen er eerst voor dat de stabiliteit, het fundament van het systeem, op orde is. Vervolgens, los van de vernieuwing die daarin is begroot, neem je de overige vernieuwingen ter hand. Ondertussen maak je een proces door waarbij je de beheerslasten omlaag brengt, dankzij de vernieuwing en het op orde gebrachte fundament, zodat je ruimte vrijspeelt voor verdere vernieuwing. Dat is het normale proces zoals dat binnen elk bedrijf plaatsvindt. Dat gebeurt ook bij de nationale politie.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik sluit aan bij wat de Minister zojuist opmerkte over de financiële ruimte die je vrij zou kunnen spelen. De Minister geeft aan dat de noodzakelijke vernieuwingen moeten worden doorgevoerd. Verder is er voldoende financiële ruimte. Maar de Minister gaat er daarbij kennelijk van uit dat de beheerskosten zullen dalen. Wat de Rekenkamer nu juist zegt, is dat de beheerskosten van zo'n steeds verder verouderend systeem stijgen. Is er dan wel genoeg financiële dekking voor de vernieuwing? Hoe zit het met die 80 miljoen die uit het bedrag van 96 miljoen van de Voorjaarsnota beschikbaar is gesteld? Welk deel daarvan gaat naar de ICT bij de politie? Dat weet de Rekenkamer namelijk niet.
Minister Van der Steur:
Die laatste vraag neem ik mee naar de tweede termijn. In antwoord op de eerste vraag: het totale budget van 600 miljoen voor ICT van de nationale politie gaat de komende jaren stijgen. Dat is logisch, dat kan niet anders. Daarin zit een groot bedrag voor het op orde brengen van het beheer en het moderniseren van de systemen, maar ook voor de vernieuwing. Dat bedrag is tot stand gekomen naar aanleiding van onderzoek van PwC, gecorrigeerd door validaties. De Kamer is daarover geïnformeerd.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik heb nog niets gehoord over de discrepantie tussen wat de Rekenkamer zegt, namelijk dat de beheerskosten stijgen, en de door de Minister veronderstelde daling.
Minister Van der Steur:
De beheerskosten zullen stijgen als je niets doet aan de basisinfrastructuur. Dan wordt de infrastructuur namelijk steeds ouder. Als iets ouder wordt, kost het meer geld. Dus moet je die infrastructuur vervangen. Uitgangspunt is dat dat stapsgewijs gebeurt. Daarmee kun je de beheerskosten omlaag brengen. Dat is de uitdaging waarvoor de korpschef staat.
Over het belangrijke onderwerp van de wijkagenten kan ik belangrijk nieuws melden. Zoals bekend hebben we heel lang aangekeken tegen een tekort van 300 wijkagenten, op basis van de afspraken die we gemaakt hadden. Die konden we niet invullen als gevolg van de afspraken die met de bonden zijn gemaakt. Overigens is het heel begrijpelijk dat die afspraken zijn gemaakt, namelijk om ervoor te zorgen dat tijdens de reorganisatie boventalligen de gelegenheid krijgen, te solliciteren op de functie van wijkagent. Lange tijd hadden we helaas steeds een tekort van 300 wijkagenten. In de afgelopen maanden zijn voor 219 van de 300 vacatures aanstellingen gerealiseerd. 50 procedures zijn inmiddels succesvol afgerond en 75 nog openstaande vacatures zijn nog in behandeling. Er zijn meer dan 200 kandidaten in procedure. Een deel van de aangestelde wijkagenten komt voort uit de groep wijkagenten uit een lagere schaal. Dit betekent ook dat als gevolg van deze werving een vervangingsvraag ontstaat. In het kader van de doelstelling om eind 2017 97% bezetting voor de functie van wijkagent te realiseren, zal hierop extra werving gaan plaatsvinden.
Mevrouw Swinkels vroeg hoelang het gaat duren voordat de knelpunten bij de wijkagenten zijn opgelost. Het streven is erop gericht om eind 2017 97% van de functies te hebben vervuld.
Mevrouw Swinkels (D66):
De Minister had het over extra werving van wijkagenten. Betekent dat extra werving binnen de bestaande «populatie» van agenten? Of zijn dat nieuwe, jonge agenten?
Minister Van der Steur:
Dat hangt af van de functiegroep. Maar in principe is een startende wijkagent geen jonge, net afgestudeerde agent. Dat kan niet, want het is een functie die meer eisen stelt dan wat je hebt als je alleen maar de Politieacademie hebt afgerond. Die werving zal plaatsvinden onder de agenten die al meer ervaring hebben. De komende jaren zullen we dus, omdat we nu functies vervullen van mensen die al in enige vorm wijkagent waren en nu een hogere functie krijgen, andere mensen moeten werven voor het vervullen van de vrijgekomen plaatsen. Zo simpel is het.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de financieel-economische criminaliteit en cyber crime. Er komen 200 man bij in 2017 en 2018. Van die 200 is telkens 100 FinEc en 100 cyber. In totaal komt er dus over twee jaar 200 fte bij bij beide varianten.
Wat gaan we doen aan de cellenblokken in Deventer? Er is een strategisch huisvestingsplan dat enige tijd geleden in nauw overleg met het lokaal gezag is vastgesteld. Dat wordt uitgevoerd. De uitvoering is met de herijking en de toegevoegde middelen naar achteren verplaatst. De bedoeling is dat er op strategische plekken cellenblokken komen of blijven, met moderne voorzieningen, wat niet in alle gevallen het geval was. De locatiekeuze is hiervan onderdeel; ze zal in de uitvoering onderwerp van gesprek zijn tussen de eenheden en het lokaal gezag. Ik dank mevrouw Van Toorenburg voor het signaal. Ik begrijp dat er plannen zijn om het cellencomplex in Deventer te sluiten. De bestuurlijke afstemming met de burgemeester van Deventer loopt nog. Daar kan ik de Kamer te zijner tijd van op de hoogte stellen, bijvoorbeeld in het volgende AO hierover.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik dacht dat deze Minister nu niet alleen de boeken in wil als iemand die het gevangeniswezen sloopt, maar ook als iemand die de cellenblokken sloopt. De burgemeesters van Raalte, Deventer en Wijhe hebben gehoord dat het cellencomplex zou gaan sluiten, waardoor ze totaal ontredderd zijn. Ze hebben ons daarover benaderd. Ze hebben uitgerekend dat ze ongeveer 2.000 mensen per jaar moeten insluiten. Dat betekent dus dat er 2.000 keer per jaar een surveillance-eenheid op en neer van die drie plaatsen naar Apeldoorn moet gaan rijden, waarover ze twee uur doen. Dan moeten ze nog alle papieren invullen, waarvan we weten dat de politie daaraan een broertje dood heeft. Ik denk dat de Minister met spoed om de tafel moet met deze burgemeesters, want het kan niet zo zijn dat we straks helemaal geen agent meer op straat hebben, anders dan heen en weer rijdend naar een cellencomplex in een andere plaats.
Minister Van der Steur:
Ik herhaal dat de afstemming met de burgemeesters, inclusief die van Deventer nog loopt. Ik neem kennis van de gevoelens die mevrouw Van Toorenburg verwoordt. Nogmaals, de afstemming loopt. Ik stel voor dat we de Kamer informeren over de afloop daarvan. Het huisvestingsplan ligt er, iedereen kent dat, maar dat betekent wel dat er zorgvuldig moet worden afgestemd. Dat loopt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
De aanvankelijke plannen zijn door veel protesten teruggedraaid. Maar uiteindelijk lijken ze toch op tafel te komen. Wij zullen hierover met de burgemeesters overleggen. Wij willen zo snel mogelijk van deze Minister horen dat deze plannen van tafel zijn. Wanneer kan de Minister ons daarover berichten?
Minister Van der Steur:
Wanneer ze van tafel gaan, weet ik niet. Dat is echt een kwestie van uitvoering, waar de korpschef over gaat, onder mijn verantwoordelijkheid. Er wordt zoals gezegd afgestemd. Ik zal de Kamer daarover berichten.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wanneer?
Minister Van der Steur:
Zodra het afgestemd is, wordt de Kamer daarover bericht.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik wil graag een datum horen.
Minister Van der Steur:
Ik heb er alle begrip voor dat mevrouw Van Toorenburg data wil horen, maar met alle respect: de afstemming moet zorgvuldig plaatsvinden. Daar moet de tijd voor worden genomen. Dan zal ik de Kamer daarover informeren. Ik kan de afstemming toch niet aan een datum verbinden? Zo werkt het niet.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dan doen we het wel via een VAO.
Minister Van der Steur:
Ook in een VAO en met een motie kan ik nog steeds geen datum noemen. Dat is niet aan mij, want ik zit niet bij het gesprek. Mevrouw Van Toorenburg zal ik uiteraard bedienen. De Kamer wordt geïnformeerd zodra de afstemming heeft plaatsgevonden. Daar heb ik geen motie voor nodig.
