Vastgesteld 8 februari 2011
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft op 12 januari 2011 vervolgoverleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 14 december 2010 inzake Regeerakkoord «Vrijheid en Verantwoordelijkheid»: politie (29 628, nr. 231).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,
De Roon
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,
Nava
Voorzitter: Van Roon
Griffier: Van Doorn
Aanwezig zijn twaalf leden der Kamer, te weten: Van Roon, Van Raak, Hennis-Plasschaert, Çörüz, Kuiken, Van der Staaij, Berndsen, Brinkman, Dibi, Rouvoet, Elissen en Helder,
en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: De spreektijd in eerste termijn bedraagt zeven minuten per woordvoerder.
De heer Van Raak (SP): Voorzitter. De SP-fractie is voor een nationale politie. Wij zijn in ieder geval niet tegen. Terwijl tienduizenden agenten elke dag hun stinkende best doen om Nederland mooier en veiliger te maken, is er flink wat mis bij de top van de politie, bij de korpschefs en de korpsbeheerders. Er is iets flink mis met de structuur van de politie in Nederland. Ook is er iets flink mis met de cultuur van de politie in Nederland. Hoe mis het is met de structuur in Nederland, hebben we de afgelopen tijd gezien bij de problemen met de computersystemen. 400 mln. is weggegooid. Agenten werken met computersystemen die niet functioneren. Deze computersystemen moeten worden afgebouwd of moeten opnieuw worden opgebouwd. Het geld is weggegooid. Ook is een hoop tijd en moeite die agenten eraan hebben besteed, weggegooid. Naar mijn overtuiging wisten de korpschefs en de korpsbeheerders dat de systemen niet deugden. Door gebrek aan samenwerking en door eigengereid optreden van de politieleiding is er een fout systeem gekomen. Er zit dus een fout in de structuur, doordat landelijk niet voldoende verantwoordelijkheid kan worden genomen voor personeel, materieel en landelijke prioriteiten.
Ik kom te spreken over de landelijke prioriteiten. Dit onderwerp heeft betrekking op de cultuur bij de politie. Jarenlang hebben wij ervoor gestreden om de bonnenquota af te schaffen. Vorige ministers zeiden allemaal dat zij het eens waren met de afschaffing van de bonnenquota, maar dat de politie er desalniettemin gewoon mee doorging. Ik heb samen met andere Kamerleden hard mijn best gedaan om de bonnenquota alsnog van tafel te krijgen. De huidige minister wil dit ook. Toch verschijnen er voortdurend korpschefs en korpsbeheerders die zeggen dat zij toch zullen doorgaan met de bonnenquota. Voortdurend krijg ik meldingen van agenten die zeggen dat zij toch nog wurgcontracten moeten ondertekenen. Ook zijn er korpsbeheerders die aan de minister vragen om zijn standpunt te herzien. Dat is natuurlijk de eigenzinnigheid ten top: korpsbeheerders en korpschefs die een besluit van de Tweede Kamer en van de minister naast zich neerleggen. Dit is een kwestie van cultuur. De structuur is fout en de cultuur is ziek.
Verder is er een hoop slecht bestuur. Als de politiebureaus in Amsterdam een kerstboom willen, moet de aankoop Europees worden aanbesteed. Dan kost zo’n kerstboom € 200, terwijl de secretaresse bij de bloemenkiosk om de hoek er ook eentje voor drie tientjes kan kopen.
Er is ook veel bestuurlijke gekte bij de politie. Ik heb het dan nog niet eens over de bureaucratie van de agenten. Sommige korpsen krijgen rekeningen van de meldkamer. Dit is een voorbeeld van een totaal doorgeslagen managementdenken dat uitsluitend gericht is op cijfers en op geld. Deze cultuur moet veranderen. Ik hoop dat de minister daarmee een begin maakt met zijn plannen voor een nationale politie. De SP heeft daarbij een belangrijke voorwaarde, maar is ook erg bevreesd. De voorwaarde is dat de politie, de burgemeesters en de gemeenteraden lokaal prioriteiten kunnen stellen, zodat niet het ministerie gaat bepalen hoe de veiligheid in de buurt wordt gewaarborgd. De minister moet allerlei zaken regelen, zoals het materieel, het personeel en de landelijke prioriteiten. Burgemeesters moeten dit ook lokaal kunnen doen. In de huidige structuur kan dit niet. In het huidige systeem van korpsen heeft elk korps een superburgemeester. De meeste burgemeesters hebben bijna niets te zeggen over de korpsen en in de meeste gemeenteraden wordt er zelden over gesproken. Dit is immers de verantwoordelijkheid van de burgemeester, die er overigens ook nauwelijks over gaat.
Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat hij de verantwoordelijkheid neemt voor zaken die landelijk geregeld moeten worden en dat elke burgemeester – dus niet alleen de superburgemeester – de verantwoordelijkheid kan nemen en ter verantwoording kan worden geroepen door de gemeenteraad, zodat hij samen met de lokale politie prioriteiten kan stellen om de buurt veiliger te maken?
Er zijn nogal wat problemen. Nog niet zo lang geleden is de Wet veiligheidsregio’s aangenomen. Deze wet heeft een betere samenwerking tussen politie, brandweer en gezondheidsdiensten tot doel. Er zijn 25 veiligheidsregio’s, die precies geënt zijn op de politieregio’s. Straks gaan we het aantal politieregio’s terugbrengen naar tien. Straks heeft één politieregio te maken met verschillende veiligheidsregio’s, die op verschillende manieren werken en verschillende plannen maken. Organiseren wij hiermee niet een grote bestuurlijke warboel?
Heel vaak probeer je door een structuurverandering een cultuurverandering te bewerkstelligen. Ik snap ook wel dat dit het doel van de minister is. Misschien probeert de politie door het instellen van een nationale politie eindelijk de baas te worden over alle politiemanagers, over al die eigengereide types die het allemaal beter denken te weten. Het is de vraag of dit de juiste volgorde is. Een structuurverandering kost veel geld. De minister heeft wel een klein beetje geld gereserveerd, maar hij heeft vooral bezuinigingen opgeschreven. Ik kan de minister voorspellen dat hij zijn doel met deze maatregelen niet zal halen. Elke hervorming en elke structuurverandering kost klauwen met geld, terwijl er in alle korpsen nu een tekort is. De helft van de korpsen staat onder curatele.
De agenten zijn al veel bezig met bijzaken. Als we nu ook nog de structuur gaan veranderen, vrees ik dat de politieleiding de komende jaren vooral met zichzelf bezig zal zijn. Ik vrees dat de ruzie daardoor nog erger wordt en dat het tekort aan geld nog erger wordt. Agenten zullen dan vooral bezig zijn met de politie in Nederland en niet met de veiligheid in Nederland. Ziet de minister dit probleem ook?
Ik heb al gezegd dat ik voor een nationale politie ben, op voorwaarde dat we de zaken lokaal ook goed regelen. Ik zie dat er met deze bezuinigingen in de gemeenten steeds meer een particuliere politie ontstaat. Toen minister Opstelten nog burgemeester in Tilburg was, heeft hij miljoenen uitgegeven – ik meen dat het bedrag 1,2 mln. was – aan buitengewone opsporingsambtenaren. Overal waar gemeenteraden de burgemeester wél aanspreken, zie je dat de gemeenten ervoor kiezen om zelf mensen in te huren. Zij creëren daarmee een soort particuliere gemeentepolitie. Kan de minister verzekeren dat een nationale politie niet gepaard gaat met een particuliere gemeentepolitie?
Ik vraag de minister vooral of we het niet beter andersom kunnen doen. Kunnen we niet beter eerst de cultuur veranderen en pas daarna de structuur? Ik vraag de minister om eerst te laten zien dat hij computersystemen kan organiseren. Ik vraag de minister om eerst aan de korpschefs en de korpsbeheerders te laten zien dat hij de baas is. Daarbij krijgt hij de steun van de SP-fractie. De minister moet laten zien dat hij dingen zelf kan organiseren. Hij moet ook laten zien dat de Tweede Kamer en de minister de baas zijn en dat zij de politie in Nederland beter kunnen organiseren. De minister krijgt hiervoor de steun van de Kamer.
Is het niet beter om eerst de cultuur te veranderen en dan de structuur? Ik vrees dat we anders nog meer onrust veroorzaken, nog meer geld weggooien en nog meer zaken van de agenten vragen waaraan zijn niet kunnen voldoen.
De voorzitter: Omdat er zoveel sprekers zijn, geef ik alleen aan het einde van de inbreng van elke woordvoerder gelegenheid voor interrupties. Het woord is aan mevrouw Berndsen.
Mevrouw Berndsen (D66): De heer Van Raak zegt dat je vóór de structuur eerst de cultuur moet veranderen. Hij heeft veel commentaar op de zittende leiding van de politie. Hoe denkt de heer Van Raak de cultuur te kunnen veranderen zonder dat hij een andere structuur en een andere politietop heeft bewerkstelligd?
De heer Van Raak (SP): Ik ben er altijd van uitgegaan dat het zwakke optreden van de huidige korpschefs vooral was ingegeven door structuurproblemen. De korpschefs werkten in een moeilijke structuur, doordat zij niet voor een landelijke politie werkten, niet voor een gemeentepolitie, maar voor een soort regionale politie. Ik ben er in de laatste tijd steeds meer van overtuigd geraakt dat de problemen voor een deel ook voortkomen uit onwil en eigengereidheid. Ik verwijs hierbij naar de problemen met de ICT en met de bonnenquota. Mensen spelen baasje in hun eigen koninkrijkje. Als dat het geval is, moet de minister daar bovenop zitten. Een korpschef heeft vervolgens een keuze. Hij kan zich neerleggen bij besluiten die in dit huis van de democratie worden genomen en die uitvoeren. Als hij daarvoor kiest, mag hij altijd aan de bel trekken als dingen misgaan. Een korpschef kan ook besluiten dat iedereen moet wegblijven van zijn eilandje, zijn koninkrijkje,. Een korpschef kan onder agenten rondmailen dat hij bepaalt omdat hij betaalt en dat de minister niet bepaalt. Als korpschefs die houding laten zien, moeten zij volgens mij een andere baan zoeken.
Mevrouw Berndsen (D66): Ik merk dat de heer Van Raak geen antwoord op mijn vraag geeft. Mijn vraag is nogal simpel: hoe kun je een cultuurverandering bewerkstelligen met de zittende mensen?
De heer Van Raak (SP): De minister kan dit proberen te doen. Daarvoor krijgt hij onze steun. Als dit niet lukt, moeten de zittende mensen weg.
Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. Het zal geen verrassing zijn dat ook de VVD-fractie een groot voorstander is van een nationale politie. Dat is zij al lange tijd. De VVD-fractie heeft dit al vele malen naar voren gebracht. Ik zal geen enorme politieke uiteenzetting houden; ik zal mij beperken tot een aantal gerichte vragen aan de minister.
Een nationale politie is nodig voor een effectief optreden van de politie in Nederland en voor de gewenste efficiency.
Anders dan collega Van Raak is de VVD-fractie van mening dat tempo van groot belang is. De reorganisatie mag immers niet ten koste gaan van het presterend vermogen van de politie, van het effectieve politieoptreden. Wat de VVD-fractie betreft, worden de veranderingen in een zo kort mogelijk tijdsbestek doorgevoerd. Kan de minister vertellen wat het beoogde tijdpad is? Wat is het tempo en wat is de fasering van de reorganisatie? Is het mogelijk om, vooruitlopend op de wettelijke, formele vastlegging van al die structuren alvast werk te maken van het benoemen van de kwartiermakers? Kan het overleg met de regioburgemeesters al georganiseerd worden? Kan het overleg met de vakbonden aangegaan worden? Misschien moet dat wel als nummer één op het lijstje staan. Ook is het niet onbelangrijk dat orde op zaken wordt gesteld bij de vtsPN.
Zojuist is al gesproken over de subregionale verankering. Is de minister bekend met de brief van de VNG, het VB en het NGB, waarin zorgen worden geuit over de subregionale verankering? Zij hebben enkele concrete voorstellen geformuleerd. Ik wil ook graag een concrete reactie van de minister. Hoe wordt gewaarborgd dat de landelijke, regionale en lokale prioriteiten op een goede wijze worden samengebracht? Voor de VVD-fractie is dit een heel belangrijke vraag in dit dossier.
De VVD-fractie hecht aan een sterke positie van de gemeenteraad. Wel vraag ik mij af of de procedure die in het conceptvoorstel staat, niet zal verworden tot een vertragende factor. In het conceptvoorstel staat dat een beleidsplan wordt voorgelegd, voorafgaand aan de gemeenteraad en voorafgaand aan de vaststelling door de burgemeesters. Kan dit niet achteraf gebeuren? We moeten hier goed naar kijken, om te voorkomen dat dit een vertragende factor wordt bij het vaststellen van prioriteiten.
Ik vraag de minister om nader in te gaan op de zorgen en de twijfels over de rol en de verantwoordelijkheid van de minister bij het handelen van de landelijke korpschef en ondergeschikten.
Ik ben erop gewezen dat de voorgenomen naamgeving van de tien politieregio’s in vier van de tien gevallen afwijkt van de aanduidingen van de nieuwe arrondissementen. Ik heb dit gecheckt en het lijkt te kloppen. Nu de grenzen congruent worden, lijkt het mij voor de hand liggend dat de aanduidingen overal hetzelfde zijn. Ik ga ervan uit dat de minister het hiermee eens is. Volgens de gerechtelijke kaart heet één regio Midden-Nederland, terwijl dezelfde regio elders Flevoland-Utrecht heet. Dit is een beetje onduidelijk. Ik stel voor om telkens dezelfde aanduiding voor een regio te hanteren. Ik heb het overigens liever over Midden-Nederland dan over Flevoland-Utrecht, omdat deze regio ook de Gooi- en Vechtstreek omvat. Wat is de stand van zaken rond het wetsvoorstel voor de fusie van de politieregio’s Gooi- en Vechtstreek en Flevoland? Het een heeft namelijk met het ander te maken.
Ik was afgelopen maandag geheel toevallig in Middelburg. Men maakte duidelijk dat ook Zeeland de kabinetsplannen voor een nationale politie volop steunt. Wel heeft Zeeland ernstige zorgen over het daarmee gemoeide verlies aan arbeidsplaatsen. Zeeland is een van de grootste krimpgebieden in Nederland. Daardoor komt het vervallen van ongeveer 200 arbeidsplaatsen daar keihard aan. De Zeeuwen vragen de regering om bij de verdeling van de gecentraliseerde beheerseenheden Zeeland nadrukkelijk in ogenschouw te nemen. Is de minister hiertoe bereid?
Kan de minister bevestigen dat de vorming van een nationale politie niet ten koste gaat van de operationele sterkte?
De heer Van Raak (SP): Wij maken ons beiden zorgen over de lokale inbedding. Nu zijn er 25 korpsen en 25 superburgemeesters. De andere burgemeesters gaan er eigenlijk niet over, laat staan dat de gemeenteraden erover gaan. Zij gaan er gevoelsmatig niet over en ook formeel niet. Straks zijn er tien korpsen. Dan is dit probleem niet opgelost. Is de VVD-fractie het ermee eens dat we daarom behalve plannen voor een nationale politie ook uitgewerkte plannen voor een gemeentepolitie moeten hebben? We moeten ervoor zorgen dat in elk dorp en in elke stad de bestuurders, de gemeenteraad en de politie gezamenlijk lokale prioriteiten kunnen stellen en daar flexibel mee om kunnen gaan.
Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Als ik het conceptvoorstel goed gelezen heb, kan ik constateren dat dit alle ruimte biedt voor een rol van alle burgemeesters. Niet voor niets vraag ik naar de waarborging. Hoe worden de landelijke, regionale en lokale prioriteiten op een goede wijze gewaarborgd? De VNG heeft wel degelijk concrete voorstellen geformuleerd. Ik zeg overigens niet dat de minister deze een-op-een moet overnemen. Ik wil graag een concrete reactie van de minister, zodat wij kunnen toezien op de subregionale en lokale verankering.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Mevrouw Hennis legt aan de minister de vraag voor, hoe de lokale en de landelijke prioriteiten moeten worden samengebracht. Dit is een intrigerende formulering, maar de eigenlijke vraag is natuurlijk hoe we kunnen voorkomen dat door meer centrale nationale sturing de lokale prioriteiten in de verdrukking komen. Ik ben niet alleen geïnteresseerd in de opvatting van de minister, maar wil vooral weten wat de opvatting van mevrouw Hennis hierover is. Als wij vinden dat de prioriteit moet liggen bij het lokale veiligheidsbeleid en dat de beslissingen dichtbij de burger moeten vallen, is mevrouw Hennis het dan met mij eens dat de nationale inbedding en structuur geen belemmering moeten zijn voor het prevaleren van de lokale prioriteiten, als dit nodig is?
Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik vind het handhaven van de orde net zo belangrijk als de ChristenUnie. Er moet dus alle ruimte zijn voor de lokale prioriteiten. Daartoe biedt dit conceptvoorstel overigens alle ruimte. Het is redelijk ingebed. Niet voor niets stel ik de vraag nogmaals aan de minister. Tegelijkertijd zijn er nog meer landelijke prioriteiten, zoals het opsporen van misdrijven. Daar moet ook ruimte voor zijn. Het gaat dus om de vraag hoe de prioriteiten worden samengebracht en hoe ze worden gewaarborgd.
De heer Dibi (GroenLinks): Misschien moet ik het iets concreter maken. In het regeerakkoord hebben het kabinet en de gedoogpartner een aantal zaken opgenomen die de politie volgens hen moet oppakken. Ik noem een aantal voorbeelden: meer speekseltesten, prioritair handhaven van het kraakverbod, softdrugsbeleid, vrouwenhandel, animal cops; je kunt het zo gek niet bedenken of het staat erin. Gemeenten zijn het daar soms niet mee eens. Sommige gemeenten willen roofovervallen harder aanpakken en willen weer niet zoveel aandacht besteden aan het softdrugsbeleid. Zij vinden de aanpak van tasjesroof bijvoorbeeld belangrijker. Op een gegeven moment gaan de prioriteiten botsen. Wie heeft dan de doorslaggevende stem?
Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): De heer Dibi stelt dat je het zo gek niet kunt bedenken, of het is opgenomen in het regeerakkoord. Ik neem aan dat hij het met mij eens is dat vrouwenhandel een zeer serieuze zaak is. Los daarvan biedt het conceptvoorstel alle ruimte voor de regionale en lokale prioriteiten. De verschillende prioriteiten gaan dus goed samen. Ik heb alleen een aanvullende vraag over de subregionale verankering in de wet.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik wil graag een antwoord op mijn vraag, die ik dan maar op één onderwerp zal toespitsen. Het kabinet vindt de handhaving van het kraakverbod prioritair. Daar kun je voor kiezen. De gemeente Amsterdam vindt dat zij veel meer capaciteit nodig heeft om kinderporno aan te pakken. Wat gebeurt er in dit geval? Wie kan uiteindelijk bepalen waar de aandacht en de capaciteit op gericht zijn?
Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Wet is wet. De wet wordt gehandhaafd. Er is ook nog zoiets als het bevoegd gezag op lokaal niveau. Dit is de burgemeester. In de lokale driehoek worden natuurlijk ook prioriteiten gesteld, naargelang de capaciteit. De capaciteit is altijd schaars. Er zullen dus keuzes moeten worden gemaakt. Het een sluit echter het ander niet uit.
De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Voor de CDA-fractie is dit een historisch moment. Eindelijk praten wij over de hoofdlijnen van de vorming van een nationale politie, waarbij 25 autonome korpsen opgaan in tien regionale eenheden. Het Korpsbeheerdersberaad wordt hierbij opgeheven, maar de burgemeester blijft wel de baas over de handhaving van de openbare orde en veiligheid. De officier van justitie is hierbij nog steeds degene die lokaal over opsporing en rechtshandhaving gaat.
Dit voorstel is een heel goede zet. Wat de CDA-fractie betreft, kan het niet snel genoeg gaan. Wat is het tijdspad waarin een en ander wordt uitgezet? Ik beperk mij in dit debat tot een aantal opmerkingen over de hoofdlijnen en maak duidelijk waar de CDA-fractie graag haar piketpaaltjes zou willen slaan.
Wat is het argument voor een nationale politie? We waren allemaal ongelukkig met de bureaucratische dubbelingen. Er waren 25 schijven. De ICT, de aankoop van wagens en wapens, beleid, werving en selectie, salarisadministratie; alles werd dunnetjes overgedaan. Er was althans weinig coördinatie.
