Kamerstuk 29628-141

Verslag van een algemeen overleg

Politie


29 628
Politie

nr. 141
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 28 juli 2009

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 24 juni 2009 overleg gevoerd met minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Hirsch Ballin van Justitie over:

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende het kabinetsstandpunt samenwerkingsafspraken en toekomst politiebestel, d.d. 19 december 2008 (29 628, nr. 110);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende een antwoord op vragen van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het kabinetsstandpunt samenwerkingsafspraken en politiewet, d.d. 11 mei 2009 (29 628, nr. 127);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de reactie op het verzoek van de Tweede Kamer om drie aanvullende vragen over onderzoeksmethodiek IOOV voor te leggen aan de Algemene Rekenkamer, d.d. 13 augustus 2008 (29 628, nr. 97);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de reactie op het verzoek van de heer Van Raak betreffende onderzoeksrapport vtsPN, d.d. 04 november 2008 (29 628, nr. 104);

– de aanbiedingsbrief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties i.v.m. de toezegging tijdens het wetgevingsoverleg d.d. 10 november 2008 aangaande «samenwerking defensie – politie» en «werkgarantiecertificaat», d.d. 30 januari 2009 (29 628, nr. 114);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende het evaluatieonderzoeken naar de politiemunitie in Nederland en in het buitenland, d.d. 03 maart 2009 (29 628, nr. 117);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de beantwoording van de Kamervraag over stoppen met de politieopleiding door aspiranten van Turkse en Marokkaanse afkomst, d.d. 13 maart 2009 (29 628, nr. 119);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de beantwoording van de Kamervraag over «korpsen zitten niet te wachten op hoogopgeleide rechercheurs», d.d. 16 maart 2009 (29 628, nr. 120);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de beleidsreactie op het rapport Diversiteit bij de politie, d.d. 30 maart 2009 ( 29 628, nr. 121);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de beantwoording van vragen van de commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een reactie op de open brief van de NPB over de sterkte van de basispolitiezorg, d.d. 25 maart 2009 (29 628, nr. 122);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de toezending van cijfers in relatie tot rijvaardigheid politie, d.d. 08 april 2009 (29 628, nr. 123);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de aanbieding van het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) naar de invoering van het concept Informatiegestuurde Politie (IGP) en de gezamenlijke beleidsreactie op dit rapport, d.d. 29 april 2009 (29 628. nr. 125);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende het rapport van mr. B. Staal naar de situatie bij het regionaal politiekorps Zeeland, d.d. 27 januari 2009 (29 628, 113);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende het afschrift van de brief aan het regionaal College Zeeland over het rapport-Staal, d.d. 13 maart 2009 (2009 Z0 4630);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de reactie op het rapport-Staal over de situatie in Zeeland, d.d. 29 april 2009 (29 924, nr. 34);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de aanbieding van het jaarverslag 2008 van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV), d.d. 11 mei 2009 (31 700-VII-81);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de aanbieding van het Jaarverslag Nederlandse Politie 2008, d.d. 15 mei 2009 (29 628, nr. 126);

– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de reactie op het verzoek van het lid Brinkman over de diversiteit van het politiekorps Amsterdam Amstelland, d.d. 18 juni 2009 (29 628, nr. 129).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Leerdam

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Pater-Van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Van Leiden

Voorzitter: De Krom Griffier: Van Doorn

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Van Raak, Griffith, Çörüz, Kuiken, Van der Staaij, Brinkman, Anker, De Krom

en minister Ter Horst en minister Hirsch Ballin, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Ik heet de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister van Justitie en de hen vergezellende medewerkers van harte welkom. Dat geldt uiteraard ook voor iedereen op de publieke tribune en voor iedereen die elders meeluistert.

Ik heb met de leden afgesproken dat de spreektijd in eerste termijn ongeveer 12 minuten bedraagt. Zij hebben beloofd dat zij daarnaar zullen streven.

Het woord is aan de heer Van Raak van de fractie van de SP.

De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Nederland kent twee polities. De ene is die van de agenten, de bureaus en de straat en de andere is die van de managers, het ministerie en het papier. Tussen de echte werkelijkheid van de straat en de papieren werkelijkheid van het ministerie gaapt een kloof. Op papier is er geen tekort aan agenten of aan geld, en kunnen agenten goed hun werk doen. In werkelijkheid schreeuwt de politie om vers bloed en is er tekort aan zowat alles. Surveillanten voelen zich bonnenschrijvers. Wijkagenten draaien voortdurend nooddiensten. Mensen die uit idealisme agent zijn geworden om de samenleving veiliger te maken, worden gevangen gehouden achter hun bureau.

Wat ook uit de verkeerde werkelijkheid komt, zijn de structuurveranderingen. Wij hebben 25 korpsen. Gaan wij dat aantal echt terugbrengen naar 22 of 20? Gaan wij de politie op dit moment lastig vallen met een structuurverandering? Gaan wij op dit moment, nu er zo veel problemen zijn die nog moeten worden opgelost, de hele politie in Nederland op zijn kop zetten? Ik vraag de minister: doe het alsjeblieft niet. Doe dit onze agenten niet aan. De Politieacademie moet worden ondergebracht bij een dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering. De bonden willen het niet en de korpschefs willen het niet. Niemand wil dit; doe het dus niet. Waarom moet dit? Doe het de politie niet aan. Laat de politie met rust en ga problemen oplossen. Ga niet de structuur veranderen.

De afgelopen maanden heb ik veel klachten gekregen over de basisvoorziening handhaving, de BVH; door agenten ook wel de «bureaucratie voor handhavers» genoemd. Het systeem zit nog vol fouten en is niet altijd betrouwbaar. Het is zeker niet gebruiksvriendelijk. Agenten zijn veel tijd kwijt met registreren en rapporteren. De werkdruk en de frustratie nemen toe. Agenten hebben soms gewoon geen vertrouwen in het systeem. Het ergste is dat dit geen opstartproblemen zijn, maar structurele problemen. De politie zit dus opgezadeld met iets wat niet goed werkt en waar de agenten niet goed mee kunnen werken. De ondernemingsraad van Noord-Holland Noord wil zelfs terugkeren naar het oude systeem, tot de problemen zijn opgelost. Hoe hebben deze problemen kunnen ontstaan en hoe gaat de minister ze zo snel mogelijk oplossen, zodat onze agenten weer fatsoenlijk hun werk kunnen doen?

Bij de voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN)is het nog steeds mis. Op initiatief van de SP is een intern rapport openbaar gemaakt, waaruit bleek dat maar liefst 40% van de werknemers extern was ingehuurd. Dat zijn er zo’n 1200 en dat kost bijna 80 mln. Daarbij zijn massaal de regels overtreden. Er zijn meer mensen ingehuurd dan mocht en er zijn hogere inkomens betaald dan is toegestaan. Ook de minister was «not amused» en – ik citeer – beloofde beterschap. De ontwikkeling van de inzet van externen zou goed in de gaten worden gehouden. Waarom zijn er dan nog steeds geen maandrapportages, zoals afgesproken met de voorzitter van de taskforce? In 2009 zou het aantal externen bij de vtsPN flink worden afgebouwd, maar naar onze informatie gaat dan niet lukken. Er zou een nieuwe rapportage zijn, met nog slechtere resultaten, die opnieuw niet naar buiten wordt gebracht. Er zou zelfs sprake zijn van een forse toename van 300 externen. De SP eist per ommegaande openbaarmaking van dit nieuwe rapport. Klopt het dat er niet minder, maar juist meer externen opnieuw zijn ingehuurd? Als dat zo is, gaat de minister dan eindelijk eens ingrijpen?

Politievakbonden maken zich grote zorgen over de personeelstekorten bij de politie. Er wordt nu al gesproken over crepeersterkte, en dat is ook wat ik zie op de politiebureaus. De minister speelt mooi weer en zegt dat er niets aan de hand is, maar waar blijven de resultaten van het onderzoek naar de beloning van de politie? Of is dit op de lange baan geschoven met het oog op de bezuinigingen? De politie is een evaluatie van het loongebouw beloofd. Kom op dus, waar blijft die?

De minister zegt niet te beschikken over de gegevens van de inzet van wijkagenten per wijk. Hoe kan zij dan oordelen over de inzet en het nut van de extra 500 wijkagenten? Of zijn het vooral wijkagenten op papier, die in de praktijk worden ingezet voor andere werkzaamheden? De minister moet dat weten als zij haar eigen beleid serieus neemt. De Kamer heeft de motie-Kant aangenomen. 150 Kamerleden hebben deze motie gesteund: niet minder blauw op straat. Ik hoor dat er wijkagenten worden gezocht. De functies staan open, maar als mensen solliciteren, wordt er gezegd: deze functie van wijkagent wordt niet ingevuld, met het oog op de bezuinigingen. Dat gaat dus nu al mis.

De SP is geen voorstander van de huidige prestatieafspraken met de politie. Wij wachten vol spanning op het resultaat van het onderzoek naar de bonnenquota dat de staatssecretaris op initiatief van de SP uitvoert. Wij zouden dat voor de zomer krijgen. Hoe staat het met dit onderzoek naar het management van de bonnen? Ook andere prestatieafspraken werken in de praktijk anders uit dan bedoeld. Ik noem bijvoorbeeld het verplichte aantal aan te leveren verdachten. Dat klinkt mooi, maar in de praktijk werkt het niet goed. Op veel bureaus hoor ik dat de eenzijdige aandacht op het aanleveren van nieuwe verdachten ertoe leidt dat lopende zaken op de plank blijven liggen, zoals zaken tegen bendes die de buurt onveilig maken. Zelfs zedenzaken kunnen niet worden opgelost en afgehandeld. Dit is frustrerend voor agenten en slecht voor de samenleving. Het is frustrerend omdat agenten worden opgejaagd en niet goed kunnen doen wat zij moeten doen. Het is slecht voor de samenleving dat die bendes actief blijven en dat zedenzaken niet worden opgelost.

De goede bedoelingen om prestaties van de agenten te verhogen kunnen in de praktijk leiden tot perverse prikkels, zeker als agenten bij hun beoordeling individueel worden afgerekend op de bonnen of het aanleveren van verdachten. In de praktijk gebeurt dat nog steeds; niet overal maar vaak wel. Is de minister bereid, te onderzoeken hoe de prestatieafspraken uitwerken in de praktijk en of agenten wel met deze afspraken uit de voeten kunnen?

In het prachtige politieblad Blauw van 6 juni stond een interessante bijlage over wijkagenten. Ik vond daarin de bevestiging van wat ik ook op de werkvloer hoor. Graag een reactie van de minister op de volgende conclusies. Er is veel onduidelijkheid over de vraag wat een wijkagent eigenlijk is. Wat zijn de taken en bevoegdheden? Als wij spreken over wijkagenten, gaat het in de praktijk om mensen die heel verschillend worden ingezet. Door tijdgebrek en personele krapte worden de wijkagenten te pas en te onpas ingezet voor andere taken, zoals nooddiensten. Een agent zegt: ik word regelmatig gebruikt als het putje van de organisatie. Veel wijkagenten brengen hun tijd door achter hun bureau, met registreren, rapporteren, bellen en e-mailen. Van werken op straat komt dus in veel gevallen te weinig terecht.

Wij moeten investeren in onze agenten en dat gebeurt te weinig. Laat ik eens uit de school klappen. Tijdens een bezoek werden ik en mijn medewerker uitgenodigd om deel te nemen aan een schietoefening. Wij hadden beiden nog nooit geschoten, maar ik schoot bijna even goed als de hoofdagent en mijn medewerker zelfs beter. In sommige korpsen lijkt er voldoende tijd te zijn om te oefenen, maar in andere dus niet. Kent de minister deze verschillen en hoe kan zij die verklaren? De verklaring is niet dat ik zo goed zou kunnen schieten op de oefenbaan.

De politie moet een afspiegeling zijn van de samenleving. De minister wil meer hoger opgeleiden winnen voor de politie, maar tegelijkertijd gaat zij flink bezuinigen op de instroom van aspiranten. Wat heeft het voor zin om te werven als er vervolgens geen plekken zijn voor aspiranten? Meer migranten bij de politie halen gaat ook bepaald niet vanzelf. Deelt de minister de vrees van de SP dat bezuiniging op het aantal aspiranten ten koste zal gaan van het aantrekken van met name migranten?

De SP wil kleinschalige politiezorg in de buurt. Een mooi voorbeeld daarvan is de politiepost in Klarendal in Arnhem, verzorgd door vier wijkagenten. Het is een soort huiskamer voor de hele buurt. Dit is echt prachtig. Deze agenten worden bij problemen niet van buitenaf de wijk ingevlogen, maar zijn onderdeel van de buurt. Zij kennen de buurtbewoners en dezen vertrouwen de agenten. Zij vangen mensen op als Bart, die het volgende vertelde over het politiebureau en over zijn wijkagent Henk: «Ik was nergens geweest zonder Henk. Elf weken ben ik uit de bajes, en dan heb je deze agenten nodig, want hunnie weten wat er speelt. Zij kennen mij. Ik wil laten zien dat het goed met mij gaat en dat ik Henk ik de ogen kan kijken. Ja toch?» Zo hoort het: een buurtpost waar iemand die de weg kwijt is, die weg weer kan vinden. Prachtig, deze vorm van kleinschalige politiezorg, die niet duurder is maar wel veel beter. Juist hierbij zien wij echter problemen. Deze politiepost is niet duurder, maar de agenten die daar zitten, zijn moeilijker te controleren. Zij gaan niet de hele dag bonnen uitdelen. Zij hebben verdorie wel iets anders te doen. Zij worden er echter wel op afgerekend. Deze agenten moeten op de post aanwezig zijn, maar zij moeten ook veel te veel nooddiensten draaien, waardoor de post niet voldoende kan worden bemand. De vier agenten die er zijn, krijgen de post niet bemand, niet omdat zij niet willen, maar omdat zij de tijd er niet voor hebben. Managers willen ook beter controleren. Deze post dreigde te worden opgeheven. Volgens mij is het gevaar nu weg, maar het kan weer opdoemen als wij de post niet kunnen bemannen en als de politiemanagers de agenten verkeerd blijven beoordelen. Het valt niet binnen de prestatieafspraken, terwijl het fantastisch werkt. Deelt de minister ons enthousiasme over kleinschalige politiezorg zoals in Klarendal? Hoe gaat zij deze vorm van wijkpolitie bevorderen en voorkomen dat dit soort prachtige initiatieven om zeep wordt geholpen omdat zij niet passen in de prestatieafspraken die worden gemaakt?

Het voorbeeld van de politiepost in Klarendal laat precies zien hoe de politie gevangen zit tussen twee werelden, te weten de wereld van de agenten en de wereld van de managers en de ambtenaren; tussen de echte werkelijkheid van de straat en de papieren werkelijkheid van het ministerie; tussen het georganiseerde wantrouwen van de prestatieafspraken en het vertrouwen dat wij agenten moeten geven. Waar gaat het mis? Hoe komt het dat de onvrede onder agenten niet doordringt tot het ministerie? Is het zo dat managers rapporteren aan managers, vertegenwoordigers aan vertegenwoordigers en ambtenaren aan ambtenaren? Is het zo dat in dit lange proces de werkelijkheid bij elk schakeltje net een tikje mooier wordt en dat iedere verantwoordelijke de werkelijkheid steeds iets mooier voorstelt? U kent dat misschien wel: als je buurman iets influistert, fluistert die dat door en de heer Anker, die aan het einde van de tafel zit, heeft iets heel anders gehoord dan ik aan mevrouw Griffith, die naast mij zit, heb verteld. Hier in de Kamer vervallen wij in een vruchteloos welles-nietesspel met de minister, die zegt dat er geen problemen zijn. Ik moet echter zeggen dat er wel problemen zijn. Daar wil ik in elk geval een einde aan maken, want zo maken wij de politie niet beter en de samenleving niet veiliger.

De SP wil deze kloof overbruggen. Wij willen de werkelijkheid van de agenten aan de orde stellen in de Kamer en daarom start ik een grootschalig onderzoek onder agenten van elk politiebureau in Nederland. Ik nodig alle agenten uit om mee te doen: www.sp.nl/politie. Het gaat om een politie-enquête over de werkvloer, opgesteld met de hulp van mensen van de werkvloer. Het gaat om een onderzoek naar de wijze waarop de regels die wij hier bedenken, uitwerken in de praktijk. Het betreft een onderzoek naar de oplossingen die agenten voor ogen staan. Ik zal de minister natuurlijk uitgebreid verslag doen van dit onderzoek. Natuurlijk zal ik ook komen met concrete voorstellen.

De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Griffith namens de fractie van de VVD.

Mevrouw Griffith (VVD): Voorzitter. Er staan achttien punten op de agenda. Ik heb daaruit een keuze gemaakt en zal mij beperken tot acht onderwerpen. Twee daarvan vind ik heel belangrijk, te weten de samenwerkingsafspraken die gemaakt zijn tussen de politie en de politieministers en de toekomst van het politiebestel: het landelijk beheer politie.

De politie staat onder hoogspanning. Van de politie wordt verwacht dat zij een bijdrage levert aan de daling van de criminaliteit met 25%. De korpsen moeten gemeenschappelijk functioneren en beter samenwerken. De inspectie heeft onderzoek gedaan naar de samenwerkingsafspraken. Ik ben blij dat ook de Algemene Rekenkamer naar de methodiek heeft gekeken. De VVD-fractie onderkent de extra impuls die de samenwerkingsafspraken bij de politie hebben teweeggebracht. Door de druk is men harder gaan lopen en heeft men de bereidheid getoond om ook beter samen te werken. Er is inderdaad enige vooruitgang geboekt, maar die is voor mijn fractie nog lang niet voldoende. Daarover verschilt mijn fractie van mening met de minister. Vooral de werking van de belangrijke ICT-basisvoorzieningen baart mijn fractie zorgen. De minister spreekt van grote vooruitgang, want de systemen zijn geïmplementeerd, terwijl de basisvoorzieningen op de werkvloer leiden tot grote technische en organisatorische problemen. Applicaties lopen vast en er ontstaat dataverlies. Het Openbaar Ministerie ervaart productieverlies omdat de implementatie van bijvoorbeeld de BVH beslag legt op politiecapaciteit. Er is geen landelijke informatiedeling en landelijk gebruik van de BVH ontbreekt. Wat nog erger is, is de bureaucratie. Agenten worden bedolven onder papieren rompslomp. Korpsen ervaren de landelijke basisvoorziening als een achteruitgang, ook omdat de systemen gebaseerd zijn op een verouderde techniek en de houdbaarheidsdatum in 2010 verloopt. Op dat laatste punt zou ik graag een reactie van de minister willen hebben. Hoe kan de politie investeren in basisvoorzieningen, wat van essentieel belang is, terwijl de systemen al in 2010 helemaal verouderd zijn? Mijn fractie vindt dat geen grote vooruitgang, zeker niet als je nagaat dat er binnen de politie een cultuur bestaat om informatie niet te delen. De inspectie wijst daar ook op. Werkprocessen worden niet uniform uitgevoerd.

In het regeerakkoord zijn twee toetsingscriteria afgesproken, waaraan ik de minister graag zou willen herinneren. Er moet voldoende voortgang zijn bereikt en er moet resultaat zijn geboekt. In de onderzoeken die hebben plaatsgevonden, is in mijn ogen slechts gekeken naar de voortgang, en niet naar de resultaten. Mijn fractie deelt dan ook de conclusie van de minister niet dat er voldoende vooruitgang én resultaten zijn geboekt.

Als je echt wilt meten of de korpsen daadwerkelijk samenwerken, moet je naar drie aspecten kijken. Het eerste is het daadwerkelijke effect van de samenwerking. Het tweede is het presterend vermogen van de politie. Is dit daadwerkelijk verbeterd? Het derde aspect betreft de effecten op de veiligheid en de criminaliteitsbestrijding. Deelt de minister deze invalshoek, namelijk dat meten weten is en dat daarbij ook op de effecten moet worden gelet? Is de minister bereid om deze drie aspecten nader te laten onderzoeken? Het gaat mijn fractie om het daadwerkelijk goed functioneren van de politieorganisatie en om het presterend vermogen van de politie. Op vragen daarover heeft mijn fractie onvoldoende antwoord gekregen.

Mijn tweede punt betreft het landelijk beheer van de politie. De minister komt met een voorstel. Er zou voldoende vooruitgang zijn geboekt, maar mijn fractie vindt dat dit voorstel niet ver genoeg gaat. Het komt erop neer dat binnen het bestaande regionale bestel verdere verbeteringen worden gerealiseerd. Ik vind het heel dapper en eerlijk dat de minister in de stukken aangeeft dat zij heeft gekozen voor een voorstel dat nauw aansluit bij het voorstel van de korpsbeheerders zelf. De minister heeft gekozen voor een breed bestuurlijk draagvlak onder de korpsbeheerders. Zij heeft dat laten prevaleren boven het daadwerkelijk goed functioneren van de politieorganisatie. Eerlijk gezegd was ik een beetje teleurgesteld over het voorstel van de minister. Ik vind het jammer dat zij het niet heeft aangedurfd om door te pakken. Zij heeft een beetje aan het politiebestel gefriemeld, om zo te voldoen aan de afspraken die zijn gemaakt in het regeerakkoord. Het lijkt erop dat de minister de kool en de geit heeft willen sparen en haar oren heeft laten hangen naar de korpsbeheerders. Het voorstel vergroot de slagkracht en het functioneren van de politie niet in de ogen van mijn fractie. Het zorgt er wel voor dat er snel een schijnoplossing komt. Er komt geen landelijke afstemmings- en besluitvormingsstructuur, maar wel bovenregionaal. Ik zie niet hoe de slagvaardigheid dan daadwerkelijk bereikt gaat worden. Ik noem als voorbeeld de doelstellingen die de minister wil bereiken op het gebied van het aannemen van personeel, zeker als het gaat om de diversiteit. De minister heeft geen enkele doorzettingsmacht om vrouwelijke korpsbeheerders te benoemen. Vindt de minister dat zij die doorzettingsmacht wel moet hebben? Hoe wil zij die dan realiseren? Zal het stelsel dat zij in gedachten heeft daarin verandering brengen?

Mijn fractie plaatst dus vraagtekens bij het voorstel dat het kabinet aan de Kamer heeft voorgelegd op het gebied van de toekomst van het politiebestel. Ik weet niet over welke extra bevoegdheden of doorzettingsmacht de vrijgestelde voorzitter beschikt, anders dan dat deze een doorslaggevende stem heeft als de stemmen staken. Wat kan echter een vrijgestelde voorzitter verder doen? Kan hij naar de korpsen toe gaan? Heeft hij echt bevoegdheden die anders zijn dan die van een gewone korpsbeheerder? Als dit voorstel van de minister wordt aangenomen, wat ik niet hoop, dan hoop ik dat het geen papieren tijger wordt.

Er is ook onduidelijkheid over de overleggremia. Allerlei besluitvormingsgremia blijven intact. Eigenlijk krijgen wij er een laag bij; er gaat helemaal niets af. Welke capaciteit zal overbodig worden als het voorstel van de minister wordt aangenomen? Er moeten nog allerlei feasibilty studies worden uitgevoerd. Ik hoop dat iedereen weet wat dit is; ik kan mij er wel iets bij voorstellen. In elk geval zijn de uitkomsten daarvan nog steeds niet bekend. Daarom is het lastig om te vast te stellen welke taken worden overgedragen en wat dit zal betekenen voor de politieorganisatie in termen van effectiviteit en samenwerking.

Mijn derde punt betreft de Politieacademie. De heer Van Raak is er al op ingegaan. De kwaliteit van het politieonderwijs en de borging van de kwaliteitsnorm kan in gevaar komen. Mijn fractie begrijpt dan ook niet waarom de minister per se de Politieacademie wil onderbrengen bij de dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering. Dat doet zij ook niet met het KLPD. Kan zij mij uitleggen waarom het KLPD niet bij deze dienst wordt ondergebracht, maar de Politieacademie wel? Ik zie echt niet in hoe het onderbrengen van de Politieacademie bij de dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering kan helpen bijdragen aan de kwaliteit en de professionaliteit van het onderwijs.

Ik kan heel kort zijn over de voorziening tot samenwerking en over de inzet van externen, die echt de pan uitrijst. De heer Van Raak heeft daarover veel gezegd en kortheidshalve sluit ik daarbij aan. Er is sprake van kostenoverschrijding. De minister heeft aangegeven dat er een externe audit komt, die op 20 juni openbaar zou zijn. Wij zijn al een paar dagen verder, dus ik hoor graag wanneer de Kamer het desbetreffende onderzoek kan ontvangen.

Er zijn twee onderzoeken ingesteld naar de politie Zeeland. De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft zelfstandig onderzoek verricht. Daarnaast heeft de minister de heer Staal gevraagd om een onderzoek in te stellen. Er is nog steeds discussie gaande over de bronbescherming wat betreft de veiligheidsonderzoeken en de beperkte inzage. Natuurlijk heeft betrokkene de mogelijkheid om bij de rechter bezwaar of beroep in te stellen op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht. De minister zegt dat de conclusies, met name die van de CTIVD, er niet toe strekken dat zij nadere maatregelen gaat nemen en stappen zal zetten. Toch heb ik een opmerking, namelijk over het al dan niet opnemen van gesprekken op de band. De CTIVD heeft aangegeven dat daar goed naar gekeken moet worden, zeker vanuit het oogpunt van een zorgvuldige weergave van de gesprekken en van de controleerbaarheid daarvan. Ik begrijp dat de AIVD zich hierover buigt. Is het verstandig om al die gesprekken op te nemen, zodat men, als iemand een en ander later betwist, kan zeggen: wij hebben de gesprekken of een woordelijke weergave daarvan? Ik ben benieuwd of de AIVD al is bevallen van de studie en wat de minister zelf vindt van het opnemen van de gesprekken.

Daarmee zijn wij er nog niet wat Zeeland betreft. Ik vind het rapport van heer Staal toch wel verontrustend. Hij geeft aan dat er onvoldoende sprake is van open communicatie en van een goed personeelsbeleid in Zeeland. Er is gebrek aan mobiliteit en gebrek aan doorstromingsmogelijkheden. Hij geeft ook aan dat deze problemen zich breder zouden kunnen voordoen binnen de Nederlandse politie. In het rapport van de commissie-Staal staat dat er verzet is tegen de instroom van buiten. Ik vraag mij af of er een toevallig verband is tussen dat gegeven en het feit dat de beoogde korpschef van Zeeland, mevrouw Eveline Rutten – haar naam heeft in alle kranten gestaan– niet benoemd zou kunnen worden. Wij zitten immers nog steeds met de cultuur en mentaliteit in Zeeland. Wat vindt de minister daarvan? Hoe is het nu eigenlijk afgelopen met het korps Zeeland? Ik neem aan dat er nog steeds een interim-korpschef zit? Zijn benoeming zou tot 1 mei duren. Hoe zit het met het middenmanagement? Is daarin al verandering aangebracht? De heer Staal geeft een heleboel tekortkomingen aan, waarvan hij nadrukkelijk zegt dat die ook van toepassing zijn op andere politieorganisaties. Ik vraag de minister, daarop een reactie te geven. Als dat niet kan tijdens dit overleg, dan misschien per brief.