De problematiek bij de DBB is onderkend. Ik heb dat recent aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van de leden Kooiman en Helder. Daarbij heb ik de maatregelen genoemd die in gang zijn gezet. Ik heb het rapport hierover vertrouwelijk ter inzage bij de Kamer gelegd. Verder heb ik nota genomen van het gevoel van mevrouw Kooiman dat ze het prettig had gevonden als dat rapport niet vertrouwelijk was neergelegd. Maar dat kon niet anders dan vertrouwelijk. Er is een waarnemend hoofd aangesteld dat vanaf half januari bij de dienst aan de slag gaat totdat er een nieuw hoofd is geworven. Ondertussen wordt in samenspraak met medewerkers van de or gewerkt aan het nader uitwerken en uitvoeren van de voorgenomen en lopende verbeteringen, zoals een eenduidige toepassing van de arbeidsrechtelijke regeling en het oplossen van knelpunten, in het bijzonder in de bedrijfsvoering. Ik vind dat van groot belang – maar daarvan hoefde ik de korpschef en de leiding van de landelijke eenheid niet te overtuigen – dat de problemen bij deze mensen, die zo in de frontlinie staan, snel en effectief moeten worden opgelost. In november zijn er medewerkersbijeenkomsten gehouden. De uitkomsten daarvan worden meegenomen. De acties op korte termijn zijn gericht op voorkoming van uitval tijdens opleidingen en zo mogelijk extra opleidingen, nieuwe en andere wervingsmethoden, versterking van het leiderschap en verbetering van de doorstroming van operationeel leidinggevenden. We zullen de Kamer daarover rapporteren.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik hoor graag wanneer we hierover iets meer horen, zeker gezien het feit dat het niet makkelijk is om problemen tussen werkvloer en leidinggevenden in no time op te lossen. Daar is wel wat werk voor nodig. Bij het maken van het rapport is niet alleen gesproken met medewerkers op de werkvloer, er zijn ook daadwerkelijke meldingen gedaan. Zij vragen om rechtsbescherming. Er zijn meerdere zaken die zij aan de orde willen stellen, zodat hun rechtspositie erg belangrijk is. Wil de Minister daaraan denken?
Minister Van der Steur:
Daar is heel goed voor gezorgd. Ik ga niet in op de vraag of dit klopt of niet, want dat is niet mijn positie. Iedereen die een melding doet van een misstand binnen de nationale politie komt in aanmerking voor de klokkenluidersregeling die zorgvuldig tot stand is gekomen in overleg met alle betrokkenen. Die regeling is hierop onverkort van toepassing, zoals mevrouw Kooiman heel goed weet.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik ben erg blij dit te horen. Ik hoor namelijk anderszins. Maar als de Minister dit zegt, ga ik ervan uit dat het wordt geregeld. Ik zie de korpschef knikken.
Minister Van der Steur:
Als u andere dingen hoort – ik sluit niet uit dat dat zo is – willen wij die graag horen. Liever niet pas bij een AO, maar als u het hoort. Als u zo vriendelijk wilt zijn om in het vervolg dat soort signalen rechtstreeks door te geven aan de korpschef, die daarvoor zonder twijfel openstaat, hoeven we dat niet in een AO te bespreken. Het is in het belang van de medewerker die vindt niet gehoord te worden dat er zo snel mogelijk maatregelen worden genomen. Nogmaals, ik nodig mevrouw Kooiman uit dat te melden aan de korpschef, want als iemand een melding heeft van een misstand en het gevoel heeft niet te worden gehoord, moet hij of zij onmiddellijk binnen de eigen organisatie daarvoor maatregelen worden genomen. De korpschef staat daar zonder enige twijfel voor open.
Mevrouw Kooiman (SP):
Het laatste is natuurlijk gebeurd. Ik wacht niet op een AO. Ik heb twee sets Kamervragen ingediend, dus ik ziet niet op mijn handen. Je kunt wel schriftelijke vragen blijven stellen, maar op een gegeven moment is het handig om een toezegging van de Minister te krijgen. Voor mensen die nu meeluisteren is deze informatie erg prettig.
Minister Van der Steur:
Als u een concreet voorbeeld hebt van iemand die dingen fout vindt gaan en dat heeft aangekaart, zonder te worden gehoord, heb ik minder behoefte aan Kamervragen. Prima om dat te doen, maar ik wil dat deze informatie door u aan de korpschef wordt overgedragen, zodat die wat kan doen. Ik nodig u daartoe uit.
Mevrouw Kooiman (SP):
De mensen zijn bekend bij de korpsleiding. Ik ga ervan uit dat dit wordt opgepakt. Ik heb de korpschef zien knikken en ik heb een mooie toezegging gekregen van de Minister. Daarmee is het goed.
Minister Van der Steur:
Dan maak ik me er toch zorgen over dat er bij mevrouw Kooiman informatie ligt die niet noodzakelijkerwijs voor mij beschikbaar hoeft te zijn. Ik nodig haar daarom echt uitdrukkelijk uit – dat geldt voor alle Kamerleden – om als er mensen zijn die zich melden met misstanden, dit door te geven aan de korpschef. Als ze niet gehoord worden, kunnen ze dat melden bij de korpschef. Als ze dan nog niet gehoord worden, is er uiteraard de mogelijkheid om het op te schalen naar waar ze ook maar naartoe willen. Als mevrouw Kooiman echter informatie heeft die de korpschef kan helpen om zijn beleid vorm te geven, dan nodig ik haar, en anderen, uit om ervoor te zorgen dat de korpschef die informatie krijgt.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik wil collega Kooiman een beetje ondersteunen. Wat de Minister zegt, is waar. Zo zou het moeten werken. Het probleem bij de Dienst Bewaken en Beveiligen, maar ook bij de DSI, was aanvankelijk dat er een cultuur was, waarin dat niet kon. Ik kan me dan voorstellen dat medewerkers denken: als ik naar de hoogste baas stap, kost mij dat mijn kop, mijn baan. We kunnen niet over individuele zaken oordelen, want dat is niet onze positie. We vragen wel om naast alle maatregelen die nu genomen zijn, ook te kijken naar die cultuur, maar ook naar het verleden. Je wilt niet dat mensen die door de cultuur die er was, eruit zijn gestapt of zijn ontslagen, om welke reden dan ook, een gevoel van onrechtvaardigheid blijven houden. Het blijft die diensten namelijk achtervolgen. Daarom vragen we om ook te kijken naar de cultuur en die te verbeteren. Maar er moet ook worden gekeken naar het verleden en naar de mensen die er al uit zijn. Die moeten gehoord worden. Meer willen die mensen niet.
Minister Van der Steur:
Dat is volgens mij ook de intentie. De cultuur is een belangrijk punt. Ik kom daar straks nog op terug als ik over DSI zal spreken. Daar speelde die discussie ook. Die werd ook voor een deel via de media gespeeld. De stappen die genomen zijn, zijn de juiste stappen. De korpschef heeft volgens mij in het belang van de medewerkers de juiste maatregelen genomen.
Ik wil meteen de brug maken naar DSI. Daar is recent een werkbelevingsonderzoek gehouden. Daaruit blijkt dat de betrokkenheid van de medewerkers bij de organisatie zeer hoog is. 79,3% van de medewerkers heeft deelgenomen aan het onderzoek. Dat is voor zo'n onderzoek buitengewoon veel. De medewerkers waarderen hun werkplezier gemiddeld met een 6,8. De onderwerpen loyaliteit en sociale veiligheid scoren hoog. Ze zijn kritisch over de interne communicatie en de besluitvorming. Ze geven aan meer betrokkenheid en invloed te willen hebben bij de doorontwikkeling van het stelsel van de speciale eenheden. Er is ook behoefte aan heldere communicatie en transparante besluitvorming. Het onderzoek heeft verder de verbeterpunten per team en per afdeling duidelijk gemaakt. Op 15 december zijn deze resultaten gepresenteerd aan de medewerkers. Hierbij is ook een eerste aanzet gegeven voor een verbeteraanpak. Middels een professioneel begeleid traject worden de uitkomsten in samenhang geduid en vertaald naar verbetermaatregelen die het komend jaar verder zullen worden geïmplementeerd.
Mevrouw Van Toorenburg verwees naar de Medewerkersmonitor. Afgelopen periode is er nadrukkelijk aandacht geweest voor de problemen die daar zijn gesignaleerd, zoals de bureaucratie. De politie is naar aanleiding van het programma Minder regels, meer op straat – ik heb de Kamer daar in de zomer uitgebreid over geïnformeerd – verdergegaan met het verminderen van de bureaucratie en de registratielast, ook na afloop van dit programma. Daarbij is nadrukkelijk aandacht voor innovatieve methoden en vernieuwend werken. De voorbeelden daarvan heb ik eerder met de Kamer gedeeld. De Meierij is daar al wat langer een voorbeeld van. Inmiddels geldt dat ook voor de Hoeksche Waard en de eenheid Hoorn/Purmerend, die daarvoor nieuwe ontwikkelingen hebben gedaan. Het is ook mijn belang om de agenten zo effectief mogelijk hun werk te laten doen en vooral ook dat zij hun belangrijke werk met plezier doen.
Mevrouw Helder heeft gevraagd of er al een datum is geprikt voor het overleg met de politievrijwilligers. Er heeft al een gesprek plaatsgevonden tussen V en J, de politie en de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers. Het overleg met de politievakorganisaties zal zo snel mogelijk plaatsvinden. De planning is de eerste twee weken van 2017.
De heer Marcouch vroeg aandacht voor de uitkomst van het onderzoek naar interne discriminatie van politiemedewerkers. Ik ben het met de heer Marcouch eens dat de uitkomst van dat onderzoek zorgwekkend is. Goed politiewerk vraagt om een veilige werkomgeving, waar verschillen juist erkend en gewaardeerd worden en waar geen ruimte is voor onderlinge discriminatie. Cruciaal hiervoor zijn de gesprekken op de werkvloer. Daarbij is ook een duidelijke rol weggelegd voor de leidinggevenden. Zij zullen helder de grens moeten aangeven en het goede voorbeeld moeten geven. Leidinggevenden worden dan ook aangesproken op deze aanpak. Van het topmanagement van het korps verwacht ik dat zij de aanpak in de teams nauwgezet volgen en zelf het goede voorbeeld geven. Discriminatie kan niet en kan nooit. Hiervoor geldt ook dat de uitkomst van het onderzoek in teamverband besproken moet worden. Waarom komt het voor? Wat kunnen we doen om het te voorkomen? Teambuilding verdient continu de aandacht.