Ook om een andere reden was dit voor mijn fractie onbevredigend. Wij hebben hier vaak met ministers gesproken over ICT die niet functioneerde of over te hoge beloningen van externen. De minister moest telkens zeggen dat hij er niet over ging. Het was allemaal gemandateerd aan anderen en in het ergste geval moest er een dienstbevel komen. Met deze structuurwijziging wordt dit duidelijker. Je gaat ergens over of je gaat er niet over. Het nationale beheer van zaken sluit de lokale inkleuring absoluut niet uit.
De structuur is voor ons geen einddoel, maar een middel om meer aandacht te besteden aan het politievak. De professionaliteit staat wat ons betreft centraal. Ik wil een aantal piketpaaltjes slaan. De CDA-fractie wil dit moment ook gebruiken om te laten zien hoe zij de politie ziet: een dienstbare en robuuste politie en een politie die boeven vangt. Daarbij kijk ik kritisch naar het oplossingspercentage. Dat is mijns inziens in vergelijking met andere landen te laag. Daar mag ook een tandje bij. De politie krijgt er geld bij. We gaan de structuren veranderen. Dan mogen we ook iets van de politie verwachten.
Wij willen een bereikbare politie. Wij willen een politie die bereid is om aangiften op te nemen. Wij willen een politie die de aanrijtijden, ook op het platteland en in de regio, weet te halen. Wij willen een politie die gebruikmaakt van nieuwe technieken.
Deze discussie gaat niet alleen over de structuur, maar ook over een aantal wetten die ermee gepaard gaan. Deze wetten zijn bedoeld om de regierol van de gemeenten in het lokaal veiligheidsbeleid te verstevigen. De rol van de burgemeester, de lokale driehoek en de gemeenteraad wordt niet alleen symbolisch, maar ook wettelijk geborgd. Dit is heel goed.
Gelet op de drukte die de politie ondervindt bij het beveiligen van allerlei evenementen is ook het wetsvoorstel inzake commerciële evenementen erg goed. Dit wetsvoorstel kan eraan bijdragen dat de drukte van de politie afneemt en dat tijd beschikbaar komt voor het boeven vangen.
Ook niet onbelangrijk is de voetbalwet. Met deze wet krijgt de burgemeester instrumenten ter bevordering van de veiligheid.
Al deze zaken zijn een goede aanzet voor het hoofdlijnendebat. De wetsvoorstellen zijn in consultatie. Ik maak mij echter nog wel zorgen. Blauw is noodzakelijk in grote steden omdat het daar onveilig is. Dit betekent echter niet dat men op het platteland met minder toe kan, omdat het daar veiliger is. Ik deel deze stelling niet. In de brief staat: «herverdeling van de sterkte zal nieuwe afspraken met de korpsbeheerders vergen». De minister heeft het altijd over mitigeren. Voor de CDA-fractie is het heel belangrijk dat dit niet ten koste gaat van het platteland, c.q. de kleine kernen. Ik wil dat dit een punt van aandacht blijft in de nieuwe setting, in de nieuwe structuur en bij de nieuwe verdeling van de middelen.
Ik kom te spreken over de positie van de regioburgemeesters. Zij moeten niet gaan denken dat zij korpsbeheerder zijn met een ander label, namelijk dat van de regioburgemeester.
Als men er niet uitkomt, gaat men opschalen naar de regioburgemeester. Ik ga ervan uit dat dit alleen in uitzonderingen gebeurt. De regioburgemeester moet dan knopen doorhakken. Ik vraag me af of dit verstandig is. De regioburgemeester kan in heel veel gevallen belanghebbende zijn in de discussie. Zouden we voor het oplossen van problemen niet moeten denken aan de commissaris van de Koningin of aan de minister? Zouden we niet moeten kijken naar een andere burgemeester? Wil de minister nog eens beargumenteren waarom hij kiest voor de optie met de regioburgemeester?
Ik kom te spreken over de rol van het OM. In de regionale plannen zien wij de functie van de regionale hoofdofficier eigenlijk wegvallen. Ik heb daar moeite mee. Ik wil daar in het wetgevingstraject heel kritisch naar kijken. De hoofdofficier en de burgemeester trekken samen op. De rol van de burgemeester trekken we door naar de regioburgemeester, maar de rol van de hoofdofficier verandert niet. Ik vind dit te bestuurlijk. Ik vind dit een gemis.
Ik kom te spreken over de Politieacademie. De minister heeft nadrukkelijk gezegd dat werving, selectie en mobiliteit geconcentreerd worden, om dubbeling te voorkomen. Ik vind dat niet terug in de brief. Ik verzoek de minister om te kijken naar maatregelen om dit op termijn te borgen.
Ik sluit mij aan bij de vragen van mijn collega over de krimpgebieden. Ik denk niet alleen aan Zeeland, maar ook aan Limburg. In deze gebieden is grond vrij goedkoop te verkrijgen. Instellingen en organisaties moeten misschien verhuizen. Als dit zo is, wil ik positief kijken naar vestigingsopties voor Zeeland of andere gebieden.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik heb een vraag over de politiesterkte en de verdeling van de politie-inzet op het platteland. Dit is een belangrijk punt; we hebben het er in het verleden al vaak over gehad. Er ligt natuurlijk wel een herijkt budgetverdelingsysteem, waarin een eerlijke verdeling van politieagenten wordt beschreven. Volgens deze gegevens moeten er forse verschuivingen komen. Er moeten veel meer agenten naar Zeeland, Noord-Brabant en Limburg en minder naar Amsterdam. Zouden we de minister niet moeten oproepen om dit advies zo precies mogelijk te volgen? Zouden we het niet meer moeten zoeken in de fasering in de tijd dan in mitigering? Mitigering betekent namelijk dat er toch weer een heel getouwtrek komt.
De heer Çörüz (CDA): De grote korpsen krijgen «minder minder». Sommigen gaan er 20% tot 25% op achteruit. De minister heeft bij het vorige debat al gezegd dat dit heel forse bedragen zijn. Maar je kunt ook andersom redeneren, waarvoor ik ook wel voel: kennelijk hebben de grote korpsen, ten koste van de groeikernen en het platteland, in de afgelopen jaren eigenlijk te veel gekregen. Te vaak denkt men dat het op het platteland toch wel veilig is en dat men daar wel met wat minder toe kan. Ik ben het daar niet mee eens. We hebben daar de vorige keer gezamenlijk een motie over ingediend. Ik wil ervoor zorgen dat deze piketpaaltjes ook in de nieuwe structuur gehandhaafd worden. Het moet niet minder worden.
De heer Van Raak (SP): Als wij een debat voeren over het platteland, blijkt dat daar te weinig politie is. Als wij een debat voeren over de problemen in middelgrote steden, blijkt dat daar te weinig politie is. Als wij een debat voeren over de problemen in de allergrootste steden, blijkt dat daar te weinig politie is. Opnieuw verschuiven zal dus niet zoveel opleveren. Er is gewoon te weinig politie. Is de heer Çörüz het met mij eens dat als wij erin slagen om de gemeenteraden, de burgemeesters en de lokale politieleiders meer invloed te geven, zij alleen maar een soort private politie kunnen inhuren? Ze gaan dan voor miljoenen speciale agenten inhuren. Is hij er niet bang voor dat de gemeenten straks voor het landelijke tekort aan politieagenten moeten opdraaien?
De heer Çörüz (CDA): Ik ben er absoluut geen voorstander van om het vermeende tekort op te plussen met particuliere of semiparticuliere politie. Als deze al wordt ingezet, mag dit alleen maar gebeuren in aanvulling op het politiekorps. Wij hebben namelijk alleen de politie geëquipeerd voor het gebruikmaken van geweld. We hebben alleen de politie opsporingsbevoegdheid gegeven. We moeten daar niet allerlei grijze gebieden aan toevoegen. We zitten midden in de discussie over boa’s, politie en particulieren. Ik wil juist een duidelijker beeld van wie wat gaat doen. Het kan aanvullend op elkaar gebeuren. We moeten het een niet vervangen door het ander.
De heer Van Raak (SP): Dit gebeurt wel. Overal zie je bijzondere ambtenaren en privépolitie. Zij zijn er in allerlei soorten en maten, in allerlei kleuren en met allerlei bevoegdheden. Twee zaken komen telkens terug: de roep om nog meer particuliere politie en de roep om die mensen ook meer bevoegdheden te geven. De regering komt nu ook zelf met een soort politietoezichthouders, die minder opleiding hebben en sneller de straat op kunnen. We kunnen veel discussiëren over herverdeling. Ik vraag de heer Çörüz nogmaals of hij het met mij eens is. Als er een tekort is aan politie en wij de lokale mensen wel meer verantwoordelijkheid, maar niet meer agenten geven, kunnen de lokale mensen niets anders doen dan mensen particulier inhuren en er het beste van hopen.
De heer Çörüz (CDA): Nogmaals zeg ik dat de particuliere inhuur door gemeenten aanvullend kan zijn. Deze inhuur mag niet in de plaats komen van de normale politieagenten. Ik heb voorbeelden gezien van heel goede samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, particuliere politie en gewone politie bij het beveiligen van bedrijfsterreinen. Dat is een mogelijkheid, maar ik wil niet dat het nog diffuser wordt dan het nu al dreigt te worden.
Mevrouw Berndsen (D66): Ik vind dat dit een merkwaardige discussie wordt. Ik hoor de heer Çörüz zeggen dat de plattelandsgebieden er eigenlijk op vooruit moeten gaan qua politiesterkte, terwijl we bezig zijn met het verdelen van de armoede. We weten allemaal dat er geen agent bijkomt. Ik vind daarom dat de discussie een beetje goedkoop wordt. Is de heer Çörüz met mij van mening dat er sowieso meer geld naar de politie moet om te voorkomen dat die gemeentelijke toezichthouders er inderdaad komen? Dan zou het een eerlijk verhaal zijn.
De heer Çörüz (CDA): Volgens mij is het heel eerlijk om te benoemen dat de politie, als een van de weinige sectoren in Nederland in deze crisistijd, er 300 mln. extra, oplopend tot 370 mln., bij krijgt. Daarbovenop komt voor deze transitie een incidenteel bedrag van 130 mln. Wij hebben het over een half miljard en dat in deze tijd. Ik denk dat het goed is om ook dat te benoemen. Ik gun de politie veel. De politie krijgt er geld bij. Er komt een discussie over de structuur. Structuur is een middel. Ik vraag daarnaast aan de politie om intern te bekijken hoe zij haar prestaties kan leveren. Dat is volgens mij een eerlijk verhaal.
Mevrouw Berndsen (D66): Ik vind dit een kwestie van boekhouden. Ik hoor de heer Çörüz niet over het normkostenonderzoek. De tekorten bij de politie worden in feite gewit door de gelden die nu ter beschikking worden gesteld. Er komt niks bij. Er gebeurt niets anders dan dat het tekort wordt goedgemaakt.
De heer Çörüz (CDA): Volgens mij is dit helemaal geen boekhoudkundig trucje. In de begroting staat dat er 300 mln. bijkomt, oplopend tot 370 mln. Bovendien komt er 130 mln. extra bij voor de transitie. Dit zijn keiharde getallen, waar ik niets anders van kan maken. Ik vind het helemaal geen armoede. Ik zie dit als een extra. Ik gun dit de politie, maar ik vind het ook fair om in deze tijd van financiële crises op te merken dat de politie een van de weinige sectoren is die extra geld krijgen.
De voorzitter: Mevrouw Kuiken wil ook een interruptie plaatsen. Zij is geen lid van deze commissie. Ik neem aan dat de aanwezige leden van de commissie er geen bezwaar tegen hebben dat zij in onze commissie het woord voert.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik hoor dat ik geen lid van deze commissie ben. Dat gaan we snel rechtzetten.
Hoe kan volgens de heer Çörüz een burgemeester van een plattelandsgemeente nog invloed uitoefenen op de wijze waarop de politie wordt ingezet voor de lokale veiligheid?
Onderzoekers verwachten dat met de komst van een nationale politie er alleen maar meer gemeentelijke toezichthouders zullen komen. Er was al een explosieve groei van toezichthouders na de reorganisatie van 1993, toen de gemeentepolitie werd afgeschaft. Feitelijk hebben we nu te maken met de terugkeer van de gemeentelijke politie. Het toezicht wordt vaak uitgeoefend door oud-politieagenten. Hoe moeten we deze ontwikkelingen zien? Hoe gaat de heer Çörüz om met de waarschuwingen van deze onderzoekers?
De heer Çörüz (CDA): Ik denk dat de hoofdlijnenbrief goede aanzetten geeft voor het verstevigen van de positie van de burgemeester van een plattelandsgemeente of van een regio. De regierol van de gemeente wordt van onderop geborgd. Daartoe zijn ook wetsvoorstellen in de maak. De gemeenten moeten niet symbolisch achteraf even praten met een korps, maar moeten duidelijk maken wat zij willen. Dit moet lokaal worden opgeschaald en moet samenkomen met de landelijke prioriteiten. Dit is nu ook al het geval. We moeten niet doen alsof het nu totaal anders is. Ook nu is de burgemeester verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid.
Mevrouw Kuiken heeft verder gevraagd hoe ik kijk naar de voorspelde ontwikkeling dat er steeds meer gemeentelijke toezichthouders komen. Ik hoop dat we met deze structuurdiscussie, met de extra middelen en met het aantrekkelijk maken van het politievak de politiefunctionaris kunnen plaatsen waar hij of zij hoort, zodat hij of zij ook krijgt wat hij of zij verdient aan gezag en waardering. Ik kan niet vaststellen of de particuliere politie zal toenemen of afnemen. Ik hoop echter dat met deze aanzetten het politiewerk en het politievak weer in ere worden hersteld.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Dit is een beetje vaag antwoord. Ik wil mijn laatste vraag dan maar doorspelen naar de minister. Hoe kijkt de minister naar de ontwikkelingen rond de particuliere toezichthouders? Zij nemen wel degelijk in aantal toe. Daarmee komt de gemeentepolitie feitelijk terug. Dit heeft niet alleen te maken met de aantrekkelijkheid van het vak, maar ook met het feit dat gemeenten hiermee hun zeggenschap over de lokale veiligheid waarborgen, waar zij dit met de politie niet meer kunnen doen. Sterker nog, de politie trekt zich terug op haar kerntaken.
De voorzitter: Dan is nu het woord aan mevrouw Kuiken voor haar eigen inbreng.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Het zal de inwoners van Nederland een zorg zijn hoe wij de politie organiseren. Dat is echt een bestuurlijke discussie. Wat de inwoners van Nederland willen, is dat Nederland veilig is en veiliger wordt en dat agenten doen wat nodig is: criminelen oppakken en onze straten veilig maken. Het is ook waar dat de politie beter georganiseerd kan worden, bijvoorbeeld op het gebied van ICT en inkoop.
Tegelijkertijd maak ik mij zorgen over de wijze waarop het kabinet de nationale politie wil vormgeven. Ervaringen uit het buitenland leren dat een te sterke centrale sturing negatief kan uitpakken voor de lokale veiligheid. Invoering van de nationale politie in bijvoorbeeld Noorwegen en Engeland heeft aangetoond dat dit niet heeft gezorgd voor meer politie op straat, maar zelfs minder, en dat de lokale politiezorg daaronder heeft geleden. Dat risico lopen we ook in Nederland.
In het kabinetsvoorstel voor de nationale politie houdt de burgemeester op papier het gezag over het veiligheidsbeleid. Ook krijgt de gemeente een extra positie. Tegelijkertijd zal die invloed echter miniem zijn als de aandacht voor lokale politiezorg ondergesneeuwd raakt onder landelijke speerpunten en er meer aandacht komt voor opsporing dan voor openbare orde. Het risico bestaat dat het politieapparaat vanuit de «waan van de Binnenhofdag» wordt geregeerd, dat er geen plaats meer is voor langetermijnstrategieën en dat brandhaarden, bijvoorbeeld Gouda en Culemborg, of prioriteiten, zoals kraken, coffeeshops en dierenwelzijn, rijkelijk zullen worden beloond met extra politieagenten, wat ten koste gaat van overlast of andere zaken die men lokaal belangrijk vindt. Hoe zorgen we ervoor dat de lokale inbedding niet alleen een lippendienst is, maar dat de gemeenteraad en de burgemeester daadwerkelijk invloed blijven uitoefenen op de lokale politiezorg? Hoe wordt de capaciteit verdeeld? Hoe zal dat gaan in de nieuwe structuur met één regionale burgemeester? Dat vraag ik ook omdat nu al voorgesorteerd wordt op de gedachte om bestaande overlegstructuren en de veiligheidsregio’s in stand te houden. In Oost- en Noord-Nederland spreekt men daar ook al over. Hoe houden we de lokale politiezorg in ere? Hoe voorkomen we dat landelijke prioriteiten de overhand krijgen? Gaat de minister daar bijvoorbeeld afspraken over maken: maximaal zoveel prioriteiten en de rest lokaal inbedden?
Ik stel ook een vraag over de bureaucratie. Wordt het nu inderdaad minder bureaucratisch? Er komt in wezen een extra overlegorgaan door de komst van de tien regioburgemeesters. Afstemmingsstructuren worden ingewikkelder. Hoe voorkomen we dat het in plaats van minder bureaucratisch meer bureaucratisch wordt?
Ook over de reorganisatie zelf heb ik de nodige zorgen. Er moet structureel 230 mln. verdiend worden met de invoering van de nationale politie. Dat is niet eenvoudig, want ervaringen bij bijvoorbeeld Defensie hebben geleerd dat je minstens tien jaar onderweg bent voordat zulke grootschalige reorganisaties verdiend zijn. Hoeveel geld trekt de minister uit om deze reorganisatie te financieren? Hoe voorkomt hij dat de politie in zichzelf gekeerd raakt in plaats van bezig te zijn met de criminaliteit aan te pakken? Ook in 1993, bij de vorige grote reorganisatie, zagen we dat veel energie naar binnen ging in plaats van naar buiten. Dit is dus een belangrijke vraag. Bovendien heeft de minister nogal wat andere zorgen op zijn terrein liggen. De heer Van Raak noemde al de ICT. Ik hoor graag van de minister hoe hij in het licht van dit alles hiermee om zal gaan.
Ik stel een speciale vraag over de krimpgebieden in Nederland – ik doel op Zeeland en het noorden – waar men zich zorgen maakt over de arbeidsplaatsen die daar mogelijk verloren gaan, maar ook over de effecten die kunnen ontstaan doordat politieagenten allemaal naar centrale gebieden zullen trekken, omdat ze daar het liefste werken. Hoe voorkomen we dat arbeidsplaatsen verloren gaan in kwetsbare gebieden en dat allerlei capaciteit en kwaliteit gaat centraliseren? Ik hoor graag hoe de minister hierover denkt.
Het ligt in de lijn der verwachting dat de 25 veiligheidsregio’s die we nu hebben, tegelijkertijd worden opgeschaald tot de tien regio’s die de minister voornemens is in te stellen. Daar zijn veel zorgen over.
Ik wil nog een vraag stellen over de positie van de politieacademie. Wordt die expliciet in het wetsvoorstel betrokken? Hoe gaat men dat doen?
Ik meen mij te herinneren dat in het oude wetsvoorstel expliciet voorstellen zijn gedaan voor de nieuwe beheersorganisatie van de politie. In het nieuwe wetsvoorstel staat daarover niets. Ik wil graag dat de minister hier nog op ingaat.
Ik wil ook weten of er kwantitatieve afspraken worden gemaakt. We maken afspraken over geld: hoeveel geld moet de reorganisatie opleveren? Wordt ook per regio aangegeven hoeveel kwantitatieve arbeidsplaatsen het in de overhead moet opleveren ten opzichte van het blauw op straat? Als je wilt reorganiseren omdat je dan minder geld kwijt bent aan management of ondersteuning, moet je dat kunnen aantonen in concrete cijfers. De minister kijkt ingewikkeld, maar volgens mij is mijn vraag helder.
De heer Brinkman (PVV): De PvdA ziet allerlei beren op de weg en allerlei mogelijke toekomstige problemen. Onder meer met de ICT, dat inderdaad onder minister Ter Horst tot een schromelijke mislukking van rond de 500 mln. heeft geleid. Stel dat deze minister alle goede antwoorden geeft en alle verzekeringen kan geven voor een goede lokale inbedding, een goede rol van de politieacademie en een goede structuur voor de vtsPN. Is de PvdA dan voor?