De heer Staal heeft het over de korpsbeheerder. Hij zegt dat deze alleen oog had voor de positie van de korpschef. Graag krijg ik daarop een reactie. De heer Staal heeft het ook over de toezichthoudende taak van de Commissaris der Koningin. Ook die zou breder moeten zijn. Hij noemt ook het beheer: in het bestuurlijk overleg wordt structureel niet over personeelszaken gesproken. Ook dat zou bij andere korpsen een probleem zijn, evenals de positie van het Regionaal College en de medezeggenschapscultuur. Ik mis een visie van het kabinet als het gaat om de uitkomsten van het rapport van de commissie-Staal. Ik zou er graag een nadere reactie op krijgen.

Voorzitter. Ik heb nog drie punten.

De voorzitter: Dat moet dan heel snel, want u bent al over uw spreektijd heen.

Mevrouw Griffith (VVD): Daarom hebben wij gelukkig tot 21.00 uur de tijd.

De voorzitter: Wij hebben twaalf minuten spreektijd afgesproken, en daaraan gaan wij ons houden. Ik verzoek u, af te ronden.

Mevrouw Griffith (VVD): Ik kom op de kerntakendiscussie. Mijn fractie heeft eerder gevraagd naar de uitkomsten van de discussie over de kerntaken. Die zouden in november 2008 worden geïnventariseerd. Wanneer zou de Kamer daarover kunnen worden geïnformeerd?

Mijn zevende punt betreft de bonnenquota. Ook daarover heeft de heer Van Raak het nodige gezegd. Er blijkt wel degelijk een externe prikkel te zijn, waarbij er afspraken worden gemaakt tussen de politie en het Openbaar Ministerie. Het is wel leuk dat de minister zegt dat de politieministers geen afspraken meer maken met de politie, maar het Openbaar Ministerie doet dat wel. Mijn fractie wil dat die perverse prikkels er niet meer zijn. Graag wil ik weten welke korpsen afspraken hebben gemaakt met het Openbaar Ministerie en hoe wij hieraan een einde zouden kunnen maken.

Mijn laatste punt betreft de basispolitiezorg en de bezuinigingen. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die zijn gemaakt over de functiewaardering en de politiesterkte. Op 1 juli komen wij nog te spreken over de financiële positie van de politie. Dan zal ik veel breder op dit onderwerp ingaan.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik was aangenaam verrast, omdat ik een ommezwaai meende te bespeuren bij de VVD-fractie. Was het niet juist de VVD, in de persoon van uw partijgenoot de heer Remkes, die deze perverse prikkels heeft ingesteld?

Mevrouw Griffith (VVD): Er moesten prestatieafspraken met de politie worden gemaakt, omdat niet voldoende zichtbaar was hoe de politie werkte en functioneerde. Dat heeft een paar jaar geduurd. Op basis van de uitkomsten van de prestatieafspraken hebben wij nieuwe afspraken met elkaar gemaakt. Ik denk dat mevrouw Kuiken een beetje is blijven hangen in de tijd en dat zij niet weet dat ook in periode van de heer Remkes is besloten om af te stappen van de prestatieafspraken. Zij moet dus een beetje verder kijken dan haar neus lang is.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Çörüz namens de fractie van het CDA.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik begin met een woord van waardering voor de 52 000 politiemannen en -vrouwen die dagelijks in de weer zijn met hun voeten in de modder voor ons aller veiligheid. Wij hebben nog steeds een goede politie in Nederland en wij gaan er alles aan doen om die nog beter te maken. Vandaag praten wij over een structuur – dat is altijd een middel – om wat goed is nog beter te maken. Dat «beter» moet aan de volgende doelen voldoen:

– de kabinetsdoelstelling van 25% afname van criminaliteit;

– een goede service van de politie aan de burger. De burger moet in Friesland dezelfde service krijgen als in Zeeland, en dat moet een goede service zijn;

– minder bureaucratie;

– versterken van de efficiëntie;

– een betere samenwerking op regionaal, bovenregionaal en nationaal niveau.

Als je dat allemaal bij elkaar neemt, zou je misschien kunnen denken aan het Rabobankmodel: een nationale ruggengraat met ruimte voor lokale inkleuring. Zo zou het CDA het toekomstbeeld van onze politie willen zien.

In ons verkiezingsprogramma kozen wij nadrukkelijk voor een nationale politie. Het gaat er ons niet om, welk etiket je erop plakt. Het gaat ons er niet om dat wij een discussie voeren over de structuur – nogmaals, structuur is een middel. Ons doel is altijd geweest: meer blauw op straat, minder beleidsfuncties, meer samenwerking bij inkoop, ICT, werving en selectie. Verder noem ik gegevensuitwisseling in het belang van de opsporing, een politie die op sterkte is en korte aanrijtijden. Kortom: een slagvaardige en dienstbare politie die in staat is Nederland veiliger te maken.

Mede door de dreiging van een nationale politie is er door de politie al veel tot stand gebracht. Hulde daarvoor. De door het kabinet gepresenteerde voorstellen zijn evenwichtig. Enerzijds wordt rekening gehouden met veiligheid dichter bij mensen, de regionale borging, en anderzijds worden beheerstaken nationaal aangestuurd. Wij stemmen dan ook in met de voorstellen, maar hebben wel wensen en vragen.

Ik begin met het Korpsbeheerdersberaad en de samenstelling daarvan. Naast de korpsbeheerders heeft de voorzitter van het College van PG’s een volwaardige positie in dit beraad. Dat juichen wij toe. De voorzitter van de Raad van Korpschefs heeft alleen als adviseur zitting in het college. Waarom krijgt deze niet een volwaardige positie, vergelijkbaar met die van de vertegenwoordiger van het OM? In het voorstel van het kabinet zit de politie er alleen maar bij en heeft niet echt iets te zeggen. Hij of zij mag zich alleen committeren aan wat in het Korpsbeheerdersberaad wordt besloten. Wij zouden graag willen dat de politievakinhoudelijke component een volwaardige plaats krijgt, door daar iemand te zetten met «blauw bloed» in de aderen, die daadwerkelijk iets te zeggen krijgt in dat beraad.

Mevrouw Griffith (VVD): Ik hoor de heer Çörüz zeggen dat het CDA voor een landelijke politie is. Tegelijkertijd geeft hij aan dat hij tevreden is met het voorstel van de minister. Mijn analyse van het voorstel is dat in het bestel dezelfde besluitvormingsstructuur wordt gehanteerd en dat daarop wordt voortgeborduurd. Het enige verschil is dat er een onafhankelijke voorzitter komt. Als hij voorstander is van een landelijke politie – ik proef in zijn inbreng een draai op dat punt in de zin dat hij de landelijke politie toch heeft verlaten – kan hij mij dan het verschil aangeven tussen de besluitvorming volgens het huidige bestel en de besluitvorming in het bestel waarbij echt sprake is van landelijke politie?

De heer Çörüz (CDA): De realiteit is gewoon dat er geen politieke meerderheid is voor een nationale politie. Een nationale politie heeft toch een iets ander gezagsmodel. Er zijn nu allerlei schijven van korpsbeheerders et cetera, maar dat zal in een nationale setting anders zijn. Wat het beheer betreft komt het voorstel dat voorligt aardig onze kant op, want dat wordt veel meer nationaal. Maar een nationale politie heeft echt een ander model, zowel ten aanzien van gezag als van beheer. Wij hadden al die lagen er niet tussen gewild. Wij waren voor een veel sterkere regie en besluitvorming op nationaal niveau.

Mevrouw Griffith (VVD): Dit voorstel gaat niet over gezag, dus dat kunnen wij erbuiten laten. Dit voorstel gaat over beheer. Ik probeer de heer Çörüz dan toch te volgen. Hij zegt: er is geen meerderheid voor een nationale politie en dus is hij akkoord gegaan met het voorstel van de PvdA om de lagen intact te laten. Dit betekent dat politiekorpsen zelfstandige rechtspersoonlijkheid hebben. Hij neemt daar genoegen mee. Of kan hij gewoon zeggen: het voorstel dat er nu ligt houdt geen landelijke politie in, maar ik ga akkoord met het voorstel dat de minister heeft voorgelegd?

De heer Çörüz (CDA): Ja, als je de stukken leest, kan iedereen tot de conclusie komen dat dit geen nationale politie is en dat is niet precies wat in ons verkiezingsprogramma staat. Met name wat het betreft het centraliseren van de beheerstaken komt het voorstel echter aardig onze kant op. Daar ben ik ontzettend blij om. Het is ook niet het PvdA-model, want dat was het oude model. Er is een compromis gevonden tussen wat wij als nationale politie wilden en wat nu haalbaar is en voor ons ligt. Dat is de politieke realiteit.

Mevrouw Griffith (VVD): Dan begrijp ik niet dat je in een coalitie zit, een sterke mening hebt over de vraag hoe de politiezorg verbeterd zou kunnen worden, hoe er beter samengewerkt zou kunnen worden, maar dat je genoegen neemt met een compromis, terwijl toch de veiligheid en de criminaliteitsbestrijding topprioriteit zou moeten zijn. Het CDA zou moeten zeggen: zo zou de politieorganisatie het beste kunnen functioneren. Dat de heer Çörüz dit laat lopen begrijp ik niet. Dan staat hij niet echt achter de politieorganisatie.

De heer Çörüz (CDA): Dat laatste laat ik even voor rekening van mevrouw Griffith. Ik ben begonnen, mijn waardering uit te spreken voor de 52 000 mannen en vrouwen bij de politie. Wat er is kan vele malen beter. Ik ga daar ook voorstellen voor doen. Ik heb ook al voorgesteld om de vakinhoudelijke politiecomponent te versterken. Zo meteen ga ik nog een aantal voorstellen doen om de politie juist nog te versterken. Ik deel dus absoluut niet de mening dat wij de politie in de steek zouden laten of dat wij niet achter de politiemensen zouden staan.

Mevrouw Griffith (VVD): Als de voorstellen niet worden overgenomen, stemt de CDA-fractie dan tegen het voorstel van het kabinet?

De heer Çörüz (CDA): Laten wij eerst het debat afwachten en over de voorstellen praten die wij doen. Als mevrouw Griffith mij steunt in mijn pleidooi en mijn voorstel, komen wij volgens mij een heel eind.

Voorzitter. Dan kom ik nu op de positie van de voorzitter van de Raad van Korpschefs. De voorzitter vertegenwoordigt de politieprofessie intern en extern. De CDA-fractie denkt dat deze voorzitter, evenals bij het Korpsbeheerdersberaad, vrijgesteld dient te zijn; het moet echter geen externe functionaris worden, maar een echte blauwe. In het Korpsbeheerdersberaad hebben wij nu wel een vrijgestelde functionaris, namelijk om een en ander te managen, maar degene die de politie moet managen, moet het er maar een beetje bij doen. Dat is merkwaardig, want wij hebben het tenslotte over het politiebestel en niet over het bestuurdersbestel. Juist om dat te verstevigen zou ik de voorzitter van de korpschefs een veel meer volwaardige plaats willen geven.

Mijn derde punt betreft het aantal politieregio’s. In deze kabinetsperiode zal over de schaalvergroting worden besloten. Wij zouden graag willen weten welke criteria hiervoor gelden, die bepalend zijn voor de vraag welke korpsen eventueel worden opgeheven dan wel samengevoegd. Uitgelegd moet kunnen worden waarom een korps weg moet. Om te voorkomen dat er discongruentie gaat ontstaan tussen enerzijds de gerechtelijke kaart en anderzijds de veiligheidsregio’s, wil het CDA pas een besluit nemen als het totaalplaatje rond is.

De heer Van Raak (SP): Waar gaan wij prioriteit aan geven? Gaan wij er eerst voor zorgen dat agenten hun werk kunnen doen, dat er voldoende agenten zijn, dat de korpsen financieel op orde zijn en dat wij investeren in de politiemensen? Of gaan wij eerst de structuur ondersteboven gooien, iedereen in politieland ongerust maken en ervoor zorgen dat de politie de komende jaren vooral met zichzelf bezig is in plaats van met de buurten en de straat? Welke prioriteit heeft het CDA? De SP heeft het eerste als prioriteit. Laat de structuur even lekker de structuur en ga investeren en problemen oplossen.

De heer Çörüz (CDA): Ik heb in het begin gezegd dat structuurdiscussies een hulpmiddel zijn, juist om wat nu al draait, nog beter te laten draaien. Het is niet een of-ofverhaal, in de trant van: wij beginnen hier of wij eindigen daar. Neen, wij doen dit natuurlijk juist om te verbeteren wat in de praktijk werkt. Wat niet werkt, gaan wij aanpakken. Ik ga daarvoor een aantal voorstellen doen. Ik ga ook volgende week een aantal voorstellen doen op het terrein van financiën en politiesterkte. Wij voeren de discussie niet om de discussie, maar wij doen dit nadrukkelijk om de politie op een hoger niveau te brengen.

De heer Van Raak (SP): Allebei? Alsjeblieft niet! Gaan wij de mensen die nu bij de politie werken ook nog de taak opdragen om de hele organisatie te veranderen? Gaan wij, op een moment dat er fiks bezuinigd wordt op de politie, die toch al grote tekorten heeft en op crepeersterkte zit, een hoop geld steken in structuurveranderingen? Gaan wij een politie waar al heel veel onrust is, nog meer onrust geven door te structuur te veranderen? Laten wij dat onze agenten alsjeblieft nu niet aandoen! Ik vroeg dat al aan de minister, maar nu vraag ik het ook aan het CDA.

De heer Çörüz (CDA): Wij willen de structuurafspraken aanscherpen ter wille van een efficiëntere politie. Een politieman of -vrouw moet daarmee ook daadwerkelijk beter kunnen presteren, opdat onze veiligheid op een hoger niveau komt. Daar doen wij het voor. Wij doen het niet om te verzanden in allerlei structuurdiscussies. Ik vind het jammer dat u dit als conclusie uit het voorstel dat voorligt naar voren haalt. Ik kijk daar echt anders tegenaan.

Voorzitter. Ik was gebleven bij het aantal politieregio’s. Wij willen de indeling in politieregio’s in samenhang bezien met de gerechtelijke kaart en de veiligheidsregio’s. Je kunt allerlei modellen, van opschalen tot samenvoegen, opstellen, maar waar het mijn fractie om zal gaan, is dat de operationele capaciteit van de politie in de desbetreffende regio’s op peil blijft, in de buurten en in de straten. De discussie over samenvoegen, opschalen et cetera is misschien wel interessant, maar er ontstaat ook onrust en emotie, in de zin dat sommige mensen in sommige regio’s denken: misschien verdwijnt mijn korps en daarmee ook de agenten in de straat. Ik wil van de minister klip en klaar horen dat dit laatste zeker niet het geval is.

Dan kom ik nu op het KLPD – KLP in de nieuwe benaming. Er is een vreemde situatie ontstaan. De beheerminister, te weten de minister van BZK, stelt ook het beleid vast, waarover zij geen verantwoording aflegt aan de Tweede Kamer. Ik hoor graag of ik het goed heb begrepen dat de minister van BZK korpsbeheerder wordt van het KLP en in die hoedanigheid gaat zitten in het KBB, het Korpsbeheerdersberaad. De KBB gaat verantwoording afleggen aan de minister. De minister heeft dan twee petten op. Heb ik dat zo goed begrepen? Als dit zo is, doet zich de vraag voor of dit wenselijk is.

Het werkbudget van de politie is voor het overgrote deel gereserveerd voor de reguliere klassieke taak. Daarnaast is een deel van het geld en de capaciteit gereserveerd voor landelijke prioriteiten. In het regeerakkoord staat nadrukkelijk dat voor landelijk gebied de politiesterkte wordt versterkt. Uit de hoorzitting die wij hebben gehad, kwam duidelijk naar voren dat na de invulling van de bulk reguliere taken en de landelijke prioriteiten, de ruimte voor met name kleine plaatsen gering is om nog wat te doen aan de lokale inkleuring. Daarbij komt mijn «Rabobankmodel» om de hoek. Een aantal dingen gaan wij terecht nationaal organiseren met een nationale ruggengraat. Maar hoe staat het met de lokale inkleuring? Ik zou er echt nadrukkelijk aandacht voor willen vragen, de lokale inkleuring met name bij de kleinere kernen en het platteland niet over het hoofd te zien. In de nieuwe voorstellen wordt hier niet over gerept. De minister schrijft dat wij geld gaan inverdienen met de dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering. Ik vind dat dit geld naar de lokale veiligheid toe zou moeten.

Het kabinet wil de Politieacademie onderbrengen bij de dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering van de politie. De academie is er voor de politie, maar zij is niet van de politie. De academie is nu een zbo en daardoor geen deel van de politie. Destijds hebben wij er om heel goede, ons moverende redenen voor gekozen om het politieonderwijs inhoudelijk in te richten als regulier beroepsonderwijs, onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Men beoogt hiermee, de kwaliteit van het onderwijs te verhogen en daar is men ook wel in geslaagd, denk ik. Wij vrezen dat, wanneer het onderwijs en de kennisontwikkeling voor de politie op één lijn worden geplaatst met de bedrijfsvoering, door onderbrenging van de academie bij de dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering, de academie eventueel een speelbal van belangen wordt. De duur en de kwaliteit van de politieopleiding kunnen gaan lijden onder de dagelijkse druk tot inzet van mensen. Binnen de dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering van de politie kan de academie daaraan geen natuurlijk tegenwicht meer bieden. Zoals het nu is georganiseerd, functioneert het onzes inziens goed, dus wij bepleiten: laat het zo.

De minister stelt dat in 2009 een haalbaarheidsstudie moet uitwijzen welke taken door de dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering moet worden uitgevoerd en welke taken op welk niveau, landelijk, regionaal of bovenregionaal, zouden moeten uitgevoerd. Het CDA vindt dat daar beter nu duidelijkheid over kan komen. In die zin ben ik het wel een beetje eens met mijn collega van de SP. Het moet ook weer niet zo zijn dat wij in een permanente staat van verbouwing zijn. Wij kunnen beter nu zo veel mogelijk dingen veranderen die wij willen veranderen.

Wij kunnen heel veel proberen te wijzigen op het gebied van automatisering, ICT et cetera. Waar ik een beetje van geschrokken ben tijdens de hoorzitting is de cultuur bij de politie. Hier aan tafel verklaarden politiemensen dat de cultuur bij de politie kennelijk met zich brengt dat men geen informatie wil uitwisselen. Zelfs twee buurkorpsen wisselen geen informatie uit, omdat men elkaar niet vertrouwt of omdat informatie ergens anders terecht zou kunnen komen. Dat kan natuurlijk niet. Wij kunnen niet op technische onderwerpen proberen door te pakken, zoals ICT, terwijl de cultuur in de praktijk kennelijk met zich brengt dat de ICT-aanpak niet goed van de grond komt.

De heer Van Raak (SP): Het kan zijn dat politieagenten niet deugen, dat zij alles geheimhouden en niets willen delen, maar ik weet niet of dat zo is. Over de BVH – de bureaucratie voor handhavers – hoor ik bijvoorbeeld dat mensen er onvoldoende bij betrokken zijn en moeilijk mee uit de voeten kunnen. Soms hebben zij gerede twijfel of het allemaal wel even veilig is. Zit daar ook niet een probleem? Is het niet zo dat je, als je een systeem gaat maken, dit doet voor een bepaalde groep, voor een bepaald soort mensen, met bepaalde eisen, en dat je het systeem daarop moet aanpassen? Is dat wel voldoende gebeurd? Heel veel mensen hebben mij gezegd dat zij er niet mee uit de voeten kunnen en dat zij het allemaal niet vertrouwen. Als al die mensen niet deugen, hebben wij een groot probleem in Nederland.

De heer Çörüz (CDA): Het is niet de eerste keer dat wij over systeem X of systeem Y praten. Onze politiemensen en onze politieorganisatie zijn zo professioneel, dat zij informatiesystemen kopen die gewoon werken. Ik vind het als Kamerlid moeilijk om te kiezen voor systeem X of systeem Y, want voor elk systeem is er wel wat te zeggen. De Kamer is wel terecht kritisch door te zeggen: als wij kiezen voor een systeem, laten wij dan kiezen voor een systeem dat werkt, dat gebruikt kan worden en dat de mogelijkheid biedt om informatie te delen. Een tijdje geleden heb ik het voorbeeld gegeven van de politie uit het noorden die een bepaald PDA-systeem had aangeschaft, waarmee men niet met de collega’s in het zuiden kon communiceren. Dat kan wat mij betreft niet en dat moeten wij achter ons laten. Het is goed dat de politiek daar kritisch op is, maar laten wij, als Kamerleden, wanneer het gaat om de spullen die onze politiemensen nodig hebben, niet besluiten welke auto’s en ICT-systemen zij moeten aanschaffen, want zij zijn professioneel genoeg om daarover te gaan.

De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Kuiken namens de fractie van de PvdA.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Een onderwerp dat in onze hoofden en harten zit, zijn de aangekondigde bezuinigingen bij de politie. Ook mijn fractie baart dit zorgen, want bezuinigingen zijn nooit leuk. Ons uitgangspunt is in elk geval dat de bezuinigingen niet mogen leiden tot minder blauw op straat en tot minder rechercheurs. De korpsbeheerders zijn nu met de minister in gesprek om te bezien hoe zij de bezuinigingen het beste kunnen doorvoeren. Volgende week spreken wij met de minister over de financiën. Op welke termijn krijgen wij meer duidelijkheid? Hoe minder duidelijkheid men heeft, des te groter zijn de zorgen. Dat is terecht en die zorgen deel ik. Sterker, ik heb er stiekem ook wel een beetje buikpijn van. Daarom is het belangrijk om die informatie zo snel mogelijk te krijgen.

Het in stand houden van het blauw is belangrijk, maar het is ook belangrijk om het blauw dat er is, en dat de afgelopen jaren in omvang is toegenomen, zo veel mogelijk in de buurt aan het werk te kunnen zetten. Helaas moeten wij constateren dat het niet altijd meevalt om agenten vanachter hun bureau weg te houden. Een van de oorzaken daarvan is de bureaucratie. Een andere is de automatisering. Wij hebben ons door de voorziening tot samenwerking Politie Nederland laten informeren over de BVH, de BVO’s en alle andere systemen die nu worden ingevoerd. In heel Nederland zijn die systemen nu ongeveer ingevoerd, maar als ik zie en hoor hoe het op de werkvloer gaat, ben ik nog niet echt gerust op. Het kost nu een half uur om een proces-verbaal in te voeren waar men eerst tien minuten over deed. Agenten voeren bepaalde processen-verbaal maar niet in, omdat het te veel tijd kost. Verder hoor ik verhalen dat het systeem mensen eruit gooit. Ook basale zaken als het delen van informatie, waar de systeemveranderingen onder andere voor zijn bedoeld, worden niet mogelijk gemaakt. De desbetreffende applicaties zijn afgesloten zonder dat daar een goede reden voor is. Op welke wijze kunnen wij dit proces beter aansturen en monitoren? Uiteindelijk is niet zozeer de minister daarvoor aan zet als wel de korpsbeheerders en de politie in Nederland. Kunnen wij het Korpsbeheerdersberaad vragen om een eigen audit te starten. Ik heb wel een aantal suggesties voor specialisten die dit zouden kunnen doen, om te bezien hoe de voorziening tot samenwerking werkt, op welke punten het beter kan, waar de knelpunten zitten en wat wij eraan kunnen doen. Een van de geluiden die ik bijvoorbeeld ook hoor is dat er bij problemen gebeld kan worden naar de helpdesk, maar dat men ook daar vaak van het kastje naar de muur wordt gestuurd en dat de mensen het daar ook niet weten. Volgens mij moet er nu helderheid komen. Wij kunnen daarover hier in de Kamer niet beslissen – dat moeten zij met name zelf doen – maar zouden wij de korpsbeheerders niet kunnen oproepen om een eigen inspectie in te zetten om duidelijkheid te krijgen over de manier waarop de automatisering nu ingevoerd wordt? Wat gaat goed, terecht of niet?

De heer Van Raak (SP): Mevrouw Kuiken krijgt buikpijn van de mogelijke bezuinigingen en daar ben ik erg blij mee. Ik hoop dat zij die buikpijn nog even houdt, want dan kunnen wij de bezuinigingen hier aftikken. Ze hebben volgens haar veel last van bureaucratie bij de politie. Wat is dan haar oplossing? Een interne audit. Ja, hallo, moeten er weer nieuwe bureaucratie en nieuw toezicht komen? De problemen met de BVH en de vtsPN kennen wij.

De voorzitter: Wilt u geen betoog houden, maar gewoon een vraag stellen aan mevrouw Kuiken?

De heer Van Raak (SP): Die problemen kunnen wij oplossen. In het onderzoek dat ik onder politiemensen ga uitvoeren zullen de BVH en de vtsPN overigens nadrukkelijk aan de orde komen. Wij weten wat er mis is en de minister kan met oplossingen komen. Laten wij de externen bij de vtsPN vrij of gaan wij hun inzet aan banden leggen? Gaan wij de BVH verbeteren? Ik weet precies waarom agenten er niet mee kunnen werken. Wij kunnen het gewoon oplossen in plaats van een audit uit te voeren en te babbelen.

Mevrouw Kuiken (PvdA): De heer Van Raak pleit voor een onderzoek. Ik pleit voor «quick and dirty». De minister gaat ook niet aan die systeempjes zitten om het allemaal anders te maken. Wij hebben een grote vstPN. Er zijn veel klachten over dat de producten die deze oplevert niet aansluiten bij de praktijk. Ik zoek dus naar praktische oplossingen. Niet naar dure onderzoeken, maar gewoon naar drie of vier mensen die scannend door al die problemen heen gaan die wij zien, maar dan ook met praktische oplossingen komen. Wij kunnen van buitenaf wel zeggen dat het allemaal niet deugt, maar de oplossing zal uiteindelijk door de organisaties zelf moeten worden aangedragen. Wij kunnen dat niet regelen, want ik ken het verschil niet eens tussen alfa en bèta. Ik denk dat de heer Van Raak een heel eind komt, maar ook niet zo ver.

De heer Çörüz (CDA): Ik laat het voorstel even op mij inwerken. Wij hebben nu toch de Inspectie voor de openbare orde en veiligheid IOOV? Die kan toch ook controleren? Het Korpsbeheerdersberaad is verantwoording verschuldigd aan de beide ministers. Wij kunnen hen weer op het matje roepen. Mevrouw Kuiken kan dus al via twee kanten controleren en inspecteren. Waarom dan weer een derde audit?

