Vastgesteld 21 mei 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 1 april 2015 overleg gevoerd met Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie over:
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 10 februari 2015 met een reactie op het verzoek van het lid Van Nispen over de taakstelling Nederlands Forensisch Instituut en enkele andere forensische onderwerpen (Kamerstuk 29 628, nr. 507);
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 31 maart 2015 met een reactie op het artikel over autopsies (Kamerstuk 33 628, nr. 8).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Ypma
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts
Voorzitter: Ypma
Griffier: Hessing-Puts
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Berndsen-Jansen, Helder, Van Nispen, Van Oosten, Recourt, Van Toorenburg en Ypma,
en Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 10.04 uur.
De voorzitter: Ik heet alle aanwezigen welkom bij dit algemeen overleg over de bezuinigingen bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Voorafgaand aan dit AO heeft op 12 maart een rondetafelgesprek plaatsgehad. De spreektijd bedraagt vijf minuten per fractie.
De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Vandaag bespreken wij de bezuinigingen bij het NFI, ook wel het Nederlandse CSI genoemd. Het NFI doet heel veel belangrijk werk waarmee misdadigers worden opgespoord en waardoor boeven achter de tralies komen. De SP vindt dat wij hier zuinig op moeten zijn, maar dat is niet wat de Minister doet. Ook het NFI ontkomt niet aan de bezuinigingsdrift van dit kabinet. Dat deze bezuiniging slecht zal uitpakken, vreest niet alleen de SP. Die vrees is er ook bij het personeel en bij andere deskundigen die wij hierover hebben gehoord tijdens het rondetafelgesprek van 12 maart jongstleden.
Ik zal geen vragen meer stellen over de gebrekkige informatie vanuit het ministerie. Ik vind dat de vorige Minister indertijd de Kamer niet helemaal eerlijk heeft voorgelicht over de gevolgen van de bezuinigingen. Uit eigen onderzoek zijn wij er achter gekomen wat de bezuinigingen precies inhouden. Dat verdient niet de schoonheidsprijs, maar deze Minister is daar niet verantwoordelijk voor, dus hem zal ik hierover geen vragen stellen.
Ik maak wel een opmerking over de volgorde der dingen. De bezuiniging is al ingeboekt en het bedrag staat vast. Dat is voor het ministerie dus een feit. Het NFI moet het doen met miljoenen euro's minder. Vervolgens moet het NFI dat invullen. Uit de plannen blijkt dat de gevolgen groot zijn. Er worden 77 banen geschrapt en het budget van het NFI krimpt met 14%. Dat kan niet zonder gevolgen blijven voor de kwaliteit en de hoeveelheid zaken die het NFI kan oppakken. Dat is onmogelijk, zo stellen ook wetenschappers, de politie en het OM. Minder zaken voorleggen aan onze beste forensische experts betekent minder kans dat strafzaken worden opgelost. Zo concreet is het.
Waarom heeft de Minister dit vraagstuk niet vanuit de inhoud benaderd? Als zaken efficiënter kunnen, is dat natuurlijk prima. Dat levert inderdaad een besparing op. Staat voor de Minister de kwaliteit van de opsporing voorop of is het vooral belangrijk dat een bezuiniging gehaald wordt? Veel betrokken en enthousiaste NFI-medewerkers moeten vertrekken, terwijl in de samenleving de roep om meer veiligheid steeds luider wordt. Ik snap dat niet.
Uit de plannen blijkt dat de politie meer taken moet gaan overnemen. Ik vraag de Minister om toe te lichten om welke taken dit nou precies gaat. Is de expertise net zo goed aanwezig bij de politie? Krijgen wij dezelfde kwaliteit? Krijgt de politie er geld bij? Is er extra scholing voorzien? Zo ja, door wie en wat gaat dat kosten? Er wordt vooral bezuinigd op de werkvloer en niet op het management. Ik vind dat een vreemde keuze, waarop ik graag een reactie van de Minister krijg.
De SP maakt zich vooral grote zorgen over het afschaffen van expertises: haaronderzoek, verfonderzoek en handschriftonderzoek. Het NFI stopt met deze technieken, waarmee vandaag de dag nog steeds misdadigers worden opgespoord. Waarom? Ik weet wel dat DNA steeds belangrijker wordt, maar het overboord kieperen van deze expertises is in mijn ogen kapitaalvernietiging die je niet eenvoudig kunt terugdraaien. Nee, je moet deze kleinere expertises juist beschermen. Ze zijn niet op de markt of in het buitenland te vinden. Concreet vraag ik de Minister om deze kapitaalvernietiging te voorkomen. Graag een toezegging op dit punt.
Ik vraag de Minister ook om zich niet alleen op de korte termijn en het binnenharken van enkele miljoenen te richten. Een belangrijke vraag is of deze maatregelen wel een bezuiniging op de langere termijn opleveren. De politie moet immers meer gaan doen. Waarschijnlijk zal er ook meer extern moeten worden ingehuurd. Dat kost natuurlijk ook geld. Afgezien daarvan noem ik het principiële en belangrijke punt dat opsporing een kerntaak van de overheid is. De SP vindt dat hoogwaardig forensisch onderzoek, het opsporen en achter de tralies krijgen van de juiste personen, wat mag kosten. Ik denk dat wij hier een Kameruitspraak over moeten vragen. Ik overweeg dus een VAO aan te vragen, natuurlijk afhankelijk van de antwoorden van de Minister.
Een halfjaar geleden maakte de SP een groot punt van de gebrekkige opleiding van lijkschouwers. De kwaliteit moet omhoog. Dat vinden wij volgens mij Kamerbreed. Er wordt al heel lang over gesproken, maar het onderwerp wordt als een hete aardappel tussen de Ministeries van VWS, van OCW, van V en J en van BZK doorgeschoven. Er is nog weinig mee gebeurd. Gisteren hebben wij een uitstelbrief van de Minister ontvangen. Dat is netjes, maar ik moet wel vaststellen dat wij nu een halfjaar verder zijn en dat er nog niets is gekomen uit de gesprekken tussen de verschillende ministeries. Ik vind dat heel teleurstellend. Ik denk dat ik mijn aangehouden motie op dit punt in stemming zal moeten brengen. In die motie gaat het over de financiering van de vervolgopleiding forensische geneeskunde.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Wij zijn het uiteraard allemaal met elkaar eens als wij zeggen dat misdaad krachtig bestreden moet worden en dat je daar techneuten bij nodig hebt, mensen die wat snappen van techniek, van de niet-psychologische kant. Het NFI is daar bij uitstek geschikt voor. Het is een instituut dat internationaal heel hoog staat aangeschreven. Is er op het moment dat het NFI moest bekijken waar het bezuinigingen vandaan kon halen, ook gekeken naar de toekomst? Is er een toekomstvisie gemaakt? Ik ben ervan overtuigd dat wij aan het begin staan van een radicale digitalisering van onze samenleving. Dat heeft uiteraard ook consequenties voor de toekomst van het werk van het NFI. Bovendien vergrijst de samenleving. Ook dat is een element waarmee je bij zo'n operatie rekening kunt houden. Zo zijn er meerdere elementen. Kortom, is er een analyse gemaakt van waar de vraag in de toekomst zou kunnen veranderen?
Het NFI is een publieke organisatie en dat is om een aantal redenen goed. Het is daarnaast goed dat er ook commerciële bedrijven zijn die vergelijkbaar werk doen. Dat is goed voor de contraexpertise, voor de innovatie en om het NFI scherp te houden. Het huidige systeem op het gebied van forensisch onderzoek vind ik werkbaar. Eén onderdeel vind ik nog onvoldoende uitgewerkt, namelijk de samenwerking met het buitenland. Waarom moeten wij in Nederland alle expertises garanderen als ieder land een NFI heeft met commerciële bedrijven daaromheen? Juist bij die kleine onderzoeken kun je je voorstellen dat je op Europees niveau afspraken maakt. Handschriftonderzoek zou daar een van de expertises van kunnen zijn. Anders dan de SP sta ik dus niet op het standpunt dat wij alles binnen het NFI gegarandeerd moeten hebben. Ik vind dat je moet bekijken hoe je er binnen Europa voor kunt zorgen dat je ook die kleine, commercieel niet-interessante onderzoeken kunt blijven doen.
De heer Van Nispen (SP): De heer Recourt weet toch ook dat kennis van de Nederlandse taal cruciaal is voor handschriftonderzoek? Dat kunnen wij toch niet zo makkelijk uit het buitenland halen? Daar kunnen wij toch geen Europese afspraken over maken? Ik snap die opstelling niet, nu wij in de hoorzitting gehoord hebben dat voor handschriftonderzoek kennis van de Nederlandse taal nodig is. Dan is het toch juist goed om dat bij het NFI te laten? Er zijn tientallen aanvragen per jaar voor deze kleine expertise.
De heer Recourt (PvdA): Het gaat mij om meerdere kleine expertises die verdwijnen, niet specifiek om handschriftonderzoek. Die expertises moeten Europees verdeeld worden. Ik weet niet of de Nederlandse taal doorslaggevend is in handschriftonderzoek. In een vorig leven heb ik de ervaring opgedaan dat het vooral gaat over de vraag waar welke lusjes staan, hoe woorden herhaald worden, hoe vellen met elkaar vergeleken worden. Maar goed, ik laat mij graag overtuigen. Als je er echt heel specifieke kennis van de Nederlandse taal voor nodig hebt, dan gaat dit niet op.
De heer Van Nispen (SP): Dat is wel wat we van wetenschappers hebben gehoord. Ik stel een vraag die iets dieper gaat. Wij weten dat forensisch-technisch onderzoek steeds belangrijker wordt, dat er steeds meer mogelijkheden zijn om boeven te vangen. De heer Recourt zegt terecht dat wij moeten kijken naar ontwikkelingen zoals digitalisering. Ik ondersteun in die zin zijn vraag om een toekomstvisie. Is het in deze tijd dan logisch om 14% van het budget van het NFI af te halen of zegt de heer Recourt: de Kamer moet de principiële vraag stellen hoeveel er eigenlijk bezuinigd mag worden op het opsporen van misdadigers?
De heer Recourt (PvdA): Deze bezuinigingen vind ik in de eerste plaats een drama voor de mensen die niet bij het NFI kunnen blijven, die onzekerheid kennen. Ik stel straks een aantal vragen om te bekijken hoe het voor hen in deze slechte omstandigheden optimaal georganiseerd kan worden. De Kamer gaat over de vraag of het forensisch onderzoek van voldoende niveau en kwaliteit is. Voor een deel is er sprake van een verplaatsing naar de politie. De politie neemt taken van het NFI over. Met een bezuiniging kun je een efficiëntere organisatie voor elkaar krijgen. Anders dan bij de SP gaat het in de politiek over het maken van keuzes. De essentie van politiek is eigenlijk: hoe verdelen wij onze schaarse middelen? Je kunt niet aan alles geld uitgeven. Dat je bij Justitie, bij alle uitvoeringsorganisaties bekijkt of er wat vanaf kan, dat je een generieke opdracht geeft om er zoveel procent vanaf te halen en het werk zo te organiseren dat dat mogelijk is, vind ik een zeer terechte uitgangspositie, overigens ook eentje die in het verkiezingsprogramma van de SP zelf stond. Daarin stond gewoon een generieke taakstelling bij de overheid. De Partij van de Arbeid neemt verantwoordelijkheid voor het regeerakkoord, waarin een bezuiniging bij V en J staat. Bij alle uitvoeringsorganisaties wordt dus bekeken hoe die tot stand gebracht kan worden. Ik vind dat pijnlijk, maar ik sta er wel voor. Je moet namelijk wel keuzes maken.
De voorzitter: Van Nispen werd uitgedaagd. Ik geef hem de gelegenheid voor een heel korte reactie.
De heer Van Nispen (SP): De heer Recourt noemt het pijnlijk dat hij staat voor een bezuiniging van 14%. Hij beschuldigt tegelijkertijd de SP ervan dat zij dat ook zou doen. Dat is absoluut niet waar. Ik heb gezegd dat ook wij willen bekijken wat er efficiënter kan. Daar zag die taakstelling op die bijna alle partijen in het verkiezingsprogramma hadden staan. Het is echt grote onzin dat de heer Recourt zegt dat ook de SP 14% wilde bezuinigen op het budget van het NFI. Dat is gewoon onjuist.
De heer Recourt (PvdA): Als je een taakstelling in je verkiezingsprogramma hebt staan, dan kun je bij iedere bezuiniging die het kabinet oplegt zeggen dat je die nou juist niet wilde, maar uiteindelijk blijft er dan niks van die taakstelling over.
Mevrouw Helder (PVV): Als ik de heer Recourt zo beluister, dan lijken wij van een NFI naar een EFI, een Europees Forensisch Instituut te gaan, althans op bepaalde punten. Stel dat meerdere landen dit soort activiteiten gaan uitbesteden naar het EFI. Welk land krijgt dan straks voorrang? Wordt dat de grootste geldschieter? Ziet de heer Recourt geen gevaar voor de opsporing hier te lande?
De heer Recourt (PvdA): Ik wil geen EFI en ik zie zeker gevaren. In Engeland is de zaak geprivatiseerd en over de kop gegaan. Die kant moeten wij in Nederland zeker niet op. Wij moeten gewoon een publiek gefinancierd forensisch onderzoeksinstituut behouden. Dat is belangrijk voor ontwikkelingen die anders ook niet uit de markt zouden komen. Maar dat je op Europees gebied samenwerkt, lijkt mij niet meer dan normaal. Je moet niet overal alle kleine expertises blijven financieren als het veel efficiënter kan als je daar een taakverdeling voor maakt. Dat lijkt mij geen gekke gedachte.
Mevrouw Helder (PVV): Het beweegt al enigszins in de goede richting, althans voor mijn fractie. Hoe moeten de kleinere instituten in Nederland nog concurreren als het via Europa efficiënter moet?
De heer Recourt (PvdA): Het gaat mij om de expertises die juist niet door de markt worden opgepakt omdat ze te klein en niet rendabel zijn. Als het NFI dergelijke expertises uit bezuinigingsoverwegingen schrapt, dan is mijn oplossing een Europese borging.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik heb toch echt de Partij van de Arbeid en de VVD voor de verkiezingen horen zeggen dat er niet verder bezuinigd mocht worden op veiligheid. Deze beweging betekent dat de politie taken van het NFI moet gaan overnemen. Dat kost geld. Mensen moeten opgeleid worden. Er moeten technische voorzieningen worden getroffen. Er moeten hele straten worden ingericht. Dat betekent dan toch per definitie een korting op het budget van de politie in het kader van de uitvoering?
De heer Recourt (PvdA): We hebben de Nationale Politie, die al langer de ambitie heeft om zelf forensisch onderzoek te kunnen doen. Het gaat dan niet om het gespecialiseerde onderzoek, maar om het zogenaamde basisonderzoek. Daarmee hoopt men efficiencywinst te boeken bij de technische en de tactische recherche. Ik vind dat een werkbare visie om te ontwikkelen. Je wilt dubbelingen voorkomen. Laten wij bevorderen dat dit voor elkaar komt. Ik moet eerlijk zeggen dat ik er wel zorgen bij heb. Ik ben niet zozeer bang voor dubbelingen, namelijk dat het NFI alsnog het onderzoek kan doen – daar is de ondernemingsraad bang voor – als wel voor de mogelijkheid dat de politie veel te veel bij zich gaat houden, ook zaken waarvan je zegt: die moeten bij uitstek wel naar het NFI. Daar zit mijn zorg. Ik vraag de Minister om daarop te reageren.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Die zorgen deel ik; ik zal daar in mijn tekst op terugkomen. Maar deze ontwikkeling bij de politie gaat niet voor niks. Dat moet linksom of rechtsom uit het budget van de politie komen. Dat is dus per definitie een korting op het budget van de operationele diensten. Ik weet niet hoe de heer Recourt dit wil financieren, maar het kan niet anders dan dat dit bij de politie ten koste van iets gaat.
De heer Recourt (PvdA): We hebben het vandaag over het NFI. De politie wil graag forensische afdelingen of straten oprichten. Dat betekent een schuif binnen de politie. Men zegt zelf dat die door efficiencywinst kan worden opgevangen. Laten wij het afwachten.
De ondernemingsraad zegt dat het niet anders kan dan dat de bezuiniging bij het NFI merkbare gevolgen heeft voor de dienstverlening. Wat is de reactie van de Minister? Kan hij de angst van de ondernemingsraad misschien wegnemen? Als de bezuinigingen wel degelijk consequenties hebben voor het aantal onderzoeken, dan moeten er keuzes gemaakt worden. Kan de Minister nog eens expliciteren waar die keuzes specifiek worden gemaakt in het geval er geen forensisch onderzoek bij het NFI wordt gedaan?
In hoeverre komen de medewerkers die moeten vertrekken in aanmerking voor van-werk-naar-werkbeleid van de overheid? Kunnen de medewerkers herplaatst worden bij de politie als forensisch onderzoeker? Wat gebeurt er met hen die niet herplaatst kunnen worden?
Ik kom op de kwaliteit of het gebrek aan kwaliteit bij de politie. Mensen maken zich daar zorgen over. Op het moment dat je NFI-medewerkers herplaatst bij de politie geeft dat een kwaliteitsimpuls. Wordt dit aspect meegenomen? Het lijkt mij wenselijk. Het NFI blijft ISO-gecertificeerd. Hoe zit dat bij de politie? Welke zekerheid kan de Minister geven over de kwaliteit van het forensisch werk bij de politie? Wat vindt de Minister van de opmerking van de ondernemingsraad dat de politie niet in staat is het gevraagde te leveren en dat alsnog een beroep zal worden gedaan op het NFI? Mijn zorg ligt meer de andere kant op: houdt de politie het in de toekomst niet te veel bij zich? Die ervaring heb ik in mijn vorige werk als rechter en officier van justitie opgedaan. Op welke manier wordt de samenwerking tussen politie en NFI vormgegeven? Ik zag dat de opleiding naar de Politieacademie zou moeten gaan. Het is mijn grote angst dat de plaats delict – daar begint het mee – onvoldoende wordt veiliggesteld. Er mogen geen sporen verdwijnen of verplaatst worden. Voorkomen moet worden dat bewijs niet meer bruikbaar is. Op welke wijze wordt door de expertise van het NFI geborgd dat de politie dit op een juiste manier gaat doen? Het is een te kale manier van taakverdeling om tegen de politie te zeggen: doet u het maar, inclusief de opleiding.