Mevrouw Kuiken (PvdA): Zoals ik al zei, zal het de inwoners van Nederland niet uitmaken hoe we de politie organiseren. We zullen de plannen van het kabinet dan ook beoordelen op hoe ze uitpakken voor de politie en het daadwerkelijk verbeteren van de veiligheid. We zijn op voorhand dus kritisch, maar uiteindelijk beoordelen we de plannen op hun merites. Over het voorliggende voorstel zijn we nog niet tevreden. Ik wil de heer Brinkman ook nog wel een vraag stellen.
De voorzitter: Nee, mevrouw Kuiken, dat mag u straks in een interruptie doen. De heer Çörüz heeft nog een vraag voor u.
De heer Çörüz (CDA): Ik heb voor mijzelf de woorden van mevrouw Kuiken samengevat: het is eigenlijk een papieren exercitie en wat houdt de rol van de burgemeester en die lokale veiligheid nu in? In de brief staat uitdrukkelijk dat de functie van de lokale gezagsdriehoek wettelijk wordt vastgelegd. Daarnaast komt er een wetsvoorstel voor het verstevigen van de regierol van de gemeente in het lokale veiligheidsbeleid. Dat zijn al twee dingen. Dan kun je toch niet volhouden dat het een papieren exercitie is? Dat is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag betreft de besparing. Mevrouw Kuiken noemt een bedrag van 230 mln., maar in de brief lees ik andere bedragen. Hoe komt dat? Het gaat om 30 mln. voor 2013, 50 mln. voor 2014 en 80 mln. voor 2015. Ik kom dus niet aan het bedrag dat zij noemt. Ik ben daar benieuwd naar.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik haal het bedrag van 230 mln. uit het regeerakkoord. Ik zie de minister instemmend knikken. De heer Çörüz vraagt naar de verankering van de politiezorg. Wat betreft de regierol: ik heb het wetsvoorstel gelezen en dat behelst niets meer dan dat een beleidsplan moet worden vastgesteld. Ik vind dat erg mager. Voorkomen moet worden dat het wetsvoorstel lippendienst wordt. De ambities in het regeerakkoord gaan van kraken en coffeeshops tot dierenwelzijn, een boerkaverbod en nog een hele trits. Er komen dus allerlei taken bij die vastgelegd worden in landelijke prioriteiten. De minister heeft straks de aanwijzingsbevoegdheid. Je kunt wel zeggen: als burgemeester ga ik er formeel nog wel een beetje over, maar als het erop aankomt, kan ik niets. Dan hebben we op papier iets moois, maar in de praktijk werkt het niet. We zitten hier niet alleen om wetten te maken die er op papier mooi uitzien. Ze moeten ook in de praktijk uitwerken zoals ze bedoeld zijn.
De heer Çörüz (CDA): Ik vind het helemaal niet mager. Nu is het helemaal niet geborgd. Natuurlijk moet het werken. Ik ben lid van de gemeenteraad geweest. Toen was het min of meer symbolisch. De korpschef kwam, de burgemeester kwam, er werd een briefing gegeven en klaar was het. Dan ging je weer naar het volgende jaar. Ik hoop daadwerkelijk, en dat is ook de verwachting, dat de gemeenteraad de burgemeester ter verantwoording kan roepen door dit wetsvoorstel. Ik hoop ook dat dit daadwerkelijk gaat gebeuren.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik vind het ook heel positief dat de wettelijke rol van de gemeenteraad nu verankerd wordt. Chapeau! Dat is de discussie ook niet. Het gaat mij erom wat de relatie is van die tien burgemeesters ten opzichte van de lokale burgemeester en om het gat dat er sowieso al was tussen veel burgemeesters en hun gemeenteraad. Veel burgemeesters zeiden: ik heb al zo weinig bevoegdheden. Mijn zorg is dat de opschaling per saldo weinig oplevert. In dat opzicht deel ik de zorgen die ook zijn geuit door mijn collega Van Raak.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Minder bureaucratie, meer kwaliteit, vakmanschap en daadkracht: dat zijn zaken die de minister wil bewerkstelligen met de plannen voor een nationale politie. Je kunt ook van «rijkspolitie» spreken. Dat is ook een bekende term. Het is wel wat anders dan het in het verleden was, maar de term is «nationale politie» of «politie, gekoppeld aan het Rijk». Het kwam mij als historische term voor de geest.
De wijkagent ook echt de wijk in is een van de doelstellingen die aanspreken; een landelijke organisatie van de politie biedt daarvoor kansen, maar ook risico’s. Het biedt kansen voor meer professionaliteit, voor meer doelmatigheid en voor vermindering van de kwetsbaarheid van met name specialistische politietaken. Minder mensen hoeven zich bezig te houden met strategie en beleidsontwikkeling en meer agenten en tijd kunnen aan het werk op straat worden besteed.
Maar er zijn ook risico’s. Bijvoorbeeld dat er ongewenste centralisering plaatsvindt en verwachtingen worden gewekt die niet waargemaakt kunnen worden, dat een politieminister in de tang komt te zitten van een door parlement en samenleving gevraagde gedetailleerde verantwoordelijkheid voor elk aspect van het politiewerk. Ook is er het risico dat er door een stelselwijziging te veel overhoop wordt gehaald, te veel kostbare tijd en energie niet besteed kan worden aan het echte politiewerk. Onze waardering van de uiteindelijke plannen zal afhangen van wat er hard gemaakt kan worden van de kansen die genomen zullen worden of hoe groot we de risico’s van deze operatie moeten inschatten.
De hoofdlijnen voor de invoering van de nationale politie liggen op tafel. Ik maak daar de opmerking bij dat de Kamer nu niet spreekt over een conceptwetsvoorstel. Dat is ter consultatie voorgelegd aan degenen die ook in de uitvoering ermee te maken krijgen. De Kamer komt formeel pas in een latere fase aan bod. Het is van belang om dat hier te memoreren, omdat wij reacties en commentaren krijgen die niet zozeer op de hoofdlijnen ingaan, als wel op de uitwerking in het voorliggende conceptwetsvoorstel.
Voor ons is de lokale inbedding – dat is tot mijn vreugde tot nu toe al een refrein aan deze zijde van de Kamer – echt heel belangrijk, een heel belangrijk onderdeel ook van de wettelijke regeling. Wij zien daarvoor ook een aantal goede voorstellen in de brief van de minister. Wij hebben wel een vraag. Blijft de burgemeester niet klem zitten tussen een gemeenteraad die in feite gewoon meer zeggenschap wil over de inzet van de politie? Je hoort nu vaak de frustratie van raadsleden die zeggen dat zij er eigenlijk zo weinig over gaan; zij kunnen er wel over praten, maar dan vertelt de burgemeester wat er allemaal in de regio gebeurd is en dat hij die touwtjes niet allemaal in handen heeft. In hoeverre wordt aan dat probleem echt iets gedaan? Kunnen we daar wat aan doen? Welke suggesties hebben de VNG en dergelijke daarover naar voren gebracht?
De minister schrijft in de brief: «Vanzelfsprekend zullen de landelijke beleidsdoelstellingen voldoende ruimte laten voor lokaal politiebeleid.» Ik heb een vraagteken geplaatst bij het woord «vanzelfsprekend». Hoezo is het vanzelfsprekend dat die ruimte er is? Moet je daar niet wat voor doen? Moet niet op een bepaalde manier geborgd worden dat die ruimte niet te veel ingeperkt wordt door het landelijke beleid?
Van groot belang is en blijft de inzet van echte wijkagenten die bekend zijn met hun eigen wijk of dorp. Die rol moet versterkt worden. Hoe is gewaarborgd dat de doelmatigheidswinst die met de invoering van de nationale politie bereikt wordt, daadwerkelijk ten goede komt aan het werk op straat? Kun je dat, zoals mevrouw Kuiken vroeg, een beetje kwantificeren? Als allerlei beleidsmakers en strategieontwikkelaars op regionaal niveau niet meer nodig zijn, moet dat toch ruimte bieden voor extra mensen op straat?
De minister zegt dat hij de bureaucratie flink wil aanpakken. Wij zijn het daar van harte mee eens. Hij wil ook de wijkagenten meer de straat op krijgen: van 65% naar 80%. Ik begrijp alleen dat het feit dat nu maar 65% echt de straat op gaat, onder meer te maken heeft met al die formulieren die ze moeten invullen voor hoeveel tijd ze nu echt op straat zijn. Nu kun je die formulieren wel schrappen, maar hoe weet de minister dan dat echt 80% op straat is? Het is misschien een grapje, maar het punt is wel: we willen aan de ene kant veel minder bureaucratie, maar aan de andere kant willen we meten en weten en beheersen dat agenten echt de straat op gaan. Als we ernaar vragen, komen we erachter dat het niet meer wordt geregistreerd. We kunnen het dus wel gemakkelijk zeggen en met elkaar eens zijn, maar voor de praktijk ligt er natuurlijk wel een behoorlijk dilemma. Niettemin steunen wij de forse inperking van de bureaucratische last, want dat is een steen des aanstoots voor elk politiekorps.
Het is erg belangrijk dat de zichtbare politieaanwezigheid blijft bestaan, ook door middel van politieposten in de wijk. De trend van het sluiten van allerlei politieposten moet gekeerd worden. Begrijp ik de voorstellen van de minister goed dat het operationele werk, het werk in de districten, vooralsnog geen last krijgt van die stelselwijziging, dat het niet op het niveau zit van het operationele werk en dat dit eigenlijk zo veel mogelijk ongemoeid moet blijven in de hele stelselwijziging?
Ik kom op een punt waarover ik net al interrumpeerde bij de heer Çörüz: de sterkteverdeling. Dat is een apart onderdeeltje in de brief van de minister dat ook teruggaat op moties die eerder zijn ingediend waarin werd gezegd: je zult niet alleen meer politieagenten moeten hebben, maar ook wat je hebt, eerlijker moeten verdelen. Nu gaan er te veel politieagenten naar het grootstedelijk gebied en te weinig naar groeikernen en het landelijk gebied. Natuurlijk is gezegd dat dit moest worden onderzocht. Er zijn dus allerlei adviesbureaus druk aan het werk geweest om helder in kaart te brengen wat een eerlijke verdeling zou zijn. Daar hebben we vorig jaar een rapport over gekregen. Daaruit blijkt dat forse verschuivingen gerechtvaardigd zijn als je eerlijk kijkt naar een aantal indicatoren. Dat betekent wel dat Amsterdam-Amstelland veel minder agenten zou moeten krijgen en korpsen in Zeeland, Brabant en Limburg veel meer. We begrijpen dat men daarvan schrikt. Dit zijn namelijk behoorlijke herverdeeleffecten. Het kan niet van de ene op de andere dag. Wij vinden dat het het meest verstandig zou zijn om dit vraagstuk zo veel mogelijk op te lossen door de geleidelijkheid in plaats van weer zo’n politiek getouwtrek eromheen te krijgen en dat uiteindelijk – we hebben objectief op een rijtje gekregen dat die herverdeling wenselijk en gerechtvaardigd is – zodanig gaan mitigeren dat er weinig meer van over blijft. Meer faseren zou dus onze wens zijn.
Ik begrijp dat ik moet afronden. Ik stel nog twee vragen. Hoe verhoudt zich de politieke verantwoordelijkheid van de minister tot de wijze waarop het lokale bestuur over dezelfde zaak zeggenschap uitoefent? Hoe kunnen we voorkomen dat we zowel lokaal als nationaal min of meer dezelfde discussie voeren? De minister wordt erop aangesproken. Hij gaat er toch over? Tegelijkertijd wordt gezegd dat aan de concrete inzet van de politie ook op het regionale en lokale niveau invulling wordt gegeven.
Tot slot vraag ik om de positie van het politieonderwijs goed te regelen in de wetgeving. Ik kom daar later op terug bij de behandeling van aparte wetten. Het politieonderwijs moet namelijk op meer punten aangepast worden. Onze wens is echter wel dat in de nieuwe wetsvoorstellen al goed geregeld wordt dat er een einde komt aan de vrijheid van allerlei korpsen om het op hun eigen manier te doen en dat de versterkte positie van centraal aangestuurd politieonderwijs goed uit de verf komt.
Mevrouw Berndsen (D66): Ik wil wat balans aanbrengen. Ik hoor spreken over krimpregio’s die zich vooral in het zuiden van het land bevinden. Is de heer Van der Staaij het met mij eens dat die zich ook in het noorden van het land bevinden?
De heer Van der Staaij (SGP): Het waren maar voorbeelden die ik heb gegeven. We hebben in mei 2010 een uitvoerig rapport gehad. In de tabellen die ons zijn aangeleverd, zien we dat het ook wel degelijk speelt voor de gebieden in het noorden. Het was dus maar een voorbeeld, maar het geldt veel breder.
Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik dank de heer Van der Staaij dat hij serieus op mijn vraag is ingegaan.
Allereerst dank ik de minister dat hij ons zo spoedig na het wetgevingsoverleg Politie informeert over zijn plannen met de nationale politie. Het zou de minister sieren als hij deze interactie met de Kamer gedurende het gehele traject volhoudt.
Ik ben het natuurlijk eens met de stelling dat de structuur van de politie de burger worst zal zijn. Het gaat er tenslotte om dat de politie haar werk goed moet kunnen doen. Ik denk dat met de komst van een nationale politie de politie dusdanig efficiënt en effectief georganiseerd kan worden dat meer slagkracht ontstaat, en daar heeft de burger wel degelijk wat aan.
In november gaf ik de minister de vijf randvoorwaarden waaraan de nationale politie volgens D66 moet voldoen. Voor alle duidelijkheid noem ik ze nogmaals.
1. De politie moet herkenbaar aanwezig zijn in buurten en wijken en de wijkagent moet gekoesterd worden.
2. De gezagspositie van de burgemeester moet gewaarborgd zijn.
3. Democratische controle op de politie moet goed worden verankerd.
4. Een blauwe baas of bazin staat onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister. 5. Er moeten voldoende financiële middelen zijn voor technologische vernieuwing en het op orde brengen van de ICT bij de politie.
Het is mooi dat de minister de randvoorwaarden van D66 bijna allemaal heeft overgenomen. Dat is een belangrijke stap in de door ons gewenste richting. Niettemin heb ik ook een aantal bedenkingen bij het voorstel van de minister. Die hebben betrekking op prioriteiten, capaciteit en bestuurlijke drukte.
Uitgangspunten als de veiligheid van burgers vergroten, criminaliteit beter kunnen opsporen, minder papierwerk, politieagenten achter de computer vandaan en meer op straat, minder bestuurlijke bemoeienis, waardoor de politie meer toekomt aan het opsporen van criminaliteit; daar is D66 natuurlijk voor. Wij vinden het van belang dat de veiligheid van de burger weer voorop komt te staan, de politie met gezag haar taak kan uitoefenen en daar ook alle ruimte voor krijgt. Als dit daadwerkelijk ook de bedoeling is van de nationale politie, kan de minister zaken met ons doen.
In de brief van de minister lees ik dat hij de positie van de burgemeester en de gemeenteraad wil versterken. Prima. Daarmee voldoet de minister aan de randvoorwaarde dat de burgemeester en de gemeenteraad zeggenschap moeten hebben over onze veiligheid als burgers in hun gemeente.
De blauwe baas of bazin die ik heb voorgesteld, valt onder directe verantwoordelijkheid van de minister. Mooi. Daarmee krijgt de politie namelijk een vakman of vakvrouw die de politie in de praktijk landelijk zal aansturen. Mag ik ervan uitgaan dat deze blauwe baas of bazin ook formeel, in de wet, een vastgelegde positie krijgt?
De minister heeft zo te lezen echter nog wel wat huiswerk te doen. De minister zegt dat hij meer ruimte wil voor de professional en minder bureaucratie en bestuurlijke drukte voor de politie. Hoe kan het dan dat met zijn voorstel het tegenovergestelde dreigt te gebeuren? Met het voorstel zoals het er nu ligt, ontstaat juist minder ruimte voor de professional, meer bureaucratie en meer bestuurlijke drukte. Ik licht dat toe.
De minister stelt voor om naast zichzelf, de blauwe baas en de gemeente een nieuwe laag van bemoeienis aan de politie toe te voegen, namelijk de regioburgemeester. Wat draagt de regioburgemeester bij aan het verminderen van de bestuurlijke drukte? Gaan de korpsbeheerders de ene deur uit en komen lookalikes via de andere deur binnen? Laat ik het plaatje schetsen van de drukte die dit zou opleveren voor het vaststellen van de beleidsplannen. Dan hebben we het over ruim 400 lokale overleggen, 25 regionale overleggen en tien bovenregionale overleggen. Hoezo minder bestuurlijke drukte?
Bovendien brengt dit de nodige bureaucratie met zich, want de nationale, regionale en lokale beleidsplannen moeten worden opgesteld en onderling afgestemd. Wie gaat dat doen? Zijn daar mensen bij bedacht? En van welk budget? Als de minister daadwerkelijk minder drukte wil en de politie weer aan haar eigenlijke taken wil laten toekomen, moet er iets ander gebeuren. Dan moeten er korte lijnen zijn en moet de besluitvorming soepel kunnen verlopen. Een landelijk kader met prioriteiten vanuit de minister, aangevuld met lokale prioriteiten, is voldoende. De eenheden staan onder directe verantwoordelijkheid van de blauwe baas en de minister, waarmee ook de grip op de inzet van politiemensen en de wijze waarop zij aan de slag gaan met landelijke prioriteiten, worden vergroot. Om lokale prioriteiten te kunnen uitvoeren, zal er een ondergrens van politie-inzet per gemeente moeten worden vastgesteld. Hierbij is het natuurlijk van belang dat er voldoende geld en professionals moeten zijn om het werk te kunnen doen. Dat vraagt nadrukkelijk de aanzet en de inzet van de minister. Het is immers voor de huidige politieorganisatie al een behoorlijke opgave als ik de uitgebreide prioriteitenlijst van dit kabinet, de geldtekorten bij de politie en de wassen neus van 3 000 extra politieagenten bezie.
Kan de minister de garantie geven dat de kosten, de politiesterkte en de voorzieningen straks voldoende gedekt zullen zijn? Bij voorzieningen denk ik vooral aan ICT en innovatie; randvoorwaarde vijf die ik de minister had meegegeven. Als de voorzieningen niet op orde zijn, kan de politieagent met een diepe zucht weer plaatsnemen achter zijn computer en vele stapels papier blijven versjouwen, terwijl het er buiten voor ons zo niet veiliger op wordt.
De uitgangspunten voor de nationale politie zijn helder. D66 stelt meer ruimte voor de professional, minder papierwerk, meer agenten op straat en in de buurt, een veiliger leefomgeving en een goede opsporing voorop. Daar willen wij de minister in steunen, maar de manier waarop hij dit wil realiseren, moet met minder bestuurlijke bemoeienis, zodat de besluitvorming niet vastloopt en de politie haar werk naar behoren kan doen. Ik ben ten slotte zeer benieuwd naar het verdere traject dat de minister voor ogen heeft om tot een nationale politie te komen.
De minister zou de onderzoeksopdracht voor de Rekenkamer nog aan de commissie voorleggen. Ik ben benieuwd wanneer de minister dat gaat doen.
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Eindelijk kunnen we beginnen met de vorming van een nationale politie. Het hele verhaal heeft vier jaar in de koelkast moeten liggen. In die tijd zijn slechte instituties geschapen en is de Nederlandse politie er niet beter op geworden. Gelukkig kunnen we nu middels een vakkundige reorganisatie proberen om de nationale politie vorm te geven. Dat vergt wel een gedegen centrale sturing en ook snelheid.