Mevrouw Kooiman heeft gevraagd wat ik doe aan de agressie. Dat is ook een belangrijke conclusie uit het eerste landelijke onderzoek dat we hebben gedaan met de Medewerkersmonitor. Dat was het eerste landelijke onderzoek sinds de vorming van de nationale politie. Kort samengevat is de uitkomst dat de politiemensen trots zijn op hun beroep, maar kritisch op de organisatie en de cultuur. Dat zei de heer Marcouch ook al. Het onderzoek bevestigt het beeld dat politiewerk een hoogrisicoberoep is, waarbij stress in de werksituatie al snel op de loer ligt. Ook noemen agenten intern grensoverschrijdend gedrag. Daar had ik het al over met de heer Marcouch. De uitkomsten ten aanzien van agressie en geweld tegen politieambtenaren baren mij natuurlijk zorgen. De korpschef neemt alle maatregelen die genomen kunnen worden. Tegelijkertijd is er als het gaat om agressie van externen, dus op straat, natuurlijk ook een belangrijke rol weggelegd voor het Openbaar Ministerie.
Mevrouw Kooiman vroeg ook naar het ziekteverzuim. Wij herkennen en erkennen dat het ziekteverzuim bij de politie al jaren te hoog is. Er is mij alles aan gelegen om het tij te keren. Ik heb daarover toevallig recent in de Week van de zieke collega een werkbezoek afgelegd aan een wachtcommandant die al een tijdlang ziekteverlof heeft vanwege een ongeluk dat haar tijdens het werk is overkomen. Ik heb daar lang met haar over gesproken. Wat zou er verbeterd kunnen worden? De resultaten van dat gesprek heb ik doorgegeven aan de korpschef. De aanpak van ziekteverzuim is in algemene zin tweeledig. De leidinggevenden zijn aan zet bij de adequate begeleiding van verzuimende medewerkers. Daarnaast vinden gerichte analyses en vervolgacties plaats in de teams waar het ziekteverzuim bovengemiddeld is. Dankzij de manier waarop we het nu meten, weten we ook waar de verschillen liggen. Het team Veilig en Gezond Werken van politie faciliteert en adviseert. Sommige maatregelen moeten absoluut nog effect krijgen, zoals de implementatie van het landelijke re-integratiebeleid. De nieuwe focus ligt op wat iemand nog kan in plaats van op wat iemand niet meer kan. Dat zal ook steeds beter in de praktijk worden gebracht. De afspraak is dat eind 2017 het ziekteverzuim structureel zal zijn teruggebracht. Daar heb ik de Kamer over geïnformeerd.
Dan kom ik bij de taakuitvoering. Mevrouw Van Toorenburg sprak over het afschuwelijke filmpje van het voorval in Breda. Het Openbaar Ministerie heeft een dubbele strafmaat geëist, gezien de context van het voorval. Uiteindelijk is het natuurlijk de rechter die het vonnis wijst. Ik vind het van groot belang dat de afspraken die we hebben gemaakt met het Openbaar Ministerie ook worden uitgevoerd. Dat geldt altijd, niet alleen voor incidenten rond oud en nieuw.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat snap ik en ik snap ook dat wij niet over de strafoplegging gaan, maar begrijpt de Minister ook dat dit echt een siddering heeft gegeven in de samenleving, niet alleen bij het kijken naar dat filmpje, maar ook na het horen van de straf? Moeten we dan niet opnieuw om de tafel gaan met het Openbaar Ministerie, wellicht zelfs met de Raad van de Rechtspraak, om te bekijken hoe wij echt serieus, ook in de samenleving, vormgeven aan ons beleid en aangeven dat je met je klauwen van de dienders afblijft? Als je daar met twaalf dagen gevangenisstraf mee wegkomt, is dat een lachertje. Ik vind echt dat we met elkaar moeten kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat mensen echt denken: ik kan het maar beter uit mijn hoofd laten. Ik heb het nu niet over mensen die totaal ontredderd een fout maken, waarbij je je altijd moet afvragen wat er speelt. Maar iedereen ziet wat hier gebeurt. Dan begrijp ik niet hoe dat met twaalf dagen kan worden afgedaan.
Minister Van der Steur:
Mevrouw Van Toorenburg geeft nu een appreciatie van een rechterlijke uitspraak. Het mankement daarbij is dat we de zaak niet kennen, dat we de context niet kennen, dat we niet weten welke verdediging er is gevoerd. We weten wel dat het OM de strafeis op 200% heeft gezet, zoals is afgesproken. Ik begrijp de oproep van mevrouw Van Toorenburg, maar ik vind het lastig om in dit specifieke geval te zeggen dat dit de aanleiding zou moeten zijn om dat te doen. Ik vind het ook lastig om met de rechterlijke macht te gaan spreken over individuele uitspraken die gedaan worden. Ik vind het ingewikkeld om dat in mijn rol te doen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat snap ik, maar wij als Kamer vinden het knap lastig om uit te moeten leggen aan onze agenten dat wij hier een toer maken om ervoor te zorgen dat er serieuze straffen worden opgelegd wanneer mensen agenten aanvallen, dat we gelukkig een keer aan heel Nederland hebben kunnen laten zien hoe verschrikkelijk dat is en dat er dan maar twaalf dagen wordt opgelegd. Het gaat over meer. Dit is een symbool aan het worden en dat moeten we niet willen. Ik wil daarom graag van de Minister de toezegging dat hij bespreekt, in eerste instantie met het Openbaar Ministerie, wat hier is gebeurd en de Kamer daar dan over informeert. Ik kan het niet uitleggen en ik wil het wel kunnen uitleggen.
Minister Van der Steur:
Ik wil het ook heel graag kunnen uitleggen, maar ik kan niet ingaan op het verzoek van mevrouw Van Toorenburg, want dat zou echt betekenen dat ik mij als Minister bezig ga houden met een individuele zaak ter controle of monitoring van de uitspraak van de rechter. Ik weet ook niet of er hoger beroep openstaat, ik weet niet of er hoger beroep is aangetekend. Ik kan die toezegging dus echt niet doen, hoe graag ik misschien ook zou willen. Dat zou in strijd zijn met mijn verantwoordelijkheid en met de afspraken in het kader van onze rechtstaat. Ik vind het van groot belang dat we vaststellen dat het Openbaar Ministerie doet wat het moet doen en de afspraak die we hebben gemaakt, nakomt. We zien ook dat de rechterlijke macht in algemene zin die strafeisen volgt. Dat hebben we kunnen vaststellen na de jaarwisseling 2015/2016. We hebben gerapporteerd dat er ook toen hogere straffen zijn opgelegd dan gebruikelijk was bij hetzelfde vergrijp, geweld tegen ambtsdragers.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik hoorde mijn buurvrouw mevrouw Van Toorenburg net de pluralis majestatis gebruiken – wij als Kamer – maar hoe stelt zij zich voor dat de Minister gaat praten met de onafhankelijke rechterlijke macht? Ik hoef de trias politica niet uit te leggen, maar ik wil haar wel vragen hoe zij zich zo'n gesprek voorstelt.
De voorzitter:
Nee, we zijn bezig met de beantwoording door de Minister. Als u hier een vraag over heeft, moet u die aan de Minister stellen of die in tweede termijn aan mevrouw Van Toorenburg stellen.
Minister Van der Steur:
Ik heb die vraag al beantwoord.
Ik ga door met de vragen die onder andere door de heer Marcouch, mevrouw Helder en mevrouw Van Toorenburg zijn gesteld over geweld tegen politieambtenaren en het Geweld tegen Politieambtenaren (PGTPA)-project. Dat project is er sinds 2014 en is geïmplementeerd. Het actieplan bevat maatregelen, zoals de zorg voor personeel en hun naasten, pro-activiteit, preventie, preparatie en repressie. Daadkrachtig kunnen optreden bij geweld, fysiek en mentaal weerbaar zijn, goede voorbereiding, het versterken van het lerend vermogen zijn de doelstellingen van de maatregelen uit het actieplan. Sinds 2014 is in bijna alle eenheden het registratiesysteem geïmplementeerd. Dit systeem zorgt ervoor dat politiemedewerkers die met geweld te maken krijgen, op de hoogte blijven van de strafrechtelijke vervolging van de dader. Ook geeft de registratie inzicht in welke situatie geweld tegen politieambtenaren wordt gepleegd. De nazorg is verbeterd. Daarnaast gaat de politie verder met opleidingen, trainingen en beroepsvaardigheden in het kader van omgaan met geweld in relatie tot het politiewerk. Die worden ook telkens weer aangepast, zelfs recent nog naar aanleiding van de onfortuinlijke situatie hier in Den Haag waar een arrestant is overleden. Dan wordt op alle mogelijke manier tegen het licht gehouden of wij onze activiteiten daarop moeten aanpassen.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik vertrouw erop dat de korpsleiding en de Minister zich inzetten. De begroting is net goedgekeurd en daar staat extra geld op voor opleiding en training. Maar toch. De korpschef trekt bijvoorbeeld deze week aan de bel over geweldstoepassing door de politie, hoe het eraan toegaat in de filmpjes en hoe het publiek daarop reageert. Politiemensen klagen er te vaak over dat ze te weinig trainen. Ik wil daar toch een keer een punt achter zetten, zodat we kunnen zeggen: we hebben een volume-inzet op trainen, op internalisatie van die vaardigheden, waardoor agenten zekerder zijn in hun werk en beter beschermd zijn, maar burgers ook niet onnodig geconfronteerd worden met politiegeweld. Hoe verhoudt hetgeen de Minister net heeft opgelezen, zich tot wat we zien en horen aan klachten, zowel van dienders als van burgers? In de video's die we zo nu en dan zien, zie je dat het vaak toch niet helemaal goed gaat.