De voorzitter: U zit op de vijf minuten, mijnheer Recourt. Als u nog meer hebt, mag u dat bewaren tot de tweede termijn.
De heer Recourt (PvdA): Mogen is moeten, begrijp ik.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Wij spreken eigenlijk vrij kil over de bezuinigingen op het NFI. Er wordt 9,1 miljoen euro op het NFI bezuinigd. Dat is heel veel geld voor het instituut en heel weinig geld op een totale begroting. Wij moeten daar dus extra kritisch naar kijken. Er zijn grote zorgen geuit. Wij hebben een hoorzitting gehouden en werkbezoeken afgelegd. De zorgen zijn daarmee niet weggenomen. Daarom is het belangrijk dat wij er vandaag over spreken. De voormalig Minister van Justitie hebben wij horen zeggen dat alle aangedragen onderzoeken bij het NFI zullen worden uitgevoerd en dat de kerncapaciteit niet zal worden aangetast. Maar het is toch echt de vraag of dat allemaal overeind gehouden kan worden. Verschillende mensen hebben erop gewezen dat het NFI wel kan zeggen dat het alles nog gedaan krijgt, maar dat de aanvoer naar het NFI wordt bemoeilijkt. Wij hebben gehoord dat de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) nog maar één keer per maand zaken naar het NFI mag sturen. Klopt het dat aanvragers vier, vijf, zes maanden moeten wachten? Dan lijkt het wel alsof het NFI zijn werk kan doen, maar als je een hoge drempel opwerpt voor het insturen van onderzoek, dan is het misschien wel makkelijk praten. Ik wil het vandaag maar meteen concreet maken. Wij willen niet eerder het debat met de Minister sluiten dan wanneer wij de toezegging krijgen dat noodzakelijk geacht onderzoek zal worden uitgevoerd door het NFI of een ander onderzoeksinstituut, desnoods met een escalatieladder. Als mensen die met opsporing bezig zijn echt vinden dat iets moet worden onderzocht, dan moeten wij daar de ruimte voor bieden. Dat is de stevige vraag waarmee ik wil beginnen.
Als wij de cijfers echt analyseren, blijken wij in Nederland half zo vaak secties uit te voeren als in België en Engeland. Hoe komt dat? Er zijn zelfs ouders die zich hebben verenigd, omdat zij niet kunnen leven met de vastgestelde doodsoorzaak van hun kind. Er zijn serieuze vragen of er goed is gekeken naar de doodsoorzaak en of er mogelijk een misdrijf in het spel was, terwijl het onderzoek niet is gedaan. Ik wil dat niet voor mijn rekening nemen en ik denk dat deze Minister dat ook niet wil.
Ik begrijp de discussie tussen de directeur en het personeel van het NFI. Als de directeur meebuigt, krijgt hij het personeel tegen zich. Als hij niet meebuigt, krijgt hij de Minister over zich heen. Dat is dus geen dankbare functie. Wij kunnen echter niet met elkaar zeggen dat wij het allemaal oplossen door slimmer en efficiënter te werken. Ik doe dit dossier al zeven jaar en ik weiger te accepteren dat ik zeven jaar heb gekeken naar een domme organisatie die inefficiënt werkt. Dat is niet zo. Hoe kunnen wij dan volhouden dat wij gemakkelijk 14% kunnen bezuinigen door slimmer en efficiënter te gaan werken? Het lijkt wel een 1 aprilgrap.
Natuurlijk moeten wij serieus bekijken welke onderzoeken wel en welke onderzoeken niet bij het NFI thuishoren. Een week of twee geleden zagen wij een mooie samenwerking in Lausanne. Natuurlijk kun je in de wereld bekijken wat andere landen doen en hoe wij kunnen samenwerken, maar ik ben er bezorgd over dat wij de niches die wij niet aan de markt kunnen uitbesteden, uiteindelijk verloren laten gaan. Laat de Minister dáár niet te veel op bezuinigen en misschien wat meer op de ronkende voorlichting en communicatie van het NFI. Ik noem ook het accountmanagement en het managementadvies.
De heer Van Oosten (VVD): Ik hoor mevrouw Van Toorenburg heel stevige woorden gebruiken. Dat is haar goed recht, maar zij doet het voorkomen alsof het NFI een heel domme organisatie zou zijn geweest. Zij zegt dat zij weigert te accepteren dat dat zo is. Wil zij aangeven wat haar aanwijzingen zijn dat daar sprake van is? Welke dingen zijn in de afgelopen zeven jaar grandioos fout gegaan? Tijdens de hoorzitting kreeg ik niet die indruk. Er zijn zorgen, maar ik kreeg niet die indruk.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Heel goed dat de heer Van Oosten dit zegt. Het is precies wat ik wil horen. Ik doe dit dossier al zeven jaar en altijd is mij bij werkbezoeken en in gesprekken opgevallen dat het zo'n goeie organisatie is. Dan kun je niet nu opeens zeggen: wij gaan 14% bezuinigen en dat kan door slimmer en efficiënter te werken. Dat is precies wat de Minister nu zegt: wij gaan heel veel bezuinigen, maar er gebeurt verder niks. Wij gaan slimmer en efficiënter werken. Dat betekent dus dat voorheen blijkbaar niet slim en efficiënt is gewerkt. Dat zijn de woorden van de Minister en ik geloof dat niet, en gelukkig de heer Van Oosten ook niet.
De heer Van Oosten (VVD): Voor de goede orde, mevrouw Van Toorenburg heeft dus niet bedoeld te zeggen dat het NFI de afgelopen jaren geen goed werk heeft verricht. Ik wilde dat even rechtzetten.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Helemaal goed. Ik heb het NFI altijd zeer gewaardeerd. Ik heb het instituut zelfs wel eens een beetje proberen te beschermen, maar ik heb ook marktpartijen willen toelaten, altijd in het spanningsveld van een goed werkend NFI. Dus inderdaad, het NFI heeft altijd al efficiënt en slim gewerkt. Door het nu ineens efficiënter en slimmer te doen is er dus geen bezuiniging aan de orde.
Het is prima als de politie ook iets doet, maar ik hoor deskundigen wel waarschuwen voor tunnelvisie bij de politie. De politie heeft een minder onafhankelijke rol, die wel bij het NFI is belegd. Hoe zorgen wij ervoor dat het onderzoek dat de politie in de toekomst misschien ietsje meer kan doen, uiteindelijk wel dezelfde statuur heeft als het onderzoek van ons waardevolle NFI?
Ik ben kritisch over de bezuinigingen, ook al snap ik best dat er iets moet worden gedaan. Ik wil in elk geval de keiharde toezegging van de Minister dat als er onderzoek moet worden gedaan, dat onderzoek desnoods via een escalatieladder ook zál worden gedaan, ondanks welke bezuiniging dan ook.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Het NFI heeft net als andere partijen in de strafrechtketen, zoals de politie, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht, een taakstelling te verwerken gekregen. In november vorig jaar werd bekend dat er bij het NFI een reorganisatieplan klaar lag om die bezuiniging te verwerken. Op dat moment was het nog een voornemen, maar eind januari dit jaar was het definitief. Banen zullen worden geschrapt en er zullen taken verdwijnen. Ter uitvoering van deze bezuiniging heeft het NFI een contourenplan opgesteld. De daarmee te behalen totale budgettaire besparingen zijn hoger dan de voorgenomen taakstelling/bezuiniging. Deze extra besparing zal onder andere worden ingezet voor innovatieve maatregelen en tijdelijk flankerend beleid.
Laat er geen misverstand over bestaan: de PVV wil niet dat er bezuinigd wordt op het NFI, zeker niet gezien de huidige terreurdreiging en de golf van liquidaties. Afgezien daarvan is een aantal van de in het contourenplan aangekondigde maatregelen ontzettend vaag. De PVV wil van de Minister concrete voorbeelden horen van wat het NFI straks moet laten liggen. Ik wil niet de beleidstaal uit deze brief waar niemand iets van snapt. Die brief was van de vorige Minister, maar laat deze Minister het uitleggen. «Het duurzaam borgen van de robuustheid van de productie.» De kernproductie blijft volgens de Minister overeind, maar wat is «de kernproductie»? Klopt het dat het handschriftonderzoek, het haaronderzoek en het verfonderzoek worden afgestoten? De PVV snapt dat er meer wordt ingezet op DNA, maar als er geen of onbruikbaar DNA wordt gevonden, dan zouden wij toch moeten kunnen terugvallen op het soort onderzoeken dat ik net noemde? Deze kleine deskundigheidsgebieden zouden wat de PVV betreft juist beschermd moeten worden. Het gaat tenslotte om waarheidsvinding. Marktwerking en winstbejag mogen dan geen doorslaggevende rol spelen. Graag een reactie van de Minister.
Met betrekking tot het herschikken van de raakvlakken met de Nationale Politie merkt de PVV op dat aan forensisch onderzoek door de politie niet dezelfde hoge kwaliteitseisen worden gesteld als voor onderzoek door het NFI gelden. Een tweede nadeel is dat het onderzoek bij de politie dichter op de opsporing staat, waardoor de onafhankelijkheid minder gewaarborgd zou kunnen zijn. Ziet de Minister deze nadelen ook en, zo ja, wat gaat hij daaraan doen?
De PVV is het wel eens met de zogenoemde marktbedieningsschil. Het is een vreemd woord, maar goed. Er wordt meer focus gebracht in de opdrachten die het NFI uitvoert voor bijvoorbeeld internationale tribunalen en andere overheden, met als hoofdwaarde dat deze opdrachten moeten passen bij en leiden tot versterking van de werkzaamheden voor de Nederlandse strafrechtketen. Waarom kijkt men toch altijd eerst naar de belangen van de anderen, van het buitenland, in plaats van naar de eigen strafrechtketen? Kan deze Minister als klassiek liberaal daarop een antwoord geven?
Naar aanleiding van de tweede brief op de agenda heb ik de Wet op de lijkschouwing nader bekeken. Volgens artikel 3 vindt bij overlijden altijd lijkschouwing plaats. Deze lijkschouwing wordt uitgevoerd door de behandelend arts of door een gemeentelijk lijkschouwer. Alleen de in een register ingeschreven forensische artsen kunnen als gemeentelijk lijkschouwer worden benoemd, zoals blijkt uit artikel 5. Degene die de lijkschouwing verricht, geeft alleen een verklaring van overlijden af als hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden als gevolg van een natuurlijk oorzaak (artikel 7, lid 1). Bij de lijkschouwing wordt een protocol gevolgd, zoals de Minister dat in zijn brief heeft geschreven. Als de lijkschouwer vaststelt dat er sprake is van een niet-natuurlijke dood, bekijkt de officier van justitie of er aanleiding is voor nader onderzoek door de politie. De Minister stelt in zijn brief dat er niet standaard onderzoek wordt verricht bij zelfmoord, omdat dat niet altijd een strafrechtelijk doel dient. Daar twijfelt mijn fractie over, want in korte tijd hebben wij helaas over twee zaken kunnen lezen dat dit oordeel niet juist is geweest. In beide zaken waren het de ouders die hun gelijk hebben moeten proberen te halen over de doodsoorzaak van het slachtoffer. In één geval is dat via een artikel 12-procedure gebeurd. Dat is natuurlijk uiterst pijnlijk. Daarom ook de vraag of de Minister bereid is om bij het oordeel of het voorlopig oordeel «zelfmoord» altijd een nader onderzoek naar de doodsoorzaak te laten verrichten.
De heer Recourt (PvdA): Het zijn GGD-artsen of andere artsen die vaststellen of er sprake is van een natuurlijke dood of niet. Moet in het basiscurriculum van iedere arts niet veel meer aandacht worden besteed aan forensische kennis, zodat niet alleen bij suïcides maar bij alle overledenen er even een klik is: kan hier sprake zijn van een misdrijf? Daarmee kunnen wij het aantal misdrijven dat wij kunnen opsporen, omhoog krijgen.
Mevrouw Helder (PVV): Ja, maar dat dekt niet het risico dat ik net schetste. De officier van justitie is nog altijd vrij om te bepalen of er vervolgonderzoek komt door de politie. Dat risico wordt niet ondervangen door het voorstel van de heer Recourt, waar mijn fractie het mee eens is.
De heer Recourt (PvdA): Fijn om dat te horen dat het antwoord ja is. Laten wij dat meteen ook aan de Minister vragen. Het gat wordt niet gedicht, maar de beslissing van de officier van justitie wordt volledig uit het beslismodel gehaald. Je zegt eigenlijk: het maakt niet uit wat de arts zegt, ook als hij beter opgeleid is, er moet altijd nader onderzoek zijn bij suïcide. Levert dat niet een enorme hoeveelheid onnodig werk op? Er zijn natuurlijk suïcides waarbij je het misdrijf mist, maar er zijn er natuurlijk ook een heleboel waarvan je op voorhand kunt zeggen dat een misdrijf is uitgesloten. Ook die ga je dan onderzoeken. Dat lijkt mij niet de meest efficiënte manier om een terecht geconstateerd probleem aan te pakken.
Mevrouw Helder (PVV): Wat mijn fractie betreft, staat efficiëntie op de tweede plaats. Het gaat om leed van nabestaanden, dat je op deze manier kunt voorkomen. Het risico is er, maar dat vindt mijn fractie minder belangrijk. Er moet altijd onderzoek worden gedaan bij zelfmoord. Het mag niet zo zijn dat ouders die in rouw zijn, zelf aan de bel moeten trekken.
De voorzitter: U hebt nog twintig seconden voor uw laatste onderwerp.
Mevrouw Helder (PVV): Ik laat de inleiding over de eliminatie van de databank achterwege. Mijn fractie heeft er al vaker vragen over gesteld. Wij willen dat alle opsporingsambtenaren in de DNA-eliminatiedatabank worden opgenomen. De Minister heeft gewezen op het privacyreglement. Hij ging ervan uit dat degenen die het eerder niet wilden, er nu wel aan zullen meewerken. De mensen zouden door de korpschef actief worden benaderd. Ik hoor van de Minister graag dat hij dit echt gaat verplichten. Anders beraad ik mij op een motie.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Allereerst felicitaties aan deze nieuwe Minister, die voor het eerst in een algemeen overleg aanwezig is. Wij hebben hoge verwachtingen.
De voorzitter: Mevrouw Berndsen, dit is al zijn derde algemeen overleg!
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Pardon, het is voor mij het eerste met deze Minister.
Op alle instanties die van belang zijn voor opsporing, vervolging en bestraffing van misdadigers wordt door dit kabinet bezuinigd. Zo ook op het NFI. Het gaat om 9 miljoen en 77 banen. Complete specialisaties zullen verdwijnen. Ik zal het maar gelijk zeggen: D66 is tegen deze bezuiniging, want wat zijn de gevolgen voor de opsporing en voor het bewijs in strafzaken, roofovervallen, geweldszaken, inbraken, moord en zedenzaken? De oplossing van dit soort zaken ligt vaak in handen van de forensische experts. Hoeveel forensische expertise blijft er straks over om onderzoek te kunnen doen? Waarom bezuinigen op een taak die alleen maar toeneemt? Forensisch-technisch onderzoek wordt steeds belangrijker voor de opsporing. De Minister constateert nota bene zelf dat de vraag naar forensisch onderzoek altijd groter is dan het aanbod. Op grond waarvan meent de Minister dat er ruimte bij het NFI zit om in het budget te snijden?
De veranderingen bij het NFI zijn ingrijpend. Het gaat niet alleen om minder, maar ook om dingen anders doen, zo lezen wij in de brief van de Minister. En dat leidt tot grote onrust. Tijdens de hoorzitting waarschuwden verschillende sprekers ervoor dat als gevolg van de bezuinigingen minder sporen worden ingestuurd. Wij weten niet wat de consequenties zijn van het schrappen van specialismen. Ondertussen spreekt de Minister van de robuustheid van de productie. Waar heeft hij het dan over? Minder geld, minder mensen en minder specialismen tellen op tot minder werk. Wat ziet de Minister eigenlijk als kerntaak van het NFI? Is het niet cruciaal dat wij eerst scherp krijgen wat de kerntaken precies zijn, voordat een botte bijl in de organisatie wordt gezet?
De specialisaties handschrift-, haar- en verfonderzoek dreigen te verdwijnen. Klopt dat? Waarop stoelt die keuze? Verdwijnt die expertise uit Nederland of blijft zij privaat behouden? Als bij het NFI wordt bezuinigd, dan moet die expertise elders in het veld worden versterkt om dezelfde kwaliteit van forensisch onderzoek te kunnen garanderen. Wat wordt de verhouding met private marktpartijen op gebieden en capaciteiten die het NFI straks niet meer in huis heeft?
De Minister kijkt vooral naar de politie. Forensische opsporing binnen de politie moet verder worden ontwikkeld. Dat klinkt als een welkome ontwikkeling, bijvoorbeeld voor onderzoek op de plaats delict.
De heer Van Oosten (VVD): Hoe kijkt mevrouw Berndsen aan tegen de mogelijkheid dat meer dan nu private aanbieders van dit deskundige werk actief in de markt worden?