In de brief wordt gesproken over de aanstelling van een landelijke korpschef. Deze zal belast worden met de leiding en het beheer van de politie en zal werkzaam zijn onder volledige ministeriële verantwoordelijkheid. De korpschef zal worden ondersteund door een korpsleiding, maar veel is nog onduidelijk over de aanstelling van die korpschef. De meest prangende vraag voor de PVV is of de Tweede Kamer nog inspraak krijgt in het profiel van de korpschef. Zo ja, op welke wijze? Kan bijvoorbeeld uitgesloten worden dat er een korpschef komt die aangeeft af en toe wel eens een beetje bestuurlijk ongehoorzaam te willen zijn? Is het voor de minister al duidelijk aan welk profiel die korpschef moet voldoen? Kan de minister garanderen dat conform de afspraken in het gedoogakkoord er wordt geselecteerd op basis van kwaliteit en niet op basis van diversiteit? Ik stel deze vraag aangezien er op de website van het ministerie nog steeds wordt gesproken over de door het vorige kabinet ingestelde Taskforce Diversiteit. Er wordt daar nog gesproken over multiculturele werving en selectie. Het steekt de PVV zeer dat er nog steeds wordt geadverteerd op de website marokko.nl., met zelfs een speciaal internetadres, namelijk: politie.marokko.nl. Dit strookt in zijn geheel niet met het gedoogakkoord. Daargelaten dat de hele website niet deugt, gezien het feit dat doodsbedreigingen en uitlatingen jegens gesneuvelde Nederlandse militairen aan de orde van de dag zijn op die website, en dat zelfs het toenmalige kabinet besloten heeft om de subsidie stop te zetten, vraag ik me af waarmee we bezig zijn.
Ik wil de minister danken voor de snelle beantwoording van de door mij en Geert Wilders ingediende Kamervragen over de uitlatingen van de korpschef van Amsterdam-Amstelland. Ik wil er niet al te veel woorden aan vuil maken. Ik ben blij dat de minister een pittig telefoongesprek heeft gehad met de betrokken mensen. Ik wil graag weten of de minister ook de hoop kan uitspreken dat de betreffende persoon alles heeft begrepen en dat we tot november dit jaar niet meer dergelijke fratsen van deze persoon kunnen verwachten.
Gisteren kwam in het nieuws dat er weer een korpsbeheerder is die de bonnenquota wil handhaven. De PVV vindt dat de minister moet optreden tegen weigerachtige korpsbeheerders. Dit is ook interessant in het kader van de invoering van de zogenaamde regioburgemeesters. Uit onderzoek van VNG Magazine blijkt dat van de huidige samenstelling zeven van de tien beoogde regioburgemeesters van PvdA-huize is, de grootste oppositiepartij, waarvan duidelijk is geworden dat zij het ondermijnen van het kabinet boven alles stelt, zie het PvdA-plan of attack. In de brief van de minister komt naar voren dat de regioburgemeesters hun mening mogen geven over de landelijke beleidsdoelstellingen. Verder krijgen zij op andere terreinen beduidende invloed. De PVV wil graag van de minister de garantie dat korpsbeheerders en toekomstige regioburgemeesters niet opzettelijk de invoering van de nationale politie gaan vertragen door onwillig te staan tegenover het sluiten van een akkoord met de minister. Verder heeft de PVV wel eens geijverd voor niet alleen centralisering van beheer, maar ook van beleid. We moeten niet de situatie krijgen dat regiobestuurders straks formele wetgeving van de regering en de Staten-Generaal onder het mom van prioriteit op een zijspoor gaan zetten. Ik denk bijvoorbeeld aan de wietpas, afstanden van coffeeshops tot scholen, kraakpanden en zo kan ik nog wel even doorgaan. Ik hoop dat de minister mijn zorg begrijpt en deelt. Ik wil graag weten wat hij eraan gaat doen.
Wat gaan we doen met de vtsPN? Ik wil daar op voorhand al enige uitsluitsel over hebben. Ziet de minister de vtsPN als een landelijke eenheid en zal zij naast de nationale recherche als zodanig behandeld worden? Of gaat zij geheel op in de centralisatie van het beheer en wordt zij als op zichzelf staande organisatie opgeheven?
De minister geeft aan dat de plannen voor de Politieacademie nog verder uitgewerkt dienen te worden. Kan hij aangeven wanneer hij komt met die nadere uitwerking? De contouren zien er goed uit, maar de vorming van een nationale politie behoeft, zoals ik net al stelde, wel snelheid. Kan de minister ons informeren of er reeds is gedacht aan het benoemen van kwartiermeesters? Is er al gezocht naar een landelijke korpschef, chef politiedienstencentrum en chefs van de tien regionale eenheden? Hoe gaat de overlegstructuur eruitzien met de beoogde regioburgemeesters? Ook de vorige sprekers hebben zich daarover uitgesproken. Worden de regioburgemeesters erbij betrokken? Hoe gaat het in de afstemming met de huidige korpsbeheerders, die met de komst van de nationale politie een andere taakinvulling gaan krijgen? Ik zal het maar gewoon ronduit zeggen: hoe is de acceptatie van hun nieuwe rol?
Zeer belangrijk en iets waar zo spoedig mogelijk mee moet worden begonnen is het aanpakken van de vtsPN. Ik hoop dat de minister het met mij eens is dat deze aansturing en verantwoordelijkheid bij de minister zelf moeten liggen, gezien de grote operationele en ook financiële belangen die bij deze instelling liggen.
Ook heb ik nog zorgen over de mogelijkheid dat de tien regio’s toch weer gaan uitgroeien tot tien aparte korpsen waarbij weer allerlei beheerstaken, zoals werving en selectie en opleidingseenheden, regionaal tot stand gaan komen. Ook collega Çörüz had het erover. Hoe waarborgt de nieuwe wet dat dit niet gaat gebeuren?
Het lijkt dat met de aanpak van de vtsPN ook het vormen van de politieacademie naar een centraal onderdeel voor werving, selectie en opleiding op nationaal niveau zo snel mogelijk moet plaatsvinden. Hoe gaat dat met de betrokken politiebonden? Ik heb de indruk dat ze zich positief kritisch opstellen, maar klopt dat? In het kader daarvan wil ik ook graag weten hoe het staat met de plannen rond de Arbeidstijdenwet, die een gigantische bureaucratische rompslomp voor de politie oplevert en operationeel vaak tegenwerkt.
We kijken uit naar de verdere uitwerking van de voor ons liggende hoofdlijnen en contouren. We willen snelheid en integrale samenwerking om tot een goede nationale politie te komen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik heb een vraag aan de heer Brinkman over het onderwerp waaraan hij zei weinig woorden te willen wijden en waaraan hij vervolgens toch een substantieel deel van zijn spreektijd besteedde, namelijk het functioneren van de korpschef in Amsterdam. Ik denk dat er tussen ons geen verschil van mening is over de noodzaak dat wetten gehandhaafd worden, maar daaronder ligt wel de vraag van de ruimte voor de politie om tot lokale prioriteiten te komen. Als ik u zo beluister, ziet u de vorming van de nationale politie vooral ook als mogelijkheid om daar zo weinig mogelijk ruimte aan te geven en om vooral zo veel mogelijk ruimte te geven aan landelijke prioriteiten, die dan vervolgens lokaal simpelweg moeten worden uitgevoerd. Zie ik dat goed?
De heer Brinkman (PVV): Nee, dat ziet u niet goed, mijnheer Rouvoet. In de huidige structuur hebben korpschefs enkel een voorlichtende rol in de driehoek om prioriteiten vast te stellen. De prioriteiten worden in de driehoek door het OM en de burgemeester vastgesteld. In de huidige en ook in de toekomstige situatie kan het nooit zo zijn dat een korpschef, of straks een regiochef, zelfstandig zegt: daar geef ik geen prioriteit aan. Dat kan dus niet. Daar komt bij dat er een nieuw kabinet is dat een regeer- en gedoogakkoord heeft afgesloten waarin een aantal nieuwe wetten is afgekondigd. Laten we als voorbeeld maar de boerkawet nemen, hoewel het mij niet specifiek om die wet gaat. Als dat is waar het nieuwe kabinet voor kiest, betekent dit dat het een prioriteit is van dat kabinet. Als wij, als hoogste wetgever in dit land, in meerderheid aangeven dat daar formele wetgeving voor moet komen, dan, met alle respect, hebben ook die regionale driehoeken zich daaraan te conformeren en heeft dat prioriteit te krijgen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dan is mijn conclusie dat ik het toch goed zag. Dat is namelijk precies wat ik vroeg: of de landelijke prioriteitstellingen – dat staat ook in de voorstellen van deze minister voor een nationale politie – voorrang moeten krijgen op de afwegingen op lokaal niveau, zij het in de lokale driehoek. De heer Brinkman heeft gelijk dat dit nu ook zo is. De conclusie is dat het tekeningetje dat ik van de week in de krant zag, waarop een agent druk bezig is om iemand met een boerka te bekeuren, terwijl achter hem een gemaskerde man een bank uit komt rennen, nog redelijk op z’n plaats is.
De heer Brinkman (PVV): Zoals men weet, houd ik niet zo van populisme. Maar de heer Rouvoet geeft hier nu toch een voorbeeld van. Dat stelt mij een beetje teleur. Het slaat uiteraard helemaal nergens op. Ik heb namelijk in de media al gezegd dat ik een groot voorstander ben van afweging door een individuele politieman. Als er een overval plaatsvindt en iemand een bekeuring krijgt, dan behoort die politieman assistentie in te roepen en behoort hij de overvaller aan te pakken. De heer Rouvoet maakt er een karikatuur van en ik houd niet zo van karikaturen. Dat weet men. Ik zeg alleen maar: als er formele wetgeving komt, die ook in het gedoogakkoord aangekondigd is, dan heeft die prioriteit voor de regering. Dan hebben de regiobestuurders zich daar inderdaad aan te houden. Dat wil echter niet zeggen dat zij geen prioriteiten kunnen aangeven. De huidige situatie is precies hetzelfde en deze regering, deze minister, sluit daarop aan met de nieuwe wetgeving. Sterker nog, wij gaan nog verder: wij gaan het nog eens verankeren. Als de heer Rouvoet zich druk maakt om regionale inbedding, dan moet hij dit omarmen. Hiermee krijgt hij namelijk echt iets op papier te zien, in plaats van de afspraken die nu niet duidelijk op papier staan.
Mevrouw Berndsen (D66): Ik hoop dat de heer Brinkman vindt dat niet alleen politiemannen maar ook politievrouwen gebruik mogen maken van hun discretionaire bevoegdheid, maar dat terzijde. Volgens mij zei de heer Brinkman dat het beleid eigenlijk op nationaal niveau gemaakt moet worden. Hoe moet er dan volgens de heer Brinkman op lokaal niveau worden omgegaan met nationale prioriteiten, die daar helemaal geen rol spelen? Hij komt zelf met het boerkaverbod, maar in een heel groot gedeelte van Nederland is er geen boerka te ontwaren. Hoe wil hij die prioriteiten laten handhaven in dergelijke gebieden?
De heer Brinkman (PVV): Ik heb niet zulke lange tenen dat wij moeten praten over politiemannen en politievrouwen. Mevrouw Berndsen, als ik over een «politieman» spreek, bedoel ik uiteraard ook een politievrouw. Mijn excuses daarvoor.
Als er niemand met een boerka rondloopt, hoeven wij daar ook geen tijd aan te besteden. Ik begrijp het probleem dus niet. Ik zeg alleen het volgende. Een korpschef kan op voorhand niet op grond van morele persoonlijke motieven zeggen: de zesduizend man van mijn korps geven daar geen prioriteit aan. Dat kan ten enenmale niet. Stel dat de desbetreffende korpschef of een andere korpschef zegt: ik kan mij er moreel niet mee verenigen; deze regering komt met beleid, met wetgeving, en vindt het belangrijk omdat het in het gedoog- en regeerakkoord staat, maar ik kan daar geen invulling aan geven, want ik geef het geen prioriteit. Dan moet de korpschef in kwestie een andere baan zoeken. Zo simpel is het gewoon.
Mevrouw Berndsen (D66): Ik kwam op het boerkaverhaal omdat de heer Brinkman daar zelf mee kwam. Hij zei dat het beleid eigenlijk op nationaal niveau moet worden vastgesteld. Ik wil het niet over regioburgemeesters hebben, want dat vind ik een «onding». Ik heb het over de lokale burgemeester, die wettelijke bevoegdheden heeft in het kader van openbare orde en veiligheid. Hoeveel ruimte krijgt die dan om samen met de officier van justitie lokale prioriteiten vast te stellen?
De heer Brinkman (PVV): Die krijgt evenveel ruimte als nu. That’s it. Sterker nog, mevrouw Berndsen moet blij zijn met het voorstel van deze minister. Deze minister zet het namelijk ook nog eens keihard op papier. Wat willen wij nog meer?
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik begin met mevrouw Kuiken na te praten. Volgens mij zal het Nederlanders een rotzorg zijn hoe de politieorganisatie precies is gestructureerd, als de veiligheid maar op orde is en onze agenten hun werk kunnen doen. Dat is ook de insteek van GroenLinks in dit debat.
Al jarenlang flirten allerlei ministers met het idee van een soort superpolitie, een soort hoofdkwartier ergens in Den Haag, en een minister die zegt: ga naar Gouda of ga naar Slotervaart; vlieg erheen, ruk uit en los de problemen op met een aantal criminelen aldaar. Ik snap wel dat zo’n nationale politie lekker bekt. Het oogt op het eerste gezicht ook als een heel effectieve en efficiënte organisatievorm, maar de vraag is of dat ook zo is.
De inbreng van de GroenLinks-fractie is vooral vragend. Ik heb een groot aantal vragen voor deze minister, omdat wij traditioneel gezien bezwaren hebben geuit tegen een nationale politie. De internationaal erkende kracht van de Nederlandse politie ligt namelijk juist in de gebiedsgebonden aanpak. Politiefunctionarissen zoals de wijkagent staan dichtbij burgers en kunnen gevraagd en ongevraagd interveniëren. Dat staat eigenlijk ook zo in de politiewet: agenten bestrijden niet alleen criminaliteit, maar handhaven ook nog eens de openbare orde en verlenen hulp aan hen die dat behoeven. Willen wij hiervan afstappen, dan moet er volgens ons een heel scherpe analyse zijn van wat er nu mis is. Dan moet er ook een heel duidelijk voorstel op tafel liggen van wat er gewijzigd moet worden, waarom een stelselwijziging noodzakelijk is om verbeteringen door te voeren. Dat mis ik nog een beetje.
Laten wij bij het begin beginnen. Mijn eerste vraag: wanneer kwam de nationale politie voor het eerst op tafel en waarom? Op basis van welke analyse is gekomen tot de noodzaak van verandering van de politie? Naar mijn weten heeft de dreiging van internationaal terrorisme ertoe geleid dat de toenmalige ministers Remkes en Donner hebben gezegd: wij hebben meer landelijke aansturing nodig. Dat het beheer goedkoper kon, speelde ook mee. Klopt dit? Is dit de noodzaak voor landelijke aansturing?
Dan mijn tweede vraag. Wat garandeert dat de nieuwe nationale politie in vergelijking met de huidige politie efficiënter en effectiever uitpakt? Waarop is deze aanname precies gebaseerd? Mevrouw Berndsen zei terecht al dat met de nieuwe structuren allerlei nieuwe overlegmomenten ontstaan, met allerlei nieuwe lagen die misschien wel nog meer doen dan wij nu doen. Het aantal regio’s gaat weliswaar terug, maar dat kan ook betekenen dat er des te meer overleg gevoerd moet worden voordat er tot actie kan worden overgegaan.
Ik kom op mijn derde vraag, een heel belangrijke vraag die ik tot nu toe mis in alle stukken. Wat is precies het draagvlak onder professionals zelf om te komen tot een nationale politie? Het lijkt mij dat deze operatie 0% kans van slagen heeft als de mensen die het moeten uitvoeren er niet achterstaan. Kan de minister mij het breed levende gevoel binnen de politieorganisatie schetsen of is dat er niet? Dat vraag ik omdat het er sterk op lijkt dat de nationale politie meer een politieke wens is dan een wens van burgers en politieagenten zelf.
Hoe zit het met tijd en geld? De ervaring leert dat dit soort grootschalige stelselwijzigingen veel tijd kosten en voldoende investeringen vergen. Toch is deze operatie als bezuiniging ingeboekt en is er weinig tijd voor uitgetrokken. De heer Çörüz zei net zelfs dat het de CDA-fractie niet snel genoeg kan gaan. Ik sta heel anders in dit debat. Het kan wat mij betreft ook langzaam gaan, als het uiteindelijk maar goed komt. Haastige spoed is namelijk zelden goed. Ik zeg dit ook omdat deskundigen zeggen dat de stelselwijziging uit 1993 nu pas echt wortel schiet. Graag een reactie daarop. Is de nationale politie niet gewoon een heel handig verkooppraatje voor niets anders dan een bezuiniging? Dat is een kritische vraag voor deze minister.
Ik ga verder met de versterking van de democratische controle. Toen ik dat las, dacht ik: dat ligt heel dichtbij de wijze waarop GroenLinks erin staat; versterk de rol van de gemeenteraad. Als je dan verder leest, klopt er iets niet. Onder de huidige omstandigheden bespreekt slechts de gemeenteraad van de korpsbeheerder op gezette tijden de politieplannen. Gemeenteraden van dezelfde regio hebben in de praktijk niet bijster veel invloed op de uiteindelijke politie-inzet. Uit het onderzoek Sleuren of sturen blijkt duidelijk dat het veiligheidsbeleid niet in alle gemeenten even adequaat is georganiseerd. Versterking van de lokale democratische controle kan dan een heel belangrijke rol spelen. Dat staat echter haaks op het heel grote wensenlijstje van dit kabinet, om allerlei extra dingen op het bordje van de politieagent te leggen. Stel dat de heer Brinkman zegt dat mensen met boerka’s of cavia’s beter aangepakt moeten worden en de gemeente «nee» zegt. Wie bepaalt dan of het doorgaat?
De heer Brinkman (PVV): Mensen met boerka’s of cavia’s?
De heer Dibi (GroenLinks): Ik verwees naar de animal cops. Stel dat de heer Brinkman zegt dat er per se 500 animal cops op straat moeten komen om mishandelde cavia’s aan te pakken en een gemeente zegt: wij pakken liever huiselijk geweld aan. Wat gebeurt er dan? De heer Welten heeft iets heel anders gezegd dan hem vaak in de mond gelegd wordt. Stel dat hij zegt: natuurlijk handhaven wij de wet; je kunt boerkadragers op allerlei manieren aanspreken, maar ik wil meer aandacht besteden aan winkelinbraken. Maar de heer Brinkman zegt: dit gaat mooi niet door. Wie bepaalt het dan? Volgens mij krijgen wij dan een rare situatie waarin een spoeddebat bepaalt wat de politieagent moet doen, dat de voorpagina van De Telegraaf bepaalt wat onze agenten in Amsterdam of in Rotterdam moeten doen. Is de minister niet bang voor incidentenpolitiek, die de aandacht afleidt van reële problemen in allerlei gemeenten? Wordt de waan van de dag dan niet dominant voor waar onze agenten hun aandacht aan moeten besteden, precies zoals mevrouw Kuiken ook al zei?
Ik ga verder met het punt dat de burgemeester als het ware wel de baas moet blijven. Volgens mij klopt dat ook niet helemaal. Het beheer valt dan namelijk niet meer onder de burgemeester, maar verschuift naar de minister. Ik snap best dat de burgemeesters daarvoor bedanken. Zij zeggen namelijk: ik word verantwoordelijk voor allerlei politiezaken, maar het geld ligt ergens anders; wie rekent mij dan af, kan ik afgerekend worden door de politiek als ik geen geld in mijn zak heb om te bepalen waarvoor de politiecapaciteit ingezet moet worden? Iedereen zegt: en, en, en. Mevrouw Hennis zei net: hoezo of, of? De heer Brinkman zei net ook: het kan toch allemaal en, en, en zijn? Dat is gewoon niet waar. Wij hebben beperkte capaciteit en een beperkt budget. Je moet dus op een gegeven moment kiezen waarvoor je de agenten inzet. Dat moet je op een gegeven moment gewoon doen. Je kunt de agenten niet opzadelen met een lijst uit Den Haag en zeggen: dit moeten jullie allemaal uitvoeren en als jullie dat niet doen zijn jullie burgerlijk ongehoorzaam en moeten jullie het veld maar ruimen, omdat jullie niet luisteren naar wat Den Haag zegt.
Tot slot merk ik het volgende op. Bij dit soort grote stelselwijzigingen moet je volgens mij heel rustig en zorgvuldig te werk gaan. De commissie-Dijsselbloem heeft op het gebied van onderwijs gezegd: voordat je zoiets doet, doe een uitvoeringstoets; begin met een toetsingskader. Dat ontbreekt in zijn geheel in dit geval. Daarom vraag ik de minister of hij bereid is om een uitvoeringstoets te laten plaatsvinden voor hij verdergaat met de nationale politie. Die uitvoeringstoets is niet bedoeld om te traineren of wat dan ook, maar op basis daarvan kun je zeggen: dit zijn knelpunten, daarvoor moeten wij een aantal extra dingen regelen, dat kan misschien niet en moet iets beter geregeld worden. Is de minister daartoe bereid?
Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik kom terug op de vragen die steeds worden gesteld, ook door de heer Dibi, over de lokale prioriteiten. Het lijkt alsof ook de heer Dibi volledig voorbijgaat aan de lokale driehoek en het bevoegd gezag zoals het nu al geregeld is. Dat verandert helemaal niet. Ik begrijp daarom zijn opmerkingen daarover volstrekt niet. Hij gaat overigens ook voorbij aan de discretionaire bevoegdheid van een agent. Door stellingnames als dat de nationale politie een politieke wens zou zijn, dat het een simpel verkooppraatje zou zijn, suggereert de heer Dibi dat het huidige bestel goed functioneert. Ik vraag mij dan af: waar is hij de afgelopen tijd in godsnaam geweest? Er zijn 25 koninkrijkjes met heel veel problemen, korpsen werken niet samen en de Basisvoorziening Handhaving (BVH) staat op ploffen. Waar is hij geweest als hij stelt dat het huidige bestel prima of voldoende functioneert?
De heer Dibi (GroenLinks): De vraag is waar mevrouw Hennis leeft. Ik heb zojuist een aantal inbrengen beluisterd – ook die van de SP viel mij op – waardoor het soms lijkt alsof wij in Gaza leven. Het lijkt alsof het allemaal verschrikkelijk is in Nederland, dat je niet meer veilig over straat kunt, dat de politie helemaal niets uitspookt, dat korpsbeheerders ziek zijn en er een zieke cultuur heerst. Ik heb grote waardering voor het werk van onze politieagenten. Als er dingen mis zijn, moet je die verbeteren. De vraag is of je dat op deze wijze, met een nationale politie, moet doen. Er is heel duidelijk dilemma op het punt van de lokale prioriteiten. Stel dat mevrouw Hennis zegt dat het strafbaar stellen van illegaliteit belangrijk is, dat het aanpakken van boerkadragers belangrijk is en dat het aanpakken van de mishandeling van cavia’s belangrijk is. Dan kunnen andere dingen niet gedaan worden. Je kunt niet allerlei dingen extra doen als je een groot aantal andere taken hebt. Je moet dus kiezen. Ik bespeur dat de VVD, het CDA en de PVV niet durven te kiezen en dat agenten alles maar moeten kunnen. Dan krijg je dus echte problemen bij de politie.
Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik laat me niet zeggen dat ik zojuist geen respect zou hebben getoond voor het werk van de politieman of -vrouw. Dat is geenszins het geval, dat zijn niet mijn woorden. Ik had het over de BVH, de ICT, die ontploft. Daar had ik het over en niet over de politieman op straat. Daarnaast gaat de heer Dibi wederom voorbij aan de rol van de lokale driehoek en het bevoegd gezag. Prioriteiten worden landelijk, regionaal en lokaal vastgesteld. Het bevoegd gezag gaat over de inzet van de politie. De politiecapaciteit is altijd schaars en daarom moeten er ter plekke soms keuzes worden gemaakt. Daarmee kun je niet op voorhand speculeren of iets suggereren over een wet die nog niet eens bestaat. Dat is het uitgangspunt geweest.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik speculeer niet op voorhand, want wij hebben al een goed voorbeeld. Dat is namelijk de uitspraak van de heer Welten over boerka’s. Daarmee zag je al wat de komende de tijd het dilemma wordt. Je krijgt korpsbeheerders en politieagenten die hun prioriteiten elders willen leggen dan landelijk. Dan krijg je Kamerleden die via de media heel stoer roepen: opdonderen als u niet doet wat in het regeer- en gedoogakkoord staat. Ik voorzie dat dit nog heel vaak gebeurt. Wij kunnen natuurlijk een aantal prioriteiten stellen, maar wij moeten de gemeenten voldoende ruimte laten om eigen prioriteiten te stellen. Dat bijt elkaar gewoon. Dat is overduidelijk te zien aan het wensenlijstje van dit kabinet.
De heer Brinkman (PVV): Ik heb twee vragen, want volgens mij haalt de heer Dibi het een en ander door elkaar. Ten eerste is de discretionaire bevoegdheid een individuele bevoegdheid van een politieman. Een baas, een chef, een korpschef of welke baas dan ook kan die discretionaire bevoegdheid niet in het algemeen als prioriteitstelling gebruiken. Dat kan gewoon niet, want daarmee helpt hij de formele wetgever om zeep. Ik hoop dat de heer Dibi dat begrijpt. Ik ken de heer Dibi als een zeer constructieve politicus. Hij moet toch beamen dat wij het nu over centraal beheer hebben? Wij praten nu allemaal over beleid. Dat vind ik mooi, want ik wil graag over centraal beleid praten omdat ik dit in de nationale politiewet wil hebben. Dat geef ik eerlijk toe. Wij praten over centraal beheer; dat is de nationale politie. De heer Dibi kan toch niet zeggen dat centraal beheer niet goed is voor de politie? Er valt ontzettend veel geld te bezuinigen met het centraal inkopen van ICT, het centraal inkopen van voertuigen en het centraal inkopen van communicatiemiddelen. Daar kan hij toch niet tegen zijn?
Ten tweede zegt de heer Dibi dat de politiemensen, de mensen op straat, in meerderheid ook voor de nationale politie moeten zijn. Ik hoop dat dit ook voor politieke partijen geldt en dat hij zegt dat GroenLinks dan ook niet voor de missie in Afghanistan gaat, omdat zijn achterban daar in meerderheid tegen is. Dat is natuurlijk onzin. Het kabinet maakt het beleid en een politieman zelf heeft daaraan te wennen en die heeft dat beleid uit te voeren.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik zit er niet zo communistisch in dat ik denk dat je vanuit Den Haag alles maar bij de professionals moet neerleggen en moet denken dat je hiervandaan alle problemen in de wereld oplost. Ik wil heel graag weten wat het draagvlak is onder politieagenten. Wij kunnen hier namelijk nog zo veel willen, maar als de mensen die het moeten uitvoeren het niet willen, gaat het fout. In het verleden zijn stelselwijzigingen die door de politiek erdoorheen gedrukt werden, door de strot van professionals werden geduwd, mislukt omdat als puntje bij paaltje komt degenen die ze moesten uitvoeren er gewoon niet in geloofden.
Er kan inderdaad heel veel geld bespaard worden met centraal inkopen, maar als een bezuiniging voor de PVV de doorslaggevende reden is om te komen tot een nationale politie, vind ik dat heel erg mager. De heer Welten heeft heel andere dingen gezegd dan de heer Brinkman hem in de mond legt. Politieagenten moeten hun eigen prioriteiten kunnen stellen. Uiteindelijk moet de wet altijd gehandhaafd worden, maar je mag best een beetje kijken naar hetgeen je meer aandacht aan besteedt.
De heer Brinkman (PVV): De heer Dibi en ik zijn het absoluut niet oneens over de woorden van de heer Welten. De heer Welten heeft gezegd: iemand met een boerka hoeft niet meteen aangehouden te worden, wij kunnen diegene ook eerst aanspreken. Aanspreken betekent waarschuwen en waarschuwen betekent niets, betekent geen handhaving. Daarmee geeft deze korpschef aan dat hij niet bereid is om de boerkawetgeving te handhaven. Het gaat om het principe: nu is die wetgeving er nog niet, maar straks krijgen wij de wietpas, de handhaving van de kraakwetgeving en het uitzetten van illegale asielzoekers die uitgeprocedeerd zijn. Zo blijven wij maar doorgaan. In dit land mag de politie niet zelf bepalen welke wet aan de kant wordt geschoven. Wij leven in een rechtsstaat en niet in een politiestaat.
De heer Van Raak (SP): De heer Dibi kan ongelooflijk slecht luisteren en slaat een beetje wild om zich heen. Waar heeft hij uit mijn bijdrage kunnen opmaken dat ik de politie in Nederland vergelijk met de politie in Gaza? Waar heeft hij die flauwekul vandaan gehaald? Ik heb aandacht gevraagd voor de tienduizenden agenten die elke dag hun stinkende best doen om Nederland mooier en veiliger te maken. Ik heb er daarom aandacht voor gevraagd dat de leiding van de politie, korpschefs en korpsbeheerders, het werk van gewone agenten moeilijker maakt door computersystemen, bonnenquota en eigengereid optreden. Daar heb ik aandacht voor gevraagd en ik hoop dat de heer Dibi het daarmee eens is. Ik was vandaag de eerste, de allereerste, die uitgesproken aandacht heeft gevraagd voor de lokale inbedding van de politie, om ervoor te zorgen dat de burgemeester, de gemeenteraad en de lokale politie hun werk kunnen doen. Daarom wil ik graag verschoond blijven van dit soort kwalificaties. De heer Dibi moet beter leren luisteren en weten waar zijn vrienden zitten.
De heer Dibi (GroenLinks): Mijn vrienden beoordeel ik op basis van de inhoud. De heer Van Raak is mijn vriend als hij inhoudelijk dicht bij mij staat. Ik erken dat de SP ontzettend veel waarde hecht aan politieagenten en daar veel voor doet. Ik heb de heer Van Raak heel goed beluisterd en hij zei heel veel dingen die mij iets te zwart-wit waren. Het was allemaal verschrikkelijk, de cultuur was ziek, wij moeten die mensen aanpakken. Dat is mij te makkelijk. Als ik luister naar een aantal woordvoerders, lijkt het alsof het in Nederland ongelooflijk onveilig is en daarmee praten wij mensen dat gevoel ook aan. Ik wil het juist omkeren: het is heel veilig in Nederland en waar het onveilig is, moeten wij het verbeteren. Dat kan misschien met de nationale politie, maar wij moeten even wachten op de antwoorden van de minister.
De heer Van Raak (SP): Ik spreek met heel veel agenten, misschien met wel meer dan de heer Dibi. Mijn vraag was: waar heb ik in mijn bijdrage de politie in Nederland vergeleken met de politie in Gaza? Dat zei de heer Dibi. Ik wil graag weten waar hij dat gehoord heeft.
De heer Dibi (GroenLinks): Dat was een enigszins populistische vergelijking van mij. Ik ben ook niet populistisch hoor, maar ik probeerde gewoon een leuke vergelijking te maken om te laten zien dat de inbreng van mensen over de vraag hoe het met de veiligheid in Nederland is gesteld, soms een beetje doorschiet. Dat proef ik ook in de inbreng van de SP. Dat kan de heer Van Raak niet leuk vinden, maar daar blijf ik bij.
De heer Van Raak (SP): Dan moet de heer Dibi minder proeven, en meer luisteren.
De voorzitter: Nee, mijnheer Van Raak, u hebt het woord niet. Ik geef het woord aan de heer Rouvoet voor zijn inbreng.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin mijn inbreng met een compliment aan de minister. Een oprecht gemeend compliment, want uit de plannen van de minister straalt veel daadkracht en ambitie. Zeker als je voor een onderwerp als de politie komt met een voorstel voor een stelselwijziging, dan is dat heel wat. Dan weet je ook dat je heel veel overhoop haalt. Ik meen oprecht dat dit misschien ook het karakter van deze minister onderstreept, maar daar ga ik niet over; daar heb ik geen verstand van. Het onderstreept in ieder geval zijn bestuurlijke daadkracht en zijn wil om vooruitgang te boeken met de uitvoering van het regeerakkoord. De vraag is of wij het daarmee eens zijn. Hij kent mijn scepsis over de nationale politie en daarop is mijn inbreng gericht. Ik stel mij open voor het debat, voor de discussie. Ik richt mij vandaag op de hoofdlijnen. Anderen hebben ook gezegd: de wetgeving zelf komt te zijner tijd nog. Dan valt er vast ook nog over heel veel details te praten, maar ik richt mij nu even op de hoofdlijnen.
Ik plaats de opmerking waarmee ik begon in het licht van de stelselwijziging in 1993. Anderen hebben daar ook naar verwezen. Dat was de fase waarin ik begon als politiewoordvoerder. Ik herinner mij nog heel goed welke sporen dit vanaf 1994 binnen de politieorganisatie heeft achtergelaten, in het uitvoerende werk. Het stelsel ging op de schop, posities moesten veroverd of heroverd worden, er was een stammenstrijd; departementaal en bestuurlijk. Deze minister heeft het iets makkelijker, want hij mag alles zelf doen. Dat heeft diepe sporen nagelaten in de politiek, bij de politie en in het bestuur in Nederland. Ik denk er iets genuanceerder over dan dat men nu nog bezig is met verwerken van de gevolgen van die stelselwijziging, maar het heeft heel lang geduurd voordat het stelsel tot rust is gekomen en het stof is neergedaald. Je moet wel weten dat het echt beter wordt, wil je zoiets overhoop halen. Ik ben daarvan nog niet overtuigd.
Na het lezen van de brief moest ik denken aan een van de vele reclamespotjes die je op televisie ziet, waarin je voortdurend een prachtige en zeer aansprekende wereld ziet, in prachtige kleuren, met mooie mensen, spannende dingen en veel plezier, maar je wacht in spanning af waarvoor reclame wordt gemaakt. Hoe krijg ik al dat moois? De ene keer is dat een nieuwe aftershave, de andere keer een yoghurtdrankje. Het kan aan het einde zomaar blijken dat je er toch weer naast zat. Er is dan weinig relatie tussen het moois dat geschilderd wordt en de manier waarop je denkt dat je dit moet krijgen, namelijk door het desbetreffende product af te nemen. Vaak is er daar nauwelijks of geen relatie tussen, het gaat om het gevoel dat mensen erbij krijgen. Zonder er flauw over te doen, kreeg ik dat idee ook een beetje bij de brief van de minister van 14 december. Op pagina 1 staat wat er allemaal gaat gebeuren: overlast aanpakken en de directe omgeving veilig maken. Op pagina 7 wordt dat nog eens herhaald. Tot slot worden prachtige perspectieven geschetst: de buurt wordt veiliger voor bewoners en ondernemers; overlast en criminaliteit op straat en bij uitgaansgelegenheden worden aangepakt. Fraude, witwassen, skimmen, cybercrime en overvallen worden allemaal aangepakt, maar dat heeft allemaal weinig te maken met de structuur. Dat kun je ook allemaal doen binnen het huidige politiebestel. Ik begrijp passages over bureaucratie en bestuurlijke drukte. Daar zitten bepaalde winstpunten in waarover je het kunt hebben, maar de minister kan het ook doen binnen het huidige bestel. Dat staat los van de structuur. Je kunt afspreken om een offensief tegen A of B in te zetten. Wij moeten met elkaar bespreken wat het dan is. Ik vraag mij daarom af of al dit moois werkelijk binnen bereik wordt gebracht met de nationale politie. Die verbinding wordt in de brief eigenlijk niet of nauwelijks gemaakt, alleen op het punt van bureaucratie en een aantal dingen op het terrein van centrale inkoop, bureaucratie, bestuurlijke drukte, ICT en wellicht ook de verbetering van het aangifteproces. Dat kan ik mij voorstellen; dat type processen zie ik wel. Daarmee blijf ik een beetje zitten als de genoemde brief op mij laat inwerken. Een ander voordeel van één korpschef is wellicht dat wij voortaan nog maar een nieuwjaarstoespraak per jaar hebben. Dat is ook winst en dat scheelt waarschijnlijk weer een hoop gedoe voor de minister.
Minister Opstelten: Of geen nieuwjaarstoespraak.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Of geen nieuwjaarstoespraak. Dat is waarschijnlijk het eerste oorlogje dat de minister mag uitvechten.
Een hoofdpunt voor mij en mijn fractie is de vraag hoe het zal werken met de landelijke prioriteiten. Anderen hebben daar ook over gesproken. Ik kan er niet omheen dat de conclusie van de brief vrij helder is. Er staat in de brief dat door de vorming van de nationale politie en een aantal andere dingen, de politie in staat wordt gesteld uitvoering te geven aan de prioriteiten zoals opgenomen in het regeerakkoord. Daarvoor staan prachtige passages als dat er vanzelfsprekend ook ruimte is voor lokale prioriteitsstelling, maar waar de heer Van der Staaij een vraagtekentje had gezet bij het woord «vanzelfsprekend», heb ik daarbij een groot kruis in de kantlijn gezet. Dat is namelijk niet vanzelfsprekend. Dat bevestigt de minister door zijn brief af te ronden met de opmerking dat er een nationale politie komt om te zorgen dat de prioriteiten uit het regeerakkoord worden doorgevoerd. Dat is niet verkeerd; als de minister dat wil, is dat legitiem. Het tekent echter zijn visie op de verhouding tussen wat wij hier in Den Haag willen, met name hetgeen het kabinet wil op basis van het regeerakkoord en waarvoor uiteraard eerst de weg van de wetgeving moet worden gevolgd, en de lokale afweging om daarbinnen prioriteiten te stellen. Een aantal sprekers heeft daarover gesproken. Ik denk er ongeveer hetzelfde over. Ik vind het dus niet zo vanzelfsprekend dat er ruimte voor is, zoals op pagina 4 staat.
Er zit ook een paradox in de gedachte dat wij de politiezorg dichter bij de burger brengen door meer centraal te sturen. Dat staat volgens mij op pagina 2. Daar staat dat het op die manier nog dichter bij de burger kan komen dan nu, door centraal te sturen. Als je het dichter bij de burger wilt hebben, moet je zorgen dat de beslissingen ook dichtbij de burger genomen. Dat is meer het geval als het lokaal ingebed is, dan als wij hiervandaan overrulen wat lokaal als hoogste prioriteit geldt. Ik spreek in prioriteiten. Het gaat mij er niet om dat lokaal ook gezegd moet kunnen worden: aan dat stukje wetgeving hebben wij geen boodschap. Daarbinnen moet ruimte zijn voor prioriteitstelling, op z’n minst in de tijd, om te bepalen wanneer je waar precies voorrang aan geeft. Op dat punt heb ik veel meer helderheid nodig dan op basis van deze brief.
Ik noemde al even het punt dat er één landelijke korpschef komt. Ik vraag de minister het volgende: wij krijgen wel tien regionale eenheden en hoe gaat het dus werken? Er moeten toch ook mensen leiding geven aan die tien regionale eenheden? Dat zijn geen korpschefs, maar hoe zit dat dan? Hoe is de verhouding? Wat is hun mandaat, hun bevoegdheid en hoe verhoudt zich dat tot de landelijke korpschef? Er is ook sprake van een nationale korpsleiding. Dat is verder niet ingevuld, daar hebben wij ook wel ruimte voor, maar ik vraag toch: valt er al te zeggen wat die korpsleiding inhoudt?
Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de opmerkingen en vragen die zijn gesteld over de regioburgemeester. Ook ik had het idee dat de korpsbeheerder daarbij weer voorzichtig de hoek om kwam, dat risico lopen wij daarmee althans. Ook een regioburgemeester kan namelijk last hebben van tegengestelde belangen, waardoor de andere burgemeesters naar hun gemeenteraad mogen, die meer bevoegdheden en ruimte moet krijgen voor controle. Uiteindelijk krijgen zij echter van de eigen burgemeester te horen: tja, ik kwam niet verder. Wat nu in het regiobestuur gebeurt, gebeurt dan via de regioburgemeester: ik kwam er niet door; er komen bij ons geen wijkagenten, want die gaan naar de centrumgemeente van de regioburgemeester. Dat kan gewoon gebeuren. Hoe voorkomen wij dat het gewoon een korpsbeheerder wordt met een nieuw bordje op z’n bureau?
Ik ga verder met de capaciteit. Ik had mij voorgenomen om niet weer te beginnen over de drieduizend agenten extra, wel of niet. Ik merk wel op dat in de passage daarover sprake is van enige windowdressing. Deze minister is op z’n tijd niet vies van wat ronkend taalgebruik. Ik kwam zelfs onvervalste PVV-retoriek tegen, maar de heer Brinkman is een uitzondering want hij heeft een hekel aan populisme en karikaturen. Volgens de minister moeten de registratiedrift en de formulierengekte worden gestopt. Prachtig, ik zie dat hij er zelf om moet lachen.
Minister Opstelten: U hoort mij spreken!
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Niet helemaal, ik vraag mij af wie deze zin voor hem heeft opgeschreven.
