Kamerstuk 29628-349

Verslag van een algemeen overleg

Politie


Nr. 349 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 28 december 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 22 november 2012 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over politieonderwerpen.

(de volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Jadnanansing/Berndsen

Griffier: Nava

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Jadnanansing, Bontes, Kooiman, Berndsen, Dijkhoff, Oskam, Marcouch en Van der Staaij

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 10.00 uur

De voorzitter: Ik heet de minister en zijn ambtenaren, het publiek en mijn geachte collega's van harte welkom. Vandaag is aan de orde het algemeen overleg Politieonderwerpen. De spreektijden zijn zeven minuten per persoon, er is gelegenheid voor twee interrupties in de eerste termijn.

Als eerste is het woord aan de heer Bontes van de PVV.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Het eerste agendapunt dat ik kort zal behandelen, is het boek van Cyrille Fijnaut met daarin tal van aanbevelingen en een kritische analyse. Dit boek raakt heel veel agendapunten. Opvallend is de gedetailleerde beschrijving van de geschiedenis van de Nederlandse politie. Daaraan zie je dat bijvoorbeeld in de Politiewet van 1957, ook wel de «ijzeren politiewet» genoemd, het dualisme tussen gezag en beheer, tussen opsporing en openbare orde en veiligheid, ingebakken zat. Het lukte pas in 1993 om die Politiewet te veranderen. Men heeft er dus vele jaren over gedaan om die Politiewet te kunnen veranderen, omdat een en ander democratisch zwaar geborgd was. De Politiewet van 1993 met de regiovorming bevatte ook waarborgen, maar ook omissies. Een belangrijke omissie had betrekking op het ontbreken van de democratische inbedding van het regionaal beheerscollege voor de politie. Er was namelijk geen regionaal gekozen orgaan dat dit college kon controleren. Dat werd ervaren als een democratisch gat. Dat was een van de redenen om over te gaan tot een nationaal model.

Dat nationale model ligt nu voor en bevat twee belangrijke doelstellingen. De eerste is de vergroting van de slagvaardigheid van de politie. Met het boek van Cyrille Fijnaut in gedachten moet ik dat nog zien. Ik kom daar later op terug. De tweede doelstelling is de versterking van de democratische inbedding op landelijk en lokaal niveau. Als er iets is wat ik niet terugzie, is het die democratische inbedding op landelijk niveau. Hoe kom ik daarop? De politie krijgt de vorm van een rechtspersoon, een soort zelfstandig bestuursorgaan (zbo), een hybride organisatie. Daarvoor wordt de term «sui generis», enig in zijn soort, gebruikt. Een term uit de sociologie. Dat maakt het juist zo riskant. Als daar niet de goede democratische controle op zit, met name van de Tweede Kamer, maak ik mij grote zorgen. Dat wordt ook opgetekend in het boek van Cyrille Fijnaut.

We hebben een briefing gehad van de Algemene Rekenkamer. De directeur daarvan maakt zich ernstig zorgen over het feit dat niet alleen de Algemene Rekenkamer buiten spel komt te staan bij het toezicht op die nieuwe politieorganisatie, maar ook de Tweede Kamer. De begroting en de verantwoording van die politie zijn geen integraal onderdeel van de begroting en verantwoording van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het budgetrecht van de Tweede Kamer wordt uitgehold, sterker nog: dat is niet eens aanwezig. Moet u zich eens voorstellen: we vechten ons bijna dood in Europa om onze soevereiniteit te behouden, met name omdat het budgetrecht hier nooit vandaan gehaald zal mogen worden. En wat gebeurt er? Bij de nationale politie verliest de Tweede Kamer het budgetrecht. Zij wordt buitenspel gezet. Er is onvoldoende toezicht op die politie.

De ijzeren politiewet van 1957 en de wet van 1993 waren dualistisch. De verdeling van de machtsblokken was heel nadrukkelijk beschreven. En wat zie je nu? Alles komt bij één persoon te liggen. Alle macht is geconcentreerd bij de minister van Veiligheid en Justitie en de democratische controle neemt af. Ik vind dat echt een onverstandige richting. Ik vind het geen goede zet. Het moet gerepareerd worden en ik zal erop terugkomen hoe het gerepareerd zal moeten worden. In mijn schriftelijke inbreng heb ik al opgetekend dat hier een groot risico aan zit.

Los van de ontbrekende democratische controle kun je veel kritische kanttekeningen plaatsen bij de manier waarop die landelijke politie straks gaat werken. Reeds voordat het boek van Fijnaut er was, heb ik al aangegeven dat de veiligheidsregio's en de nieuwe regionale eenheden niet congruent zijn. Daarmee lopen we een groot veiligheidsrisico. Dat grote risico wordt tien keer beschreven in dit boek.

De heer Van der Staaij (SGP): De wetsbehandeling hebben wij al ruimschoots achter de rug. Is de heer Bontes nu forse zelfkritiek aan het leveren? Vindt hij dat hij zelf heeft zitten slapen bij de wetsbehandeling en dat er nu toch wat punten naar boven zijn gekomen? Hoe moet ik dat precies plaatsen?

De heer Bontes (PVV): Ik zal daar open en eerlijk over zijn. Ik ben de nieuwe woordvoerder. Rond de verkiezingsperiode heb ik het tijdelijk waargenomen, maar ik ben de nieuwe woordvoerder en ik heb mij moeten verdiepen in de stukken. Ik heb bijna 30 jaar ervaring in de politieorganisatie en de veiligheidsregio. Ik baseer mij niet alleen op de stukken van Fijnaut. Ik baseer mij ook op mijn eigen observaties en de observaties van de Algemene Rekenkamer. Ik ben niet bij het wetgevingsproces betrokken geweest, maar achteraf analyserend moet ik zeggen dat het erdoorheen gejast is. De Kamer heeft zich daarbij naar mijn mening te zeer laten meeslepen. Bij het wetgevingsproces rond andere wetten hebben wij ons mee laten slepen en is het erdoorheen gejast. Gezien de bestaande omissies, zowel op het gebied van de democratische controle en de staatkundige inbedding als op het gebied van de operatie en de cultuur, stel ik voor om de geplande invoering per 1 januari 2013 op te schorten en er nog eens goed naar te kijken.

Mevrouw Berndsen (D66): Dit antwoord van de heer Bontes is mij toch iets te gemakkelijk. De heer Bontes is geen nieuw Kamerlid en zat de vorige periode ook al in de Kamer. Juist met zijn achtergrond had je mogen verwachten dat hij had meegekeken bij de totstandkoming van dit hele wetsvoorstel. Maar goed, wij krijgen nog de behandeling van de veegwet. Ik wacht het amendement in dezen van de heer Bontes af.

De heer Bontes (PVV): Ja, ik dien hierover zeker een motie in bij de begrotingsbehandeling en kom met meerdere amendementen op de veegwet. Het verwijt dat ik had kunnen meekijken, vind ik een beetje kinderachtig. Ik ben geen woordvoerder geweest. Nu verdiep ik mij in de stukken en heb ik er ook zeggenschap over. En dan zie ik dat dit proces te snel is verlopen. Er zitten grote omissies in. Ik heb bijvoorbeeld de veiligheidsregio genoemd. Mevrouw Berndsen weet als korpschef als geen ander wat de risico's kunnen zijn bij een grote ramp, als de veiligheidsregio niet aansluit bij de politieorganisatie in het geval van een opschaling naar GRIP-3, GRIP-4. Wat gaat er gebeuren? Niemand die het weet. Ook de minister niet, die heel zelfverzekerd uitstraalt dat het allemaal goed komt. Hij weet echt niet of het goed komt. De politiële profilering van de Diensten Stadstoezicht is niet geregeld. Er ontstaan een soort gemeentelijke politieorganisaties. Er is geen inbedding in de Politiewet. Hoe ziet de sturing op dat soort organisaties eruit? Krijgen we weer een Rijkspolitie en een Gemeentepolitie? Dat vraagstuk is onbeantwoord. Er wordt heel stoer gezegd dat er robuuste teams komen, van 60 fte. Van 60 fte moet je de noodhulp, de evenementen, de wijkzorg, het recherchewerk, de intake en service doen. Wat blijft daarvan over? Dat wordt een robuust team genoemd. Die hele opbouw doet mij denken aan de basiseenheden van 1993. Die werkten niet en toen kwamen er wijkteams. Toen kwam de procesorganisatie. Dan zijn we terug bij af. Ik zie de verbetering niet. Ik zie een tekentafelmodel. Wat de cultuur en de operatie betreft zie ik geen enkele verbetering. Ik zie verwarring over de rol van de korpsbeheerder, de rol van de chefs van de regionale eenheden. Ook over de rol van de landelijke specialistische eenheden is totale onduidelijkheid. Je kunt zeggen dat dit in het wetgevingsproces besproken had moeten worden. Dat had inderdaad gemoeten, maar het is niet gebeurd. Dus moeten we alles op alles zetten om te repareren wat nog te repareren valt. Ik doe een beroep op mijn collega's. Laat die datum van 1 januari niet heilig zijn. Denk na over reparatie en kijk naar de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer die bijna paniekerig zijn. De Rekenkamer zegt: mensen, laat je alsjeblieft niet ringeloren, pak je democratische verantwoordelijkheid.

Mevrouw Berndsen (D66): Laat ik eerst even duidelijk maken dat ik geen korpschef meer ben maar parlementariër. Ik ga met de heer Bontes geen discussie aan over de vraag of het werkt. Ik kan er tegenoverstellen dat een robuust team van 60 fte wel degelijk zijn eigen broek kan ophouden. Daar gaat het nu niet om.

De heer Bontes (PVV): Daar gaat het wel om.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik vind het echt te gemakkelijk dat de heer Bontes zegt dat die datum moet worden opgeschoven. Daarmee doe je de hele politieorganisatie namelijk absoluut geen goed. Ik ga hier niet de minister verdedigen, maar ik heb wel hart voor de politieorganisatie. Ik zou dat een buitengewoon slechte maatregel vinden.

De heer Bontes (PVV): De politieorganisatie pikt dit ook niet. De bonden zijn afgehaakt. Er is onrust, onvrede in de wijkteams. Men vraagt zich af: wat gaat dit voor mij betekenen? De hele politieorganisatie leeft in onvrede met dit plan. Ik denk eerder dat degenen die het echte werk moeten doen, de uitvoerenden, blij zijn als er meer tijd wordt genomen om het beter te regelen. Ik heb ook hart voor de politieorganisatie en juist daarom zeg ik: mensen, we zitten op een doodlopend spoor, we zijn aan het kappen in de verkeerde jungle. We maken op dit moment cruciale fouten. Ik constateer – u hebt gelijk: achteraf – dat het cruciale fouten bevat. Niet zozeer als politicus maar als man met hart voor de politiezaak zeg ik: trap op de noodrem, dit gaat fout. Het gaat gewoon fout, daar kun je op wachten.

De voorzitter: Mijnheer Bontes, u vervolgt uw betoog.

De heer Bontes (PVV): Ik vervolg mijn betoog. Er zijn veel omissies. Er wordt niet gesproken over de Dienst Stadstoezicht, de operaties, de cultuur, de veiligheidsregio's die niet congruent zijn, de aansturing van de hele organisatie. Er ontstaat nu een democratisch gat en de Tweede Kamer wordt buitenspel gezet. Ook de Algemene Rekenkamer is buitenspel gezet. Er is geen controle op de politie en bij rampen kan het absoluut fout gaan. Ik benadruk dat ik geen enkele verantwoordelijkheid neem als het dadelijk fout gaat. Ik doe een dringend beroep om op de noodrem te trappen. De PVV is een voorstander van de nationale politie, natuurlijk. De versnippering moet worden opgelost, maar nu zijn we echt aan het kappen in de verkeerde jungle. Mensen, geloof me, dit gaan fout.

Hiermee is het boek van Fijnaut besproken. Ik deel de kritiek van Fijnaut, maar ik oordeel niet alleen kritisch op basis van zijn boek maar ook op basis van het oordeel van de Algemene Rekenkamer en mijn eigen observaties. Ik heb bij de politie drie, vier grote reorganisaties meegemaakt. Ik maak mij ook grote zorgen op basis van die observaties. De minister weet hoe de grote reorganisatie in Rotterdam-Rijnmond rond 2000 toch fout liep en welke reparaties nodig waren om het enigszins in goede banen te leiden. De minister was toen korpsbeheerder.

De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.

De heer Bontes (PVV): Ik heb nog acht agendapunten die ik wil behandelen. Dat wordt lastig dan.

Mijn volgende punt betreft de getraumatiseerde agenten. Het is goed dat voor hen wat geregeld is. Je moet echter ook aan de voorkant wat gaan doen. Er worden weerbaarheidstrainingen opgezet. Hoe is de voortgang? Wat is er opgeleid? Hoe is de tevredenheid daarover? Is het geborgd? Ik heb namelijk begrepen dat de programmamanager van die weerbaarheidstrainingen moest vertrekken. Is er gezorgd voor continuïteit?

In het Jaarverslag Nederlandse Politie wordt bijna getoverd met cijfers. Ik wil eens een keer een duidelijk overzicht, het liefst voor de begrotingsbehandeling. Hoe hoog is de aangiftebereidheid? Hoeveel aangiftes komen er daadwerkelijk binnen? Ik wil niet alleen weten wat de pakkans is maar wat het oplossingspercentage is. Hoe vaak wordt er nu echt succesvol vervolgd? Ik vraag de minister om de echter cijfers nu eens op een rijtje te zetten. Teksten als «we pakken de jeugdproblematiek, de jeugdbendes aan» zijn te algemeen. Ik wil resultaat zien. Dan kan ik die cijfers meenemen bij de begrotingsbehandeling.

Het Evaluatierapport bestuurlijke strafbeschikking is oké. Het is prima dat die efficiëntie wordt benut, maar ik koppel hier wel het grote verhaal van de gemeentepolitie aan, die ontstaat met de Diensten Stadstoezicht. Hoe is die borging in die nieuwe politiewet? Die is er niet.

Dan kom ik bij het Nederlandse politieonderwijs. Nog steeds moeten aspiranten het hele land doorreizen om examen te doen. Dat kost veel reistijd en levert veel plannings- en coördinatieproblemen op. Die tijd gaat af van de tijd die beschikbaar is voor de inzetbaarheid. Is dat inmiddels allemaal opgelost? Of hoe gaat de minister dat oplossen?

Gaat het bij het rapport van Defence for Children om kinderen, jeugdigen of minderjarigen die in verzekering zijn gesteld? Die moeten een Nintendo of televisie op hun cel hebben. Dat vind ik een beetje slap beleid. Ik kan het ook niet plaatsen. Wil je namelijk als minderjarige in verzekering worden gesteld, dan heb je te maken met zware delicten, met de Facebookmoord, met afrekeningen en groepsverkrachtingen. Moet er dan een Nintendo in een cel zijn? In vergelijking met deze grote nummers op het gebied van recherche, opsporing en noodhulp, is dit klein bier.

Wat de operationele sterkte betreft, is het altijd weer een wirwar van wie we wel en wie we niet meetellen. De politie krijgt nu een pistool. Kan de minister mij vertellen hoeveel nieuwe dienstpistolen hij gaat aanschaffen? Dan heb ik enigszins zicht op de operationele sterkte van de politie.

De voorzitter: U bent ver over uw tijd.

De heer Bontes (PVV): Ik ben ook bijna klaar.

De voorzitter: U krijgt nog één zin. U bent drie minuten over uw tijd heen.

De heer Bontes (PVV): Nog één zin, over het verzuimpercentage van de politie. Ik heb begrepen dat het verzuimpercentage van 11% waar RTL mee kwam, een misverstand was. Het is 5% à 6%, net iets meer dan het gemiddelde. Dat is ook logisch als je in de frontlijn werkt en met geweld te maken hebt. Ik vind het wel slecht dat de woordvoerder van de politie die foute cijfers naar voren heeft kunnen brengen. Daarmee is weer volstrekt onnodige schade aan de politieorganisatie toegebracht. Wees daar nu eens zorgvuldig mee. De beeldvorming is gecreëerd en dan loop je achter de feiten aan om het weer te repareren. Graag een reactie van de minister op mijn hele betoog.

De voorzitter: De heer Bontes heeft zijn spreektijd met drie minuten overschreden. Ik verzoek de leden om de spreektijd van zeven minuten in acht te nemen.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Er is wat rumoer, want het blijkt dat het ontzettend lastig is om het in zeven minuten te doen. Er stond ontzettend veel op de agenda en het gaat wel over heel belangrijke onderwerpen. Heel veel van die onderwerpen staan niet op het lijstje. Ik heb een enorm pak papier met allerlei rapporten en brieven bij mij die ik van de minister heb ontvangen.

De meeste zorgen bestaan over de nationale politie. In de Eerste Kamer is daar een heel debat over geweest. Er is een veegwet naar de Tweede Kamer gestuurd waarop zij al heeft gereageerd. Wij wachten echter nog op de antwoorden. De wet over de nationale politie treedt in werking per 1 januari 2013 – dat is het al bijna – en de Tweede Kamer moet daar nog over spreken. Wanneer kunnen wij de wet en het inrichtingsplan dan behandelen? Attje Kuiken heeft destijds met de SP gevraagd om dat inrichtingsplan. Dat is alweer maanden geleden en wij hebben het nog steeds niet. Ook zou ik graag de reactie van de bonden op dat inrichtingsplan willen bespreken voordat de nationale politie per 1 januari aanstaande van start gaat. Kan de minister daar een toezegging op geven? Daar is veel wantrouwen over, bij de politiebonden maar ook bij de agenten in het veld. Dat wantrouwen heeft voornamelijk betrekking op de politiecapaciteit. Gaan er politiemensen weg? Worden er posten gesloten? Hoe gaat het straks met de uitwerking van de nationale politie? De agenten vragen zich af of zij die veiligheid waar Nederland om vraagt, kunnen waarborgen. Dat zijn behoorlijk pittige zaken en ik hoop dat de minister bereid is om het vertrouwen te herstellen.

De bonden hebben het overleg met de minister gestaakt. Hij zegt in zijn brief dat hij dat betreurt. Daar ben ik blij mee, maar wat gaat hij eraan doen om dat vertrouwen te herstellen? De bonden zijn immers de ogen en de oren van de werkvloer.

Laat ik ook eens positief zijn: ik ben blij dat de minister wel bereid is om bijvoorbeeld de ondernemingsraden een belangrijke rol te laten spelen bij de inrichting van de nationale politie, maar ik mis die rol nog een beetje bij de bonden. Zij hebben zo veel kracht en zeggenschap op die werkvloer. Waarom betrekt de minister de bonden daar niet meer bij?

De meeste zorgen bestaan over de capaciteit en het blauw op straat. Ontzettend veel administratieve, ondersteunende diensten zijn er al uit. Ik heb ook begrepen dat in de inrichtingsplannen waar wij vandaag niet over beschikken, staat dat er behoorlijk wat capaciteit af moet. Ik weet dat de heer Roemer het hierover in het debat over de regeringsverklaring met minister-president Rutte heeft gehad. Is er wel voldoende blauw op straat? De minister-president antwoordde toen: mijnheer Roemer, maakt u zich geen zorgen, er is voldoende capaciteit, wij zullen ervoor zorgen dat er geen blauw af gaat. Dat vind ik een heel mooie uitspraak, maar hoe kan de minister dat garanderen? Ik hoor namelijk dat er 300 extra agenten weggaan. Dat begreep ik uit het inrichtingsplan en dat roepen de bonden. De bonden zeggen ook dat de cijfers die de minister nu op tafel legt, compleet uit de lucht zijn gegrepen in vergelijking met wat er in het inrichtingsplan staat. Ik heb begrepen dat er een rapport is, het AEF-rapport, waarin naar aanleiding van het inrichtingsplan een berekening is gemaakt van hoeveel capaciteit er bij de politie moet zijn. Met dat inrichtingsplan, zou ik ook heel graag het AEF-rapport willen ontvangen. Ik vraag de minister om dat toe te zeggen.

Ook vraagt men zich af: gaat mijn politiepost dicht? Als dat gebeurt, wat is dan het effect op de veiligheid in de wijk? Ik heb er weleens voor gepleit om niet zomaar politieposten te sluiten. Die motie heeft het niet gehaald. Is de minister wel bereid om voordat hij een post sluit, te onderzoeken wat het effect is op de veiligheid in de wijk?

Ook heerst er veel wantrouwen als het gaat om de uitwerking van de cao-afspraken die met de bonden zijn gemaakt. De bonden hebben vorig jaar behoorlijk hard gestreden voor een goede cao. Er zijn afspraken gemaakt met de minister. Het gaat om de Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden Politie. De agenten zelf noemen dit de HAP. Amsterdam zegt: wij doen dat niet, want wij hebben er geen geld voor. Rotterdam zegt: wij doen het wel, maar onder voorwaarden. Ze doen het overal in het land anders. Kan de minister uitleggen hoe hij ervoor gaat zorgen dat die afspraken waar de bonden zo ontzettend voor op de barricaden hebben gestaan, ook overal worden uitgevoerd?