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik vind het prima dat er marktpartijen zijn, maar ik vind dat wij een eigen forensisch instituut moeten hebben waar de overheid verantwoordelijk voor is. Het gaat om opsporing en dat is een kerntaak van de overheid. Forensisch-technisch onderzoek hoort daarbij.
De heer Van Oosten (VVD): Ik poneer een hypothese. Stel dat het forensisch onderzoek op deskundige wijze verricht kan worden door private aanbieders. Ik heb daar veel voorbeelden van gehoord tijdens de hoorzitting. Zou mevrouw Berndsen het dan met mij eens zijn, ook vanuit de achtergrond van haar eigen partij, dat de overheid zulk werk niet hoeft te doen als het zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit ook privaat kan worden verricht?
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Mijn fractie is daar zeer terughoudend in, omdat wij nog steeds van mening zijn dat forensisch onderzoek een overheidstaak is. Nogmaals, het is mogelijk dat marktpartijen een bepaalde rol vervullen, zeker als het gaat om second opinion, maar bij kleine specialismen is dat niet mogelijk. Dat werd vorige week nadrukkelijk aangegeven. Die zijn te kostbaar voor marktpartijen.
Ik had het over onderzoek op de plaats delict. De politie zit krap bij kas. Hoe reëel is het dan dat de politie eigen forensische expertise verder kan ontwikkelen? Welk risico neemt de Minister als hij het NFI nu terugslaat, terwijl de politie niet kan bijschaven? Voor forensisch onderzoek gelden hoge kwaliteitseisen. Hoe waarborg je kwaliteit bij de politie zonder certificaten externe registratie? Hoe zit het met de onafhankelijkheid als onderzoekers zo dicht op de opsporing zitten? De heer Recourt had het er ook al even over. Hoe maak je bij de politie inzichtelijk wat de omvang en de kosten zijn van forensisch onderzoek? Is dat voldoende te scheiden van de overige operationele onderzoekskosten? Hoe worden wachtlijsten en ernstige vertragingen in opsporingsonderzoeken voorkomen als de Minister op het NFI bezuinigt, terwijl het forensisch werk in de toekomst zal toenemen? Mijn fractie kan zich best voorstellen dat het NFI eens goed kijkt naar de efficiency in de eigen organisatie, maar het kan niet zo zijn dat expertise lichtzinnig wordt geschrapt. Als de politie die nodig heeft, moet die ergens beschikbaar zijn. Het NFI en het forensische veld moeten toekomstbestendig zijn op kwaliteit, capaciteit en innovatie. Investeer in innovatie in plaats van te bezuinigen. Dat is het uitgangspunt voor D66.
Mijn fractie wil daarom duidelijkheid over de vraag wat wij precies als kerntaak van het NFI zien. Wij willen een duidelijke afbakening van de forensische werkzaamheden van de politie, inclusief kostenplaatje en kwaliteitswaarborgen. Wij willen weten hoe wachtlijsten en expertisegebrek in forensisch onderzoek worden voorkomen en hoe opgebouwde expertise in de niches voor de opsporing wordt behouden, niet per se bij het NFI, maar wel binnen Nederland.
De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Mevrouw Berndsen feliciteerde de Minister abusievelijk met zijn eerste algemeen overleg. Ik maak er melding van dat ik toch wat moet wennen aan het feit dat mijn voormalig collega ineens aan de andere kant van de tafel zit. Het gaat vast goedkomen.
Het NFI staat voor een heel forse taakstelling. De VVD accepteert die; wij snappen dat het moet. Ik kan er «ongelukkigerwijs» bij zeggen, maar het kan niet anders. Tijdens de hoorzitting heb ik van de ondernemingsraad begrepen dat er sprake is van onrust binnen de organisatie. Ook in de media zie ik daarover signalen. Van de Minister had ik graag de bevestiging ontvangen dat de bedrijfsvoering noch de hoge kwaliteit van het geleverde werk in het geding is.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik vind het opmerkelijk dat collega Van Oosten zegt dat bezuinigen moet. Hoezo «moet» bezuinigen? Met bezuinigen kun je keuzes maken. Je hoeft niet per se te bezuinigen, je kunt er ook voor zorgen dat er meer inkomsten komen, bijvoorbeeld ten behoeve van de opsporing. Het verbaast mij dat de VVD een heel belangrijke inkomstenbron laat liggen, zoals de regulering van de wietteelt. Daarmee zouden wij enorm veel geld kunnen binnenhalen. Dan hoef je niet te bezuinigen.
De heer Van Oosten (VVD): De connectie die mevrouw Berndsen nu maakt, gaat mij wat te ver. Elke bezuiniging wordt op elk dossier keihard gevoeld, of het nu gaat om forensisch onderzoek, om werkzaamheden in de zorg, om onderwijskwesties, noem maar op. Maar wij hebben uiteindelijk wel een begrotingstekort op te lossen. Daar zijn grote stappen in gezet. Je hebt nu eenmaal maatregelen te nemen en door te voeren.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik constateer dat de VVD kennelijk geen extra inkomsten wil genereren die makkelijk binnen te halen zijn. Om die reden wil zij dit soort bezuinigingen toestaan.
De heer Van Oosten (VVD): Had mevrouw Berndsen nog even gewacht met haar interruptie, dan had zij ten minste opgemerkt dat ik een pleidooi houd voor private aanbieders in deze markt. Ik zal de vraag stellen langs welke weg die een bijdrage kunnen leveren aan de efficiency en de prijzen die langs overheidswege gefinancierd worden in het forensisch onderzoek.
Ik kom dus op eventueel beschikbare alternatieven. Het NFI is niet de enige organisatie die in staat is om onderdelen van forensisch werk te verrichten. Meerdere deskundige organisaties zijn hiertoe in staat en hebben daarmee ervaring. Graag verneem ik van de Minister informatie over onderlinge prijsverhoudingen. In hoeverre evenaart het werk van derde aanbieders ten minste het niveau van het NFI? In hoeverre kunnen derde aanbieders binnen of buiten Nederland een volwaardig alternatief vormen? Hoe is verdeling van het aanbod van het werk tussen het NFI en derde aanbieders? Tijdens de hoorzitting bleek dat private aanbieders soms een behoorlijke bureaucratie ervaren bij het platte starten van het werk. Men heeft een offerte uit te brengen met het aantal uren werk etc., terwijl iedereen het erover eens zal zijn dat je op een gegeven moment moet starten met het onderzoek. Soms moet je geen minuut verliezen. Herkent de Minister dat beeld en, zo ja, kan het niet eenvoudiger?
Er lijken nogal wat uitdagingen op ons af te komen. Ik noem de vergrijzing. Forensische geriatrie zal waarschijnlijk toenemen. Collega's noemden al andere voorbeelden. Bij mij komt dan de vraag op of het noodzakelijk is dat het NFI standaard wordt ingeschakeld bij al dat soort onderzoek. Zou het ook financieel aantrekkelijker kunnen? Ik vraag dat ook in relatie tot de inbreng van de heer Van Nispen over de rol van de huisarts, die in eerste instantie als lijkschouwer optreedt.
Ten slotte kom ik op een casus die mij deze week is aangereikt. Ik heb gesproken met de ouders van een zoon die in 2011 op tragische wijze in het verkeer om het leven is gekomen. Op het lichaam van hun zoon is sectie uitgevoerd om de doodsoorzaak vast te stellen. De ouders gaven mij aan dat het hen enorm zou hebben geholpen wanneer zij in die moeilijke momenten direct na het overlijden van hun zoon meer inzicht hadden gehad in wat hen te wachten stond. Wat houdt een sectie in? Wat zijn de rechten van nabestaanden? Het door hen ervaren gebrek aan de meest basale informatieverstrekking moet anderen die met zoiets verschrikkelijks te maken krijgen, worden bespaard. Hun wens komt op mij relatief eenvoudig over: een brochure met die informatie. Terwijl ik na dat gesprek deze inbreng aan het voorbereiden was, bleek mij dat zo'n folder in 2002 al eens gemaakt is, naar ik begrijp in samenspraak met de Vereniging Ouders van een Vermoord Kind (VOVK). Het is al verschrikkelijk dat je een daar een vereniging voor hebt op te richten, maar het is zoals het is. Ik stel vast dat deze brochure niet actief wordt verspreid, terwijl dat wel zou moeten. Wellicht zou de brochure ook nog wel wat geactualiseerd kunnen worden. Ik vraag de Minister om zich hierachter te scharen en te organiseren dat deze basale kennis via politie, ziekenhuizen, etc. wordt verstrekt aan nabestaanden die zoiets tragisch overkomt.
De heer Van Nispen (SP): De heer Van Oosten weet ook dat forensisch onderzoek steeds belangrijker wordt. Er zijn steeds meer mogelijkheden. Er kan steeds meer gedaan worden om boeven te vangen. Hoe kan de partij die zegt veiligheid en het vangen van boeven belangrijk te vinden, die campagne voert met leuzen als «straf voor wie straf verdient» en «criminelen horen in de cel», hoe kan zo'n partij een verlaging van het budget van dit belangrijke NFI met 14% rechtvaardigen? Ik beperk mij tot de feiten, want ik wilde eigenlijk het woord «ontmanteling» gebruiken. Hoe kan de heer Van Oosten in zijn eerste zin zeggen: wij accepteren deze bezuiniging, want wij snappen dat het moet?
De heer Van Oosten (VVD): Ik ben blij dat de heer Van Nispen zich tot de feiten beperkt bij de omvang van de bezuinigingen. Ik ontken niet dat ik liever ook geen bezuiniging op dit vlak zou zien, maar ik schets ook de situatie die maakt dat ook van deze zijde een bijdrage mag worden gevraagd. Dat moet wel op een verantwoorde manier. Ik vraag de Minister dan ook in hoeverre de hoge kwaliteit van het werk in het geding is. Ik verwacht daar een fatsoenlijk en goed antwoord op. Ik leg daarbij de connectie met private aanbieders. Ik sluit niet uit dat op onderdelen zaken wellicht efficiënter kunnen dan nu. Mogelijk zit daar de ruimte in die de heer Van Nispen zoekt. Wij delen de ambitie dat de hoge kwaliteit van het forensisch onderzoek niet in het geding mag komen.
De heer Van Nispen (SP): Dat is maar een begin van een antwoord op mijn vraag. Het is geen rechtvaardiging voor het met 14% korten van het NFI in tijden waarin forensisch onderzoek steeds belangrijker wordt. Ik snap de heer Van Oosten wel. De VVD is een rigide marktpartij. Ik snap wel dat hij zoekt naar mogelijkheden om marktpartijen meer ruimte te geven. Overigens ben ik niet tegen de huidige gang van zaken. Maar 14% korten op dit belangrijke instituut, waarmee heel veel boeven worden gevangen, snap ik werkelijk niet. Waarom zou extern inhuren zoveel goedkoper zijn? Waarom zou het zoveel efficiënter kunnen?
De heer Van Oosten (VVD): Ik zoek naar mogelijkheden om zo'n efficiencyslag te maken en ik hoor de heer Van Nispen in zijn eigen bijdrage een soortgelijk voorstel doen inzake de kwaliteit van de lijkschouwartsen, de kwaliteit van de huisartsen bij de eerste indicaties van wat er eigenlijk gebeurd is. Dat is toch ook een andere vormgeving van het werk dan wij tot nog toe kenden? Ik sluit niet uit dat dat een heel stevige bijdrage kan leveren aan de financiële opgave waar het NFI voor staat.
De heer Recourt (PvdA): Ik ging terug naar het concrete punt van betere voorlichting. De aanleiding was een verkeersongeluk met een minderjarige. Er zijn natuurlijk ook veel zaken van kindermishandeling. Ik ben het eens met de heer Van Oosten wat betreft de voorlichting, maar moeten we niet een stap verder zetten? De aanpak van kindermishandeling heeft immers niet alleen met forensische kennis te maken, maar ook met medische kennis en kennis over het gedrag, dus psychologische kennis. Is de heer Van Oosten het met mij eens dat we die elementen beter moeten samenbrengen, dus dat we het NFI of andere instituten meer in verband moeten brengen met bijvoorbeeld ziekenhuizen, gedragsdeskundigen en daar de voorlichting aan moeten koppelen?
De heer Van Oosten (VVD): Ik zou geen goed argument weten waarom ik daar niet positief op zou reageren. Als het niet langs de weg van het NFI moet, dan maar langs een andere weg. Het gaat erom, zo is mij in het gesprek ook wel gebleken, dat nabestaanden, ouders, een ongelofelijke behoefte hebben aan informatieverstrekking, aan weten waar zij in terechtkomen. Ik geloof dat er een taak ligt om dat verder op te pakken, voor zover het nog niet in de meest optimale zin is georganiseerd.
De heer Recourt (PvdA): Fijn dat we het met elkaar eens zijn op dat punt, dan kunnen we dat zo ook aan de Minister voorleggen.
Ik heb nog een vervolgvraag. Als je beter gaat samenwerken met bijvoorbeeld de ziekenhuizen, moet je die samenwerking misschien ook protocolleren, want je wilt natuurlijk wel dat bewijs bruikbaar is in een strafzaak. En als artsen gebruikmaken van kennis die in de justitieketen zit, moet je dat ook goed regelen. Misschien kan het zelfs wel het onderzoek schaden als je zegt: dat is justitiekennis, daar mag u niet aankomen. Kortom, moeten we het ook in die hoek zoeken?
De heer Van Oosten (VVD): Mijn pleidooi is heel algemeen en ziet op heel algemene kennis, die nu ervaren wordt als afwezig en die betrekking heeft op vragen als: waar kom je in terecht, wat is een sectie en wat zijn de rechten van nabestaanden? Ik heb het idee dat de heer Recourt met zijn voorstel veel dieper in de individuele casuïstiek reikt. Hoewel ik positief kan ondersteunen wat hij daarmee beoogt te zeggen, kan ik ook niet volledig en compleet inschatten wat daar de gevolgen van zijn, dus wat mag, wat kan en wat daarin verstandig is. Daar hebben we gelukkig de Minister voor. Daarom krijgt de Minister langs deze weg de vraag om daar in wijsheid op te antwoorden.
De voorzitter: Een prachtige manier om ook vragen aan de Minister te stellen. We hopen dat hij daarop antwoordt.
Mevrouw Helder (PVV): Ik wil even terug naar de marktwerking, de kosten en de efficiency. Het is een feit dat er een taakstelling ligt bij het NFI. Een feit is ook dat de VVD die taakstelling steunt; dat heeft de heer Van Oosten immers zojuist gezegd. Vervolgens hoor ik de heer Van Oosten echter zeggen, in antwoord op verschillende vragen over de marktwerking en de kosten, dat hij zoekt naar mogelijkheden. Dan is mijn vraag: als het een feit is dat er bezuinigd moet worden, is het toch enorm gevaarlijk dat je nog naar mogelijkheden moet zoeken om de gevolgen van die bezuiniging op te vangen door middel van marktwerking? Kan de heer Van Oosten iets meer toelichten welke mogelijkheden hij ziet? Zijn partij is niet voor niets de grootste hier op dit moment.
De heer Van Oosten (VVD): Mijn zoektocht naar alternatieven komt niet voort uit de bezuinigingsopgave als zodanig. Die bezuinigingsopgave ligt er. Ook als die er echter niet had gelegen, had ik een zoektocht naar alternatieven ondernomen, want ik vind oprecht dat de overheid misschien niet per se noodzakelijk is om dat goede werk te verrichten omdat ook derde organisaties, private aanbieders, dat kunnen. Ik vind dat wij daar niet voor moeten gaan liggen en ik vind ook dat wij zouden moeten faciliteren dat dat kan. Dit moet uiteraard gebeuren met als randvoorwaarde dat de kwaliteit van het werk vooropstaat.
Mevrouw Helder (PVV): Mijn fractie vind dit een beetje een akelig antwoord, want ik leid er toch uit af dat de VVD, ondanks dat ze zegt dat de kwaliteit gewaarborgd moet zijn, de waarheidsvinding van ondergeschikt belang vindt ten opzichte van de marktwerking. Dat is in het kader van strafrechtelijke onderzoeken natuurlijk heel ernstig.
De heer Van Oosten (VVD): Daar maak ik bezwaar tegen, want dat heb ik niet gezegd en ook niet beoogd te zeggen, mochten mijn woorden die uitleg kunnen krijgen. Dat wil ik langs deze weg dan echt ontkrachten. De kwaliteit van het werk staat bij mij en mijn fractie namelijk voortdurend voorop.
De vergadering wordt van 10.55 uur tot 11.10 uur geschorst.
De voorzitter: Dames en heren, we gaan verder met de beantwoording van het kabinet in eerste termijn. Ik wil graag afspreken dat de collega's maximaal twee interrupties plegen.
Ik geef graag het woord aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Van der Steur.
Minister Van der Steur: Voorzitter. Allereerst dank voor alle commentaren en vragen die ik van uw leden heb gekregen. In het bijzonder dank ik mevrouw Berndsen van D66 voor de felicitaties betreffende de nieuwe hoedanigheid waarin ik hier mag verschijnen. Ik kan u melden dat ik na acht dagen nog niet geheel gewend ben om zo'n eminent gezelschap, waar ik vroeger tussen zat, opeens tegenover mij te hebben!
Het zal de leden niet verbazen dat het forensisch onderzoek en met name het functioneren van het Nederlands Forensisch Instituut voor mij ook persoonlijk een belangrijk onderwerp is, omdat ik in mijn verleden als lid van deze Kamer met grote regelmaat daarover heb gesproken en op een aantal terreinen ook positief kritisch ben geweest ten aanzien van het functioneren van het NFI.