Minister Van der Steur:
In algemene zin kan ik dit standpunt van de heer Marcouch niet zomaar onderschrijven, althans als hij bedoelt dat we conclusies kunnen trekken uit de video's die men ons laat zien. Daar wil ik voorzichtig mee zijn, omdat je niet in alle gevallen uit datgene wat je voorgeschoteld krijgt een objectieve analyse kunt maken van wat er daadwerkelijk is gebeurd. Een mooi voorbeeld is de wijkagent uit Poelenburg in Zaanstad. Hij zei dat als je ervoor kiest – dat is politiewerk en dat weet de heer Marcouch beter dan ik – om in een bepaalde situatie om bepaalde redenen een bepaalde houding aan te nemen, ze die laten zien, maar als je in andere situaties een andere houding aanneemt die je op dat moment passend vindt, laten ze die niet zien. Ik vind dan ook dat we er heel erg voor moeten oppassen dat we het politiewerk in Nederland beoordelen aan de hand van keuzes die door omstanders of wie dan ook wordt gemaakt, om daarmee een objectieve analyse te maken van het werk dat politieagenten doen.
Het programma dat er ligt, wordt continu aangepast en herijkt. Het is er, omdat we weten dat het nodig is. Het is van groot belang dat agenten getraind zijn, weten wat ze te doen staat en tot waar ze mogen gaan. Maar tegelijkertijd heeft de korpschef gezegd: blijf met je poten van mijn politieagenten af. Dat geldt ook voor mijn politieagenten, want dat zijn toevallig dezelfde als die van de korpschef. Ik vind echt dat wij op dat punt het goede doen. We weten dat er zorgen zijn, want het werk is niet makkelijk. Ik heb echter wel het gevoel dat de politie echt op de goede weg is om dat effectief op te pakken.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik ben het met de Minister eens dat die filmpjes niet altijd het totale beeld laten zien. Dat was ook niet wat ik bedoelde. Het gaat mij erom dat de korpschef zegt: de agenten twijfelen soms of ze de korte lat of de lange lat moeten gebruiken. Ik wil geen twijfelende agenten hebben. Ik wil gewoon goed getrainde agenten hebben, die weten wat ze te doen staat, zelfverzekerd geweld toepassen als het noodzakelijk is en anders optreden als het kan. Ze moeten dat ook kunnen verantwoorden. We moeten ze daarvoor goed faciliteren. Dit gaat om de gezondheid en de veiligheid van de diender, maar ook om de veiligheid van de burger. Dat programma leidt er blijkbaar niet toe dat dienders op straat denken dat ze goed geprepareerd zijn om hun werk te doen, bijvoorbeeld als het gaat om geweldstoepassing. Dat hoor ik te vaak. Die werkelijkheid is anders is dan die van de rapporten.
Minister Van der Steur:
Het gaat natuurlijk om een heleboel dingen. In algemene zin herken ik het beeld van de heer Marcouch niet. Misschien hoort de heer Marcouch meer dan ik, want ik vraag zelf in alle contacten en alle werkbezoeken die ik de afgelopen anderhalf jaar heb afgelegd, ook altijd hoe men dat ervaart. Ik heb niet de indruk dat de zorgen die de heer Marcouch neerlegt er in algemene zin zijn. Ik ervaar wel – dat heb ik ervaren toen ik bij mijn eigen training in de Yp kennismaakte met het concept «geweldsinstructie» – dat er absoluut een verbetering nodig is. Dat is ook precies wat ik heb gedaan. Ik heb net al gezegd dat de Kamer dat wetsvoorstel deze week nog krijgt.
Dat wetsvoorstel is één. Daarin gaat het om de andere omgangswijze met geweldsaanwending en wat de route is om met een agent te spreken als je denkt dat het niet goed is gegaan en dat de ambtsinstructie overtreden is. Dat gaan we wat mij betreft substantieel wijzigen. Tweede deel van het tweeluik is dat de geweldsinstructie zelf wordt bekeken. Ik heb eerder in een algemeen overleg weleens gezegd dat ik de geweldsinstructietraining heb gekregen. Ik ben zelf opgeleid als jurist. De geweldsinstructie is een juridisch document. Er wordt namelijk in aangegeven binnen welke kaders je welke middelen mag toepassen en welke acties je mag ondernemen. Ik kan de Kamer zeggen dat het mij niet gelukt is om na de briefing de instructie met succes te kunnen toepassen. Ik heb de instructie overtreden, omdat het ook voor mij op een aantal terreinen ingewikkeld was om de afweging te maken en om de beslisboom na te lopen. Voor mij was het natuurlijk geen onderdeel van mijn werk en opleiding, maar toch vond ik het vrij ingewikkeld. Dat is precies de reden waarom ik heb gezegd: we moeten een tweeluik hebben; we moeten er anders mee omgaan als gedacht wordt dat iemand de geweldsinstructie heeft overtreden en tegelijkertijd moeten we de geweldsinstructie zelf tegen het licht houden. Is die voor een agent ook werkbaar, inzichtelijk en makkelijk toepasbaar? Dat is dus echt een tweeluik. Ik hoop dat we dat proces in de komende maanden – wat mij betreft nog voor de verkiezingen; lekker rap en snel dus – met succes kunnen doorlopen.
Ik vind ook dat agenten niet moeten twijfelen over wat ze wel of niet mogen. De regelgeving moet helder zijn. De opleiding en de training moeten goed zijn toegesneden, zeker ook met nieuwe technologieën. Ik herken het beeld dat de heer Marcouch schetste van het gebruik van Twitter door agenten. Daar ben ik een enorm voorstander van. Ik deel dat met mevrouw Tellegen. Ik denk namelijk dat het een heel goede aanvulling is om het politiewerk inzichtelijk te maken en om contact te hebben met de inwoners. De korpschef en ik hebben daar toevallig deze week met elkaar over gesproken in het kader van het minister-korpschefoverleg, het MKCO; er is een afkorting voor, dus is het in orde. Tegelijkertijd vergt het dat de politie nog eens gaat bekijken of zij zelf ook de nieuwe technologieën heeft. Aan de ene kant staan de treitervloggers, maar heeft de politie aan de andere kant zelf scherp in beeld wat ze wel en niet wil? Daar wordt aan gewerkt. Ik zal de Kamer daar in het voorjaar over informeren.
Mevrouw Helder vroeg welke straf er is opgelegd. Het OM registreert dat. Ik zal de Kamer daar schriftelijk over informeren, want ik heb het op dit moment niet paraat.
Ik heb al gemeld dat het wetsvoorstel inzake de herziening van de geweldsinstructie nog deze week aan de Kamer wordt aangeboden. Ik zou het zeer op prijs stellen als we dat met voorrang zouden kunnen behandelen.
Mevrouw Kooiman vroeg naar de reactietijden. De streefnorm van de politie is om in 90% van de meldingen binnen een kwartier ter plaatse te zijn. Dat is een ambitieuze streefnorm. Op landelijk niveau is dat realistisch, net zoals voor een aantal individuele eenheden, maar we worden geconfronteerd met het feit dat het binnen de landelijke, uitgestrekte gebieden van Nederland nog niet binnen bereik is. Het streven blijft om zo dicht mogelijk bij de norm te zijn. Met het lokaal gezag kunnen afspraken worden gemaakt over lokale invulling. Ik spreek daar ook over met burgermeesters. Burgemeesters van landelijke gemeenten snappen dat het vanwege bijvoorbeeld bruggen of kanalen niet realistisch is dat er aan die norm wordt voldaan. Maar één ding is zeker: een uur zou niet de nieuwe norm mogen zijn.
Mevrouw Helder heeft gevraagd naar camerabeelden. Het wetsvoorstel brengt zeer veel aspecten met zich en is nog in ambtelijke voorbereiding. Ik had deze week toevallig een overleg met het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Dat is het overlegorgaan tussen mijzelf, de burgemeesters, Koninklijke Horeca Nederland, het Verbond van Verzekeraars, de Nederlandse Vereniging van Banken en Detailhandel Nederland. In dat platform heb ik het onderwerp weer indringend onder de aandacht gebracht. Wat we nodig hebben om dat wetsvoorstel succesvol te kunnen uitvoeren, is één door partijen en branches gedragen platform op internet waarop we, onder controle van het OM en de politie, de camerabeelden kunnen vertonen. Daarvoor is het nodig dat ik samenwerk met die partijen. Gisteren stond men nog niet juichend op de banken toen ik daarover sprak. Ik moet daar echt verder over praten met hen. Dat hebben we ook afgesproken. Het wetsvoorstel heeft immers maximaal effect als we de door particulieren te publiceren filmpjes op één plek kunnen vertonen.
Mevrouw Tellegen en de heer Marcouch vroegen naar de politieapp. Op 7 december is naar aanleiding van de door mij overgenomen motie-Marcouch (30 950, nr. 98) de politieapp uitgebreid met de mogelijkheid tot het melden van een klacht over een politiecontrole. Daarbij kan de klager aangeven of hij vindt dat er sprake is van etnisch profileren. Kritiekpunt is dat een klacht de zaak meteen op het spits zou drijven. Ik vind het van groot belang dat het eenvoudiger wordt om een klacht over politieoptreden in te dienen met de app. Ik vind het goed dat de klagende burger gehoord wordt en dat de organisatie ervan kan leren. Mevrouw Tellegen zei vervolgens: ik vind het belangrijk dat er een gesprek plaatsvindt. Dat is onderdeel van de klachtenprocedure. Die verandert niet. Het gesprek met een klager staat centraal. Met iedereen die een klacht indient, wordt gesproken. Ik vind het van groot belang – dat was ook de gedachte van de heer Marcouch – dat de app bijdraagt aan meer bewustzijn en inzicht in de problematiek en aan het vergroten van het vakmanschap van de politie.