Mevrouw Kuiken (PvdA): Dat is een goede vraag en ook relevant. Ik heb gelezen dat de inspectie begin 2010 gaat rapporteren over de werkprocessen. De inspectie monitort echter niet op dat niveau op inhoud en komt niet met praktische oplossingen voor knelpunten. Ik zoek naar een weg. Als mijn weg niet de juiste is, hoor ik dat graag, maar ik zoek naar een manier waarop wij binnen de organisatie zelf de problemen kunnen aanpakken. De inspectie monitort en geeft aan waar dingen niet goed gaan, maar niet op het microniveau waarop het nodig is. Ik zoek naar een oplossing daarvoor.

Voorzitter. Wij kunnen dus niet op de inspectie wachten, maar op dat punt heb ik nog een vraag voor de minister. Daarmee ga ik verder met mijn betoog. De inspectie «procest» en monitort op de grote werkprocessen. Gaat zij ook bezien waar de problemen precies uit voortkomen, in plaats van alleen te constateren of een systeem wel of niet is ingevoerd? Met die informatie kunnen wij zo weinig. Wij halen de informatie wel uit allerlei werkbezoeken en wij kunnen het allemaal wel signaleren, maar uiteindelijk komen wij daarmee niet tot echte oplossingen die nodig zijn. Ik zoek dus naar een praktische manier om er doorheen te breken en te bezien wat echt nodig is. Ik vraag de heer Van Raak of hij betere oplossingen heeft, want met alleen signaleren en de minister erop aankijken gaan wij het ook niet redden. In dit huis moet je soms realistisch zijn over de vraag waar je wat aan kunt doen. Wij kunnen controleren, wij kunnen signaleren en wij kunnen wetgeving maken en randvoorwaarden stellen, maar uiteindelijk moet de politie in Nederland haar eigen sores oplossen. Daar liggen de problemen en daar zoek ik dus soms ook de oplossingen, omdat dit de manier is waarop dit werkt.

De heer Van Raak (SP): De SP gaat een grootschalig onderzoek doen, zal met concrete voorstellen komen en zal niet met typisch-PvdA-oplossing komen om weer te gaan auditten. Dat georganiseerde wantrouwen jegens de politie zijn wij in elk geval voorbij.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Dat vind ik prachtig. Er komt een groot onderzoek met allerlei beleidsadviezen, maar vervolgens hebben wij dan niet vastgesteld hoe een en ander dan moet worden aangepast. Ik wil specialisten, dus geen beleidsmedewerkers, inschakelen; mensen die weten hoe applicaties werken en meteen met oplossingen komen om geconstateerde knelpunten op te lossen. Geen semi-wetenschappers, dus, maar gewoon mensen met verstand van applicaties en systemen.

Mevrouw Griffith (VVD): De politie krijgt van alle kanten klappen. De invoering van het BHV-systeem is een drama; dat heb ik zojuist ook al gezegd in mijn inbreng. Het is echter wel de Partij van de Arbeid die nu op de politie bezuinigt en aan de politie zelfs de ene na de andere bezuiniging aan de politie oplegt. Als mevrouw Kuiken de politie echt wil helpen, zullen de bezuinigingen van tafel moeten. Mijn vraag aan mevrouw Kuiken is dan ook, hoe ver zij bereid is daarin te gaan.

Mevrouw Kuiken (PvdA): De bezuinigingen worden niet ingestoken door de PvdA. De nieuwe bezuinigingen hebben te maken met een crisis. Ik deel de zorgen daarover, maar ik wacht eerst de voorstellen van de minister en de korpsbeheerders af. Daarna gaan wij het debat aan. Voor een deel doen wij dat volgende week al. Daarna spreken wij erover als een en ander weer aan de orde is.

Mevrouw Griffith (VVD): Voor de crisis is er al een bezuiniging van 100 mln. opgelegd. Vervolgens komt ruim het dubbele er nog bovenop. Het enige wat mevrouw Kuiken zegt, is dat zij luistert en dat zij de voorstellen van de minister afwacht. Als zij echt zo betrokken is bij de politieorganisatie, als zij ook wil dat die daadwerkelijk beter gaat werken, dan moet ook zij vinden dat de bezuinigingen van tafel moeten. Waar blijft zij nu?

Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik heb antwoord gegeven op de vraag, dus ik ga nu verder met mijn betoog.

Ik kom bij de bureaucratie, een ander zorgpunt. Wij kijken heel erg naar de politieorganisatie voor het verminderen van de administratievelastendruk, maar het justitieapparaat loopt vele malen achter bij de stappen die de politie al heeft gezet voor het verminderen van de bureaucratiseringprocessen. Mijn vraag aan de minister van Binnenlandse Zaken, maar ook aan de minister van Justitie is hoe er wordt omgegaan met de bureaucratie die wordt veroorzaakt door de OM-keten, de keten van de rechterlijke macht. Ik denk vooral aan al die formulieren die nodig zijn om een zaak aan te dragen en die ook in tweevoud moeten worden aangeleverd, terwijl dat digitaal niet kan. De minister van Justitie kijkt mij nu heel zorglijk aan, maar dat is zo ongeveer de dagelijkse praktijk waarmee de agenten worden geconfronteerd. Ook in de zaal zie ik instemmend geknik.

Ik kom bij het politiebestel. De PvdA-fractie heeft altijd gezegd dat je zaken efficiënt, effectief en handig moet organiseren. Wij zijn geen voorstander van een nationale politie. Wij vinden dat de politie daar moet worden georganiseerd waar de agenten zichtbaar zijn, namelijk op lokaal en regionaal niveau. De voorstellen die er nu liggen over de veranderingen in het politiebestel zeggen op zichzelf nog niet zoveel. Een concreet voorstel betreft de wenselijkheids- dan wel haalbaarheidsstudies. Op basis daarvan kun je bezien welke schaalgrootte wenselijk is voor welke taak en op welk niveau je welke taak goed kunt organiseren. De samenwerking tussen de drie regionale meldkamers in het noorden van het land werk goed. Van andere taken weten wij dat nog niet. Wanneer kunnen wij die wenselijkheids-, dan wel haalbaarheidsonderzoeken verwachten? Hoe zit het met de taken waarvan wij hebben afgesproken dat die op landelijk niveau zouden gebeuren? Ik denk aan aanbestedingen en aan de inkoop. Wij hebben het al uitgebreid gehad over de automatisering. Wanneer wordt geregeld dat, als er één type, één soort auto wordt ingekocht, vervolgens niet 78 verschillende types daarvan verschijnen met een andere antenne, of een ander streepje of zo iets? Het is knap dat van één auto 78 verschillende types kunnen worden gemaakt, maar wanneer komt een eind aan dat soort rare zaken?

Hetzelfde geldt voor de automatisering. Inmiddels is het Basisvoorziening Handhavingsysteem (BHV) ingevoerd. Daar zijn wij nog niet gelukkig mee, maar er zijn al wel weer duizend en een verschillende manieren van invoering van dit systeem. Hetzelfde geldt voor de werving en selectie. Dat zouden wij landelijk doen, maar Amsterdam-Amstelland en Utrecht voeren een eigen campagne. Wanneer gaan wij dit soort processen, waarover was afgesproken dat die landelijk zouden plaatsvinden, daadwerkelijk landelijk regelen? Ik ben niet tegen veranderingen in de organisatie, maar doe vooral de dingen die al gebeuren en doe die goed. Ik zit niet te wachten op een grote reorganisatie. Volgens mij krijgen wij dan weer de situatie die zich voordeed bij de uitvoering van de gemeentelijke naar de nationale politie. Toen liepen de criminaliteitscijfers op, omdat mensen meer aan het navelstaren waren dan de blik naar buiten hadden gericht. Doe vooral aan samenwerking waar dat kan en waar het efficiënt en effectief is, maar het moet geen systeemverandering om de systeemverandering worden, want dat is zonde van de lokale politie-inzet op straat.

De heer Brinkman (PVV): Mevrouw Kuiken spreekt terecht haar verbazing uit over de diverse systemen. Ik ben het daarmee eens, maar volgens mij was dat één van de voorwaarden om tot de nationale politie te komen. Ik ben blij dat ook mevrouw Kuiken, met mij, voorstander is van de invoering van de nationale politie. Ik zou graag zien dat zij dit plan afschiet.

Mevrouw Kuiken (PvdA): De PVV-fractie beweert voor de man en vrouw op straat te zijn, maar uiteindelijk kiest zij voor het systeem van de nationale politie. Wij zijn daar nadrukkelijk niet voor. Wij kiezen voor de burger op straat en voor de agent, want die moet zichtbaar aanwezig zijn. Dat moeten wij niet vanuit de landelijke politiek willen regelen. Natuurlijk zijn allerlei systemen nog niet goed. Een positief voorstel over het politiebestel is om ervoor te zorgen dat geen sprake meer is van 25 koninkrijkjes die beslissen welke kant het uit moet, omdat het gaat om een meerderheidsbelang met meer eenduidige sturing. Er wordt ook voor het eerst in jaren meer gestuurd op dat soort samenwerkingsafspraken. Ik constateer wel dat het nog niet allemaal even goed gaat. Het is onze rol om de vinger daarop te leggen, maar het gaat mij veel te ver om meteen naar het andere uiterste te gaan en alles te nationaliseren, omdat wij denken dat wij het veel beter kunnen. Daar geloof ik niet in. De lokale politiek weet heel goed wat er in de diverse wijken en buurten speelt en welke oplossingen nodig zijn voor de problemen aldaar.

De heer Brinkman (PVV): De verbinding tussen de nationale politie en meer of minder blauw op straat bestaat niet. Dat is flauwekul. Dat kan mevrouw Kuiken zo niet zeggen. Die centrale inkoop is er nu al, maar dat is nog een soort doorgeefluik. Er wordt centraal ingekocht via vtsPN, maar de korpsen kunnen nog steeds aangeven welk merk auto’s ze willen en welke gsm’s. Dat is een vorm van extra bureaucratie, waarvan de PvdA een groot voorstander is, omdat dan weer meer ambtenaren kunnen worden aangesteld die weer achter hun computer zitten, in plaats van in het blauw op straat aan het werk zijn. Zojuist pleitte mevrouw Kuiken echter voor de nationale politie. Daar ben ik ook voorstander van.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Wij verschillen gewoon van mening over hoe de problemen moeten worden opgelost. Ik zie dat een aantal taken niet goed gaat. Ik kies ervoor om die aan te passen in plaats van te komen tot een heel grote reorganisatieslag, met als enig gevolg dat mensen gaan navelstaren in plaats van problemen op te lossen. Groter is niet altijd beter. Meteen alles naar je toe willen halen als het niet loopt zoals je wilt, is niet altijd beter. Pak eerst die onderwerpen aan waarvan al eerder is gezegd dat die landelijk moeten gebeuren. Als iets niet goed gaat, dan moet dat worden verbeterd, maar schiet niet meteen in een kramp door direct alles op nationaal niveau te brengen. Kijk naar jeugdzorg of detentie, zaken die meer landelijk zijn georganiseerd. Die zaken lopen ook niet allemaal even goed. Landelijk of groter is dus niet altijd beter.

Mevrouw Griffith (VVD): Ik heb een vraag over de samenwerkingsafspraken. Wil mevrouw Kuiken ook kijken naar het daadwerkelijke effect van de samenwerking? Nu moet er op die en die terreinen worden samengewerkt. Er wordt ook gekeken naar systemen, maar zijn die er wel? Er wordt echter niet gekeken naar het daadwerkelijke effect en de effectiviteit. Is mevrouw Kuiken daar een voorstander van?

Mevrouw Kuiken (PvdA): Dat is nou het mooie aan de intentie voor de toekomst van het politiebestel. Er worden wenselijkheid- en haalbaarheidstudies gedaan om te bezien welke taken op welk niveau het meest effectief en efficiënt zijn. Op basis daarvan kunnen wij een discussie starten over hoe dat verder vorm moet worden gegeven. Ik weiger om in de kramp te schieten omdat een aantal dingen niet helemaal goed gaat. Ik weiger om alleen maar te denken dat de nationale politie de oplossing is.

Mevrouw Griffith (VVD): Volgens mij was dat een antwoord op de vraag van de heer Brinkman. Nu terug naar mijn vraag. Er worden haalbaarheidstudies gedaan, bijvoorbeeld naar personeelstaken die zouden moeten worden overgedragen aan het concern. Wat betreft ICT wordt momenteel niet gekeken wat de daadwerkelijke effecten zijn in de praktijk. Er wordt niet gekeken of er daadwerkelijk beter wordt samengewerkt. Is mevrouw Kuiken bereid een onderzoek naar de effectiviteit in die zin te steunen?

Mevrouw Kuiken (PvdA): Neen, want er heeft juist een inspectie plaatsgevonden. Wij blijven dat monitoren. Ik vraag mij eigenlijk af welk onderzoek mevrouw Griffith bedoelt, maar het lijkt mij beter om dat na afloop van dit AO nog even te bespreken. Dan wordt het misschien helder.

Mevrouw Griffith (VVD): De inspectie onderzoekt op dit moment niet de effectiviteit. De inspectie bekijkt welke korpsen welke systemen nog niet hebben ingevoerd. Als echter ook wordt gekeken naar de effectiviteit, dan wordt duidelijk of een bepaald systeem, zoals het BVH, ook in de praktijk functioneert. Wordt de informatie ook echt uitgewisseld? De inspectie bekijkt alleen of de 25 korpsen alle systemen hebben, maar levert dat iets op als het gaat om de bestrijding van de criminaliteit?

Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik had mevrouw Griffith verkeerd begrepen. De inspectie houdt begin 2010 een evaluatie van de automatiseringssystemen. Dat heb ik meegekregen uit de antwoorden op de vragen die wij aan de minister hebben gesteld, maar kijkt de inspectie dan ook verder of kijkt zij alleen of een systeem al of niet is ingevoerd? Bekijkt de inspectie dan ook of dat al of niet werkt en welk effect het heeft? Ik stel die vraag dus mede namens mevrouw Griffith.

Ik kom bij de Politieacademie. Ik heb daar goed naar gekeken en er nog een keer naar gekeken, maar ik kan het nut van het onderbrengen van de Politieacademie bij de nog te bouwen concernstaf niet ontdekken. Ik krijg daar graag een toelichting op van de minister.

Ik heb zorgen over de rol van de korpschef. Ik ben niet meteen een groot voorstander van een onafhankelijke korpschef, want dat wordt misschien een zwevend figuur die de realiteit en de feeling met de praktijk kwijtraakt. Daarmee hebben wij misschien ook automatisch een volgende stap gezet naar de nationale politie. Tegelijkertijd vind ik de rol van de korpschef in het politiebestel, zoals dat nu is ontwikkeld, nog wat aan de magere kant. Maken wij het de korpschef niet te gemakkelijk? Kan hij nu niet snel achterover leunen in plaats van actief mee te doen? Graag een reactie van de minister.

De heer Çörüz (CDA): Als mevrouw Kuiken dat constateert, wat is dan uw voorstel op dit punt? Wij hebben het vandaag over het politiebestel. Op welk niveau en op welke manier komt de hoogste baas van de politie in welk gremium aan zet? Volgens mij hangt hij er een beetje bij. Ik heb daar een voorstel over ingediend. Als je daadwerkelijk voor de politie gaat, dan moet je ook voor die functie gaan.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Bestuurders worden nu voornamelijk verantwoordelijk gemaakt voor het uitvoeren van allerlei taken. Ik wil de korpschef daarvoor medeverantwoordelijkheid geven, niet per se in de zin van één figuur. Het gaat mij om alle 25 korpschefs die onder de korpsbeheerders hangen. Net zoals de korpsbeheerders verantwoordelijk zijn, moet die verantwoordelijkheid worden gedelegeerd aan en gemandateerd naar de korpschefs.

De heer Çörüz (CDA): Dan gaat wij weer een beetje naar de oude situatie toe, want dan wordt iedereen een beetje verantwoordelijk, de facto echter niemand. Ten aanzien van de bestuurders hebben wij gesproken over vrijgestelde voorzitters – dat is het bevreemdende eraan – want als wij over de politie spreken, wordt aangegeven dat zij de politie er een beetje bij moeten doen. Daar komt het op neer. Het klinkt wel leuk als iedereen een beetje verantwoordelijk is, maar dat is zo’n beetje de huidige situatie.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik wil niet dat iedereen een beetje verantwoordelijk is. Uiteindelijk is het Korpsbeheerdersberaad verantwoordelijk, ook bestuurlijk. De manier waarop je taken uitvoert, kan op verschillende manieren worden ingericht, maar je moet er deels voor zorgen dat de korpsbeheerders ook mede verantwoordelijk worden gemaakt.

Ik kom bij de politietop. Nog niet zo heel erg lang geleden is er een cao afgesloten, maar er is nog sprake van een reststaartje. Dat hangt samen met een politietop die nog moet worden gehouden. Op die top wordt niet alleen gekeken naar de waardering, maar ook naar het gezag en allerlei andere zaken. Ik heb begrepen dat men inmiddels zoekende is naar een voorzitter voor de politietop, maar wanneer wordt die gehouden? Wanneer kunnen wij daar meer van verwachten? Het is heel erg belangrijk om daar goed naar te kijken.

Dan een klein puntje, zeker in de verhouding tot allerlei andere zaken. Dat betreft het werkgarantiecertificaat. Mijn fractie heeft de ministers van Defensie en van BZK gevraagd hoe hun ministeries als het gaat om defensieen veiligheidspersoneel, zowel bij de politie als de brandweer, effectiever en beter kunnen samenwerken. Defensie heeft een groot tekort aan personeel en is altijd op zoek naar mensen. De politie heeft op dit moment nog geen moeite met de werving, maar op een gegeven moment misschien wel. Hoe kunnen wij een en ander versterken? Defensie is nu met het roc bezig over de vakbekwaamheid en het veiligheidsbeleid. Op die manier wil men ook mensen werven. Ik ben benieuwd hoe Binnenlandse Zaken daarop aantakt. Hetzelfde geldt voor de top van veiligheidsdiensten. De politie lijkt wel eens moeite te hebben om voldoende en in ieder geval frisse leidinggevenden binnenboord te halen. Bij de brandweer speelt hetzelfde probleem. Bij Defensie is een overschot aan generaals. Op welke manier kunnen wij ervoor zorgen dat er tussen de veiligheidsdiensten en in de top van de bedrijven beter wordt samengewerkt? Wij zitten nu in een tijd van bezuinigingen. Er wordt over gediscussieerd of het wel of niet wenselijk is om minder aan instroom te doen, maar het is een feit dat wij straks te maken krijgen met krapte op de arbeidsmarkt. Ook daar moeten wij rekening mee houden. Ik ben nog niet tevreden met de manier waarop er wordt samengewerkt.

De heer Van Raak (SP): Die politietop klinkt heel leuk. De politie gaat een top houden, maar waarom moest die top er komen? Omdat het functiewaarderingssysteem op de lange baan is geschoven. Een zoethoudertje. Straks blijkt op de politietop dat er meer investeringen nodig zijn. Agenten verdienen te weinig en er is te weinig geld bij de korpsen. Is er dan ook geld om te verdelen? Anders gaat de politie prachtige plannen maken op de top, maar kunnen de plannen niet worden uitgevoerd, hetgeen leidt tot teleurstellingen. Wordt het een top met geld, of wordt het een top met teleurstellingen?

Mevrouw Kuiken (PvdA): CDA en PvdA hebben er samen voor gezorgd dat een deel van de beschikbare cao-ruimte is ingevuld voor de flexibilisering. Als je bepaalde beroepsgroepen extra wilt belonen, dan is daar meer ruimte voor. Voor zover ik weet is dat geld er nog steeds. Wij hadden het anders kunnen oplossen, maar dat heeft ook met de bezuinigingen te maken. De discussie over de financiën van de politie, qua bezuinigingen, maar ook wat betreft de cao- en andere afspraken, komt wat mij betreft volgende week terug. Ik kan dit onderwerp nu onvoldoende recht doen, want ik ga nu niet alles wat ik daarvan vind naar voren brengen. De heer Van Raak kan dat ook niet, maar voor zover ik weet, is er nog geld voor de flexibele beloning.

De heer Van Raak (SP): Om teleurstellingen te voorkomen: de grote politietop gaat dus over het invullen van een klein onderdeel van de cao die al is afgesloten. Voor de rest is er geen geld. Laat het dat maar gezegd zijn. Dan geven wij de agenten in ieder geval geen hoop die de PvdA vervolgens toch niet kan waarmaken.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Er is geld gereserveerd om een stukje waardering om te kunnen zetten in geld, maar er is ook weer een leven na deze cao. Sterker nog, in 2011 start het circus weer. Het gaat niet alleen om waardering, want misschien moeten nog andere zaken in het loongebouw gebeuren. Ik kan mij herinneren dat de korpschefs ook nogal wat rare bonussystemen kennen. Het gezag van de politie laat ook nog wel wat te wensen over. Er zullen dus ook tal van andere zaken worden besproken tijdens de politietop. Het gaat deels over de waardering, maar ook allerlei andere zaken verdienen aandacht. Ik maak het niet groter dan het is, maar de heer Van Raak moet het ook niet kleiner maken. Het is uitermate goed dat er een keer niet op basis van incidenten en onder de hete adem van de cao, maar gewoon in alle rust wordt nagedacht over hoe recht kan worden gedaan aan de politiemensen op straat en aan het werk dat zij doen.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Van der Staaij namens de fractie van de SGP.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ook de SGP-fractie is zeer bezorgd over de effecten van de bezuinigingen op de politie. De druk op het politieapparaat is groot. Van allerlei kanten horen wij berichten dat leidinggevenden spreken over een brief van hun korpschef, waarin klip en klaar staat dat de bezuinigingen wel degelijk het blauw op straat raken en dat burgers dat zullen merken. Dat wordt op dit moment dus op de werkvloer uitgedragen. Dat leidt tot onbegrip en frustratie bij agenten. Het lijkt mij heel goed om in een afzonderlijk overleg terug te komen op de bezuinigingen en de kosten. De link met de structuurdiscussie is al wel gelegd, want nu komen wij in de stukken het gestelde tegen dat, als zaken beter, efficiënter en landelijk worden aangepakt, dit veel geld zal besparen. Wat ons betreft is efficiencywinst, al dan niet in combinatie met structuuraanpassingen, waarvan wij misschien moeten verwachten dat die de zorgen die nu leven binnen de politie eenvoudig laten wegsmelten, zeker niet het toverwoord. Daarvoor is er helaas te veel aan de hand. Gelukkig komen wij er nog afzonderlijk op terug.

Ik kom bij de toekomst van het politiebestel. Er werd met spanning uitgezien naar de conclusie over hoe het gaat met de samenwerking. Daar is de laatste tijd veel in geïnvesteerd en die is volgens de coalitie heel belangrijk. Wat dat betreft lees ik eigenlijk een en-enverhaal. Er is heel veel bereikt, maar er moet ook nog heel veel gebeuren op het punt van de realisatie van de samenwerkingsafspraken. Ik ben blij dat het kabinet ervoor kiest om eerst en vooral te werken aan verdere verbeteringen binnen het regionale bestel. Wij zijn altijd beducht geweest en nog steeds voor zeer ingrijpende structuurwijzigingen waar veel energie in gaat zitten en die veel kosten, terwijl je maar moet afwachten of dat daadwerkelijk iets oplevert. Wij hebben liever dat er wordt voortgeborduurd op het huidige bestel. Daar zijn namelijk ook heel goede dingen over te zeggen wat betreft de lokale en regionale verankering. Als echter sprake is van gerichte knelpunten, ook in de samenwerking, dan moeten die zoveel mogelijk worden weggenomen. Wij delen het uitgangspunt in de brief.

Naast het uitgangspunt van het regionale bestel zie ik een voortgaande trend naar nationalisering door de beoogde wettelijke verankering van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Korpschefs, vooral omdat ook wordt gesproken over een vrijgestelde voorzitter. Ik vraag mij wat dat betreft af waar het regionale bestel eindigt en wanneer dat een nationaal bestel wordt. Wat is het verschil tussen een nationale politie en «sturingskracht op landelijk niveau»? Is sprake van een weloverwogen balans met draagvlak, of is het een fragiel compromis dat in feite ook nog een tussenstap is? Dat is mijn belangrijkste vraag. In hoeverre is dit echt een duurzame oplossing? Een aantal jaren geleden is een wetsvoorstel ingediend over de voorziening tot samenwerking. Toen werd gesteld dat men een eind zou moeten kunnen komen met de instrumenten die al in de wetgeving zaten, maar die niet altijd werden gebruikt. In die zin worden nu weer verdere stappen gezet. Ik wijs dat op voorhand niet van de hand. Wij bejegenen een en ander welwillend. Als iets goed is beargumenteerd, ook in het wetsvoorstel, dan wijzen wij dat niet op voorhand af, maar mijn fundamentele vraag is wel hoe duurzaam dit nu is. Of krijgen wij een soort mengvorm die vlees noch vis is?

De regio’s blijven als eigenstandige rechtspersonen in stand, maar wij lezen ook over schaalvergroting door de samenvoeging tot ongeveer 20 tot 22 regio’s in deze kabinetsperiode. Die berichtgeving wekt veel onrust, want de korpsen vragen zich af wat dat voor hen betekent. Daarover moet zo snel mogelijk helderheid komen. Wij hebben ook daar aarzelingen bij. Wij vragen ons af of zo’n schaalvergroting wel zo nodig en wenselijk is. Gaat het om meer dan alleen geld besparen? Ook wat dit betreft wachten wij de argumentatie af. In de brief over Zeeland staat dat daarover nog voor de zomer uitsluitsel wordt gegeven. Volgens mij zitten wij in ieder geval in de buurt van de zomer, volgens welke definitie dan ook, dus wanneer komt daarover helderheid?

Het regionaal college zal binnen de kaders van het door de ministers dan wel het Korpsbeheerdersberaad vastgestelde gemeenschappelijke beleid definitief advies geven over de taken die bovenregionaal worden georganiseerd. Dat advies moet er ook snel komen. Is daar al meer zicht op? Dat geeft namelijk een behoorlijke keuzevrijheid voor dit beraad. Wat is de taak die het Korpsbeheerdersberaad op zich gaat nemen? Die taak wordt sturend en gezaghebbend ten opzichte van de regio’s. Daarbij wordt beslist bij meerderheid van stemmen. Door de onafhankelijke voorzitter en deze meerderheidsbesluitvorming is het bepaald niet ondenkbeeldig dat er een soort «koepelorgaan» ontstaat met extra mensen, taken, en wensen, vooral ook gericht op de uitbreiding van taken. Wil de minister uitleggen hoe de verschillende landelijke organen zich bestuurlijk en formeel-juridisch tot elkaar verhouden als het gaat om de precieze relatie tussen het KLPD en het Korpsbeheerdersberaad en de verhouding tot de vtsPN?