Eén ding is zeker: zonder kwalitatief hoogstaand en innovatief forensisch onderzoek kunnen politie en OM en daarmee dus ook de gehele strafrechtketen niet goed functioneren. Forensisch onderzoek speelt een steeds grotere rol in het opsporingsproces en in de bewijsvoering, zoals een aantal leden al terecht opmerkte. Ik heb al gezegd dat ik in mijn vorige functie een groot pleitbezorger was, en ik ben dat nu nog steeds, van een uitstekende samenwerking en wisselwerking op forensisch gebied tussen politie, OM, NFI en private forensische instituten, nationaal en internationaal. Internationale instituten zijn er zowel privaat als niet-privaat, overigens. Die samenwerking is van groot belang. Mijn opmerking geldt overigens ook voor alle anderen die een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan opsporing en hopelijk ook vervolging van criminelen. Dat is immers uiteindelijk het doel waar wij met elkaar voor staan en waar het NFI een heel belangrijke rol in vervult.
We spreken vandaag specifiek over het NFI, een van de meest vooraanstaande forensische instituten binnen Europa, omdat er sprake is van bezuinigingen. Bezuinigen is nooit leuk, waar je het ook doet. De heer Van Oosten heeft dit ook al gezegd. Zeker in dit geval is bezuinigen iets waar je heel goed naar moet kijken, want forensisch onderzoek is heel kwetsbaar, gezien het feit dat het sterk gericht is op een duidelijk resultaat, namelijk het opsporen en vervolgen van criminelen. Ik deel dit gevoel met de leden.
De heer Van Nispen van de SP-fractie zei dat het feitelijk gaat om een ontmanteling van het NFI. Dat vind ik niet helemaal terug in de cijfers. We bezuinigen 13% – net iets anders dan 14% – over een reeks van jaren. Er blijft 59 miljoen euro over op het budget van het NFI voor forensisch onderzoek. Dat is dus geen ontmanteling; zo ver kun je zeker niet gaan. Het is wel een inkrimping en ook een herschikking van de werkzaamheden. Het betekent een reorganisatie. Het lijdt geen enkele twijfel dat wanneer je inkrimpt, herschikt of reorganiseert, het daarbij betrokken personeel daar altijd ongerust over is en de ondernemingsraad terecht zorgen uit, als die er zijn. Er gaan dingen veranderen, er wordt afscheid genomen van een aantal expertises en dan is de vraag terecht of het wel de goede kant op gaat. Ik vind het dan ook heel goed dat we dit hier met elkaar bespreken. Maar aan het einde van de dag moet in ieder geval ik als Minister van Veiligheid en Justitie staan voor het NFI, een instituut waar wetenschappelijk onderzoek en innovatie op een hoog academisch niveau wordt beoefend, waar de professionele ontwikkeling hoog in het vaandel staat en dat een hoogwaardige bijdrage levert aan rechtshandhaving en rechtspleging.
Misschien is het goed als ik nog even aangeef hoe het systeem nu werkt. Het NFI huisvest op dit moment als een van de weinige instituten in Europa meer dan 30 verschillende expertisegebieden binnen zijn muren. Vorig jaar hebben die met elkaar 56.400 producten geleverd aan politie en het OM. Anders dan misschien de inkrimping van de afgelopen jaren doet vermoeden – de inkrimping is immers niet van vandaag, maar is al ingezet in 2012 – is er ieder jaar meer productie geleverd, ondanks het korten op de begroting. Ondanks de teruggang van de begroting verzet het NFI steeds meer werk, levert het steeds meer producten af en levert het kwantitatief een steeds grotere bijdrage aan opsporing en vervolging van criminelen. Dat is waar het om gaat. «Het is belangrijk», zoals mijn voorganger gezegd zou hebben, dat het werk op peil blijft en waar mogelijk wordt verbeterd. Dat is ook wat het NFI heeft gedaan.
Er wordt hard gewerkt aan de identificatie van de slachtoffers van de ramp met de MH17. Ik weet dat een groot aantal mensen van het NFI dit algemeen overleg volgt. Ik wil graag mijn bijzondere waardering uitspreken voor het werk dat het NFI samen met andere instituten heeft gedaan om op korte termijn ongelofelijk veel onderdelen van stoffelijke resten van slachtoffers van de MH17-ramp te kunnen identificeren. Er is echt monnikenwerk verricht. Mijn ambtsvoorganger heeft daar extra geld voor beschikbaar gesteld. Een aantal leden vroeg: als er een concreet probleem is waarvoor extra financiering nodig is, is die mogelijkheid er dan? Het antwoord op deze vraag is ja. We konden niet verwachten dat deze enorme inspanning binnen de gewone begroting van het NFI kon worden geklaard. Als het nodig is, komt er extra geld voor zoiets uitzonderlijks als in dit geval. Er is uitstekend werk verzet. Afgelopen zaterdag was ik in Eindhoven bij de aankomst van nog meer stoffelijke resten. Ik weet dat ook die minutieus en zorgvuldig zullen worden onderzocht, om ervoor te zorgen dat ook de twee overgebleven, niet-geïdentificeerde slachtoffers zo snel mogelijk geïdentificeerd kunnen worden. Laten wij met zijn allen hopen dat dat het geval zal zijn.
Daarnaast is het NFI het instituut waar de DNA-databank is gevestigd. Deze databank is op voorstel van een van uw leden, voorzitter, ooit eens afzonderlijk gezet. Als Minister van Veiligheid en Justitie ben ik erg blij dat dat gebeurd is. In februari van dit jaar is deze databank erin geslaagd om haar 25.000ste internationale match te leveren. De databank bevat op dit moment meer dan 201.000 persoonsprofielen en ruim 61.000 spoorprofielen, allemaal elementen waarmee de opsporing en vervolging van criminelen vorm kan worden gegeven. Op dit moment heeft al 54% van de sporen een match opgeleverd met een persoon.
Ik heb al gezegd dat ik mij er bijzonder bewust van ben dat ook de Kamer oog heeft voor het grote belang van goed forensisch onderzoek en dat ze daarom kritisch meekijkt met de bezuinigingen op het NFI. Dat waardeer ik. Ik ben echter van mening dat ook zonder dat er sprake zou zijn van een taakstelling nu het moment is om kritisch te kijken naar de organisatie. Ik weet bovendien dat zowel de huidige als de voorgaande algemeen directeur van het NFI deze mening deelt. Het staat vast dat het NFI de prefererend supplier dan wel logische samenwerker – het is een lelijke term, voorzitter, maar het woord «partner» is ook niet goed – is voor het OM, de Nationale Politie en de zittende magistratuur. Dat is zo en dat blijft ook zo. Om te kunnen voldoen aan de vraag die leeft bij politie en OM is een breed NFI van belang, inclusief een goede samenwerking met de particuliere instituten. Ik kom daar zo meteen nog op terug.
Dit betekent dat van het OM en de politie mag worden gevraagd dat zij kritisch kijken naar de prioriteitstelling van het aantal onderzoeksvragen dat ze uitzetten bij het NFI. Tegelijkertijd betekent het dat je binnen het NFI moet kijken naar wat nodig en mogelijk is om enkele expertisegebieden niet meer te doen, omdat ze een gering strafrechtelijk belang hebben, of omdat ze vervangen kunnen worden door andere, nieuwe technieken of omdat ze in de Europese forensische ruimte waarnaar de heer Recourt al verwees, door anderen kunnen worden opgelost. Daarnaast is een goede en gestructureerde samenwerking met onder andere private partijen van belang, omdat private partijen met name op het punt van contra-expertise een belangrijke rol vervullen en kunnen functioneren als achtervang op piekmomenten. Dat is ook gebeurd bij MH17. Ook bij private partijen wordt specialistische kennis geborgd.
Tegen de leden die daar een aantal opmerkingen over gemaakt hebben, zeg ik het volgende. In het verleden heeft de rol van de private partijen ertoe geleid heeft dat er een soort wedloop is ontstaan tussen het NFI en die private partijen om het werk beter en sneller te doen. Ik herinner mij een van mijn eerste AO's toen ik nog als Kamerlid hierbij betrokken was, waaruit bleek dat als gevolg van deze wedloop, het opleveren van een DNA-profiel nu al in enkele uren kan terwijl dat een paar jaar geleden nog een kwestie was van dagen zo niet weken. Ook is het mogelijk geworden, als gevolg van de onderstroom van die concurrentiepositie, om met steeds minder materiaal steeds betere DNA-profielen te bewerkstelligen.
Het NFI heeft de taakstelling die een paar jaar geleden is gegeven aangegrepen om vanuit zijn missie te kijken naar de kerntaken van de organisatie evenals naar de inrichting en de uitvoering daarvan. Daartoe heeft het NFI een contourenplan opgesteld. Mijn ambtsvoorganger heeft de leden daarover in februari uitgebreid per brief geïnformeerd. Het NFI behaalt de financiële doelstelling primair door de bedrijfsvoering efficiënter in te richten, bijvoorbeeld door het inkoopproces tegen het licht te houden. Daarnaast wordt er in nauwe samenspraak met de Nationale Politie en het OM gekeken naar een herschikkling en een ontdubbeling van taken en faciliteiten op de gebieden die de politie zelf kan of graag wil uitvoeren. Dat betreft bijvoorbeeld het plaatsdelictonderzoek, het DNA-vooronderzoek, de coördinatie in multidisciplinaire onderzoeken, het CBRN-gaspakkenteam (chemische, biologische, radiologische en nucleaire stoffen) en het door de Politieacademie zelf uitvoeren van forensisch basisonderwijs. Naar al deze zaken is gekeken. Zij kunnen heel gemakkelijk worden uitgevoerd en leveren voor alle partijen een beter resultaat op.
Mevrouw Berndsen heeft gevraagd hoe het kan dat de politie die extra taken gaat uitvoeren. Ik herinner mevrouw Berndsen eraan dat we in dat kader in het verleden al afgesproken hebben dat in het inrichtingsplan van de Nationale Politie expliciet is voorzien in die forensische voortaak, dat daar ook financiering voor is en dat de politie die taak heel graag op zich wil nemen. Tegelijkertijd hebben we in het verleden ook wel eens gesproken over de zorg die we hebben en die ook leefde bij het NFI en de private partijen, of de kwaliteitsvoorziening en de kwaliteitstoets die daar wordt toegepast wel voldoende zijn om hen hun werk te laten doen. Het spreekt voor mij vanzelf dat er permanent naar gekeken wordt of de kwaliteit die geleverd moet worden, wordt geborgd, door de samenwerking tussen de Nationale Politie, de private partijen, het NFI en de daarbij betrokken partijen zoals het OM. Het uitgangspunt dat dubbel werk wordt voorkomen, verklaart al een deel van de bezuiniging. De invulling daarvan is iets waar de Kamer zich volledig in zou moeten kunnen vinden, lijkt mij.
Tijdens het rondetafelgesprek is gesproken over de kernproductie. Ik kom daar zo meteen nog op terug, maar samen met de algemeen directeur van het NFI versta ik onder «kernproductie» de productgroepen die qua robuustheid, klantvraag en innovatieve mogelijkheden voor de toekomst voor de politie en het OM essentieel zijn of essentieel zullen worden om zaken op te lossen. Laten we immers ook onder ogen zien dat de wijze waarop het NFI functioneert in de afgelopen jaren enorm is ontwikkeld. Er worden nu veel meer vragen ingediend op het terrein van cyber dan op een aantal terreinen die vroeger heel belangrijk waren. Dat verklaart ook waarom er steeds minder behoefte aan een aantal productgroepen is ontstaan: er wordt op andere wijze voorzien in de informatiebehoefte voor de opsporing.
Het forensisch onderzoek maakt veelal gebruik van hoogtechnologische hulpmiddelen. Deze technologie kenmerkt zich door voortdurende innovatie. Dat vereist dat een instituut als het NFI steeds weer zelf innoveert en zelf kijkt wat het moet doen om te kunnen voldoen aan de toekomstige vraag. Het maakt daarbij niet alleen gebruik van ontwikkelingen van derden, maar speelt er ook actief, in samenwerking met die derden, een rol in. Ik vind het ongelofelijk belangrijk dat binnen het NFI ruimte blijft voor die rol en voor die innovatie. Dat betekent dat je niet moet denken dat het NFI moet blijven zoals het nu is, maar dat het NFI, in het kader van zijn functie, steeds weer zal moeten veranderen en zal moeten innoveren.
Ik geef een voorbeeld. Waar vroeger de bloedgroep bij bloedsporen het meest onderscheidende kenmerk was, wordt nu met name gebruikgemaakt van DNA. Dat is een heel andere techniek, die heel andere expertise vereist. Het NFI heeft zich daar de afgelopen jaren aan moeten aanpassen.
Ik kom op de algemene vragen en begin met de bezuinigingen in het algemeen. Mevrouw Berndsen heeft in dat kader gevraagd wat de kerntaken zijn van het NFI. Ik heb daar al het een en ander over gezegd, maar heel belangrijk is dat het NFI steeds weer bezig blijft met het ontwikkelen en implementeren van nieuwe onderzoeksmethoden. Het NFI is niet iets wat staat en blijft staan en altijd hetzelfde blijft doen. Het is juist een instituut dat steeds weer innoveert en zich ontwikkelt. Vandaar dat het ook moeilijk is om te zeggen wat nú de kerntaken zijn; het kan immers best zijn dat het over vijf jaar alweer totaal anders ligt. Zeker is ook dat het NFI de ambitie heeft om een internationaal kennis- en expertisecentrum te zijn op het gebied van forensisch onderzoek. Ik herinner mij van mijn laatste werkbezoek dat het NFI op het gebied van het ontsleutelen van simkaarten van mobiele telefoons een internationale leidinggevende rol heeft ingenomen. Ik hoop trouwens zeer binnenkort een nieuw werkbezoek te kunnen afleggen, waarbij ik graag wil spreken met de ondernemingsraad van het NFI.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik heb niet voor niets gevraagd naar de kerntaken van het NFI. Uit de hoorzitting bleek bijvoorbeeld dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) heeft aangegeven te zijn ingericht voor een 24/7-beschikbaarheid als het gaat om kindermishandeling, en dat daarnaast het NFI ook zoiets dergelijks schijnt te hebben ingericht, terwijl dat dus niet gaat over het strafrechtelijke domein. Mijn vraag is daar met name op gericht. Hoe kijkt de Minister aan tegen de kerntaken van het NFI?
Minister Van der Steur: Dat is een beetje lastige vraag om te beantwoorden, omdat ik de positionering van het belangrijke werk van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling niet helemaal helder voor de geest heb. Eén ding is echter zeker, hoewel dat voor mevrouw Berndsen wellicht te weinig en detail is: ik zie de kerntaak van het NFI zo, dat al het onderzoek dat nodig is om opsporing en vervolging van criminelen te bewerkstelligen, thuishoort bij het NFI, althans bij het NFI in samenwerking met de Europese partners, de private partijen in Nederland en eventueel nog met de expertises die elders kunnen worden ingekocht. Dát is uiteindelijk de kerntaak van het NFI. Het NFI is de preferred supplier van het OM en de politie, en zal steeds weer moeten voldoen aan nieuwe eisen om te blijven beantwoorden aan de kerntaak van het verzorgen van onderzoek dat nodig is om criminelen op te sporen. Ik realiseer mij dat ik nu geen hele lijst heb van alle 30 expertisegroepen die het NFI heeft, en dus niet kan zeggen wat er allemaal kerntaak is. Maar één ding is zeker: wat ik zojuist zei, is wel de overkoepelende lijn.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Is de Minister het dan met mij eens dat het moet gaan over het strafrechtelijke domein?
Minister Van der Steur: Uiteraard. Wat ik zeg, impliceert dat ook. Maar dat wil niet zeggen dat het NFI niet ook een rol kan spelen in het oplossen en voorkomen van kindermishandeling, waar de Forensische Polikliniek Kindermishandeling actief in is. Als het NFI het geschikte instituut is om daar een bijdrage aan te leveren, heb ik daar geen bezwaar tegen. Dat zal echter anders worden als we zouden vaststellen dat, anders dan nu het geval is, de productie daalt vanwege ander werk dat niet direct ten dienste staat van het strafrecht. In dat geval is mevrouw Berndsen bij mij meteen aan het goede adres als ze eens goed wil bekijken hoe dat anders kan. De ervaring leert echter dat het NFI de afgelopen jaren meer productie opleverde tegen minder kosten.
De heer Van Nispen (SP): Terecht onderstreepte de Minister in zijn inleiding en in zijn stukje over de bezuinigingen op het NFI het belang van forensisch onderzoek, dat in de toekomst alleen maar zal toenemen. Het NFI doet belangrijk werk. De Minister geeft terecht complimenten aan alle medewerkers. Toch bezuinigen we 13% op het NFI; ik dacht 14%, maar geloof nu dat het 13% is. Dat is natuurlijk enorm. Weet de Minister – we hebben dit in de hoorzitting te horen gekregen – dat de politie en het OM op dit moment echt letterlijk aan de vergadertafel zitten om te bespreken: van deze moord mogen we wel de sporen opsturen en van deze overval niet, want daar zitten we al aan onze taakstelling? Wat vindt de Minister daarvan, in essentie?
Minister Van der Steur: Allereerst begrijp ik dat de heer Van Nispen vanuit zijn rol benadrukt dat er een bezuiniging plaatsvindt. We bezuinigen als gevolg van de economische crisis waar we de afgelopen jaren in hebben gezeten en waar nu al met succes uit aan het kruipen zijn en de komende jaren hopelijk uit zullen blijven kruipen. Daarom bezuinigen we op een heel groot onderdeel van de Nederlandse overheid. Dan is een bezuiniging van 13% over een reeks van jaren geen onmogelijke opgave voor een instituut als het NFI. Anders waren we er ook niet aan begonnen. Ik heb eerder al gezegd dat ik mij realiseer en ook accepteer dat dit betekent dat voor politie en OM er wel sprake moet zijn van prioritering. Natuurlijk wil je als rechercheur in principe alle sporen bij het NFI laten onderzoeken, maar het is niet slecht om ervoor te zorgen dat daar een prioritering aan wordt toegevoegd. Dat er dan vervolgens overleg plaatsvindt, vind ik op zichzelf ook niet verkeerd.