Er is bijvoorbeeld wat onrust over het harder straffen bij geweld tegen politieagenten. Dat weet de minister ook. Er heeft een onderzoek plaatsgevonden door de raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, waaruit blijkt dat er minder hard gestraft wordt. De Kamer heeft gezegd dat de strafeis drie keer zo hoog moet zijn. Waarom wordt die niet uitgevoerd? Wat gaat de minister eraan doen om ervoor te zorgen dat afspraken die wij als politiek hebben gemaakt, ook worden uitgevoerd?

Er is ook veel onrust en wantrouwen bij de Politieacademie. Samen met de Partij van de Arbeid hebben wij hierover vragen gesteld. Wij zouden ervoor zorgen dat examens op tijd worden afgenomen en dat de structuur wordt verbeterd. Maar wat hoor ik tot mijn verbazing? In het visitatierapport van de commisie-Cohen – dat staat niet op de agenda, maar ik noem het toch – staat dat het niet op orde is. De examens worden nog steeds niet op tijd ingepland. Wat gaat de minister daaraan doen? Augustus is allang voorbij en de examens zijn nog steeds niet op orde. Ook heb ik begrepen dat de uitreiking van certificaten en diploma's achterloopt. Kan de minister aangeven wat hij daaraan gaat doen? Behalve dat het gewoon een eer is, een bekroning van je werk dat je dit hebt behaald, hebben die agenten dat ook nodig om aan te geven: dit heb ik voor elkaar gekregen en ik ben bevoegd om dit te doen. Er heerst dus veel wantrouwen. Wat gaat de minister doen om het vertrouwen te herstellen?

Ik heb allerlei punten genoemd die niet op de agenda staan, maar waarvan ik het belangrijk vond om ze te noemen. Eén punt staat wel op de agenda, en dat is het rapport van Defence for Children in het kader van «Geen Kind in de Cel». Ik denk daar toch echt anders over dan collega Bontes. Defence for Children zegt dat Nederland uit de pas loopt als het gaat om het VN-Kinderrechtenverdrag. Wij vinden dat je heel terughoudend moet zijn om kinderen in een cel te plaatsen. Je moet er ook beter naar kijken of je kinderen niet sneller kunt overplaatsen naar een justitiële jeugdinrichting. Ik weet dat de minister heeft gezegd dat hij het wel met een protocol doet. Je zou die termijnen ook wettelijk moeten vastleggen. Het voorstel van Defence for Children en de SP is om de wet aan te passen. Volgens de wet mag een minderjarige negen of zestien dagen in een politiecel doorbrengen. Wat ons betreft is dat veel te lang.

Ik denk dat ik het prima binnen de tijd heb gedaan. Ik houd het hierbij.

De voorzitter: Een groot compliment voor mevrouw Kooiman. Ik hoop dat het een goed voorbeeld is voor de andere leden. Een gloedvol betoog kan ook in zeven minuten.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik ga niet beloven dat ik het ook binnen de tijd doe. We hanteren immers het gelijkheidsbeginsel. Als u dus toestaat dat één lid de spreektijd mag overschrijden, geldt dat eigenlijk voor ons allemaal.

De organisatorische problemen van prioriteit nummer één van minister Opstelten, de nationale politie, komen al voor invoering van de wet naar voren. Ik zou haast willen zeggen: zijn werk stopt niet met het maken van een wet. De papieren realiteit van deze minister dient nog draagvlak en vorm te krijgen. Er moet niet over bruggen worden gesproken, er moeten bruggen worden geslagen. Daarom wil ik namens D66 graag aandacht vragen voor drie belangrijke aspecten van de politie: personeel, taken en middelen. Niet de wet nationale politie maar de politiemensen zouden prioriteit nummer één van de minister moeten zijn. We horen hierover verontrustende geluiden. Ik sluit ook aan bij de woorden van mevrouw Kooiman. Politievakbonden hebben de cao-onderhandelingen opgeschort, omdat afspraken niet zijn nagekomen en er onvoldoende regie en sturing op de vorming van de nationale politie is. Dat zorgt voor onzekerheid bij het personeel. Ik vraag de minister dan ook hoe hij ervoor gaat zorgen dat verwachtingen en uitvoeringsmogelijkheden niet te ver van elkaar liggen.

Afgelopen zaterdag kregen we via RTL te horen dat 11% van de agenten ziek thuis zou zitten. Achteraf blijkt dat de politie de verkeerde gegevens heeft aangeleverd. Ik vraag mij echt af hoe dat nu mogelijk is. Daarnaast ben ik nog steeds benieuwd naar een aantal onduidelijkheden. Worden zwangerschaps- en ouderschapsverlof nu wel of niet meegerekend in de categorie ziekteverzuim? De minister spreekt nu van een ziekteverzuim van rond 6% voor de hele organisatie. Maar kan hij het percentage van de huidige operationale sterkte aangeven? Een hoog ziekteverzuim kan een signaal zijn dat er iets mis is in een organisatie. Kan de minister aangeven waarom agenten zich zo vaak ziek melden? Komt dat door te hoge werkdruk, door onrust, door de organisatie, door gebrek aan waardering voor hun werk of komt het door iets anders? Kan de minister voor de verzuimcijfers concrete doelstellingen en termijnen noemen?

De fysieke en mentale gezondheid van politieagenten is buitengewoon belangrijk. Collega Kuiken en ik hebben regelmatig onze zorgen geuit over agenten met een posttraumatische stressstoornis. We hebben gevraagd hiernaar onderzoek te doen. Ik waardeer het dat de minister aan de slag is gegaan met het onderzoek en dat het 24 uursloket is ingesteld. kan de minister aangeven hoeveel korpsen ondertussen zijn aangesloten aan het loket en hoeveel agenten zijn geholpen? Ook ben ik benieuwd naar de effecten van het programma voor mentale weerbaarheid. De heer Bontes vroeg er ook al naar. Wanneer kan de minister concrete resultaten hiervan aangeven?

In mei van dit jaar werd bekend dat niet alle korpsen goed omgaan met medewerkers die mogelijk PTSS hebben. De minister beloofde vóór de zomer een uitvoeringsrichtlijn uit te vaardigen. De zomer is voorbij, maar de uitvoeringsrichtlijn hebben wij nog niet gezien. In zijn brief van oktober beloofde de minister dat deze vóór 1 januari 2013 klaar is. Kennelijk is het toch wel moeilijk om een dergelijke richtlijn op te stellen. Ik hoorde ook dat er toch weer vier agenten met PTSS ontslagen zijn. Hoe is dat toch mogelijk?

In die brief van de minister lees ik dat een paar honderd medewerkers met PTSS overzienbaar is. Voor D66 is een paar honderd gewoon te veel. Geen geweld tegen agenten, geen agenten met PTSS en een normaal ziekteverzuim zouden de doelstelling van dit kabinet moeten zijn.

Ziekteverzuim, PTSS, weerbaarheid, geweld tegen agenten, vermindering van bureaucratie, cao-onderhandelingen: de minister heeft een heleboel organisatorische zaken om op orde te krijgen. Hopelijk begrijpt de minister nu ook dat niet alle problemen in één keer kunnen worden opgelost. Er moeten prioriteiten worden gesteld. Dat betekent kiezen. De minister heeft er een handje van om richting de politieorganisatie prioriteit op prioriteit te stapelen.

Via de media vernemen wij dat de opsporing van georganiseerde misdaad faalt door te veel prioriteiten en te weinig capaciteit, zowel bij de politie als bij het Openbaar Ministerie. Wij hebben nog geen antwoord gekregen op onze vragen hierover. Daarom ga ik er nu nog maar even op in. Is het waar dat de minister reeds in juni van dit jaar kennis heeft genomen van de rapportage van de politie en het OM waarin zij aangeven niet opgewassen te zijn tegen georganiseerde criminaliteit? Kent de minister de waarschuwing van het College van pg's en de Raad van Korpschefs, dat zij te veel prioriteiten moeten uitvoeren waardoor de slagkracht van deze organisaties in het geding komt?

De minister wil alles aanpakken. Ik lees prachtige cijfers in het jaarverslag van de politie over opgestarte onderzoeken, maar voor D66 tellen het aantal opgeloste zaken en het daadwerkelijk uitvoeren van opgelegde straffen. Hoe staat het daarmee? Kan de minister aantonen hoe zijn beleid van harder straffen zich verhoudt tot het aantal opgeloste zaken en opgepakte criminelen? Zonder voldoende capaciteit en de juiste middelen is het bijna onmogelijk om effectief te werken. De minister geeft aan dat de huidige operationele sterkte 50 587 fte is. Dat is bijna 1000 meer dan waarvoor hij geld heeft. Het regeerakkoord belooft 105 miljoen euro extra voor meer blauw op straat en meer capaciteit voor opsporing. Laten we duidelijk zijn: extra geld betekent in politieke taal niet extra agenten maar vooral het witwassen van agenten die nu boven de formatie zijn. Bij de begrotingsbehandeling kom ik hierop terug.

Mijn volgende punt is de ICT. Hoe staat het hiermee?

De voorzitter: Voordat u daarmee verder gaat: de heer Bontes heeft een vraag voor u.

De heer Bontes (PVV): In vervolg op mijn pleidooi van zojuist, heb ik een vraag. Mevrouw Berndsen was toch ook betrokken bij het wetgevingsproces. Zij noemt allerlei kritiekpunten ten aanzien van capaciteit, cultuur, afhandeling, structuur, organisatie en ICT. Heeft zij er, met in het achterhoofd de heer De Graaf die in de Eerste Kamer gevochten heeft tegen voormalig korpsbeheerder Opstelten, vertrouwen in dat wij nu de juiste kant opgaan met deze nieuwe politieorganisatie? Heeft zij er vertrouwen in dat het – ook zij heeft tien minuten nodig gehad om de hele stapel aan kritiekpunten te bespreken – de goede kant opgaat met deze organisatie, waarvan we het inrichtingsplan overigens nog niet kennen?

Mevrouw Berndsen (D66): Ik kan kort zijn: ja. Ik ben vóór de nationale politie. Ik praat binnen de context van de nationale politie. Al mijn kritiekpunten hebben te maken met de implementatie van de nieuwe wet en met de organisatie van de nationale politie. Ik vraag de minister dus hoe hij binnen die context met dit soort problematieken wil omgaan.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik vraag de minister hoe het staat met de ICT. Ligt het verbeterprogramma op koers?

Dan sta ik nog even stil bij het rapport van Defence for Children. Dat gaat mij zeer aan het hart. Ik kan ook zeggen dat D66 er anders in staat dan de PVV. Wij schrijven kinderen niet af, wij willen investeren in kinderen. Wij vinden het buitengewoon ongewenst dat kinderen te lang in een politiecel vertoeven. Als kinderen de fout ingaan, waar ze als minderjarige zelf niet aansprakelijk voor kunnen worden gesteld, moet je ze dus een aanpak bieden waarmee je ervoor zorgt dat ze niet opnieuw in de fout gaan en al op jonge leeftijd worden afgeschreven. Met alle respect: wij vinden de beantwoording door de minister onvoldoende en zullen met een eigen initiatiefvoorstel komen.

Ik rond af. Mijn fractie waardeert de inzet van de politie enorm en verwijt het kabinet verantwoordelijk te zijn voor veel van de problemen die zich voordoen in de politieorganisatie. De snelheid waarmee de minister de wet nationale politie wil invoeren, botst soms inderdaad met de tijd die een reorganisatie nodig heeft. De tijd zal ook genomen moeten worden bij de invoering van de nationale politie. Stap voor stap, en niet iedere keer prioriteit op prioriteit stapelen. De politie zal ook bezig moeten zijn en tijd moeten hebben om die reorganisatie goed voor elkaar te krijgen en die cultuur te veranderen. De minister schrijft in zijn brief dat hij de cultuurverandering gaat monitoren. Ik ben erg benieuwd hoe hij dat gaat doen, want cultuur is gedrag en dat is vaak heel lastig te meten. Ziekteverzuim is daar bijvoorbeeld een indicator van. En daar maak ik mij eigenlijk nog de meeste zorgen over.

De voorzitter: Ik maakte mij onnodig zorgen dat u veel te lang ging praten. U blijft vrij behoorlijk in de tijd. Mijn complimenten daarvoor en ik hoop dat de heren een voorbeeld nemen aan de dames.

Het woord is aan de heer Dijkhoff van de VVD.

De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. Ja hoor, als 8,5 minuut ook 7 is, gaat dat prima lukken. Er gebeurt heel veel bij de politie in de organisatie. De omvorming naar de nationale politie trekt daarbij de meeste aandacht. Ik zal dat bespreken bij de behandeling van de veegwet die hopelijk spoedig zal plaatsvinden. Januari wacht immers niet op ons. Ondertussen gaat het gewone politiewerk gewoon door. Het jaarverslag laat gelukkig zien dat heel veel gewoon goed gaat. Dat is een groot compliment waard aan alle dames en heren die bij de politie werken. Alle stukken laten ook zien dat er vorderingen worden gemaakt op punten waar verbetering nodig is. Dat is wel een behoorlijk aantal zaken. De tijd is beperkt, dus ik zal mijn zegeningen op dit gebied wel tellen maar niet allemaal vertellen. Dat is jammer voor de minister, maar dat kan hij wel hebben.

Voor de VVD is de operationele capaciteit van groot belang. Dus het is goed om te lezen dat die groter is dan met de Kamer is afgesproken. Daar plaats ik wel een kanttekening bij. De grote oorzaak hiervan lijkt toch te zijn dat minder personeel dan verwacht vervroegd met pensioen is gegaan. Dat hoeft natuurlijk niet verkeerd te zijn voor nu, maar het risico is wel dat de winst van vandaag het verlies van morgen is. Die mensen gaan immers een keer met pensioen. Maar is de onderliggende capaciteitsopbouw wel op orde? We mogen niet straks een dusdanige dip krijgen dat de hogere kosten van nu ten koste gaan van de capaciteit later. Ook erg belangrijk voor de VVD is de toename van het aantal wijkagenten. Het is goed om te zien dat er over de jaren 639 bij zijn gekomen, maar ik mis een beetje de vertaalslag naar het perspectief. Hoeveel zijn het er dan in totaal? En op hoeveel Nederlanders is er dan een wijkagent? «Wijk» klinkt heel knus, maar het blijft een rekeneenheid. Hoeveel mensen tellen wij in zo'n wijk? Graag een antwoord van de minister op deze vragen.

Het is een goede zaak dat de primaire politietaken beter beschikbaar zijn, ook door het terugdringen van bureaucratie, en dat de politieagenten meer beschikbaar worden gesteld voor de kern van de zaak. De burger moet daar echter ook direct iets van merken. Hoe de politie daarbij omgaat met aangiftes is een cruciaal punt. Het is goed om vanochtend in de krant te lezen dat bij woninginbraken vanaf 1 januari in elk geval binnen twee weken respons komt. Dat is een tastbare verbetering, die de burger ook verwacht van de beloftes die zijn gedaan ten aanzien van de invoering van de nationale politie. Het is echter een begin. Voor de burger begint het na de ellende met een aangifte. En als mensen het idee hebben dat aangifte doen geen zin heeft, staat de veiligheid in Nederland al meteen op achterstand. Hoe ziet de minister het traject voor zich om de afhandeling van aangiftes over de hele linie te verbeteren? Momenteel bestaat helaas toch wel het heel hardnekkige beeld dat aangiftes, vooral bij kleinere zaken, vooral dienst doen als een soort uitgiftesysteem van certificaten voor verzekeringsclaims. Het voornemen dus om het proces aan de basis aan te pakken is prima, maar het brengt wel met zich mee dat we dit goed gaan volgen om te kijken of het waar wordt gemaakt. Volgens mij wordt het nog een hele klus, omdat dit staat of valt met de ICT. De rapporten daarover zijn echter, met een understatement, ook niet echt jubelend.

Wat ook heel dicht bij de mensen staat in het veiligheidsgevoel, is de bestrijding van overlast. De meegestuurde rapporten laten duidelijk zien dat de bestuurlijke strafbeschikking bij overlast een succes is. In schril contrast daarmee staat het alternatief, de bestuurlijke boete bij overlast. Daar valt op zich weinig negatiefs over te zeggen, want hij wordt door niemand gebruikt. Hij is in de praktijk «kapotgenegeerd». Toch stelt de minister voor om de bestuurlijke boete bij overlast niet te schrappen. Dat kan natuurlijk, want als die boete niets doet, doet hij ook geen kwaad, maar het recht is ook weer geen museum. Wat is de meerwaarde van het in stand houden van de bestuurlijke boete? Is het niet beter te concluderen dat dit middel overbodig is en alle aandacht te richten op het versterken van het middel dat wel werkt, namelijk de bestuurlijke strafbeschikking bij overlast? Dat dat laatste middel populair is en werkt, is mooi, maar dat maakt het nog niet perfect. Daar valt echt nog wel wat aan te verbeteren. In de eerste plaats valt op dat de populariteit behoorlijk pragmatische oorzaken lijkt te hebben. Het is voor gemeenten gemakkelijker en goedkoper dan een bestuurlijke boete. Uit de rapportage blijkt wat de opbrengt voor de gemeente is per strafbeschikking maar niet wat de kosten zijn voor de justitiële kant, waar de uitvoering ligt. De vraag doemt dan wel op of de gemeentelijke verantwoordelijkheid zo niet wordt aanbesteed en langzaam op de begroting van Veiligheid en Justitie belandt. Kan de minister daar inzicht in verschaffen?

Al met al juicht de VVD de ontwikkeling van de bestuurlijke strafbeschikking toe. Verruiming van het aantal zaken dat daaronder valt, is voor ons zeker bespreekbaar. Daarnaast is de bevoegdheid tot parate executie, die er nu niet is, een heikel punt. In rapporten komt dit terug als het probleem met buitenlandse kentekens die buiten schot blijven. Het lijkt mij echter dat dit probleem zich ook voordoet als de auto niet wordt gebruikt. Kort gezegd, als een dronken Duitser of een bezopen Belg op wildplassen wordt betrapt, is een acceptgiro niet echt een handig middel. Het lijkt mij een goede zaak om dan een wandeling naar de pinautomaat te kunnen maken of contante afdoening af te kunnen dwingen. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Is hij bereid die bevoegdheid toe te kennen en een voorstel hiertoe naar de Kamer te sturen?

Geweld tegen politie, maar ook tegen brandweerlieden, ambulancemedewerkers en anderen die voor de publieke zaak werken, is een schande. Die mensen kunnen prima tegen een stootje, ze zijn niet van suiker, maar als je eigen vak al genoeg risico's met zich meebrengt, is extra bescherming geboden. De laatste jaren is daar veel aan gedaan, van het openlijk veroordelen van het geweld tot het mogelijk maken van het anoniem melden van dit geweld. Het meest in het oog springende punt was natuurlijk het kunnen opleggen van een drie keer zo zware straf bij geweld tegen werknemers met een publieke taak. Die maatregel is voor de VVD niet symbolisch. De ferme taal die daaruit spreekt, moet zich ook vertalen in ferme eisen. De cijfers zorgen echter voor een gemengd gevoel. Het goede nieuws is dat rechters in de praktijk vaak dicht bij de strafeis van het OM blijven, maar het slechte nieuws is dat het OM nog niet erg vaak die zwaardere straf conform de richtlijn eist. De minister stelt in een reactie dat het OM de visie van de minister deelt en dat er ook nader onderzoek wordt gedaan naar hoe het er bij alle parketten voor staat en wat de reden ervoor is dat die eisen niet conform de richtlijn zijn. Dat lijkt mij erg interessante materie om medio 2013 te lezen, maar voor de VVD is het niet de kern van de zaak om te weten waarom het niet goed zit. De kern van de zaak is ervoor te zorgen dat het beter gaat. Hoe zorgen we ervoor dat die strafeisen in de praktijk omhooggaan en dat een duidelijke roep uit de samenleving niet alleen politiek gehonoreerd maar ook door het OM in de praktijk wordt gebracht? Ik hoop natuurlijk dat het OM dit debat hoort. Mevrouw Kooiman van de SP heeft er ook al over gesproken. Als de SP en de VVD het erover eens zijn, lijkt mij dat een duidelijk signaal aan het OM. Zo vaak gebeurt dat niet. Ik hoop dat het vanaf nu vanzelf goed komt met die strafeisen, maar dat lijkt mij wat te naïef. Mocht dat dus niet vanzelf gebeuren, hoe gaat de minister er dan voor zorgen dat mafkezen die het in hun hoofd halen een agent aan te vallen, ook echt zwaarder gestraft worden?

Mevrouw Kooiman (SP): Over dat laatste zijn wij het eens, maar onze betogen lopen verder volledig uiteen. Ik spreek voornamelijk over wantrouwen en onrust bij de politie, vooral ten aanzien van de capaciteit bij de politie. Ik hoor de heer Dijkhoff spreken over overlastbestrijding en het opkrikken van die aangiftes. Ik heb vanochtend ook het bericht gelezen waarin de minister heel stoer die uitspraken deed. Toen vroeg ik mij echter af: van welke capaciteit moet dat dan? Waarmee denkt de VVD de capaciteit op orde te krijgen?