Met de 49 500 fte wordt de grootste operationele sterkte van de politie ooit bereikt. Dat zijn 64 fte meer dan nu. Dat is precies het verschil tussen de 49 436 fte, één alinea erboven, en de 49 500 fte daaronder. Het zijn 64 fte meer. Gefeliciteerd, maar ik het is wel een oprecht compliment waard dat ze nu ook allemaal betaalbaar zijn. Ik heb het daar eerder over gehad. Dat is nu minder, maar qua sterkte zijn het 64 fte meer dan nu. Zo enorm veel scheelt het dus niet. Ik zeg tegen de heer Brinkman dat ze nu ook worden betaald; ze doen het werk niet gratis.
Ik had nog enkele opmerkingen over het budgetverdeelsysteem. Ik sluit mij aan bij degenen die daarover gesproken hebben. Er zijn nog wel wat vragen. Daarover hoeft vandaag niet het laatste woord te worden gesproken, maar ik geef wel dezelfde waarschuwing mee. Ik heb geleerd om een beetje door politiek taalgebruik heen te kijken. Als ik lees over gemitigeerd invoeren, staat daar volgens mij: wij gaan het anders doen dan afgesproken. Ik voel meer voor de gefaseerde benadering van de heer Van der Staaij, dan voor gemitigeerd invoeren als synoniem voor: het gaat niet gebeuren zoals wij het eerder hadden afgesproken. Graag krijg ik een toelichting van de minister.
De voorzitter: Het woord is aan de minister van Veiligheid en Justitie voor de beantwoording van de gestelde vragen.
Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank alle leden buitengewoon voor hun bijdragen. De heer Van der Staaij heeft gesproken over de staatsrechtelijke positie. Het gaat om een voorontwerp van een wet dat wij in consultatie hebben gebracht. Dit is een debat op hoofdlijnen waarin impulsen voor het kabinet naar voren komen, naast de consultatie, voordat wij het definitieve wetsvoorstel naar de Raad van State sturen. Daarna dienen wij het wetsvoorstel, gehoord alle adviezen, in bij de Kamer. Daarom is het heel belangrijk dat ik in de kern zelf in een open interactie met de Kamer tot een wetsvoorstel voor een nationale politie wil komen, zoals ik het zelf heel graag wil, ondanks dat velen van u er verschillend inzitten. Daarover bestaat voor mij geen misverstand. Ik wil een zo groot mogelijke meerderheid voor het voorstel krijgen in de Kamer, maar ik wil alle impulsen uit de Kamer horen, wegen en een goede plaats laten vinden. Dat is mijn benadering en daarvoor ben ik de Kamer erkentelijk. Dat is de procedure.
Ik heb in mijn loopbaan in verschillende hoedanigheden de stelselwijzing van 1993 helemaal meegemaakt. De absolute overtuiging van het veld was toen dat het stelsel van 148 gemeentepolitiekorpsen en zeventien rijkspolitiedistricten over z’n tijd heen was, dat het gedaan was en dat er een momentum was voor een verandering. Daarom is het ook zo gegaan. Dat neemt niet weg dat het altijd anders had gekund. Wij hebben er altijd wel een beetje aan gedacht dat er een momentum komt – dat is eigenlijk nu – dat ook dat stelsel z’n houdbaarheid heeft gehad en dat wij tot een nationale politie moeten komen. Dat is mijn persoonlijke overtuiging. Ik heb diezelfde ontwikkeling meegemaakt. Wij staan nu voor dat moment en dat lijkt mij goed.
Ik wil ook nadrukkelijk zeggen dat daar volgens mij in het politieveld grote steun voor is. Dat is in grote lijnen het geval in de top van de politie, eigenlijk zonder uitzondering. Ik heb nog niemand gehoord of gesproken die het daar niet mee eens is. Ik heb veel politiemensen gesproken. Ik was bijvoorbeeld laatst op een happening met vijfhonderd wijkagenten. Ik heb de indruk dat die er ook achterstaan. Ik heb met de politiebonden gesproken en zij steunen dit verhaal ook. Er is een organisatiegraad van 90%. Ik heb het idee dat er veel steun is. Ik heb geen enquête gehouden, maar die heb je ook niet nodig. Ik heb niet het idee dat dit burger niet raakt. Ik zie het zelf absoluut niet als een bestuurlijk gevecht. Dat is ook het standpunt van het kabinet, want daar moeten wij verre van blijven. Het gaat om een ordelijke verbetering van onze politieorganisatie. Ik heb ook geen kritiek op degenen die het nu doen. Wij moeten met elkaar de politieorganisatie een stap verder brengen. Zo kijk ik ook tegen de opmerkingen van de leden aan.
Er zijn eigenlijk ook geen analyses meer nodig. Als er over een zaak rapporten geschreven zijn, die beoordeeld is door welke wetenschapper dan ook in Nederland die hier verstand van heeft, dan is het wel deze. In het verleden zijn er al vergelijkbare wetsvoorstellen ingediend door kabinetten. Ik zeg even tegen de heer Dibi dat wij ons daardoor niet moeten laten afleiden. Dat vertraagt namelijk iets dat Nederland, de politieman of – vrouw, gewoon wil. Ik hoop dat wij samen met bestuurlijk Nederland, met de korpsbeheerders, de burgemeesters en de VNG, uiteindelijk met de nationale politie, met de politiemensen, het politieveld en het OM, de handen ineenslaan. Dat is de cultuur waarover ik spreek. Ik kijk de heer Van Raak aan, want dat vind ik een belangrijke opmerking. Het is belangrijk dat wij de handen ineenslaan, schouder aan schouder staan en zeggen: wij zitten nu wel in een andere structuur, maar met een andere cultuur realiseren wij een nieuwe structuur. Voordat je zover bent om de cultuur te veranderen, moet het kabinet duidelijk zeggen waar het naartoe wil. Ik ben de exponent van het kabinet op dit terrein. Ik ben daar helder over en consistent in. Ik wil naar iedereen luisteren om het te verbeteren en te finetunen, maar zo moeten wij het doen. Ik geloof niet in een positie waarin wij zeggen dat wij eerst maar eens een paar jaar de cultuur veranderen. De cultuur is veranderd, stellen wij dan aan het eind van deze kabinetsperiode vast, en ik na de verkiezingen maar wachten of Mark Rutte mij belt of ik vier jaar wil doorgaan, want «ik heb je nadat de cultuur veranderd is, nodig om de structuur te veranderen». Wij moeten dat met elkaar nu doen; de positie en de ruimte daarvoor zijn er.
Daarbij staan drie elementen centraal die mij motiveren om hier stevig voor te gaan. Het eerste is ruimte geven aan de professionaliteit van de politieman of -vrouw en de politieman of -vrouw het vertrouwen geven om zijn of haar werk goed te doen. Het tweede is het land veiliger maken met alles wat wij daarover gezegd hebben. Het derde – en dat is echt een overtuiging van mij – is het versterken van het lokale bestuur in plaats van het verzwakken. Als je zo luistert, lijkt wat de heer Rouvoet zegt in tegenspraak met elkaar. Door centrale sturing op beheer maak ik het lokale bestuur sterker. Ik spreek ook wel eens een burgemeester en ik denk dat het voor een heleboel lokale bestuurders – ik zeg het dan maar eens voor ze – gewoon een verademing is dat ze een keer van het beheer af zijn en dat ze mogen doen waar ze echt goed in zijn. Dat is namelijk het gezag uitoefenen en voor de inhoud van het politiewerk gaan. De politie wordt gerund in een nieuwe beheerorganisatie, hiërarchisch, onder leiding van de blauwe baas waarover mevrouw Berndsen heeft gesproken en waarover ik in het begrotingsdebat duidelijkheid heb gecreëerd. Het was voor mij ook goed om die draai te maken. Zo zit ik er ook in, om dat soort posities in te nemen. Vervolgens zijn het de burgemeester en de officier van justitie die de politie aansturen. Het is absoluut een verlichting voor een heleboel bestuurders om dat niet meer te doen, om de ruimte te hebben om niet meer over de ICT, het personeelsbeleid en allerlei andere dingen te gaan, maar om gewoon te zeggen: ik heb zoveel mensen en dit gaan wij met elkaar doen. Dat is de kern waar het om gaat. Daar moet je lokaal de burgemeester en de gemeenteraad, het gemeentebestuur, inbrengen. Dat heeft voor mij een hoge prioriteit. Ik zal ook het land ingaan om aan te geven dat het zo moet. Iedereen die mijn verleden kent, weet dat ik er zo in zit en dat ik ook wil dat het zo gebeurt. Daar ga ik dus ook voor.
Ik denk dat wij het met elkaar eens zijn dat de politie een eenheid moet zijn en geen verzameling van 25 korpsen. Dus nogmaals, geen kritiek op degenen die hebben aangestuurd. Er moet een robuuste politie zijn, een politie met gezag en meer ruimte voor vakmanschap van de agent. De punten waarover wij praten, moeten daadkrachtig en consistent worden aangepakt en de lokale inbedding van de politie moet worden versterkt. Dat is geen politieke kwestie. Waar je politiek ook staat, dat wil de Nederlandse burger gewoon zien en dat wil in feite ook de Kamer zien.
De lokale basis van de politie is natuurlijk gelegen in de wijken in gemeenten. De politie komt dichter bij de burger en krijgt meer tijd op straat om onveiligheid aan te pakken. Een voorbeeld dat al in het debat is genoemd, is dat van de wijkagent die op dit moment ongeveer 65% van zijn of haar tijd aan wijkgerelateerde zaken besteedt. Dat vind ik echt onvoldoende. Ik heb dat ook tegen al die wijkagenten gezegd. Dat percentage moet omhoog naar 80. De wijkagenten hebben ook tegen mij gezegd dat ik inderdaad moet aanpakken, want dan lukt het hun ook wat betreft de verzameling, de gekte, van al die formulieren en protocollen. Daar moet inderdaad een eind aan komen. Daarom kom ik volgende maand met een aanvalsplan tegen de bureaucratie. Wij gaan er ook niet op wachten. Men mag mij er straks op beoordelen of men het goed en terecht vindt. Het gebeurt dat mensen formulieren moeten invullen die zo uitgebreid zijn dat degenen voor wie ze die moeten invullen, vragen om nog een keer samen te vatten wat is ingevuld. Zij moeten het dan twee keer doen. Daar is een zee van tijd te winnen en wij moeten dat met elkaar doen.
Ik herhaal dat het gezag over de politie dat bij de burgemeester en de officier van justitie ligt, niet verandert. Het telefoongesprek met de heer Welten is ook straight forward geweest. Voordat ik Kamervragen die te maken hebben met mensen, beantwoord, bel ik de mensen over wie het gaat van tevoren om te vertellen wat mijn antwoord is. Ik heb dus de burgemeester opgebeld en daarna de korpschef. Er is geen misverstand over dat ook hij vindt, zoals de burgemeester ook vindt, dat de wet moet worden gehandhaafd.
Dit betreft de positie van de driehoek. Ik wil daarover duidelijk zijn. In het gesprek heb ik het ook aangegeven. In de driehoek zijn twee van de drie meer gebonden dan de burgemeester. De hoofdofficier en de korpschef mogen van alles zeggen wat zij willen over hun professie. De burgemeester is eigenlijk de enige in de driehoek die ten volle in het politieke debat mag meedoen. In de Kamer gaan wij namelijk niet bepalen wat een burgemeester moet vinden van maatregelen waarmee wij komen. Een burgemeester mag het daarover oneens zijn met mij. Als er vervolgens een wet is, zal hij die uitvoeren. In Amsterdam heeft de burgemeester dat ook laten zien, bijvoorbeeld bij de kraakwet. Het is belangrijk om dit te zeggen.
Om beide gezagsdragers beter in staat te stellen om te sturen op het beleid en de inzet van de politie in de gemeente heb ik op advies van anderen een voornemen geformuleerd. Het is namelijk niet iets wat je bij het scheren verzint of in een team op het departement bedenkt, maar het zijn impulsen van buiten. Prof. Tops, geïnspireerd door de VNG, heeft daaraan een aantal impulsen gegeven. Ik heb vier punten, die ik niet geheel zal herhalen, voor het lokale gezag en de lokale inbedding aangegeven. Burgemeesters moeten dan ook vinden – dat is altijd mijn overtuiging geweest – dat je als burgemeester pas goed kunt functioneren in het veiligheidsbeleid als je een sterke, goede gemeenteraad hebt die je op de huid zit. Die raad hoeft het niet altijd met je eens te zijn, maar die houdt je scherp. Dat hebben wij in dit verband nog eens duidelijk geventileerd.
Ik kom nu op een punt waarop van tijd tot tijd een misverstand bestaat en dat hoor ik eigenlijk bij een aantal van de sprekers hier. Er zijn landelijke beleidsdoelstellingen en er zijn lokale prioriteiten. De vaak genoemde tegenstelling tussen landelijke en lokale prioriteiten is naar mijn overtuiging een valse. De landelijke prioriteiten zijn juist op de aanpak van lokale veiligheidsproblemen gericht. Ik heb vroeger bijvoorbeeld vele malen met ministers ook overleg gepleegd over landelijke prioriteiten. Tot nu toe zijn de kabinetten en de korpsbeheerders het uiteindelijk altijd eens geworden over de landelijke prioriteiten. Een overval vindt lokaal plaats. Kijk naar de georganiseerde criminaliteit en naar wat in Brabant is gebeurd. Daar zitten wij volledig op één lijn. Zo zijn er veel meer punten te noemen waarop wij naar mijn overtuiging elkaar vanuit de lokale prioriteiten en de prioriteiten die in het regeerakkoord zijn geventileerd, vinden. Dat zal niet meer zo lang duren, dat overleg vindt al plaats. Ik ben er ook van overtuigd dat het politieveld en de korpsbeheerders als zodanig de komst van de nationale politie als een realiteit zien. Wij hebben ook afgesproken dat wij niet meer over het geld gaan praten. Dat waardeer ik zeer. Dat is een gegeven. Ik heb gezegd dat men er wel heel veel over kan praten, maar dat dit het is. Ik neem het niemand kwalijk als hij aan het begin van de rit met een nieuwkomer, zoals ik natuurlijk ben, iets probeert, maar nu hebben wij de knopen doorgehakt en dit is het. Bij het schrijven van de brieven na de begroting is dit het speelveld voor de komende jaren. Wij hebben ook afgesproken om het in de transitieperiode met elkaar over de hoofdprioriteiten eens te zijn. Men weet dat er in het politie- en justitieveld geen posterioriteiten zijn, want de posterioriteiten zijn de niet benoemde prioriteiten. Op dit terrein zal nooit gezegd worden dat wij ergens nooit meer iets aan zullen doen. De weging kan wel zijn dat iets een lagere prioriteit heeft, maar als je het tegenkomt, pak je het natuurlijk wel aan.
Het regionale niveau is er dus niet langer in het gezag. Dat wil ik duidelijk zeggen. Het is dus lokaal en nationaal. Dat brengen wij bij elkaar. Er zijn dus ook geen eigenstandige bestuurlijke regionale bevoegdheden. Er is wel een regioburgemeester, die geen invloed heeft op het beheer. Elke gezagsdrager heeft natuurlijk wel invloed op het beheer, want hij bepaalt wat hij gaat doen en is opdrachtgever. In feite is de regioburgemeester de voorzitter van de gezamenlijke burgemeesters en de hoofdofficier. De hoofdofficier moet zich daarin schikken. In een driehoek is de burgemeester altijd de voorzitter. Ik weet niet waar dat aan ligt, maar dat is nu eenmaal zo. Er wordt natuurlijk rekening gehouden met wat het OM wil en wat de lokale burgemeesters willen. Daarop maak je een beleidsplan voor vier jaar. Dat bepaalt het optreden van de korpsleiding van de regio-eenheid binnen het landelijke gedragskader van het beheer. Dat landelijke gedragskader van het beheer is echter iets anders dan landelijke gezagsprioriteiten. De minister heeft wel gezag, maar niet direct. Hij is verantwoordelijk voor het Openbaar Ministerie. Ik hoop dat hij normaal gezag heeft, zoals dat bij een minister hoort. In het kader van de wet heeft het Openbaar Ministerie het gezag. De minister is daarvoor verantwoordelijk. De burgemeester heeft geen gezag over de openbare orde en veiligheid. Hij kan alleen in het geval van een ramp een aanwijzing geven. Ik hoop dat wij de zaak juist veel simpeler maken dan hij is. Er verdwijnt veel overleg en het wordt bij elkaar gebracht door de regioburgemeester die de voorzitter is. Als men het niet met elkaar eens is en er een knoop moet worden doorgehakt, kan zowel het OM als de burgemeester in beroep gaan bij de minister. Dit is een belangrijk punt, want ik wil niet dat het ingewikkeld wordt gemaakt.
De heer Van Raak (SP): Dit klinkt vertrouwenwekkend, maar ik wil toch weten hoe groot de lokale ruimte is. Als wij landelijk bepalen dat winkeldiefstallen en overlast prioriteit hebben, kan de lokale driehoek dan samen met de gemeenteraad zeggen dat in een bepaalde buurt het vooral overlast is of winkeldiefstal, of hebben zij met elkaar te maken? Hoe groot is de ruimte lokaal om de landelijke prioriteiten in te vullen en lokale prioriteiten te stellen?
Minister Opstelten: De ruimte om dat te doen is buitengewoon groot. Het gaat precies om dat soort voorbeelden. Wij zijn niet gek in Den Haag. Sommigen denken dat wel, maar dat is een misverstand. Ik vind ook dat de afwegingen veel beter lokaal, dicht bij de burger, gemaakt kunnen worden. Dit dan wel met een effectief opererende politieorganisatie waarin een burgemeester geen last heeft over de organisatie van iets, de vraag of de begroting klopt of de vraag of hij onder curatele staat en dergelijke, maar wel kan zeggen «dit hebben wij besloten om te gaan doen in die wijk en dat gaan we doen in die wijk, en dit zijn de middelen die wij hebben». Laten wij ook niet kinderachtig zijn. Hoeveel wij er ook in zouden investeren, er zijn altijd te weinig middelen. Anders is het bestuur ook niet interessant. Ook daar moeten keuzes worden gemaakt, zoals ook wij die dagelijks moeten maken.
De heer Van Raak (SP): Is de minister het met mij eens, als lokaal prioriteiten worden gesteld en wordt bepaald dat in een buurt bijvoorbeeld meer toezicht op overlast moet worden gehouden, dat er niet overal een soort van particuliere gemeentepolitie moet komen met bijzondere opsporingsambtenaren die weer door de gemeente moeten worden betaald?
Minister Opstelten: Daar kom ik zeker op terug. De politie is de politie, met al haar professionaliteit. Ik ben er ook altijd een tegenstander van – wij hebben daar eerst over gesproken, maar ik hoop dat dat nu afgekaart is – dat diensten of toezichthouders van de steden of andere instanties worden ondergebracht bij de politie. Het esprit de corps moet worden gehandhaafd. Het gaat om kwaliteit en professionaliteit. Als gemeenten voor een aantal zaken goede toezichthouders hebben, is daar niets op tegen als de regie maar bij de politie ligt voor het aansturen van die diensten op prioriteiten. Dat is de kern van het verhaal. Wij gaan dat ook in de wet opnemen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik ben er niet zo gerust op als de minister dat het ook zal werken als het over echt beheer gaat. Als de brief alleen over centrale inkoop ging, hadden wij een ander type discussie gehad. Juist vanwege de prioriteitsstelling en het kunnen doorzetten van landelijke prioriteiten, ben ik er niet zo gerust op dat het zo eenduidig is als de minister zegt. Ik wil het niet groter maken dan het is, maar de reacties die ik tot nu toe van de politie binnenkrijg, zijn dat veel politiemensen hier helemaal niet op zitten te wachten. Zij hebben maar één zorg en die is of het veiliger wordt voor de burger. De structuur als zodanig – op zichzelf zal de minister het daarmee niet oneens zijn – is geen garantie dat de zorg beter wordt. Er moet een materieel belang zijn dat het beter te organiseren is.
Op het punt van de prioriteiten en posterioriteiten heb ik nog een vraag aan de minister. Ik begrijp zijn verhaal. Begrijpt hij van mij dat ik aanhik tegen de woorden waarmee de brief wordt afgesloten? Die zijn minder vertrouwenwekkend dan wat hij hier zegt. Het hele proces van de nationale politie wordt in het teken gesteld van het doorzetten van de prioriteiten in het regeerakkoord en niet van de landelijke prioriteiten in samenspraak met het OM. Is de minister het met mij eens dat het enkele feit dat zaken zijn opgenomen in het regeerakkoord, niet wil zeggen dat zij de hoogste prioriteit hebben maar dat zij nog geregeld moeten worden? Dat zijn twee verschillende zaken.