De heer Van Nispen (SP): Omdat het zo is, omdat er 13% van het budget af gaat, benadrukt de fractie van de SP die bezuinigingen zo. Dan kun je wel zeggen dat de politie en het OM maar moeten prioriteren, maar ik vraag de Minister om zijn visie. Hoe vindt hij nou eigenlijk dat het er in de toekomst uit zal moeten zien? Mevrouw Van Toorenburg noemde in haar betoog al terecht het voorbeeld van het ontmantelen van drugslabs. Mijn fractie was ook aanwezig bij dat werkbezoek. Die sporen kunnen gewoon niet meer worden opgestuurd naar het NFI. Strafzaken kunnen dus niet worden opgehelderd. Wat vindt de Minister daar nou van, in essentie? Is het inderdaad zo dat eerst het bedrag is vastgesteld dat bezuinigd moest worden en dat dit bedrag vervolgens is ingevuld door maatregelen? Is dat de goede volgorde?
Minister Van der Steur: Het is misschien toch goed dat ik in antwoord op deze vraag verwijs naar het feit dat er een zogenaamd – ik zeg het maar weer in het Engels – service level agreement bestaat ten behoeve van het NFI. Dat is tot op heden nog nooit uitgeput. De ter beschikking gestelde gelden bieden dus nog steeds ruimte voor het werk dat gedaan moet worden. De gedachte dat er allerlei werk op de plank ligt dat niet wordt gedaan, wordt in ieder geval niet gestaafd door de cijfers. Het is wel zo dat politie en justitie graag in elke zaak álle sporen willen laten onderzoeken. Dat begrijp ik. Dat is een volstrekt legitieme wens. Ik vind het als Minister van Veiligheid en Justitie legitiem en van belang dat je ook op dit gebied van politie en Openbaar Ministerie vraagt om een prioritering aan te geven. Hiermee kom ik op de vraag van mevrouw Van Toorenburg, namelijk of ik kan toezeggen dat al het onderzoek dat moet worden gedaan, ook zal worden gedaan. Het antwoord daarop is ja. Ik kan daarop geen enkel ander antwoord geven, maar de crux zit hem in het woord «moet». Er is ook onderzoek dat men graag gedaan wil hebben, maar dat niet gedaan moet worden. Daar zit naar mijn mening de ruimte. Alles bij elkaar is het wel een punt en ik zal de ontwikkelingen als Minister nauwgezet volgen. Ik vind het immers van belang dat opsporing en vervolging in Nederland op het hoogst mogelijke kwaliteitsniveau plaatsvinden.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): De Minister zegt dat wat moet worden gedaan, zal worden gedaan. Dat betreft de vraag die ik hem heb gesteld en daarom ga ik er even op door. Wij horen immers van de politie en het Openbaar Ministerie dat men eindeloos moet wachten, dat er wél drempels worden opgeworpen en dat men maar een beperkt aantal monsters mag insturen. Dan snap ik wel dat je op een bepaald moment zegt dat je hebt kunnen behandelen wat je ingestuurd hebt gekregen. Dat is echter niet wat wij willen. Overweeg dan desnoods tijdens het werkbezoek straks en in het gesprek met de Nationale Politie een soort escalatieladder, zodat nog iemand anders bekijkt of iets moet. Wij kunnen niet accepteren dat de politie en het Openbaar Ministerie tegen ons zeggen, ook als het gaat om bepaalde drugslaboratoria in Brabant, dat bepaalde zaken gewoon niet worden aangenomen omdat de taks is bereikt. Dan kan de Minister wel zeggen dat dit niet zo is, maar het zijn wel onze feiten.
Minister Van der Steur: Mevrouw Van Toorenburg zal begrijpen dat ik die gesprekken nog niet zelf heb gevoerd. Ik zeg toe dat ik die gesprekken op dag negen zal aangaan. Overigens heeft de problematiek op het gebied van het ontmantelen van drugslaboratoria, vooral in Brabant, natuurlijk onze volledige aandacht. Mijn ambtsvoorganger heeft daarvoor niet voor niets extra politiecapaciteit ter beschikking gesteld; overigens kan er op dat punt nog altijd meer bij. Dat weet ik, maar dan is het de vraag of dat kan.
Ik maak in dezen wel een opmerking over de gewone feiten. Bijvoorbeeld de gemiddelde levertijd is in de afgelopen jaren niet of nauwelijks toegenomen. Die is overigens wel toegenomen als gevolg van de MH17. Dat geef ik hier eerlijk toe, maar dat is ook logisch. Dat betekent toch dat het NFI binnen de kaders die er zijn, het werk levert dat moet worden geleverd, en dat is ook waar ik als Minister voor sta. Ik zal dit punt dan ook graag nog nader onderzoeken. Ik hoop binnenkort de gelegenheid te hebben om een tocht te maken langs alle veiligheidsregio's. Dit aspect van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) zal ik daarbij zeker aan de orde stellen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Kan de Minister ons toezeggen dat de beperking, deze kwantitatieve belemmering – je mag maar één keer per maand om een onderzoek vragen – nimmer kan worden volgehouden als de politie of, in dit geval de LFO, aan het NFI om een belangrijk onderzoek vraagt, ook als daardoor die ene keer per maand wordt overschreden? Wordt dat dan gewoon gedaan? Dat is de toezegging die wij echt van deze Minister moeten hebben voordat wij met hem het debat hierover kunnen sluiten, desnoods in een VAO.
Minister Van der Steur: Ik begrijp dat mevrouw Van Toorenburg die toezegging graag van mij wil hebben, maar omdat ik niet precies weet of het feitelijk ook juist is wat ik toezeg, zal ik die toezegging nu nog niet doen. Ik houd die nog graag even onder mij. Ik nodig mevrouw Van Toorenburg wel uit om mij scherp te houden op dit punt omdat ik ervan overtuigd ben dat ik aan haar verzoek tegemoet moet komen. Desnoods ben ik bereid om per brief nader te rapporteren over mijn bevindingen als ik eenmaal een bezoek heb gebracht aan het zuiden, waar dit specifieke punt zich voordoet.
Mevrouw Helder (PVV): In de media heb ik twee berichten gelezen die ik niet met elkaar kan rijmen. Het eerste is een bericht van de NOS van 12 maart 2015 met als kop «NFI: oplossen misdrijven niet in gevaar». Dat bericht is verschenen naar aanleiding van de hoorzitting waarin de directeur, hier vandaag aanwezig, heeft gezegd dat het oplossen van misdrijven niet in gevaar komt. Hij heeft ook gezegd: «Ik denk dat DNA-onderzoek het verhaal is van de toekomst». Dat staat in hetzelfde bericht. Dan kom ik op het andere bericht, dat ik met het eerstgenoemde bericht niet kan rijmen. Dat heeft betrekking op het personeel van het NFI. Dat zegt immers: «DNA-vooronderzoek, onderzoek plaats delict en basisonderwijs over forensisch onderzoek en nog meer specialistische taken moeten voortaan door de Nationale Politie worden gedaan». Zij vrezen dat de agenten daar nog helemaal niet klaar voor zijn. Aangezien ik de directeur hier steeds mooi «ja» zie knikken als de Minister aan het woord is, ga ik ervan uit dat hij nog steeds achter zijn standpunt staat dat DNA-onderzoek het verhaal is van de toekomst en dat het oplossen van misdrijven niet in gevaar komt. Ik wil dus van deze Minister horen hoe hij die twee berichten met elkaar kan rijmen, want mijn fractie kan dat niet.
Minister Van der Steur: Ik heb al gezegd dat ik me heel goed kan voorstellen dat er binnen het NFI zorgen zijn over de gevolgen van de bezuinigingen, omdat die leiden tot een verandering van het werk, tot inkrimping van de hoeveelheid werk en tot inkrimping van het personeelsbestand. Tegenover de leden die daarnaar hebben gevraagd, merk ik overigens op dat een groot deel van de inkrimping naar verwachting zal plaatsvinden doordat mensen binnen het NFI vertrekken na het bereiken van een bepaalde leeftijd. Voor zover daarbij sprake mocht zijn van ontslagen, geldt voor hen natuurlijk gewoon het rijkskader dat van werk naar werk begeleidt en sociale opvang biedt.
In antwoord op de vragen van mevrouw Berndsen heb ik al gezegd dat de Nationale Politie in haar inrichtingsplan expliciet ruimte heeft voor forensisch onderzoek en dat er capaciteit is voor het onderwijs op dat gebied. Ik maak mij op dat punt geen zorgen omdat op alle mogelijke manieren is voldaan aan de eisen voor het inrichten van de bedoelde locaties. Zolang dat niet het geval is en zolang daar niet op het gewenste kwaliteitsniveau kan worden gewerkt, spreekt het voor mij voor zich dat het werk dan ook niet door de politie wordt gedaan. Het gaat immers uiteindelijk om de kwaliteit van het werk. Wij weten echter allen dat de politie bezig is met het inrichten van forensische «preonderzoekslocaties»; naar ik meen, heet het ongeveer zo, maar ik ben de precieze naam alweer vergeten. Zodra die gecertificeerd zijn en als wordt voldaan aan alle eisen, kan dat werk daar worden overgenomen. Daar is in de begroting van de Nationale Politie ook rekening mee gehouden.
De heer Recourt (PvdA): Ik wil toch even doorgaan op het punt van mevrouw Van Toorenburg. De Minister zegt: wat moet worden gedaan, zal en kan worden gedaan. Ik ben het met haar eens dat deze uitspraak zich niet verhoudt met een afspraak over de kwantiteit. Ik snap dat de Minister in dezen niet op dit moment kan antwoorden, maar een antwoord in tweede termijn zou toch wel prettig zijn. De Kamer wil wel dat de eerste uitspraak gestand wordt gedaan, en dat rijmt niet met een afspraak over de kwantiteit.
Minister Van der Steur: De afspraak met het NFI over de kwantiteit bestaat al heel erg lang en stamt van voor de tijd waarin wij aan de bezuiniging begonnen. Er is een service level agreement waarin staat wat het NFI geacht wordt op te leveren. Het is aan het Openbaar Ministerie en de politie om de prioritering te doen. Voor zover ik dat op dit moment kan overzien, wringt daar niet de schoen, ook al omdat het service level agreement niet wordt uitgeput. Er is dus geen beperking aan de omvang. Wij vragen wel van het Openbaar Ministerie en de politie om te prioriteren, maar dat vind ik niet verkeerd, want ik realiseer mij goed dat je in principe in elk onderzoek alle sporen onderzocht wilt hebben. Dat is echter niet in alle gevallen noodzakelijk voor een succesvolle opsporing en vervolging van de criminelen.
De heer Recourt (PvdA): Als dat zo is, kan mevrouw Van Toorenburg gewoon een toezegging krijgen. Het gaat immers niet om de prioritering. Het gaat om haar stelling dat je één verzoek per maand mag inleveren en dat je een maand moet wachten als het vol is. Dat kan toch niet de bedoeling zijn als je twee grote zaken hebt?
Minister Van der Steur: Dat punt zal ik nader bekijken, zoals gezegd. Daar ga ik nu niet op in omdat ik niet weet of het klopt. Ik ga ervan uit dat het klopt, maar ik wil dat zelf ook vaststellen. Daar zal ik later op terugkomen, als ik zelf met de mensen daar ter plekke heb gesproken.
Ik ga nog even in op de discussie over het afstoten van de drie onderzoeksgebieden. Op dit moment gaat het daarbij om verfonderzoek, haarvormonderzoek en handschriftonderzoek. Dat voornemen is in goed overleg besproken met het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie. Op dit punt is het aantal vragen op dit gebied zeer gering. Dat doet er overigens niet aan af dat het vragen zijn. Op dit moment zijn 70 handschriftonderzoeken gedaan. Ik onderschrijf overigens de opmerking van de heer Recourt, die uitlegde dat het niet ging om taal, maar om vorm. Dat is juist. Daardoor kan het handschriftonderzoek ook in het buitenland plaatsvinden. Het gaat immers om de vorm en niet zozeer om de inhoud. Er waren verder 55 verfonderzoeken en 40 haaronderzoeken. Vergeleken met de omvang van de rest van het werk van het NFI – er zijn bijna 60.000 opgeleverde producten per jaar – heeft dat een heel geringe strafrechtelijke impact. Kan dit onderzoek dan vanaf de dag van vandaag niet meer worden gedaan? Het antwoord daarop is nee, gelukkig, want als het nodig is dat dit onderzoek wordt gedaan, dan kan dit onderzoek worden uitgevoerd door de gespecialiseerde zusterlaboratoria in andere landen. Daarover heeft het NFI afspraken gemaakt. Misschien is het in de toekomst zelfs mogelijk dat dit onderzoek ook door private partijen zal worden aangeboden, hoewel dat niet in de rede ligt gelet op de zeer geringe omvang van het gebruik ervan.
De heer Van Nispen (SP): We hebben van deskundigen gehoord dat het handschriftonderzoek niet zo eenvoudig in het buitenland kan worden gedaan en dat het wel degelijk van belang is om ook kennis van de Nederlandse taal te hebben. Dat hebben wij hier van wetenschappers gehoord. Hoe verklaart de Minister dat? Is de Minister ervan op de hoogte dat er bij heel veel buitenlandse aanbieders heel lange wachtlijsten zijn? Ik heb daar zojuist informatie over ontvangen. Kan de Minister daar meer over vertellen? Erkent de Minister ook dat deze activiteiten voor private aanbieders niet erg winstgevend zijn, juist vanwege het lage aantal, en dat het dus niet in de rede ligt dat die door de markt gedaan kunnen worden? Dan zijn wij dus aangewezen op het buitenland, en daar zijn er wachtlijsten. Hoe ziet de Minister dit?
Minister Van der Steur: Ik ken de situatie in de zusterlaboratoria niet. Ik weet wel dat het NFI daar afspraken over heeft gemaakt. De heer Van Nispen overvraagt mij op dit punt, maar wellicht kan ik in mijn tweede termijn een antwoord op die vraag geven. Lukt dat niet in mijn tweede termijn, dan zal ik de Kamer daarover schriftelijk informeren.
De heer Van Nispen (SP): Het is mooi dat we in tweede termijn specifiek op dit punt een antwoord ontvangen. Het kunnen wel lage aantallen zijn, maar als we nu nog tientallen aanvragen hebben, gaat het inderdaad om een kleine bezuiniging. Ik heb echter in de plannen gezien dat de totale bezuiniging 9,6 miljoen bedraagt. Dat is anders dan de 9,1 miljoen, waarover de Minister schrijft. Het gaat hierbij om een heel laag aantal, terwijl door de bezuiniging een expertise wordt weggehaald waaraan vandaag de dag behoefte is. Het bedrag dat daarmee wordt bezuinigd, is zelfs zo gering dat je die expertise zou kunnen laten voortbestaan zonder de taakstelling aan te tasten. Ik zou die taakstelling overigens liever wel aantasten, maar dit geef ik de Minister toch even mee.
Minister Van der Steur: Laat ik allereerst vaststellen dat het uiteindelijk aan het NFI zelf is. Het risico waar wij nu tegen aanlopen is dat ik of de Kamer, of ik dankzij de Kamer, op de stoel ga zitten van het management van het NFI. Het is niet aan mij om te bepalen hoe het NFI zijn eigen werkzaamheden inricht. Het is wel aan ons om verantwoordelijk te zijn en verantwoordelijkheid te dragen voor de opsporing en vervolging van criminelen. Als mij dat lukt, zal ik de vraag over de wachtlijsten in tweede termijn beantwoorden. Een ding is echter zeker: het is aan het NFI zelf om in overleg met het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie te prioriteren. Als het NFI vindt dat deze specialisatie met een goede kwaliteit ook op een andere plek kan worden ingekocht, en dit door het Openbaar Ministerie en de politie wordt gedeeld, dan ga ik daarvan uit. Als het anders mocht zijn, dan hoor ik dat, maar dan hoort de Kamer dat ook.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): De Minister zegt dat wij niet op de managementstoel van de directeur moeten gaan zitten. Dat is natuurlijk zo, maar het gaat hier wel over de behoefte van het Openbaar Ministerie en de politie aan die kleine specialismen. In die zin vind ik dat wij de Minister daarop wel degelijk mogen bevragen. Nogmaals, daar zit de zorg. De hoofdofficier heeft uitdrukkelijk gezegd dat hij nog wel behoefte heeft aan die kleine specialismen en dat hij eigenlijk eerst onderzocht wil hebben wat het betekent als je die gaat afschaffen. Ik zou toch willen dat de Minister daar een antwoord op geeft.
Minister Van der Steur: Dat heb ik al gezegd in antwoord op de vraag van de heer Van Nispen: ik kan nu niet overzien hoe en in welke mate door het NFI in nauwe samenwerking met de zusterorganisaties in die expertise wordt voorzien. Als dat mogelijk is, zal ik de Kamer daarover in de tweede termijn informeren, en anders later. De zorg die mevrouw Berndsen deelt met de heer Van Nispen, begrijp ik. Ik wil op deze vraag graag antwoord geven.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Dan wil ik de Minister vragen om ervoor te zorgen dat geen onomkeerbare stappen worden gezet. Als dit specialisme weg is, is het weg. Wij hebben dat bij de AIVD gezien; dat moeten we niet ook hier gaan krijgen. Ik wil de Minister nogmaals vragen om ervoor te zorgen dat op dit punt geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Minister Van der Steur: Dat punt zal ik meenemen naar de tweede termijn.