Voorzitter: Marcouch
Mevrouw Tellegen (VVD):
Ik heb hier een vraag over, want dit gaat wel heel snel. Ik hoor wat de Minister zegt. De heer Marcouch heeft mij net ook al uitgelegd dat de formele eerste fase in een klachtenprocedure een gesprek is. Maar dat is iets heel anders dan dat je zegt: we gaan niet meteen beginnen aan een formele klachtenprocedure, maar we maken er gewoon een melding van. Ik ben er bezorgd over dat de manier waarop we het nu inrichten – nogmaals: daar sta ik achter – ertoe gaat leiden dat we veel meer meldingen krijgen van mensen die zeggen dat er sprake is van discriminatie of etnisch profileren. We weten ook dat we in een samenleving zitten waarin dat waarschijnlijk makkelijker en sneller gaat gebeuren dan de afgelopen jaren het geval is geweest. Ik vind het goed dat de mogelijkheid er is, maar ik ben er beducht voor dat niet heel veel mensen in dat gesprek gaan zeggen: goed gesprek, ik ga niet verder. Die klacht zal er dus hoe dan ook komen. Ik begrijp dat de app net is ingericht en dat de Minister hem nu niet opnieuw gaat ombouwen, maar laat dan in godsnaam duidelijk worden hoe dat in de praktijk gaat werken. Ik vind het namelijk een zwaar instrument dat, juist omdat we het nu zo hebben ingericht, veel meer gebruikt zal gaan worden.
Minister Van der Steur:
Laat ik vooropstellen dat de gesprekken die gevoerd worden in het kader van de klachtenprocedure volgens mij in heel veel gevallen – ik heb de cijfers niet paraat, want ik had mij hier niet op geprepareerd; ik kijk even naar de korpschef – juist wel tot tevredenheid leiden. Mensen zijn gehoord, er kan worden uitgelegd wat er gebeurd is en daarmee wordt het proces op een zorgvuldige manier afgerond. In een aantal gevallen zal dat niet zo zijn en dan zullen mensen ongetwijfeld hun klacht doorzetten, maar dat hoort er ook bij. Mensen moeten kunnen klagen. Ik vind het van groot belang dat we inzichtelijk hebben – dat delen we met elkaar – wat de problematiek ten aanzien van het onjuist profileren is. Ik denk dat het heel goed is dat we dat proces volgen. Het is nu niet opportuun om te gaan filosoferen of speculeren wat het zou gaat doen. We volgen het gewoon en we zullen in het voorjaar de ervaringen rapporten aan de Kamer.
Mevrouw Tellegen (VVD):
Dat lijkt me sowieso goed, want de app is net in het leven geroepen. Het is nu dus te vroeg om te zeggen dat we daarmee groot succes boeken Ja, dat doen we met de klachtenprocedure in het algemeen, maar ik denk dat het in dit geval tot heel veel meldingen of klachten gaat leiden. Ik zou graag willen weten in hoeveel gevallen dat uiteindelijk tot het intrekken van de formele klacht gaat leiden. Daar gaat het dan om. Dan pas weet je of dat ding werkt of niet. Ik ben dus benieuwd naar de uitkomst en de monitoring ervan.
Minister Van der Steur:
We zullen de Kamer daarvan op de hoogte stellen.
Voorzitter: Tellegen
Minister Van der Steur:
Mevrouw Kooiman wees op de mogelijkheid dat er in te onderscheiden eenheden anders gewerkt wordt in het kader van het tegengaan van onjuist profileren. Dat kan. Er is een pakket van maatregelen om onjuist profileren binnen de politie te voorkomen. Dat begint met aandacht voor diversiteit en discriminatie in het basispolitieonderwijs. Alle basisteams gaan de komende twee jaar met het thema aan de slag. In de eenheden worden workshops gegeven en activiteiten verricht om de bejegening van en verbinding met de samenleving te versterken. Het spreekt voor zich dat niet in alle regio's dezelfde behoefte zal zijn. Ik vind het van groot belang dat er maatwerk geleverd wordt. Het tempo hoeft niet overal hetzelfde te zijn, maar uiteindelijk moet wel hetzelfde eindresultaat worden bereikt.
Ik kom bij de vragen van mevrouw Tellegen en de heer Marcouch. Ik zal de Kamer over de «blurmotie» (34 550-VI, nr. 56) informeren. Overigens merk ik nog even op dat de vertoonde dakloze wel geblurd was, maar aan andere kenmerken te herkennen was. Die tweet is verwijderd. De politie heeft excuses aangeboden. De korpschef zal, zoals ik al heb gezegd, dit oppakken om nog eens even te herijken wat het landelijke beleid is ten aanzien van het in beeld brengen van mensen door de politie zelf.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik registreer als toezegging dat er aangestuurd en geprotocolleerd wordt in de omgang hiermee. We praten er heel veel over dat we agenten moeten ontlasten als het gaat om bureaucratie, maar ik heb het idee dat ze soms eerst dagrapportmutaties moeten maken, vervolgens een verslag voor Facebook en daarna ook nog voor Twitter. Dat leidt alleen maar tot nog meer administratie, nog even los van de mogelijke uitwassen, zoals het voorbeeld van de dakloze; er zijn nog een aantal andere voorbeelden te noemen. Ik denk dat het heel erg belangrijk is dat de ontwikkeling van ICT ook gepaard gaat met het trainen van mensen en het protocolleren van de manier waarop het op straat goed gebruikt kan worden.
Minister Van der Steur:
Daar zijn we het over eens. Het laatste wat we moeten doen, is nieuwe regeltjes maken en nieuwe bureaucratie creëren. Dat kan en mag niet de bedoeling zijn. Ik vind wel dat het goed is dat de korpschef en het korps even nadenken over de vraag: wat doen we zelf met het in beeld brengen van mensen op bijvoorbeeld Twitter? In heel veel gevallen is daar geen enkel bezwaar tegen. Ik denk zelfs dat het in heel veel gevallen ook heel dienstig is, maar in sommige gevallen – daar hebben we net een paar voorbeelden van – zeg je: daar had je misschien even iets langer over moeten nadenken. Ik denk dat het goed is dat we het korps in de gelegenheid stellen om daarover na te denken.
Wat betreft de «blurmotie» zelf: er wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om dit in regelgeving vast te leggen. Ik heb tijdens de behandeling ook al gezegd dat dat heel complex is. Ik zal de Kamer daarover in het voorjaar informeren.
Mevrouw Helder vroeg naar aanleiding van haar motie (34 550-VI, nr. 59), die ze indiende bij de begrotingsbehandeling maar die niet is aangenomen, of er behoefte was aan een nieuw meetinstrument in het kader van «door meten tot weten». Ik heb bij de begrotingsbehandeling gezegd dat we een heel groot scala van instrumenten hebben, niet alleen de Veiligheidsmonitor maar ook de slachtofferenquêtes. Net zoals toen zie ik nu geen behoefte aan een nieuw meetinstrument, hoezeer ik ook het uitgangspunt van mezelf en mevrouw Helder onderschrijf: door meten tot weten. Dat is een Nobelprijswaardig uitgangspunt.
Tot slot de oplossingspercentages. Mevrouw Swinkels vroeg daarnaar in het kader van het inspectierapport van de high impact crime (HIC)-cijfers. Ik ben erg blij met dat rapport. We hebben er heel vaak discussie over gehad of de rapportages deugden. De cijfers werden in twijfel getrokken. Ik denk dat het goed is dat we vaststellen dat dat niet meer het geval kan zijn. Alle conclusies van de inspectie zijn natuurlijk bekend, ook de mogelijk lichte overschatting van de percentages van de ophelderingen die hadden kunnen plaatsvinden vanaf 2016. Dat wordt gecorrigeerd en zal in 2017 zijn beslag krijgen. Daarnaast is een betrouwbare registratie het uitgangspunt. Er worden steekproeven gedaan om de betrouwbaarheid van de ophelderingspercentages van de HIC-delicten ook in de toekomst te blijven vaststellen.
Daarmee heb ik alle vragen van de Kamer beantwoord.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik dank de Minister voor het antwoord op de vraag over de correctie van dat oplossingspercentage. Het ging mij niet zozeer om dat oplossingspercentage zelf, als wel om de manier van registreren van dat sepot 01 waar ik het over had. Dat staat dus voor: ten onrechte als verdachte vermeld. In de brief van de Minister las ik dat daar een soort automatische correctie op toegepast gaat worden. Betekent dat, dat dat altijd zo is als het gaat om de BVH?
Minister Van der Steur:
Die automatische correctie wordt toegepast om ervoor te zorgen dat de ophelderingspercentages niet te rooskleurig worden vormgegeven. Dat is van belang, want we willen allemaal dat de juiste cijfers worden verstrekt, cijfers waar we op kunnen bouwen. Om die reden is die aanbeveling van de inspectie overgenomen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik zou willen weten of voor die correctie weer een handmatige actie van een politieagent nodig is.
Minister Van der Steur:
Nu wel, maar dat zal vanaf 2017 technisch worden opgelost. Dan is dat niet meer nodig.