Minister Opstelten: De brief is natuurlijk na het debat over de begroting geschreven. Ik heb iets willen doorseinen van de prioriteiten waarvoor wij staan, maar het is het absoluut nog niet. Men mag van een minister in dit kabinet verwachten dat hij ook het regeerakkoord laat doorklinken. Mijn inzet is om over de prioriteiten waarover wij nu overleggen met het Korpsbeheerdersberaad, het OM en het College van pg’s, over niet al te lange tijd, laat ik zeggen: in februari al, duidelijkheid te creëren. Wij, korpsbeheerders en pg’s en wat mij betreft via de korpsbeheerders ook de andere burgemeesters, zijn het eens over de prioriteiten voor de komende vier jaar en over het plaatje van de transitie van het ene bestel naar het andere. Wij moeten dat doen, dat is mijn inzet. In de brief heb ik een aantal punten genoemd. Als de heer Rouvoet zegt dat dit voor hem niet had gehoeven omdat het meer over het bestel ging, neem ik hem dat niet kwalijk. Ik heb echter wat willen laten zien van de prioriteiten waarvoor wij gaan.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik hoor graag wat er nog meer komt waarover wij zullen debatteren. Ik meen dat oprecht. Ik heb echter moeite met de directe koppeling met de besteldiscussie. De minister doet dat in de slotalinea van zijn brief, die begint met: «Door de vorming van een nationale politie». Hij koppelt daarin de vorming van een nationale politie aan het in staat stellen van de politie om uitvoering te geven aan de prioriteiten in het regeerakkoord. Daarin zit mijn aarzeling. Dat is veel meer dan beheer, ICT en centrale inkoop. De minister koppelt de besteldiscussie aan het doorzetten van onze prioriteiten als wetgever. Die moeten wij nog bezien. Daarvan moet hij loskomen.
Minister Opstelten: Het zijn twee verschillende zaken. Het wetsvoorstel over het politiebestel is iets anders dan het formuleren van de landelijke prioriteiten. In deze brief heb ik ook het financiële kader weergegeven. Wij hebben een aantal zaken naar de Kamer gestuurd. De inzet van deze minister is natuurlijk het regeerakkoord. Daarvoor heb ik ook een handtekening moeten zetten. Dat kan men mij dus niet kwalijk nemen en anders is er ook weinig aan te doen. Ik zeg nu dat ik over de prioriteiten een heel open overleg voer met de korpsbeheerders, met het College van pg’s, de gezagsdragers over de politie, en natuurlijk de Raad van Hoofdcommissarissen. Ik hoop dat ik hiermee de heer Rouvoet gerustgesteld heb op deze punten.
De heer Van der Staaij (SGP): Nog een vraag over de regioburgemeester. De minister zei dat als er bij de vaststelling van een regionaal beleidsplan geen overeenstemming is, de regioburgemeester eenzijdig het beleidsplan kan vaststellen, terwijl hij zelf wel heel direct belanghebbende kan zijn. Is er geen mechanisme te verzinnen waardoor ook de positie van de andere burgemeesters meer tot haar recht komt?
Minister Opstelten: Uiteraard is dat zo. Zo iets eindigt meestal ten nadele van de burgemeester die de knoop moet doorhakken, zo weet ik uit ervaring. Je wilt natuurlijk voorkomen dat je een knoop moet doorhakken, dus je strooit op een gegeven moment. De regioburgemeester is primus inter pares met als extra dat hij de knoop moet doorhakken als de stemmen staken. Een goede burgemeester zal voorkomen dat dit ooit hoeft plaats te vinden. Dat is ook mijn verwachting. Het is natuurlijk helemaal een schande voor een burgemeester als men in beroep gaat tegen zijn of haar besluit en bij mij aankomt. Het is ook veel beter dan de CdK erbij halen of het zelf overnemen. Laat het in eigen kring gebeuren en geef één persoon die positie. Het is ook niet meer dan dat. Hij is geen korpsbeheerder, want de korpschef gaat over het beheer. Ook regionaal gaat de korpschef over het beheer. Ik heb ook aangegeven dat het hiërarchisch is. Ik kom dan uit bij de korpschef, de blauwe baas. De leiding van het landelijk korps wordt opgedragen aan een korpschef. In het vorige ontwerp was het ingewikkelder, naar mijn mening te ingewikkeld. Dat is ook de reden dat ik altijd in persoon, ook vroeger, tegen het wetsvoorstel ben geweest. Dat was trouwens in die tijd niet alleen om die reden. Ik vond het een compromiswetsvoorstel. Wij moeten in staat zijn om de structuur die het beste is, die noodzakelijk is voor de politie, in te brengen. Aan de top is er dan een meneer of mevrouw die het doet, natuurlijk met een team. Het zullen er dan wel of drie of vier zijn. De minister is rechtstreeks verantwoordelijk tegenover de Kamer voor zijn of haar aanpak.
De heer Çörüz (CDA): Ik blijf even inzoomen op de regioburgemeester. Ik heb ook het voorstel gedaan. Het is een voorstel, het zou ook de burgemeester van een andere stad kunnen zijn. Het behoeft niet per se de burgemeester van de grootste stad te zijn. Ik verwacht toch dat zo iemand, ongewild misschien, zich een beetje gaat gedragen als de korpsbeheerder. Het kan wat mij betreft ook de CdK zijn of de minister. Een burgemeester kan zelf ook belanghebbende zijn in de discussie. Ik ben er nog niet helemaal uit, maar ik geef het toch even mee.
Ik heb meer moeite met het vaststellen van het regioplan. Als ik het goed heb gelezen, zou dat eventueel kunnen zonder de regionale hoofdofficier. Daarmee heb ik toch wel wat principiële problemen. Als het niet zo is, hoor ik dat graag. Ik heb het zo gelezen dat de hoofdofficier en de burgemeester gezamenlijk optrekken, de een voor openbare orde en gezag en de ander voor handhaving. Bij de vaststelling zie ik echter de hoofdofficier verdwijnen. Is dat zo?
Minister Opstelten: In de tekst staat het heel duidelijk: de gezagsdragers stellen het plan vast. De hoofdofficieren hebben natuurlijk een heel zware stem. De klassieke scheiding van een jaar of tien geleden, waartegen ikzelf altijd groot bezwaar heb gemaakt in de zin dat het bestuur over de openbare orde gaat en niets moet hebben van de opsporing, is totaal weg. Er zijn een heleboel burgemeesters die zich daadwerkelijk willen bemoeien en bemoeien met de opsporing, die daarvoor verantwoordelijkheid voelen en die ermee instemmen dat er hier en daar wat capaciteit van het een naar het ander gaat omdat je het met elkaar doet. Dat is maar goed ook. De hoofdofficier zit er dus zeer zwaar in. Als je een CdK of een minister of een andere figuur, allemaal natuurlijk met groot gezag, erin brengt, creëer je een extra laag. De heer Çörüz zei het al: je gaat erover of je gaat er niet over. Met alle respect voor iedereen die het ambt uitoefent, maar voor de CdK is er in dit wetsvoorstel geen taak. Dat moeten wij respecteren. Wij moeten die niet via een achterdeur binnenhalen. Dat is niet functioneel. Dat is ook goed uit te leggen.
De heer Çörüz (CDA): Heeft de regionale hoofdofficier een adviserende stem of doen zij het samen? Het luistert toch nauw.
Minister Opstelten: Nee, geen adviserende stem. Zij zijn gezagsdrager en kunnen dus de zaak blokkeren. Zij kunnen ook in beroep gaan. Dat staat er ook in.
Mevrouw Berndsen (D66): Dit antwoord van de minister maakt mij nog ongeruster. Er zijn lokale prioriteiten en landelijke prioriteiten. Er wordt nu een regionaal beleidsplan ingebracht met regionale prioriteiten. Je kunt je voorstellen dat dit een opeenstapeling is van lokale beleidsplannen waar je een nietje doorheen slaat, om de woorden van mijn fractievoorzitter maar eens te gebruiken. Ik vraag mij af wat de formele positie is van de regioburgemeester en de hoofdofficier die tezamen het regionale beleidsplan moeten accorderen.
Minister Opstelten: Nee, nee.
Mevrouw Berndsen (D66): U zegt het zelf, mijnheer de minister.
Minister Opstelten: Nee, ik heb dat niet gezegd. Ik zeg dat het alle burgemeesters en de hoofdofficier zijn. Alleen als die het niet met elkaar eens zijn, hakt er een de knoop door. Wil iemand dan in beroep gaan, dan kan dat. Dat is het hele verhaal in een notendop. De regionale korpschef van de eenheid – het is dus geen regio, maar een eenheid, een onderdeel van de landelijke organisatie – moet ook een meeting hebben met de gezagsdragers samen. De kern van het hele verhaal is dat er geen regionale prioriteiten zijn, maar landelijke en lokale.
Mevrouw Berndsen (D66): Het spijt me, maar dan citeer ik toch even uit de brief van de minister: «De regionale prioriteiten worden gebaseerd op de lokale prioriteiten in de gemeenten ...» De minister spreekt dus wel degelijk over regionale prioriteiten. Hij bouwt dus een extra laag in. Ik geef hem toch ernstig in overweging om juist die regiolaag eruit te halen en ook niet te spreken over een regioburgemeester, want hij creëert bestuurlijke drukte en bureaucratie.
Minister Opstelten: Nee, dat denk ik niet. Ik zeg het precies zoals het in de brief staat, want het is gebaseerd op de lokale prioriteiten. Dat is de kern. Anders wil ik het in het wetsvoorstel nog wel scherper neerschrijven. Dat is prima. Een persoon moet echter die positie hebben. Het is voor de werkwijze van de regionale eenheid van groot belang dat die regioburgemeester er is en dat die ook een knoop kan doorhakken. Het gaat niet over het beheer. Het gaat dus over de opdrachtgever naar de politie.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik kom even terug op het punt van de heer Rouvoet. Aan het eind van de brief staat inderdaad: «Door de vorming van de nationale politie ... wordt de politie in staat gesteld uitvoering te geven aan de prioriteiten zoals opgenomen in het Regeerakkoord.» Daaruit maak ik op dat de nationale politie er vooral komt om dienstbaar te zijn aan de wensen van twee coalitiepartijen en een gedoogpartij. Als een gemeente niet prioritair het kraakverbod wil handhaven of illegaliteit strafbaar wil stellen maar andere zaken wil doen, fluit deze minister ze terug. Klopt dat?
Minister Opstelten: Nee. Voor de heer Dibi wordt het dan een herhaling van de zetten bij de heer Rouvoet. Het is niet de slotzin, maar bijna aan het slot staat: «Mijn voornemen is om de landelijke prioriteiten voor de politie begin 2011 vast te stellen na overleg met de korpsbeheerders en het College van procureurs-generaal.» Dat is de kern van het verhaal. Het is mijn absolute overtuiging dat het ons gaat lukken om daar gezamenlijk uit te komen. Mag ik u vragen om dat af te wachten? Het is de laatste zin en daar gaat het om.
De heer Dibi (GroenLinks): De twee zinnen aan het slot van de brief staan haaks op elkaar. In de eerste zin staat dat de nationale politie dienstbaar moet zijn aan het gedoogakkoord en het regeerakkoord. In de laatste zin staat dat overlegd zal worden over een aantal zaken dat prioriteit moet krijgen. Wij hebben al een casus, namelijk de uitspraak van de heer Welten. U hebt de heer Welten gebeld om hem terug te fluiten. U hebt dus niet toegestaan dat in Amsterdam andere prioriteiten werden gesteld dan in het regeer- en het gedoogakkoord stonden. De belangrijkste taak van de nationale politie is dus om gehoorzaam te zijn aan dat wat in het regeerakkoord en in het gedoogakkoord is geschreven.
Minister Opstelten: Ik treed niet in de woorden van de heer Dibi. Daar heb ik geen enkele behoefte aan. Ik herhaal wat ik met de heer Welten heb vastgesteld, ook gehoord de verklaring van de burgemeester dat de wet ook in Amsterdam wordt uitgevoerd. In de slotzinnen van de brief wordt een aantal prioriteiten weergegeven. Op zichzelf zijn dat geen prioriteiten waarvan ik verwacht dat de korpsbeheerders en het Openbaar Ministerie die niet onderschrijven. Laat men echter afwachten tot ik ermee kom. Het duurt nog een maand. Dan kan men zien waar alle gezagsdragers in Nederland en de minister de komende jaren gezamenlijk voor gaan staan. Dat is het verhaal. Daarbij kan passen – zo heb ik het ook opgebouwd in de brief – dat er een effectieve, goed lopende politieorganisatie nodig is om dat voor elkaar te krijgen. Als wij naar een paar grote zaken in Nederland kijken, zie je ook de politiekorpsen naar elkaar trekken om dingen voor elkaar te krijgen, in welke regio zij ook zijn. Dat gebeurt in Amsterdam, in Brabant en in andere delen van het land. Dat is ongelooflijk motiverend. De politie vindt dat ook motiverend.
Over de NPA zijn een paar opmerkingen gemaakt. Ik wil er geen misverstand over laten bestaan. Velen hebben gezegd dat de NPA een positie zou moeten krijgen in de politiewet. Ik heb aangegeven dat wij dat nu nog niet hebben geregeld omdat er op dit moment een aantal andere opdrachten voor de NPA is. Een ding is echter zeker: werving, selectie en opleiding zullen centraal moeten worden georganiseerd. Daarvoor zullen wij waarborgen creëren, zowel wettelijk als in de gezamenlijke aanpak.
Een heel belangrijk punt, ook voor mij om met de Kamer over te praten, ook nu al, is de transitieperiode tot aan de inwerkingtreding van de nieuwe politiewet. Ik mag natuurlijk nooit de fout maken, alhoewel ik dat misschien graag zou willen, om onomkeerbare stappen te zetten. Ik heb natuurlijk haast, want ik wil het graag. Wij zullen echter geen niet-acceptabele stappen zetten. In zo’n proces, als een hele organisatie en degenen die de politie aansturen daar ook achter staan, is het echter onvermijdelijk dat je stappen gaat zetten. De organisatie gaat namelijk die stappen al zetten, die gaat zich ernaar gedragen, die gaat ernaar werken en die wil dat. Dat is dus effectief. Ik beoog – ik heb dat ook aangegeven, maar ik heb dat natuurlijk niet in de hand – om 1 januari 2012 de nieuwe politiewet in het Staatsblad te publiceren. Dat kan natuurlijk alleen als deze Kamer en de Eerste Kamer daaraan meewerken. Op mijn departement heb ik een directoraat-generaal politie ingericht. Dat directoraat-generaal richt zich op zowel de continuïteit van de politieorganisatie als de transitie naar de nationale politie. De winkel moet tijdens de verbouwing openblijven. Om een vliegende start te maken met de nationale politie heb ik het voornemen, zoals ik al zei, om in februari met de korpsbeheerders een akkoord te sluiten. In dat akkoord wil ik afspraken maken over de verdeling van de verantwoordelijkheden in de transitiefase en de maatregelen die nu of in de transitiefase genomen moeten worden ter voorbereiding op de nationale politie. Hierbij kan specifiek gedacht worden aan te treffen maatregelen ten aanzien van ICT, onder andere naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer.
Mevrouw Berndsen heeft specifiek gevraagd naar de opdracht aan de Algemene Rekenkamer. Welnu, daar zijn wij mee bezig. Die betreft zowel de hele reconstructie van wat er gebeurd is, als het toekomstperspectief en het schoon opleveren. Wij zullen dat uiteraard op tijd aan de Kamer voorleggen. Ook wil ik proberen op dat moment afspraken vast te leggen over het herijkte BVS. Wat betreft de vraag over mitigatie of fasering, gaat het er natuurlijk om hoe het geheel er uiteindelijk uitziet. In mijn brief heb ik een kader aangegeven van hoe ik het zou willen hebben. Ik zal uiteraard nooit zeggen – ik weet hoe het in elkaar zit – dat het op het platteland allemaal veilig is en dat wij daar de problematiek kunnen bagatelliseren. Integendeel, en dan betreft het niet alleen de aanrijtijden. Het gaat dan ook om wat er daar daadwerkelijk gebeurt. Dat moet ook de volle aandacht krijgen. Met inachtneming van de impulsen die in dit debat zijn aangegeven, vindt het overleg plaats met de korpsbeheerders. Er is een drietal mogelijkheden. De eerste is dat de korpsbeheerders en ik het totaal met elkaar eens zijn. Ook is er de mogelijkheid dat een meerderheid ergens voor is en de rest niet. De derde mogelijkheid is die van totale chaos. Uiteindelijk moet ik dan de knoop doorhakken. Ik ben ook bereid om dat te doen. Ik heb heel goed geluisterd naar wat er hier is gezegd. Er is mij ook heel veel aan gelegen om geen gedoe te hebben over de verdeling. Ik zit dus op die mitigatielijn, maar je kunt natuurlijk wel op verschillende manieren mitigeren. Ik laat nog niet het achterste van mijn tong zien. Het is vaak ook heel verstandig om eerst een beetje te luisteren. Laat de Kamer er wel van overtuigd zijn dat ik ook goed luister naar wat hier gezegd wordt en dat er heel veel gelegenheden zijn om er zonder kleerscheuren uit te komen. Voor het land en voor het aanzien van de politie en het openbaar bestuur is het belangrijk dat wij als bestuurders, ministers en politietop in dit soort kwesties proberen als een eenheid te opereren en niet als een verdeeld huis. Het kan zo zijn dat straks wellicht iedereen een beetje minder krijgt dan datgene waarvan hij vindt dat hij er recht op heeft. Dat is dan nog altijd beter dan het uit te stellen en weer nader onderzoek te doen. Ik wil wel de knoop gaan doorhakken. Ik heb geen aanleiding om nader onderzoek te doen maar wel om nader overleg te voeren. Ik streef ernaar om voor de zomer de kwartiermakers voor de nationale politie te benoemen. Hun taak wordt letterlijk om kwartier te maken voor de nationale politie en om de organisatie voor te bereiden op de nieuwe situatie. Ik zou dan ook voor de zomer de tien regioburgemeesters willen aanwijzen. Dat kan natuurlijk nooit eerder dan nadat de wet is ingediend c.q. de wetsbehandeling heeft plaatsgevonden c.q. ik er met u als Kamer overeenstemming over heb dat wij het zo gaan doen. Ook moet ik daarbij natuurlijk de positie van de senaat betrekken. Het klinkt allemaal ambitieus maar ik ben van mening dat wanneer je dit voor ogen hebt, je het ook wel ambitieus moet aanpakken. Je moet dan ook het tempo er in houden. Het doel is om per 1 januari 2012 de nieuwe politiewet te publiceren, uiteraard afhankelijk van de consultatieprocedure en de posities die worden ingenomen in het Kamerdebat.
Een enkel woord nog over de financiën. Vaak heb ik tegen de korpsbeheerders en de politietop gezegd: dit zijn de middelen, dit is het verhaal en daar gaan we het mee doen, meer is er niet maar ook niet minder. Voor mij persoonlijk is het een ongelofelijk hard gegeven dat niets in de nationale politie ten koste kan en mag gaan van de operationele sterkte. Wat wel een ambitie is, die ik persoonlijk ook heel erg hard voel, is dat wij de overhead met 25% gaan verminderen. Ik zal er consistent in zijn. De Kamer kan mij op dat punt ook volgen. De cijfers zijn vermeld in de brief. De 80 mln. in 2015 betreft de afspraak in het regeerakkoord. Dan is er nog een bedrag van 50 mln., maar dat is nog niet in tijd aangegeven.
Gevraagd is of er een uitvoeringstoets komt. Het antwoord is ja, maar ik zou het liever een plan van aanpak willen noemen. Ik ga niet over een nacht ijs als ik de verschillende stappen zet, want ik ken de gevoeligheid. Waar wij mee naar buiten komen, moet ook kloppen. In het plan van aanpak nationale politie worden elementen van de uitvoeringstoets, nut, noodzaak, en randvoorwaarden meegenomen en besproken met relevante actoren, waarbij het lopende werk uiteraard door moet blijven gaan. Wat dat betreft moeten wij de lessen van 1993 trekken. De winkel moet tijdens de verbouwing openblijven.