Dan ga ik in op een vraag van mevrouw Berndsen waar ik in zekere zin al een antwoord op heb gegeven. Betekent de bezuiniging van 13%, terwijl er nog ruimschoots 59 miljoen voor het NFI overblijft, nou ook dat op innovatie wordt bezuinigd? Het antwoord daarop is nee. Ondanks de bezuinigingen wordt door het NFI juist in innovatie geïnvesteerd. Dat is ook opgenomen in het contourenplan voor de reorganisatie.
De heer Recourt heeft gevraagd hoe je de keuzes vormgeeft als in een specifiek geval geen forensisch onderzoek bij het NFI wordt gedaan. Ik heb het eerder al gezegd, maar de vraag naar forensisch onderzoek zal altijd groter zijn dan het aanbod dat het NFI met al haar zustermaatschappijen en de private partijen kan genereren ondanks het budget. Er zullen door de politie en het Openbaar Ministerie dus altijd scherpe keuzes gemaakt moeten worden bij het insturen van sporen. Ik vind het ook niet verkeerd dat daar een zekere druk op staat. Daarvoor bestaat het mechanisme van het service level agreement, dat jaarlijks in goed overleg tussen het NFI, de politie en het Openbaar Ministerie wordt afgesloten. Daarin worden elementen zoals zaaksonderzoek, maar ook innovatie en onderwijs vormgegeven, onder andere aan de hand van de prioriteiten uit de Veiligheidsagenda en andere prioriteiten. Politie en OM beslissen zelf per zaak welke sporen zij insturen naar het NFI binnen de capaciteit die beschikbaar is gesteld in het service level agreement en verzorgen ook de communicatie met slachtoffers en nabestaanden. Als het anders zou zijn, zou het NFI een open begroting hebben. Dan zouden we op geen enkele manier kunnen controleren wat het NFI aan werk kan verzetten binnen het budget dat aan het NFI wordt gegeven – dat is ook voor mijn begrotingsverantwoordelijkheid heel lastig – laat staan dat wij dat dan in de hand kunnen houden.
De heer Recourt heeft gevraagd naar de toekomst gelet op de veranderingen die plaatsvinden. Er is ook gekeken naar forensisch onderzoek in de toekomst. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger vorig jaar de commissie-Winsemius ingericht. Juist zij heeft heel goed bekeken wat nou eigenlijk de toekomst is van forensisch onderzoek. Daar is een aanbeveling voor een driejaarlijkse signalering uit voortgekomen, die steeds weer wordt gebruikt om de strategische beschouwing op het domein forensisch onderzoek plaats te laten vinden. Deze driejaarlijkse signalering ziet op technologische ontwikkelingen, de ontwikkeling van de vraag, operationele wisselwerking en kwaliteitsbewaking. De heer Stavros Zouridis is daar de voorzitter van en ik verheug mij erop nauwgezet op de hoogte te blijven van de ontwikkeling daarvan.
Dan ga ik in op de particuliere instituten. Veel leden zullen zich herinneren dat ik dit punt als woordvoerder van een van de partijen in de Kamer met groot enthousiasme naar voren heb gebracht. Ik ben dan ook een groot pleitbezorger voor een goede samenwerking en wisselwerking op forensisch gebied tussen politie, het Openbaar Ministerie, het NFI en de private en internationale forensische instituten. Door een goede samenwerking met onder andere de private partijen blijven contraexpertises mogelijk en is achtervang mogelijk op piekmomenten en voor specialistische kennis. Ook bij het onderzoek naar de MH17 is door private partijen een ongelofelijk goede bijdrage geleverd aan het werk dat gedaan moest worden. De manier waarop dat nu is georganiseerd – dat zeg ik ook in navolging van de heer Van Oosten, die ik daarin kan bevestigen – is omslachtige geweest.
Het systeem werkt als volgt. Vanuit het oogpunt van de politie geredeneerd, is het NFI in zekere zin een gratis instituut. Het is weliswaar niet gratis, maar de politie hoeft daar niet een aparte rekening voor te betalen. Om het werk bij een particulier instituut te kunnen wegzetten, moet allereerst een ingewikkelde procedure doorlopen worden via een landelijke toetsingscommissie en vervolgens komt er in zekere zin ook een rekening voor dat werk. Dat maakt dat die samenwerking de afgelopen jaren zeker niet ideaal is verlopen. Het blijkt nu dat als gevolg van de samenwerking in het kader van het MH17-onderzoek tussen het NFI en de particuliere aanbieders een veel betere, veel efficiëntere en vooral veel simpeler samenwerkingsmethode is ontwikkeld. Naar ik mij heb laten informeren door de private partijen, heeft deze samenwerkingsmethode tot een wederzijdse instemming en goedkeuring geleid. Wat dat betekent is heel simpel: het NFI functioneert als voorportaal. Alle aanvragen komen binnen bij het NFI en het NFI zet het werk zelf waar nodig door naar de particuliere instituten, met inachtneming van de budgetten die wij daarvoor al eerder ter beschikking hebben gesteld. Ik vind dit als Minister van Veiligheid en Justitie een heel goede weg voor de toekomst. Op die manier garanderen we dat het werk door private partijen gedaan blijft worden en dat zij de capaciteit, kwaliteit, innovatie en kennis op peil houden om de contraexpertises te kunnen doen. Dat is van groot belang, bijvoorbeeld voor strafrechtelijke procedures en de belangen van verdachten daarin. Tegelijkertijd komen wij zo af van een ingewikkelder en bureaucratischer proces.
Ik heb goede hoop dat het NFI samen met de particuliere instituten daarover nadere afspraken kan maken. Dat zou dan ook het einde betekenen van de bureaucratie rond de landelijke toetsingscommissie, die ook door de heer Van Oosten is geschetst. Het NFI zal dan gaan functioneren als een one-stop shop – wederom in keurig Nederlands – voor het totale concept van forensisch onderzoek en heeft dan een nauwe aansluiting bij de particuliere instituten. Mijn persoonlijke punt daarbij is dat ik gegarandeerd wil zien dat de prikkel die in het verdelen van de particuliere partijen is uitgegaan, namelijk dat het NFI het werk op een aantal terreinen sneller, efficiënter en beter en goedkoper zou kunnen doen, in stand blijft. Daarom zal ik mij daarover nog nader laten informeren. Zoals ook de voorgaande directeur van het NFI in de Kamer heeft verklaard, is de kwaliteitsverbetering van het NFI in de afgelopen jaren juist voor een deel te danken aan de prikkel die van de private partijen is uitgegaan. Daarom hecht ik ook in mijn hoedanigheid als Minister aan die private partijen.
Dan ga ik in op een vraag van mevrouw Helder: hoe vindt de uitbesteding van werk nu plaats? Het NFI kijkt zowel in Nederland als in Europa waar een goede samenwerking met andere partijen mogelijk en nodig is om ervoor te zorgen dat de expertise die nodig is, wordt behaald.
Gelet op de vraag van de heer Recourt, zal ik een beeld schetsen van hetgeen er nu in Europa gebeurt. Het doel van de Europese forensische samenwerking is ervoor zorgen dat de kwaliteitsniveaus gelijk zijn en dat de gevonden materialen uitwisselbaar zijn. Ik weet niet precies hoe het nu is, maar in het verleden hield bijvoorbeeld bij DNA-onderzoek elk land zijn eigen systematiek erop na. Naar ik meen, keken de Nederlanders naar zes kenmerken binnen een DNA-profiel, terwijl de Duitsers in mijn herinnering naar drie kenmerken keken. De bedoeling is natuurlijk dat DNA-profielen door iedereen op dezelfde manier aan de databank worden aangeboden. Dat is essentieel voor het gebruik van de DNA-databank, die zoals waarschijnlijk bekend is, elke nacht een update draait van de gegevens uit een aantal Europese landen. Daarbij worden de DNA-profielen steeds weer getoetst aan de gegevens in de databank die wij zelf hebben. Zo hebben wij de 25.000 combinaties gevonden. Dat betekent dus wel dat iedereen eenzelfde informatie op dezelfde manier aan de databank moet aanbieden. Anders werkt het niet. Dat is het uitgangspunt van de Europese forensische samenwerking. Het NFI werkt samen met het Europees netwerk van forensisch instituten, op het gebied van innovatie, maar ook op het gebied van uitwisseling van kennis en kunde. Binnen Nederland vindt bijvoorbeeld ook intensieve samenwerking plaats met de forensische instituten die hier al genoemd zijn. Ik geef even als voorbeeld The Maastricht Forensic Institute (TMFI) en Verilabs. Dat zijn er echter maar twee; er zijn er meer. Men werkt bijvoorbeeld ook samen met TNO, dat op het gebied van technische ondersteuning een bijdrage levert. Er worden op dit moment gesprekken gevoerd met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland om te achterhalen hoe het probleem van het verfonderzoek, het haarvormonderzoek en het handschriftonderzoek, dat de heer Recourt heeft aangekaart, kan worden opgelost.
Ik zie hier nog het kopje «politie», maar daar heb ik al heel veel over gezegd. Hoe vindt de borging plaats van de samenwerking met de politie en de overdracht van een aantal capaciteiten en activiteiten aan de politie? Ik merk op dat de timing en de fasering van die maatregelen natuurlijk in nauwe samenspraak met de politie plaatsvinden en aansluiten bij de uitdaging die de politie zelf heeft in haar eigen organisatieveranderingen. Ik realiseer mij heel goed dat ook de politie nog niet is uitgeorganiseerd, zo niet -gereorganiseerd.
Mevrouw Helder heeft gevraagd of het een probleem is dat de politie zo dicht op de opsporing zit. Ik heb ook iemand horen vragen of dat kan leiden tot een tunnelvisie. Ik denk dat het goed is dat wij ons realiseren dat de politie halffabricaten verzorgt, die vervolgens voor de analyse en de bewijslast worden overgedragen aan het NFI of een andere partij. De politie heeft dan de taak om de meest kansrijke sporen te vinden en in te zenden. Daardoor werkt de keten efficiënter en gaan geen kostbare sporen verloren. Ik zie dan ook geen nadelen aan deze samenwerking, maar het is wel iets waar wij zorgvuldig naar moeten kijken. Nogmaals, het doel is natuurlijk om zo veel mogelijk criminelen succesvol, effectief en efficiënt te kunnen opsporen en daarna te vervolgen en te berechten.
Ik heb al aangegeven dat uit het inrichtingsplan van de politie blijkt dat zij hiervoor qua financiën en qua capaciteit voldoende is toegerust. De heer Van Nispen en mevrouw Berndsen stelden hierover een vraag.
De heer Recourt vroeg hoe het zit met de kwaliteitseisen van de vooronderzoeksruimte van de politie. Het spreekt voor zich dat die ruimte moet voldoen aan een hoge mate van kwaliteit. Ik herinner mij uit het verleden dat daarvoor door NFI en particuliere instituten aandacht is gevraagd. Het goede nieuws is dat daarbij naadloos wordt samengewerkt met het NFI. We zullen hoge eisen stellen aan de kwaliteit en de professionaliteit van de medewerkers die in die ruimte werken. Daar geldt overigens ook dat op de deelgebieden DNA en dactyloscopie op Europees niveau al is afgesproken dat de werkzaamheden geaccrediteerd moeten plaatsvinden. De politie onderzoekt op dit moment nog hoe zij aan al die kwaliteitseisen kan voldoen. Dit punt wordt meegenomen in de driejaarlijkse signalering waarover ik eerder al sprak.
Ik kom toe aan de forensische geneeskunde. Het spijt mij zeer dat ik de vraag van de heer Van Nispen op dit punt niet inhoudelijk heb kunnen beantwoorden; ik heb hem in een brief om uitstel gevraagd. Dat komt omdat de kwestie van de lijkschouwing en de kwaliteit van de forensische geneeskunde in algemene zin, waarvoor meerdere leden aandacht hebben gevraagd, zich bevindt op het raakvlak van drie departementen: het Ministerie van OCW wat de opleiding betreft, het Ministerie van VWS voor zover het de verantwoordelijkheid voor de geneeskunde betreft en het Ministerie van Veiligheid en Justitie ten aanzien van de opsporing en de veiligheidsketen als zodanig. Dat is een lastig punt dat ik voortvarend op zal pakken, omdat ik het belang daarvan inzie, wat er ook uit blijkt dat ik nog niet zo lang geleden als Kamerlid daarover vragen heb gesteld. Ik wil mijn eigen nieuwsgierigheid volledig bevredigen en ook die van de heer Van Nispen, die hiervoor terecht aandacht vroeg. Wat hierbij wel speelt, is dat een forensisch arts primair wel arts is en blijft. Daarmee valt hij onder de verantwoordelijkheid van VWS. Als het gaat om het forensisch denken bij alle geneeskundigen ben ik het volledig eens met de heer Van Nispen dat dit veel beter verankerd dient te worden in het basiscurriculum geneeskunde. Daarom is het doel van het overleg om de Kamer concreet te berichten hoe we elkaar daarin kunnen helpen en hoe we dan ook, zoals de heer Van Nispen aangaf, het algemeen belang kunnen dienen, zodat er een eind kan worden gemaakt aan de discussie dat er mogelijkerwijs door kwalitatieve of kwantitatieve tekorten misdrijven niet worden ontdekt. Ik zeg de Kamer concreet toe dat ik haar daarover voor het zomerreces inhoudelijk zal informeren.
Mevrouw Helder vroeg of het niet verstandig zou zijn, altijd onderzoek te doen als er bij een lijkschouwing ook maar enige twijfel is. Ik heb een soortgelijke vraag ooit zelf ook eens gesteld, toen het ging om urine- en bloedonderzoek. Het antwoord op die vraag is ingegeven door het verstand dat ik van mijn zijde op dit soort vraagstukken los moet laten: ja, als er opsporingsindicaties zijn moet er nader onderzoek worden gedaan. Hoe borgen we dat, als er opsporingsindicaties zijn, die ook worden ontdekt? Dat is precies het punt waarover ik de Kamer voor het zomerreces zal informeren. De inzet van opsporingsmiddelen moet en zal altijd afhankelijk zijn van de beslissing van het OM en de politie per zaak, maar dat vereist dan wel dat het OM en de politie worden geïnformeerd over eventuele vragen die uit de eerste lijkschouw zouden kunnen voortvloeien. Daarvoor is het van essentieel belang dat de lijkschouwers hun werk zo goed mogelijk doen. Die verantwoordelijkheid nemen wij dan ook op ons.
Mevrouw Helder stelde een vraag over de eliminatiedatabank. Dat is een databank van al die mensen die betrokken zijn bij forensisch onderzoek, met name op het gebied van DNA, zodat we zeker weten dat een DNA-profiel dat wordt gevonden niet het profiel is van een van de mensen die zijn betrokken bij het onderzoek. In feite komen in een eliminatiedatabank alle rechercheurs terecht – zo zou het idealiter moeten zijn – die betrokken zijn bij onderzoek. Het belang daarvan is groot. In Duitsland heeft zich een paar jaar geleden de situatie voorgedaan waarbij uit DNA-profielen bleek dat een vrouw van in de zestig in staat was geweest bijna gelijktijdig een roofoverval en een verkrachting te plegen. Voor dames van in de zestig liggen beide activiteiten niet voor de hand. Dat leidde tot grote zorgen in Duitsland. Wat bleek? Betrokkene werkte in de fabriek waar de pipetjes werden gemaakt waarmee het DNA-onderzoek plaatsvindt. Dat is nou een mooi voorbeeld van hoe het fout kan gaan als je de eliminatiedatabank onvoldoende op orde hebt.
De heer Recourt (PvdA): Dit is een opmerkelijke constatering, want dan gaan we dus alle fabrieksmedewerkers in de eliminatiedatabank zetten. Is het niet veel meer een voorbeeld van hoe zorgvuldig je je onderzoek op de plaats delict en je politie-units moet organiseren, om dit soort vreselijke blunders te voorkomen? Zit het op dat punt wel goed?
Minister Van der Steur: Ik gaf het voorbeeld om aan te geven hoe fout het kan gaan. Het spreekt voor zich dat zo'n fout niet nog eens zal voorkomen, omdat iedereen zich bij de productie van dat soort middelen bewust is van de risico's. Maar waarom het hier specifiek gaat, is dat elke plaats delict wordt bezocht door een aantal rechercheurs. Dat is noodzakelijk, want zij moeten het werk doen. Vervolgens is van belang dat zo snel mogelijk blijkt dat het profiel dat daar, ondanks alle voorzorgsmaatregelen eventueel wordt gevonden, geen profiel is van de potentiële dader. Dat is het belang van de eliminatiedatabank. Ik ben het geheel eens met de heer Recourt dat het niet de bedoeling is om al het personeel van alle toeleveranciers van forensische instituten op te nemen in die databank. Maar het is wel wenselijk – dat ben ik geheel eens met mevrouw Helder – dat alle mensen die betrokken zijn bij forensisch onderzoek van de kant van politie en OM in principe wel in die databank zitten.