De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn. Is er behoefte aan het houden van een korte tweede termijn? Ik zie dat dat het geval is. Alle sprekers hebben daarin twee minuten spreektijd.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. Ik wil nog even terugkomen op het door de Algemene Rekenkamer aangesneden punt. Zoals we allemaal weten, zegt men bij de Rekenkamer dat we de vernieuwing van de ICT-systemen niet langer moeten uitstellen. De Minister zegt: wij doen dat nu gefaseerd en wij zijn daarmee bezig. Als ik vraag naar de financiële dekking, zegt de Minister: we gaan daar ruimte voor vrijspelen. Dan mag ik de Minister toch wel herinneren aan het feit dat hij altijd zegt: ik kan een euro maar één keer uitgeven? Dat brengt mij tot de volgende vraag. Betekent dat vrijspelen dat vernieuwing prioriteit krijgt als de Minister moet besluiten waar hij die euro aan gaat uitgeven? Als hij voor de keuze staat tussen vernieuwen of een oud systeem in de lucht houden, waaraan geeft hij zijn geld, die ene euro dan uit? Welke prioriteit stelt hij daarbij?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Ik denk dat het goed is dat er een VAO komt. Wat mij betreft is een aantal zaken namelijk nog niet goed geregeld. Een ervan is inderdaad het sluiten van het cellencomplex in Deventer. Ik heb inmiddels wel goed begrepen dat dit helemaal niets te maken heeft met die bezweringsformule over het masterplan. Het gaat gewoon om onderbezette diensten en een gemakkelijke manier om dit allemaal maar op te lossen. Het is wat mijn fractie betreft onbestaanbaar dat surveillancediensten uiteindelijk als taxibedrijf gaan fungeren. Ik hoor graag een reactie van de Minister.
Een ander punt blijft de mishandeling van die agenten. Ik snap best dat de Minister zegt dat hij niet altijd maar kan reageren op incidenten en individuele gevallen. Dat begrijp ik wel. Maar ik vind het toch onbevredigend. De Kamer wil goede argumenten opbouwen op grond waarvan ze serieuze straffen wil. Maar we zien dat die straffen in de praktijk niet opgelegd worden. Op die manier drijven we onszelf naar ofwel eigenrichting van agenten. Zij zullen op een bepaald moment denken: ik kan beter zelf de noodklap geven. Dat willen we niet en dat willen de agenten zelf ook niet. Ofwel er komen ideeën over minimumstraffen. Het CDA is eigenlijk ook helemaal geen voorstander van dat laatste.
We moeten dus wel proberen te voorkomen dat het erger wordt. Hoe gaan we ervoor zorgen dat er wat meer draagvlak komt? Er is nu een enorm verschil tussen enerzijds de straffen die in de wet geformuleerd staan, namelijk drie jaar voor mishandeling, en anderzijds de straffen die in de praktijk voor mishandeling worden opgelegd. Zo zien we dat iemand die een politieagent gewoon frontaal aanvalt, twaalf dagen opgelegd krijgt. Ik kan dat verschil niet uitleggen. Ik wil dat de Minister daar nog een poging toe doet.
De heer Marcouch (PvdA):
Ik kan collega Van Toorenburg volgen als zij zegt dat mensen die geweld gebruiken tegen agenten en hulpverleners keihard moeten worden aangepakt en goed moeten worden gestraft. Ik begrijp echter niet waar de kritiek van mevrouw Van Toorenburg zich nou op richt. Richt die zich op de eis van het Openbaar Ministerie? Is die te laag? Of is die gericht op de straf die de rechters opleggen? Is die te laag? Daarover hebben wij geen zeggenschap, en ook de Minister heeft die niet. We kunnen natuurlijk wel kijken naar de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Daar kan de Minister misschien wel wat invloed op uitoefenen. Maar hij kan de uitspraken van de rechters niet beïnvloeden. Ik wil dit wat scherper van mevrouw Van Toorenburg horen. Waar richt haar kritiek zich op? Richt die zich op de rechters, of op ...
De voorzitter:
Uw vraag is helemaal duidelijk, mijnheer Marcouch.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Mijn kritiek richt zich eigenlijk op allebei, omdat ik niet kan uitleggen wat er in de praktijk gebeurt. We hebben met elkaar in de Kamer afgesproken dat we gaan proberen om meer begrip te krijgen voor de uitspraken van rechters. Dat is heel belangrijk. Dat proberen de rechters zelf ook te doen. Daarvoor is er de motiveringsplicht. Rechters hebben zelf gezien dat duidelijker moet worden gemaakt waarom ze een bepaalde straf opleggen. Ik wil gewoon graag snappen waarom het verschil zo enorm groot is. Volgens mij hebben wij het hierover met elkaar heel vaak gehad. Ik wil het snappen. Natuurlijk ga ik niet over alle incidenten en individuele gevallen. Maar het verschil is stuitend groot. We zien met elkaar wat er is gebeurd. Het ging om een beredeneerde actie. We kunnen dat niet meer met elkaar in overeenstemming brengen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Heeft mevrouw Van Toorenburg die uitspraak gelezen?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik heb me daar behoorlijk in verdiept en ik ben tot de conclusie gekomen dat ik het niet snap. Daarom vraag ik dit hier vandaag. Ik wil niet bepaalde details vrijgeven. Niet alles van het vonnis is overigens al helemaal uitgewerkt. Ik wil daarom van de Minister weten hoe het zit. Ik wil dat hij in gesprek gaat met het OM en ons desnoods op een andere manier informeert. Ik wil weten waar dat enorme verschil door ontstaat. In de samenleving wil men dat ook weten.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik hoor mevrouw Van Toorenburg tot mijn tevredenheid zeggen dat de Minister in gesprek zou moeten gaan met het OM. Ik denk dat het daartoe beperkt zou moeten blijven.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat mag mevrouw Swinkels vinden. Ik vind dat er hierover met iedereen gesproken kan worden. De rechters spreken namens Nederland recht. Als wij met elkaar wetten maken, waarna we een hemelsbreed verschil zien tussen wat wij hier met elkaar bedenken en wat er in de praktijk wordt opgelegd, dan moeten we misschien gaan nadenken over de vraag hoe hoog we de strafmaat moeten leggen. Maar omdat we niet weten waarom het zo gaat, vind ik het belangrijk om dit te horen.
De voorzitter:
Bent u hiermee aan het einde van uw bijdrage, mevrouw Van Toorenburg?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik heb nog één heel kort punt, voorzitter. Ongeveer tijdens dit debat is er in Maastricht helaas een man overleden tijdens een arrestatie. Kunnen wij daarover een bericht ontvangen van de Minister zodra alles duidelijk is? Dit is wel weer iets wat is gebeurd. Het lijkt een incident, maar ik wil graag weten wat er is gebeurd en waarom het is gebeurd.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Het is toch wel jammer dat ik na dit laatste AO Politie, op verlof moet met zulke onduidelijke antwoorden van de Minister. Het is een beetje een traditie dat ik van hem onduidelijke antwoorden krijgt, maar dit slaat alles. Over het ziekteverzuim zegt de Minister: nu zijn de leidinggevenden aan zet. Maar wat er dan gebeurt om dat ziekteverzuim aan te pakken, is mij eigenlijk niet heel duidelijk. De leidinggevenden bij de politie hebben het al zo ontzettend druk.
De Minister heeft het ook over «onjuist profileren» in die verschillende eenheden. Ja, er gebeurt inderdaad in een aantal eenheden heel veel. Maar mijn vraag was meer specifiek. Ik vroeg wat er nu met eenheden gebeurt die hier eigenlijk helemaal niet zo op zitten te wachten. Mogen zij dan niks doen?
Ook als het gaat om ICT moeten we maar met spanning wachten op de antwoorden in de tweede termijn. Ik denk dat de Algemene Rekenkamer stevige kritiek heeft neergelegd, maar de Minister heeft er geen antwoord op gegeven.
Over de streefnorm zegt de Minister: een uur mag het niet zijn. Maar wat dan wel? Wat gaat de Minister dan wel doen? Hij sluit wel overal politiebureaus, waardoor het werkgebied voor agenten nog veel groter wordt en de aanrijtijden veel langer worden. Maar ik mis concrete acties op deze punten. Daarover wil ik de Minister echt weleens horen.
Ik sluit mij graag aan bij het punt dat mevrouw Van Toorenburg aansneed over de cellencomplexen. Het is natuurlijk van de zotte dat agenten straks steeds langer bezig zijn met het rijden naar zo'n cellencomplex. Ze hebben genoeg te doen. Dit is vaak ook een heel groot probleem in de nachtdienst. Daar moet echt duidelijkheid over komen.
Ik kom tot slot op de Dienst Bewaken en Beveiligen. De Minister zegt nogal eens gepikeerd dat ik meer weet dan hijzelf. Maar dit keer is dat echt niet terecht. Dit is namelijk gewoon bekend bij de politieorganisatie zelf. Er zijn melders die heel graag het woord willen doen, maar wel die rechtsbescherming nodig hebben. Ik zeg nogmaals dat ik heel blij ben dat nu wat duidelijker is dat zij die rechtsbescherming kunnen krijgen. Dat is hard nodig.
De heer Marcouch (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik heb al gezegd dat het beroep van de agent zeer ingewikkeld en complex is. Het is een vak. Agenten zijn professionals. Niet iedereen is geschikt voor dit vak. Om geselecteerd te worden voor dat politiewerk moet je een specifiek soort mens zijn. Als men eenmaal aangenomen is, is opgeleid en de organisatie binnenkomt, moeten deze mensen ontvangen worden in een cultuur die fysieke en mentale veiligheid biedt. Uit de werkenquête komt naar voren dat er sprake is van intimidaties, pestgedrag et cetera. Ik ben blij dat de Minister onderschrijft dat dat niet mag voorkomen. Ik hoop dat de Minister die ernstige uitkomst vertaalt in een offensief om die cultuur gewoon te verbeteren.
Ik blijf via de Minister ook aan de korpsleiding vragen om toch eens echt goed te kijken naar de fysieke en mentale vorming van agenten. Is die vorming echt van deze tijd? We willen robuuste agenten. Bieden we het personeel voldoende om dat doel te bereiken? Worden zij voldoende fysiek en mentaal getraind? En doen zij er zelf voldoende aan? Voelen zij voldoende de eigen verantwoordelijkheid om fit te zijn? Dit is een punt. Ik begrijp dat de Minister zegt dat er een programma is en dat er van alles aan wordt gedaan. Ik heb daar alle vertrouwen in. Maar toch zou ik willen dat we daar wat meer aandacht voor zouden hebben. Ik zou eigenlijk willen dat we op dat terrein geen klachten meer zouden krijgen. Dit is namelijk de basis. Dit moet gewoon op orde zijn. Agenten zouden daar niet aan moeten hoeven twijfelen.