Het is prima dat bepaalde inkopen gezamenlijk worden geregeld zo lang dat maar niet ten koste gaat van de arbeidstevredenheid van de regionale korpsen. De echte politietaken moeten zoveel mogelijk dicht bij de burger plaatsvinden, met democratische verantwoording. Dat moet niet in het gedrang komen. Het lokale bestuur moet niet op nog grotere afstand komen te staan. Politiezorg is een algemeen bestuurlijke taak die niet losgetrokken mag worden van het lokale bestuur. Er mag geen afzonderlijk functioneel bestuursorgaan ontwikkeld worden.

Dan de sterkte van de basispolitiezorg. Al geruime tijd voeren we in de Kamer discussie over de basispolitiezorg. Er is verschil tussen de formele en de feitelijke bemensing. Ik heb al eerder het voorbeeld van de Krimpenerwaard genoemd, maar het geldt voor veel meer gebieden. Bij de vorige begroting heb ik samen met de collega’s Anker en Çörüz een, aangenomen, motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om een onderzoek naar de feitelijke beschikbaarheid van agenten in landelijke gebieden en te bevorderen dat tot een evenwichtige spreiding wordt gekomen, vanuit de zorg voor de beschikbaarheid van politiemensen in het landelijk gebied. Die zorg is alleen maar versterkt in het rondetafelgesprek. Hoe staat het met de uitvoering van die motie? Wij hebben eind januari een briefje gehad waarin staat dat de Kamer er meer van zal horen, maar verder is het stil gebleven. Wanneer komt daar meer duidelijkheid over?

In de stukken wordt voorzichtig gesteld dat de regering zich kan voorstellen dat er in de regelgeving een minimale norm voor de beschikbaarheid van de politie vastgelegd wordt. Wat wordt hier precies mee bedoeld? De gedachte dat elke gemeente recht dient te hebben op een minimale omvang aan politiesterkte die een eind maakt aan het eindeloze proces van touwtrekken vinden wij interessant. Er moet ook meer helderheid komen over de positie van wijkagenten. Ik sluit mij aan bij de vragen over de functiewaardering bij de politie. In het voorjaar zou de Kamer hierover geïnformeerd worden. Wanneer is het onderzoek naar de beloning van de politie in relatie tot andere sectoren beschikbaar? Is dat al bijna afgerond? Dit is ook van belang omdat de doorstroming naar de recherche stagneert.

Wat betreft de Politieacademie sluit ik mij aan bij de kritische vragen en opmerkingen, ook over het onderbrengen bij de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering. Ook wij hebben daar grote aarzelingen bij en zien de voordelen ten opzichte van de huidige situatie eigenlijk niet.

Met betrekking tot de informatiesystemen worden diverse problemen gesignaleerd bij het delen van informatie tussen de korpsen onderling. Het mag duidelijk zijn dat cultuurverschillen geen belemmering mogen zijn voor de opsporing. Maar het is slecht als agenten driemaal zo langdoen over administratieve processen door de nieuwe systemen. De minister geeft aan dat dit wordt uitgezocht, maar wanneer horen wij daar meer over? Welke maatregelen worden daartegen genomen?

Eerder heb ik al aandacht gevraagd voor het verschil tussen melding en aangifte. Wat gaat de minister concreet doen om burgers niet onnodig vaak hun verhaal te laten doen? Wanneer kan hun melding als aangifte worden meegenomen als zij dat zelf willen? De informatiesystemen lopen achter bij de actuele zaken, omdat er pas na 24 uur verversing van de informatie plaatsvindt. Is daar niet een verbetering mogelijk? Of worden er andere methoden gebruikt om actuele opsporingsgegevens bekend te maken bij andere korpsen?

Over de inhuur van externen bij de vtsPN is een zeer kritisch rapport verschenen waarin zelfs wordt gesteld dat hogere tarieven dan contractueel is vastgelegd worden geaccepteerd. Wat doet de minister om hier verbetering in aan te brengen? In de huidige arbeidsmarkt moet het eenvoudiger zijn om snel en doeltreffend maatregelen te nemen.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Brinkman namens de fractie van de PVV.

De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Net als mijn buurman maak ik mij veel zorgen over de bezuinigingen bij de politie. Mij bereiken vanuit de korpsen allerlei geluiden dat men het daar erg moeilijk mee heeft, sommige korpsen meer dan andere. Dit leidt zelfs tot het schrijven van brandbrieven. De diender op straat moet het allemaal maar zien te verduren, want in een gemiddeld korps stikt het nog steeds van de leidinggevenden. Het personeel wordt bedolven onder de bureaucratie. Elk besteed uurtje moet worden bijgehouden. Voor een gemiddelde aanhouding, voor een simpel aanhoudinkje moet je gemiddeld 14 formulieren invullen. Dat kost je vele uren achter de typemachine. De politie wil graag de straat op, maar dat kan vaak niet doordat men uren bezig is met administratief werk. Nog steeds weten leidinggevenden in het algemeen en korpschefs in het bijzonder niet wat er op straat speelt. Nog steeds is elke regio een apart eiland. De ene is erg rijk en smijt het geld met bakken overboord, terwijl de andere ternauwernood kan ademhalen en onder druk van de bezuinigingen van dit kabinet moet overgaan tot het schrijven van brandbrieven. De rijke korpsen zijn rijk geworden doordat ze stelselmatig en bewust enkele honderden vacatures per regio overeind hielden, zodat ze op die manier geld konden vrij spelen, wederom over de rug van de straatagent.

Er wordt ook nog steeds geld verkwist doordat men niet gezamenlijk inkoopt. Er is wel shared service, maar die is verworden tot een doorgeefluik van opdrachten. Waar korpsen hun auto’s eerst direct bestelden bij de Volkswagen- of Opel-dealer, gebeurt dit nu via de vtsPN. Ik zie echter nog steeds alle bestaande automerken als politieauto in Nederland rijden. Waarom niet gewoon één merk auto en één merk telefoon, of één merk computer? De minister kan mij niet wijs maken dat dit geen efficiencyslag is en geen besparing oplevert.

Natuurlijk was het centraliseren van het beheer in de nationale politie een heel goed idee. Dan hadden wij deze problemen niet gehad, maar de minister gaat natuurlijk niet het beheer, lees het geld, weghalen bij haar burgemeesters. In plaats daarvan verzint ze nog meer bureaucratie, nog meer leidinggevenden en nog meer overleggen, maar uiteindelijk leidt dat tot minder politie in blauw op straat. Er moet een vrijgestelde voorzitter voor het landelijk Korpsbeheerdersberaad komen. De minister en de Raad van Korpschefs worden bijgestaan door een nieuwe dienst, de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering, maar ik word er moedeloos van. Nog meer beleidsmannetjes en managers. Dit gaat allemaal niet werken. Het is ook een slecht idee om de Politieacademie bij de DCB te trekken. Juist de onafhankelijkheid van de academie is goed. Die moet bewaard blijven. Wij moeten de academie niet onder die dienst laten vallen, want daar wordt misbruik van gemaakt.

Aan de overkill op de vtsPN moet een eind komen. Er is vorig jaar een nulmeting gehouden naar de externe inhuur. Daar is uitgekomen dat de vtsPN kennelijk 1200 man extern inhuurt. Daar gaan tientallen miljoenen euro’s in om. Ik heb begrepen dat er 13% wordt bezuinigd op de externe inhuur, maar is dat cijfer ook van toepassing op het bovenmatige getal van de vtsPN? De minister moet iets meer ambitie tonen. Die 13% moet niet gelden voor de vtsPN. Wat mij betreft krijgt de vtsPN volgend jaar te maken met een bezuiniging van 50%.

Aan de vtsPN hebben wij overigens wel een aantal systemen overgehouden waar ik blij mee ben. Ik heb de minister daar al een keer mee gecomplimenteerd. Na vele jaren is het de politie gelukt om te komen tot één systeem. De regio’s hadden in het verleden drie of vier verschillende systemen. Nu zijn er één BVH- en één BVO-systeem. Dat is prachtig, maar het is geen verbetering, want ze zijn te omslachtig, gebruiksonvriendelijk en ontzettend storingsgevoelig. Eerst waren mensen in een kwartiertje met een mutatie klaar, maar nu duurt dat kennelijk een half uur. Heeft dat misschien iets te maken met de externe inhuur? Hoe staat het met de verbinding van de diender op straat met de uiteindelijke totstandkoming van dat soort applicaties? Ik mis dat. Als de diender op straat veel meer betrokken was geweest bij die ontwikkeling, lees veel minder externe inhuur, dan hadden wij al die problemen misschien niet gehad. Kan de minister daarop ingaan?

Is de minister bereid een nulmeting te doen naar de hoeveelheid blauw op straat? De heer Van Raak heeft terecht de motie-Kant in dit kader genoemd. Die is aangenomen, maar ik haal die motie ook graag nog even aan. Als wij nu een nulmeting doen van het aantal politieagenten op straat, dan kunnen wij altijd nog, gesteld dat deze onzalige plannen toch doorgaan, bezien of die daarbij helpt, want daar gaat het uiteindelijk om.

Er bereiken mij dramatische berichten over gebieden zo groot als een kwart deel van een provincie waar tijdens de nachtdienst geen enkele politieauto meer rijdt. In plaats daarvan wil deze minister nog meer bezuinigen op de politie, maar ze wil wel meer managers aanstellen en meer overleggen. Ik ga dat plan niet steunen, omdat ik daar helemaal niets in zie. Ik maak één uitzondering, namelijk voor het idee om regio’s samen te voegen. Dat ondersteun ik, maar de minister heeft het over 20 tot 22 regio’s. Ik zie graag een beetje meer ambitie: drie minder vind ik te weinig. Waarom niet gewoon 12, 13 of 14 regio’s? Dan kan de minister echt een efficiencyslag maken.

Mij bereiken ook verontrustende berichten over korpsen die noodgrepen uitvoeren om de vreselijke bezuinigingen van de minister te ondervangen, bijvoorbeeld door éénmansurveillances in gebieden waar dat niet verstandig is, of door in sommige gebieden helemaal niet meer te surveilleren. Daar zien burgers geen auto meer. Ik noem het «illegaal» gebruik van studenten in een bepaalde fase van hun studie voor werkzaamheden die zij op dat moment niet mogen uitvoeren. Iedere politieman hier aanwezig weet precies wat ik bedoel. Ik hoor zelfs dat er korpsen zijn die erover denken om onze wijkagenten, de mensen die in blauw op straat moeten lopen, hulpofficier van justitie te maken. Iedereen weet echter dat een HovJ een bureaubaan is. Dat is zo’n beetje de doodsteek voor de wijkagent. Weet de minister dat en wat vindt zij daarvan?

Dan het bericht van vorige week in de Telegraaf over de miljoenen, gereserveerd door de politie Amsterdam-Amstelland en de korpschef, voor de aanstelling van tien allochtone agenten. Ik noem dit nu, omdat het een beleidswijziging betreft. Ik maak mij daar veel zorgen over. Wat is het geval? De kosten van het plan bedragen 2,3 mln. voor twee jaar. Ik weet ondertussen dat het bedrag exclusief btw is, en dus dat het bedrag uiteindelijk dicht bij de 3 mln. uitkomt. Van het bedrag gaat 1 mln. naar het personeel. Het gaat tien personen voor twee jaar. Ik heb een beetje zitten rekenen en dit vergeleken met de salariëring die soortgelijke op hbo- of wo-niveau afgestudeerden ontvangen tijdens hun opleiding bij de politie. Ik kom dan uit op een bedrag van zo rond de € 1000 per maand extra. Dus de allochtone politiestudent ontvangt rond de€ 1000 extra in vergelijking met de autochtone student. Extra betalen, omdat men allochtoon is, gaat echt veel te ver. Ik vind dat een klap in het gezicht van iedere Nederlandse man en vrouw die binnen de politie werkzaam is. Elke agent moet wat dat betreft gelijk worden behandeld en onderaan de ladder beginnen. Op deze manier worden allochtone agenten niet alleen voorgetrokken bij bevorderingen, niet alleen speciaal geworven, niet alleen beoordeeld volgens soms lagere sollicitatie-eisen – die bestaan in de praktijk wel degelijk – maar ontvangen ze nu ook meer geld tijdens de opleiding. Daarnaast duurt die opleiding ook nog eens twee jaar, precies de helft van de gebruikelijk opleidingstijd voor een autochtone politiestudent, namelijk vier jaar. Dat betekent dat mensen in het systeem van de politie twee jaar eerder in een hogere salarisschaal terechtkomen en dus twee treden voorrang hebben in die schaal in vergelijking met de autochtone collega’s. De salarisvoordelen werken ook door in de opbouw van de pensioenen. Deze voordelen cumuleren per jaar. Als je alles bij elkaar optelt, komt je na een 30-jarige carrière bij de politie uit op bedragen van tienduizenden euro’s extra.

Dat is schandalig. Hier kan niet meer gesproken worden van positieve discriminatie. Dit is pure voortrekkerij en nepotisme waar zelfs Antillianen jaloers op zouden zijn. Hoe kan de minister andere korpsen oproepen om hetzelfde te doen? Hoe kan zij enerzijds brandbrieven ontvangen van korpsen die in financiële nood zitten en anderzijds puur discriminatoire en peperdure regelingen bevorderen? Als alle korpsen dit zouden doen, zijn wij een bedrag kwijt van ruim 60 mln. voor 250 extra mensen. Ik begrijp dat Amsterdam dat doet, want Amsterdam is één van die rijke korpsen met een heel groot contingent aan vacatures waarmee veel geld is vrijgespeeld. Ik weet ook dat de minister aast op het geld van Amsterdam. Ik weet ook dat dit één van de redenen is waarom men met dit soort regelingen komt, want dan wordt het geld tenminste nog uitgegeven. Anders komt minister Ter Horst langs en zijn wij het geld toch kwijt, is de gedachte.

De PVV is tegen diversiteitbeleid bij de politie. Wij zijn niet verbaasd dat dit beleid faliekant mislukt. Hoe haalt minister de streefcijfers, ook al hoeft dat van mij niet? Er zijn korpsen die onder de 5% zitten qua diversiteitcijfers, maar ze moeten binnen een aantal jaren behoorlijk groeien. Hoe wil de minister dat doen? De minister moet snel stoppen met dat plan en de beste politieagenten aannemen, zonder te kijken naar kleur of afkomst. Graag hoor ik wat al die inspanningen uit het falende diversiteitplan de Nederlandse belastingbetaler hebben gekost. Ik krijg ook graag inzicht in de cijfers, want ik vermoed dat het om vele miljoenen gaat. Die hadden wij veel en veel beter kunnen besteden aan de politieman op straat.

Heeft de minister inmiddels al contact gehad met de korpschefs over haar toezegging om de korpschefs aan te bevelen minimaal twee dagen in de maand in uniform met een politieman de straat op te gaan?

De voorzitter: Het woord is aan de heer Anker van de ChristenUnie.

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. We hebben het vandaag vooral over de samenwerkingsafspraken en het verbeteren van het gemeenschappelijk functioneren van de politie. Voor de gemiddelde burger is dat een ver van mijn bed show. Natuurlijk is die burger erbij gebaat dat de organisatie is gestroomlijnd, maar de begrippen die wij vandaag gebruiken, zijn abstract en de resultaten zijn moeilijk concreet te noemen. Het vertrouwen in de politie begint vaak, of misschien wel meestal, bij het functioneren in de wijk. Daar zien wij de politie. Daar merkt een burger allereerst of taken goed worden opgepakt. De fractie van de ChristenUnie was daarom erg blij met de extra inzet van wijkagenten, uitlopend tot 500 extra in 2011. Inmiddels zijn er al 118 geworven. Wij vragen wel aandacht voor de positie van die wijkagent. Een wijkagent moet tijd en ruimte hebben om in de wijk te zijn en om daar op straat te zijn. Er loopt momenteel een onderzoek door het Korpsbeheerdersberaad naar hoe de wijkagent het best kan worden ingezet. Dat is prima. Wij gaan ervan uit dat komend jaar ruim 100 extra wijkagenten zullen worden geworven om overlast en criminaliteit in de wijken tegen te gaan. Volgens mijn berekeningen moeten dat er minimaal 125 zijn, maar goed, als wij die 500 maar halen. Kan de minister aangeven of dit op schema ligt?

Wij hebben al diverse malen aandacht gevraagd voor de aanwezigheid van de politie op het platteland. De heer Van der Staaij haalde zojuist terecht de motie aan die hij heeft ingediend met mijn steun en die van de heer Çörüz. Ook mevrouw Kuiken ging daar deze week in de Telegraaf nog op in. Ik onderstreep het pleidooi van de heer Van der Staaij nog graag een keer. Ik hoor ook graag hoe het met het onderzoek staat.

Vorig jaar was mijn fractie tevreden over de verdere uitrol van Burgernet. Voor de betrokken luisteraar of kijker, Burgernet is een systeem waarbij burgers worden betrokken bij het opsporen van bijvoorbeeld verdwaalde kinderen en of voortvluchtige criminelen. Er is enige overlap met sommige projecten van sms-alerts. Wij vinden het gek dat dit niet werd genoemd in het jaarverslag van de politie, terwijl er in de jaarverslagen van het ministerie werd gesproken over mooie resultaten. Waarom is dat niet gebeurd? Moet dat niet onder het kopje Veilige wijken staan? Wij willen wel graag dat deze kwestie in de jaarverslagen gaat terugkomen, want aan de hand daarvan moeten de effecten worden gemeten.

Naast de lokale versterking van de politie werkt het kabinet ook aan de samenwerking en het gemeenschappelijk functioneren van de politiekorpsen. De ChristenUnie volgt de ontwikkelingen positiefkritisch. Positief, omdat samenwerking op een flink aantal punten zal leiden tot betere opsporing of het beter besteden van belastinggeld. Tegelijkertijd ook kritisch, want het centraliseren van taken heeft soms omgewenste neveneffecten; groei van de overhead en groei van de bureaucratie. Het drama van de externe inhuur van de vtsPN sla ik nu over, want daar is al genoeg over gezegd, maar ook dat stond in mijn tekst.

Het is prima dat er meer samenwerking ontstaat, maar wij vrezen wel een beetje voor een bureaucratische moloch. Dat is het verhaal van de klok waar een nieuw batterijtje in moet. Normaliter loop je daarvoor naar de conciërge in het gebouw, maar nu moet je formeel een onderhoudscall indienen. Die wordt vervolgens door iemand in het systeem verwerkt. Er wordt een chauffeur op pad gestuurd met een doos batterijtjes achterin de auto. Met een beetje geluk heb je de volgende dag de klok weer aan het werk. Dat is natuurlijk overdreven, maar als je dit soort processen allemaal gaat formaliseren, dan kan die situatie ontstaan.

Wij gaan ook feasibility studies doen. Ik houd wel vaker een pleidooi voor het gebruik van Nederlandse termen, hoewel ik daar ook wel eens mee zondig, maar ik hoop niet dat feasibility studies een standaardterm gaat worden in de teksten van het ministerie, want ik heb geen flauw idee waar het over gaat. Ik begrijp wel dat er een onderzoek komt naar wat wel en wat niet geschikt is om in zo’n centrale organisatie te doen. Het is goed dat daarover wordt nagedacht. Wat ons betreft wordt veel aandacht besteed aan de afstanden die dan moeten worden afgelegd. Het kan niet de bedoeling zijn dat op het moment dat een agent in zijn dagelijks functioneren iets direct nodig heeft, hij daar de hele bureaucratische molen voor door moet. Er moet een sturingsmodel komen waarin zaken worden gedaan met behulp van korte afstanden en waardoor een snelle serviceverlening mogelijk is.

Het stuk dat wij vandaag behandelen is al enige maanden oud. Hoe staat het met de voorbereiding van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering?

Dan de Politieacademie. Die moet onder die dienst gaan vallen. Mijn fractie vindt dat de Politieacademie een onafhankelijke positie dient te hebben, zodat de kwaliteit van het onderwijs en de mogelijke schijn van belangenverstrengeling met de onderzoeksfunctie wordt voorkomen. Ik zie in het nog te verschijnen kabinetsstandpunt graag stevig onderbouwd hoe die onafhankelijke positie gewaarborgd wordt. Meer nog wil ik weten waarom de Politieacademie onder de DCB moet vallen. De academie is iets anders dan de gezamenlijke inkoop van kantoorbenodigdheden. Ik zou het heel vervelend vinden wanneer de opleidingseisen ondergeschikt worden gemaakt aan de totale begroting van de DCB. Een goed opgeleide agent is niet te vergelijken met de overige piofah-zaken, zoals gebouwen, printpapier en dat soort dingen. Daarbij ontwikkelt de Politieacademie zich steeds meer als een kennisinstituut voor de politie. De onderzoeken die de academie doet, gaan echt over het politiewerk. Dat moet men in volledige onafhankelijkheid kunnen doen. Daarbij zijn er voldoende uitdagingen voor het politiewerk die zo’n onafhankelijk kennisinstituut rechtvaardigen. Het onderbrengen van de Politieacademie moet ook bijdragen aan de koppeling van het onderwijs met de werving en selectie. De problemen zitten volgens mij niet zozeer bij de Politieacademie. De academie heeft één adres. In de praktijk krijg ik het beeld dat de Politieacademie juist goed zijn best doen om eenheid te brengen in de werving en selectie, maar dat een groot korps daar op eigen houtje doorheen fietst. Het werving- en selectiebeeld verbrokkelt daardoor. Is het niet veel verstandiger de gehele keten van werving en selectie eerst een keer te analyseren en dan te bezien waar de problemen zitten, in plaats van met een beroep op dit argument de Politieacademie onder de DCB te schuiven?

Dan nog iets concreets. Rond de begroting, uit mijn hoofd in november, hebben wij in het wetgevingsoverleg politie ook gesproken over het aantal vacatures van de politie en over het probleem dat mensen soms volledig zijn afgestudeerd op de Politieacademie, maar vervolgens toch niet aan de bak komen bij het korps waar zij in eerste instantie terecht zouden komen. Ik heb toen zelfs een concreet voorbeeld aangedragen van twee jonge mensen die een artikel hadden geschreven in het Nederlandsch Dagblad. De minister zou dat uitzoeken, maar ik hoor graag hoe het daarmee staat. Deze mensen wilden rechercheur worden. Ze hadden de rechercheopleiding gedaan.

De veranderingen in de politieorganisatie leiden volgens de minister tot een doelmatigheidswinst die boven de taakstelling van het regeerakkoord gaat uitkomen. Dit dient ten goede te komen aan de executieve taakuitvoering van de korpsen, of te wel de mensen op straat, ga ik van uit. Ik hoor graag wat de omvang van deze doelmatigheidswinst ongeveer zal moeten zijn.

Ten aanzien van de nog niet bereikte samenwerkingsafspraken, vooral op het terrein van ICT, hoor ik graag wanneer die wel worden bereikt. Ik las dat een aantal nog in 2009 wordt gerealiseerd. De Inspectie openbare orde en veiligheid zal daar begin 2010 over rapporteren. Kan de minister bevestigen dat het beoogde eindresultaat er nog steeds op neerkomt dat alle 19 samenwerkingsafspraken worden nagekomen?

Het belangrijkste punt dat bij de ICT-voorziening telkens terugkeert, is het daadwerkelijk gebruik van die voorzieningen. Dat valt in de praktijk behoorlijk tegen, want de minister constateert dat sommige korpsen de nieuwe basisvoorzieningen ervaren als een teruggang in de kwaliteit. Dat kan niet de bedoeling zijn. Bovendien zijn er signalen dat de nieuwe voorzieningen veel meer administratie vragen. Ook de minister constateert dat. Ik sprak al over de moloch angst. Die komt nu weer om de hoek kijken. Op welke manier gaat de minister met deze signalen aan de slag? Wanneer kunnen wij betere resultaten verwachten?

Dan nog iets over het diversiteitbeleid. Dat blijkt lastig te zijn. Op de een of andere manier neemt men sneller iemand aan die een beetje «op zichzelf lijkt», maar desalniettemin blijven wij kritisch op het sturen op quota. Wij vinden het veel belangrijker dat wordt geïnvesteerd in een open politieorganisatie waarin het mogelijk is dat mensen zich kunnen ontwikkelen, waardoor die diversiteit als vanzelf ontstaat. In die zin is het veel meer een cultuurvraagstuk dan een quotavraagstuk. Afgelopen half jaar viel een aantal van dit soort zaken, toen het om korpschefs ging, heel erg verkeerd. Stop dus met die quota. Dat werkt alleen maar weerzin op.

De voorzitter: Hiermee is de eerste termijn van de Kamer afgerond. Het woord is aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor haar antwoord in eerste termijn.

Minister Ter Horst: Voorzitter. Hartelijk dank voor de inbreng van de leden van de Kamer.

Ik wil heel kort iets zeggen over de doelstelling van het kabinetsvoorstel. Daarna wil ik de vragen van de leden van de Kamer beantwoorden. Het kan zo zijn dat degenen die aan het begin zitten wat meer antwoorden krijgen dan diegenen die achteraan zitten, maar dat is uiteraard geen oordeel over de kwaliteit van de inbreng van de leden.

Het doel van de minister van Justitie en van mij met de voorstellen die we vandaag bespreken, is het verbeteren van de effectiviteit en de efficiëntie van de politie in Nederland. Wat ons betreft blijft het gezag over de politie bij de burgemeester qua openbare orde en veiligheid en bij de officier van justitie qua opsporing. Daar hebben wij niets aan willen wijzigen. De kwaliteit van het functioneren van de politie willen wij via kwaliteit-AMvB’s wel wat meer sturen dan nu gebeurt. Wij doen dit in goed overleg met degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn, maar wij willen dit wel vastleggen.

De korpsbeheerders hebben aangegeven dat zij bij meerderheid van stemmen willen beslissen. Wat betreft de effectiviteit is dit een grote verandering ten opzichte van de huidige situatie. Het Korpsbeheerdersberaad gaat natuurlijk over het beheer, maar daar komen ook zaken aan de orde komen die meer te maken hebben met effectiviteit dan louter met efficiency. Wij denken dat er in die zin dus ook invloed wordt uitgeoefend op het beleid.

De minister van Justitie en ik willen ook steeds scherpere en essentieel landelijke afspraken maken. In deze periode zijn al minder landelijke afspraken gemaakt dan in de jaren daarvoor. Wij proberen ons te beperken tot de zaken die de kern van het politiewerk raken.

Het doel van de voorstellen is ook om de efficiency te verbeteren. Wij willen dat doen door van alle beheerstaken van de politie door middel van feasibilty- of haalbaarheidstudies na te gaan op welk niveau die taken het meest efficiënt georganiseerd kunnen worden. Wij sluiten niet uit dat uit de studies naar voren komt dat sommige taken best op regionaal niveau kunnen worden georganiseerd. Dat kan echter ook op bovenregionaal niveau of landelijk niveau zijn. Ons uitgangspunt is dat er een aantal zaken is dat veel beter en goedkoper op landelijk niveau georganiseerd kan worden, dan nu het geval is op regionaal niveau. Dat is ook hard nodig. Mevrouw Kuiken en de heer Brinkman gaven een aantal voorbeelden van de diversiteit bij het beheer bij de politie Nederland. Ik heb weinig autokennis, maar ik dacht dat er slechts één auto, een Volkswagen Touran, voor de hele politie zou worden aangeschaft. Het werd mij echter snel duidelijk dat er heel veel varianten zijn, maar dat is niet de bedoeling. Als wij afspreken dat er één campagne komt om mensen te werven, dan mag het niet gebeuren dat een aantal korpsen in Nederland los van deze afspraak zelf mensen gaat werven. Dit is niet alleen niet conform de afspraken, maar het kost ook geld. Het mag niet zo zijn dat er korpsen in Nederland zijn die onvoldoende geld hebben om politieagenten te betalen, doordat ze geld uitgeven aan zaken die landelijk moeten worden geregeld. Dat is de omgekeerde wereld. Een aantal Kamerleden heeft dat soort signalen vanuit de praktijk gekregen, maar ik hoor die ook. De bedoeling van dit voorstel is dat het beheer op de meest efficiënte manier wordt georganiseerd. Er komt daarom een centrale dienst om de beheerstaken uit te voeren. Die worden dan niet meer uitgevoerd door de regionale korpsen. Er vindt dus geen stapeling van diensten plaats, bovenop wat wij nu hebben. De nieuwe dienst komt in de plaats van de huidige diensten per korps die zaken zoals personeel en ICT regelen. Efficiency en effectiviteit staan niet los van elkaar. Op het moment dat het beheer beter georganiseerd wordt en je dus efficiënter bent, betekent dat dat er geld en mensen bespaard worden. Dat geld en die mensen kunnen ingezet worden bij de politie, zodat er meer blauw op straat komt en er meer mensen in de opsporing komen. Dat is de redenering achter de voorstellen van de minister van Justitie en van mij. Dat in algemene zin over de voorstellen.

De heer Van Raak heeft gesproken over «de bezuinigingen». Dit punt staat eigenlijk niet op de agenda. Wij gaan daar op 1 juni met elkaar over spreken. In mijn optiek hoeven «die bezuinigingen» niet van invloed te zijn op het aantal agenten op straat in de komende jaren. Ik ben in overleg met het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad over het aantal aspiranten. Het is op dit moment nog te vroeg om te zeggen hoe dit overleg precies gaat uitpakken. De zorg van de heer Van Raak was of de daling van het aantal aspiranten ten koste gaat van de werving van migranten. Ik ga daar niet van uit. Er is afgesproken dat het percentage allochtonen van 6,7% naar 8,5% moet. Dit zijn geen wereldschokkende verbeteringen en veranderingen, maar ik ga ervan uit dat dit niet ten koste gaat van de afspraak.

De heer Van Raak vraagt of de afspraken over de wijkagenten in het geding kunnen komen wanneer de bezuinigingen, zoals hij die voor zich heeft, doorgaan. Die afspraken zijn niet in geding. Ik ben van mening dat we erin zullen slagen de operationele capaciteit op peil ten houden. Ik kom daar straks nog op terug. Over de wijkagenten is afgesproken dat er 500 wijkagenten bij komen. Dat wordt ook gemonitord. In 2008 zijn er 118 nieuwe wijkagenten bijgekomen. Ik denk dat we in staat zijn om te zorgen voor 500 extra wijkagenten binnen een periode van vier jaar.

De heer Van Raak (SP): Ik heb twee serieuze zorgen. Mijn eerste zorg heeft betrekking op de oude bezuinigingen. Het is nu al zo dat mensen solliciteren naar een openstaande vacature voor wijkagent, waarvan gezegd wordt dat die niet vervuld zal worden in verband met de bezuinigingen. Op dat moment gaat er iets verschrikkelijk klemmen. In de tweede plaats ben ik erg bang dat de wijkagenten die er komen, ingezet zullen worden om de nooddiensten te draaien en om de gaten op te vullen die de minister vaak ontkent, maar die er overal zijn. Gaan we die agenten in het gat gooien dat we zelf hebben gegraven? Ik hoop dat de minister deze vrees kan wegnemen.

Minister Ter Horst: Ik vind het leuk hoe de heer Van Raak zijn eerste termijn begon. Hij vertelde dat er verschil is tussen de echte werkelijkheid en de papieren werkelijkheid bij het ministerie van BZK. De heer Van Raak spreekt mij echter wel aan op de oplossing van de problemen. Ik ben blij dat hij er vertrouwen in heeft dat ik dat kan. Van veel operationele kwesties die hij en anderen aanraken, heb ik de neiging om te zeggen dat er niet voor niets 26 korpschefs, 25 korpsbeheerders en nog meer managers bij de politie in Nederland rondlopen. Zij hebben de taak om de zaken waarover de Kamer zich zorgen maakt, in goede banen te leiden. Ik wil mijn algemene verantwoordelijkheid voor de politie absoluut nemen. Dat is ook de reden dat wij die 500 wijkagenten gaan monitoren. Daarnaast gaan wij ook precies definiëren wat wij onder «wijkagenten» verstaan. Er loopt op dit moment ook een onderzoek van de Rekenkamer en de politie naar de tijdsbesteding van de wijkagent. Wij zullen de Kamer dus de informatie geven om de vraag te kunnen beantwoorden wat de 500 extra wijkagenten gaan doen en of zij niet alleen worden ingezet voor noodhulp. Ik ben het met alle sprekers eens dat de kern van de politie bij de operationele politie zit, bij de mensen in uniform, op straat en bij de opsporing. Dat zijn de mensen die de politie maken. Deze mensen zorgen ervoor dat we effectief zijn. Onze inzet is erop gericht om alles wat beleid en wat overhead is zo gering mogelijk in te vullen, zodat wij zoveel mogelijk overhouden voor de operaties. We zitten qua doelstelling geheel op één lijn.

De heer Van Raak (SP): Laat ik het hopen en de minister dat vertrouwen vooralsnog geven. Ik zit ik dan nog wel het probleem dat zij zegt dat de bezuinigingen niet van invloed hoeven te zijn. Zij gebruikt niet voor niets het woord «hoeven». Wij hebben in deze Kamer de motie-Kant aangenomen, waarmee 150 Kamerleden zeggen: niet minder blauw op straat. Maar de bezuiniging die de minister voorstelt, gaat zij niet invullen, dat doen de korpsen zelf. Daar legt zij die verantwoordelijkheid. Daarom gebruikt zij het woord «hoeven». Die korpsen, de politieagenten, de bonden zelf zeggen: zo fors bezuinigen kan helemaal niet, dat moet ten koste gaan van blauw op straat. Met dat probleem zit ik.

Minister Ter Horst: De heer Van Raak zal het mij niet kwalijk nemen dat ik spreek met het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad. Wij willen allemaal dat het wat effectiever wordt in Nederland, dat niet iedereen over alles gaat en dat wij wat kortere lijnen hebben. Dat betekent ook dat ik niet met elke korpsbeheerder apart praat, maar met het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad. Momenteel praat ik met het Korpsbeheerdersberaad over de invulling van wat ik nog maar even tussen aanhalingstekens noem «de bezuiniging». Ik zal straks aangeven waarom ik dat steeds zeg.

Ik ga ervan uit dat als wij eruit komen en daarover een goede afspraak maken, die ook door de andere korpsbeheerders in Nederland wordt geaccepteerd. Als dat niet zo is, begrijp ik diegenen onder u goed die de neiging hebben om tot andere structuren te komen dan de voorgestelde. Korpsbeheerders moeten de discipline kunnen opbrengen om zich te houden aan een afspraak tussen het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad en de ministers, of die afspraak over de inhoud gaat of over het beheer.

De heer Brinkman (PVV): Ik moet een beetje lachen, want de voorzitter heeft toch wel andere ervaringen, dacht ik. Dit kan de minister toch niet echt menen? Zij weet toch donders goed dat zij wel vaker afspraken heeft gemaakt met de korpschefs waarvan later bleek dat die gewoon niet werden uitgevoerd? Als zij naar zo’n overleg gaat en zij krijgt signalen uit de praktijk, dan sluit zij naar ik aanneem toch de ogen niet?

Minister Ter Horst: Nee. Bovendien verwijst de heer Brinkman naar het verleden. Hier liggen echter voorstellen voor om het op een andere manier te organiseren. Ik zeg nogmaals dat ik het heel belangrijk vindt dat de korpsbeheerders met elkaar hebben afgesproken dat het Korpsbeheerdersberaad met een tweederdemeerderheid beslissingen gaat nemen. Dat is nu nog niet zo. Dat betekent in feite dat elke korpsbeheerder zich kan onttrekken aan een besluit van het Korpsbeheerdersberaad, dat dus eigenlijk geen besluit is. Om dit te voorkomen, hebben de leden van het Korpsbeheerdersberaad zelf gezegd dat zij die verandering willen. Ik meen dat het de heer Van Raak was die zei dat je niet kunt opereren vanuit wantrouwen. Wij moeten er vertrouwen in hebben dat korpschefs en korpsbeheerders in Nederland het beste willen voor de politie en niet alleen maar voor hun eigen korpjes.

Even nog een zin waarom ik steeds die «bezuinigingen» tussen aanhalingstekens zet. De leden krijgen de precieze informatie nog op papier voor het AO van 1 juli, maar ik neem even een voorschot daarop. Het hele kabinet moet bezuinigen. De leden kennen de reden daarvan, namelijk de economische crisis. Laten wij hopen dat het bij deze ronde blijft. Ik sluit helemaal niet uit dat er nog een nieuwe ronde overheen gaat, maar wij hopen dat het bij deze ronde blijft. Van bijna alle bezuinigingen is over alle departementen de politie uitgezonderd, met de veiligheidsketen, soms wat breder dan de politie alleen en soms alleen de politie. Dat is omdat het kabinet zich realiseert dat het in deze tijden moeilijk uitlegbaar is als er op de politie wordt bezuinigd. Dat wil ik de leden meegeven en ik hoop dat zij dat goed registreren. Dit is mijn reden om de term «bezuinigingen» steeds tussen aanhalingstekens te zetten.

Het feit dat wij moeten zoeken naar mogelijkheden om te zorgen dat de politie het met minder geld doet, komt niet voort uit een bezuiniging, maar uit het feit dat de cao 80 mln. duurder is dan ik van de minister van Financiën krijg. Wij hebben die cao indertijd afgesproken. Ik weet nog heel goed – dat weet de commissieleden natuurlijk ook – hoe wij daar allemaal in hebben gezeten. Ik weet ook nog heel goed dat de Kamer, maar ik ook, het heel belangrijk vond dat wij een goede cao met de politie zouden afsluiten. Dat deden wij in een tijd dat ik daar meer geld voor had dan nu. Dat kost ons nu dus 80 mln. per jaar. Die 80 mln. kunnen wij op verschillende manieren vinden. Een van die manieren is door in te breken in de cao. Ik denk niet dat wij dat plezierig zouden vinden, dus dat kan niet. Dat betekent dat wij die 80 mln. op een andere manier moeten vinden, wat mij betreft door meer efficiency bij de politie.

Mevrouw Griffith (VVD): Ik begrijp dat de minister met het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad spreekt. Maar er zijn natuurlijk – dat is logisch – korpsbeheerders die zich niet kunnen vinden in de gemaakte afspraken. Ook de minister leest de krant, teletekst en internet. Zij kan dan ook zien dat zij steen en been klagen. Ik ben benieuwd wat de minister doet naar aanleiding van die berichten die haar bereiken.

Minister Ter Horst: Ik zei al dat ik ervan uitga dat de voorstellen waarover ik nu met het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad spreek, klaar zijn als ik daarover met het dagelijks bestuur overeenstemming heb bereikt en als ook de Kamer zich daarover heeft uitgesproken. Ik ga ervan uit dat dat dus ook voor alle korpsbeheerders betekent dat zij die afspraken gaan uitvoeren. Als er korpsen zijn die om andere redenen problemen hebben, zou dat te maken kunnen hebben met het budgetverdeelsysteem (BVS). Wij zijn namelijk ook bezig om tot een nieuw en makkelijker uit te leggen en te begrijpen BVS te komen. Uiteraard wordt daarbij ook rekening gehouden met de signalen die uit de verschillende korpsen komen. Ik moet echter wel zeggen dat ik natuurlijk ook korpsen zie die aan de vooravond van deze bijeenkomst nog eens duidelijk maken dat zij het grootste probleem van de wereld hebben. Laat ik het als volgt formuleren: ik zo’n geval ben ik blij met de korpsen die het ook moeilijk hebben, maar daar nu even geen gebruik van maken.

Mevrouw Griffith (VVD): De minister neemt geen contact op met de korpsen die roepen dat zij het grootste probleem van de wereld hebben. Zij zegt niet, «wacht eens even, zou u eens even contact willen opnemen, want ik wil nu weten wat er nu precies aan de hand is en waar het nu precies aan schort. Ligt het aan het BVS of aan iets anders?».

Minister Ter Horst: Mevrouw Griffith weet waarschijnlijk dat op het departement van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zogenaamde accountmanagers zijn voor de korpsen. Dat betekent dat elk korps een aanspreekpersoon heeft op het departement. Het betekent ook dat de informatie over de individuele korpsen volledig kan worden gedeeld met mijn departement en dat mijn medewerkers als zij dat nodig vinden mij daarvan op de hoogte stellen.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik heb het voorbeeld genoemd uit de realiteit dat korpschefs tegen leidinggevenden in hun korps zeggen: de minister kan wel zeggen dat dit niet ten koste gaat van de veiligheid op straat, maar het is duidelijk dat dat met de opstapeling van bezuinigingen, het budgetverdeelsysteem en dergelijke gewoon onontkoombaar is.

Minister Ter Horst: Dan stel ik voor dat de heer Van der Staaij tegen die korpschefs of die korpsbeheerders zegt: als u ophoudt met dingen dubbel te doen en als u bereid bent om bij het beheer samen te werken en ervoor te zorgen dat wij met ons allen dus veel minder geld uitgeven dan wij nu uitgeven, dan zouden die «bezuinigingen» veel minder van invloed hoeven te zijn of zelfs helemaal niet van invloed hoeven te zijn op uw operationele sterkte. Volgens mij zou dat het antwoord moeten zijn.

De heer Van der Staaij (SGP): Maar die informatie komt van een agent. Die zegt: dat is wat wij te horen krijgen. Dus ik maak mij zorgen over de onvrede die leeft bij korpsen die zeggen: er wordt in Den Haag wel makkelijk gezegd dat je altijd efficiënter kunt werken, maar het houdt een keer op. Dat is de ontevredenheid die op dit moment leeft en verder groeit, ook binnen de politie, en daar maar ik mij zorgen over.

Minister Ter Horst: Dat begrijp ik en dat kan ik me ook heel goed voorstellen. Maar ik zou zeggen: steunt u onze voorstellen en helpt u de beide ministers als zij afspraken maken met de korpsbeheerders en met de korpschefs om duidelijk te maken dat hoe efficiënter zij werken, hoe beter het mogelijk is om de operationele sterkte van alle korpsen op peil te houden. Het is de bedoeling dat bij de centrale dienst die wij in het leven willen roepen de korpsbeheerders afspraken maken over de manier waarop er met het beheer wordt omgegaan. Dat betekent dus ook dat als het Korpsbeheerdersberaad besluit dat er nog maar één campagne komt om mensen te werven voor de politie, het niet meer mogelijk is dat korpsen zelf ook wervingscampagnes beginnen. Dat is dus gewoon einde verhaal. Dat kan ik nu nog niet, net zo min als het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad, maar dat is juist wat wij met deze voorstellen willen bewerkstelligen.

De heer Brinkman (PVV): De minister zegt terecht dat korpsen efficiënter moeten werken. Daar heeft zij helemaal gelijk in. Daar is ook inderdaad echt een slag te winnen. Maar als ik naar korpsen ga en daar vraag, «waarom moet je dat allemaal bijhouden en administreren?», is het antwoord, «dat moet allemaal van het ministerie van BZK». De minister komt af en toe met – sorry dat ik het zeg – belachelijke eisen aan de korpsen, die daar weer allerlei mannetjes op moeten zetten om het allemaal bij te houden. Kan zij een klein beetje kritisch zijn op haar eigen eisen richting die korpsen en die misschien een beetje minderen?

Minister Ter Horst: Zullen we dan de deal sluiten dat dat ook voor de heer Brinkman geldt?

De heer Brinkman (PVV): Ik doe gewoon mijn taak.

Minister Ter Horst: Laten wij even kijken naar wat de commissie vraagt aan mij en aan de minister van Justitie. As wij antwoord geven op uw vraag dat wij ook niet weten hoe het bij die korpsen zit en dat er ook geen centraal administratiesysteem is waar wij dat uit kunnen plukken, wat gebeurt er dan? Dan gaan wij of onze medewerkers naar die korpsen met de mededeling dat de Tweede Kamer graag wil weten hoeveel mensen er in de operationele dienst rondlopen, hoeveel mensen in uniform, hoeveel mensen dit en hoeveel mensen dat. Dan geven zij braaf antwoord, maar dat zijn wel vragen die vanuit de Kamer worden gesteld. Ik zeg dat niet om flauw te doen, maar omdat wij allemaal lijden aan de neiging om te willen registreren – meten is weten – en wij allemaal denken dat wij op die manier de werkelijkheid kunnen sturen. Ik hoop dat wij gezamenlijk kunnen zeggen dat wij moeten proberen om dat terug te brengen. Ik kom straks nog op de administratieve last die aan de politie wordt opgelegd. Uiteraard geldt dat ook voor onszelf. Wij moeten ook zorgen, Kamer en kabinet, dat wij zo weinig mogelijk aan de korpsen vragen als het gaat om administratieve lasten. Dat is allemaal tijd die zij kwijt zijn en die zij beter aan boeven vangen kunnen besteden.

De heer Van Raak heeft het punt van de externe inhuur van de vtsPN aangeraakt, net als een aantal van zijn collega’s. Hij citeerde dat ik not amused was – daar blijf ik bij – toen ik dat rapport las. Hij heeft gevraagd of het klopt dat het aantal externen van de vtsPN is gegroeid. Nee, mijn informatie is dat er per mei 2009 100 externen minder werken bij de vtsPN. De huidige voorzitter van het Korpsbeheerdersberaad, de heer Van Aartsen, heeft ook onmiddellijk bij de vtsPN ingegrepen. Er wordt daar een nieuwe directeur aangesteld, die de opdracht krijgt om orde op zaken te stellen.

De heer Van Raak en anderen vragen hoe ik de problemen met de BVH (basisvoorziening handhaving) ga oplossen. Ik hoor ook vanuit de korpsen dat de wijze waarop de BVH verloopt zeker nog niet zonder problemen is. Het is van belang om te kunnen beoordelen of dit nu kinderziektes zijn, of het te maken heeft met wat een aantal van u hebben gezegd over het gebrek aan bereidheid om informatie te delen, of dat er andere factoren zijn. De leden weten dat de vtsPN een gezamenlijk project is van de korpsbeheerders, c.q. korpschefs en dat de verantwoordelijkheid dat het goed draait ook hun verantwoordelijkheid is. Als ik de gezamenlijke korpsbeheerders was, zou ik er veel eer in stellen om te zorgen dat er binnenkort orde op zaken is gesteld. Alle mensen – ook onder de commissieleden zijn er een aantal – die de neiging hebben om te zeggen dat we het allemaal in eigen hand moeten houden omdat het dan beter gaat – een standpunt dat wij niet delen, maar de neiging ertoe vinden wij begrijpelijk – nemen wij dan de wind uit de zeilen.

Even concreet over de basisvoorziening handhaving. De implementatie is nog in volle gang. Er zijn nog tien korpsen zijn die de basisvoorziening nog in gebruik moeten nemen. Wij zijn er wat dat betreft nog niet. Er zijn ook veel korpsen die nog moeten wennen aan dat systeem. Wij horen ook dat de invoer langer duurt dan in de oude systemen het geval was. Maar ik hoor ook dat degenen die van die informatie gebruik moet maken, wel voordelen hebben van dit systeem. Ik ga ervan uit dat de gewenningsproblemen kunnen worden opgelost door extra begeleiding van mensen die de gegevens moeten invoeren en door extra opleiding. U kunt zeggen dat ik zeg dat de korpsbeheerders daarvoor verantwoordelijk zijn en dat ik daar gelijk in heb. Maar het is natuurlijk wel mijn verantwoordelijkheid om de korpsbeheerders op dat punt om verantwoording te vragen. Ik zal de korpsbeheerders ook vragen om een reactie op de huidige stand van zaken en ik zal ook aan hen vragen of het noodzakelijk is om extra maatregelen te nemen om te zorgen dat de basisvoorziening binnen niet al te lange tijd als een zonnetje loopt.

De heer Van Raak (SP): Hartelijk dank voor deze toezegging. Die laat zien dat de minister dit serieus neemt. Zij verwijst echter naar agenten die geen informatie willen delen en naar korpsbeheerders die het allemaal niet goed in de hand hebben. De minister heeft hier volgens mij echter zelf ook een verantwoordelijkheid. Onder de knoet van de nationale politie moest er snel gepresteerd worden. Overal hoor ik dat het te snel moest. Er was te weinig tijd om in te voeren, te weinig tijd om te oefenen, te weinigtijd om het toe te snijden op de agenten. Dat is een verantwoordelijkheid van de minister. Het moest allemaal wel heel snel, er moest snel gepresteerd worden, want anders zouden wij alles anders gaan doen. Dus ik ben blij dat de minister dit serieus neemt, maar zij heeft ook zelf een verantwoordelijkheid om de zaak op orde te brengen.

Minister Ter Horst: Ik ben eerlijk gezegd blij dat er mensen zijn die vinden dat sommige processen bij de politie te snel gaan. Mijn beeld is dat niet. Ik denk dat we gewoon achterlopen als het gaat om de basisvoorziening handhaving en om alle andere centrale systemen waardoor de politie in Nederland informatie kan delen. Ik vind dat het tempo omhoog moet in plaats van omlaag. Dat wil niet zeggen dat wij het niet zorgvuldig moeten doen. Dat ben ik met de heer Van Raak eens en daarom heb ik ook gezegd dat ik aan de korpsbeheerders zal vragen of zij het kunnen uitvoeren in het afgesproken tempo. Zoals ik al zei doen tien korpsen nog niet aan het systeem mee. Wij hebben de afspraak gemaakt dat dat in de loop van dit jaar ook zijn beslag zal krijgen. Zoals u weet, doet de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid toetsing daarop.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik heb nog een toevoeging aan deze toezegging. Mij komt ook ter ore dat de BHV nog niet genoeg werkt, dat korpsen zelf dan maar stukjes BHV opkopen en daar weer hun eigen aanpassingen aan gaan maken om weer op een bepaald niveau te komen. Dat lijkt mij niet de bedoeling.

Minister Ter Horst: Nee, zeker niet. Als dat zou gebeuren, gaan wij dus terug naar het oude systeem. Ik vind dat echt absoluut duidelijk moet zijn dat dat niet kan. Wij moeten dat niet accepteren. Zelfs als er problemen zijn in het centrale systeem, moet je die problemen gewoon oplossen. Als er korpsen zijn die een eigen aanvulling doen of die zeggen: wij voeren niet in in de basisvoorziening, maar wij zetten een eigen systeempje op, vind ik echt dat wij duidelijk moeten maken dat wij dat als verantwoordelijken voor de politie, u als Kamer en wij als kabinet, niet accepteren.

De heer Van Raak heeft een vraag gesteld over de bonnenquota en de prestatieafspraken in het algemeen. Ik ken zijn belangstelling voor dit onderwerp. Er is een onderzoek geweest van Politie en Wetenschap waaruit blijkt dat er bij de prestatieafspraken geen noemenswaardige perverse effecten zijn. Ik denk dat de Kamer dat onderzoek kent. Zo niet, dan zijn wij uiteraard altijd bereid om het ter beschikking te stellen.

Er zijn zoals bekend geen landelijke afspraken meer over boetes en transacties tussen de politie en de minister van Justitie en mijzelf als opdrachtgever. Wij hebben die wel gehad, maar daar zijn wij mee opgehouden. Er worden wel binnen regionale korpsen afspraken gemaakt met individuele medewerkers. Wij hebben dat op verzoek van de Kamer geïnventariseerd. Dat heeft geleid tot een brief aan alle korpsen met de vraag of zij wilden aangeven hoe het in elkaar zat. Die inventarisatie is klaar. Ik heb deze gisteren afgetekend, dus u kunt deze zeer binnenkort tegemoet zien. Daarnaast zijn er nog de afspraken die het OM heeft gemaakt met de politie. Mevrouw Griffith verwees er al naar. De minister van Justitie zal daarop ingaan.

De heer Van Raak vraagt verder naar de planning van het beloningsonderzoek. De Kamer krijgt op korte termijn de brief met de stand van zaken. De planning is dat het beloningsonderzoek in het najaar gereed zal zijn. Dat duurt lang, dat ben ik met u eens. Ik heb al een aantal keer geïnformeerd waar het bleef. De oorzaak van de lange tijdsduur is dat er zeer nadrukkelijk en uitgebreid overleg is geweest met de vakorganisaties over hoe en onder welke voorwaarden dat onderzoek zal moeten plaatsvinden. Ik verwijs naar waar wij het in het verleden wel eens over gehad hebben: met welke beroepsgroepen de politie wel en niet zou moeten worden vergeleken.

De heer Van Raak en anderen vragen naar een verschil tussen de nationale politie en het kabinetsstandpunt. Als je nationale politie zou hebben, zou er één rechtspersoonlijkheid zijn met aan het hoofd een directieraad. Die raad zou de korpsbeheerders vervangen. Dan heb ik het overigens niet over het gezag, maar alleen maar over het beheer. In onze voorstellen houden de korpsen hun rechtspersoonlijkheid en ook de besluitvormingsstructuur in de vorm van het Korpsbeheerdersberaad, dat gemeenschappelijk beleid opstelt. Er komt een landelijke serviceorganisatie voor de bedrijfsvoeringstaken. Als er een nationale politie zou zijn, zou je dat niet hebben. Dan is er gewoon één rechtspersoonlijkheid, met aan het hoofd een directieraad. Volgens mij zijn er wel eens plannen gemaakt in die richting. Dan zou een aantal directeuren van de departementen in feite verantwoordelijk zijn voor de politie. Ik zal niet meer naar mijn oude functies in dezen verwijzen.