Over de ICT hebben wij inmiddels heel goede afspraken gemaakt. De Algemene Rekenkamer heeft de planning van het onderzoek nog niet definitief vastgesteld. Men is wel volop bezig met het onderzoek en men zal aan het eind van deze maand de precieze vraagstelling van het onderzoek presenteren, waarna de Kamer er direct over zal worden geïnformeerd. Dan kunnen wij vervolgens ook de opmerkingen van de Kamer erin verwerken.
Er zijn vragen gesteld over de problemen rond de basisvoorziening handhaving. Ik behoef niet te herhalen wat wij eerder hebben besproken. Ik verwacht dat het onderzoek van de Algemene Rekenkamer belangrijke lessons learned zal opleveren voor de daadwerkelijke vervanging van de basisvoorziening handhaving en andere grote ICT-projecten bij de politie.
Verder is gevraagd of de nationale politie leidt tot meer gemeentelijke politie en private beveiligers. Als zodanig zal dat niet het geval zijn, maar ik ben ook zo gebouwd dat ik zeg dat het lokaal bestuur er vrij in is om te investeren in de veiligheid. Het mag echter niet zo zijn dat gemeenten de politie gaan financieren, want dat zou leiden tot onhelderheid en onheldere verantwoordelijkheden. De nationale overheid financiert de nationale politie. De gemeente kan inderdaad een toezichthoudende organisatie financieren, maar de regie daarover zal bij de politie liggen en dat zal ook in de wet worden opgenomen.
De heer Brinkman (PVV): Daar ben ik het mee eens. Echter, op het moment dat de decentrale overheden besluiten om toch toezichthouders aan te stellen, zal dat toch uit de gemeentekas betaald moeten worden, zo lijkt mij.
Minister Opstelten: Jazeker.
De heer Brinkman (PVV): Ik ben het ook geheel met u eens dat u dan zegt dat die dan wel onder de politie moeten vallen. Wij hebben straks één nationale politie die door het Rijk wordt betaald. Daar waar gemeentelijke overheden toch toezichthouders willen hebben, kunnen ze binnen de politie incorporeren maar wel betaald vanuit de gemeentekas. Begrijp ik uw woorden zo goed?
Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik heb nog een verduidelijkende vraag. Ik neem aan dat wij het hier hebben over de boa’s onder operationele regie. Het gaat hierbij dus om de operationele samenwerking om de informatiepositie van de politie veilig te stellen?
Minister Opstelten: Zeker. Dus niet in de organisatie, want ik denk dat je anders vervuilt. Ook niet inkopen binnen de politieorganisatie door de gemeente maar wel onder de operationele regie waar het gaat om wat de gemeente betaalt aan boa’s of een dienst stadstoezicht. Ik heb dat destijds in Rotterdam gehad. Amsterdam heeft het, evenals Den Haag en Utrecht. Heel veel gemeenten hebben het. De regie moet conform de wet wel blijven vallen onder de politie. Die bepaalt uiteindelijk ook de prioriteiten. Dat zijn de prioriteiten van het openbaar en lokaal bestuur. Dat is een operationele regie.
Verder is gevraagd naar de visie van de VNG. Ik ken de wens van de VNG ter zake. Ik heb een iets andere inschatting in deze fase van het wetgevingsproces. Wij zijn natuurlijk nog bezig met de consultatie. Ik ken de reactie van de VNG overigens nog niet. Ik hecht er natuurlijk zeer aan dat de VNG zich uiteindelijk achter de plannen schaart. In het Veiligheidsberaad hebben de veiligheidsregio’s een en ander aangegeven, evenals het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Dat zijn allemaal clubs waar ik vroeger lid van was, dus ik weet precies wat ze gaan doen. Ik heb overigens aangegeven niets te voelen voor verankering in de wet. Laat er ruimte zijn om het anders te organiseren, maar in de memorie van toelichting geef ik wel aan hoe ze het zouden kúnnen doen. Het verschil is, geloof ik, dat zij het in de wet willen hebben en ik niet. Ik geef hun de vrijheid om het anders te doen; zij willen het meer verplichtend hebben. Een veiligheidsregio is natuurlijk niet een onderdeel van de nationale politie. Wij zien het in Moerdijk, waar nu twee veiligheidsregio’s bezig zijn om met elkaar multidisciplinair de calamiteiten aldaar te bestrijden. Dat is iets anders dan de politie aan te sturen. Dus die verwarring wil ik ook niet laten ontstaan. Het is wel zo dat je het bestuurlijk gremium van de veiligheidsregio kunt hanteren om het overleg binnen de nationale politie op regionaal niveau te structureren.
Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik heb de minister goed verstaan en ik begrijp ook wel zijn insteek en zijn uitgangspunt, maar ik wil hem nog wel vragen om specifiek aandacht te geven aan de VNG, het Vb en het NGB, omdat er bij deze drie organisaties nog een belangrijk pijnpunt zit. Als wij op een of andere wijze die angel er uit kunnen nemen, dan zijn wij een heel stuk geholpen en kunnen wij in volle vaart voort.
Minister Opstelten: Mevrouw Hennis kent mij, wellicht nog niet goed genoeg, maar ik zal er natuurlijk heel secuur op letten. Ik heb hun reacties overigens nog niet ontvangen. Daarom is het ook heel goed dat je zo’n consultatie hebt. Het is een open debat dat wij voeren om uiteindelijk op een goede lijn uit te komen. Men weet daar wel allemaal wat ik wil. Dit concept is na heel open overleg met de voorzitters van de VNG, het Veiligheidsberaad en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters tot stand gekomen.
De heer Van Raak (SP): Degenen die zich ook zorgen maken, zijn brandweermensen, mensen bij de hulpdiensten. Zij zitten sinds kort in 25 veiligheidsregio’s die zijn geënt op de 25 politiekorpsen. Nu gaat het politiebestel op de schop. Wat betekent dat voor hen? Hoe gaat er met hen overlegd worden en hoe gaat het met hun regionale organisatie?
Minister Opstelten: In het overleg over de crisisbeheersing en de brandweer hebben wij het daar laatstelijk over gehad. Ik ben niet van plan om in deze periode de positie van de veiligheidsregio’s op te schalen. Naar aanleiding van een motie van mevrouw Hennis hebben wij wel aangegeven dat wij de regionalisering van de brandweer verplichtend gaan stellen, een punt waar de heer Rouvoet toen bezwaar tegen heeft aangetekend. In ieder geval gaan wij het heel zorgvuldig bekijken. Ook zullen wij goed kijken naar de evaluatie van de brand in Moerdijk. Ik wil daar nu niet verder op vooruitlopen maar ik wil wel een open, volstrekt onafhankelijk onderzoek daarover hebben, dat de onderste steen boven zal halen.
De heer Dibi (GroenLinks): Deze heel handige minister is dit debat begonnen met een open houding. Hij wil graag luisteren naar inzichten vanuit de Kamer om vervolgens te kijken wat er aangepast moet worden aan de nationale politie. Kan hij mij een voorbeeld noemen van zo’n inzicht vanuit de Kamer dat hij mee gaat nemen teneinde de nationale politie anders in te richten? Ik heb namelijk de indruk dat hij een beetje heeft geluisterd maar dat hij vooral voortgaat op zijn eigen weg. Dat zou ik kwalijk vinden.
Minister Opstelten: Ik heb drie accenten geconstateerd. Het eerste is de lokale inbedding. Dat is een punt waar ik heel scherp in zit en wij gaan kijken wat er in de consultatie hierover verder aan de orde komt. Wij gaan ook het stenogram van dit algemeen overleg goed lezen. Er mag geen verschil van mening over zijn dat er landelijke en lokale prioriteiten zijn, waarbij vaak de landelijke en de lokale prioriteiten dezelfde zijn; die moeten elkaar ondersteunen. Daar wil ik goed naar kijken. De opmerkingen die hier daarover zijn gemaakt vind ik belangrijk.
Het tweede accent betreft de positie van de regioburgemeester. Wat mij betreft heb ik die positie hier verhelderd. Hij of zij is geen korpsbeheerder. Ik wil ook minder overleg en geen rimram en bureaucratie. Dus dat is ook een accent waarbij wij moeten kijken of wij elkaar kunnen vinden.
Het derde accent betreft de veiligheidsregio’s. Ik heb reeds mijn positie op dat punt aangegeven ten opzichte van degenen die nog een brief hierover gaan schrijven maar waarvan/van wie wij al weten wat er in die brief komt te staan.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb een vraag over de orde. Aangezien wij inmiddels vijf minuten voor het eindtijdstip van dit algemeen overleg zitten, zou ik graag van u willen weten of het de bedoeling is dat wij op een later moment de tweede termijn gaan houden of dat wij ervan uit mogen gaan dat de minister de resterende punten meeneemt en dat wij die in een latere discussie terugzien. Een aantal vragen die ik heb gesteld, zijn nog niet echt beantwoord.
Minister Opstelten: Ik heb nog een paar vragen liggen. Ik heb wel de indruk dat ik het grootste deel van de vragen heb beantwoord.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Mijn vraag was meer aan de voorzitter gericht.
De voorzitter: Het lijkt mij het beste dat de minister nu eerst zijn betoog afmaakt en dat wij daarna met elkaar kijken of er dringend behoefte is aan een vervolg van het debat, maar dat zal dan op een later moment moeten zijn.
Minister Opstelten: Voorzitter. Er is verder gevraagd naar de situatie in Zeeland en de krimpgebieden. Ik ontvang natuurlijk delegaties uit die gebieden. Daarbij is er niet alleen sprake van een relatie met de politie maar ook met het Openbaar Ministerie en de gerechtsbesturen. Men kan er dus van overtuigd zijn dat er aandacht aan wordt geschonken.
Wat betreft de naamgeving van de gerechtelijke kaart is er sprake van een aantal namen. Ik wijs erop dat sprake is van een voorontwerp van wet dat nu in consultatie is gegaan. Wij zullen ervoor zorgen dat er een eenheid in naamgeving wordt gerealiseerd. Wat betreft de politie hebben wij nog geen namen gegeven.
Ten aanzien van Flevoland en de Gooi- en Vechtstreek is de procedure als volgt. Indiening van het wetsvoorstel heeft plaatsgevonden op 1 oktober. In november is er een verslag uitgebracht. De nota naar aanleiding van het verslag is in voorbereiding. De samenwerking tussen de politie Gooi- en Vechtstreek en de politie Flevoland staat niet in de weg aan de plannen voor het nieuwe politiebestel. De samenvoeging van de politieregio’s Gooi- en Vechtstreek en Flevoland kan wat mij betreft dan ook doorgang vinden. Wij moeten er wel opnieuw over nadenken als op een gegeven moment het een veel te dicht tot het ander komt en het een het ander in de weg gaat staan. Dan stop ik er meteen mee. Zolang ik die signalen niet heb, is er geen aanleiding om dat proces tegen te houden.
Over het diversiteitsbeleid heb ik al het een en ander gezegd. Variëteit binnen de politie blijft belangrijk voor de kwaliteit van het werk. Verder moet de politie ook mensen met een niet-Nederlandse achtergrond werven om aan voldoende goed personeel te komen. Het diversiteitsbeleid zoals het er was, wordt stopgezet. Het gaat om de kwaliteit. Uiteraard zal ik ook veel kijken naar de vertegenwoordiging van vrouwen en anderen binnen de politie. Ik zal in ieder geval niet doen wat mijn voorganger deed, namelijk vacatures een jaar openhouden omdat wij niemand kunnen vinden. Ik ben dus ook van de quota afgestapt. Ik zeg toe dat ik ook naar de desbetreffende sites zal kijken om na te gaan of die sporen met wat ik nu zeg.
Verder is gevraagd naar de rol van de Tweede Kamer bij de aanwijzing basiskorpsen nationale politie. Voordat ik plannen heb om die aanwijzing te doen, zal ik daarover overleg plegen met de Kamer. Dat kan ook niet anders, want ik moet haar instemming hebben. Wij zullen dan ook aangeven hoe een en ander er uit komt te zien, maar overigens niet om wie het precies gaat. Ik ga ook niet overleg plegen over om wie het gaat in het kader van de selectieprocedures. Dat lijkt mij aan de minister; ik denk dat het zelfs wel een kabinetsbeslissing verdient.
Aan de Tweede Kamer is reeds toegezegd dat de resultaten van het onderzoek naar de arbeidstijdenregeling in april aan haar zullen worden gestuurd. Ik houd mij aan die belofte.
De voorzitter: Ik zie dat een aantal leden nog een vraag wil stellen aan de minister.
Mevrouw Berndsen (D66): Het is natuurlijk heel makkelijk om te zeggen dat je het diversiteitsbeleid afschaft, maar ik ben dan toch wel benieuwd hoe de minister gaat bewerkstelligen dat de politieorganisaties op z’n minst een afspiegeling wordt van de samenleving.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb nog een vraag over het draagvlak onder agenten. De minister zei dat hij geen behoefte heeft aan een onderzoek daarnaar omdat hij weleens spreekt met gemeenten en hij het gevoel heeft dat het wel goed zit. Welnu, daar kan de Kamer niets mee. Als wij echt willen weten of de agenten geloven in de nationale politie, zou de minister dat ook moeten meten. Is de minister bereid dat alsnog te doen, zodat wij ervoor kunnen zorgen dat, als er bezwaren leven, ze ook weggenomen kunnen worden?
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik zal nu niet verder met de minister in discussie gaan op een aantal punten. Dat komt dan in een later stadium wel. Dat geldt trouwens ook voor het tijdpad. Ik vind overigens dat de minister rijkelijk optimistisch is als hij denkt dat de wet volgend jaar januari gereed kan zijn, aangezien de Kamer ook nog haar eigen traject heeft te volgen.
Er is nog een vraag blijven liggen waarop ik nog graag antwoord krijg. Naast een landelijke korpschef komen er tien regionale eenheden. Mijn vraag is hoe dit alles in de praktijk gaat werken. Wat is de positie van de korpsleiding daarin?
De heer Çörüz (CDA): In de tussentijd heb ik het concept gelezen over de positie van de regionale hoofdofficier van justitie. Daarin staan toch punten die voor mij niet helemaal bevredigend zijn. Zo staat er onder verwijzing naar artikel 39 dat instemming van de overige burgemeesters en de hoofdofficier van justitie niet nodig is. Verder maak ik eruit op dat als er geen overeenstemming wordt bereikt, de regioburgemeester gewoon knopen mag doorhakken, zonder overleg met de hoofdofficier van justitie. De minister zegt daarvan dat dit gelijk opgaat. Welnu, ik lees dat hier niet uit. Ik ben daar dus nog niet gerust op.
Mevrouw Berndsen (D66): Even een punt van orde. De heer Çörüz noemt nu een artikel. Welnu, ik heb geen concepttekst. Dus ik weet niet of hij nu over de oude of de nieuwe wet spreekt, maar volgens mij hebben wij het vandaag niet over de wet.
De voorzitter: Dat klopt. Ik verzoek de minister nu om op de gestelde vragen in te gaan.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter, ik zou dat toch wel eerst graag opgehelderd zien, want ik heb helemaal geen wetsvoorstel. Het is gebruikelijk dat conceptwetsvoorstellen niet naar de Kamer gaan. Echter, als dat wel gebeurt, vind ik dat ze naar alle fracties moeten gaan.
De voorzitter: Misschien dat de minister kan aangeven of dat wel of niet is gebeurd.
Minister Opstelten: Ik ken mijn staatsrechtelijke positie. Ik ben wat dat betreft ook zuiver in de leer. Het is natuurlijk openbaar maar ik heb het niet verzonden. Ik heb alleen de brief verzonden en niet meer dan dat, maar iedereen kan natuurlijk dit voorontwerp van wet krijgen. Het is openbaar, het staat op sites en weet ik het waar. Misschien heeft de VNG het ergens verstrekt. Iedereen heeft het.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Hebt u het openbaar gemaakt? Mijn ervaring is dat conceptwetsvoorstellen niet openbaar zijn maar dat ze naar organisaties gaan.
Minister Opstelten: Ik moet inderdaad preciezer zijn. Het is goed dat u dat even doorprikt. Ik heb het voorontwerp niet openbaar gemaakt, maar het is natuurlijk niet geheim; ik heb het niet geheim verklaard. Ik heb niet gezegd: u mag er niets mee doen. Dus als de VNG of de korpsbeheerders of wie dan ook daarmee rondstrooien, dan ga ik ze niet bellen. Dat doe ik wel wat betreft de bonnenquota als het daarmee anders loopt dan ik wil.
Mevrouw Berndsen (D66): Maar het is geen onderdeel van de beraadslaging op dit moment. Dat wil ik hier toch wel expliciet gezegd hebben. Dus ik vind ook niet dat wij hier moeten refereren aan wetsteksten.
De voorzitter: Dat is duidelijk en is ook genoteerd.
Minister Opstelten: Ik waardeer dat ook zo, want zo zie ik dit debat ook. Het is niet een verdediging van een voorontwerp. Wij bespreken hier een brief over de hoofdlijnen waarbij er door mij een verduidelijking wordt gegeven en waarbij impulsen van de Kamer worden gegeven waar wij vervolgens rekening mee houden. Ik zit er staatsrechtelijk dus zeer zuiver in.
Mevrouw Berndsen heeft nog gevraagd naar het diversiteitsbeleid. In het regeerakkoord is hierover een en ander opgenomen dat ik vervolgens ook getrouw uitvoer. Ik heb deze week nog overleg met alle wervings- en selectiedeskundigen. Wij gaan het langs de aangegeven lijnen uitvoeren. Het betekent dat er onder iedereen geworven wordt. Ik wil geen quotum en ik wil geen vacatures. Ik wil op dit punt niet korpsen of organisaties belasten met het beleid van de regering. Een vacature moet gewoon vervuld worden door de beste als die beschikbaar is.
De vraag van de heer Dibi vind ik een reële. Ik vind het weliswaar jammer maar wel terecht dat hij mij niet direct op mijn blauwe ogen gelooft. Ik zal proberen waar te maken wat ik zeg aan de hand van gegevens waarvan de heer Dibi naar ik hoop zal zeggen: hier kan ik inderdaad niet meer omheen.
De verhouding tussen de korpschef en de tien eenheden is een hiërarchische. Er is er één de baas. Het is in die zin dus verticaal. Binnen het kader van die ene persoon, moeten die tien eenheden werken. Die zijn daarin dus hiërarchisch ondergeschikt.
Dan de opmerking van de heer Çörüz over de hoofdofficier van justitie. Welnu, volgens mij staat het er goed in. In ieder geval is de bedoeling goed. Ik zal naar aanleiding van het signaal dat de heer Çörüz afgeeft, nog wel even nagaan of het scherp genoeg is geformuleerd met het oog op het definitieve wetsvoorstel.
De heer Van Raak (SP): Als de minister zegt dat hij een open investering wil doen door eerst met de Kamer te willen spreken, dan vind ik het wel op z’n minst opmerkelijk dat er allerlei wetsteksten overal in het land rondgaan. Dan zou ik toch liever zien dat de minister eerst met de Kamer praat en dat hij daarna pas wetsteksten gaat rondsturen ter consultatie. Dat is wel netter.
Minister Opstelten: Wij hebben natuurlijk al een wetgevingsoverleg politie gehad, waarin ik in grote lijnen mijn beleid ter zake inhoudelijk heb geschetst en ik heb aangegeven hoe een en ander vertaald wordt in het verdere proces, inclusief termijnen. Bij de begrotingsbehandeling heb ik toegezegd naar aanleiding van een verzoek van een aantal leden om in een brief de hoofdlijnen nog eens aan te geven. Die toezegging heb ik gestand gedaan. Die brief is nu aan de orde en dus niet het voorontwerp. De impulsen die ik hier vandaag heb gehoord, neem ik mee bij de verdere vertaling van het ontwerp. In de kern is mijn streven erop gericht om een zo breed mogelijke meerderheid voor dit ontwerp te krijgen. Zo zit ik er in. Daarom kom ik met een uitvoeringsprogramma, ook richting de Kamer. Ik zet geen onomkeerbare stappen; wij zetten gezamenlijk stappen. Daar is dit onderwerp namelijk veel te belangrijk voor.
De voorzitter: Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik ga ervan uit dat wij nu kunnen komen tot een afronding van dit overleg. Ongetwijfeld zijn er nog wat punten waarover de leden nog verder willen debatteren, maar ik stel voor dat zij die in een volgende procedurevergadering van deze commissie aan de orde stellen. Dan kunnen we zien hoe we daarmee verder om kunnen gaan.