De heer Dijkhoff (VVD): Het is natuurlijk nooit genoeg. Ik zou ook willen dat het geld met bakken uit de hemel viel, zodat we er nog meer in konden investeren. Dat is niet zo. Ik ben wel blij dat het politieapparaat in deze tijden van bezuinigingen is ontzien en dat er ook werk van wordt gemaakt om het bestaande personeel beter in te zetten, zodat het operationeel direct in dienst staat van de veiligheidsverbetering, wat de burgers ook van de politie verwachten. Ik hoop ook dat de nationale politie in dat verband slagen maakt, zodat wij daarin beter kunnen stroomlijnen. Die reorganisatie is natuurlijk een proces. De werkelijkheid is niet van de een op de andere dag veranderd, maar ik zie er op termijn wel een winstpunt in om met de beschikbare capaciteit zelfs te intensiveren, meer te kunnen doen dan voorheen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik zie die intensivering helemaal niet, als je er aan de andere kant 100 miljoen afhaalt en er op het basispad door de nationale politie al 230 miljoen wordt bezuinigd. Dan houd je niet zo heel veel over. Dan kom je op een min uit. De bonden zeggen bovendien dat ze volgens de berekening van de nationale politie helemaal tekortkomen. Hoe gaan we dat herstellen?

De heer Dijkhoff (VVD): Je kunt je aan alle kanten rijk rekenen. Als alles naar achteren gaat, en eentje blijft gelijk, gaat het relatief vooruit. Ik zou natuurlijk ook veel meer geld willen uitrekken. Ik zou ook willen dat de economie beter draaide en dat er nog meer tegenaan kon. Het lijkt mij dus ook goed om dat op orde te brengen, zodat in de toekomst geld dat er is ook naar de politie kan. Het heeft heel weinig zin om verder te praten over de vraag hoe we geld zouden willen uitgeven dat er niet is.

Mevrouw Kooiman (SP): Laten wij dan in ieder geval positief afsluiten. Zullen we de minister dan in ieder geval vragen om een duidelijk statement te maken over die politiebonden? Die zeggen dat ze bijna een kwart tekortkomen. Laten we daar een oplossing voor zoeken en bekijken hoe we er in ieder geval voor kunnen zorgen dat er niet minder blauw op straat komt.

De heer Dijkhoff (VVD): Dat is een heel fijne handreiking van mevrouw Kooiman. Ze vraagt de minister iets duidelijk te zeggen. Het lijkt mij dat de minister dat makkelijk doet. Ik wil de minister best de vraag voorleggen of hij duidelijk wil zijn.

De voorzitter: U bent op dit moment recordhouder, want u hebt het in stipt zeven minuten gedaan. Dat is een uitdaging voor de heer Oskam van het CDA.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Ik zal proberen het sneller te doen. Net als de leden Berndsen, Marcouch en Bontes kom ook ik van de politie vandaan en ligt mijn hart daar. Daarom wil ik ook graag spreken over de arbeidsomstandigheden. Mevrouw Berndsen heeft PTSS al even genoemd. Politiemensen doen hun werk vaak onder moeilijke omstandigheden. Dat is niet te voorkomen. Dat hoort nu eenmaal bij het vak, maar dat betekent wel dat er op de politieorganisatie een bijzondere verantwoordelijkheid rust. Politiemensen moeten goed voorbereid en goed getraind zijn. De politie moet als werkgever ook in de bres springen voor haar mensen. Het gaat daarbij om juridische procedures, als mensen worden geconfronteerd met geweld. PTSS is hier vaker genoemd. De minister constateert dat er tussen de korpsen verschillen in aanpak zijn. Straks hebben we één korps, dus dan mag er op dat punt geen verschil meer zijn. Per 1 januari 2013 is er een richtlijn uitgevaardigd over de wijze waarop de politie daarmee moet omgaan, op het gebied van zowel preventie als de medische en juridische afwikkeling. Hoe staat het daar nu concreet mee?

Het is goed dat het 24 uursloket is ingericht voor agenten in psychosociale nood. Mevrouw Berndsen zei het al. In de eerste fase is dat loket opengesteld voor de noordelijke provincies, Friesland, Groningen en Drenthe, voor de Politieacademie en voor politiemensen die naar het buitenland zijn uitgezonden. Zijn de overige regio's aangesloten? Zo nee, op welke termijn is de hele politieorganisatie daarbij betrokken?

Ik wil het ook graag met de minister hebben over de operationele sterkte. De CDA-fractie heeft namelijk regelmatig vragen gesteld over het op peil houden van die sterkte. Hoe staat het met de instroom van de opleiding de komende jaren? Vorig jaar was er een enorme piek aan het einde van het jaar om de sterkte op peil te houden. Dat leidde tot problemen in de bedrijfsvoering bij de Politieacademie en in het politieonderwijs. Nu is er bijna geen instroom voor 2013 aangemeld, omdat de korpsen wachten op de dingen die komen gaan. Ook dit jaar blijft de instroom achter bij de doelstelling. Doordat er minder mensen uitstromen door de nieuwe cao en de verlengde arbeidstijden, lijkt het erop dat de sterkte op peil blijft, maar de druk op de mensen op straat, in de uitvoering, loopt steeds verder op. Als de instroom nog minder wordt, staat de politieschool straks leeg en zijn er grote fluctuaties in de instroom te verwachten. Dat is kostbaar en de feitelijke sterkte in de uitvoering loopt terug. Daar willen wij graag uitleg over van de minister.

De minister heeft in zijn brief van 19 november geschreven dat 40.000 mensen werken in de noodhulp, de handhaving en de opsporing. Je hebt hiervoor echter een politiediploma, de executieve status en een certificaat voor geweldsbeheersing nodig. Hoeveel mensen blijven er dan feitelijk over? Wij hebben berekend dat dit er 13.000 zijn, maar misschien ziet de minister dat toch anders. Mijn voorganger, de heer Çörüz, heeft daar in 2010 ook al vragen over gesteld. Wij willen graag van de minister een actueel overzicht van de stand van zaken.

Het volgende onderwerp is bijna onontkoombaar: de nationale politie. De CDA-fractie heeft net als de minister hoge verwachtingen van de nieuwe landelijke politieorganisatie, maar er moet nog wel heel veel gebeuren in december. Naar verluidt loopt het allemaal niet zo lekker. Mijn voorgangers hebben ook al gememoreerd dat de politievakbonden de stekker eruit hebben getrokken. De minister heeft van de week een brief geschreven waarin staat dat hij er vertrouwen in heeft dat het goed komt, maar het zit hem nou net in dat vertrouwen. Politiemensen zijn namelijk angstig voor het ontbreken van carrièreperspectieven. Binnen de politieorganisatie wordt verwacht dat vooral gemotiveerde dertigers en veertigers, de talenten van de toekomst, zullen vertrekken en dat met name de dure krachten, overtollige leidinggevenden, overblijven, waar je geen kant mee uit kunt.

Het samenvoegen van de politieregio's is voor kleinere steden ook een bron van zorg. Zij zijn bang dat er minder politie-inzet overblijft en dat die politie-inzet met name naar de grote steden gaat. De minister heeft gezegd dat hij veel waarde hecht aan de cultuur en de structuur van de politie. Het CDA vindt dat ook cruciaal. Wij horen geluiden van dienders aan de basis dat het niet goed gaat. Weet de minister zeker dat de brieven die hij eerder heeft geschreven, waarmee hij de Kamer geruststelt over de cultuurverandering en de structuurverandering, gebaseerd zijn op goede geluiden?

Ik kom op het wettelijke kader voor de nationale politie. De heer Bontes heeft er al over gesproken. Ook het CDA maakt zich een beetje zorgen over de begroting en de jaarrekening van de politie. Over het budgetrecht van de Kamer en de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer moeten volgende week bij de behandeling van de begroting en van de veegwet nog wat knopen worden doorgehakt. Ik kom er straks nog kort op terug.

Collega Dijkhoff noemde zojuist al de aangiftebereidheid. Daar maken wij ons zorgen over. Als Kamerleden krijgen wij regelmatig casuïstiek voorgelegd. Ik heb een bloemlezing van twee zaken die ik aan de minister wil voorleggen. In Gelderland was een ondernemer van wie € 100.000 was gestolen door een personeelslid. Hij heeft dat door een recherchebureau laten uitzoeken. De zaak is kant-en-klaar bij de politie aangeleverd met videobeelden, bekentenissen, een aangifte en meer van dat soort zaken. De politie heeft toen gezegd: sorry, wij kunnen er weinig mee. Vervolgens bleken er helers te zijn, was informatie daarover op Marktplaats beschikbaar en werd de ondernemer door het personeelslid met de dood bedreigd. Toen zei de politie: we nemen er kennis van, maar we doen er verder niet zo veel aan. De zaak is kant-en-klaar aangeleverd, maar de politie deed er niets mee.

Een andere zaak, ook uit Gelderland, betrof een schildersbedrijf waarbij apparatuur was gestolen. De eigenaar belde de politie en zei dat hij op Marktplaats zijn spullen zag. Toen zei de politie: als je je spullen terug wilt hebben, moet je even die mensen bellen. Er werd dus eigenlijk gepropageerd om met de heler contact op te nemen, omdat de politie daar geen tijd voor had. Ik denk dat dit niet zo zou moeten zijn in Nederland. Mensen betalen immers een hoop belasting. Zij gaan nog meer belasting betalen door dit regeerakkoord. Kan de minister zich vinden in dit politieoptreden? Zo nee, wat gaat hij eraan doen om de capaciteit van de politie in de opsporing op niveau te brengen?

Heel kort. Ik denk dat ik het qua tijd van Dijkhoff ga winnen. De veegwet is al genoemd. De CDA-fractie in de Eerste Kamer heeft mij benaderd en heeft gezegd dat zij dat stuk heel graag wil behandelen voor het kerstreces. Dat betekent dat de minister vaart moet maken en dat de Tweede Kamer daarna ook vaart moet maken.

De training in weerbaarheid had ik ook op mijn lijstje staan. De heer Bontes en mevrouw Berndsen hebben al over dat onderwerp gesproken. Daar sluit ik mij graag bij aan.

Mijn laatste zorg is de kwaliteit van de misdrijfprocessen-verbaal. De Rekenkamer heeft het signaal gegeven dat tussen de 10.000 en de 29.000 zaken door de politie worden teruggestuurd naar het OM. Het gaat om kostbare politiecapaciteit en kostbare justitiecapaciteit. Dan gaat het echt om de kwaliteit, waar justitie geen soep van kan koken. Er is veel recherchecapaciteit in gestopt. Parketsecretarissen of officieren van justitie hebben het beoordeeld en zij sturen het terug. Of die zaken gaan kapot, of het moet allemaal opnieuw worden gedaan. Graag wil ik daar ook aandacht voor. Ik wil graag weten van de minister wat hij daarmee gaat doen.

Heb ik gewonnen?

De voorzitter: Nee, het was een close call.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik begin met een complimentje – dit betreft de actualiteit – over het stroomlijnen van de aangiftes, het feit dat burgers in het hele land nu aangifte kunnen doen, en natuurlijk ook over de reactie binnen een termijn van twee weken. Ik denk dat dit een voortvarende maar ook een heel goede ontwikkeling is. In dit kader noem ik juist het kunnen doen van aangifte op elke plaats. Dat is niet altijd zo geweest. Burgers werden vaak van het ene bureau naar het andere gestuurd om aangifte te doen. Die reactie binnen twee weken is al heel lang een ambitie. Dat is een goede ontwikkeling, maar ik plaats daar ook een kanttekening bij. Hierbij gaat het vaak om informatie die burgers nodig hebben. Binnen twee weken na de aangifte krijgt een burger een reactie waaruit blijkt wat er met de aangifte zal gebeuren. Wat echter vaak vergeten wordt, is het verloop van zo'n onderzoek: loopt er überhaupt nog een onderzoek, welke inspanningen zijn er gepleegd, en waarom is er bijvoorbeeld geseponeerd? Ik kan uit eigen ervaring zeggen dat slachtoffers soms een heel kille, harde brief krijgen van het OM of van het veiligheidshuis, waarin staat: sorry, zowel het OM als de politie heeft geen capaciteit hiervoor, we doen verder geen onderzoek. Er zullen natuurlijk altijd legitieme redenen zijn om niet verder te onderzoeken, maar het is wel belangrijk, ook voor de nazorg, om niet te volstaan met een automatisch briefje uit de computer waarin staat: aangifte geseponeerd, geen onderzoeksmogelijkheden.

De heer Bontes (PVV): Terwijl de heer Marcouch aangeeft blij te zijn dat er binnen twee weken gereageerd moet worden op een aangifte, is het inmiddels afgeschoten door de collega's in het veld. ACP heeft gezegd dat dit het opsporingsonderzoek belemmert en dat de politie daar de capaciteit niet voor heeft. Men vraagt zich af wat dan niet moet worden gedaan. Ik wil graag een reactie van de heer Marcouch hierop, omdat hij zo blij is met dit verhaal.

De heer Marcouch (PvdA): De politie is heel goed in staat binnen twee weken aan te geven wat er met de aangifte zal gebeuren. Dit is dus een belangrijke ontwikkeling, maar tegelijkertijd is een onderzoek vaak niet binnen twee weken afgerond. Dit is afhankelijk van het delict. Daarom moeten we ervoor zorgen dat we de slachtoffers of degenen die aangifte doen, op de hoogte houden van de ontwikkeling van het onderzoek. Ook op het moment dat een onderzoek vastloopt en de politie niets meer te rechercheren heeft, is het goed als de burger te horen krijgt dat de politie geen dader heeft gevonden en dat zij niemand heeft kunnen aanhouden, et cetera.

De heer Bontes (PVV): Denkt de heer Marcouch dat er genoeg politiecapaciteit is om het zo nauwgezet uit te voeren als hij zojuist heeft geformuleerd? Denkt hij dat er op dit moment genoeg politiecapaciteit is om op al die beslismomenten burgers te informeren?

De heer Marcouch (PvdA): De discussie over de capaciteit kunnen wij oneindig voeren. De capaciteit is zoals die is. Het gaat erom dat we een heel realistische discussie met elkaar voeren en dat we binnen die context de dienstverlening van de politie verbeteren. Het is dus belangrijk dat men overal aangifte kan doen en dat men binnen twee weken te horen krijgt wat er met de aangifte zal gebeuren. Een politieagent weet bij de aangifte bij wijze van spreken al wat de opsporingsmogelijkheden en de recherchemogelijkheden zijn. Het is goed dat de burger daarvan op de hoogte wordt gesteld. Als er een onderzoek wordt gedaan, is het goed als hij van het verloop van het onderzoek op de hoogte wordt gehouden. Maar ook als de politie of het OM besluit niets met de aangifte doen, is het van belang dat de burger dat weet. Een burger kan dan in verweer gaan of vragen stellen, maar hij weet in ieder geval waar hij aan toe is. Die ontwikkeling is positief.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik ga hier toch nog even op door. Ik heb de minister horen zeggen dat men altijd en overal aangifte moet kunnen doen. Hoe is dat in de politiepraktijk te realiseren? Is bijvoorbeeld de ICT wel op orde? Als je dat nu zegt tegen burgers, dan moet dat dus ook kunnen plaatsvinden, anders stel je burgers opnieuw teleur. En wie krijgt het weer op zijn bordje als het niet goed gaat? De politie.

De heer Marcouch (PvdA): Bij het punt van de ICT van de politie sluit ik mij aan. Dat punt wilde ik ook aan de orde stellen. Als je het zegt, moet je het waarmaken. Dat is het uitgangspunt. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister hierop.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik blijf met een groot vraagteken zitten: hoe dan? Wat de heer Bontes zegt is juist, want ACP heeft gezegd dat de politie een aantal dingen dan gewoon niet doet. Wat dan? Ik heb net gezegd dat er waarschijnlijk niet zo veel blauw op straat is als het regeerakkoord doet vermoeden. De bonden zeggen zelf dat er een rapport ligt waaruit blijkt dat er bijna een kwart tekort is aan capaciteit. Daar heb ik net naar gevraagd, want ik wil graag dat dit openbaar wordt gemaakt. Wat moet de politie dus niet doen?

De heer Marcouch (PvdA): Ik blijf erbij dat dit een goede ontwikkeling is. Ik vind het ook een heel goede ontwikkeling dat een Amsterdammer in zijn eigen woonplaats aangifte kan doen, als hij in Maastricht slachtoffer is geweest van een misdrijf, bijvoorbeeld zakkenrollerij, en hij dat in Amsterdam pas ontdekt. Het lijkt mij in deze tijd niet moeilijk om die aangifte naar het korps in Maastricht te sturen en om aan de betreffende wijkagent te vragen om langs te lopen en te vertellen wat er gebeurt. Ik ben benieuwd naar de techniek, naar de wijze waarop dat in zijn werk gaat. Ik zie het echter ook voor me dat wijkagenten tijdens hun surveillanceronde even aanbellen en contact maken. Zo ver kan dat gaan met de capaciteit die we nu hebben. We kunnen het heel ingewikkeld en moeilijk maken, maar we kunnen ook heel praktisch en pragmatisch inzetten op die dienstverlening en het contact met de burger.

Mevrouw Kooiman (SP): De heer Marcouch zegt: met de capaciteit die wij nu hebben. Maar als ik de bonden moet geloven, hebben we straks een groot probleem met de inrichtingsplannen van de nationale politie en gaat er alleen maar capaciteit af. De heer Marcouch schetst een heel mooie droomwereld waar ik graag in mee wil gaan, maar het is helaas nog geen Sinterklaas. Wat gaat hij doen om ervoor te zorgen dat we de capaciteit wel op orde hebben?

De heer Marcouch (PvdA): Sinterklaas zal ook niet op 5 december met 3000 of 6000 extra agenten komen. Ik ben blij dat de politie ontzien is bij de bezuinigingen en dat daar zelfs in deze tijden extra geld voor beschikbaar komt in het regeerakkoord. Meer capaciteit zit er niet in, maar het is wel mogelijk om onze politie beter te maken. Ik zie daar oprecht heel veel winst in. Het gaat dus om beter blauw in plaats van domweg alleen maar te roepen: meer blauw. Ik ben ook voor meer agenten, maar het zit er niet in. We moeten ervoor zorgen dat deze immense reorganisatie ertoe leidt dat de dienstverlening van de politie beter wordt en dat we onze agenten beter faciliteren en beter ondersteunen in het werk dat ze doen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik zeg hier niet: meer blauw. Laten we in ieder geval het blauw behouden dat we hebben. Dat alleen al is een groot blauw. Als de heer Marcouch blijft opperen dat alles moet, ook die aangiftes, dan wil ik wel een antwoord op de vraag wat dan niet gedaan moet worden.

De heer Marcouch (PvdA): Wat mij betreft, stelt de minister met de politiekorpsen en de korpsbeheerders prioriteiten. Dat gebeurt al jaren. Een aantal dingen wordt geprioriteerd en een aantal andere dingen wordt niet geprioriteerd. Mensen moeten altijd aangifte kunnen doen. Die aangiften moeten ook worden opgenomen. De kwaliteit daarvan moet worden gewaarborgd. Het is mogelijk, want dit betreft de basistaken van de politie. Het is van belang en het gebeurt nu ook, maar het kan beter. We willen dat men overal aangifte kan doen en dat men binnen een termijn van twee weken een reactie krijgt. Met de technologie en de techniek die wij nu hebben, moet dat mogelijk zijn. Ik ben het met mevrouw Berndsen eens dat onze ICT dan ook op orde moet zijn. Dan moet onze ambitie waargemaakt kunnen worden. Die service moeten we kunnen verlenen aan de burgers met de capaciteit die we nu hebben. Ik zie niet in hoe de nationale politie ineens leidt tot minder capaciteit. De capaciteit blijft behouden. We kunnen ervoor kiezen om haar anders in te zetten, maar die capaciteit staat.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog, mijnheer Marcouch.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Er is ook in deze interrupties al veel gezegd over de nationale politie. Een van de dingen die met name de ACP heeft gezegd de afgelopen periode, is dat de ambities van de minister rondom de nationale politie niet realistisch zijn. Kan de minister uitleggen waarom het plan voor de nationale politie wel realistisch is?

Het boek van Fijnaut bevat een aantal punten over het lokale gezag en de betrokkenheid van de wijkagenten en de burgemeesters. Dat is voor mijn fractie heel erg belangrijk. Ook VNG heeft daar zorgen over. Kan de minister aangeven hoe hij ervoor zal zorgen dat de aansluiting met het lokaal gezag en de logische samenhang tussen de steden en de omgeving, zonder te interveniëren in het stelsel, wordt gewaarborgd? Hoe voorkomt de minister dat het opknippen niet tot allerlei bureaucratie en coördinatieproblemen leidt?

Hoe wordt ruimte gecreëerd voor lokaal maatwerk? Hoe kunnen gemeenten hun eigen veiligheidsbeleid waarmaken als afspraken in de eerste plaats op regionaal niveau gemaakt moeten worden?

Wij vinden de nadruk op de opsporing ook belangrijk, want boeven moeten gevangen worden en de pakkans moet omhoog. De taak van de minister en de overheid ten aanzien van veiligheid is echter veel breder dan de opsporing alleen. Hoe krijgt in dit plan de veiligheid in ruime zin ook aandacht?