Mevrouw Griffith vraagt naar de centrale dienst, zoals ik het altijd maar noem. Die dienst heeft een wat andere afkorting, maar u weet wat ik bedoel. Zij vroeg wat de reikwijdte van de Politieacademie en het KLPD is als het gaat om de onderbrenging bij de centrale dienst, waarom er een dienst komt waarin al het beheer wordt geconcentreerd en waarom wij daar dan niet het KLPD in onderbrengen maar die apart laten bestaan. Beide organisaties zijn natuurlijk voor een heel andere inhoud verantwoordelijk. De minister van Justitie en ik hebben gezegd: wij hebben één organisatie voor de executieve taken. Dat is het KLPD. Daarbij is de minister van BZK verantwoordelijk voor het beheer en de minister van Justitie voor de meeste taken. Hij is dus het gezag. Er zijn ook een paar onderdelen waarvoor ik geloof ik verantwoordelijk ben, daarover hebben wij geen verschil van mening.

Bij de centrale dienst gaat het om de niet-executieve taken, de beheerstaken. Dus je moet niet – ik weet niet of dat de strekking was van de vraag van mevrouw Griffith – het KLPD willen onderbrengen bij die centrale dienst, want het KLPD gaat over executieve taken en valt onder de directe verantwoordelijkheid van beide ministers.

Voor de Politieacademie kan met het voorstel dat het kabinet doet in de centrale dienst een betere koppeling ontstaan tussen de instroom en de doorstroom dan nu door de korpsen zelf gebeurt. Die centrale dienst wordt bestuurd door het collectieve Korpsbeheerdersberaad. Dat betekent dat iedere korpsbeheerder mede-eigenaar zou worden van de Politieacademie. Maar ik heb uw opmerkingen gehoord en wij zijn ook zeer bereid om nog eens goed na te denken over de positie die de Politieacademie zou moeten innemen.

De belangrijkste overweging voor ons was dat wij de binding tussen de korpsbeheerders en de Politieacademie nadrukkelijker willen maken. Wij willen niet dat de Politieacademie een soort eigenstandige organisatie wordt. Overigens is dat ook de wens van het Korpsbeheerdersberaad. Dan bedoel ik niet de rechtspersoon die de Politieacademie krijgt, maar meer het functioneren ervan. Ik weet dat er uiteraard ook zeer regelmatig met de directeur van de Politieacademie wordt gesproken, die daarover dezelfde opvatting heeft. Wij spreken ook op dit moment over veranderingen in de vormgeving van de Politieacademie en van het politieonderwijs. Dat kan gaan over de vraag wie bepaalt hoeveel mensen er naar school moeten. Nu zijn dat nog de korpsen. Ik heb dat altijd een bijzondere gang van zaken gevonden en ik zou mij kunnen voorstellen dat wij dat op een andere manier vormgeven. Je kunt je ook afvragen of je in het aantal jaren dat de Politieacademie nu kent verandering zou willen aanbrengen.

Kortom, wij denken dat het goed mogelijk is om te komen tot verbetering van het politieonderwijs. Wij zijn gaarne bereid om over de positionering van de Politieacademie nog eens goed na te denken om op die wijze ook een garantie te geven voor de meest professionele invulling van de Politieacademie. Want als ik de Kamer goed hoor, is dat precies haar overweging.

Mevrouw Griffith vraagt verder naar bandopnamen van de AIVD en of de AIVD al een besluit heeft genomen of gesprekken op band moeten worden opgenomen of niet. Dat besluit is nog niet genomen, maar dat gaat de AIVD binnenkort wel doen. Mevrouw Griffith begrijpt natuurlijk wat de overwegingen zijn. Aan de ene kant is er het belang van de controleerbaarheid van wat mensen hebben gezegd en aan de andere kant de bereidheid van mensen om informatie te delen met de AIVD. De vraag is of zij daar ook toe bereid zijn als alles op band wordt opgenomen. Maar binnenkort bevalt de AIVD van een advies op dat punt.

Dan vraagt mevrouw Griffith wat er nu eigenlijk gebeurt in Zeeland naar aanleiding van het rapport van de commissie-Staal en of wat daar gebeurt exemplarisch is voor Nederland. De concrete afspraak die in Zeeland is gemaakt, is dat er in Zeeland minder politieteams komen – er is een teruggang voorzien van 23 naar 9 – en – dat zal u misschien aanspreken – dat het management van het korps kleiner wordt, een teruggang van 13 naar 5. Mevrouw Griffith vroeg wie het ambtelijke bewind voert, want er is geen korpschef. Er is per 1 april van dit jaar een nieuwe plaatsvervangend korpschef gekomen, die ook de korpschef waarneemt. Er loopt op dit moment een procedure om een nieuwe korpschef te vinden. Ook in het middle management zijn er wisselingen geweest. Mevrouw Griffith weet waarschijnlijk dat het managementteam collectief zijn ontslag heeft aangeboden. Dat heeft ertoe geleid dat er ook wisselingen zijn op dat niveau. Er is op dit moment ook een cultuurveranderingtraject – sorry voor dat vreselijke woord – gaande, met steun van de ondernemingsraad, die hierbij ook nadrukkelijk is betrokken. Het beleid ten aanzien van integriteit is aangescherpt. Het regionaal college is met portefeuilles gaan werken om duidelijk te maken waar ieders verantwoordelijkheid ligt voor welke onderdelen van het beleid. Mijn beeld is dat wat er in Zeeland aan de hand was, gelukkig niet het beeld is dat ik heb van de politie in Nederland. Er is ook geen enkele aanleiding om dat te denken.

Mevrouw Griffith (VVD): Het rapport van de heer Staal is zeer lezenswaardig, omdat hij juist aangeeft dat er punten zij die op de hele politie van toepassing zouden kunnen zijn, niet alleen het punt van de integriteit. Welk systeem je kiest, landelijke politie of niet, je moet er serieus naar kijken. Hij noemt de positie van de commissaris van de Koningin. Wat voor rol vervult die, ook bij andere regionale korpsen, en wordt zijn functie ook echt gezien als een wettelijke toezichtsfunctie? Die toezichthoudende taak wordt onvoldoende ingevuld. Zo worden in het rapport een paar functies beschreven waarvan wordt gezegd dat zij onvoldoende verankerd zijn en dat zij onvoldoende worden gezien als een toegevoegde waarde. Ik zou het fijn vinden als naar die voorbeelden wordt gekeken – ik noem de korpsbeheerder en de commissaris van de Koningin – en dat dat gespiegeld wordt aan de rest van de politieregio’s om te kijken of ook daar die functies op een goede manier worden ingevuld.

Minister Ter Horst: Ik ben gaarne bereid om de accountmanagers die ik al noemde en die tot taak hebben om te kijken wat er bij de korpsen gebeurt, te vragen om op de punten waarvan de commissie-Staal heeft gezegd dat daar kwetsbaarheden liggen te kijken hoe dat bij de andere korpsen invulling heeft gekregen.

Daarnaast kan ik zeggen dat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid natuurlijk ook regelmatig spreek met de commissarissen van de Koningin. Ook met hen ben ik in gesprek over hun taakinvulling, ook over de verantwoordelijkheid die zij hebben ten aanzien van de politie. Die taak heeft de commissaris van de Koningin. Veel mensen weten dat niet en vaak stelt die taak ook niet zo gek veel voor. Wij kijken hoe wij dat ook een zinvolle invulling kunnen geven. Ik wil wel zeggen dat er regio’s en provincies zijn waar de rol van de commissaris sterker is dan in andere provincies of veiligheidsregio’s en waar die ook wat sterker moet zijn. Of, anders geformuleerd, er zijn veiligheidsregio’s waar de behoefte aan een heel sturende rol van de commissaris van de Koningin veel minder noodzakelijk is omdat die veiligheidsregio’s ook door de sterkte van het korps en de grootte van de gemeente in staat zijn om dat volledig zelf te doen.

Mevrouw Griffith (VVD): Kan de minister ons berichten als haar accountmanagers die informatie hebben? Ik neem aan dat wij dan nog een terugkoppeling krijgen.

Minister Ter Horst: Ik zou willen vragen om dat onderdeel te laten zijn van een andere rapportage. Volgens mij bericht ik regelmatig aan de Kamer. Wij zullen dit opnemen in een van de rapportages in uw richting om de administratieve last van kabinet naar Kamer maar niet groter te maken.

Voorts vraagt mevrouw Griffith naar diversiteit en of ik doorzettingsmacht wil bij het benoemen van korpschefs. Haar standpunt is duidelijk, evenals dat van de heer Brinkman. Die van mij moet er dan maar ergens tussenin zitten, geloof ik. Zoals wij het nu hebben geregeld, draagt korpsbeheerder bij ministers van BZK en van Justitie voor wie hij of zij als korpschef wil hebben. De benoeming ligt dus uiteindelijk bij ons. Ik zou dat niet anders willen. Ik vind dat er een verantwoordelijkheid moet zijn van een korpsbeheerder zelf voor de korpschef die er gaat komen, maar nadrukkelijk hebben de ministers van BZK en van Justitie daarin ook een rol.

Dan vraagt mevrouw Griffith waarom ik bij de basisvoorziening kies voor een verouderde techniek. Zo zou je haar vraag althans kunnen opvatten. Uiteraard doen wij dat niet. De basisvoorziening die wij hebben gekozen is gebaseerd op bestaande systemen. Maar als je nu zou willen overgaan naar nieuwe systemen ben je dus weer jaren verder. Dus wat wij doen, is uitgaan van een bestaand systeem, proven technology. Als er verbeteringen mogelijk zijn, worden die op de bestaande systemen aangebracht.

Mevrouw Griffith vraagt verder of ik bereid ben om de effecten van de samenwerkingsafspraken te onderzoeken. Zij zegt dat het erop lijkt alsof er alleen maar wordt gekeken naar de voortgang en niet naar de inhoud of de effectiviteit. Volgend jaar onderzoekt de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid of de samenwerkingsafspraken die nog niet klaar waren dan wel zijn voltooid. Het Korpsbeheerdersberaad heeft mij gevraagd om geen grote onderzoekslast meer te veroorzaken. Ik zal met de inspectie bezien of wij zonder dat de last toeneemt ook een uitspraak kunnen doen over de verbetering van de effectiviteit.

Ten slotte vraagt mevrouw Griffith naar de besluitvorming in het Korpsbeheerdersberaad en naar het verschil met het huidige bestel. Ik zei al dat de grote verbetering die de minister van Justitie en ik zien, is dat het Korpsbeheerdersberaad zelf heeft aangegeven dat het met meerderheid van stemmen tot besluitvorming wil komen. Het is van groot belang dat het beheer nu is voorbehouden aan de korpsbeheerders afzonderlijk. De grote winst van onze voorstellen vinden wij dat straks door het Korpsbeheerdersberaad gezamenlijk zal worden besloten over beheersmatige zaken, als tenminste dat beheer ook op landelijk niveau wordt georganiseerd.

De heer Çörüz zegt dat er straks een vrijgestelde voorzitter komt van het Korpsbeheerdersberaad. Ik vind «vrijgesteld» altijd zo’n raar woord, omdat het net lijkt alsof je niets te doen hebt, maar wij weten allemaal wat wij daaronder verstaan. Hij vraagt waarom er geen vrijgestelde voorzitter komt van de Raad van Hoofdcommissarissen. In de eerste plaats is dat omdat het verschillende zaken zijn. Een korpsbeheerder is niet alleen maar korpsbeheerder maar ook burgemeester, vaak van een grote gemeente. Dat is de reden geweest dat de minister van Justitie en ik hebben gezegd: wij vinden dat er iemand moet komen die tijd heeft om voorzitter van het Korpsbeheerdersberaad te zijn. Ik merk in de reacties dat de leden dat ook steunen. Het gaat er niet om dat wij de zittende korpsbeheerders niet in hun rol zouden vertrouwen, maar al die zittende korpsbeheerders zijn ook burgemeester van een grote stad. Dat kost toch ten minste 80% van de tijd.

Voor korpschefs geldt dat natuurlijk niet. Een korpschef is niet tegelijkertijd ook gemeentesecretaris van Amsterdam of van Rotterdam, om maar een parallel te trekken. Dat is de reden dat wij van mening zijn dat het niet nodig is dat de voorzitter van de Raad van Korpschefs een vrijgestelde korpschef wordt. Misschien is de achterliggende gedachte bij de vraag van de heer Çörüz niet eens zozeer of de korpschef nu vrijgesteld wordt of niet, maar meer of er niet een voorzitter van de Raad van Korpschefs zou moeten komen die ook een wat sturende rol kan vervullen als het gaat om de korpschefs. Ik geloof niet dat de minister van Justitie en ik daar iets op tegen zouden hebben. We hebben dat echter nog niet uitgebreid met elkaar besproken. Ik denk dat het heel interessant zou zijn als de korpschefs gezamenlijk tegen ons zeggen dat zij graag zien dat de voorzitter van de korpschefs een wat meer sturende rol zou vervullen dan nu het geval is. Wij wachten de voorstellen met belangstelling af.

De heer Çörüz (CDA): Om het even scherp te stellen: ik heb twee dingen gevraagd. De opmerking van de minister over positie van de korpschef in het Korpsbeheerdersberaad doet mij goed. Ik ben er blij mee, want het betekent dat de politie in de vakinhoudelijke component een volwaardige setting krijgt naast de voorzitter van de PG’s. Van het andere zegt u dat de burgemeester er ook nog wat dingen bij doet en dat wij daarom daar wel een vrijgestelde korpsbeheerder moeten hebben. Ja, maar de korpschef vertegenwoordigt natuurlijk ook het korps naar buiten en naar binnen. De voorzitter moet zijn functie er wel een beetje bij doen. Dat was mijn achterliggende argument voor het tweede punt.

Minister Ter Horst: Je moet de afweging maken of de voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen die rol goed kan waarmaken terwijl hij tegelijkertijd nog verantwoordelijk is voor een korps. Dat is de vraag die je zou moeten stellen tegenover de vraag of het voor de voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen niet heel belangrijk is dat hij of zij ook feeling houdt met de rest van de politieorganisatie. Die afweging moet je maken. Dat vind ik iets anders liggen als het gaat om de voorzitter van het Korpsbeheerdersberaad dan voor de voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen. Ik heb proberen aan te geven waar onze afweging heeft gelegen. Maar nogmaals, ik denk dat de Raad van Hoofdcommissarissen daar zelf ook nog niet over is uitgedacht. Ik denk ook dat het Korpsbeheerdersberaad wel een opvatting zal hebben over de vraag die de heer Çörüz heeft opgeworpen. Laten wij dat even laten gaan voordat wij hierover definitieve uitspraken doen.

Overigens probeert de heer Çörüz in mijn antwoord iets te horen wat ik niet heb gezegd. Ik heb niet gezegd dat de voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen een andere positie zou krijgen dan door ons is voorgesteld. Wij vinden dat de voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen in het Korpsbeheerdersberaad een adviserende stem zou moeten hebben en niet meer dan dat. Hij heeft een heel andere positie dan de procureur-generaal die daarin zit. Dat is zo omdat de korpsbeheerders als burgemeesters verantwoordelijk zijn voor de politie, dus daar ligt het gezag over de politie. In het geval van de PG die verantwoordelijk is voor de politie, gaat het om de andere functie die de politie heeft. De procureur-generaal heeft in die zin dus het gezag over de politie. Dat is de reden dat hij een beslissende stem heeft, of een medestem, in het Korpsbeheerdersberaad. Dus de heer Çörüz mag die twee niet met elkaar vergelijken. Dat is ook de reden dat wij deze constructie hebben gekozen.

Als ik een vergelijking mag maken: ik denk dat de heer Çörüz ook niet vindt dat de secretaris-generaal van Algemene Zaken eenzelfde stem in het kabinet zou moeten hebben als de ministers, of dat de Griffier in de Kamer – ik weet niet of deze vergelijkingen goed opgaan – eenzelfde stem zou moeten hebben als Kamerleden. Daarvan zegt hij ook dat wij dat niet moeten doen. Dat moeten wij hier dus ook niet doen. Ik vraag hem echt om hier nog even goed over na te denken.

Waar het gaat om de Raad van Hoofdcommissarissen en hun invloed op met name het beheer, vinden wij uiteraard dat zij daar een belangrijke stem in zouden moeten hebben. Wij zijn op dit moment nog bezig om ervoor te zorgen dat de korpsbeheerders niet achterover leunen en denken: die centrale dienst is niet van ons. Wij moeten er in de manier waarop wij dat gaan vormgeven voor zorgen dat dat niet gebeurt. Dat deel ik met mevrouw Kuiken, maar dat is wat anders dan een stemhebbende positie in het Korpsbeheerdersberaad.

Dan vraagt de heer Çörüz naar de schaalvergroting. Hoe zorgen wij dat er geen discongruentie ontstaat tussen de grenzen van de gerechtelijke kaart, de politieregio en de veiligheidsregio? De minister van Justitie en ik zijn juist in grote gezamenlijkheid bezig om te zorgen dat er geen discongruentie ontstaat. Ik weet dat minister van Justitie vanuit zijn eerste verantwoordelijkheid bezig is met die gerechtelijke kaart. Ik geloof ook dat het laatste woord daarover nog niet gesproken is, maar gelooft u ons – wij doen er alles aan om te zorgen dat in ieder geval de buitengrenzen van de politieregio’s gelijk zijn aan die van de gerechtelijke kaart.

De heer Çörüz vraagt naar de stand van zaken op dit moment en of ik de korpsbeheerders van Zaanstreek-Waterland en Zeeland heb gevraagd om voorstellen te doen over schaalvergroting. De korpsbeheerders van Gooi- en Vechtstreek en Flevoland komen ook met een fusievoorstel. Dus wij zijn op dit moment druk doende om te zorgen dat wij tot minder politieregio’s kunnen komen dan nu het geval is.

De heer Çörüz vraagt ook naar de criteria die een rol spelen bij het bepalen welke korpsen kunnen worden samengevoegd. In de eerste plaats is dat de omvang van het politiekorps, dus het aantal inwoners en het aantal fte’s bij de politiekorpsen. In de tweede plaats is dat de bestuurlijke context en de vraag of wij van mening zijn dat de bestuurskracht voor het aansturen van de politieregio voldoende is. En in de derde plaats is dat de financiële positie.

De heer Çörüz vraagt daarnaast naar de operationele sterkte. Ik heb daar al veel over gezegd. Hij weet dat wij op dit moment al het aantal politieagenten gerealiseerd hebben dat voor 2010 met de Kamer is afgesproken. Om precies te zijn, eind 2008 waren er 52 0322 politieagenten. Daar zijn 6000 aspiranten die nu op school zitten niet bij geteld. Dus als zij van school komen, hebben wij er weer 6000 meer dan wij er nu hebben. Overigens zal ook nog wel een aantal mensen uitstromen. Ik heb ook gezegd dat mijn inzet is om de operationele sterkte de komende jaren op peil te houden, welke maatregelen wij ook gaan nemen die noodzakelijk zijn.

De heer Çörüz vraagt om aandacht in de voorstellen voor de ruimte voor kleine gemeenten, dan wel het platteland om aan lokale inkleuring te doen. Op dat punt vind ik dat politieregio’s in staat moeten zijn, ook als het gaat om het platteland, om voldoende capaciteit vrij te maken om te zorgen dat daar de basispolitiezorg is gegarandeerd als het gaat om de invloed die de lokale gemeenschap heeft. Ik ga ervan uit dat dat via de gemeenteraden loopt. Die invloed van gemeenteraden is ook daadwerkelijk geborgd, met lokale prioriteiten die worden opgenomen in ontwerpbeleidsplannen die worden gemaakt vanuit de politieregio’s. De democratische legitimatie van het optreden van de politie is daarmee geborgd, ook als het gaat om het aantal fte’s dat beschikbaar is voor het platteland. Dat is echt iets wat ook binnen die politieregio’s vorm moet krijgen.

Dan vraagt de heer Çörüz nog naar de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering, wat ik maar steeds de «centrale dienst» blijf noemen. Hij wil weten waarom er niet nu al duidelijkheid is over de taken daarvan. Ik vind niet dat wij zorgvuldig zouden zijn geweest als wij hadden gezegd dat alle beheerstaken van de politie onmiddellijk naar het landelijke niveau worden getrokken, omdat het heel goed mogelijk is dat je sommige taken beter op bovenregionaal niveau en soms zelfs op regionaal niveau kunt uitvoeren dan op landelijk niveau. Met «beter» bedoel ik efficiënter Dat is ook dat de reden dat wij de feasibility studies – ik zeg het nog één keer, daarna zal ik het alleen maar«haalbaarheidsstudies» noemen – gaan uitvoeren. Zij geven ons antwoord op de vraag op welk niveau wij die taken nu het best kunnen uitvoeren. De haalbaarheidsstudies lopen van mei tot juli. Dat betekent dat wij in september 2009 in staat zouden moeten zijn om samen met de korpsbeheerders een besluit te nemen over waar welke taken terechtkomen en ook over de overdracht van taken vanuit de korpsen naar de bovenregionale of centrale diensten. Uiteraard spelen daarbij de ondernemingsraden en de bonden ook een rol, omdat zij daar ook op sommige punten hun instemming aan moeten verlenen.

Dan vraagt mevrouw Kuiken of de positie van de korpschefs stevig genoeg geborgd is in de wet. Ik heb u daarover al gezegd dat de Raad van Hoofdcommissarissen en ook het Korpsbeheerdersberaad in de wet worden vastgelegd. Dat betekent dat zij daarin een formele positie krijgen en dat de Raad van Hoofdcommissarissen een belangrijke rol zal spelen in de richting van de centrale dienst. Want zij zullen opdrachtgever en afnemer zijn van die dienst. Als het gaat om beleid zullen zij uiteraard een heel belangrijke adviserende rol krijgen in de richting van het Korpsbeheerdersberaad.

Verder vraagt mevrouw Kuiken naar de administratieve lasten. Hoe gaan wij op dit moment om met het tegengaan van bureaucratie? Zij weet dat de staatssecretaris van BZK daarin een belangrijke rol speelt. Er lopen op dit moment al veel acties. Ik weet niet of de staatssecretaris aan de commissieleden of aan andere leden van de Kamer rapporteert, maar er lopen op dit moment acties, zoals het opnieuw opstellen van formulieren, onderzoek naar het gebruik van het zogenaamde mini-proces-verbaal, DigiD dat wordt gebruikt bij elektronische aangifte en de landelijke uitrol van een aangifte vermist reisdocument. Dat zijn de dingen die wij zo snel konden ophoesten aan vermindering van de administratieve lasten die aan de politie worden opgelegd.

Mevrouw Kuiken vraagt nog naar het versterken van de samenwerking op het gebied van werving met Defensie en met andere departementen. Sinds 2005 is er een samenwerkingsconvenant met Defensie. Wij zijn gestart met een aanvullende verkenning over verdere samenwerking, specifiek gericht op onderwijs. Er zijn al tal van opleidingen op het gebied van het brede veiligheidsdomein. De zijinstroom bij de top van de politie vanuit Defensie is mogelijk. Dat bekijken wij dus ook nadrukkelijk in de samenwerking op dat punt.

Verder vraagt mevrouw Kuiken naar de basisvoorziening. Daarover heb ik al veel gezegd. Zij wil weten of er een externe technische audit kan plaatsvinden van de basisvoorziening handhaving en of die zou kunnen helpen. Ik ben van mening dat er op dit moment al een groot aantal specialisten betrokken is bij de ontwikkeling en implementatie van die basisvoorziening. Ik weet niet of het nu verstandig is om daar nog eens een audit bovenop te doen. Er heeft al eerder een audit plaatsgevonden. Ik vind echt dat wij de basisvoorziening dit jaar moeten proberen af te ronden. Laten wij nu alle energie daarop richten.

Mevrouw Kuiken vraagt voorts naar de taken van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering, dus zeg maar de centrale dienst. Wanneer komen wij met resultaten? Dat heb ik al gezegd. In september 2009 zullen wij de eerste stap daartoe zetten.

Zij vraagt ook wat dit nu betekent voor de vtsPN. Die wordt inderdaad onderdeel van de centrale dienst, dus die blijft niet zelfstandig bestaan. Dat zou natuurlijk ook raar zijn. Dus inkoop, automatisering, werving en selectie zijn allemaal zaken die overgaan naar die centrale dienst. Ik had het aan het begin van mijn betoog over efficiencywinst. De raming die gemaakt wordt wanneer je alleen maar op het gebied van ICT daadwerkelijk komt tot een landelijke systeem zou al een besparing van 120 mln. moeten kunnen opleveren. Dus zij kan nagaan wat de efficiencywinst bij de politie als totaal zou kunnen zijn als je andere onderdelen ook gezamenlijk doet en hoeveel geld wij dan over hebben om in de basisactiviteiten van de politie te investeren.

De heer Anker (ChristenUnie): Ik hoorde de minister heel snel zeggen dat ook werving en selectie hieronder vallen. Hoe zit dat nu precies?

Minister Ter Horst: We zitten nog midden in de afweging hoe wij de afspraak precies gaan vormgeven die wij hebben gemaakt om over de politietop – ik bedoel niet de top van het overleg maar de top van de politie – namelijk dat wij graag kwaliteit en de professionaliteit bij de werving en verbreding van het aanbod willen zien. Wij kijken of de Algemene Bestuursdienst daarbij een rol kan spelen, omdat net als in dit geval bij het Rijk alleen maar de top van onze organisatie is ondergebracht bij de Algemene Bestuursdienst. Niet het hele rijkspersoneel, 120 000 mensen, is ondergebracht bij de Algemene Bestuursdienst, maar alleen een paar honderd mensen die tot de top van de rijksdienst behoren. Datzelfde willen wij graag doen als het om de politie gaat. Wij zouden de winst en de ervaring die de Algemene Bestuursdienst daarbij heeft opgedaan ook ter beschikking willen stellen aan de politie.

De werving en selectie van gewone agenten zit nu bij de Politieacademie. Wij zullen moeten kijken wat dan de plek zou zijn om dat onder te brengen, en of het verstandig is om dit bij de Politieacademie te houden of het bij de centrale dienst onder te brengen. Als je de Politieacademie zou onderbrengen bij de centrale dienst is dat geen vraag. Als je dat niet doet, moet je natuurlijk wel die vraag stellen.

De heer Anker (ChristenUnie): Ik concludeer dat dat nog open is, want op dit moment heeft de Politieacademie daar ervaring mee.

Minister Ter Horst: Ja, aan de werving en selectie van gewone agenten komt de Algemene Bestuursdienst helemaal niet te pas. Dat is ook nooit de bedoeling geweest.

De heer Van der Staaij vraagt naar salaris en toelagen bij de politie. De brief daarover is deze week naar de Kamer gestuurd, die dus moet al op zeer bureau liggen of er zeer binnenkort aankomen.

De heer Van der Staaij vraagt verder naar de schaalvergroting in Zeeland. Hij wil weten of het klopt dat nog voor de zomer een gesprek is gepland met de korpsbeheerder van Zeeland. Nee, dat staat ook niet in de brief. Een gesprek wordt op dit moment gepland. Dat lukt niet meer voor de zomer.

De heren Van der Staaij en Çörüz vragen wanneer het antwoord komt op de motie over de beschikbaarheid van de politie in het landelijk gebied. Dat antwoord was ik nog schuldig. De Kamer krijgt nog voor het zomerreces een brief over de stand van zaken. Wij willen die motie – met als strekking voldoende aandacht te geven aan het landelijk gebied – betrekken bij de evaluatie van het budgetverdeelsysteem. Zoals ik al zei, zijn wij daarmee momenteel bezig. Wij zijn op weg naar een nieuwe evaluatie en daarbij willen wij die motie betrekken.

De heer Van der Staaij vraagt wanneer ik het advies verwacht van het Korpsbeheerdersberaad over bovenregionale samenwerking. Dat advies verwacht ik na de zomer. Op dit moment wordt daar druk aan gesleuteld. Ik denk dat het ook heel interessant is om te zien dat – ik hoop dat het er zo uitkomt als het er in gaat – er op een aantal terreinen heel nadrukkelijk ook vanuit het Korpsbeheerdersberaad en het Veiligheidsberaad zelve voorstellen komen om een aantal zaken die nu regionaal geregeld zijn bovenregionaal te gaan regelen. Dat vinden zij zelf goed en dat vinden beide ministers goed. Dat zal ook zeker leiden tot meer efficiency en meer effectiviteit.

De heer Van der Staaij vraagt ook nog naar de basisvoorziening. Hoe wordt de extra invoerlast van de basisvoorziening teruggedrongen? Daar heb ik u al iets over gezegd in eerdere antwoorden.

De heer Brinkman vraagt of het grote aantal externen bij de vtsPN mede debet is aan de problemen bij de basisvoorziening. Nee, ik ga er niet van uit dat het aantal externen daar debet aan is, hoewel ik niet uitsluit dat hoe meer mensen zich ergens mee bemoeien, hoe ingewikkelder het wordt. Dus in algemene zin wil ik nog wel zeggen dat dit geldt, maar in specifieke zin heb ik daar geen aanwijzingen voor.

De heer Brinkman vraagt waarom ik wil teruggaan naar 20 tot 22 regio’s in plaats van naar 12 tot 13 regio’s. De inzet van de minister van Justitie en mijzelf is om in ieder geval tot 22 regio’s te komen. Het denken staat echter niet stil en mag ook nooit stilstaan. Ik hoor van de korpsbeheerders zelf ook soms signalen dat het misschien wel met minder regio’s kan. Het boeiende is echter dat het altijd over andere regio’s gaat dan die van de spreker zelf. We kunnen dus wel vinden dat het wat minder kan, maar zien ook dat dit niet zo makkelijk te realiseren is. Maar nogmaals, het denken staat niet stil. Wij vinden in ieder geval op goede gronden dat we van 25 regio’s terug zouden moeten kunnen naar 20 tot 22 regio’s. Laten we kijken in hoeverre wij erin slagen om daadwerkelijk tot dat aantal te komen. Ik weet in ieder geval dat ik van de heer Brinkman grote steun op dat punt kan verwachten.

De heer Brinkman vraagt wat ik ga doen om de streefcijfers betreffende allochtonen te gaan halen. Het gemiddelde streven is 8,5%. Er zijn korpsen die nu al veel hoger zitten, maar er zijn ook korpsen die lager zitten. Dat is overigens begrijpelijk. Ik begrijp ook dat de ambitie in Amsterdam bij een hoger percentage allochtonen ligt dan in Friesland. We streven naar een gemiddeld cijfer dat een afspiegeling moet zijn van de samenleving. Het is van groot belang dat we hierop inzetten. Zes korpsen hebben hun streefcijfer al gehaald.

De heer Brinkman vraagt verder naar het project in Amsterdam. Wellicht heb ik het niet duidelijk opgeschreven of kan het op verschillende manieren gelezen worden, maar ik heb met mijn brief niet willen zeggen dat heel Nederland en alle politiekorpsen het op dezelfde manier moeten aanpakken als Amsterdam. Het korps Amsterdam heeft echt de ambitie om meer allochtonen in dienst te nemen, maar merkt ook hoe ingewikkeld dit is. Als dit korps een methode daartoe uitprobeert en die methode blijkt te werken, zou ik het prettig vinden als andere korpsen niet opnieuw het wiel uitvinden, maar kijken hoe Amsterdam het heeft aangepakt. Dat heb ik geprobeerd uit te leggen in de brief naar aanleiding van het project in Amsterdam.

De heren Anker en Brinkman suggereren dat er misschien meer managers en meer bureaucratie komen en te grote afstanden ontstaan. Ik heb al gezegd dat de shared service organisatie, die centrale dienst, in plaats moet komen van wat er nu is. Ik zal er heel erg scherp op letten. Datzelfde geldt voor mijn college van Justitie. We hebben namelijk gemerkt – we hebben het met zijn allen geconstateerd – dat als je afspreekt om iets gezamenlijk te doen als politie in Nederland, er toch altijd korpsen zijn waar men van mening is dat men het beter zelf kan doen. Dat moet echt ophouden. Wij zullen er dan ook buitengewoon streng op toezien dat het niet gebeurt.

De heer Brinkman (PVV): De minister gaat niet in op de vraag wat zij ervan vindt dat allochtone politieagenten meer betaald krijgen en een kortere opleidingsduur hebben dan autochtone politieagenten. Dat is een cruciale beleidswijziging. Ik vind het echt discriminerend. Ik vind het echt niet kunnen in Nederland. Als het inderdaad zo is, is het een klap in het gezicht van heel veel politiemensen.

Minister Ter Horst: ik ga ervan uit dat het niet zo is dat mensen die hetzelfde werk verrichten, verschillend worden betaald. Ik weet niet precies hoe de heer Brinkman een en ander heeft berekend. Ik zou me kunnen voorstelen dat hij de kosten voor het project gedeeld heeft door het aantal mensen en dat hij toen op een hoger bedrag is uitgekomen. De vraag is echter of dat een zorgvuldige berekening is en of het geld niet aan andere dingen wordt besteed.

De heer Brinkman (PVV): Ik kan de minister laten zien hoe ik het heb berekend. Dat is geen probleem. Feit blijft dat een hbo-student of wo-student er vier jaar over doet om in een politiekorps binnen te stromen. Deze opleiding duurt echter maar twee jaar en dan stromen de mensen al binnen. Dat is de helft van de tijd. Dat betekent dat die mensen dubbel zo snel het korps instromen en een voorsprong van twee jaar hebben bij het verkrijgen van hun salarisschaal. Het hele verhaal dat ik in eerste termijn noemde, klopt dan echt als een bus. Hoe je het ook wendt of keert, daar hebben die mensen echt voordeel bij.

Minister Ter Horst: Volgens mij gaat het om zijinstromers. De heer Brinkman mag de zijinstromers niet vergelijken met de aspiranten. Iemand die de Politieacademie doet, doet daar gewoon vier jaar over. In dit geval betreft het echter mensen die al aan een aantal eisen voldoen. Er is sowieso een beleid voor zijinstromers, of het nu allochtonen zijn of niet. Zijinstromers kunnen gedurende een verkorte opleiding kennismaken met de politie. In termen van de politie heet dat «blauw worden gekleurd». Dat hoeft geen vier jaar te duren. De vergelijking van de heer Brinkman gaat dus niet op.

De heer Brinkman vraagt of ik bereid ben tot een nulmeting van het blauw op straat. Ik kan niet zeggen dat ik ondanks dat er maatregelen getroffen moeten worden, de operationele sterkte toch op peil houd als ik niet weet wat die operationele sterkte is. Dat betekent dat wij duidelijk gaan maken wat we verstaan onder «operationele sterkte». Volgens mij kun je er wel een jaar over discussiëren wat dat precies inhoudt. Mijn uitgangspunt is dat mensen die achter een bureau zitten niet tot de operationele sterkte behoren en mensen die operationeel werk doen, wel. Wij gaan dus een definitie opstellen van wat er verstaan moet worden onder de term «operationele sterkte». We gaan die operationele sterkte tellen, want we moeten natuurlijk ook een nulmeting doen, en dan kunnen we daadwerkelijk sturen op de ontwikkeling. De Kamer ontvangt binnenkort een nadere toelichting op dit punt.

De heer Anker vraagt of er een Indicatie kan worden gegeven van doelmatigheidswinst. Ik heb al gezegd dat op het punt van de ICT een doelmatigheidswinst van 120 mln. kan worden behaald Het totale budget van de politie is bijna 4 mld. Stel dat de bedrijfsvoering van de politie ongeveer 25% is, dus 1 mld. Stel dat we in staat zijn om 10% doelmatigheidswinst te behalen, dan zou dat dus 100 mln. zijn. Dit zijn natuurlijk heel grote stappen, maar de heer Anker wilde een indicatie en dit zou een indicatie kunnen zijn.

De heer Anker vraagt of ik kan bevestigen dat het nog steeds de bedoeling is dat alle negentien afspraken worden gehaald. Het antwoord daarop is «ja».

De heer Anker zegt geen brief te hebben ontvangen over de zijinstroom van hoogopgeleide rechercheurs. Ik heb de Kamer daarover een brief gestuurd op 16 maart 2009. Wellicht kan de heer Anker zo vriendelijk zijn om daar nog even naar te kijken. De brief staat ook op de agenda van vandaag. Ik neem hem op dit punt niets kwalijk, want er is wel erg veel opgestuurd.

De heer Brinkman vraagt naar de stand van zaken met betrekking topt het voorstel om korpschefs twee dagen per maand te laten meelopen op straat. Dit voorstel is in het dagelijks bestuur van het Korpsbeheerdersberaad aan de orde geweest. Ik heb het binnen een week nadat het hier was besproken, aan de orde gesteld. Bij dit beraad is altijd een vertegenwoordiger van de korpschefs aanwezig. Ik heb het Korpsbeheerdersberaad de wens van de Kamer – ik heb maar even net gedaan alsof het om de gehele Kamer ging – overgebracht. Het leidde tot heel interessante bespiegelingen.

De heer Çörüz wil weten of de minister van BZK, die korpsbeheerder is en blijft van het KLPD, een dubbelepettenproblematiek krijgt, omdat zij ook lid is van het Korpsbeheerdersberaad. Dat is nu ook al het geval. Ook nu is de minister van BZK formeel lid van het Korpsbeheerdersberaad. Dat is natuurlijk een beetje gek. Daarom heb ik ook een gemandateerd korpsbeheerder die mijn rol kan innemen. De minister van Justitie en ik hebben behoefte aan een meer inhoudelijke sturing van het KLPD. Dat doen wij samen. De eerste bespreking op dat punt hebben we gehad volgens de nieuwe werkwijze. Helaas kon mijn collega daarbij niet aanwezig zijn. Die bespreking is wel gehouden volgens de nieuwe werkwijze. Er was groot enthousiasme, ook bij het KLPD zelf. Het betekent betrokkenheid van ons beiden en dat met name de minister van Justitie de gezagsrol die hij heeft ten aanzien van het KLPD beter kan invullen dan nu het geval is.

Ik hoop dat ik hiermee de vragen van de Kamerleden heb beantwoord en dat ik voldoende op hun suggesties ben ingegaan.

De voorzitter: Dank u wel. Ik geef het woord aan de minister van Justitie.

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. De algemene uitgangspunten zijn aan het begin van het antwoord van mijn collega van BZK al aan de orde geweest.

Als eerste kom ik op het regionale bestel. Het belang van de aanpak die we in de voorstellen, het kabinetsstandpunt, hebben neergelegd met het oog op een wijziging van de politiewet, raken natuurlijk zeer direct de taken op gebied van rechtshandhaving, vreemdelingentoezicht en de andere onderwerpen waarvoor de verantwoordelijkheid bij de bewindslieden van Justitie ligt. De uitgangspunten van congruentie in de indeling vloeien daaruit voort. We moeten er dus voor zorgen dat er geen verschillen in indelingen zijn tussen het OM en de politie, althans dat die indelingen elkaar niet doorsníjden. Zoals mijn collega aangaf, letten wij daar terdege op. We hopen dat we na het advies van het Korpsbeheerdersberaad een besluit kunnen nemen over de lijst van onderwerpen waarin korpsen verplicht moeten samenwerken, de vaste geografische clusterindeling en het model voor vormgeving van de boven- regionale samenwerking. Daarna komt er een wetsvoorstel dat gebaseerd zal zijn op de uitgangspunten zoals die nu worden besproken.

Mevrouw Griffith werpt de vraag op welke korpsen afspraken hebben gemaakt met het OM over verkeershandhaving. Het Bureau Verkeershandhaving van het OM, het BVOM, heeft met alle regiokorpsen afspraken gemaakt over de inzet van verkeershandhavingsteams. De inzet is in deze afspraken vertaald in het aantal uren dat een team wordt ingezet op de verkeersprioriteit in de regio. Daarnaast wordt het aantal processen-verbaal voor verkeersovertredingen gebruikt als raminginstrument om te kunnen bepalen wat de eigen inzet op verkeershandhaving voor een regio zou moeten zijn, naast de gefinancierde sterkte door het BVOM. Dit zijn geen prestatieafspraken van het soort dat we kennen uit het verleden. Het niet behalen van de afspraken, over bijvoorbeeld het aantal uren, heeft geen gevolgen voor de financiering door het BVOM. Er wordt dus gefinancierd en er worden afspraken gemaakt op basis van vertrouwen.

Mevrouw Griffith (VVD): Hoe kan het dat de Algemene Rekenkamer zegt dat er sprake is van prestatieafspraken terwijl de minister van Justitie het geen prestatieafspraken noemt? Er is wel degelijk een financieel akkoord dat men met elkaar afspreekt. De Raad van State wijst er nadrukkelijk op dat dat wel degelijk invloed heeft en dat het dus wel prestatieafspraken zijn.

Minister Hirsch Ballin: Dat is een kwestie van definitie van «prestatieafspraken». In zekere zin is elke afspraak een prestatieafspraak. Ik zal er geen concrete voorbeelden van geven uit andere domeinen van het leven, maar wat betreft de politie geldt dat de afspraken die met de politie worden gemaakt over inzet, natuurlijk gaan over wat de politie moet presteren. Maar de soms wat knorrige opmerkingen van de afgelopen jaren over prestatieafspraken, waarbij het werd voorgesteld alsof politiemensen meer op zoek zijn naar de aantallen bonnetjes dan naar de verdachten, is de betekeniskleur die is gegeven aan het woord «prestatieafspraken» zoals ik het net bedoelde. Het is dus een kwestie van definitie van wat je onder «prestatieafspraken» verstaat.

Mevrouw Griffith (VVD): De minister maakte zojuist de opmerking dat het niet halen van de prestatieafspraken – zo blijf ik het toch maar noemen – geen gevolgen heeft voor de financiering. Is het niet zo dat het OM zegt dat de politie een bepaald aantal verkeersboetes moet binnenhalen en dat daar een bepaald bedrag tegenoverstaat? Hoe moet ik dan de opmerking van de minister zien dat het niet halen van de afspraken geen gevolgen heeft? Krijgen de korpsen dan toch het bedrag dat is afgesproken?

Minister Hirsch Ballin: Ja. De vraag is natuurlijk of het verstandig is. Na de discussie over financiering die gerelateerd is aan bepaalde aantallen processen-verbaal, is door de korpschefs, de korpsbeheerders en ook door sommige parlementsleden gezegd dat dat geen goede manier van aansturen is van de politietaken, dat het meer kwalitatief moet worden benaderd. Dat hebben we ons aangetrokken. Dat heeft uitwerking gehad op het specifieke terrein van de verkeershandhaving. Ik hoop dat het allemaal goed uitpakt, zeg ik erbij in de openheid die bij een AO past. Ik hoop dat we niet geconfronteerd worden met een zodanige terugval van het aantal processen-verbaal dat we ons moeten afvragen of er nog voldoende wordt gehandhaafd. Maar dit is de manier waarop we het hebben aangepakt. Daarover hebben we gesproken en zo hebben we onze uitgangspunten toegelicht.

De heer Van Raak (SP): Behalve afspraken over de verkeersbonnen zijn er ook de echte prestatieafspraken, namelijk dat agenten worden afgerekend op de hoeveelheid bonnen die ze uitdelen. Dat hebben we uit de prestatieafspraken gehaald. Op ongeveer de helft van de politiebureaus waar ik kom, wordt echter nog gewerkt met het aantal bonnen dat een agent uitdeelt. In ongeveer de helft van de gevallen heeft dat geen gevolgen in de functioneringsgesprekken, maar in de andere helft wel. Er is dus een totale willekeur ontstaan. Daarover wil ik de mening van deze minister ook wel eens horen.

Minister Hirsch Ballin: Er is geen totale willekeur wat betreft het functioneren; daar gelden namelijk rechtspositionele regels voor. De heer Van Raak zegt dat er een verschil in benadering is. Ik wil er dan op wijzen dat het helemaal niet zo gek is om de kwaliteit van de inzet van de rechtshandhaving enigszins af te meten aan het aantal zaken waarin daadwerkelijk wordt gehandhaafd. We weten allemaal dat je natuurlijk ook heel goed kunt handhaven door goed op te letten en af en toe streng te kijken naar de burgers. Maar de politie heeft een taak in het kader van de handhaving der rechtsorde en daarbij hoort ook dat er zaken worden aangeleverd bij het OM. Als dat niet gebeurt, is dat schadelijk voor de kwaliteit van de rechtshandhaving.

De heer Van Raak (SP): Dit is natuurlijk ongelofelijk naïef. De Kamer heeft de prestatieafspraken er uitgehaald. De helft van de tijd wordt er toch mee gewerkt, en in de helft van die gevallen – het is mijn inschatting, ik ga het nog uitgebreid onderzoeken – heeft het persoonlijke gevolgen. Dat is totale willekeur en gebruik van iets waarvan we afstand hebben genomen. Ook het aanleveren van verdachten, dat wel in de prestaties wordt vastgelegd, leidt er in de praktijk toe dat zaken niet kunnen worden afgerond, dat zedenzaken blijven liggen, dat bendes actief kunnen blijven, dat Nederland er niet veiliger op wordt. Dat soort prestatienormen, die vanuit de ambtenarij over de agenten worden uitgegooid en in de praktijk niet blijken te werken, frustreren agenten. Agenten hebben helemaal genoeg van dit soort naïviteit.

Minister Hirsch Ballin: Ik geloof niet dat het betoog van de heer Van Raak overtuigender wordt door de toonhoogte waarop hij het uitspreekt. De realiteit is dat van de politie wordt verwacht dat zij op verschillende manieren meewerkt aan de rechtshandhaving. Wij hebben ervoor gekozen om dat niet meer te doen via de directe koppeling van het aantal processen-verbaal aan de financiering. Dat heb ik zojuist toegelicht in antwoord op de vraag van mevrouw Griffith over de afspraken met het BVOM. Als de heer Van Raak de indruk wil wekken dat het er niet toe doet of er verbaliserend wordt opgetreden, slaat hij juist de plank mis. In een goede uitvoering van de kwalitatieve benadering van de afspraken waarvoor we hebben gekozen, blijft het natuurlijk van belang dat er voldoende zaken worden aangeleverd die aanleiding geven tot verdergaand rechtshandhavend optreden. Zonder dat zou de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde droogstaan. Daarin ligt dus het verschil tussen de extremen. We moeten niet de indruk wekken dat het van tweeën één is: het aantal processen-verbaal ofwel oninteressant verklaren ofwel koppelen aan de financiering. We zijn gestopt met het laatste maar dat betekent niet dat we ons hebben overgegeven aan het misverstand dat processen-verbaal er niet toe doen.

De heer Van Raak (SP): Dit is nu typisch een voorbeeld van een minister die zich ambtelijk, bureaucratisch opstelt en geen idee heeft van wat er speelt in de praktijk van de politie. Die mensen hebben last van zo’n formalistische, bureaucratische benadering. De minister beseft niet wat er met de regels gebeurt voor de mensen die er op de werkvloer mee moeten werken. Ga alsjeblieft een keer kijken, minister, want dit zorgt ervoor dat agenten hun werk niet kunnen doen.

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter, ik geloof dat de heer Van Raak een aantal opmerkingen maakt die niet echt gerelateerd zijn aan de werkelijkheid. Ik weet heel goed hoe de politie werkt. Ik heb vele malen gekeken. Als de heer Van Raak het tegendeel beweert en de indruk wekt dat het niet relevant is of er processen-verbaal worden ingebracht, kan ik hem vele voorbeelden van het tegendeel geven. Ook bij andere onderwerpen die we met de Kamer bespreken – in noem zaken van huiselijk geweld, zedenzaken en het optreden tegen illegaal verblijvende vreemdelingen die zich aan criminaliteit schuldig maken – wordt er terecht gevraagd hoeveel zaken er voor de rechter zijn gebracht. Het kan alleen maar werken als een deel, niet alles, van het politiewerk op straat gericht is op het constateren van feiten en het opmaken van proces-verbaal daarvan.

De heer Brinkman (PVV): Het probleem is natuurlijk dat quota niet helpen. Ik ben het met de minister eens dat een diender behoort te schrijven en aanhoudingen behoort te verrichten. Als een diender normaal zijn werk doet, hoeft hij in mijn beleving zich nooit zorgen te maken over die quota. Er zijn echter altijd momenten in het jaar waarop de diender andere taken heeft, waarop bijvoorbeeld een wijkteam niet aan de hun bekende daders kan komen. Op zo’n moment stuurt dat wijkteam op het aanhouden van winkeldieven, want dat kun je binnen anderhalf uur afgehandeld hebben. Dat is natuurlijk niet de bedoeling geweest van het stellen van quota. Misschien is de minister bereid om toch eens een onderzoek te houden binnen de korpsen naar wat de winst is geweest van zijn eigen quotabeleid. Ik denk namelijk dat hij dan op een heel groot aantal kritiekpunten komt. Zou de minister zo’n onderzoek willen houden?

Minister Hirsch Ballin: Ik geloof dat de heer Brinkman zich vergist in het beleid. We hebben die benadering van de quota juist laten vallen. Het beleid dat er was en dat ik aantrof, is vervangen door het beleid dat ik heb beschreven. Dat is gewoon de realiteit. We hebben de benadering van de quota laten vallen. Ik geef aan dat we een andere benadering hebben gekozen met kwalitatieve uitgangspunten.

De heer Van Raak (SP): Maar...

De voorzitter: Wilt u de minister laten uitpraten? Als u daarna het woord wilt, kunt u dat aan mij vragen. De minister maakt...

De heer Van Raak (SP): Maar de minister...

De voorzitter: Mijnheer Van Raak! De minister maakt zijn zin af.

Minister Hirsch Ballin: Ik heb niet veel meer toe te voegen, voorzitter, maar het is prettig dat ik mijn zin kan afmaken. Ik wil nog zeggen dat ik helemaal herken wat de heer Brinkman zegt. Natuurlijk moet er een goede mix van zaken zijn. Natuurlijk moet een kwalitatief hoogwaardige inspanning die veel tijd vergt meer worden gewaardeerd dan het op een gemakkelijke manier quota vullen. Dat is dan ook precies de reden dat ik denk dat de kwalitatieve benadering beter is dan de puur kwantitatieve die in het verleden is gevolgd.

De heer Brinkman (PVV): De praktijk is gewoon dat er quota gesteld worden bij dienders. Daarom zeg ik de minister: houd een onderzoek onder de korpsen om te achterhalen hoe uw beleid daar uitwerkt. De heer Van Raak heeft gelijk. Ik wil er niet vervelend over doen, maar kennelijk weet de minister gewoon niet hoe zijn beleid uitwerkt. Punt uit.

Minister Hirsch Ballin: Wat de heer Brinkman eigenlijk naar voren brengt, is dat ondanks het laten vallen van de afspraken van deze strekking op nationaal niveau, hij situaties waarneemt waarin op regionaal niveau desalniettemin daarmee wordt gewerkt. Dat is een punt dat ik met mijn collega graag zal bespreken in het Korpsbeheerdersberaad. Wij zijn ervan uitgegaan dat we een kwalitatieve benadering kiezen. Daarbij zijn kwantitatieve inzichten uiteraard van belang, maar die moeten niet worden geaggregeerd op de manier die de heer Brinkman zojuist terecht bekritiseerde. Ik zal dit punt graag bespreken met de korpsbeheerders, maar het zal iets moeten zijn dat moet afwijken van de lijn die we in het landelijke beleid hebben gekozen.

De heer Van Raak (SP): Dit onderzoek komt er, dat hebben we al toegezegd gekregen. Ik heb daarop samen met mijn collega’s heel lang moeten aandringen. Dit laat precies zien dat hier een minister zit die ook verantwoordelijk is voor de politie maar die van toeten noch blazen weet als het gaat om wat agenten meemaken en hoe agenten moeten werken. Hij denkt alleen maar bureaucratisch, formalistisch en weet niet hoe agenten hun werk moeten doen. Dat vind ik heel erg bezwaarlijk. Hij weet het niet. Hij zegt een onderzoek toe dat gelukkig allang wordt gedaan, maar hij weet het niet. Verdiep u eens in het werk van politiemensen, minister!

Minister Hirsch Ballin: Ik weet niet wat ik op deze ongefundeerde beschuldigingen moet zeggen anders dan dat zij niet kloppen.

Er liggen nog vragen van de heren Çörüz en Van der Staaij over de taken die op bovenregionaal niveau moeten worden uitgevoerd. Het Korpsbeheerdersberaad zal medio september adviseren over de taken op bovenregionaal niveau. Indicatief gesproken gaat het om taken als forensische opsporing, digitale recherche, cybercrime, financieel-economische criminaliteit, milieu, grootschalige opsporingsteams, observatieteams, technische observatie en intelligence. Dat zijn de voorlopige gedachten op dit terrein.

Mevrouw Kuiken uitte zorgen over een teveel aan procedures dat moeten worden gevolgd voordat een zaak aan het OM kan worden geleverd. Ik herken complexiteit van de manier waarop tot nu toe wordt gewerkt. Dat is een van de redenen dat wij de automatisering en de standaardisering van de werkprocessen zo belangrijk vinden. Er is onlangs een uitgebreid debat in de Kamer gevoerd over het puntenrijbewijs, het beginnerrijbewijs. Een van de problemen die in het rapport dat het OM heeft laten maken aan de orde komt, is dat niet altijd bij het eerste contact met de verdachte voor wie de regeling zou moeten gelden wordt onderkend dat het gaat om een houder van een beginnerrijbewijs. Dat heeft ermee te maken dat die op zichzelf niet gecompliceerde signalering geen plaats heeft gekregen in de standaard werkprocessen en dat er te veel verschillende situaties zijn waarin op verschillende manieren moet worden gerapporteerd en op dingen moet worden gelet bij de opname van het proces-verbaal. Iets dergelijks hebben we ook moeten constateren bij verdachten die illegaal in Nederland verblijven. Dat wordt soms wel maar soms ook niet opgemerkt. Ik denk dat dit alles een bevestiging is van wat mevrouw Kuiken signaleerde, namelijk dat er een te grote complexiteit is. Er moeten met het oog daarop gestandaardiseerde werkprocessen komen die ontdaan worden van de complexiteit waarover mevrouw Kuiken spreekt en die goed aansluiten op de verdere verwerking door het OM. We werken daaraan. De veranderingen in het politiebestel die we voorstellen zijn hiervoor van belang.

De voorzitter: Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden in eerste termijn.

Ik geef het woord aan de heer Van Raak voor zijn inbreng in tweede termijn, maar niet voordat ik heb gezegd dat de spreektijd in tweede termijn twee minuten per woordvoerder is en dat ik geen onderlinge interrupties toesta.

De heer Van Raak (SP): Voorzitter. De Politieacademie gaat dus niet op in die centrale dienst. Bij de politie zit niemand erop te wachten en aan deze kant van de tafel ook niet, dus wat dat betreft is het van tafel.

De minister zegt dat er een nieuwe directeur is bij de vtsPN, dat deze orde op zaken stelt en dat het nu beter gaat. Ik hoor echter geluiden dat dit niet het geval is. Voordat we in een welles-nietesverhaal belanden, vraag ik het volgende. Het schijnt dat er een nieuwe rapportage is. De oude rapportage is naar de Kamer gestuurd. Ik zou het prettig vinden om ook de nieuwe rapportage te krijgen, zodat de Kamer precies kan volgen hoe het gaat en kan bekijken of er aanvullende maatregelen nodig zijn.

Mijn volgende punt betreft de BVH, de «bureaucratie voor handhaving». Ik ben blij met de toezegging dat de minister gaat overleggen met de korpsbeheerders om te kijken hoe het ermee staat. Aan welke termijn moeten wij denken? Wordt er ook gekeken naar wat er mis is, maar vooral ook naar hoe we het kunnen oplossen? Ik ga zelf een onderzoek doen. Daarin ga ik kijken wat agenten vinden en welke oplossingen zij suggereren. Als we die twee onderzoeken naast elkaar leggen, moeten we een heel eind kunnen komen.

Ik zie uit naar het onderzoek over de bonnenquota, dat binnenkort komt. Ik hoop dat de minister van BZK de minister van Justitie bijpraat op dit punt. Ik zie ook uit naar het beloningsonderzoek.

Ik vroeg de minister eerder nadrukkelijk wat zij vindt van kleinschalige politiezorg. Wat mij betreft is die beter, kleiner, menselijker en beter voor de buurt. Een fantastisch voorbeeld is de politiepost in Klarendal in Arnhem. Wat vindt de minister van dit soort initiatieven? Kunnen we afspraken maken om dergelijke initiatieven te bevorderen?

Ik ga beginnen aan mijn onderzoek. www.sp.nl/politie Ik hoop dat alle agenten van Nederland meedoen, dan kunnen we de werkvloer hier in de Kamer brengen en dan kan ik de minister helpen om de politiezorg in Nederland te verbeteren.

Mevrouw Griffith (VVD): Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor de gegeven antwoorden.

Ik ben blij met de toezeggingen over de bonnenquota, het rapport van de commissie-Staal en het onderzoek van de Inspectie over de effectiviteit zonder dat dit gepaard gaat met extra administratieve lasten.

Ten aanzien van de opmerkingen van de minister van Justitie over de prestatieafspraken wijs ik hem er toch op dat hij ministeriële verantwoordelijkheid heeft. Ik vind zijn opmerkingen in de trant van ik heb de prestatieafspraken aangetroffen en er vervolgens een einde aan gemaakt niet passen binnen de ministeriële verantwoordelijkheid. Hij is verantwoordelijk voor wat zijn voorgangers hebben gedaan. Politiek gezien is het heel raar dat hij het afschuift met de redenering dat het iets van zijn voorgangers is waarin hij verandering heeft aangebracht. Die redeneertrant kan ik niet helemaal volgen. Het CDA zat bovendien ook in het vorige kabinet. Als ik mij vergis, heb ik niets gezegd.

Mijn volgende punt betreft het personeelsbeleid bij de politie. Ik richt mij tot de minister van BZK. Een groot probleem bij het personeelsbeleid is dat de functionarissen die worden aangenomen, in dienst komen van de regionale korpsen en niet bij het concern en dus ook niet bij Politie Nederland. Ik wil graag meedenken met de minister over de vraag hoe je ervoor kunt zorgen dat je tot een beter personeelsbeleid komt, omdat ik merk dat zij daar enorm mee worstelt. Vandaar dat zij aangeeft dat zij er niet over gaat, maar dat zij uiteindelijk wel beslist omdat de voordracht bij haar komt. Je zou kunnen kijken of je alle politiemensen in dient kunt laten komen van het concern of van Politie Nederland. Op een vergelijkbare manier is het geregeld bij Defensie. Op die manier heeft de minister veel meer zeggenschap en sturing. Wil de minister daar haar gedachten over laten gaan?

Mijn laatste opmerking betreft de opname van gesprekken door de AIVD. De minister zei dat hier twee kanten aan zitten en dat de AIVD binnenkort bevalt van de gedachtevorming. De gesprekken worden echter opgenomen omdat men zorgvuldigheid voor ogen heeft. De geluidsbanden en verslagen van die gesprekken worden niet door iedereen geraadpleegd, maar slechts door de betrokkenen. Het argument dat «anderen» de gesprekken zouden afluisteren of de verslagen zouden inzien, gaat dus niet op. Het betreft een een-op-eenrelatie tussen degenen die in het kader van een veiligheidsonderzoek iemand gehoord hebben en de betrokkene die zelf vraagt of hij het bandje mag beluisteren en mag kijken of het verslag juist is. Ik hoor graag het eigen standpunt van de minister in dezen, in plaats van het standpunt waarmee de AIVD zal komen.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. Ik ben het niet altijd eens met de antwoorden, maar dat zij zo. Ik kom daar zo meteen nog op terug.

Vanmiddag hebben wij van de rechterhand van de minister van BZK een goede briefing gekregen over het budgetverdelingssysteem (BVS). Daarbij viel de term «onzichtbare politieprestatie». Dat gaat over het fenomeen: er zijn of er niet zijn. We weten allemaal dat onze burgers ontzettend veel waarde hechten aan zichtbaar blauw op straat. Dar hebben we het uiteindelijk over. Ik koppel deze discussie aan de mogelijke samenvoeging, opheffing, of opschaling van korpsen. Ik wil twee zekerheden van de minister. Allereerst wil ik de zekerheid dat welke vorm er ook wordt gekozen, dit niet ten koste gaat van de operationele politie, of laat ik het anders zeggen, van het blauw op straat. Ten tweede wil ik zekerheid over het proces. De minister zegt dat zij in gesprek is. Ik wil niet voor een situatie komen te staan dat er al besloten is zonder dat wij akkoord hebben gegeven. Mijn fractie hecht eraan om het geheel in samenhang te zien. Ik wil het totaalplaatje zien voordat ik groen licht geef.

Dan kom ik op het punt van de Politieacademie. De lijnen en visies van de Kamer zijn volgens mij duidelijk. De wetsvoorstellen, naar ik aanneem inclusief het wetsvoorstel ten aanzien van de Politieacademie, is of wordt gemaakt. Betekent dat dat het wordt teruggedraaid of dat er een andere opzet komt?

Ik heb de minister niet gehoord over cultuur. We kunnen hier natuurlijk uniformeren en automatiseren wat we willen. Ik schrok in de hoorzitting echter wel toen bleek dat de cultuur binnen bepaalde korpsen kennelijk met zich meebrengt dat er gewoon niet wordt uitgewisseld. Je kunt het technische en fysieke aspect wel organiseren, maar als je niet aan die cultuur werkt, zijn we nog verder van huis.

Ik verschil van mening met de minister over het opplussen, het opwaarderen van de positie van de korpschef. We praten in dit AO over het politiebestel. Ik vind het ontzettend jammer dat de minister de vergelijking trekt met een SG en zegt dat de politiekorpsen er een beetje bij hangen. Ik ben blij dat zij zegt te gaan nadenken over een steviger positie. In welke richting denkt zij?

Ik begrijp dat de minister ons een brief schrijft over de bedragen, omdat er momenteel verschillende circuleren. Zij had het vanmiddag over 80 mln. maar in de krant staat een bedrag van 180 mln. Kan de minister een opbouw geven waar dat bedrag uit bestaat? Ik maak mij zorgen over de discrepantie. Ik heb er vandaag niets over gezegd, want ik bewaar het tot het AO van volgende week.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Ik dank de beide bewindspersonen voor hun antwoorden. Het is werk in uitvoering. We zullen er minimaal nog een keer zo niet vele malen in de Kamer komen te spreken over het politiebestel, de bezuinigingen en de bureaucratie en automatisering. Tot volgende week dus.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ook ik wil de beide bewindslieden danken voor de beantwoording.

Gezien het belang van het onderwerp samenwerkingsafspraken en de toekomst ervan, de hele discussie over de toekomst van het politiebestel, is het goed dat we vandaag daarover een eerste gedachtewisseling hebben gehad. Uiteindelijk komt er natuurlijk ook nog een wetsvoorstel waarna wij wederom uitvoerig hierover kunnen spreken.

Ik heb nog een praktisch punt, waarvoor ik en anderen in eerste termijn ook aandacht hebben gevraagd, namelijk de vraag hoe het zit met de klacht dat door de invoering van de basisvoorziening een enorme administratieve rompslomp is ontstaan en dat men nu soms drie maal zo lang doet over een administratief proces dan voorheen. De minister zegt dat dit uitgezocht zal worden. Mijn vraag is echter ook of dit nu al een concreet vervolg heeft gekregen. Gaan mensen merken dat de administratieve rompslomp gereduceerd wordt? Op pagina 7 van de schriftelijke antwoorden betreffende het kabinetsstandpunt samenwerkingsafspraken wordt dit ook aan de orde gesteld.

Ik sluit mij kortheidshalve aan bij hetgeen de heer Çörüz heeft gezegd over de opschaling van korpsen. Natuurlijk wachten we ook graag de nadere brief af over de uitwerking van de motie over voldoende politie in het landelijk gebied. Dat is een belangrijk onderwerp. De minister heeft gezegd dat er nog een brief over komt. We gaan ervan uit dat daarin een royale invulling aan de motie zal worden gegeven.

De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ik ga ook voor de hoffelijkheidtrofee dus ook ik dank beide bewindslieden voor de nette beantwoording. Ik heb nog vier kleine puntjes.

Als eerste kom ik op het project uit Amsterdam. De minister zegt dat de gunstige voorwaarden gelden voor zijinstromers. Dat is echter niet correct. Zijinstromers zijn bij de politie executieve collega’s die van een ander korps komen. Dat is de definitie die politiekorpsen hanteren. Ik zie enkele mensen op de publieke tribune «nee» schudden. Echt waar niet? Ik krijg gemengde signalen... Ik heb het niet van mezelf. Ik heb het net geverifieerd. Ik heb een sms gekregen van iemand uit de politiewereld, die dit tegen mij zei. Het zou ook heel vreemd zijn, want het zou betekenen dat men eigenlijk de hoogopgeleide, hbo of wo, allochtone politiemensen bij andere korpsen weghaalt. Dat is niet de essentie van het project. Het gaat om nieuwe, jonge studenten die net fris van school zijn gekomen. Zij stromen gewoon in. Het zijn geen zijinstromers, het zijn gewoon nieuwe mensen. Ik vraag dus nogmaals aan de minister wat zij vindt van het beleid dat die mensen in vergelijking met autochtone studenten de helft korter doen over hun opleiding. Ik vind dat raar.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Het betreft ook vrouwen.

De heer Brinkman (PVV): Nee, het betreft geen vrouwen, het betreft alleen maar allochtonen.

Ik begrijp dat de minister moet bezuinigen en ik begrijp ook dat zij dat op deze manier wil doen. Zij maakt een keuze en ik snap die keuze. Dat wil overigens niet zeggen dat ik het ermee eens ben. Ik wil echter wel weten of zij heeft doorberekend wat nu precies de efficiencyslag is die zij wil gaan maken. Om hoeveel fte’s gaat het? Hoeveel spaart de minister uit? Zij gaat snijden in behoorlijk wat diensten binnen de regio’s. Om hoeveel mensen gaat het? Ik wil hier graag concreet antwoord op.

De opmerking van de minister dat de vtsPN de verantwoordelijkheid is van de korpsbeheerders vind ik een beetje flauw. Het is bovendien niet helemaal waar. De minister heeft er zelf ook verantwoordelijkheid in gehad. Onder drang van de nationale politie is zij ermee gekomen, dus het is wel degelijk een gevolg van haar eigen beleid.

Als laatste kom ik op het punt van de hoofdcommissarissen die samen met een agent de straat op gaan. Ik ben blij dat de minister dit een week nadat we het geopperd hadden al netjes heeft overgebracht. Dat is erg snel! Ik ben er erg blij mee en ben ook wel een beetje benieuwd naar de interne bespiegelingen waar de minister over sprak.

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Mijn dank voor de beantwoording van de ministers.

Allereerst mijn excuses dat ik tussen de negentien brieven die vandaag op de agenda staan de anderhalve pagina heb gemist die nota bene gingen over een vraag die ik zelf heb gesteld. Aan de andere kant was het antwoord nu ook weer niet zo geweldig dat het heel erg is blijven hangen. Ik heb het antwoord inderdaad gekregen. De minister schrijft dat er innovatieve trajecten zijn met wat opstartproblemen. Die zijn geëvalueerd. Er wordt zelfs nog een quickscan gedaan. Als er aanleiding is om mij te berichten, dan hoor ik het nog wel. Mijn vraag ging echter over het grotere probleem van het grote aantal vacatures dat er bestaat terwijl er toch voldoende aspiranten van de opleiding worden afgeleverd. Ik vermoed dat ik het maar even moet doen met dit antwoord. Als ik het zo bekijk, heeft deze zaak wel de aandacht van de minister maar zijn er nog niet veel directe gegevens. Ik vermoed dat wij er in het wgo over de politie rondom de begrotingsbehandeling vast wel weer over zullen spreken. Ik moet dit punt bewaren.

Werving en selectie blijven natuurlijk een punt van zorg. Ik ben heel benieuwd hoe deze zaken eruit zullen zien. Het vervolg van de brief zal wetgeving zijn. Ik weet niet of het helemaal in de wetgeving meegenomen wordt. Ik denk wel dat het belangrijk is dat wij rond de wetgeving precies zien hoe de werving en selectie gaat lopen, juist omdat er in de praktijk zo veel problemen mee zijn.

Ik ben erg blij met de toezegging dat de Politieacademie niet onder de bedrijfsvoeringdienst gaat vallen. Ik ben erg benieuwd hoe het er dan uit zal gaan zien. Dat zullen we ook wel bij het wetgevingsoverleg horen.

Er is nog een vraag van mij onbeantwoord. Ik durf het bijna niet te zeggen, wie weet heb ik dit antwoord ook wel gemist... Die vraag gaat over Burgernet en waarom dat niet in het jaarverslag heeft gestaan.

De voorzitter: Ik geef het woord aan de minister van BZK voor haar antwoord in tweede termijn.

Minister Ter Horst: Dank u wel, voorzitter. Dat kan volgens mij heel snel.

De heer Van Raak heeft gevraagd om de nieuwe rapportage over de vtsPN. De Kamer kan deze tegemoet zien.

Zijn conclusie en overigens ook die van de heer Anker dat «de» Politieacademie niet onder de centrale dienst komt te vallen, heb ik natuurlijk niet zo gezegd. Zo zie je maar: je geeft de Kamer een klein stukje van je vinger, en hap, weg is-ie! Ik heb wel gezegd dat we er goed over zullen nadenken. Ik heb de leden op dit punt goed gehoord.

Dan kom ik op de basisvoorziening en de vraag wanneer ik met de korpsbeheerders spreek. Dat zal zijn op 9 juli wanneer het eerstvolgend overleg plaatsvindt.

Uiteraard kunnen projecten in het kader van kleinschalige politiezorg buitengewoon zinvol zijn. Er zijn niet alleen in Klarendal maar ook in een heleboel andere korpsen experimenten gaande met kleinschalige politiezorg. Er is zelfs bij de raad van hoofdcommissarissen een portefeuillehouder die zich specifiek daarmee bezighoudt en ervoor zorgt dat er kennis is bij de anderen over de effectiviteiten van dergelijke projecten.

De heer Anker (ChristenUnie): Wat gaat minister precies doen in het kader van de Politieacademie? Wij denken van haar te hebben gehoord dat datgene wat zij voorstelt in haar brief, in ieder geval niet is wat deze commissie wil, namelijk dat de Politieacademie niet onder de centrale dienst zal vallen. De minister heeft toch goed gehoord wat wij zeggen? Wij willen niet dat de Politieacademie onder de centrale dienst gaat vallen.

Minister Ter Horst: Dat heb ik goed gehoord, ja!

De heer Anker (ChristenUnie): Maar u kunt nog niet garanderen dat het ook niet gaat gebeuren?

Minister Ter Horst: Laten we het volgende afspreken. We kunnen toch als volwassen met elkaar omgaan? Ik heb gezegd dat we er nog eens goed naar zullen kijken en dat wij u zullen melden wat de uitkomst daarvan is. Het duurt nog een hele tijd voordat er iets van terug is te zien in het wetsvoorstel, dus ik stel voor dat we de commissie voor die tijd al op de hoogte stellen. Dat zouden we kunnen koppelen aan andere toezeggingen die zijn gedaan, maar misschien ook aan ideeën die er zijn over hoe we met het politieonderwijs verder willen gaan, als we die dan al hebben. U krijgt dat echt te horen en hoeft dus niet bang te zijn dat uw beurt voorbij is.

De heer Anker (ChristenUnie): En de Kamer kan het natuurlijk altijd ook weer terugpakken.

Minister Ter Horst: Precies.

Mevrouw Griffith vraagt of ik zou willen dat mensen niet in dienst zijn bij het regionale korps, maar bij Politie Nederland. Dat zou een heleboel wijzigingen en overleg vergen. Ik kan wel het volgende zeggen. Op dit moment zijn we bezig met de harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden van de politie. We zijn daar al heel ver mee. Je ziet dat als iedereen dezelfde arbeidsvoorwaarden heeft, de mobiliteit veel gemakkelijker is. Volgens mij ging de vraag van mevrouw Griffith daarover. Het is ook mijn punt. Ik vind dat er flexibeler om moet worden gegaan met het feit dat in sommige korpsen te veel en in andere te weinig mensen zijn. Nu is het nog een hele heisa om te zorgen dat te veel bij te weinig komt. Men moet zich echt ook in dit opzicht meer onderdeel voelen van Politie Nederland.

Mevrouw Griffith heeft ook nog een vraag over mijn mening versus die van de AIVD. Over het algemeen heb ik wel uitgesproken meningen over dingen. Hierover eerlijk gezegd niet zo heel erg, omdat ik vind dat we echt heel zorgvuldig de voor- en nadelen moeten bekijken. Ik wil natuurlijk niet dat ik door nu iets te zeggen, de AIVD de pas afsnijd. Ik wil niet een uitspraak doen die het werken van de AIVD minder makkelijk maakt. Daarvoor kan ik geen verantwoordelijkheid nemen. Ik wil dus echt het onderzoek van de AIVD afwachten.

De heer Çörüz zegt dat samenvoeging, opheffing, of opschaling van korpsen niet ten koste moet gaan van blauw op straat. Dat is natuurlijk ook helemaal niet de intentie. De intentie is zelfs niet eens efficiency. De intentie is, zoals ik al aangaf, dat er soms twijfels zijn, bij ons of bij de korpsen en de bestuurders zelf, of een politiekorps wel zelfstandig bestaansrecht heeft. De bedoeling is absoluut niet om er een echte efficiencyslag op te maken en dus ook niet om dat ten koste van het blauw op straat te laten gaan.

Ik begrijp dat de heer Çörüz een totaalplaatje wil zien. Dat gaan we zeker leveren.

De heer Çörüz noemde de cultuur van de korpsen om geen informatie te verstrekken en deze niet te willen delen. Ja, bij sommige korpsen is dat misschien zo en dat los je niet technisch op. Maar ik ben geen fee en kan niet met een toverstokje de cultuur bij sommige politiekorpsen wijzigen. Ik realiseer mij echter wel dat de door hem beschreven situatie het geval kan zijn. Ik denk dat het soms een taai proces is om iedereen te overtuigen dat alle korpsen onderdeel zijn van Politie Nederland, ook als het gaat om het delen van informatie.

Dan kom ik op de positie van de korpschef. Het is misschien goed om te zeggen dat wij veel waarde hechten aan de positie van de korpschef als het gaat over de gehele beheerstak en dat we ook waarde hechten aan de positie en de opvattingen van de korpschef als het gaat om het beleid, maar dat je ontzettend moet oppassen om de verantwoordelijkheden niet door elkaar te gooien. Nogmaals, de korpsbeheerders zijn verantwoordelijk voor het functioneren van de politie als het gaat om beleid van politie, openbare orde en veiligheid. De super-PG is verantwoordelijk voor de politie als het gaat over opsporing, handhaving etc. De korpschef heeft geen rol in het bestuur van de politie. Je moet echt een onderscheid maken tussen bestuur en uitvoering, wat niet wil zeggen dat je aan de uitvoering een belangrijker waarde kunt toekennen.

Wij zullen zeker, ook in het gesprek met de korpsbeheerders over de basisvoorziening, noteren welke concrete gevolgen er zijn bij de constatering dat het nog een te grote administratieve rompslomp is en wat dat betekent voor de verbetering van de procedures.

Ten aanzien van het platteland heb ik al gezegd dat wij er bij de evaluatie van het budgetverdeelsysteem rekening zullen houden met de opvattingen van de Kamer, neergelegd in de motie. Een formele reactie op die motie kunt u nog tegemoet zien.

De heer Anker vraagt waarom Burgernet niet in het jaarverslag staat. Dat is een omissie die wij de volgende keer zullen repareren.

Als laatste kom ik op een opmerking van de heer Brinkman. Het is al even gezegd: Zijinstromers kunnen ook mensen zijn die niet executief zijn. Nogmaals, het is de bedoeling om te kijken op welke wijze we groepen die wij moeilijk naar de politie kunnen trekken en waarvan we wel vinden dat ze bij de politie moeten komen werken, enthousiast kunnen maken voor een baan bij de politie. Dat is wat men in Amsterdam probeert te doen.

De heer Brinkman (PVV): Ik heb geen zin om mijn vraag iedere keer te herhalen! Sorry hoor, ik heb gewoon heel duidelijk gevraagd wat de mening is van de minister over het feit dat een opleiding voor een autochtoon vier jaar duurt en voor een allochtoon twee jaar. Het gaat om precies dezelfde mensen, alleen is de een allochtoon en de ander autochtoon. Ik wil gewoon weten wat de mening is van de minister! Waarom moet er een voordeel zijn voor de allochtoon? Ik heb haar de financiële consequenties helemaal uitgelegd, dus ik wil gewoon een mening horen.

Minister Ter Horst: Mijn mening is dat degenen die aspirant worden, die dus de Politieacademie binnenstromen, echt een andere categorie zijn dan de zijinstromers die politie Amsterdam nu op het oog heeft. Via die weg wil politie Amsterdam hen een rol laten spelen binnen de politie. Het gaat om een andere groep.

De voorzitter. Dank u wel. Heeft de minister van Justitie nog opmerkingen?

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik heb alleen nog een punt betreffende het misverstand dat bij mevrouw Griffith was ontstaan. Zij zag al aan mijn reactie dat er een misverstand was, maar het lijkt mij goed om dat ook uit te spreken.

Mevrouw Griffith (VVD): Wij gaan een keer dineren of zo en dan praten we dat weer bij.

Minister Hirsch Ballin: Prima!

De voorzitter: Ook deze toezegging is genoteerd!

Ik dank de bewindslieden voor de antwoorden in tweede termijn.

Voordat iedereen wegrent, zal ik mijn best doen om de toezeggingen op te noemen die de griffier heeft genoteerd.

– de minister van BZK informeert bij het Korpsbeheerdersberaad wat de stand van zaken is met betrekking tot de implementatie van de BVH en informeert de Kamer hierover. Mijn vraag is wanneer dit zal gebeuren.

Minister Ter Horst: Dat gesprek is op 8 juli. Ik kan de Kamer daarna informeren.

De voorzitter: Oké.

Toezeggingen

– de minister van BZK stuurt de Kamer zeer binnenkort een brief met daarin de stand van zaken omtrent het beloningsonderzoek, waarbij de verwachting is dat het onderzoek zelf in het najaar gereed zal zijn;

– in een van de voortgangsrapportages van de minister van BZK zal zij ingaan op de bevindingen van het rapport-Staal in relatie tot de overige politieregio’s;

– de minister van BZK zal in het onderzoek van de IOOV in 2010 laten meenemen of de samenwerkingsafspraken ook effectief zijn zonder een al te zware onderzoekslast te veroorzaken;

– de minister van BZK stuurt de Kamer nog voor het zomerreces een reactie op de motie-Van der Staaij c.s. betreffende het verzoek om onderzoek te doen naar de feitelijke beschikbaarheid van agenten in landelijke gebieden. Zij zal deze motie meenemen bij de herziening van het budgetverdeelsysteem;

– de minister van BZK stuurt de Kamer binnenkort een brief over wat er precies wordt verstaan onder het begrip «operationele sterkte». Ook zal zij een telling verrichten op dit punt, een zogenaamde nulmeting;

– de nieuwe rapportage over de externe inhuur bij de vtsPN wordt door de minister van BZK per ommegaande naar de Kamer gezonden;

– De minister van BZK stuurt de Kamer een brief over de positie van de Politieacademie in het bestel. Mijn vraag is wederom of hier een termijn bij genoemd kan worden.

Minister Ter Horst: Na het zomerreces.

De heer Çörüz (CDA): Volgens mij zou er nog voor het AO van volgende week een brief komen ten aanzien van de financiën en met name de onderverdeling van de bedragen. Ik doel dan op de vraag waar die 180 000 uit bestaat.

De voorzitter: Ik zie de minister knikken. Die toezegging is ook gedaan.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).

Plv. leden: Teeven (VVD), Heemelaar (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (ChristenUnie) en Knops (CDA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (ChristenUnie) en Heemelaar (GroenLinks).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma-Buma (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Gent (GroenLinks).