Op dit moment zijn 949 van de 1249 betrokken politiemedewerkers opgenomen in de eliminatiedatabank. Er moeten er dus nog 300 in die databank worden opgenomen. Voor een aantal van hen geldt dat er gewetensbezwaren zijn. Dat mag, want op grond van artikel 11 van de Grondwet is het niet mogelijk, mensen te verplichten dat ze worden opgenomen in die eliminatiedatabank. Maar het spreekt wel voor zich dat voor de vraag of je geschikt bent om op deze manier in een bepaald onderzoek als rechercheur een rol te vervullen, bepalend is of je in die database komt. Ik heb afgesproken dat het uitdrukkelijk de bedoeling is dat iemand die zich aanmeldt voor dat werk, daarmee impliciet toestemming geeft voor het in de databank opgenomen zijn. Uitgangspunt is dan ook dat er een nieuw privacyreglement wordt samengesteld, waarin onder andere staat dat het de bedoeling is dat alle medewerkers die nog geen DNA hebben afgestaan, actief door hun eigen leidinggevende worden benaderd met de vraag of ze alsnog medewerking willen verlenen. Mocht dat niet zo zijn, dan kan het niet anders dan dat de mensen die zich niet willen laten registreren, waarvoor we op grond van de Grondwet alle respect moeten hebben, op enig moment niet meer bij deze vorm van onderzoek betrokken zullen zijn. Opname van het DNA in de eliminatiedatabank is voorwaarde voor toetreding tot deze vorm van recherche.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de procedure in het kader van het nader onderzoek doodsoorzaak minderjarigen (nodo). Op basis van het evaluatieonderzoek van PwC uit 2013 en het bericht van de betrokken organisaties is de nodo-procedure beëindigd. In de periode van november 2013 tot oktober 2014 heeft overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de betrokken ministeries en de veldpartijen over de wijze waarop in een nieuwe procedure kan worden voorzien. Vaststaat dat het NFI voldoende capaciteit heeft om meer secties aan te kunnen. Het is aan de zaaksofficier en de politie om te bepalen, wanneer een sectie nodig is. De capaciteit daarvoor is in ieder geval toereikend.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Hoe duidt de Minister het dat er in Nederland een verenigd verband van ouders is die heel serieuze zorgen hebben over de doodsoorzaak van hun kind, waarin ze zelfs niet fatsoenlijk worden gehoord? Wat gaat de Minister er concreet aan doen dat deze groep ouders wel wordt bediend in haar grote zorgen?
Minister Van der Steur: Ik neem het voorbeeld van de heer Van Oosten. Zelf heb ik met de betreffende ouders gesproken en daarbij gezien dat het enorme effect van de vroegtijdige dood van hun kind ertoe heeft geleid dat er, ondanks veel inzet, heel veel zorg is blijven liggen. Ik zie het als mijn taak als Minister van Veiligheid en Justitie – om die reden zit het slachtofferbeleid in mijn portefeuille – om juist op die terreinen een belangrijke rol te kunnen vervullen ter verbetering van de bestaande processen. Het gaat om de manier waarop de familierechercheurs optreden en om informatie voor nabestaanden over een gerechtelijke sectie. Ik zeg niet toe dat ik vandaag alles heb opgelost. Wel zeg ik toe dat mijn inzet de komende jaren zal zijn, zo mij dat gegeven is, ervoor te zorgen dat op dat soort terreinen die ongelooflijk belangrijke samenwerking met mensen die het al zo zwaar hebben, van de grond komt. Het gaat erom dat er geen onnodige ellende wordt veroorzaakt. Die samenwerking is wat mij betreft een speerpunt van beleid. Ik ken de concrete voorbeelden die mevrouw Van Toorenburg geeft niet, maar ik zal daar verder naar kijken.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik ga ervan uit dat de Minister met die stichting zal gaan praten. De situatie waarin de vraag van ouders van een overleden kind die serieuze twijfels hebben over de doodsoorzaak van hun kind ineens niet kan worden behandeld, mag niet voorkomen in ons land.
Minister Van der Steur: Het antwoord op die vraag is uiteraard ja. Ik ben het geheel eens met mevrouw Van Toorenburg dat wat zij noemt niet mag voorkomen. Het valt ook onder de eerder door mij gedane toezegging. Onderzoek dat gedaan moet worden, moet gedaan worden. We kennen allemaal het voorval van een paar maanden geleden in Noord-Holland, waarbij ouders steeds aandacht vroegen voor wat volgens hen een niet-natuurlijke doodsoorzaak van hun dochter was, waarvan later is vastgesteld dat dat inderdaad meer aandacht had moeten krijgen. Dat is typisch zo'n zaak waarvoor ik me als Minister wil inzetten: dat soort situaties mag zich niet meer voordoen. Ik noem Aandacht Doet Spreken, date overigens niet in alle gevallen aandacht vraag voor kinderen. Het is niet nodig om onbegrip bij ouders te veroorzaken.
De heer Van Oosten stelde een vraag over informatie aan nabestaanden. Zoals ik al zei, heb ik in het verleden al met diezelfde door de heer Van Oosten genoemde ouders gesproken. Ik heb gelukkig in mijn hoedanigheid als Kamerlid op een aantal terreinen iets voor hen kunnen betekenen, maar ook op een aantal terreinen niet. Zij liepen tegen de beperking van het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan. Binnenkort komt er een wetsvoorstel naar deze Kamer waarmee dat gat wordt gedicht. Slachtoffers van heel ernstige verkeersongevallen, die eigenlijk voelen als een geweldsmisdrijf maar dat naar de letter van de wet niet zijn, komen daarmee in aanmerking voor een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Samen met het NFI neem ik graag de handschoen op om die folder, waarvan de laatste versie volgens mij uit 2012 dateert, nog eens te bekijken en te verspreiden. Overigens wordt in deze folder dat specifieke probleem – er is sectie gedaan op de zoon, die is begraven door zijn familie, waarna later bleek dat zijn hersens niet aan het lichaam waren toegevoegd en om die reden niet waren begraven – uitgelegd. Maar het zou me niet verbazen als dat is gebeurd naar aanleiding van deze zaak en daarvoor nog niet was geregeld. Die toezegging krijgt de heer Van Oosten.
De heer Van Oosten (VVD): Dank voor die toezegging. Maar dan neem ik aan dat het niet alleen gaat om het actief verspreiden, maar ook om het uitdelen van die brochure. Ik denk dat het heel goed is dat de brochure wordt geactualiseerd, waarbij met name wordt gelet op inzichtelijkheid. Het gaat om heel basale kennis van iets meer dan vreselijks. Ik ben blij dat de Minister zich gaat inspannen voor actieve verspreiding van de brochure.
Minister Van der Steur: Dat zal ik doen. Ik nodig belangstellenden uit om daar samen met mij naar te kijken. Mijn insteek is namelijk dat wordt voldaan aan wat u allen wenselijk vindt. Als jou overkomt wat deze familie is overkomen en wat andere families ook is overkomen, is de animo om welke folder dan ook te lezen natuurlijk buitengewoon beperkt. Maar dan vallen we terug op het systeem van de familierechercheurs, die een heel belangrijke rol hebben vervuld bij de gang van zaken rond de MH17, maar ook eerder al rond Robert M. Ik heb bijzonder veel respect voor hun werk.
De heer Van Oosten (VVD): Waar het gaat om de suggestie van de Minister om mee te denken, mag ik refereren aan de vereniging die ik in mijn eerste termijn heb genoemd. Wellicht zou die vereniging op verzoek een bijdrage kunnen leveren aan die brochure.
Minister Van der Steur: Het spreekt voor zich dat ook van die expertise gebruik zal worden gemaakt. Ik zal dat afstemmen met het NFI.
In navolging van mijn ambtsvoorganger blijf ik staan voor kwalitatief hoogwaardig forensisch onderzoek, passend bij de efficiënte strafrechtketen die wij in Nederland hebben en waaraan we in de komende maanden heel veel zullen gaan doen. Binnen die keten moet er een sterk NFI zijn, dat meegaat met en anticipeert op de tijd, een instituut dat naast kwalitatief hoogwaardig onderzoek ook staat voor innovatie, verbetering en samenwerking met private partners en voor slimme, vernieuwende technieken waarbij de keten en de opsporing baat hebben, een instituut waar we allemaal trots op kunnen zijn, ondanks het feit dat er in het kader van de bijdrage aan de algehele bezuinigingen van het NFI een bijdrage wordt gevraagd.
De heer Recourt stelde een vraag over samenwerking met ziekenhuizen. Ik beantwoord die vraag langs de lijn van forensisch medisch onderzoek bij kinderen. Mijn ministerie financiert een uitbreiding van het team van artsen dat forensisch medisch onderzoek bij kinderen uitvoert. Daarbij gaat het om onderzoek naar fysieke mishandeling en seksueel misbruik. Ik hoef niet uit te leggen waarom we dat doen: dat is een ongelooflijk belangrijk onderwerp. Het aantal gespecialiseerde artsen van dit team bij het NFI zal worden verhoogd van drie naar vier. Het gaat weliswaar om incidentele financiering met een proefperiode van twee jaar, maar ik doe dit toch omdat bij de aanpak van kindermishandeling en seksueel misbruik een ketenbrede intensivering plaatsvindt en nodig is. Zo worden vertrouwensartsen veel beter in stelling gebracht en wordt gewerkt aan meldcodes en stroomschema's. Ik realiseer me ook dat dat heel belangrijke zaken zijn, maar dat het uiteindelijk gaat om wat er daadwerkelijk gebeurt. Dat is dan ook waarvoor ik me als Minister inzet. We steunen de intensivering van de aanpak kindermishandeling en seksueel misbruik actief. Daartoe werk ik samen met de Staatssecretaris van VWS. Deze intensivering leidt tot meer meldingen en meer vraag naar strafrechtelijk onderzoek naar fysieke kindermishandeling en seksueel misbruik. Daarom hebben politie en OM gevraagd om een betere bereikbaarheid en dekking van dit team van artsen. De uitgangspunten zoals weergegeven door de heer Recourt gelden dus, zij het dat er inderdaad meer moet worden samengewerkt. Daar wordt aan gewerkt.
De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Deze bezuiniging is een politieke keuze. Ik vind dat we de waarschuwingen van het personeel en andere experts heel serieus moeten nemen. Het is een bezuiniging van 13% op het budget die niet zonder gevolgen kan blijven voor de kwaliteit van het werk en voor de hoeveelheid werk. De SP vreest dat hierdoor meer zaken niet zullen worden opgelost. Ik vrees dat de pakkans hierdoor in ieder geval niet zal stijgen en mogelijk zelfs zal dalen. Zegt de Minister dat de kwaliteit van het werk is gegarandeerd, ondanks deze bezuiniging van 13%? Ik vind het eigenlijk niet wenselijk dat politie en OM moeten vergaderen over welke sporen er wel en niet kunnen worden opgestuurd. De voorbeelden daarvan zijn al gegeven. Ik snap dat niet alles kan, maar ik mis toch wel een visie, dus een uitgebreider idee bij de Minister wat de meest wenselijke situatie is en wat daarvoor nodig is. Dat de service level agreements, sla's, de afspraken tussen politie en OM aan de ene kant en het NFI aan de andere kant niet volledig worden uitgeput, zoals de Minister net zei, daarvan weet ik inmiddels dat dat vrij logisch is, omdat het NFI op tijd aangeeft dat geen zaken meer kunnen worden aangenomen. Dat is de reden waarom de sla's niet worden uitgeput. Dat argument van de Minister kan hij volgens mij dus niet op die manier gebruiken.
Wat de drie expertises betreft die geschrapt zouden gaan worden, is de SP er niet van overtuigd dat dat verantwoord is. Er zijn nog steeds tientallen verzoeken. Op de markt zijn die expertises niet beschikbaar, want ze zijn niet winstgevend en in het buitenland zouden er wachtlijsten zijn. Daarover horen we de Minister nog in tweede termijn. Ik vind het opvallend dat hij zegt dat we op dit punt niet te veel moeten meebesturen met het NFI, terwijl de Minister op andere punten wel meer details noemt. Als we er niet van overtuigd zijn dat het verantwoord is om die expertises te schrappen, moeten we dat daarom voorlopig niet doen.
De bezuiniging slaat vooral neer op de werkvloer: 77 mensen gaan eruit. De bezuinigingen slaan niet neer op het management: de bestuursondersteuning groeit van vijf naar acht personen. Ik heb hier een vacature voor mij liggen voor iemand met een redelijk salaris die een koers kan ontwikkelen en uitdragen, weerstanden kan overwinnen en een moeilijke boodschap kan brengen. Dat betekent dus het overbrengen van de bezuinigingsboodschap op het personeel. Ik ben daar niet heel erg blij mee. Hoe kan het dat er zo veel DNA-onderzoekers uitvliegen, te weten 13,5 fte's, terwijl DNA-onderzoek steeds belangrijker wordt?
Ik wil een VAO aanvragen.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. De belangrijkste toezegging is dat wat moet worden gedaan, kan worden gedaan. Als je die toezegging niet kunt doen, kunnen de bezuinigingen ook geen doorgang vinden. Daarbij ga ik ervan uit dat dat eveneens geldt voor de kwaliteit van het onderzoek. Ook dat moet van dezelfde hoogstaande kwaliteit blijven. Anders gaan rechtszaken verloren, worden onschuldigen wellicht veroordeeld en gaan schuldigen juist vrijuit. Kortom, het belang van het NFI is evident. We zullen daar kritisch naar blijven kijken.
De Minister heeft weinig gezegd over het personeel. Er zit een deel in het leeftijdsverloop. Mijn vraag was iets specifieker: komen personeelsleden die daar niet onder vallen, in aanmerking voor «van werk naar werk» of worden ze overgeplaatst naar de politie? Ik wil graag iets meer vlees op de botten waar het gaat om sociaal beleid.
Wat de investeringen betreft wil ik nog het volgende opmerken. Tijdens de hoorzitting bleek dat andere instituten sommige zaken veel goedkoper kunnen doen dan het NFI. Als het tegen dezelfde kwaliteit kan – dat moet natuurlijk wel worden geborgd – is het een beetje gek om te investeren in een instituut dat op het eerste gezicht vrij duur werkt. Tijdens de hoorzitting vertelde een forensisch psycholoog dat een gewone sectie in een ziekenhuis € 1.000 kost en bij het NFI € 15.000. Dat is nogal een verschil. Daar zal vast een goede verklaring voor zijn, maar die heb ik nu nog niet gehoord.
Wij gaan niet over de bedrijfsvoering. Maar ik ben het eens met de heer Van Nispen dat bij bezuinigingen eerst naar het management moet worden gekeken. Wat de concrete invulling betreft, wil ik daar van afblijven.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. In 2012 kwamen er ronkende teksten van de VVD dat er niet zou worden bezuinigd op veiligheid. Het grappige is dat die borden onlangs weer langs de weg stonden. We moeten constateren dat de VVD behoorlijk bezuinigt op veiligheid en daarmee ook onder deze Minister doorgaat. Het kan, ik snap het, maar zeg het dan gewoon! Er komt een behoorlijke bezuiniging op veiligheid. Die treft het NFI, een belangrijk instituut, in een tijd dat wij als Nederland het laagste oplossingspercentage van misdrijven hebben. We bezuinigen op hét instituut dat ervoor kan zorgen dat dat percentage stijgt. Ik vind dat pijnlijk. Ik vind het ook pijnlijk dat de Minister niet klip en klaar afstand neemt van het feit dat er geen kwantitatieve drempel mag zijn. Want die is er wel. Ik snap best dat er richtlijnen zijn, dat er afspraken worden gemaakt met politie en OM en ik snap ook nog dat er prioriteiten moeten worden gesteld, maar als er onderzoek moet worden gedaan, zal dat worden gedaan. Ik heb de Minister hierover nog geen keiharde toezegging horen geven. We zullen daarop helaas in het VAO terug moeten komen.
Ik eindig met iets aardigs en oprechts: goed dat de Minister – zo kennen we hem ook – zich opnieuw wil verhouden tot de slachtoffergroepen. Hij is daarin altijd even betrokken. Wij moedigen hem daarbij aan.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik heb zelfs antwoord gekregen op een vraag die ik niet heb gesteld. Mijn fractie had namelijk niet gevraagd hóe de uitbesteding door het NFI plaatsvindt, want ze wil geen uitbesteding om zo een taakstelling te halen. Dat is namelijk wel het onderwerp van dit algemeen overleg. Ik heb letterlijk gezegd dat de PVV niet wil dat er op het NFI wordt bezuinigd. Dat laat onverlet dat concurrentie door kleinere partijen op deelgebieden akkoord is, maar dat is om elkaar scherp te houden. Dat gaat over het kwaliteitsniveau en niet over het halen van een taakstelling. Het standpunt van mijn fractie ten aanzien van bescherming van de kleine deelgebieden verandert niet. De door mij in eerste termijn genoemde deelgebieden moeten bij het NFI blijven.
Dank voor de toezegging ten aanzien van het nieuwe beleid rond de eliminatiedatabank. De Minister is het namelijk met de PVV eens dat zo spoedig mogelijk moet blijken dat het gevonden profiel van de mogelijke dader is en niet van een rechercheur die ter plaatse is geweest. Desondanks blijft mijn fractie graag op de hoogte van de voortgang van de opname van de nog resterende opsporingsambtenaren in deze databank. Kan de Minister dat blijven melden in de voortgangsrapportage?
Dank voor de toezegging voor een brief over de wijze waarop opsporingsindicaties worden ontdekt, bijvoorbeeld bij mogelijke zelfmoord. Alleen dan kan en moet namelijk worden besloten tot vervolgonderzoek in het kader van opsporing van een strafbaar feit. Ik kan de inhoud van de brief nog niet beoordelen, maar vooralsnog ben ik blij met de toezegging.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. De Minister zegt: wat moet worden gedaan, kan worden gedaan. Tegelijkertijd schrijft hij wel in zijn brief dat het NFI de taakstelling heeft aangegrepen om vanuit de missie te kijken naar de kerntaken van de organisatie en naar de inrichting en de uitvoering daarvan. Naar aanleiding van de hoorzitting constateer ik dat dat kennelijk niet is gebeurd in overleg met de behoeftestellers, met name OM en politie. Daar leven namelijk wel degelijk nog zorgen over het verdwijnen van de kleine specialismen. Verder zijn er zorgen over minder zaken die worden ingestuurd. Want natuurlijk kan de Minister makkelijk zeggen dat wat moet worden gedaan kan worden gedaan, maar dat hangt er wel vanaf hoe veel er kan worden ingestuurd en van de vraag of er wachtlijsten ontstaan. Er zijn zorgen omdat het NFI al aan het afschalen is, terwijl de politie nog niet kan opschalen. Wat dat betreft heeft de Minister onze zorgen niet weggenomen.