Voor de verdeling van de wijkagenten is in de wet ook een norm afgesproken. Hoe gaat de minister die norm handhaven? Hoe gaat hij dat voor elkaar boksen?

We krijgen signalen uit het veld dat heel veel specialismen verdwijnen door de nationale politie. Ik heb daar in de afgelopen periode een aantal keren Kamervragen over gesteld. Ik denk daarbij aan de aanpak van bijvoorbeeld discriminatie. Het Schipholteam bestaat bijvoorbeeld uit specialisten die heel erg effectief zijn in hun werk. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat die specialisten en specialismen straks bij de ontwikkeling van de nationale politie gehandhaafd blijven?

De collega's hebben al geattendeerd op PTSS en de zware straffen voor geweld tegen dienstverleners en hulpverleners. Wat mij betreft horen daarbij ook het geweld en de bedreigingen jegens burgemeesters, wethouders, et cetera. We discussiëren al een aantal jaren over dit onderwerp. We hebben afspraken gemaakt om dit een werkelijkheid te laten zijn in de eisen van het Openbaar Ministerie, want anders zijn we daarin niet geloofwaardig en blijft het effect ook uit.

Bij PTSS is het ook van belang te investeren. Dat blijkt ook uit een aantal onderzoeken. Het gaat daarbij niet alleen om de nazorg. Ik ben blij dat de minister dat voortvarend oppakt. Ik hoor overigens wel uit het veld dat die 24 uurslijn niet altijd bemand is. Is dat waar? Zo ja, hoe kan dit verbeterd worden? Ik zie ook dat initiatieven uit het veld, zoals van Rick Franx, belangrijke initiatieven zijn. Ik hoop dat de minister die blijft ondersteunen. Bij PTSS gaat het immers niet alleen om een medische behandeling of signaal, maar het gaat er ook om dat je het uit de taboesfeer trekt. Betrokkenheid uit het veld is dan heel erg belangrijk.

De afgelopen periode is gebleken dat agenten in bepaalde gebieden veel meer druk ervaren in de uitvoering van politiewerkzaamheden. Hoe ziet de minister dat? Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan bepaalde steden, uitgaansgebieden en bepaalde wijken waar agenten continu met stress moeten functioneren. In hoeverre is de minister, ook straks met de nationale politie, in staat om te differentiëren in de manier waarop agenten voorbereid worden op hun werk? Denk hierbij aan het onderzoek naar het vuurwapengebruik en de stress die daaromheen hangt en de steun van managers aan de politieagenten in het veld. Die dingen spelen niet zozeer na de constatering van PTSS, maar daarvoor. Preventie in dezen is ontzettend belangrijk. Agenten moeten goed worden ondersteund en gefaciliteerd in hun werk.

Ik weet niet hoeveel tijd ik nog heb, voorzitter.

De voorzitter: U hebt nog precies twintig seconden.

De heer Marcouch (PvdA): O ... Ik verbind het puntje van ziekteverzuim even met PTSS. Ik ben blij dat het ziekteverzuim geen 11% maar 6% is. 6% is overigens ook ontzettend hoog. Hoe gaat de minister dat aanpakken? Verschilt dit percentage per regio of per korps? Ik stel die vraag omdat ik mij er zorgen over maak dat die 6% een gemiddelde is. Waarom lukt het in sommige regio's wel? Ik weet dat het korps in Zaanstad bijvoorbeeld heel erg voortvarend is in de aanpak van ziekteverzuim, dus dat zou als voorbeeld kunnen dienen voor andere korpsen waar dat niet goed georganiseerd is. Wat ik in verband met die cijfers zorgelijk vind, is de verklaring van de politietop. Die zegt: we weten niet waar het vandaan komt. Ik weet niet of het ging om die 11% of dat de politietop het ziekteverzuim van zijn mensen niet kon verklaren. Ik ben benieuwd naar de verklaring voor het ziekteverzuim, want het is heel erg belangrijk om te weten waarom mensen zich ziekmelden, zeker met zo'n beroep waar heel veel risico's aan verbonden zijn.

Ik heb nog een laatste punt over de ICT en dan rond ik af. In juli hebben we een brief ontvangen over het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie. In de brief staat een opsomming van allerlei begrippen, die ik hier maar achterwege zal laten: chief information officer, chief technology officer, de review board enzovoorts. Ik kreeg de indruk dat dit een vergaderfabriek is waarin mensen bij elkaar zitten en allerlei mooie dingen bespreken. De ICT bij de politie kun je niet los zien van de werkelijke veiligheid, zowel van de politiemensen zelf als van de samenleving. Hoe gaan we de ICT beter maken, opdat agenten beter gefaciliteerd worden om hun werk optimaal te doen?

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. De nationale politie komt eraan. De wetgeving hebben wij in het verleden al uitgebreid in de Tweede Kamer besproken. We hebben nu nog te maken met een staart van de wetgeving als gevolg van behandelingen in de Eerste Kamer. Daar komen we afzonderlijk nog op terug. Ik zal daar dus nu verder niet op ingaan. Ik kom wel te spreken over het invoeren van de nationale politie in de praktijk. Ik wil nog drie dingen uitlichten: draagvlak vergroten binnen de organisatie, het voorkomen van bureaucratie en het vergroten van de burgervriendelijkheid.

Het eerste punt is draagvlak vergroten. Diverse collega's hebben al gewezen op het commentaar van de vakbonden dat men onvoldoende gehoor kreeg bij de kritiek die men had op de inrichting van de nieuwe organisatie. Hoe gaat de minister de brug slaan naar de medewerkers binnen de politieorganisatie? Als er ook op de werkvloer onvrede en onduidelijkheid is, worden die medewerkers daarin meegenomen? Kunnen zij snel helderheid hierover krijgen?

Het tweede punt is het voorkomen van bureaucratie. Ruimte bieden voor de professional en overregulering tegengaan, blijven buitengewoon belangrijke aandachtspunten. Het boek van Fijnaut laat zien dat dit bij elk schaalvergrotingsproces een gevaar is dat dreigt en opdoemt. Hoe wordt op dit risico ingespeeld om het monster van eindeloze bureaucratie en procedures de kop in te drukken?

Van groot belang is ook dat juist de politiemensen zelf arbeidsvreugde kunnen ervaren, doordat ze niet met allerlei dingen worden belast waar ze een hekel aan hebben en die niet nodig zijn voor de praktijk. Een van de punten daarbij is het verzuim bij de politie. Dat is een voorbeeld van alleen bezig zijn met bureaucratie en daardoor niet meer weten wat er echt aan de hand is. We kregen een prachtige brief waarin stond hoe een rekenfout kan ontstaan en hoe het systeem werkt. Daarin stond ook dat zelfs verzuim bij zwangerschap werd meegenomen terwijl dat niet moet en dat het gemiddelde dan net anders is. Mensen zijn daar uren mee bezig geweest, maar zij hebben geen flauw idee wat er precies aan de hand is. De vraag is: waar is een hoger verzuim in de praktijk aan de orde? Misschien levert vijf minuten praten met vijf politiemensen meer relevante informatie op dan schitterende uitdraaien en analyses van allerlei registratiesystemen. Weten we wat er in de praktijk aan de hand is? Wat gebeurt er om dat verzuim te verminderen en dus ook de arbeidsvreugde voor de politiemensen te vergroten?

Ik heb nog een heel specifiek punt waar ook bij de cao's over gesproken is: het inperken van het aantal vrije dagen op zondag. Wij willen graag voorkomen dat de druk in de toekomst verder vergroot wordt om op zondag werk te doen dat niet nodig is. Wees zo voorzichtig mogelijk om die druk niet groter te laten worden.

Het derde punt is het vergroten van de burgervriendelijkheid. Daarvoor is het heel belangrijk dat de burgers weinig zullen merken van de invoering van de nationale politie. Veel burgers horen we er niet over en dat willen we graag zo houden. De organisatie doet er verder niet zoveel toe. Het gaat veel meer om de vraag wat mensen zelf merken als ze aangifte doen en of ze die agent in de buurt zien als dat voor hun veiligheid van belang is. Daarbij is ook het aandachtspunt belangrijk waar we bij de behandeling van de wetgeving over hebben gesproken: is voldoende capaciteit ook geborgd in het landelijke gebied? Wil de minister op dat punt nader ingaan? Het gaat daarbij ook om de wijkagenten. We hadden op een gegeven moment veel meer wijkagenten, doordat mensen allemaal het bordje «wijkagent» op hun bureau kregen. Maar de vraag of ze ook echt de tijd hebben om die wijken in te gaan – dit betreft de 80%-norm – is veel belangrijker voor de praktijk. Wat is daarvan terechtgekomen? Welke stappen vooruit zijn daarin gezet?

Aangiftes makkelijker maken en goed afhandelen, is een ontzettend belangrijk punt. We merken ook daarbij dat de logistiek van de politieorganisatie soms een beetje wringt met wat voor burgers prettig is. Een mooi voorbeeld daarvan hoorde ik ooit van een schoenmaker in Vlaardingen, die te maken kreeg met een beroving in zijn winkel. Iemand ging er met de kas vandoor. Hij belde op naar de politie en kreeg iemand aan de telefoon die hem heel vriendelijk te woord stond. Hij vertelde zijn verhaal en daarop werd gezegd: er komt nu iemand naar u toe. De schoenmaker vond dat heel fijn. Een politieagent kwam naar hem toe en vroeg wat er was gebeurd. Daarop vertelde de schoenmaker het verhaal voor de tweede keer. Vervolgens was de conclusie: het is inderdaad wel de moeite waard om hier aangifte voor te doen. Toen moest de schoenmaker aangifte doen. Hij zei: moet ik nu voor de derde keer mijn verhaal vertellen, het is nu toch wel duidelijk? Het klopte precies. Het was helemaal volgens de regels en het werd efficiënt afgehandeld, maar voor die burger was het een onaangename ervaring om drie keer zijn verhaal te moeten doen.

Ook de pakkans vergroten bij overtredingen en misdrijven, waar burgers juist zo door geraakt worden, vinden wij uitermate van belang. Denk aan wat in het jaarverslag 2011 van de politie naar voren komt, namelijk dat de pakkans ook bij woninginbraken nog steeds veel te laag is en dat het aantal straatroven onvoldoende gedaald is. Welke intensivering wordt er gepleegd? Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat de pakkans groter wordt, ook bij woninginbraken en straatroven?

Ik kom tot slot op de nieuwe middelen. Er komt meer geld beschikbaar voor recherchewerk, maar er zijn ook bezuinigingen ingeboekt. Wat komt er nu concreet meer beschikbaar? Hoe komt het geld voor de opsporing terecht bij de recherche?

Het overleg wordt van 11.23 uur tot 11.39 uur geschorst.

De voorzitter: Voordat ik het woord geef aan de minister, zeg ik tegen de collega's dat zij ieder twee interrupties mogen plegen.

Ik moet zelf om 13.00 uur weg. We zullen dan een andere voorzitter aanwijzen. Ik hoor dat mevrouw Berndsen het voorzitterschap om 13.00 uur van mij wil overnemen. Dan kan ik naar beneden om een honderdtal jongeren toe te spreken.

Minister Opstelten: Mevrouw de voorzitter. Dank voor de interventies en bijdragen van alle leden. Ik ben daar zeer erkentelijk voor. Wij spreken over een heel belangrijk onderwerp. Het is ook heel divers. Ik vind het heel plezierig dat we dit debat voeren. De politie is essentieel voor een veilig Nederland. We staan voor grote veranderingen, zoals ieder van u heeft aangegeven.

Het regeerakkoord geeft de ambities weer van het nieuwe kabinet, ook op het gebied van de politieprestaties. Vanaf 2017 wordt er structureel 105 miljoen extra voor de politie uitgetrokken. De uitwerking van deze intensivering volgt zo snel mogelijk. Ik kom daar straks nog op terug. Daarover zal ik uiteraard overleggen met het bestuur en het Openbaar Ministerie, zoals we dat altijd hebben gedaan, voordat we met conclusies komen.

Meer blauw op straat en een versterking van de opsporing betekent investeren in kwaliteit en productiviteit. Ook de premier heeft bij de regeringsverklaring geen getallen genoemd. Hij heeft gezegd dat we dit goed en degelijk zullen bekijken. Ik verwacht dat we ook in dit kabinet continuïteit en consistentie kunnen laten zien op het gebied van prioriteiten. Ik kom daar straks op terug. Het zijn namelijk niet alleen mijn prioriteiten, maar het zijn vooral de prioriteiten van de politie, het Openbaar Ministerie en het gezag, de burgemeesters. Ik ga daar met hen overleg over plegen. Ik ben daar nu al mee bezig. Vervolgens bekijken we hoe we, gelet op de prioriteiten, de middelen inzetten. Dat kan kwaliteit zijn, maar als het nodig is, kan dat ook extra capaciteit zijn. Dat zijn belangrijke onderwerpen, die in het licht van de gehele politie- en justitieketen moeten worden afgewogen. Daarbij moet aandacht zijn voor de taakstellingen die het departement verder heeft. Er zijn duidelijke afspraken over gemaakt dat de politie daarvan uitgezonderd is.

Een van de kernpunten voor mij de komende jaren is het versterken van de strafrechtketen. Daar is expliciet niet veel over gezegd, maar wel impliciet. Over de effecten van het rapport van de Rekenkamer van vorig jaar heb ik indertijd al twee brieven geschreven. Een nieuwe brief daarover is in aantocht. Die zal de Kamer nog voor de behandeling van de begroting ontvangen, zodat we daar volgende week over kunnen spreken. Er is sprake van een taakstelling van 60 miljoen bij de strafrechtketen.

Eén ding staat als een paal boven water: aan de operationele sterkte wordt niet getornd. Dit is de duidelijkheid die de Kamer aan mij heeft gevraagd. De heer Dijkhoff heeft daar ook namens alle Kamerleden om mogen vragen. In het kader van de operationele sterkte wordt continuïteit en consistentie geboden. Dat kan en dat moet. Dit betekent dat er 49 500 politiemensen operationeel zijn. Dat zal de komende jaren betaalbaar blijven. Daar kan men op rekenen.

Tijdens de vorige kabinetsperiode heb ik het wetsvoorstel inzake de nationale politie ingediend. Ik zeg tegen de heer Bontes dat dit een keurige uitvoering betrof van het regeerakkoord van het vorige kabinet, dat door de PVV werd gedoogd. Ik mag uit ervaring spreken, maar ik mag niet vertellen hoe dat ging. De PVV zat ook aan tafel toen de uitgangspunten daarvoor werden geformuleerd en de snelheid daarbij werd aangegeven. Nadat we over dit wetsvoorstel uitvoerige debatten hebben gevoerd, is het met algemene stemmen in de Tweede Kamer aangenomen. Ik ben daar zeer dankbaar voor. Vanaf 1 januari is de nationale politie een feit. Dat heet dus «dag één». Ik ben blij dat ik als minister in het nieuwe kabinet zelf de klus kan afronden. Wetgeving is één maar verantwoordelijkheid voor de implementatie is twee. Sommige leden hebben zoiets gezegd. De opmerking van mevrouw Berndsen was in dit kader het meest aansprekend. Ik ben dankbaar dat ik bij de implementatie een rol kan spelen. Daar zal ik ten volle verantwoordelijkheid voor nemen. Dat is ook noodzakelijk.

De kern van het betoog van mevrouw Berndsen betreft, kort samengevat, mensen. Mevrouw Berndsen weet dat ik daar absoluut attent op zal zijn. Ik zal nog een aantal onderwerpen straks de revue laten passeren, waaronder de taken en daarmee de prioriteiten. Ik ken haar kritische benadering daarvan. Ik ben daar dankbaar voor, want dat houdt mij scherp. Dat houdt ons allemaal scherp. Haar consistente optreden, ook in deze ronde, in de nieuwe samenstelling, is voor mij heel herkenbaar. Mijn optreden moet overigens voor haar ook heel herkenbaar zijn. Mevrouw Berndsen sprak ook over de middelen. Daar zullen we het nog over hebben.

De totstandkoming van de nationale politie moet ervoor zorgen dat de politieorganisatie het optimale uit zichzelf kan halen. Ik heb altijd gezegd dat daarbij twee elementen voor mij centraal staan. In de eerste plaats moet de burger bediend worden zoals hij mag verwachten van de politie in het kader van de prioriteiten die wij daarvoor formuleren. In de tweede plaats moet de politieman of -vrouw de professionele ruimte terugkrijgen die hij of zij verdient. Dat is net zo belangrijk. Tijden veranderen. Dat betekent ook dat er een einde komt aan allerlei protocollen, bureaucratie et cetera. Ik kom daarop terug.

Ik heb de Kamer onlangs een wijzigingsvoorstel gestuurd. Dat wordt de «veegwet» genoemd, maar ik noem het de «reparatiewet». Die formulering is eerbiediger voor de senaat. De reparatiewet betreft onder andere de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen, die een aanscherping zijn van de wet. Zo zie je dat het denken gelukkig telkens doorgaat. Het zal niet de laatste keer zijn dat er een wijziging van de Politiewet plaatsvindt. Dat blijkt ook uit het boek van Fijnaut over 160 jaar geschiedenis. Mijn antwoorden op de door de Kamer gestelde vragen hierover volgen op zeer korte termijn. Ik heb vannacht doorgewerkt. Als het even lukt, ontvangt de Kamer de antwoorden morgen. Ik hoop dus dat zij op korte termijn besluit om dit te behandelen. Zo veel mogelijk duidelijkheid, ook in wetgeving, is goed. Op 1 januari kunnen we ten volle starten, maar het is altijd beter als deze reparatiewet daarin is meegenomen. Ik weet dat dit een grote wens van de senaat is. Ik wil dit daarom graag aan de Tweede Kamer vragen.

De Kamer had mij gevraagd om voor dit AO het inrichtingsplan en het realisatieplan toe te zenden. Zij heeft deze nu in concept. Op dit moment wordt alles in gereedheid gebracht voor dag één, de dag dat de nationale politie van start gaat. Die datum is vastgesteld op 1 januari 2013. We liggen op koers. De afgelopen maanden heb ik een buitengewoon zorgvuldig proces doorlopen – dat is immers belangrijk – waarbij alle partijen zijn betrokken: de regioburgemeesters, het Openbaar Ministerie, de vakbonden, collega-ministers, de medezeggenschap en andere groeperingen. Ik ben er niet op gesteld om in protocollaire zin contact te hebben met allerlei hoogwaardigheidsbekleders, maar ik leg veel werkbezoeken af direct aan het veld. Hier spreek ik ook over met de mensen uit het veld. Zij hebben de opvattingen over het inrichtingsplan kenbaar gemaakt. Op korte termijn zal de Centrale Ondernemingsraad in oprichting advies uitbrengen. Op 3 december heb ik in alle zorgvuldigheid het laatste gesprek met de regioburgemeesters. Daarna zal ik de plannen vaststellen en naar de Kamer sturen.

De heer Bontes (PVV): Stel dat de bonden niet akkoord gaan met dat inrichtingsplan. Het is namelijk nog een concept. Het vastgestelde inrichtingsplan ken ik zelf ook nog niet. De bonden hebben daar wat over te zeggen, denk ik. Wat kunnen dan de uiterste consequenties zijn? Kan alles opgeschort worden als allerlei partijen zeggen dat zij het inrichtingsplan niet steunen? Wat gebeurt er dan?

Minister Opstelten: Dat zijn van die als-danvragen. Ik heb geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat wat de heer Bontes zegt, daadwerkelijk aan de hand is. Ik werk dat heel zorgvuldig af. Uiteindelijk is het mijn bevoegdheid om het plan vast te stellen. Ik stuur het vervolgens naar de Kamer. Dan kunnen wij daar een debat over voeren. Dat zijn de verhoudingen. Het loopt naar mijn mening volstrekt volgens plan en het ligt op koers.

De heer Bontes (PVV): Stel dat de bonden zeggen dat zij er niet mee akkoord gaan, stelt u het dan toch vast en gaat het dan toch naar de Kamer?

Minister Opstelten: Ik heb al een prima overleg met de bonden hierover gehad. Ook vorige week voerden we een buitengewoon goed gesprek hierover. De verantwoordelijkheden zijn in dit land gelukkig zo geregeld dat ik het vaststel en anderen advies geven. Ik zal heel transparant zijn over de wijze waarop dat verloopt. Ik zal alles afwegende, het inrichtingsplan vaststellen. Er moet tenslotte ook nog bestuurd worden in dit land. Dat is belangrijk. We hebben altijd gezegd dat dit doorgaat. Het is altijd een grote wens van de Kamer en van de hele politieorganisatie geweest. De top, de leiding en alle mensen die ik spreek op straat, vragen mij om van acquit te gaan. Ook de schrijver van het boek, de heer Fijnaut, vindt dat heel belangrijk. Ik noem maar een aantal voorbeelden. Ik heb het schema aangegeven en duidelijk gemaakt waarom de Kamer het nu nog niet heeft. Dat tekent ook de zorgvuldigheid. We zullen, alles afwegende, het inrichtingsplan en het realisatieplan vaststellen, en dan gaan we van acquit en dan weet de Kamer precies hoe iedereen erover denkt.