Tijdens een interruptie is er net een discussie gevoerd over de ICT en het percentage. De korpschef is niet zo lang geleden in het nieuws geweest met een modern hightech systeem waarbij we met beeld verdachten kunnen detecteren. Dat gaat over iets heel anders. In hoeverre is er ruimte in dat budget voor dit soort innovaties? Hierbij gaat het niet over de basis-ICT, maar over de slimme politie van de toekomst. Is er in het budget ruimte om die ontwikkeling goed te kunnen bijhouden?
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Helder is terug. Ook zij krijgt gelegenheid om een bijdrage te leveren in de tweede termijn.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Excuus dat ik het even zo moest doen. Ik moest me even «in tweeën delen». Ik had een afspraak die ik niet kon afzeggen.
Ik heb het op afstand een beetje gevolgd. Ik heb begrepen dat ik van de Minister geen antwoord heb gekregen op mijn vraag over de juridische grondslag voor het gebruik van bodycams. Dat antwoord heb ik bij de behandeling van de begroting niet gekregen, maar tot nu toe ook niet tijdens dit AO. Het kan namelijk niet zo zijn dat als er op grond van het gebruik van de bodycam een strafdossier wordt opgebouwd en iemand daardoor met succes wordt vervolgd en veroordeeld, er daarbij «strafkorting» wordt toegepast omdat de rechter vindt dat de privacy is geschonden. Dit hangt samen met het wetsvoorstel waarover de Minister het wel heeft gehad. Maar het is wel degelijk iets nieuws. Ik hoor ook vaak spreken over «de agenten van de toekomst». Ik vind het allemaal prima. Maar de Minister is, net als ik, jurist. Hij weet dus dat als de juridische grondslag niet deugt, we aan het eind van de rit nog niets hebben. Ik hoor hierop toch graag een reactie van de Minister.
Ook op mijn vragen over de minimumstraffen heb ik geen reactie gekregen. Dat verbaast mij overigens helemaal niks. Ik hoor echter wel een collega zeggen: wij hebben geen zeggenschap over uitspraken van de rechter. Die hebben wij inderdaad niet. Maar de rechter past wel degelijk de wet toe. Als het parlement zichzelf dus serieus neemt, dan legt zij gewoon een ondergrens aan. Als er een succesvolle veroordeling is aan het einde van de rit, wordt er dan een bepaalde straf opgelegd als er geweld is gebruikt tegen een slachtoffer, ongeacht of dat nou een hulpverlener, een politieagent of en «gewone» burger is. Als men daar niet toe bereid is, is het geklets voor de bühne. Maar als iemand dat serieus meent, ben ik best bereid om de PVV-sticker eraf te halen, het initiatiefwetsvoorstel van een strikje te voorzien en dan eens te bekijken waar het landt. Dit hebben we namelijk gewoon echt nodig. Het kan niet zo zijn dat er een succesvolle procedure heeft plaatsgevonden, maar dat er uiteindelijk een lage straf wordt opgelegd. De vraag waar de ondergrens moet liggen, is een mooi onderwerp voor een debat. Maar er moet wel ruimte voor zijn.
Voorzitter: Helder
Mevrouw Tellegen (VVD):
Voorzitter. Ik wil in mijn tweede termijn drie dingen aankaarten. Voor het eerste haak ik aan bij het laatste punt waar mevrouw Helder het over had, maar dat ook mevrouw Van Toorenburg heel groot heeft gemaakt. Een en ander deed bij mij de volgende vraag rijzen. Bij hoeveel zaken wordt er een 200%-eis gesteld? Is daar zicht op? En als die eis wordt gesteld, wordt die dan ook toegewezen? Het zien van die filmpjes is voor ons allemaal pijnlijk en frustrerend. Er is nu de regel dat er een 200%-eis kan worden gesteld, maar die wordt nooit toegewezen. Inderdaad is elke zaak anders. Maar ik zou het wel interessant vinden om te zien of er sprake is van een trend. Wordt die eis wel gesteld, maar eigenlijk nooit toegewezen? Ik vraag de Minister dus of hij daarover iets kan zeggen.
In de tweede plaats is het volgens mij heel goed dat de Minister aankondigt dat de korpschef nadenkt over beleid ten aanzien van het gebruik van social media door de politie. Daarbij gaat het niet alleen over Twitter, maar ook over Facebook et cetera. In 99% van de tijd is dat alleen maar dienstig aan het werk van de politie, maar we zien nu toch ook vaker incidenten waarbij ik denk: hiermee helpt de politie zichzelf absoluut niet. Ik ben benieuwd of de Kamer hierover kan worden geïnformeerd.
Tot slot kom ik nog even terug op de app die de klachtenregeling bij etnisch profileren en discriminatie gemakkelijker moet maken. Het is goed dat die app er is, maar ik ben er echt kritisch op en dat blijf ik. Ik ben heel benieuwd wanneer de Minister ons erover kan informeren hoe dit in de praktijk uitwerkt, want ik blijf hier vraagtekens bij hebben.
Voorzitter: Tellegen
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Ik begin met de vraag van mevrouw Swinkels over de Algemene Rekenkamer. Het is daarbij van groot belang om even te kijken naar het staatje op pagina 33. Ik doel op tabel 4 in paragraaf 3.2.2. Het kopje boven die paragraaf luidt: ICT-budget 2017–2020 komt tegemoet aan ICT-ambities. Dat is de kop waaronder de Algemene Rekenkamer dit staatje heeft weergegeven. In het staatje wordt de begroting van 2016, die een tekort liet zien, vergeleken met de begroting van 2017 tot en met 2020. De zorgvuldige lezer zal zien dat er tussen de ambities voor 2017 volgens het PwC-onderzoek en de begroting voor 2017 een verschil zit van 14 miljoen. In 2018 zit daartussen een verschil van 14 miljoen. In 2019 is er een overschot van 15 miljoen en in 2020 is er een overschot van 18 miljoen. Dat betekent dat, gesaldeerd van 2017 tot en met 2020, het tekort in 2017 en 2018 ruimschoots gecompenseerd wordt met extra middelen in 2019 en 2020. Bij elkaar opgeteld overstijgen die het tekort dat er in 2017 en 2018 volgens de begroting in vergelijking met de ICT-ambities zou zijn. In 2017 en 2018 is er dus iets minder ruimte op het totale bedrag dat PwC heeft berekend, wat ruimschoots goedgemaakt en gecompenseerd wordt in 2019 en 2020. Per saldo wordt er meer uitgegeven dan het PwC-rapport laat zien. Dat is de duidelijke uitleg.
Mevrouw Swinkels heeft ook gevraagd of er nog voldoende dekking is. Ik zei zonet al dat de Algemene Rekenkamer in het kopje onomwonden stelt dat voorzien wordt in de ambities en dat daaraan ook is gewerkt. Dat is ook de reden waarom we al die onderzoeken hebben gedaan.
De heer Marcouch vraagt of er in het ICT-budget ruimte is voor innovatie. Laat ik het volgende vooropstellen. Ik ben ervan overtuigd dat wij over één à twee jaar zullen vaststellen dat de nieuwe ontwikkelingen die er dan zijn, ons zullen nopen tot het maken van andere begrotingen. Maar naar de stand van vandaag en de ambities die de nationale politie heeft, is er zowel ruimte voor het beheerdeel als voor innovatie. De gezichtsherkenningssoftware is daarvan een voorbeeld. Ik ben heel blij dat we die hebben, want die maakt een aantal werkzaamheden wel wat makkelijker. De heer Marcouch zal dus begrijpen dat je nooit kunt zeggen dat we in de toekomst altijd genoeg zullen hebben. Ik denk ook niet dat dat zo is. Ik denk zelf dat we bijvoorbeeld op het gebied van cybercrime in de komende jaren echt enorme investeringen zullen moeten doen om die effectief het hoofd te kunnen bieden. Dat heeft de korpschef niet al te lang geleden ook gezegd in Elsevier. Dat zijn echter niet alleen investeringen bij de politie. Die zullen er ook zijn bij Economische Zaken, in het cybersecuritynetwerk, waarvoor de Staatssecretaris verantwoordelijk is. Dat is echt heel breed. Daar kunnen we nu nog onvoldoende een prijskaartje aan hangen, maar dat zullen we in de komende tijd absoluut moeten doen. Het zou goed zijn als daar in het kader van het nieuwe regeerakkoord over wordt nagedacht. De 600 miljoen die er nu ligt, is echter voldoende voor de ambities die er nu zijn.
Ik kan mevrouw Helder berichten dat er een protocol, een juridisch kader in de maak is voor het gebruik van bodycams. Dat ligt nu bij de centrale ondernemingsraad. Dit voorjaar hoop ik de Kamer erover te kunnen informeren.
Ik heb nog eens heel goed geluisterd naar wat mevrouw Van Toorenburg nou eigenlijk wil. Zij wil toch echt dat ik mij als Minister samen met de onafhankelijke rechterlijke macht ga buigen over één specifieke uitspraak die zij moeilijk kan uitleggen. Ik kan daar echt niet op ingaan. In het debat tussen de leden onderling werd ook duidelijk dat dat heel ingewikkeld is. Ik vind het van groot belang om de Kamer te rapporteren over de cijfers. Dat doen we trouwens altijd standaard naar aanleiding van oud en nieuw, maar ik zal het OM vragen wat het nog meer aan cijfers heeft. Daarover zullen we de Kamer in het voorjaar informeren. Hoe werkt die 200% nou gemiddeld genomen uit? Ik ga echter niet in op de uitnodiging van mevrouw Van Toorenburg om individuele rechters en individuele uitspraken te behandelen.
Over het cellenblok is het gesprek gaande, zo heb ik gezegd. Dat gesprek zal gaande blijven, ook als daarover een motie wordt ingediend. Mijn antwoord zal dan hetzelfde zijn. Ik laat uiteraard de aanpak daarvan aan mevrouw Van Toorenburg.
Als er een arrestant overlijdt, zoals in Maastricht, wordt er onderzoek gedaan door de Rijksrecherche. Ik ben bereid om de Kamer over de uitkomsten van dit geval te informeren. Ook hierbij wil ik wel een woord van waarschuwing plaatsen. Er vinden heel veel incidenten plaats met de politie en er vinden heel veel Rijksrechercheonderzoeken plaats. Ik zou in algemene zin toch aan de Kamer enige terughoudendheid willen vragen om al die incidenten tot een brief te laten leiden. Ik vind dat dat zorgvuldig moet gebeuren. Ik wil best iets schrijven over dit voorval. Aan de andere kant: als mevrouw Van Toorenburg even goed bekijkt wat er in de media is verschenen, is de directe noodzaak daarvan misschien iets kleiner dan zij in eerste instantie dacht, maar dat weet ik niet. Ik ben graag bereid om het te doen, maar ik zou er wel voor willen waken dat we straks over elk individueel Rijksrechercheonderzoek rapportages aan de Kamer moeten sturen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het is heel vers en ik denk dat we er gewoon met elkaar voor moeten zorgen dat we er een goed beeld van krijgen. Het hoeft dus niet per se één incident te betreffen, maar ik ken de Kamer ook. Vaak wordt er om een brief gevraagd in de procedurevergadering omdat er een incident was. Nu spreken we erover. Misschien is het goed als de Minister ergens in het voorjaar over een aantal incidenten aan de Kamer bericht: wat is er gebeurd en waarom is er zo gereageerd? Dan krijgen we daar een goed beeld van. We willen immers scherp zijn op situaties waarin mogelijk een nekklem is gebruikt of anderszins.
Minister Van der Steur:
In de media staat heel expliciet dat er geen nekklem heeft plaatsgevonden. Maar goed, mevrouw Van Toorenburg persisteert. Ik zal dus in dit geval graag antwoorden en ervoor zorgen dat de Kamer over dit specifieke geval in Maastricht wordt geïnformeerd na afloop van het Rijksrechercheonderzoek.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik hoor wel heel vaak de termen «met elkaar» en «de Kamer», maar ik wil benadrukken dat ik dit voorstel niet steun. Ik wil geen hele incidentenrapportage als voortgangsrapportage, waarover we dan moeten gaan debatteren. Als een individueel Kamerlid vragen wil stellen, hebben we daar een ander instrument voor. Ik deel dit niet, want als we zo'n rapportage krijgen, kunnen we daar toch niks mee. Dat ligt bij de korpsleiding; dat ligt niet bij ons.
De voorzitter:
Uw punt is helder.
Minister Van der Steur:
Ja, het punt is helder, maar tegelijkertijd heeft mevrouw Van Toorenburg het recht om dit te vragen. Als mevrouw Van Toorenburg dat morgen bij de regeling doet, hebben we hetzelfde eindresultaat. Dan kan het dus beter nu gebeuren.
Mevrouw Kooiman heeft nog wat gezegd over de streefnorm. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat het in dit voorbeeld echt gaat om het lokaal gezag. De burgemeesters hebben mij ook expliciet verzocht om dat aan hen over te laten, in goed overleg met de politie. Dat zal ik uiteraard monitoren, want het is een belangrijk punt, maar het is goed om het daar te laten waar het hoort.
De heer Marcouch deed een heel mooie oproep, die ik ondersteun, over de cultuur, de veiligheid en het gevoel van veiligheid. Daar wordt ook echt aan gewerkt. Ja, het zijn professionals en die moeten zich ook ten opzichte van elkaar professioneel gedragen. Dit is natuurlijk bij uitstek een punt waarop de korpschef zelf zijn verantwoordelijkheid pakt en heeft. Het is ook de korpschef die dat beleid moet vormgeven. Het enige wat ik kan doen, is tegen de korpschef zeggen: wil je het beleid vormgeven? En later: dat heb je goed gedaan. Of: dat heb je niet goed genoeg gedaan. Wat ik hier van belang vind, heb ik ook in het vorige AO gezegd. Ik denk dat het goed zou zijn als de Kamer met enige regelmaat zelf even met de korpschef spreekt. Dat kan niet in het kader van een AO, omdat ik nou eenmaal de politieke verantwoordelijkheid draag. In het kader van de uitwisseling van informatie over de detailzaken, waar het hier toch vaak over gaat, kan de korpschef de Kamer het makkelijkst informeren. Er kan dan meteen vraag en antwoord plaatsvinden. In het vorige AO heb ik aangeboden om dat gesprek met de korpschef met enige regelmaat te laten plaatsvinden. Ik denk dat dat ook past bij de volwassenwording van de nationale politie als organisatie, en bij de openheid die wij vanuit het departement in de richting van de Kamer moeten hebben. Ik begrijp dat de Kamer deze week nog een procedurevergadering heeft. Misschien is het mogelijk om in het kader van die procedurevergadering met elkaar te bespreken of de Kamer daar behoefte aan heeft.
De vragen over het ICT-budget heb ik beantwoord. De vraag over de juridische grondslag bij de bodycams van mevrouw Helder heb ik ook beantwoord. Daarmee heb ik ook antwoord gegeven op de vraag van mevrouw Tellegen. Ik heb toegezegd dat we de informatie van het Openbaar Ministerie over geweld tegen ambtsdragers zullen toesturen. Ook zullen we de app monitoren en de Kamer daarover informeren. Daarmee heb ik volgens mij alle vragen beantwoord, voorzitter.
De voorzitter:
Mevrouw Kooiman kijkt nog ongelukkig.
Minister Van der Steur:
Natuurlijk niet.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ja! Mijn vraag ging over onjuist profileren.
Minister Van der Steur:
O ja!
Mevrouw Kooiman (SP):
De Minister zei dat in sommige eenheden te veel wordt gedaan en dat sommige een andere aanpak kiezen. Het kan toch niet zo zijn dat leidingen van eenheden er soms voor kiezen om helemaal niets te doen? Dat was mijn vraag.
Minister Van der Steur:
Er is een landelijk projectleider, de heer Peter Slort; dat weet mevrouw Kooiman vast. Hij is verantwoordelijk voor het project rond onjuist profileren. Dat betekent echt dat er in alle eenheden aandacht aan moet worden besteed. Er is echter wel degelijk mogelijkheid voor verschillen. Dat moet ook zo zijn, vind ik. De problematiek in Amsterdam is bijvoorbeeld anders dan de problematiek in Groningen. En misschien is de problematiek in Appelscha wel weer anders dan de problematiek in Zeeland. Ik vind dat je maatwerk moet leveren. Aan de ene kant moet er dus overal aandacht zijn voor onjuist profileren. We hebben daarvoor een landelijk projectleider en de korpschef heeft daar bijzondere aandacht voor, ook structureel. Aan de andere kant is maatwerk natuurlijk het uitgangspunt. Het kan echter niet zo zijn dat er op een bepaalde plek geen aandacht aan wordt besteed. Ik denk dat mevrouw Kooiman en ik dat gauw met elkaar eens zijn.
Voorzitter, mag ik uw Kamer hartelijk bedanken voor de warme belangstelling die ik wederom geproefd heb? Dat zeg ik mede namens de korpschef van de nationale politie. Wij gaan door met ons werk om eind 2017 de basis op orde te hebben. Verder bouwen wij voort aan deze belangrijke organisatie voor de veiligheid van ons land. Dank u wel.
De voorzitter:
Met deze stichtelijke woorden komt er een eind aan dit algemeen overleg, maar niet voordat ik een aantal toezeggingen met de Kamer heb gedeeld, om te bekijken of ze volledig zijn.
Allereerst moet ik vaststellen dat mevrouw Van Toorenburg een VAO heeft aangevraagd. Ik merk daarbij wel op dat ik niet denk dat dat nog voor het eind van dit jaar kan plaatsvinden. Dat laten we lekker aan de planning van de Griffie over.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik wil het voor het reces, dus dat wordt gewoon donderdag gepland.
De voorzitter:
Prachtig, dat gaan we dan horen, maar dan is de Minister er niet.
Minister Van der Steur:
Ik zal dan niet aanwezig kunnen zijn, maar er zal ongetwijfeld iemand bereid zijn om dit punt aan te horen.
De voorzitter:
Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd.
– De Minister zegt toe, de Kamer nader te informeren over de situatie bij de DBB.
– De Minister zegt toe, de Kamer nader te informeren over het cellencomplex in Deventer.
Minister Van der Steur:
Even voor de zuiverheid: de Minister heeft over Deventer toegezegd te zullen rapporteren over de uitkomsten van het overleg tussen het korps, dus de politiechef, en het lokaal gezag. Dat is de juiste juridische omschrijving.
De voorzitter:
Ik ga verder met de toezeggingen.
– De Minister zegt toe, de Kamer in het voorjaar te informeren over het gebruik van de klachtenprocedure na opname in de app.
– De Minister zegt toe, de Kamer nader te informeren over de blurmotie en de uitvoering daarvan.
– De Minister zegt toe, de Kamer te informeren over de toepassing van de 200%-strafeisregeling.
– De Minister zegt toe, de Kamer dit voorjaar te informeren over het protocol en het juridisch kader ten aanzien van de bodycams.
Daarmee zijn we gekomen aan het einde van dit algemeen overleg.
Sluiting 20.52 uur.