Hoorde ik de Minister zeggen dat in het functieprofiel van rechercheurs en forensische specialisten bij de politie verplicht zal worden opgenomen dat ze DNA afstaan? Zo ja, dan vraag ik hem of dit wel EVRM-proof is.
De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Het is plezierig om vast te stellen dat de Minister afspraken gaat maken, althans zich daarvoor zal inspannen, over de werkverdeling tussen NFI en derde aanbieders. Ik had wel gevraagd naar onderlinge prijsverhoudingen, voor zover daarover iets te melden valt. De Minister gaf in zijn beantwoording ook aan dat hij in zijn toenmalige functie als Kamerlid vragen heeft gesteld over de kwaliteit van lijkschouwers en het afnemen van urineonderzoeken et cetera. Die vragen herinner ik mij heel goed, want die heb ik samen met hem gesteld. Ik zou wel geïnteresseerd zijn in het antwoord op die vragen. Als het nu niet kan, dan wellicht op een later moment. Hoe gaan we organiseren dat verschillen tussen regio's waar het gaat om het afnemen van urineonderzoeken of andersoortige onderzoeken kunnen worden weggenomen? Dat leidt er namelijk toe dat in de ene regio wellicht wel een bepaald onderzoek wordt uitgevoerd en in een andere regio niet.
Ik ben erg content met de toezegging van de Minister, zich in te zetten voor een actieve verspreiding van de brochure waarover we het zo-even hadden.
Minister Van der Steur: Voorzitter. Ik vind het jammer dat ik de zorgen van een aantal leden niet heb kunnen wegnemen. Toch is het goed dat ik als Minister en via mij het NFI scherp worden gehouden ten aanzien van de taken waarvoor we staan. Ik proef die zorg bij PvdA en VVD. Ik denk dat het goed is dat we de komende jaren gezamenlijk blijven optrekken. Het is goed dat de Kamer als vertolker van die zorgen blijft optreden.
Anders dan de heer Van Nispen veronderstelt, wordt de kwaliteit van het werk gegarandeerd. Anders zou ik hier als Minister niet kunnen zitten. Verder is het niet zo dat nu prioriteiten worden gesteld als gevolg van de taakstelling die er ligt. Prioritering was altijd al noodzakelijk, ook voor 2010, toen begonnen werd met de bezuinigingsoperatie binnen de rijksoverheid, noodzakelijk. We komen dus niet uit een forensisch luilekkerland, waarbij iedereen van alles kon insturen dat vervolgens werd onderzocht. Ook voor 2010 moesten er al keuzes worden gemaakt en werd al van politie en OM verwacht dat ze keuzes zouden maken als het gaat om prioritering. De suggestie dat dat nu ineens is ingesteld, is dus niet juist.
De heer Van Nispen (SP): De Minister zegt nu dat ik iets heb gezegd wat ik niet heb gezegd. Ik heb niet gesuggereerd dat pas na deze bezuinigingen prioriteiten zijn gesteld of keuzes zijn gemaakt. Natuurlijk gebeurde dat altijd al. Maar wordt dat minder door deze bezuinigingen? Nee, natuurlijk niet. De Minister zegt net dat de kwaliteit is gegarandeerd, maar hoe zit het met de hoeveelheid? Mogen politie en OM in de toekomst meer sporen insturen dan op dit moment? Gaan we bepaalde zaken niet meer doen, komen er wachtlijsten? Die zorgen heeft de Minister niet kunnen wegnemen.
Minister Van der Steur: Dan moet ik toch herhalen wat ik al heb gezegd. Ik kan de zorgen alleen maar wegnemen door de feiten te noemen, wat ik overigens al heb gedaan. Ik heb de heer Van Nispen wat dat betreft niet kunnen overtuigen en daarom zal ik het wat preciezer doen. In 2011 en 2012, toen er nog geen sprake was van deze taakstelling, was de productie van het NFI respectievelijk 52.200 en 55.400. In 2013, het eerste jaar met een taakstelling, steeg de productie met ruim 5.000 naar 60.900 en in 2014 – exclusief de MH17-werkzaamheden, die enorm veel capaciteit vergden – was de productie 56.400. Met andere woorden: ondanks de taakstelling is in 2013 en 2014 meer opgeleverd dan voor de taakstelling in 2011 en 2012.
Vervolgens vroeg de heer Van Nispen of er wachtlijsten ontstaan. Het antwoord op die overigens goede vraag is nee. Als gevolg van het MH17-onderzoek is er enige vertraging opgetreden, maar de facto is er geen vertraging opgetreden in het verwerken van de productie. Ik kan niet anders dan op basis van die feiten tegen de heer Van Nispen zeggen dat hij zich op dat punt geen zorgen hoeft te maken.
De heer Van Nispen (SP): De feiten zijn dat er nog harde klappen gaan vallen. Er was al begonnen met bezuinigen. Natuurlijk begin je met efficiency en een slimmere organisatie, maar er gaan nog miljoenen aan bezuinigingen aankomen. In die zin ben ik bezorgd over de toekomst. Ik heb de Minister gevraagd om een visie. Vinden we het wenselijk dat politie en OM moeten gaan vergaderen over welke sporen van welke overvallen er wel en niet kunnen worden opgestuurd? Nu probeert de Minister ons te overtuigen, maar wat mij betreft is hij daar niet in geslaagd. Kan hij op een later moment met een visie komen?
Minister Van der Steur: Ik kan de heer Van Nispen niet anders overtuigen dan op basis van de feiten. Als dat niet voldoende is, neem ik daar kennis van. Dit debat wordt voortgezet en daar heb ik alle vertrouwen in. Ik zal de heer Van Nispen en anderen dan weer van de feiten op de hoogte stellen, waarna het aan hen is om conclusies te trekken. Meer kan ik er niet van maken.
Ik heb nog geen antwoord op de vraag over de wachtlijsten bij andere instituten. Die vraag zal ik daarom later schriftelijk beantwoorden.
Ik heb de heer Recourt klaarblijkelijk onvoldoende beantwoord op zijn vraag over het personeel. Dat doe ik graag alsnog. In principe zal een groot deel van de bezuinigingen die plaatsvinden op het personeel worden uitgevoerd door leeftijdsontslag. Daar zitten dus de minste problemen. Maar er zal ook sprake zijn van het schrappen van arbeidsplaatsen. De verwachting is dat dat deels zal worden ingevuld door mensen die vrijwillig vertrekken en door het niet verlengen van tijdelijke contracten. Dit alles bovenop de mensen die vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zullen uittreden. Voor de overigen geldt dat zij van werk naar werk zullen worden begeleid volgens het sociaal flankerend beleid voor de sector Rijk. Daarnaast wordt onder andere met de politie bekeken of deze mensen in aanmerking kunnen komen voor een functie binnen die organisatie, nu ook een deel van het werk overgaat naar de politie. Dat spreekt voor zich.
De heer Van Nispen vroeg hoe het zit met de managementstructuur. In de nieuwe organisatie van het NFI wordt de managementstructuur veranderd van een afdelingsstructuur naar een divisiestructuur. Dat betekent dat de bestaande laag van plaatsvervangende en niet-plaatsvervangende afdelingshoofden zal worden teruggebracht van zeventien naar vijf divisiehoofden. Er is dus wel degelijk sprake van een structurele wijziging van het management, in tegenspraak met wat de heer Van Nispen dacht. Het resultaat daarvan is dat binnen de divisies sprake zal zijn van robuuste teams. Maar – nu komt het; op dit punt kan de heer Van Nispen kritisch zijn – het schrappen van de afdelingshoofdfuncties en het openen van de functie van divisiehoofd leidt er wel toe dat financieel gezien de zaken worden gecompenseerd. Ondanks dat er veel minder mensen zijn, zijn de functies wel zwaarder geworden. Daar zit een prijskaartje aan. Ik zal overigens bij het NFI aandringen op zorgvuldigheid bij het veranderproces, juist omdat het een kennisorganisatie is. Die kennis moet op peil blijven.
Onder anderen de heer Van Nispen heeft gevraagd of ik kan garanderen dat er goede afspraken zijn met de andere instituten. Ik heb al gezegd dat ik de Kamer daarover nader schriftelijk zal informeren. Het NFI zal het werk zal blijven doen totdat is voorzien in een alternatief. Daarbij zullen ook afspraken worden gemaakt over de levertijden. Ik neem aan dat ik de Kamer voor het zomerreces kan informeren. Als het eerder kan, zal ik dat eerder doen.
De heren Recourt en Van Oosten stelden een vraag over het prijsverschil. Er is prijsverschil tussen het NFI en andere aanbieders van forensisch onderzoek. Die andere partijen zijn niet automatisch goedkoper. Als het gaat om een prijsverschil op het gebied van secties, komt dit door het verschil tussen een gerechtelijke sectie en een klinische sectie, obductie genoemd. Mijn informatie is dat daarbij verschillende handelingen worden verricht; dat verklaart het prijsverschil. Gerechtelijke secties zijn uitgebreider en worden veel uitgebreider gerapporteerd, omdat het doel van de sectie niet is de droge vaststelling van de doodsoorzaak, maar de droge vaststelling van de doodsoorzaak, in combinatie met strafrechtelijk materiaal dat nodig is om tot een veroordeling te kunnen leiden. Dat is een heel ander doel dan waarom het in een ziekenhuis gebeurt. Dat wil overigens niet zeggen dat het niet goed zou zijn als ziekenhuizen dat werk zouden kunnen doen, maar de vraag is of ze aan de gestelde eisen kunnen voldoen. Het uurtarief van een patholoog verschilt in beide gevallen nauwelijks, zo is mijn informatie.
Mevrouw Van Toorenburg heeft op de haar bekende wijze, dus zeer overtuigend, aandacht gevraagd voor de rol van het NFI en de bezuinigingen op veiligheid. De bezuinigingen op veiligheid zijn geen nieuw fenomeen. Zelfs haar partij heeft daar ook ideeën en gedachten over geformuleerd, destijds nog samen met mijn partij. Mevrouw Van Toorenburg gaf aan dat Nederland het laagste oplossingspercentage van misdrijven zou hebben. Voor een deel is dat waar, maar voor een groot deel is dat gelukkig niet waar, omdat er met name in de afgelopen drie jaar dankzij mijn ambtsvoorganger op een aantal terreinen een enorme inzet is geweest, die heeft geleid tot een spectaculaire stijging van het oplossingspercentage en een daling van het aantal misdrijven. Dat gaat onder andere om roofovervallen en inbraken. Er zijn veel meer mensen opgepakt, waardoor de animo voor het plegen van misdrijven gelukkig enorm is afgenomen. Ook mevrouw Van Toorenburg ziet in dat de veiligheidsagenda altijd leidend is voor het werk van het NFI. Ik dank haar voor de aanmoediging die zij doet op het gebied van slachtofferbeleid. Ik hoop dat ik de samenwerking met haar die ik had als Kamerlid kan voortzetten als Minister.
Ik heb goede nota genomen van de opmerking van mevrouw Helder dat zij de bezuinigingen op het NFI onwenselijk vindt. Ik kan daar niet aan tegemoet komen vanwege de situatie van 's rijks financiën. Ik ben blij dat zij blij is met de door mij gedane toezeggingen. Onnatuurlijk overlijden wordt gemeld aan het OM als het gaat om euthanasie, om ongevallen, om misdrijven en om het onverklaard overlijden. In die gevallen is standaard geen sectie nodig, maar dat moet wel plaatsvinden als sprake is van een strafrechtelijk belang. De kern is dat er zorgen bestaan of in alle gevallen voldoende expertise aanwezig is bij degenen die de eerste vaststelling doen dat er een overlijden heeft plaatsgevonden. Met name gaat het daarbij om de bepaling of het een verklaard of een onverklaard overlijden is. Steeds vaker wordt er een MRI- of een CT-scan gebruikt zonder sectie om de doodsoorzaak vast te stellen, dan wel om vast te stellen of sectie noodzakelijk is. Dat aspect is door het NFI in het verleden nadrukkelijk onder de aandacht gebracht.
De heer Van Oosten (VVD): Kan de Minister ernaar streven om de regionale verschillen die wij samen hebben geconstateerd als het gaat om het afnemen van testen en onderzoeken na overlijdens, te marginaliseren?
Minister Van der Steur: Uiteraard is dat mijn intentie. Maar dat valt niet alleen onder mijn bevoegdheid, maar ook onder die van mijn collega van VWS. Ik ben het geheel met u eens dat er geen verschillen mogen zijn op het prangende punt van ontdekking van een misdrijf.
In reactie op mevrouw Berndsen merk ik op dat ik goede nota heb genomen van de zorgen, die ik leidend zal laten zijn in mijn beleid.
Mevrouw Helder (PVV): Nu de Minister overgaat naar de vragen van collega Berndsen, ga ik ervan uit dat hij mijn vraag onbeantwoord laat of hij bereid is om de voortgang van de opname van opsporingsambtenaren in de DNA-eliminatiedatabank aan de Kamer te blijven meedelen.
Minister Van der Steur: Ja, mevrouw Helder heeft helemaal gelijk. Ik dacht dat ik helder had geknikt, maar ik zal het ook zeggen: ik zal dat meenemen in de voortgangsrapportage, ook omdat het van belang is voor het werk van het NFI en andere instituten.
In antwoord op een vraag van mevrouw Berndsen hierover: ja en nee. Ja, het is absoluut wenselijk dat alle rechercheurs die actief zijn op het gebied van forensisch onderzoek in de DNA-eliminatiedatabank zijn opgenomen. Nee, dat betekent niet dat deze Minister en de mensen die voor hem werken vergeten dat er ook zoiets is als artikel 11 Grondwet. Dat is een lastig dilemma, waarmee wij te werken hebben. Maar een ding is zeker: het streven is erop gericht dat alle mensen die werken met forensisch materiaal in die eliminatiedatabank zijn opgenomen. Zo niet, dan kunnen daar heel vervelende problemen uit voortvloeien.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Met de wenselijkheid ben ik het natuurlijk eens. Maar ik merk dat de Minister nu toch wat voorzichtiger bewoordingen gebruikt dan zo-even. Toen hoorde ik hem toch echt wel zeggen dat het min of meer verplicht zou worden gesteld voor de functie. Ik ben blij dat hij daar afstand van neemt, want anders wil ik echt horen of deze stellingname wel EVRM-proof is.
Minister Van der Steur: Ik zal herhalen wat ik gezegd heb. Het is onwenselijk dat iemand die met forensisch materiaal in aanraking komt niet in de eliminatiebank is opgenomen. Verder accepteren wij ook dat we artikel 11 Grondwet hebben, ten gevolge waarvan er geen verplichting kan worden gesteld om wangslijmvlies af te geven. Binnen dat spanningsveld opereren we. Als er een keuze is tussen twee rechercheurs die allebei even goed zijn, waarbij de een wel bereid is en de ander niet, dan is het verder aan de organisatie om daarin keuzes te maken. Maar als het andersom is, dus dat je een rechercheur kunt vinden die om principiële redenen weigert zijn wangslijmvlies af te geven, gedekt door de Grondwet, dan ga ik ervan uit dat die keuze langs die lijnen zal worden gemaakt. Het is niet praktisch, maar het kan niet anders.
De voorzitter: De volgende toezeggingen zijn gedaan.
− De Minister zal de Kamer nader informeren over zijn rondgang door Zuid-Nederland inzake de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen en over de maximering van het aantal zaken.
− De Minister zal de Kamer nader informeren over de wachtlijsten bij andere instituten.
− De Minister zal de Kamer voor het zomerreces informeren over het onderzoek naar de slachtoffergesprekken.
− De Kamer wordt in de voortgangsrapportage geïnformeerd over de verdere opname van rechercheurs in de DNA-eliminatiedatabank.
Mevrouw Helder (PVV): De laatste toezegging klopt. Als de derde toezegging klopt, betekent dat dat er ook een vijfde toezegging is gedaan: voor het zomerreces informeert de Minister de Kamer over het basiscurriculum van de geneeskunde. Daarin moet meer aandacht komen voor het forensisch aspect. In dezelfde brief wordt meegenomen wat mijn fractie heeft gevraagd, namelijk of kan worden bekeken hoe opsporingsindicaties worden ontdekt bij het achterhalen van een al dan niet natuurlijke doodsoorzaak.
Minister Van der Steur: Dat is juist. Wat mevrouw Helder zegt, vervangt een eerdere conclusie, want over de slachtoffers hoef ik geen brief te sturen, dat is een ongoing proces, ook in het kader van het AO slachtofferbeleid dat ik met de Kamer zal voeren. In het laatste punt zal ik de vraag van de heer Van Oosten meenemen over de brochure over gerechtelijke secties. Ik zal daar verslag van doen.
De voorzitter: Hartelijk dank, mevrouw Helder en de Minister, voor deze toevoeging. In het verslag zal nog worden uitgezocht hoe de toezeggingen precies luiden; de leden zullen daar schriftelijk over geïnformeerd worden.
De heer Van Nispen (SP): Ik wil nog even zeker hebben dat de wachtlijsten bij de andere instituten niet alleen gaan over de particuliere aanbieders in Nederland, maar ook over die in het buitenland.
Minister Van der Steur: Die informatie gaat over de drie specifieke gebieden waarvan het NFI voornemens is daarvan afscheid te nemen en te kijken of het een realistische opvatting is om daarvoor waar dan ook vandaan vervanging te hebben.
De voorzitter: Zoals gezegd krijgen de leden deze vier toezeggingen nog op papier. We zien elkaar tijdens het VAO, waarbij de heer Van Nispen de eerste spreker is.
Hartelijk dank voor uw aanwezigheid.
Sluiting 12.45 uur.