Mevrouw Kooiman (SP): De minister heeft gezegd dat hij overleg heeft gehad met de bonden en dat die akkoord zijn met het inrichtingsplan, maar dat is zeker niet waar.

Minister Opstelten: Dat heb ik niet gezegd.

Mevrouw Kooiman (SP): Na mijn vraag kan de minister dit mogelijk rechtzetten. Dat zou ik heel fijn vinden. Het inrichtingsplan gaat uit van de capaciteit van één 24 uursdienst, zeven politieagenten. De bonden zeggen echter dat je niet moet uitgaan van één op zeven, maar van één op negen. Als dat het geval is, hebben we een groot probleem.

Minister Opstelten: Even om het precies te zeggen, anders blijft daar onduidelijkheid over bestaan: ik heb gezegd dat ik een goed gesprek heb gehad met de politiebonden over het inrichtingsplan, niet meer en niet minder. Zo zijn er veel meer betrokkenen die allerlei opmerkingen hebben over het inrichtingsplan, gelukkig maar. We hebben het inderdaad gehad over het punt dat mevrouw Kooiman zojuist aanvoerde. We hebben daar een verschillend standpunt over. Wij hebben de lijn doorgetrokken waarin de politie de afgelopen dertig jaar heeft gewerkt. Waarom zou de norm opeens anders moeten zijn? Het standpunt van de politiebonden klopt naar mijn mening niet helemaal. We hebben afgesproken dat zij in de uitwerkingsfase zullen toetsen of het klopt wat ik zeg. Zo zitten wij er in precisie in. Zij geven advies. Dat is hun rol, niet meer en niet minder. Ik vind het belangrijk wat zij zeggen.

Mevrouw Kooiman (SP): Daar ben ik niet helemaal tevreden mee. Er blijkt in dit kader een rapport te zijn: het AEF-rapport. Ik noem dat omdat de minister in zijn voorgaande capaciteitsberekeningen altijd gebruik heeft gemaakt van de berekeningen van AEF. Nu ligt dat rapport er en blijkt dat één op acht of één op negen wenselijk is. Ik wil dat rapport graag hebben voordat we de veegwet bespreken. Ik wil namelijk goed kunnen afwegen of het reëel is wat we hier beslissen. Als ik dat rapport niet krijg, kan ik het niet goed afwegen.

Minister Opstelten: Ik hoor voortdurend over een rapport dat ik totaal niet ken. Misschien zijn er wel meer rapporten die ik niet ken. Dat kan gebeuren. De sterkte is volstrekt duidelijk. We hebben nog nooit zo veel politiesterkte operationeel gehad. Laat ik dat ook een keer zeggen, want we moeten wel roeien met de riemen die we hebben. In het vorige kabinet heb ik duidelijk gemaakt dat iedereen kan rekenen op die operationele sterkte, en in dit kabinet trek ik die lijn door. Dat is een keihard politiek verhaal van mij. Daar sta ik voor. In de afgelopen 30 jaar hebben we dezelfde normen gehanteerd als nu. Dat is werkbaar. Het is mogelijk dat er een rapport is dat ik niet ken. Dat is prima, maar daar kan de Kamer mij dus geen vragen over stellen. Als de bonden weer om de tafel gaan zitten, kunnen ze mij dat rapport overhandigen.

De voorzitter: Mevrouw Kooiman, stelt u uw laatste vervolgvraag.

Mevrouw Kooiman (SP): Dan ben ik wel benieuwd wie de halve waarheid spreekt. Ik heb het rapport zelf gezien. Het heet volgens mij «knijpen en drukken in 24 uursbereikbaarheid». Het is toch heel gek dat ik dat gezien heb en dat er aan de andere kant van deze tafel heel hard nee wordt geschud, terwijl de bonden zich ook baseren op die cijfers. Ik wil hier graag opheldering over hebben. De minister is heel hard nee aan het schudden, maar wie spreekt hier dan de halve waarheid?

Minister Opstelten: Ik spreek in ieder geval de waarheid, want die ken ik zelf het beste.

Mevrouw Kooiman (SP): Is dat de halve of de hele waarheid?

Minister Opstelten: Dat is dus één hele waarheid. De anderen zullen misschien ook de waarheid spreken als zij zeggen dat er een rapport is, maar ik ken dat rapport niet.

De inhoud van het onderwerp is misschien belangrijker dan het rapport. Wij kunnen hierover van mening verschillen. Dan moeten we ook zo flink zijn om op een gegeven moment de lijn door te trekken die we de afgelopen jaren hebben gehanteerd op het gebied van de norm. De bonden hadden in dit opzicht een heel professionele opstelling. Zo hoort het bij verschillende verantwoordelijkheden. Zij zeiden: we trekken die lijn door en vervolgens toetsen we hoe het in werkelijkheid functioneert. Dat is een prima punt. Ik hoop dat we zo snel mogelijk weer met elkaar om de tafel zitten. Dan kunnen we het daarover hebben. Ik wil met de bonden in gesprek blijven, zeker over dit onderwerp. Ik kom daar zo nog op terug.

De toekomstige korpschef zal binnenkort de meerjarenraming en het beheersplan 2013 bij mij indienen. Ik stel vervolgens de begroting vast. De Kamer krijgt inzage in de begroting van de nationale politie. Ik zal deze in januari 2013 naar de Kamer zenden. De ondernemingsraden van de huidige 26 korpsen hebben ermee ingestemd om hun rechten en taken over te dragen aan een landelijk platform. Dat is belangrijk. Een centrale ondernemingsraad is in oprichting. Begin 2013 zullen hiervoor verkiezingen worden gehouden.

Het gaat erom om het beste uit de politieorganisatie te halen. Van de 25 politiekorpsen en het landelijke korps moet je één geoliede machine maken. Dat doe je niet alleen door de organisatiestructuur te veranderen in een nationale politie. Daar ben ik het mee eens. Dat doe je ook door het werk van onze politiemannen en -vrouwen zo gemakkelijk mogelijk te maken. Daar ben ik echt enorm gevoelig voor. Er moet bijvoorbeeld gezorgd worden voor goede ICT-voorzieningen.

Na deze inleidende opmerkingen zal ik ingaan op de vragen. Ik denk dat ik al in de kern heb geantwoord op de vraag van de heer Bontes over de nationale politie. Ik heb met buitengewoon veel dankbaarheid als eerste het boek van de heer Fijnaut in ontvangst mogen nemen. Ik heb ervan genoten. Het is knap werk. 160 jaar discussie over een nationale politie wordt hiermee afgesloten. Laten we dat beseffen. Het begon bij Thorbecke en Provó Kluit. Wie zijn geschiedenis kent, weet dat. Ik denk dat Thorbecke toen meer gelijk had dan Provó Kluit. Uiteindelijk krijgt Provó Kluit echter nu toch gelijk, want er komt een nationale politie. Ik vind dat Fijnaut dit prachtig beschrijft. Als je het leest, tel je toch even hoe vaak je wordt genoemd. Ik word 85 keer genoemd en dat is mooi. Altijd in positieve zin, ik kan er niets aan doen. Het komt niet vaak voor, maar ik zeg het er even bij. Telt u het na en leest u het verder ook. Fijnaut, met wie ik normaal gesproken natuurlijk veel goed contact heb, heeft zijn kritische kanttekeningen, maar één ding moet volgens hem in ieder geval gebeuren, namelijk dat we van start gaan. Dat is voor de politieorganisatie noodzakelijk.

Het kernpunt van de heer Bontes is de democratische inbedding op rijksniveau. Die inbedding is er ten volle. Zo is het nog niet geweest. Kijk maar naar wat er nu is. Een van mijn roemruchte voorgangers op Binnenlandse Zaken, wijlen Hans Dijkstal, zei altijd tegen de Kamer: helaas kan ik u niet antwoorden, want ik ga er niet over. De minister ging alleen over het totale budget van de politie, en niet over de aansturing van de regionale politiekorpsen in het beheer. Straks gaan we er wel over. Alle vragen die de Kamer nu aan mij stelt, zijn eigenlijk ook ter voorbereiding van de dag na 1 januari. Nu zijn er namelijk nog de korpsbeheerders. Straks ben ik ten volle verantwoordelijk en zal ik ook richting de Kamer de verantwoordelijkheid nemen. Ik zal op alles aanspreekbaar zijn, voor zover het het beheer betreft, niet het gezag. Dat valt onder het OM. Dat zal ik telkens blijven zeggen. Daarvoor ben ik dan wel weer verantwoordelijk. De burgemeesters zijn natuurlijk verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraden.

De heer Bontes (PVV): Op de democratische controle en inbedding kom ik nog terug. De veegwet wordt binnenkort behandeld en ik zal dit voorstel inderdaad amenderen. Ik zal het in ieder geval niet loslaten, ondanks de woorden van de minister. De minister prijst het boek van Fijnaut en zegt dat hij er positief in staat. Dat is allemaal hartstikke leuk voor de minister, maar Fijnaut maakt wel gehakt van het hele plan.

Minister Opstelten: Nee.

De heer Bontes (PVV): Jawel, hij maakt gehakt van het hele plan. Hij heeft tal van kritiekpunten, over de opbouw en de aansturing. Hij vraagt zich af wie er verantwoordelijk is als het fout gaat in Nederland. Is dat de korpschef of zijn dat de centrale eenheden? Hij heeft er kritiek op dat een en ander niet congrueert met de veiligheidsregio's. Hij zet zijn vraagtekens bij de berekening van de sterkte van de robuuste basisteams. Kan de minister daar eens op ingaan? De minister vindt het mooi dat hij veel wordt genoemd, maar hoe zit het met de kritiekpunten? Er wordt gehakt van gemaakt, vanaf het begin tot nu. Daar hoor ik de minister niet over. Kan hij daarop reageren?

Minister Opstelten: Hij maakt er totaal geen gehakt van. Hij heeft kritische kanttekeningen. Die heeft hij ook ingebracht bij de hoorzitting in de Eerste Kamer en hij herhaalt deze in zijn boek. Wij hebben daar goed over gesproken. Wij hebben aangegeven dat we over al die punten ook niet met elkaar van mening verschillen. Dat kan. Hij heeft bovendien in de Eerste Kamer gezegd dat we in ieder geval van start moeten gaan. Dat is namelijk belangrijk. Er komt een evaluatie van de wet, maar we moeten in ieder geval van start gaan. Dat is het allerbelangrijkste wat we moeten doen.

De nationale politie heeft een eigen begroting. Dat is in de kern het punt. De andere punten die de heer Bontes heeft genoemd, zijn natuurlijk in de wetgeving afgewogen. Daar wil ik niet op ingaan. De nationale politie heeft een eigen begroting, omdat de politie is vormgegeven als een aparte rechtspersoon sui generis. Dit is vooral zo omdat de politie primair werkt in opdracht van lokale gezagsdragers. Daar gaat het om. In het wetgevingsoverleg en het debat hierover hebben we dit ook goed afgewogen. Het gaat om de burgemeesters en de officieren van justitie. Daarom is dit gepositioneerd buiten het kerndepartement. Daar zit een gedachte achter. We doen dit niet om iets weg te houden van de Kamer. Integendeel, wie ben ik? Daarmee wordt voorkomen dat de nationale politie de politie van de minister wordt, terwijl zij eigenlijk van de lokale gezagsdragers is. Hiermee wordt ook voorkomen dat we de kant op gaan van justitiële politie.

In de wet is bepaald dat de minister van Veiligheid en Justitie de begroting van de politie vaststelt, om de minister maximaal in staat te stellen zijn verantwoordelijkheid voor het beheer waar te maken. De Tweede Kamer heeft wel degelijk invloed op de begroting van de nationale politie. De indicatieve begroting op hoofdlijnen wordt als bijlage bij de begroting van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer aangeboden. De Tweede Kamer ziet daardoor de plannen voor het voor de politie gereserveerde budget in de departementale begroting. Dat stuk wordt uitdrukkelijk betrokken bij de begrotingsbehandeling. De Tweede Kamer kan de minister, ook door het aannemen van moties, bewegen tot aanpassing van de voorgenomen begroting van de politie. De minister zal die moties, zoals elke aangenomen motie, uiteraard in beginsel uitvoeren.

Dit najaar was het nog niet mogelijk om de indicatieve begroting van de nationale politie met de begroting van Veiligheid en Justitie mee te zenden. We zitten namelijk nog in een oud stelsel. Deze begroting zal in januari 2013 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. In het verslag van de Tweede Kamer over het aanvullende wetsvoorstel hebben verschillende fracties hierover vragen gesteld. In de nota naar aanleiding van het verslag zal hierop nader worden ingegaan. Ik stuur de antwoorden op zeer korte termijn. Ik probeer die morgen bij u te laten landen. Velen van u hebben hier vragen over gesteld. Daarom vond ik het juist om hierop in te gaan, hoewel ik hiermee wellicht vooruitloop op het debat dat we zullen voeren.

Mevrouw Kooiman had een vraag over het inrichtings- en realisatieplan. Volgens mij hebben we het daar al een beetje over gehad. Ik zal niet herhalen wat ik heb gezegd. Ik heb heel goed overleg gehad met de vakbonden en met alle partijen. Dat sluiten we nu af. Het verraste mij dat de vakbonden het overleg opschortten. Ik was totaal verrast, ook over de argumenten. Ik herkende me daar op geen enkele manier in. Ik vind het vervelend als iemand wegloopt en ik niet begrijp waarom. Ik vind het überhaupt altijd vervelend als iemand wegloopt. We moeten namelijk gewoon tot zaken komen. Wij zullen zorgen dat we in een zorgvuldig proces, waarin ik buitengewoon zorgvuldig zal luisteren naar de bonden, weer om de tafel komen. Dat is mijn nadrukkelijke inzet. Daar hoeft u niet aan te twijfelen. Ik zal de bonden altijd respecteren in hun opstelling en in het nemen van hun verantwoordelijkheid. Er mag een verschil van mening zijn, maar dan moet je het wel goed begrijpen.

De heer Marcouch vraagt hoe gemeenten in dit verband een eigen veiligheidsbeleid kunnen maken. Alle gemeenten maken een integraal veiligheidsplan. Hierin worden ook de lokale prioriteiten gesteld. Deze zijn input voor een regionaal beleidsplan. Prioriteiten worden dus van onderaf opgebouwd. Landelijke prioriteiten zijn dus grotendeels lokale prioriteiten. Er zit eigenlijk geen licht tussen.

Ik ben bezig om alle regio-eenheden langs te lopen. Gisteren ben ik in Emmeloord geweest voor Midden-Nederland. Ik spreek met alle burgemeesters, het openbaar ministerie en de politie. Ik wil dit voor 1 januari afgerond hebben. De kernvraag is hoe zij de ruimte krijgen om lokale prioriteiten te stellen. Die ruimte krijgen zij. Ook in de capaciteit in de inrichtingsplannen is hierin voorzien. Iedereen ziet ook wel het voordeel van robuuste teams. Mevrouw Berndsen zei er iets over. We moeten het gewoon laten werken. Vervolgens is er ook extra flexruimte voor lokale prioriteiten. Men kan daar sterkte voor reserveren. Ik heb nu vier of vijf regio-eenheden gehad en ik stel aan het einde altijd de vraag of iemand er nog tegen is dat we dit gaan doen. Ik moet de eerste nog horen die dat zegt. De burgemeesters, het OM en de aanwezige politiemensen zeggen allemaal dat ze ermee van start gaan.

Mevrouw Berndsen (D66): Wij hebben het nu over de structuur. Dan hebben wij het ook over een bepaalde positie van het lokale gezag, maar het gaat er natuurlijk om spannen. Dan kom ik toch weer met mijn prioriteiten. De minister probeert mij in het begin van de beantwoording altijd een beetje te paaien, maar ik blijf scherp. Wanneer de minister prioriteit op prioriteit stapelt, blijft er natuurlijk veel minder over voor de lokale prioriteiten. Daarom is dat amendement (30 880, nr. 22) ook aangenomen, waarin ik stel dat de prioriteiten eerst van onderop gesteld moeten worden. Ik vind het overigens mooi dat burgemeesters er allemaal mee akkoord gaan, maar de proof of the pudding is natuurlijk het moment dat er prioriteiten gesteld moeten worden en er naar aanleiding van die prioriteiten capaciteit moet worden toebedeeld. Die kanttekening wil ik toch even maken.

Minister Opstelten: Dank aan mevrouw Berndsen voor die vraag. Dit zit vaak tussen mevrouw Berndsen en mij in. Dat herken ik, maar we moeten ook in dit verband bruggen slaan en de handen uitsteken. De premier heeft het gevraagd, en wie ben ik dan om dat niet te doen? Ik denk dat ik absoluut en heel scherp consistent ben geweest in mijn prioriteiten. Er zijn de afgelopen periode geen nieuwe prioriteiten bij gekomen.

Ik vraag me af wat mevrouw Berndsen eraf wil hebben. Ik denk bijvoorbeeld aan high impact crime, georganiseerde criminaliteit. We hebben veel gesproken over de dierenpolitie. Ik heb de Kamer een brief geschreven over de uitvoering van de mede door mevrouw Berndsen geïnitieerde motie. Daar komen we bij elkaar. Ik wil de prioriteiten nu in de kern doortrekken. Daar heeft de politie recht op. Ik besluit overigens pas definitief als ik met de burgemeesters, het Openbaar Ministerie en de politie heb gesproken over de vraag of ze het aankunnen. Dat is van belang voor de vraag hoe we die 105 miljoen zullen besteden. Ik denk dat we elkaar daarin tegenkomen. Het komt erop aan als de burgemeester van bijvoorbeeld Vlagtwedde andere prioriteiten wil stellen omdat bepaalde zaken bij haar niet voorkomen. Pakt en krijgt zij dan de ruimte om dat uit te voeren? Ik zal ervoor zorgen dat dit gebeurt. Dat moet ik in het stelsel ook bewaken. Natuurlijk moeten we bekijken of dit na 1 januari daadwerkelijk gebeurt. Zo zit ik erin. Zo wil ik ook aangesproken worden.

Mevrouw Berndsen (D66): De minister daagt mij een beetje uit. Hij vraagt wat ik ervan af zou willen hebben. Ik kan wel een ding noemen, namelijk de invoering van de wietpas, maar daar komen we later nog over te spreken. Dit heeft ongelooflijk veel politiecapaciteit gekost.

Minister Opstelten: De invoering heeft extra capaciteit gekost. Die heb ik in het zuiden beschikbaar gesteld. De gemeenten hebben allemaal gereageerd en hebben niet meer verzocht om extra politiesterkte, omdat dit past in de prioriteiten die ze zelf hebben gesteld. Wat dat betreft wordt u weer bediend.

De heer Van der Staaij vraagt naar de stand van zaken van het actieprogramma Minder regels, meer op straat, in het kader van de aanpak van de bureaucratie. Dit ligt op koers. Zoals ik de Kamer heb laten weten, leveren de maatregelen die tot en met augustus van dit jaar zijn genomen, nu al een productiviteitswinst op van ruim 500 fte. In januari 2013 zal ik de Kamer in de jaarlijkse voortgangsrapportage informeren over de exacte productiviteitswinst over 2012. Ik ben natuurlijk heel ongeduldig en heb gevraagd of het niet sneller kan, maar ik heb er ook wel begrip voor dat men er heel hard aan werkt. Soms is er ook een wetswijziging voor nodig, bijvoorbeeld het intrekken van aanwijzingen en dergelijke. Het ligt echter op koers en het is heel belangrijk dat we dat vasthouden. Dat is een grote wens van alle politiemannen en -vrouwen op straat. Zij vinden de nationale politie prima, maar hebben mij wel gevraagd ervoor te zorgen dat er drie dingen gebeuren. Ten eerste moet de bureaucratie weg. Ten tweede moet de ICT op orde komen en ten derde wenst men een cultuurverandering van de nationale politie.

De heer Van der Staaij (SGP): Goed om te horen van de minister dat hij er zeer aan hecht. Is hij het met mij eens dat het belangrijk is dat wij, als wij in de loop van de tijd weer werkbezoeken afleggen bij de politie, ook zullen horen dat men het merkt en ziet in de praktijk? Nu krijgen we keurige rapportages over papieren productiviteitswinst, maar we horen dat nog niet echt terug uit de politiepraktijk. Dat is het probleem.

Minister Opstelten: Ik herken dat, maar het papieren bolletje is natuurlijk niet ineens weg. Het is een aankondiging en iedereen op straat vindt dat ook prachtig. Ik heb het schema aangegeven waarlangs dit zal gebeuren. Ik moet er ook mee leren leven. Ik heb liever dat het vandaag of morgen allemaal weg is en dat we door muren heen breken, maar we moeten het ook zorgvuldig en effectief doen. Het gaat er inderdaad om dat de diender op straat uiteindelijk tegen u en mij zegt dat hij het herkent.

De heer Bontes, mevrouw Berndsen en anderen hebben vragen gesteld over de cultuurverandering. Cultuur is natuurlijk niet maakbaar. Dat is duidelijk. Die uitspraak mag u van mij als liberaal verwachten. Cultuur is echter wel beïnvloedbaar. Ik weet niet hoelang de heer Bontes bij de politie heeft gewerkt, maar er is in vijftig jaar een bepaalde cultuur bij de politie ontstaan. Die willen we nu veranderen. Dat moet je heel serieus nemen en je moet er ook de tijd voor nemen. Dat gaan we nu ook stevig doen. Dit is natuurlijk een duidelijke wens van de politiebonden, waarin ik ze vierkant steun. Ze hebben mij gevraagd of ik dat persoonlijk als bewindsman wil bewaken en dat zal ik doen. Het is ook nodig om de nationale politie te laten slagen. Dat bereik je niet door allerlei gediscussieer voordat men is gestart, maar dat bereik je in het lopende proces. In het realisatieplan wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed. Ik monitor de verandering in gedrag, cultuur en leiderschap. Over de voortgang ervan zal ik de Kamer informeren. In het overleg met de politiebonden, een dag voordat ze het overleg opschortten, heb ik totale overeenstemming bereikt over de wijze waarop we dit zullen aanpakken. Qua inhoud en aanpak zitten de politiebonden en ik dus precies op hetzelfde schema.

De heer Dijkhoff vraagt of ik kan garanderen dat er één wijkagent is op 5000 inwoners. Hoe handhaaf ik dat? In de nieuwe Politiewet is de norm van 1 op 5000 wettelijk verankerd. Ik herinner me dat dit er per amendement in is gekomen. Het inrichtingsplan van de nationale politie voorziet hier ook in. Het inrichtingsplan voorziet in een aantal van 3411 fte. U ziet dat we buitengewoon zorgvuldig en heel precies opereren. Er zijn voldoende wijkagenten om per regionale eenheid aan de norm van gemiddeld 1 wijkagent op de 5000 inwoners te voldoen. De gezagsdragers in de regio verdelen de voor hun regionale eenheid beschikbare wijkagenten in het beleidsplan over de onderdelen van de eenheid. De wijkagenten zijn ook echt wijkagenten en worden niet voor onderzoeken ingezet. Daar is de 80%-norm voor aangegeven. Voor 80% is men altijd beschikbaar als wijkagent.

De heer Van der Staaij vraagt hoe ik dit kan garanderen. Ik beproefde dat hij het een mooi verhaal vond, maar dat hij zich afvroeg of het ook echt gaat gebeuren. Er is uitdrukkelijk voor gekozen om de norm van 80% niet wettelijk te verankeren. Dat zou immers impliceren dat bepaald moet worden welke werkzaamheden meetellen. Daarbij zou de wijkagent moeten bijhouden hoeveel uren hij daadwerkelijk voor iets aan het werk is geweest. Dan krijg je weer die bureaucratie en een aanzienlijke toename van de administratieve lasten. Er is nadrukkelijk voor gekozen om de wijkagent niet uit te sluiten bij noodhulp. Noodhulp kan ook een onderdeel van de zorg voor de wijk zijn. De wijkagent kan soms sneller bij een noodhulpmelding in zijn wijk zijn dan bijvoorbeeld een noodhulpeenheid. Daarbij kan de wijkagent bij sommige noodhulpmeldingen direct de noodzakelijke opvolging regelen. Dit komt de kwaliteit ten goede.

Mevrouw Kooiman vraagt of ik alle cao-afspraken uitvoer, ook de zogenaamde HAP-afspraken (Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden Politie). Natuurlijk voer ik die afspraken uit. Als ik een toezegging doe of een afspraak maak, wordt die gewoon uitgevoerd. Daar wil ik ook altijd op aangesproken worden. Als het soms misschien iets langer duurt, ben ik gaarne bereid om zeer open aan te geven waarom. Ik heb me heel hard ingezet om de afspraken in de cao tot stand te laten komen. Die is er nu en alle afspraken staan, ook de HAP-afspraken. Korpsbeheerders hebben volgens de HAP-afspraken de ruimte om keuzes te maken.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik weet niet of de minister nog iets gaat zeggen over de behandeling hiervan per gemeente. Amsterdam zegt bijvoorbeeld dat het er geen geld voor heeft. Rotterdam doet het weer anders. Ik hoor graag de oplossing van de minister hiervoor.

Minister Opstelten: Ik was net toe aan dat punt. Prima getimede interruptie van mevrouw Kooiman. De discussie met de bonden gaat over de vraag of het korps Amsterdam terecht afwijkt. Ik zet er druk op om deze discussie zo spoedig mogelijk te beslechten. Laat ik het hierop houden.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik weet dat hierover heel veel onduidelijkheid is bij agenten zelf. Ze willen graag weten wanneer er duidelijkheid is. De minister zegt dat dit spoedig zal zijn en hij vindt ook dat afspraak afspraak is. Daar ben ik heel blij mee, maar er is heel veel onrust. Zij willen graag weten wanneer het is opgelost.

Minister Opstelten: Als u nu in uw contacten met de bonden zegt dat ze weer aan tafel moeten komen ... Zo kom ik ook met een voorbeeld. Het is namelijk vervelend dat we niet met elkaar aan tafel zitten, terwijl er naar mijn mening eigenlijk geen reden is om niet met elkaar aan tafel te zitten. Natuurlijk moet je soms onderhandelen of heb je een punt, maar weglopen is nooit goed. Dit onderwerp moeten we bespreken en we moeten zo spoedig mogelijk knopen doorhakken. Meer kan ik er niet van maken. Laten we elkaar niet belasten met tijden. In de nationale politie wordt iedereen natuurlijk op dezelfde manier behandeld. Het onderscheid tussen verschillende korpsen is dan weg. Dit nemen we mee uit het verleden, maar moeten we wel beslechten.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik snap volledig dat je de bonden nodig hebt. De minister kan de korpsen er echter ook zelf op aanspreken. Amsterdam en Rotterdam wijken af van hetgeen er moet worden uitgevoerd.

Minister Opstelten: Daarom komen wij ook tot een nationale politie. Dan verwijs ik toch weer naar Hans Dijkstal. De invloed van de minister is groot, maar die wordt groter met een nationale politie. In dit kleine land zijn er in het huidige stelsel 25 afzonderlijke korpsen. Iedereen is het er wel over eens dat dit afgelopen moet zijn. Het heeft zijn tijd gehad. We moeten nu van acquit gaan en dat doen we ook. Dit punt moeten we oplossen en dat zal ik zo spoedig mogelijk doen. We gaan hier echter niet de agenda die ik met de bonden voer, bespreken. Laat mij dat met de bonden doen.

De heer Dijkhoff (VVD): Dank aan de minister voor het antwoord op de vraag over de wijkagenten. We weten nu dat de norm 1 op 5000 is en we weten hoeveel er bij zijn gekomen. We weten ook hoeveel we er nodig hebben, namelijk 3411. Ik mis nog het antwoord op de vraag hoeveel er nu zijn. Dat is ook van belang, omdat het natuurlijk niet alleen maar een rekennorm moet zijn. Nederland bestaat niet uit 3411 wijken van 5000 inwoners. Ik wil niet de afgelopen weken herhalen door te vragen naar medianen, gemiddelden of wijkagentpuntenwolken, maar ik vraag me af hoe dit in de praktijk werkt. Is het een rekennorm waarbij we macro gezien gemiddeld 1 wijkagent hebben per 5000 inwoners of staat deze norm zo dicht mogelijk bij de praktijk?

Minister Opstelten: Het antwoord op de vraag van de heer Dijkhoff is dat laatste. Het moet natuurlijk dicht op de praktijk zitten. Dat bewaakt men in de regio-eenheden. De burgemeesters doen dat ook. Op de peildatum 30 juni 2012 waren er in totaal 3 295 wijkagenten in de regiokorpsen aangesteld. Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2011.

De heer Dijkhoff (VVD): Ik reken even snel. Volgens mij is het voorlopig dan niet zo dat we ongeveer per 5000 inwoners iemand hebben lopen. Rekenkundig haal je het niet. Om het in de praktijk voor elkaar te krijgen, zul je er meer moeten hebben dan dat rekenkundige aantal van 3411.

Minister Opstelten: Volgens mij zijn we er bijna, zeker als je het rekenkundig ziet. In het inrichtingsplan zal staan hoe we zullen realiseren dat er op elke 5000 inwoners een wijkagent zal zijn. Elke wijk moet zijn eigen, herkenbare, wijkagent hebben. Dat was een grote wens van de hele Kamer en ook van mij. Dat zullen we dus goed en duidelijk moeten bewaken. Het moet geen papieren werkelijkheid zijn, maar het moet werkelijkheid zijn voor de mensen in hun eigen wijk.

De heer Van der Staaij (SGP): Aansluitend op dit punt heb ik de vraag hoe wij ervoor zorgen dat agenten ook tijd hebben om de wijk in te gaan. Ik ben het er helemaal mee eens dat we daar niet allemaal registratiesystemen op los moeten laten. Is er dan wel op een andere manier in voorzien om na verloop nog eens te kunnen peilen of agenten er voldoende aan toekomen om tijd aan de wijk te besteden?

Minister Opstelten: Het zal een taak zijn van de korpsleiding om dat te bewaken. Ik wil niet direct weer een monitor invoeren. Ik zal dit kwalitatieve element meenemen in de normale verslaglegging over de nationale politie aan de Kamer. Ook de vraag van de heer Dijkhoff is kwalitatief. Daar leggen we accenten in. We moeten er natuurlijk van uitgaan dat het rekenkundig klopt, maar het gaat ook om het kwalitatieve en daadwerkelijke functioneren van de moderne wijkagent. Dit zullen we meenemen in de jaarverslagen.

Mevrouw Kooiman vraagt naar de positie van de bonden. Volgens mij heb ik dit al heel goed behandeld.

De heer Marcouch roerde een belangrijk punt aan waar ik zelf ook veel last van heb en dat mij irriteert, namelijk dat er berichten zijn dat er specialismen vertrekken. Die fout moeten we absoluut niet maken. Die fout hebben we bij de inrichting van het oude bestel gemaakt, maar dat gaan we nu absoluut niet doen. Dat staat in het inrichtingsplan. Bij de nationale politie zijn de specialismen goed ingericht, soms op een ander en daardoor beter niveau en op een hogere schaal dan nu. Het basisteam opereert bijvoorbeeld op regionaal niveau en soms op nationaal niveau, om een en ander effectiever en efficiënter te kunnen doen. Dat accent zullen we goed leggen.

Een aantal van u heeft gesproken over de aangiften. Sommigen van u hebben mij hierover geprezen. Gisteravond is er hard gewerkt aan de brief. Het is een duidelijk initiatief dat uit de politie zelf is gekomen. Dat vind ik ook volkomen terecht. Een van de dingen die mij als bewindspersoon de afgelopen twee jaar enorm hebben geïrriteerd, is de wijze waarop de politie in de 25 regio's omgaat met aangiften. Ik wist niet dat het zo slecht was. Het is aan niemand te wijten. Het is te wijten aan het stelsel. Er waren vaak prachtige initiatieven, bijvoorbeeld op internetgebied, maar deze waren altijd beperkt tot de regio. Nu moeten we echt in dit kleine land tot één vorm van aangifte komen. De aangifte is namelijk cruciaal voor de politie om haar werk te kunnen doen. Dat is ook normaal. Daarom begrijp ik de vraag over de prioriteiten ook niet. Dan klinkt het alsof er iets extra's gebeurt. Nee, men gaat het waarschijnlijk beter doen met minder personele inzet, omdat men het nu nationaal kan doen en het dus overal hetzelfde moet doen. Dat is het voordeel van de nationale politie. Dit moet ook het visitekaartje worden van de nieuw aantredende nationale politie. Men moet ook aan de burger laten zien dat die nationale politie er niet voor niets is en dat de burger er iets aan heeft. De burger zal niet geïnteresseerd zijn in de structuur van de politie. De burger wil dat de politie er is als hij haar nodig heeft. Zo gaan we dat doen.

Per 1 januari kan er in elk bureau aangifte worden gedaan, ongeacht waar het feit van aangifte heeft plaatsgevonden. Ik was telkens verbaasd dat dit nog niet was geregeld. Daar ben ik namelijk altijd van uitgegaan, maar ik ben hard met mijn neus op de feiten gedrukt en ik heb vervolgens gezegd dat dit toch echt niet het geval kan zijn. Dan word je als organisatie niet serieus genomen. Je krijgt dan echt heel draconische verhalen te horen. We bouwen een en ander op vanaf 1 januari. Het gebeurt natuurlijk niet in één keer. Het is jaren achter elkaar zo gegroeid, maar het loopt niet goed. Daar moeten we eerlijk in zijn. Daar wijst de Inspectie Veiligheid en Justitie ook keihard op. Ze drukt ons met de neus op de feiten. Het kan niet in één keer goed zijn, maar vanaf 1 januari zullen we bij inbraken wel terugkoppelen naar de aangiftemelder. Een jaar later zal er teruggekoppeld worden op de high impact crime. Dat moeten we degelijk en goed opbouwen. Als we zeggen dat iets kan, moet het ook gebeuren. Als ik een brief schrijf waarin deze ambities staan en de wijze waarop we het zullen doen, weet ik dat ik erop aangesproken kan worden. Dat moet ook.

Er zijn jaarlijks ongeveer twee miljoen aangiften. Een aanzienlijk deel gaat over onderwerpen die een landelijke prioriteit zijn voor de politie. Ik rapporteer jaarlijks over de resultaten daarvan. Voor 2013 geldt onder andere een stijging van de ophelderingspercentages overvallen naar 36%. Als iedereen hierop focust, de burgemeester, het OM, de politie, zie je dat de resultaten beter worden. Dat zie je bijvoorbeeld bij het korps in Rotterdam, waar het niet goed ging. Hetzelfde zal gelden voor de inbraken en de straatroven. Het aantal aangepakte criminelen in samenwerkingsverbanden is toegenomen naar 33%. We liggen wat dat betreft dus op koers. Ik kan er niets anders van maken. Ik verzin die cijfers niet zelf.

De heer Marcouch en anderen hebben gevraagd of de politie-ICT het aankan als burgers elders aangifte doen. Als burgers in hun eigen woonplaats aangifte doen op het bureau, zet de politie deze via de Basisvoorziening Handhaving door naar de juiste eenheid. Burgers kunnen overigens in veel gevallen ook via internet en telefonisch aangifte doen. Dat is een verschil met de huidige aanpak. Je moet, als vorm van dienstverlening, in de wijze van aangifte doen rekening houden met de ernst van de situatie. Als heel oude mensen telefonisch verzoeken om aangifte te mogen doen, moet men ook naar die mensen toe gaan. Ik meen dat dit in veel gevallen al gebeurt, maar er moet een patroon van maatwerk zijn. In het hele proces kost dit natuurlijk extra trainingen, extra opleidingen en extra investeringen in mensen. Dat schrijf ik ook in mijn brief. Het is vooral een nuchtere, goede en andere wijze van organisatie.

Het volgende thema is het verzuim. U moet maar van mij aannemen dat ik een slecht weekend heb gehad, toen ik via de media geconfronteerd werd met een ziekteverzuim van 11% in de eerste drie maanden. Ik ben razend geweest. U hoeft mij niet te zeggen dat dit een idioot cijfer is, dat veel te hoog is. Dat er onvoldoende uitleg kwam in het weekend, stoorde mij buitengewoon ernstig. Daar heb ik ook geen goed woord voor over. Dat zeg ik hier eerlijk. Er is een fout gemaakt. In het weekend is er goed naar gekeken. Ik wil natuurlijk de werkelijke, goede cijfers hebben, want met iets anders wil en kan ik niet komen. De media meldden dat één op de vier agenten niet inzetbaar is. Er is gevraagd wat volgens mij het echte percentage is. Op grond van een WOB-verzoek zijn pagina's vol met cijfers geleverd aan RTL4. Die organisatie verwijt ik ook helemaal niets. Zij heeft goed journalistiek werk gedaan.

Zoals ik heb gemeld in mijn brief, is er een rekenfout gemaakt. Ik heb het persoonlijk kunnen zien op de formulieren. Door het totale verzuim toe te rekenen aan een kleine groep, stijgt vanzelfsprekend het gemiddelde verzuimpercentage aanzienlijk. De korpsleiding heeft deze fout inmiddels via een verklaring hersteld. Het verzuimpercentage lag in het eerste kwartaal op 6,04%, ongeveer hetzelfde als in het vorige jaar. In het tweede kwartaal lag het op 5,9%, volgens de politiesystemen zoals we gewend zijn die in te vullen. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid kan ik u nu geen nieuw percentage over de totale inzetbaarheid geven. Ik wil dit goed uitgezocht hebben en heb de politie daartoe opdracht gegeven. De voorlopige indruk is echter dat het verzuim in de operationele en in de niet-operationele sterkte niet sterk verschilt. Laat ik daar verder geen uitspraken over doen. Ik zal er in een volgend jaarverslag uitgebreid over rapporteren. Ik heb in de brief aangegeven hoe die rekenfout is ontstaan.

Inhoudelijk ben ik altijd, in elke functie, heel gevoelig voor ziekteverzuim. Ik zal niet zeggen dat dit een goed cijfer is. Totaal niet. Ik wil ook niet zeggen dat het naar beneden kan. Laat ik daar geen verwachtingen in wekken. Ik vind wel dat ik met man en macht moet proberen een klimaat te creëren bij de politie waarin het ziekteverzuimcijfer kan dalen. Daar wil ik me absoluut voor inzetten. Ik zal geen taakstelling aangeven, maar ik zal de Kamer wel hierover rapporteren. Dan kan zij ook zien wat ik met die inzet heb bereikt.

Mevrouw Berndsen (D66): Als de minister dit toch gaat uitzoeken en met cijfers komt, ben ik erg geïnteresseerd in het onderscheid tussen executief en niet-executief. In een 24 uursbedrijf is de belasting natuurlijk groter. Als je dat gelijk als een actor kunt beschouwen voor een cultuurveranderingsmeting, sla je volgens mij twee vliegen in één klap.

Minister Opstelten: Dat laatste is een terecht punt. Dat zit in de monitor. Laat ik open zijn. Ik hoor veel geruchten dat het ziekteverzuim in het operationele werk lager is dan in het niet-operationele werk. Dat kan te maken hebben met het werk van de politie, omdat in niet-operationele zaken de taakstelling ligt in de overhead van de 25 korpsen naar één korps. Daar kan ik me iets bij voorstellen, maar dat neemt niet weg dat ik gewoon de feiten wil weten en geen geruchten wil horen. Ziekteverzuim is nooit goed en moet dus naar beneden. Je moet de feiten precies weten en daarvan opaan kunnen.

De heer Marcouch (PvdA): Straks krijgen wij een landelijk cijfer, bijvoorbeeld 6%. Ik hoop overigens dat het minder is. Dan weten wij echter nog niet goed te verklaren waar het vandaan komt. Ik merk in het veld dat het ene korps heel succesvol is in de aanpak van verzuim, maar het andere korps niet. Als u het toch gaat uitzoeken, krijg ik heel graag ook het verhaal achter de cijfers. Misschien kan het per regio. Zo kunnen we zien waar het mee te maken heeft.

Minister Opstelten: Dat kan ik direct toezeggen. In het jaarverslag zal ik per korps het ziekteverzuimcijfer aangeven. Dan hebben we dat overzicht. Ik wil zelf ook weten of er onderscheid is – dat zal er zeker zijn – en hoe het per korps zit.

Velen van u hebben gesproken over PTSS. Eind vorig jaar sprak ik voor het laatst met de Kamer over agenten die in psychosociale nood verkeren. Het is goed om wederom de actuele stand van zaken weer te geven. Afgelopen voorjaar hebben we op dit pad een goede eerste stap gezet, met de oprichting van een suïcideregistratiepunt, waar elke zelfdoding onder politieagenten wordt gemeld. Ook doet een team onderzoek naar suïcides. Hierbij worden de oorzaken, aanleidingen en omstandigheden geanalyseerd. Belangrijk is ook het eveneens dit voorjaar ingestelde 24 uursloket. Daar kunnen agenten in psychosociale nood 24 uur per dag, zeven dagen in de week, terecht voor hulp, advies en informatie. Dat loket is telefonisch of via internet te benaderen. Agenten kunnen er desgewenst ook in persoon naar toe. De 24 uurslijn is altijd bemand, zeg ik tegen de heer Marcouch. Als er een gerucht is dat dit niet zo is, zal ik dat checken. Dan wil ik ook de onderste steen boven hebben. 24 uur is 24 uur, en full swing bemand.

In het AO van 29 maart zei ik dat een uitvoeringscirculaire PTTS voor de zomer gereed zou zijn. In het Onderhandelaarsakkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie is afgesproken dat de richtlijn per 1 januari 2013 in werking moet treden. In de brief aan de Kamer heb ik dit aangegeven. De uitvoeringscirculaire moet zorgvuldig ingericht worden. Het is van belang dat de circulaire inhoudelijk breed wordt gedragen, zowel door de werkgever als door de politievakbonden. De uitvoeringscirculaire PTSS is inmiddels afgestemd met de kwartiermakersorganisatie van de nationale politie en is ter besluitvorming aangeboden aan de vakorganisaties in het landelijke CGOP-overleg. Een en ander wacht dus op het overleg met de bonden en aangezien zij het overleg hebben opgeschort, duurt het even voordat de circulaire komt. Hij is echter klaar. Als de bonden direct aan tafel komen, zijn we klaar. Ik heb begrepen dat er in het informele overleg totale overeenstemming is over deze circulaire. Het wachten is nu even op het formele stootje van de bonden. Via u zeg ik tegen de bonden dat ik 24 uur per dag beschikbaar ben om met hen te overleggen om dit punt snel van tafel te krijgen.

Aandachtspunt is dat PTSS zich pas na lange tijd kan manifesteren. Het is dan ook zeker niet ondenkbaar dat de betrokkene de politie al lang verlaten heeft. De uitvoeringscirculaire richt zich niet alleen op actief dienend personeel, maar geldt ook voor betrokkenen die niet meer bij de politie werkzaam zijn. Deze nieuwe initiatieven stellen ons in staat om het beleid op het gebied van suïcidepreventie, ondersteuning en mentale zorg verder te verbeteren en te versterken. Zo zal er meer aandacht komen voor deze thematiek in het bestaande Programma Versterking Professionele Weerbaarheid. Tegen de heer Marcouch zeg ik dat initiatieven uit de samenleving die de problematiek bespreekbaar maken, zoals die van de heer Franx, buitengewoon worden gewaardeerd en zeer welkom zijn.

De heer Marcouch sprak over preventie en het aanpakken van PTSS. De cultuurverandering die de nationale politie moet realiseren, gaat ook bijdragen aan het bespreekbaar maken van psychosociale problematiek. Preventie van PTSS wordt gesteund door het Programma Versterking Professionele Weerbaarheid.

Mevrouw Berndsen heb ik al geantwoord. Ik kom nog op de vragen van de heer Marcouch over de stress van de politie. Daar dienen wij in de opleidingen veel aandacht aan te besteden. Het vak van politieman was 10 jaar geleden een ander vak dan nu. Daar dienen wij ons op in te stellen.

De voorzitter: Met uw permissie, minister. Voordat u verdergaat, vraag ik mevrouw Berndsen om het voorzitterschap over te nemen.

Voorzitter: Berndsen

Minister Opstelten: De heer Dijkhoff had een vraag over de bestuurlijke boete.

De heer Marcouch (PvdA): Nieuwe voorzitter, nieuwe kansen.

De voorzitter: Maar ik ben ook streng, dat weet u.

De heer Marcouch (PvdA): Ik had nog een vraag over dat verhaal over preventie. Ik vroeg de minister wanneer wij gaan kijken hoe wij agenten blootstellen aan bepaalde complexiteiten en stressvolle omstandigheden in hun werk. Ik vind dat wenselijk. Om het dichtbij te houden, een agent die in Wassenaar werkt, heeft een andere context dan een agent in de Schilderswijk. Agenten worden daar op dit moment onvoldoende op voorbereid in hun werk. Ik vind het een beetje te makkelijk om te zeggen: wij nemen dat mee in het onderwijs. Volgens mij is het een taboe om te zeggen: het werk is gedifferentieerd; wij gaan per agent bekijken waar we ze aan bloot stellen, welke opdracht we ze meegeven, in welk gebied ze werken en hoe wij ze daar goed op voorbereiden, zodat ze niet in dit soort problemen terechtkomen.

Minister Opstelten: Alle frontrunners – daar hebben wij het in de kern over – worden via hun trainingen in het Programma Versterking Professionele Weerbaarheid goed uitgerust voor dit soort zaken. Dit krijgt dus maximale aandacht van mij en in het Programma Versterking Professionele Weerbaarheid. Dat zullen wij goed blijven volgen.

De heer Dijkhoff had vragen over de bestuurlijke strafbeschikking en de bestuurlijke boete. Zijn kernvraag is of wij niet stoppen met die bestuurlijke boete, aangezien er geen gebruik van wordt gemaakt. Dat wil de VNG niet. Ik zal het agenderen in het Strategisch Beraad Veiligheid dat ik met de voorzitter van de VNG voer. Men stelt het toch op prijs om de vrijheid te hebben om dit instrument alsnog in te zetten. Maar het is een terecht punt. Bij de voorbereiding van het debat liep ik hier ook tegenaan. Het wordt niet ingezet. Het wordt totaal niet gebruikt. Zouden wij er dan geen streep door zetten? Wij hebben er ook geen last van, zo zei de heer Dijkhoff ook, maar het is een terecht aandachtspunt.

Ook over de uitbreiding van de taken wordt overleg gevoerd. Het hangt samen met de kwaliteit van de boa's. Wij zijn samen met de VNG heel nadrukkelijk bezig om die te stimuleren. Het gaat de goede kant uit. Het versterkt zich. Ze hebben zichzelf ook georganiseerd. Dat is ook belangrijk. Ik ben op geen enkele wijze bang dat er aparte gemeentelijke politiekorpsen zijn, zo zeg ik tegen de heer Bontes. Zoals is vastgelegd in de wet en de organisatie ligt de regie bij de driehoek en uiteindelijk bij de korpschef van de politie. Lokaal worden boa's aangestuurd door de politie.

De heer Dijkhoff vroeg hoe wordt omgegaan met verkeersovertredingen door chauffeurs van auto's met buitenlandse kentekens. Zo heb ik het begrepen. Ik kan hem daarover informeren. Zal ik dat doen? Dat doe ik maar, tenzij hij er niet om gevraagd heeft.

De voorzitter: Hij heeft dat wel gevraagd.

De heer Dijkhoff (VVD): Ik heb meer gevraagd, maar als het antwoord helemaal klopt, spaar ik mijn interruptie liever even op.

De voorzitter: Dat is slim.

Minister Opstelten: Daar is wel iets over te zeggen. Bij een overtreding met een voertuig met een Belgisch, Duits of Zwitsers kenteken kunnen boetes geïnd worden door Nederland. Voor andere buitenlandse kentekens kan dat nog niet. Dat hangt af van de inwerkingtreding van de daarvoor benodigde crossborderrichtlijn, die naar verwachting in november 2013 in werking treedt. Overigens, als het een staandehouding betreft, kan er naar naw-gegevens worden gevraagd en kan Nederland in principe tot inning van de boete overgaan. Dat kan bij alle buitenlandse kentekens. Dit is de stand van zaken.

De heer Dijkhoff (VVD): Mijn vraag was breder dan de kentekens, want ook als je niet met de auto bent, heb je je aan de regels te houden. Uit een dossier kan ik mij herinneren dat het over en weer zenden van die boetes op papier goed geregeld is maar dat het in de praktijk nog weleens te wensen overlaat. Dan gaat het via de collega-overheden van de landen die de minister noemt en waar wij verdragen mee hebben, terwijl Italianen bijvoorbeeld rechtstreeks innen ook met private incassobureaus. Los daarvan, zou het niet makkelijker zijn om te kijken naar de mogelijkheid om de boel direct af te doen en af te dwingen, met name als het bezoekers uit het buitenland zijn? Dat scheelt heel veel bureaucratie. Andere landen doen het andersom ook.

Minister Opstelten: Dat kan dus. Bij staandehouding kan het. Bij kentekens kan het alleen bij de genoemde drie landen. Wij wachten op de crossborderrichtlijn die in december 2013 komt. Bij staandehouding kan het dus. Het is een andere vraag of het gebeurt. Daar zal ik attentie voor vragen. Mag ik het zo afspreken?

Dan kom ik bij de georganiseerde criminaliteit en de politieprioriteiten. Daar hebben wij een boel over gezegd. Ik heb daar trouwens een brief over geschreven naar aanleiding van de vragen van mevrouw Berndsen. Mag ik daarnaar verwijzen gelet op de tijd? Ik kan hem natuurlijk kort samenvatten. Het betreft geen geheime rapportages. Het gaat om twee reguliere, interne verantwoordingsrapportages van het Openbaar Ministerie en de politie over de voortgang van de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Dit maakt de inhoud van de rapportage niet minder relevant. Ik gebruik deze rapporten dan ook altijd voor de verantwoording van het jaarverslag bij de begrotingen voor de sturing in relatie tot de doelstellingen van OM en politie. Ik kan op feiten gebaseerd zeggen dat wij daarbij volledig op koers liggen. Dat staat ook in de brief.

Daarin herhaal ik ook de resultaten op het terrein van de overvallen. Het aantal overvallen op horeca en particuliere woningen blijft hoog. De aanpak wordt daarop gefocust. Het oplossingspercentage is gestegen. Het Keurmerk Veilig Ondernemen speelt een belangrijke rol in de overvalpreventie. Dat loopt als zodanig goed. Gelet op de cijfers van het OM liggen wij op koers. Dat heeft ook het College van procureurs-generaal gezegd. Maar vanwege de schaarse middelen moeten wij altijd keuzes maken. Dat is nadrukkelijk het geval. Het OM werkt ook steeds meer schouder aan schouder met het openbaar bestuur, de burgemeesters.

Ik kom op de Politieacademie. Naar de geconstateerde achterstand in examinering vroegen mevrouw Kooiman en de heer Bontes. Ik heb met de Politieacademie en de korpsen heldere afspraken gemaakt over het oplossen van de problemen met de examinering. Ik dacht dat ik dat ook in een brief aan de Kamer heb geschreven. De afspraken houden in dat geen aspiranten later afstuderen, maar als agent beginnen. In het postinitieel onderwijs worden geen examens voor voorbehouden handelingen later afgenomen dan gepland. Bovendien blijft de kwaliteit van de examinering gegarandeerd. De Politieacademie heeft maatregelen getroffen en rapporteert zeer regelmatig aan mij over de laatste stand van zaken.

Ik kom op de ICT, de chief information officer, de chief technical officer enzovoort, enzovoort. ICT is een gorilla die ik op mijn schouder heb genomen vooruitlopende op de inwerkingtreding van de nationale politie, omdat dat niet langer kon wachten. Hoewel een aantal ingrepen op dit moment iets langer duurt dan ik had gedacht, is er een bepaalde rust aan het ontstaan rond de ICT. Die is beheersbaar aan het worden. Ik heb een duidelijke prioriteit gesteld. Heel veel mensen van buiten de politie en leveranciers spreken mij aan: wij moeten innoveren. Maar ik leg de prioriteit bij de borging. Het ergste wat kan gebeuren, is namelijk dat een ICT-netwerk uitvalt. Dat moeten wij zeker stellen. Daar ligt de prioriteit. Vervolgens hebben wij de A- en B-prioriteiten voor nieuwe programma's.

Ik zal de Kamer informeren over de voortgang van het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie in het derde kwartaal van 2012, alsook over de inhuur van specialisten en extern personeel voor dat programma, onder andere over de aantallen. Ik moet daar heel eerlijk over zijn. Er worden nu wel resultaten geboekt. Ik heb meer externe specialisten nodig dan ik had gedacht en dan in de kern wenselijk zijn, gelet op de afgesproken normen. Op een gegeven moment heb je die expertise echter nodig. Als ze niet binnen de totale rijksdienst en de semioverheid beschikbaar zijn, dan moet ik ze elders halen. Overigens gebeurt dat binnen de budgettaire kaders. Het slechtste is namelijk dat we dat niet doen.

De heer Bontes, mevrouw Kooiman en mevrouw Berndsen hebben gesproken over Defence for Children. Defence for Children heeft een gedegen rapport geschreven over minderjarige verdachten in politiecellen. Defence for Children doet aanbevelingen die ik zeker ter harte zal nemen. Ik kan mij de reactie van mevrouw Berndsen zeer goed voorstellen. Ik wil daar een weg in vinden opdat wij daar uitkomen. Zo ben ik niet van mening dat de termijn die minderjarigen doorgaans in een politiecel doorbrengen, als zodanig te lang is. Maar in de kern zijn kinderen natuurlijk kinderen. Die horen daar eigenlijk niet thuis. Dat is mijn vertrekpunt, maar soms kan het niet anders. De politie en het OM hebben voldoende mogelijkheden om de duur van dat verblijf zo veel mogelijk te beperken of te voorkomen. Dat doen ze ook.

Kinderen moeten zo kort mogelijk in een politiecel verblijven, liever zelfs helemaal niet als er alternatieven zijn voor opsluiting. Er kunnen echter omstandigheden zijn die mij tot de belangenafweging nopen het kind langer vast te houden. Ik heb aan de politie en het OM gevraagd wat zij naar aanleiding van het rapport van Defence for Children nog meer kunnen doen. Het OM heeft aangegeven de procedure rond de toetsing van de inverzekeringstelling verder te verbeteren. Voorts zal het bij bepaalde zaken vaker herstelbemiddeling inzetten als alternatief voor opsluiting en een strafrechtelijke procedure. De politie zal een protocol opstellen voor de bejegening en behandeling van minderjarige arrestanten. De politie zal daarna bezien of dit protocol moet leiden tot aanpassing van de cellencomplexen.

Hoeveel nieuwe dienstpistolen worden aangeschaft, was een vraag van de heer Bontes. Toen die vraag gesteld werd, was ik ook zeer nieuwsgierig naar mijn antwoord. De operationele sterkte is groter dan alleen de wapendragende mensen. Ook de meldkamer, intake, service et cetera dragen daar onmiskenbaar aan bij. Om het precieze antwoord te geven, er worden 43.000 pistolen besteld.

De instroom blijft achter bij de doelstelling, was zo'n beetje de stelling van de heer Oskam. Dat is niet waar. De instroom verloopt volgens plan. Die wordt gestuurd. Uitstroom is lastig te voorspellen. Mensen kiezen zelf wanneer ze weggaan. Bij een crisis zoals nu blijven mensen zitten. De arbeidsmarktpositie van de politie is altijd ongelooflijk sterk. Ik geef altijd het voorbeeld van de Intermediair monitor die eens per jaar verschijnt. Waar willen slimme, goede mensen het liefste werken? Bij de laatste ranking was het: 1. Rabobank, 2. Shell en 3. politie, met stip. De politie is dus altijd de prettigste werkgever binnen de overheid. Wij kunnen de mensen krijgen: 1 op de 13 wordt aangenomen als er vacatures zijn. Dat is altijd een heel prettige positie. Het is dus een kwestie van sturen en niet van vinden. Er zijn vorig jaar veel mensen aangenomen om op latere uitstroom te kunnen anticiperen. Daar is het in de planning altijd fout gegaan. Ik denk dat wij het nu wel onder de knie hebben. De instroom is nu lager om de politie en de sterkte betaalbaar te houden en op de afgesproken 49 500 te komen in 2015.

De heer Bontes had het over de voortgang van de weerbaarheidstrainingen. Daar had ik al iets over gezegd, maar daar wil ik nog iets specifieker over zijn. Het vertrek van de programmadirecteur heeft geen consequenties voor de voortgang van het programma. Dat gaat gewoon door. Ik heb vlammend gesproken bij zijn afscheid. Er is geen enkele aanleiding om enige relatie met het doorgaan van het programma te stellen. De betrokken directeur heeft zijn werkzaamheden uitermate verdienstelijk gedaan. Voor eind 2014 hebben alle agenten in de frontlinie de trainingen gevolgd. Dat is een mooie performance. Er zijn nu 350 trainers getraind en 2500 personen in de frontlinie. In 2013 komen daar circa 15.000 personen bij, in 2014 de rest. De reacties zijn positief. Dat is mijn ervaring ook. Dit hebben de Kamerleden tijdens diverse werkbezoeken ongetwijfeld ook zelf vernomen. Met wetenschappelijk onderzoek worden de effecten van deze trainingen gemeten.

Dan kom ik bij mijn laatste punt. Dat heb ik heel zorgvuldig bewaard tot het laatst. Dat was een punt van mevrouw Kooiman en de heer Dijkhoff, een goede combinatie. Dat is een heel belangrijke zaak, namelijk de veilige publieke taak. Daar zit ik scherp in. Ik was not amused toen bleek dat het OM in de kern nog niet op alle fronten de aanwijzing van 200% straf uitvoert. Dat moet gebeuren. Dat heeft duidelijk in mijn brief doorgeklonken. De voorzitter van het College van procureurs-generaal is het totaal met mij eens. Die is ook not amused. In de kern van het OM zal men niet allemaal gaan uitzoeken hoe het is gekomen – dat moet je ook doen – maar ervoor zorgen dat het verder loopt en dat men deze aanwijzing uitvoert. Uit beperkt onderzoek blijkt dat de rechterlijke macht de geëiste straf altijd volgt. Dat is dan weer het positieve, maar het OM moet gewoon zijn eigen aanwijzing uitvoeren.

De voorzitter: Dank u, mijnheer de minister, voor de uitvoerige beantwoording. Wij houden een korte tweede termijn met twee minuten spreektijd per spreker.

De heer Bontes (PVV): Voorzitter. Eén agendapunt is niet behandeld ook door de tijdsdruk. Het gaat over de dierenpolitie. De PVV was uiteraard een fel voorstander van die dierenpolitie. Wij betreuren het dat zij in de huidige vorm niet meer bestaat. 180 agenten hebben toen hun nek uitgestoken en zijn bij de dierenpolitie gaan werken. Worden dat de nieuwe taakaccenthouders? Komt er een standaardwerkwijze? Je hebt immers verschillende regionale eenheden. Hoe vindt de intake van die meldingen plaats? Hoe vindt die doorgeleiding plaats? Gaan die meldingen rechtstreeks naar die taakaccenthouders? En hoe borg je dat die taakaccenthouders voldoende tijd krijgen om hun taakaccent uit te voeren? Voordat je het weet, ben je namelijk 40 uur per week met andere dingen bezig. Hoe gaat de afhandeling van de meldingen dus in de praktijk in haar werk? Hoe voorkom je versnippering? Kunnen wij die werkwijze evalueren? Kunnen we evalueren hoe een en ander nu plaatsvindt? Het is een groot succes geweest: 15.000 meldingen per maand en 4000 inzetten per maand. Dat is gigantisch. Er is een correlatie tussen huiselijk geweld en dierenleed. Als je het zo bekijkt, is het een groot succes. Jammer dat het niet meer bestaat. Wat is het vervolg hiervan?

Er is nog een vraag niet beantwoord. De aangiftebereidheid maakt deel uit van die hele rij cijfers. Hoe zit het daarmee op dit moment? Als die bereidheid namelijk veder afneemt, dan kun je ook niets zeggen over het aantal zaken dat je wel oppakt. Dat kan dan niet in verhouding staan tot elkaar.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. De minister is een begaafd spreker, maar ik wil natuurlijk niet alleen maar woorden maar ook daden van hem. Ik heb al een aantal toezeggingen gekregen, waaronder de hardere strafeis bij geweld tegen de politie. De minister zegt niet: ik ga een beetje wachten en onderzoeken of er wat gebeurt. Hij wil dat er nu iets gebeurt. Daar ben ik blij om.

Het Inrichtingsplan Nationale Politie wil ik graag hebben voordat wij de veegwet behandelen. Ik hoop dat dat mogelijk is en dat de minister dat kan toezeggen.

De heer Bontes (PVV): Mee eens.

Mevrouw Kooiman (SP): Daar zitten de bonden namelijk ontzettend bovenop. Die zeggen: als we kijken naar het inrichtingsplan, hebben wij onvoldoende capaciteit. Ik merk dat ik continu in een welles-nietesspel hierover raak met de minister. Dat wil ik niet. Ik wil gewoon duidelijkheid. Ik zie de minister heftig ja knikken. Daarover is hij het met mij eens. Ik geloof niet dat de bonden continu zeggen dat ze ontzettend veel problemen met de capaciteit hebben. Ik wil de waarheid vandaag dus boven tafel hebben.

De Politieacadamie is nog niet volledig aan de orde gekomen wat de SP-fractie betreft. De minister gaat bekijken hoe hij de exameneis kan verbeteren. De examens en de roosters moeten beter op orde, maar ik heb ook specifiek gevraagd naar de uitgifte van diploma's en certificaten. Die loopt achter. Ik hoop dat de minister kan toezeggen dat die op orde is, want agenten hebben die certificaten nodig bij hun werk. Ze zijn ook een kroon op hun werk.

Ten slotte kom ik op Defence for Children. Ik ben het niet eens met de minister toen hij het had over het langer opsluiten van kinderen. Waarom beperken wij die termijn niet? Op dat punt ben ik het helemaal met mevrouw Berndsen eens.

De heer Dijkhoff (VVD): Voorzitter. Ik wil het nog even hebben over de bestuurlijke boete en de strafbeschikking. Het is curieus om te horen dat de gemeenten er zo aan hechten. Blijkbaar is het idee populairder dan het gebruik.

Over de parate executie is er een misverstand, in ieder geval bij mij. De minister zei namelijk dat een en ander al meteen geïnd kan worden. Of er is een misverstand over wie dat mogen. Bij verkeershandhaving onder de Wet Mulder (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) zouden mensen van de politie het wel kunnen maar de boa's niet. Daar doelde ik op toen ik het had over «onder bestuurlijke strafbeschikking». Of de boa's hebben een bevoegdheid waar zij zichzelf niet van bewust zijn, want vanuit Leeuwarden, Amsterdam en Rotterdam kwam het pleidooi dat zij bij een bestuurlijke strafbeschikking ook graag zouden kunnen afdwingen dat er meteen afgerekend wordt, net als de politie. Daar zit dus ergens een misverstand. Ik hoor graag waar het zit en hoe de minister dat kan ophelderen.

Tot slot kom ik op de aangifte. Ik vond het een mooie term: het visitekaartje voor de burger dat zichtbaar moet maken wat de nationale politie kan brengen. Ik vond het ook goed om duidelijk te krijgen dat het bij die tweewekentermijn die nu overal opduikt, in eerste instantie vooral om woninginbraken gaat. Daarna wordt gefaseerd bekeken hoe de burger bij welk type aangifte het best bediend kan worden. Dat lijkt mij wel een haalbare doelstelling. Die fasering lijkt mij ook gezond. Ik had even het idee dat die twee weken betrekking had op alle aangiftes. Dat leek mij wat moeilijker. Deze aanpak lijkt mij zeer haalbaar. Het is een goed signaal om bij de basis te beginnen.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Ik voel mij minder gepaaid door de antwoorden van de minister. Ik heb op vier vragen nog geen antwoord gehad.

Er ligt een richtlijn voor het PTSS-beleid, zegt de minister. Die ligt bij de vakbonden. Die moeten daar ja tegen zeggen. Dan is het klaar. Wij weten niet wat er in die richtlijn staat. Staat daarin dat iedereen is aangesloten op het 24 uursloket?

Over de inzetbaarheid en de sterkte van de politie zei de minister: ik blijf bij die 49 500. Dat is prima, maar ik – dat geldt ook voor de heer Çörüz in het verleden – wil weten waar de burger mee te maken krijgt. Zeg maar: de schalen 6, 7 en 8. Dat zijn de mensen die het werk doen op straat: aangiftes opnemen, contactrechercheur zijn, de verhoren doen. Dat willen wij weten. Hoeveel mensen doen het echte politiewerk? Misschien kan de minister daar voor de begroting per brief antwoord op geven.

Dan kom ik op wat de politie wel doet en wat zij laat liggen. Ik heb twee voorbeelden gegeven uit Gelderland. Is het de toekomst dat de politie van panklare vermogensdelicten die naar de politie worden teruggekoppeld, mag zeggen: daar hebben wij geen capaciteit voor?

De Rekenkamer signaleert dat het OM tussen de 10.000 en 9.000 zaken – ze kunnen dat niet precies nagaan – terugstuurt naar de politie. Dat is ook een bron van zorg. Ik hoor nu dat die vraag is beantwoord. Misschien heb ik niet goed opgelet. Sorry dan, maar misschien kan de minister het nog één keer zeggen.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. In de gesprekken die ik heb gevoerd met Defence for Children, heb ik gemerkt dat ze tevreden zijn over het contact dat er nu is met de politie en met de eerste aanzet in de brief van de minister om te gaan kijken naar dit probleem. De minister zei dat hij daar aandacht voor zal hebben. Ik wil hem vragen om bij de ontwikkeling van het beleid van hoe wij omgaan met kinderen en minderjarigen in politiecellen, de door de Kamer aangenomen motie te betrekken over het erbij betrekken van ouders. Dat zou eigenlijk een compleet beleid moeten zijn waarin agenten en hulpofficieren getraind worden om op een pedagogische manier met jonge verdachten om te gaan.

Mijn laatste punt is het politieonderwijs. Er is al heel lang gedoe rondom de Politieacademie. Dat zou het pareltje moeten zijn van het politieonderwijs. Hoe wordt de positie van de academie gezien in het licht van de nationale politie? Worden daarbij kansen gezien om de kwaliteit van de academie en de samenwerking met de korpsen te verbeteren?

Voorzitter: Bontes

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de woorden van mevrouw Kooiman en de heer Marcouch over Defence for Children. De minister heeft een aantal dingen gezegd. Zo zou het protocol eventueel worden aangepast. Dat vind ik nogal vrijblijvend. Ik wil de minister daar graag een wat «SMART-ere» afspraak over horen maken. Wanneer is zo'n aangepast protocol er? Wat komt daar precies in te staan?

Dan schijnen er toch weer vier politiemensen ontslagen te zijn die met PTSS kampten. De minister heeft in een eerder overleg gezegd dat dat niet meer zou gebeuren. Ik weet dat ik nooit over individuele zaken mag spreken. Dat zal ik ook niet doen, maar ik vind dit wel weer een signaal, een heel slecht signaal. Ik vraag de minister om daar aandacht aan te besteden.

Voorzitter: Berndsen

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank voor de interventies in tweede termijn. Die waren kort, dus de beantwoording kan heel snel gebeuren.

De dierenpolitie werd genoemd door de heer Bontes. Ik heb daar net een brief aan de Kamer over geschreven. Daar staat in dat het de bedoeling is dat de opgeleide agenten daarvoor worden ingezet. Er komt een standaardwerkwijze voor de taakaccenthouders. Het is een succes. Dat ben ik met de heer Bontes eens.

Het verzoek was om de dierenpolitie te evalueren. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) is al bezig om dat te evalueren vanaf de start. De verandering van de werkwijze door uitvoering van de motie zullen wij daarin meenemen. Het resultaat daarvan wordt dus zichtbaar. Wij hebben daarin geïnvesteerd. Dat laten wij niet weglopen. Dat is mijn vertrekpunt.

Over de aangiftebereidheid staat een en ander in de landelijke monitor. Ik heb die nu niet bij de hand. Ik heb wel een indruk, maar ik ga daar nu geen cijfer van geven. Ik wil daar precies in zijn. Ik moet toch nog een brief sturen over een paar punten. Die stuur ik dan voor de begroting. Ik zal dit eruit lichten in die brief.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Kooiman. Ik schets even de gang van zaken rond het inrichtingsplan. Ik rond dat af in het overleg op 3 december met de regioburgemeesters. Zo is het en niet anders. Daarna neem ik een definitieve beslissing. Het ziet er heel goed uit. Met de bonden heb ik daar goed overleg over gehad. De Kamer krijgt het zo snel mogelijk. Ik wil de zorgvuldigheid echter niet aantasten. Dat vind ik heel belangrijk.

Ik wil nog een keer volstrekte duidelijkheid geven over de capaciteit. De heer Dijkhoff had dat al namens iedereen gevraagd. Nu doet hij het weer. De capaciteit is volstrekt helder. Het is zeer goed werkbaar om daarbinnen met de prioriteiten te werken. Daarover ga ik wederom met het hele veld overleggen, zoals een nieuwe minister in een nieuwe ploeg dat moet doen. Dat is het vertrekpunt. Ik ben er buitengewoon gerust op dat wij dat op die manier kunnen doen. Daar heb ik geen nadere rapporten voor nodig.

De voorzitter: Mevrouw Kooiman is er niet helemaal gerust op.

Mevrouw Kooiman (SP): Nee, ik heb wel wat meer nodig om mijn ongerustheid weg te nemen. Het inrichtingsplan wordt op 3 december mogelijk definitief vastgesteld.

Minister Opstelten: Daarna: de volgende dag. Ik heb een heel vergaderschema daarvan. Ik wil iedereen het volle pond geven. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat ik op 3 december met de regioburgemeesters overleg. Dat is het laatste overleg. Daar wordt alles in meegewogen. De volgende dag zal ik het vaststellen en naar de Kamer sturen. Punt.

Mevrouw Kooiman (SP): Maar om de veegwet goed te kunnen beoordelen heb ik een inrichtingsplan nodig, desnoods een conceptinrichtingsplan. De bonden zeggen immers dat het huidige inrichtingsplan onvoldoende is. Ik wil een goede afweging en beoordeling kunnen maken.

Minister Opstelten: U hebt het conceptinrichtingsplan. Dat is er.

Mevrouw Kooiman (SP): Nee.

Minister Opstelten: Ja, dat hebt u wel. Ik wil het u graag nog een keer sturen. Dat is geen enkel punt. Als u het kwijt bent, krijgt u er nog een van ons. Ik zal ervoor zorgen dat ik u een conceptinrichtingsplan stuur. Dan hebt u dat.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb het al gelezen, maar of het van de minister kwam, weet ik even niet.

Minister Opstelten: Ja, dat is van mij gekomen. Het concept is namelijk van mij. Ziet u?

Mevrouw Kooiman (SP): O, oké.

Dan het volgende. De bonden hebben een brief gestuurd naar aanleiding van het inrichtingsplan. De commissie heeft breed gevraagd of u daarop wilt reageren. Kan dit daar ook bij worden meegenomen?

Minister Opstelten: Nog een keer, die brief hebben wij natuurlijk gekregen, maar je moet altijd even je positie houden. De Eerste Kamer heeft op basis van dezelfde stukken haar afweging gemaakt. Dat is helder. U hebt die brief gestuurd met het verzoek een recensie van het boek van Fijnaut te geven. Dat hoeft eigenlijk niet meer. En het inrichtingsplan geef ik door het vast te stellen.

Mevrouw Kooiman (SP): Het gaat echt om een andere brief. Het is de brief van de bonden waarin ze exact aangeven waar het capaciteitsgebrek zit. Ik wacht nog op antwoord.

Minister Opstelten: Ik ben totaal gerust over de capaciteit. Je kunt altijd om meer vragen. Het is een schaarstemiddel. Wij zeggen: dit is de sterkte en de capaciteit die wij gaan realiseren. De wijze waarop de prioriteiten worden uitgevoerd, is een kwestie van het gezag en niet van het beheer. Als het gezag voortdurend veel meer wil dan het beheer kan bieden, dan hebben wij een probleem. Dan moet ik in de ring naar het gezag. Wij leveren de organisatie aan. Dat is het. Als de bonden zeggen dat daar niet alles voor kan gebeuren wat men wil, dan word ik in feite niet aangesproken maar het gezag. Daar komen wij wat mij betreft heel goed uit. Daar hebben ik en de voorzitters van de bonden een prima formeel overleg over gevoerd, waarin ik mijn positie heb uitgelegd en zij hebben gezegd: wij gaan het zien; wij zullen ons daar monitorend in opstellen. Dat vind ik ook hun taak. Ik vond dat een heel professionele benadering van mij en van hen. Laten wij het daar nu bij laten. Anders zitten wij elkaar continu te herhalen. Ik ben er zeer van overtuigd dat mijn stellingname daarover goed is. Die trekken wij door vanuit het verleden. Op het moment dat ik het inrichtingsplan vaststel, krijgt de Kamer het van mij met alle adviezen die ik heb gekregen. Die zijn volstrekt openbaar. Dan kan de Kamer mijn afweging daarin meenemen. Iets anders kan ik er niet van maken.

De voorzitter: Het probleem is dat wij die reparatiewet volgende week gaan behandelen en dat de commissie behoefte heeft aan die informatie voordat wij dat wetsvoorstel behandelen. Dat is dus toch een probleem.

Minister Opstelten: Zoals ik ernaar kijk, zijn het twee verschillende eenheden: de ene is de uitvoering van de wet en de andere is de wet. Die zijn volstrekt van elkaar te scheiden. Daar ben ik ook altijd van uitgegaan. Ik zou het ook veel beter vinden als eerst het wetsvoorstel werd behandeld. Vervolgens zou daar dan volgende week duidelijkheid over zijn. Ik stel daarna, rekening houdend met het verloop van dat debat, het inrichtingsplan vast. Dat stuur ik aan de Kamer op. Daarna voeren wij nog een debat of een AO daarover. Dat zijn de twee punten zoals ze in alle zuiverheid zouden moeten gebeuren.

De voorzitter: Ik wil namens de D66-fractie vragen of het conceptinrichtingsplan heel veel is veranderd. Het zou namelijk helpen als de minister zegt dat het grosso modo hetzelfde is gebleven, want dan hebben wij een richtlijn van hoe een en ander gaat plaatsvinden.

Minister Opstelten: Hier moet ik buitengewoon voorzichtig mee zijn. Natuurlijk is er geluisterd. De capaciteit is altijd een punt. Ook het bestuur is belangrijk. Wij zijn er in grote lijnen uit wat betreft de vraag hoe wordt opgeschreven dat het lokale gezag wordt gewaarborgd. Ik ben ervan overtuigd dat dat er goed in komt. Net als ik in de kern vind dat ik met de bonden een goede afspraak heb gemaakt, zal ik ervoor zorgen dat wij er met de regioburgemeesters goed uitkomen. Daar ben ik van overtuigd. De veegwet gaat maar over één punt: de relatie tussen de korpschef en de minister. De heer Bontes heeft daar iets over gezegd. Ik heb gezegd waarom dat wetsvoorstel zo is als het is. Dat hebben wij hier ook met algemene stemmen aanvaard. De Eerste Kamer heeft om een aanscherping, een verduidelijking gevraagd. Daar heb ik mee ingestemd. Vandaar dat wij dit wetsvoorstel hebben ingediend. Dat is in grote lijnen het verhaal. Ik doe mevrouw Kooiman niet tekort door dit zo te zeggen.

Mevrouw Kooiman (SP): Nou ja.

De voorzitter: Wilt u uw beantwoording vervolgen, minister? Over dat wetsvoorstel komen wij nog uitvoerig te spreken.

Minister Opstelten: Ik kom op de Politieacademie, de diploma's en certificaten. De examens voor startende studenten lopen niet achter. Of de diploma's ook tijdig worden uitgereikt, ga ik na. Er was een probleem. Dat heb ik ook in een brief aan de Kamer geschreven. Dat waren wij aan het inhalen. Dat zal ik in de brief meenemen die ik aan de heer Bontes heb aangekondigd.

Mevrouw Kooiman en mevrouw Berndsen hebben nog vragen gesteld over Defence for Children. Er blijven gevallen bestaan waarin vasthouden in een politiecel echt even noodzakelijk en onontkoombaar is. Let wel: dan gaat het om serieuze vergrijpen. Nogmaals, de inzet van politie en OM blijft: zo kort mogelijk in de politiecel en zo passend mogelijk bij de leeftijd van het kind. Betrokkenheid van de ouders wordt zeker gezocht, zeg ik tegen de heer Marcouch. Een protocol is er in maart. Dat wordt in overleg met alle betrokkenen gemaakt. Ik ben bereid en uiteraard in staat om de Kamer over de hele gang van zaken per brief te informeren, nadat het protocol is opgesteld. Daar vind ik het onderwerp belangrijk genoeg voor.

De heer Dijkhoff vroeg nog naar de parate executie en de boa's. De strafbeschikking gaat direct naar het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Bij bestuurlijke boetes kan een en ander direct, maar dat kost capaciteit van gemeenten. Dat is het punt. Ik zal in een brief specifieker ingaan op het antwoord op de vraag of boa's die boetes mogen doen. Althans, ik meen dat dat de vraag was van de heer Dijkhoff. Anders wil ik dat hij zijn vraag wat aanscherpt. Dan kan ik daar goed, helder antwoord op geven.

De heer Dijkhoff (VVD): Ik vind het prima als dat nog per brief komt. Daar wil ik ook graag het antwoord in zien op de volgende vraag. Als de boa's dat nu niet kunnen doen bij de bestuurlijke strafbeschikking, wat vindt de minister er dan van om dat mogelijk te maken?

Minister Opstelten: Ze kunnen het wel. Ik wilde gewoon wat aantallen geven en uitleggen hoe het nu werkt.

De heer Dijkhoff (VVD): Oké, dan ga ik het ontleden en per brief verder zetten. Bij de bestuurlijke boete kan het wel, maar die gebruikt niemand. Bij de strafbeschikking kan het wel, zegt de minister, maar in het rapport dat hij ons heeft toegezonden, maken de rapporteurs juist op dat er klachten zijn van de boa's dat zij het niet kunnen of op z'n minst niet weten dat ze het kunnen. Daar zou ik graag opheldering over willen hebben. Als ze het niet kunnen, dan zal de minister het vast goed vinden als ze het zouden gaan kunnen, want in zijn ogen kunnen ze het al.

Minister Opstelten: Nu begrijp ik de vraag goed; het gaat om hun klachten. Ze kunnen het, maar er is een limitatieve lijst van situaties waarin het kan. In de kern willen ze dat die wordt uitgebreid. Bij de bestuurlijke strafbeschikking overlast schrijven gemeentelijke boa's boetes uit voor kleine overlastfeiten zoals het verkeerd aanbieden van huisvuil, hondenpoep en graffiti. Het CJIB int de boete en verzorgt de beroepsprocedure. Het ministerie van Veiligheid en Justitie ontvangt de inkomsten van de geïnde boete. Gemeenten ontvangen een vergoeding voor elk proces-verbaal. Over die vergoedingsregeling heb ik geen klachten gekregen van de gemeenten. Als de heer Dijkhoff het echter op prijs stelt, wil ik het nog een keer precies op een rijtje zetten.

De heer Dijkhoff (VVD): Graag. Overigens verwees ik naar een passage op pagina 76 van het rapport. Ik zie de schriftelijke reactie graag tegemoet.

Minister Opstelten: Heel graag. Dank voor de reactie op de aangifte.

De heer Oskam had vier punten. Op de vraag over de PTSS-richtlijn en het 24-uursloket is het antwoord ja.

Het antwoord op de vraag over die 49 500 man en schalen 6, 7 en 8 zet ik ook even in de brief. Dat wil ik heel precies aangeven. Dat zijn de frontrunners.

Over de twee casussen van de heer Oskam heb ik een duidelijk oordeel, net als hijzelf. Daarom heb ik ze even laten liggen. Ik vind natuurlijk dat dat niet kan. Daar zijn wij het over eens. Die aangifte moet direct kunnen worden gedaan en de zaak moet behandeld worden. Als ze een hapklare zaak niet behandelen of ermee stoppen, moet er een aanleiding zijn. Ik kan die zaak echter niet beoordelen. Ik wil het graag nagaan, maar dan moet ik van de heer Oskam specifieker horen waar de twee zaken over gaan.

Ik kom op de vraag over de strafrechtketen. Dat wordt een grote prioriteit van het nieuwe kabinet en mij, naar aanleiding van het rapport van de Rekenkamer. Ik zal voor de begrotingsbehandeling nog met een brief komen. Dat is dan al de derde brief hierover, maar die zal scherper zijn dan de voorgaande brieven. De vier pijlers van de strafrechtketen, politie, OM, rechterlijke macht en de executieketen, zullen heel scherp met wetgeving, ICT en inspanningen te maken hebben. Er is natuurlijk ook een taakstelling van 60 miljoen bij die strafrechtketen. Het gaat erom dat wij de resultaten en de voorbeelden van de heer Oskam tot het verleden laten behoren.

De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Niemand van de leden moppert.

Minister Opstelten: Wacht even. Er ligt nog een vraag van mevrouw Berndsen. Zij sprak over vier ontslagen waarbij sprake was van PTSS. De betrokkenen zijn al twee jaar ziek. Dan volgt conform de wet ontslag. Dat ontslag staat erkenning van PTSS als beroepsziekte en dus een hogere uitkering niet in de weg. Als de richtlijn is vastgesteld, worden al deze gevallen opnieuw beoordeeld door een onafhankelijke commissie. Overigens heb ik dat ook besproken in de voorbereiding, bij de vaststelling van de richtlijn. Dat kan ik mevrouw Berndsen toezeggen.

De voorzitter: Ik dank de leden voor hun inbreng, de minister voor zijn beantwoording en de mensen op de publieke tribune voor hun aandacht en aanwezigheid. Ik sluit deze vergadering.

Sluiting: 13.42 uur.

Volledige agenda

  • 1. Toezeggingen uit het AO Politie van 29 maart 2012 over het bericht over getraumatiseerde agenten

    29 628-317 – Brief regering d.d. 14-05-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 2. Jaarverslag Nederlandse Politie 2011

    29 628-318 – Brief regering d.d. 01-06-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 3. Evaluatierapport bestuurlijke strafbeschikking overlast en bestuurlijke boete overlast

    30 101-25 – Brief regering d.d. 05-07-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 4. Staat van het Nederlandse Politieonderwijs 2011 en de Summatieve evaluatie PO2002

    29 628-323 – Brief regering d.d. 05-07-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 5. Reacties Commissies van toezicht op rapport Defence for Children

    24 587-471 – Brief regering d.d. 11-07-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 6. Operationele sterkte politie ultimo 2011

    29 628-326 – Brief regering d.d. 19-07-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 7. Voortgang van het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie 2011–2014

    29 628-327 – Brief regering d.d. 19-07-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 8. Stand van zaken actieprogramma «Minder regels, meer op straat»

    29 628-328 – Brief regering d.d. 29-08-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 9. Reactie op verzoek van het lid Kooiman om een reactie op het boek «Het Nationale Politiekorps» van de heer Fijnaut

    29 628-331 – Brief regering d.d. 05-10-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 10. Uitvoering van de motie Kuiken en Berndsen over een onderzoek naar politieagenten met PTSS (Kamerstuk 29 628, nr. 306)

    29 628-335 – Brief regering d.d. 26-10-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 11. Voortgangsbericht vorming Nationale Politie

    29 628-336 – Brief regering d.d. 29-10-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 12. Verzuimpercentage politie

    29 628-338 – Brief regering d.d. 19-11-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

  • 13. Stand van zaken ten aanzien van de dierenpolitie

    29 628-339 – Brief regering d.d. 20-11-2012

    minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten