Vastgesteld 3 februari 2012
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Defensie2 hebben op 21 december 2011 en op 22 december 2011 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, minister Hillen van Defensie en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken (alleen op 21 december) over:
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 30 september 2011 inzake de Nederlandse bijdrage aan de United Nations Mission in the Republic of South Sudan (UNMISS) (29 521, nr. 172);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 20 december 2011 houdende het verslag van de International Engagement Conference for South Sudan (22 831, nr. 73);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 22 december 2011 met nadere informatie over de Nederlandse bijdrage aan de VN-missie in Zuid-Sudan (29 521, nr. 177) (nieuw agendapunt op 22 december).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Albayrak
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Van Beek
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor
Voorzitter: Pechtold/Albayrak
Griffier: Van Toor
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Albayrak (alleen op 21 december), Ten Broeke, Eijsink, El Fassed, Irrgang, Ormel, Pechtold, De Roon en Voordewind,
en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, minister Hillen van Defensie en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken (alleen op 21 december), die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
Voorzitter: Pechtold
De voorzitter: Welkom allen. Deze commissie heeft de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Defensie en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken te gast. Er zijn twee agendapunten. Een daarvan betreft een artikel 100-procedure. Dat is een grondwettelijke procedure waarin de Kamer uitzending van Nederlandse troepen behandelt. De vaste voorzitter van de commissie, mevrouw Albayrak, zal over ongeveer een halfuur de voorzittershamer van mij overnemen. Ik stel een spreektijd van zes minuten per fractie voor.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. De internationale gemeenschap heeft zich na de burgeroorlog in Sudan via het Comprehensive Peace Agreement gecommitteerd aan Zuid-Sudan. Nederland heeft hierin een vooraanstaande rol gespeeld. De voor-voorganger van de huidige staatssecretaris, mevrouw Van Ardenne, heeft zich persoonlijk erg ingespannen voor het bereiken van het Comprehensive Peace Agreement. Het nieuwe Zuid-Sudan is een partnerland van Nederland. Via de nieuwe UNMISS gaan wij ons committeren aan Zuid-Sudan. De CDA-fractie zal pas in derde termijn haar eventuele instemming betuigen. Ik kan nu echter al wel zeggen dat wij positief-kritisch staan tegenover het besluit van het kabinet om een bijdrage te leveren aan deze missie. Het zal een moeilijke missie zijn en wij hebben daarover de nodige zorgen.
De nieuwe missie is een geïntegreerde missie. Op dit moment zijn wij ook bezig met een evaluatie van de missie in Uruzgan. Wij hebben in Uruzgan veel successen geboekt met het 3D-beleid. De CDA-fractie roept de regering dan ook op om waar mogelijk de in Afghanistan geleerde lessen in Zuid-Sudan toe te passen. Wij zijn op drie manieren betrokken bij Zuid-Sudan: via UNMISS, het VN-kanaal – als wij tenminste instemmen met deze missie – via Europa en via bilaterale hulp, omdat Zuid-Sudan een partnerland is. De 3D-benadering zou ook in dit land tot uitdrukking kunnen komen.
Nederland gaat een bijdrage leveren aan het trainen van politieagenten. Zij zullen in Zuid-Sudan vervolgens criminelen gaan arresteren. Gaat Nederland ook een bijdrage leveren aan het gevangeniswezen in Zuid-Sudan? De huidige staat van de gevangenissen schijnt deplorabel te zijn. Ik kan mij voorstellen dat een deel van het bilaterale budget voor Zuid-Sudan, bijvoorbeeld een deel van de 6,5 mln. die nu in de grote pot van het Common Humanitarian Fund van de Verenigde Naties gaat, door Nederland zal worden besteed aan het bouwen van een gevangenis die voldoet aan de humanitaire voorwaarden. Als wij mensen opleiden om boeven te vangen, moeten wij ook op een nette manier voor de boeven zorgen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Ik heb waardering voor de rol van oud-minister Van Ardenne in Sudan, in de tijd dat Nederland daar nog een belangrijke rol speelde. Nederland was een grote donor en was nauw betrokken bij de onderhandelingen over zowel het CPA, het Comprehensive Peace Agreement tussen Noord- en Zuid-Sudan, als de regio Darfur. Vindt de heer Ormel niet dat onze bijdrage nogal beperkt is en dat het Nederlandse voorzitterschap van de werkgroep voor de drie betwiste gebieden veel meer tot gelding moet worden gebracht?
De heer Ormel (CDA): Kortheidshalve kan ik nee zeggen, maar de heer El Fassed wil waarschijnlijk iets meer horen. In de tijd dat oud-minister Van Ardenne actief was, was Nederland nog niet zo nauw betrokken bij Afghanistan. Wij moeten keuzes maken. Wij zijn betrokken bij Afghanistan, mede dankzij de steun van de fractie van de heer El Fassed. Wij kunnen niet alles. Nederland levert een bijdrage die in aantal mensen niet zo groot is, maar die wel van hoog niveau is. De omvang van onze bijdrage is vergelijkbaar met die van Noorwegen en Canada. Lang niet alle Europese lidstaten leveren een bijdrage. Ik denk dat wij best tevreden mogen zijn over de bijdrage die Nederland levert.
Ik ga over op het militaire mandaat van de missie. De regering constateert zelf dat UNMISS een zeer breed mandaat heeft, met veelomvattende taken. Het missieplan schijnt nog te moeten worden opgesteld en de benchmarks en de indicatoren moeten nog worden samengebracht. Is dit inmiddels gebeurd? Kan iets duidelijker worden aangegeven wat de concrete doelstellingen zijn? De CDA-fractie wil duidelijke doelstellingen zien. Wij willen weten hoeveel agenten wij gaan opleiden. Kunnen wij na een jaar een tussenevaluatie verwachten? Dan kan de Kamer zien of de feiten in overeenstemming zijn met de verwachtingen die vandaag hopelijk worden uitgesproken. Wij willen ook weten wat het duurzame effect van deze missie is. De internationale gemeenschap wil het land helpen opbouwen en verwacht daar vijf jaar voor nodig te hebben. Onze ervaring in Afghanistan is echter dat een periode van vijf jaar heel snel voorbijgaat. Waar staan wij over vijf jaar en wat gebeurt er daarna? Kan daarover al iets gezegd worden?
Hoe kunnen de mensen zichzelf beveiligen? Die vraag staat duidelijk in het licht van de artikel 100-procedure. In de brief staat dat de mensen ongewapend hun functie vervullen. Zijn zij te allen tijde ongewapend? Wij achten het wenselijk dat deze mensen, zeker als zij de poort uitgaan – zij worden overal in het land ingezet – een persoonlijk wapen mogen dragen. Wij begrijpen dat het dragen van een wapen agressie kan opwekken, maar er zijn ook wapens die ongezien kunnen worden gedragen. Wij willen graag van de minister van Defensie horen waarom de keuze voor het niet dragen van een wapen is gemaakt.
Wij willen ook weten hoe mensen kunnen worden gered als zij ergens in Zuid-Sudan ontplooid zijn. Als een plaatselijke militie bijvoorbeeld een inval doet in het dorp waar de training wordt gehouden, hoe kunnen de mensen dan ontzet worden? Staan er helikopters klaar? Wie garandeert de veiligheid? In een artikel 100-procedure is het gebruikelijk dat wij een heel duidelijke uitleg krijgen over de way-out van de missie. Wij spreken over 30 mensen, maar het is een risicovol gebied. Binnen Zuid-Sudan is de situatie nog allerminst stabiel.
Hoe kan worden voorkomen dat UNMISS partij wordt in een deelconflict in Zuid-Sudan? Hoe schat de regering dit in? Dit zou immers zomaar kunnen gebeuren. Als UNMISS-medewerkers tussenbeide komen als de ene fractie de wapens opneemt tegen de andere, zullen zij al snel worden beticht van partijdigheid. Hoe kan dit worden voorkomen? Hoe schat de regering de kansen hiervan in?
Wij vragen ook aandacht voor de beperkte medische faciliteiten die aanwezig zijn in Zuid-Sudan. Dit is vooral een punt van zorg gezien de regionale spreiding van UNMISS en gezien het feit dat de Nederlanders in afgelegen gebieden zullen opereren. Dat de situatie niet zo is als in Nederland, begrijpen wij heel goed, maar kan de regering specifieker aangeven op welke manier de medische risico's tot een minimum worden beperkt?
De veiligheid en het goed functioneren van UNMISS zijn afhankelijk van rust en stabiliteit aan de grenzen tussen Sudan en Zuid-Sudan. Het is daar allerminst rustig. Er wordt gebombardeerd. Zuid-Kordofan en Blue Nile zijn momenteel oorlogsgebieden. UNISFA, de United Nations Interim Security Force for Abyei, speelt hier een belangrijke rol. Er blijft onenigheid over de grenzen. Hoe verloopt de afstemming tussen UNISFA, de missie die gaat over het bepalen van de grens, met name bij Abyei, en UNMISS? Ontstaat er een nieuw weegmoment als het mandaat van UNISFA niet wordt verlengd?
De heer De Roon (PVV): Afgelopen zondag heb ik op Radio 1 een interview beluisterd van Jacques Willemse van de Wereldraad van Kerken met de heer Ormel. De heer Willemse concludeerde toen dat het helemaal geen goede missie is. Hij zei dat de missie voor degenen die haar moeten uitvoeren heel zwaar en belastend zal zijn, dat deze veel te duur is, dat deze zinloos is en dat het geld over de balk gooien is. De reactie van de heer Ormel was dat hij het in grote lijnen met de heer Willemse eens is, maar dat niets doen ook geen optie is. Zo vat ik het maar even samen, want zo heb ik het begrepen. Heb ik dat goed begrepen, of moet ik het anders zien?
De heer Ormel (CDA): Ik ben het eens met de heer Willemse dat dit een uitermate moeilijke missie is. Ik ben het er echter niet mee eens, met alle respect voor de geachte afgevaardigde De Roon, dat dit een zinloze missie is; dat is allerminst het geval. Sterker nog, ik heb tegen de heer Willemse gezegd: als u een jarenlange betrokkenheid hebt in Sudan en Zuid-Sudan – hij heeft grote kennis van dat gebied – en als u jaren van uw leven geeft om de mensen daar te helpen en internationale solidariteit te bevorderen, waarom zou Nederland dit dan niet doen? Dat heb ik ook gezegd in die radio-uitzending. Wellicht heeft de heer De Roon de knop wat eerder omgedraaid. Dit geeft goed weer hoe de CDA-fractie denkt over internationale betrokkenheid, in tegenstelling tot de PVV-fractie. Wij denken dat internationale betrokkenheid van Nederland een aantal doelen dient. Ten eerste ...
De voorzitter: Wilt u uw antwoord zo houden dat het geen college of opsomming van het verkiezingsprogramma van het CDA wordt?
De heer Ormel (CDA): Ik antwoord kort en puntsgewijs. Ten eerste: het geopolitieke belang. Spanning en onrust in Midden-Afrika zullen ook in Europa worden gevoeld, al is het maar door migratiestromen. Ik denk aan grote vluchtelingenstromen, die noch de heer De Roon noch wij allen wensen. Ten tweede: internationale solidariteit. Wij hebben het hier goed. Waarom zouden wij dat de mensen daar niet gunnen? Ten derde: als wij ons inzetten in zo'n land kan het in de toekomst, als de situatie is gestabiliseerd, een zeer welkome handelspartner zijn. Dat is in andere landen ook gebleken. Ook in economisch opzicht kunnen dit soort missies voor de langere termijn dus interessant zijn.
De heer De Roon (PVV): Tot zover de kerstboodschap van het CDA aan Zuid-Sudan. De redenatie van de heer Ormel is kennelijk: als iemand van de Wereldraad van Kerken in Zuid-Sudan kan zitten, moet de Nederlandse staat er ook kunnen zitten met een bijdrage aan deze missie. Ik vind het een opmerkelijke redenatie en ik vind het te kort door de bocht. Vindt de heer Ormel dit ook niet een redenatie die te kort door de bocht is?
De heer Ormel (CDA): Ik vind de term «kerstboodschap» van de PVV nogal wrang klinken en ik vind deze nogal uit zijn verband gerukt. Wij houden hier geen debat over een radio-uitzending, maar over een besluit dat de Nederlandse regering zich heeft voorgenomen. Dat besluit is ruim onderbouwd; wij hebben daarover veel informatie gekregen. Ik heb er diverse vragen over gesteld. Wat mijn conclusie zal zijn, zal afhangen van de antwoorden van het kabinet en niet van een willekeurig radio-interview, noch van een wrange reactie van een collega van wie ik het zeer waardeer dat hij heeft geluisterd naar het radio-interview.
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Na een burgeroorlog waarin miljoenen doden vielen en na vijf jaar van stilstand van het CPA, is Zuid-Sudan eindelijk onafhankelijk. Op alle vlakken schiet de Zuid-Sudanese regering tekort in het bieden van bescherming, zorg, voedsel en toekomstperspectief voor de bevolking. Het is van het grootste belang dat de bevolking snel vredesdividend te zien krijgt. Hierin spelen de internationale gemeenschap en Nederland een belangrijke rol. Zuid-Sudan kan het niet alleen. Nederland heeft een bijzondere en invloedrijke rol gespeeld in de verschillende fasen van de onderhandelingen, is een belangrijke donor en is bovendien voorzitter van de werkgroep voor de drie betwiste gebieden. Deze positie moet de regering willen behouden en zelfs willen versterken. Zuid-Sudan is tenslotte een van de vijftien partnerlanden van Nederland. Niet voor niets is het aantal partnerlanden teruggebracht: wij willen echt iets kunnen betekenen in deze landen. De grootste prioriteit moet het oplossen van de uitstaande CPA-kwesties zijn. Hoe ziet de minister de rol van Nederland als voorzitter van de werkgroep voor de drie betwiste gebieden? Wat doen Nederland en de werkgroep nu er gevechten in die drie gebieden zijn opgelaaid, de humanitaire toegang is geblokkeerd en een politieke oplossing ver te zoeken is?
Missies in fragiele staten zijn bijzonder complex. Oplossingen voor de vele problemen zijn niet altijd vooraf te geven. Dit geldt voor elke missie in een fragiele staat, of zij nu plaatsvindt in Kongo, Afghanistan of Sudan. Zuid-Sudan moet bijna van nul af aan worden opgebouwd. De orde handhaven is op dit moment zo goed als onmogelijk. Ondertussen wordt de missie nog opgetuigd en gevormd. Indicatoren en doelen zijn niet duidelijk; deze worden de komende maanden geformuleerd. Er is dus erg weinig informatie bekend over de missie. De heer Ormel verwees daar ook al naar.
Om die reden heb ik een aantal vragen voor de ministers. Is een aantal van 7000 militairen voldoende voor een missie in zo'n uitgestrekt land? Konden de VN niet meer landen bereid vinden om militairen te leveren? Het is algemeen bekend dat de Zuid-Sudanese regering zelf niet in staat is haar burgers te beschermen. Burgerbescherming is een belangrijk onderdeel van UNMISS. Is deze bescherming voldoende geborgd in de missie zoals deze nu wordt vormgegeven? Bij intern geweld in Zuid-Sudan mocht de vorige missie er alleen naar kijken en achteraf rapporteren. Kan UNMISS straks wel optreden bij intern geweld? In de artikel 100-brief staat dat UNMISS er veel aan gelegen is om als neutraal te worden gezien. Betekent dit dat UNMISS zal optreden tegen het Zuid-Sudanese leger als dat mensenrechtenschendingen en/of oorlogsmisdaden begaat? Wij weten maar weinig over de militaire component van de missie. Wat zijn de rules of engagement? Kan de minister meer vertellen over het militaire doel en de militaire strategie van deze missie? In andere missies spelen gender en bescherming en participatie van vrouwen een grote rol, maar bij deze missie is het kabinet hierover muisstil. De woorden «gender» en «vrouw» komen in de tekst van de brief niet of nauwelijks voor. Wat gaat het kabinet doen om gender en vrouwen hoog op de agenda van UNMISS te krijgen en om programma's te implementeren die rechtdoen aan VN-resolutie 1325?
De Nederlandse bijdrage aan UNMISS is zeer bescheiden, zeker als je de belangrijke rol van Nederland in de regio in de afgelopen jaren bekijkt. Waarom is gekozen voor deze beperkte bijdrage? Waarop zijn de aantallen trainers en civiele experts gebaseerd? Zijn er nog behoeften van de VN, of zijn alle posities gevuld in UNMISS? Is het kabinet bereid om meer civiele experts te leveren als hieraan behoefte blijkt te zijn? Ik roep de minister op om hierop ambitieus in te zetten. Veel van het succes van de missie zal afhangen van het politieke proces tussen Sudan en Zuid-Sudan. Inzet hierop van Nederland lijkt cruciaal. Ik roep de bewindslieden dus op, hier een goed en ambitieus verhaal bij te formuleren.
Voorzitter: Albayrak
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Wij zijn verheugd dat de missie van start gaat en dat wij daarin proberen vast te houden aan de traditionele 3D-benadering. In het verleden heeft de minister van Defensie daarover nog wel eens een kritische noot gekraakt: de militairen moesten vooral worden ingezet voor de taak waarvoor zij «bedacht» waren, namelijk om te vechten. Nu wordt voluit gekozen voor een integrale taak van de militairen binnen de 3D-benadering. Daar staat mijn fractie volledig achter.
Tegelijkertijd zijn wij echter verontrust over de fragiele veiligheid en bezorgd over de humanitaire noden in dat gebied. Ik zal per onderwerp een aantal dingen aanstippen. Ik ga in op de missie zelf. De komende maanden zullen benchmarks en tussenplannen worden geformuleerd. Daar hebben collega's ook al naar verwezen. Kan de minister daarover al iets meer zeggen? Het is immers lastig, uitzending van een missie te beoordelen als je niet precies weet wat de indicatoren, tussendoelen et cetera zijn. Zuid-Sudan is een partnerland van Nederland. Wat betekent dit in het kader van UNMISS? Wordt de invulling van het partnerschap een-op-een gekoppeld aan UNMISS? Wat gaat Nederland verder precies doen? Wij weten welke sectoren van Nederland erbij betrokken zijn, maar ik kan niet goed overzien wat Nederland precies gaat doen voor de armoedebestrijding in Zuid-Sudan.
Wij hebben eerder een debat gevoerd over de betrokkenheid van hogere Nederlandse officieren. Wij hebben toen gevraagd of betrokkenheid vanaf de rang van kolonel mogelijk is, want wij weten dat je vanaf die rang «meeknikkert», zoals wel wordt gezegd. Levert Nederland nu ook kolonels aan UNMISS en zit ons land daarmee daadwerkelijk aan tafel?
Ik kom op de «county support bases». De ministers schreven in hun brief dat Nederland de wenselijkheid en de mogelijkheid om een bijdrage te leveren aan de «county support bases» onderzoekt. Zijn de uitkomsten van dat onderzoek al bekend? Gaat Nederland een bijdrage leveren aan de «county support bases» en zo nee, waarom niet?
Ik ga in op de vluchtelingen. In de brief lees ik dat er zo'n 300 000 mensen zijn die naar Zuid-Sudan vluchten en dat dit voor grote problemen zorgt. Plaatselijke ngo's melden dat de vluchtelingenstromen bij de grens van Zuid-Sudan worden tegengehouden, juist in de conflictgebieden. In hoeverre is de opvang van deze vluchtelingen onderdeel van UNMISS? Hoe wordt hieraan invulling gegeven?
Ik kom op de humanitaire noden. De Kamer heeft eind 2010 een motie (29 237, nr. 128) aangenomen om bij de VN aan te dringen op nachtelijk patrouilleren in de opvangkampen. Is het punt om niet alleen overdag, maar ook 's nachts te patrouilleren voor de veiligheid van de vluchtelingen bij de VN aangekaart?
Ik heb een soortgelijke vraag als de collega's over de robuustheid van het mandaat voor bescherming van de burgerbevolking. Wat is exact de inhoud van het mandaat? Kunnen de burgers daadwerkelijk worden beschermd?Het karakter van UNMISS is non-interventief: de neutraliteit van de missie moet worden beschermd. Hoe wordt deze neutraliteit gewaarborgd, gezien de complexe situatie van de verschillende milities die tegen elkaar strijden?
De grensconflicten bij Abyei, Blue Nile en Zuid-Kordofan houden aan. Nederland was voorzitter van de werkgroep voor de drie betwiste gebieden. Wat zijn de resultaten van de inspanningen van de werkgroep? Wat heeft de werkgroep ondernomen om de beloofde volksraadpleging doorgang te laten vinden?
Alle ogen zijn op Zuid-Sudan gericht, maar ons bereiken berichten dat nu met name in het andere Sudan een soort religieuze zuivering plaatsvindt, waarbij christenen worden gedwongen om te vertrekken naar het overwegend christelijke zuiden. Wij horen van afgebrande kerken en druk op christenen om te migreren naar het zuiden. Heeft UNMISS ook oog voor de bescherming van religieuze minderheden?
De heer Irrgang (SP): Voorzitter. 2011 was niet alleen het jaar van de Arabische lente, waarbij in vele landen het volk in opstand kwam tegen dictators, maar ook het jaar van de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan, na zo'n 50 jaar van onafhankelijkheidsstrijd. Dit zal het begin moeten zijn van een vrij en democratisch Zuid-Sudan. Of dat daadwerkelijk zal gebeuren, valt te bezien. Het is heel makkelijk om negatief te zijn over de huidige situatie – daar is ook aanleiding toe – maar het is ook een klein wonder dat de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan niet op een oorlog is uitgelopen, al vreesden velen daarvoor. Dat is echter niet gebeurd; mogelijk staat het te gebeuren en begint het nu, want er vinden gevechten plaats. De ontwikkeling tot nu toe is hoopgevend, maar het valt te bezien of dat over een jaar of over een wat langere tijd nog gezegd kan worden.
Er is een nieuwe vredesmissie. Tot nu toe moest de vredesmissie de wapenstilstand tussen Sudan en Zuid-Sudan monitoren. De nieuwe missie heeft bijna dezelfde naam als de oude, maar heeft toch een iets andere taak. De nieuwe missie zal vooral binnen Zuid-Sudan helpen met de overgang naar een onafhankelijk land. Het is heel algemeen geformuleerd. Er is een sterk mandaat: het geven van steun en advies bij de overgang naar een onafhankelijke natie, interneconflictpreventie – interne conflicten zijn een toenemend probleem binnen Zuid-Sudan, mogelijk aangemoedigd door Sudan – en de opbouw van een justitieel apparaat en een politie- en veiligheidsapparaat. In de artikel 100-brief wordt geschreven over een beperkte Nederlandse bijdrage, die vooral zal liggen op het terrein van het adviseren en opleiden van de Zuid-Sudanese politie, die nog wordt opgericht en ontwikkeld. Wat de Nederlanders precies gaan doen, is niet ruim omschreven in de brief. Mijn fractie zou daarop graag een nadere toelichting krijgen. Wat gaan de Nederlandse marechaussees precies doen? Is al duidelijk waar zij gestationeerd worden? Is dat op één plek? Worden zij ook in afgelegen gebieden gestationeerd? Daaraan gekoppeld is de vraag aan de minister van Defensie of er voldoende waarborgen zijn dat, mocht een gevaarlijke situatie ontstaan, de Nederlandse mensen op een snelle en verantwoorde manier kunnen worden geëvacueerd. Er wordt gesproken over agressie van het Zuid-Sudanese regeringsleger tegenover helikopters van UNMISS. Dat is niet erg geruststellend. Is de mogelijkheid van snelle evacuatie voldoende verzekerd? Graag krijg ik hierop een reactie van de minister van Defensie.
Onderdeel van de missie is ook een voortgezette Nederlandse bijdrage aan de opbouw van het nieuwe land Zuid-Sudan. Zuid-Sudan is nu pas onafhankelijk geworden, terwijl veel Afrikaanse landen dat kort na de Tweede Wereldoorlog al zijn geworden. Zij hebben daarbij grote fouten gemaakt. Je zou hopen dat er enige lering wordt getrokken uit de fouten die door vele Afrikaanse landen zijn gemaakt. Ik lees echter dat er plannen zijn voor het opzetten van een nieuwe hoofdstad, ergens in de moerassen, waaraan mogelijkerwijs miljarden zouden worden besteed. Mijn fractie vraagt zich af, of er wel voldoende is geleerd van de grote fouten van andere landen. Het is een prestigieus, geldslurpend project. Als dit wordt doorgezet, is de boodschap aan Zuid-Sudan dan ook dat Nederland geen geld beschikbaar stelt als het land begint met geldverslindende prestigeprojecten? Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Wij spreken vandaag over het nieuwste land van de wereld. Nederland heeft bij de geboorte van dat land, Zuid-Sudan, een cruciale rol gespeeld door bemiddeling in de oorlog met het noorden, door ruimhartige ontwikkelingshulp en door het leveren van een bijdrage aan de vorige missie, UNMIS. Helaas waren wij niet aanwezig bij de onafhankelijkheidsviering op 9 juli, tenminste, op de minister van staat Korthals Altes na, met alle respect. Dit past volstrekt niet in het beeld van deze onafhankelijkheidsdag. Noorwegen stuurde de kroonprins en een minister, Engeland stuurde de minister van Buitenlandse Zaken, Frankrijk stuurde de minister van Buitenlandse Zaken, de Verenigde Staten stuurden de VN-ambassadeur en Colin Powell en Zuid-Afrika stuurde de president. De heer Ban Ki-moon kwam met een delegatie van ruim honderd man. Geen Rutte, geen Rosenthal, geen Knapen. Waarom waren zij er niet? Het was immers zomerreces. Nederland heeft jarenlang een warme band met Sudan gehad. Ik noemde al de ontwikkelingssamenwerking en de bemiddeling. Ik noem ook Jan Pronk, initiatiefnemer voor een buitenlandse contactgroep voor vredesbesprekingen. Hij was ook een tijd de speciale VN-gezant voor heel Sudan. Wat te denken van voormalig CDA-minister Van Ardenne? Zij was in 2005 zelfs aanwezig bij de begrafenis van de Zuid-Sudanese leider John Garang. Deelt het kabinet de mening dat de afwezigheid van Nederland bij de onafhankelijkheidsviering opmerkelijk was?
De situatie in Sudan en Zuid-Sudan en de relatie tussen de twee landen is zorgwekkend. Wij zagen ruim een week geleden een directe confrontatie tussen de legers van Sudan en Zuid-Sudan. De spanningen zijn opgelopen na de onafhankelijkheid. Zuid-Sudan is nauwelijks aan het opbouwen. Tienduizenden mensen zijn gevlucht en honderden kwamen om bij gevechten tussen leger en milities. Khartoem en Juba beschuldigen elkaar van het steunen van rebellen. Mijn fractie is dus verheugd dat er een nieuwe VN-missie komt en dat Nederland daaraan wil bijdragen. Volgens de artikel 100-brief stuurt het kabinet vijftien tot twintig marechaussees, vier civiele politiefunctionarissen, twee militaire liaisonofficieren en een enkele functionaris voor het hoofdkwartier. Aangezien het gaat om een slok op een borrel, zou ik eerst graag weten of het nu vijftien of twintig marechaussees zijn. Hoeveel functionarissen komen er op het hoofdkwartier en in welke hoedanigheid? Hoe hoog zitten wij eigenlijk in de boom van deze missie? Hoe hoog is onze positie en daarmee onze sturingskracht? Daarnaast vraag ik het kabinet waarom juist tot deze verdeling is gekomen. De Verenigde Naties hebben 7000 militairen en 900 civiele politieagenten plus civiele ondersteuning gemandateerd. In hoeverre is die behoefte nu ingevuld? In oktober zat er 5000 man geüniformeerd personeel en ruim 1000 man civiel personeel. Hoeveel is dat nu? Kan de missie op voldoende sterkte opereren? Is al duidelijk hoeveel civiele ondersteuning er in totaal komt? Het mandaat geldt voor «an appropriate civilian component». De bijdrage die Nederland als een van de belangrijkste partners gaat leveren, is klein, heel klein. Het kabinet spreek over een bescheiden bijdrage. Is de bijdrage niet te bescheiden? Kan het kabinet aangeven wat, naast deze dertig man, de Nederlandse bilaterale bijdrage aan Zuid-Sudan zal zijn? Ik wil vooral van het kabinet weten of de bescheiden bijdrage, om dat vocabulaire dan maar te hanteren, politiek ingegeven is vanwege de situatie in Nederland, of een resultante is van de behoeftepeiling voor UNMISS.
Bescherming van de burgerbevolking is een belangrijk onderdeel van het mandaat. Het kabinet zegt dat het belangrijk is dat UNMISS als neutraal wordt beschouwd. Hiermee komt de missie voor een dilemma te staan. Wat moet zij doen als het noorden met agressie dreigt of handelt? Wat moet zij doen als er in Zuid-Sudan zelf agressie is tegen de bevolking? Blijft UNMISS dan afzijdig? Zo nee, tot hoever gaan de Verenigde Naties dan? Zijn acties in het hoogste geweldsspectrum een optie? Hoe verhoudt dit alles zich tot de gewenste neutraliteit? Het lijkt mij van groot belang dat deze keuze van tevoren wordt gemaakt en helder is, zodat er op deze grond geen misverstanden zullen ontstaan. Kan de minister hierover uitweiden?
In het verlengde van de burgerbescherming ligt de burgerparticipatie. Het hoofdkantoor van UNMISS in Juba zal zo veel mogelijk delegeren aan het provinciale niveau, aan zogenaamde «county support bases». In de artikel 100-brief schrijft het kabinet: «Nederland onderzoekt momenteel de wenselijkheid en mogelijkheden een bijdrage te leveren aan de verbetering en de uitrusting van de kantoren van de lokale overheden op de county support bases». Gaan wij hieraan inderdaad een bijdrage leveren? Zo ja, hoe ziet deze eruit? Mijn fractie zou graag zien dat Nederland ook daarin een rol speelt. Zij pleit voor zo veel mogelijk ondersteuning en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld. Graag krijg ik hierop een reactie.
Het is van groot belang dat de internationale gemeenschap betrokken blijft bij de ontwikkelingen in Zuid-Sudan. Het is noodzakelijk dat de Verenigde Naties deze missie nu inzetten in Zuid-Sudan, met mogelijk een extra civiele bijdrage van Nederland. Mijn fractie houdt de historische opgebouwde band graag warm. Het kabinet heeft volgens mij een misser gemaakt op onafhankelijkheidsdag. Hopelijk verliezen wij onze voortrekkersrol niet door deze missie.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ook de PvdA-fractie vindt het goed dat wij hierover vandaag spreken. Wij hebben de artikel 100-brief goed gelezen. Ook ik wilde, net als de heer Pechtold, in mijn inbreng zeggen dat Nederland echt een misser heeft gemaakt op onafhankelijkheidsdag. Collega Pechtold verwees ook al naar Jan Pronk, die door de jaren heen veel heeft bijgedragen aan de onderhandelingen namens de regering van toentertijd. Hij verwees, terecht, ook naar mevrouw Van Ardenne. Verder denk ik aan de voormalige minister van ontwikkelingssamenwerking, Bert Koenders, die jarenlang een bijdrage heeft geleverd. Het is echt een misser. Als ik het goed begrepen heb, investeert Nederland nu jaarlijks zo'n 75 mln. in Sudan; ik heb de bedragen bij elkaar opgeteld. Gelet op wat wij als partnerland betekenen, hadden wij daar niet afwezig mogen zijn.
In de artikel 100-brief laat het kabinet ons weten dat de langetermijninzet is gericht op een duurzaam resultaat. Daarom houdt UNMISS nu al rekening met een verblijf van vijf jaar. Hierover zijn al veel vragen gesteld. Collega Ormel verwees naar de evaluatie van de missie in Afghanistan. Ik denk dat de Kamer, onafhankelijk van het aantal mensen dat wordt uitgezonden, in overleg met de regering goed moet kijken naar de haalbaarheid en de toetsbaarheid van de missie. Ik zeg met nadruk dat de PvdA-fractie graag steun zou willen geven aan de missie, maar nog wel een heleboel vragen heeft. Als ik het toetsingskader van 1 juli 2009 naast de brief leg en als ik kijk naar de haalbaarheid, dan wordt duidelijk dat alles nog moet worden uitgewerkt. Ik zal verder niet herhalen wat anderen al gezegd hebben. De artikel 100-brief geeft slechts een vage invulling van het toetsingskader. Het toetsingskader gaat qua haalbaarheid toch een stuk verder. Is het mogelijk dat het kabinet de Kamer zo spoedig mogelijk een brief stuurt als een en ander is ingevuld? Bij een artikel 100-brief moet de Kamer wel weten wat toetsbaar is.
Wij hebben alle begrip voor de situatie in Zuid-Sudan, waar nog veel moet gebeuren. Voormalig «Utstein-minister» Hilde Johnson is daar nu aanwezig. Wij kennen haar uit het verleden, van de overleggen van de Utsteingroep. Wij hebben eigenlijk nog niets in handen. Wij weten slechts dat de situatie fragiel is. De positie van vrouwen is nog niet duidelijk; dit punt is ook niet opgenomen in het toetsingskader. Hoe moet worden omgegaan met burgers? In de brief staat een zin waarvan ik graag een verduidelijking krijg. Op pagina 8 staat: «Daarnaast is er UNMISS veel aan gelegen als neutraal te worden gezien door de lokale bevolking». Kan het kabinet hierop iets verder ingaan? Deze zin geeft immers weer op welke wijze gewerkt zal moeten en kunnen worden.
Onze bijdrage is inderdaad relatief klein in het grote geheel. Wat is de gedachte daarachter? Deze kan ik niet uit de brief halen. Zijn dit bureaufuncties, staffuncties, of komen de mensen in het veld? Dit vraag ik nadrukkelijk omdat wij eerder hebben meegewerkt aan een missie in Tsjaad. Een aantal Kamerleden heeft toentertijd een bezoek gebracht aan Tsjaad. Tijdens dat bezoek bleek de situatie heel anders dan wij hier achter de tafel hadden bedacht en besproken. Wij moeten heel goed van elkaar weten wat wij doen, wat onze bijdrage is en hoe de duurzaamheid eruit ziet. Ik heb begrip voor het feit dat dit niet tot op de millimeter nauwkeurig kan worden uitgelegd; daar vraag ik ook niet om. Ik wil echter wel de verantwoordelijkheid kunnen nemen voor het uitsturen van mensen. Wat is de haalbaarheid? Wat is de toetsbaarheid door de Kamer?
Ik heb nog een aantal vragen voor de minister van Defensie. Hoe worden onze mensen hiervoor getraind? Welke specifieke eisen worden gesteld? Ik lees in de brief iets over de opbouw van «de» politie. Dat is een heel breed begrip. Hoe moet ik mij de beginsituatie aldaar voorstellen? Hoe moet ik mij de trainingen die zullen plaatsvinden, voorstellen? Hebben wij voldoende trainers in huis bij de KMar? Dat is een niet onbelangrijke vraag. Uitzending van KMar-personeel geschiedt immers op vrijwillige basis. Dezelfde discussie hebben wij gevoerd bij het uitzenden van politiepersoneel op trainingsmissie in Kunduz. Wat betekent dat in deze situatie? Kan de minister dat uitleggen?
De minister sprak over enkele functionarissen die worden ingezet op het hoofdkwartier. In welk verband zullen zij opereren? Ik neem aan dat wij nergens een leidende positie hebben. Hoe hoog in de boom zitten wij dan? De heer Pechtold verwoordde dat mooi.
Hier laat ik het voorlopig bij. Mijn kernvraag betreft de geïntegreerde benadering. Wat is haalbaar en toetsbaar? Wat gaan onze mensen doen in deze twee jaren? Wat zullen de ministers de Kamer hierover binnen afzienbare tijd rapporteren?
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Nederland was tot aan de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan afgelopen juli actief in UNMIS. Die missie was voornamelijk gericht op de handhaving van het Comprehensive Peace Agreement. De regering is nu voornemens om een vergelijkbare bijdrage te leveren aan UNMISS. Deze vervolgmissie is vooral gericht op de staatsopbouw, de mensenrechten, de bescherming van de burgerbevolking, de beheersing van interne conflicten en de versterking van de veiligheidssector. De missie is dus, naast het bevorderen van de stabiliteit in Zuid-Sudan, nadrukkelijk gericht op de opbouw. Collega's hebben al gesproken over de vooral in Nederland fameuze 3D-benadering. De VVD-fractie is voorstander van voortzetting van deze bijdrage. Ik vind de bijdrage niet buitengewoon klein of groot. Ik denk dat elke missie op haar eigen merites moet worden beoordeeld. Zou je bijvoorbeeld de bijdragen van de Canadezen en de Noren, die zich in het verleden vooral op het diplomatieke front buitengewoon hebben ingespannen om dit akkoord mogelijk te maken, bij elkaar optellen, dan zie je dat Nederland meer doet dan Canada en Noorwegen bij elkaar. Tegen die achtergrond zou je kunnen zeggen: het is in ieder geval een relevante bijdrage. Volgens mij moet de relevantie vooral blijken uit de missie zelf.
Mijn fractie heeft zich, zoals te doen gebruikelijk, gebogen over de veertien centrale punten uit het toetsingskader. Op de meeste van die punten hebben wij in de brief van het kabinet heldere antwoorden gekregen. Ik heb nog wel een paar aanvullende vragen. Er is sprake van een duidelijk mandaat in VN-resolutie 1996. Zuid-Sudan is echter een bijzonder geval. De heer Pechtold zei het al: het is de nieuwste staat aan het firmament. De staat is rijk aan olie. Of dat een zegen of een vloek is, moet nog blijken. Dat hebben wij in Afrika al vaker gezien.
Sinds het einde van de burgeroorlog en het vredesakkoord in 2005, is de situatie in Zuid-Sudan relatief stabiel gebleven. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, heeft zich eraan gecommitteerd om die stabilisatie mogelijk te maken. Dat is noodzakelijk, want in de afgelopen tijd zijn 200 000 mensen het grensgebied ontvlucht en zijn 300 000 vluchtelingen teruggekeerd uit het noorden. Het is een direct Nederlands belang – ik werk een aantal punten uit het toetsingskader af – dat deze mensen een goede en veilige opvang vinden in de regio en niet hun weg zoeken naar Europa. Stabiliteit in de regio is dus in het belang van Nederland. Een grote internationale betrokkenheid – 45 landen en 8000 personen doen mee – vergroot de kans van slagen van het stabilisatieproces in Zuid-Sudan. Het land wordt simpelweg geadopteerd door de internationale gemeenschap. Tegen die achtergrond vind ik de Nederlandse bijdrage met 30 personen proportioneel, mede gegeven het feit dat wij elders in de wereld ook het nodige doen. Veruit de grootste bijdrage komt van de Afrikaanse landen; ook veel Aziatische landen leveren een grote bijdrage. Nederland levert vooral expertise; daar is het ook goed in. «No boots on the ground» voor Nederland. Zuid-Sudan is een van de Nederlandse partnerlanden voor ontwikkelingssamenwerking. Dat is al eerder gezegd. Het land is ook een van de vijf «failed states» die extra aandacht krijgen van Buitenlandse Zaken.
De ontwikkelingssamenwerking is fors gegroeid. Het komende jaar, 2012, wordt er 44 mln. aan ontwikkelingshulp besteed. Deze missie zal ons in twee jaar tijd 1,8 mln. kosten. Dat is ongeveer 2% van het bedrag dat aan ontwikkelingssamenwerking wordt besteed. Het ministerie van Defensie neemt het leeuwendeel daarvan voor zijn rekening: een bedrag van 1,4 mln. De rest komt van Justitie. Hierover is een en ander opgenomen in het regeerakkoord. Ik lees voor: «Waar mogelijk dienen deze missies, of delen daarvan, gefinancierd te worden vanuit de begrotingsmiddelen voor Ontwikkelingssamenwerking». Met deze informatie in het achterhoofd, vraag ik staatssecretaris Knapen: ziet hij dit als een opdracht, of zullen het loze letters blijken te zijn? De fracties die het regeerakkoord in elkaar gesleuteld hebben, hebben het wel als een opdracht bedoeld. Mochten er meerkosten zijn of mocht de missie worden uitgebreid, dan vind ik dat het budget van OS moet worden aangesproken. Ik meen dat er nu een disbalans is. Ik weet dat dit te maken heeft met de vraag of iets «ODA'bel» is of niet, maar ik vind dat de staatssecretaris zijn uiterste best moet doen om de grenzen van het mogelijke op te rekken.
Ik heb nog een paar vragen over het toetsingskader. Het Nederlands belang heb ik behandeld. Er is een heel helder mandaat. Het draagvlak in de samenleving zou, vanwege de vluchtelingenstroom, iets beter kunnen worden uitgespeld. Of de doelen redelijkerwijs haalbaar zijn, vind ik onduidelijk in de brief. Dat is een van de eisen die wij stellen. Je kunt een en ander wel uit de brief halen. Er is geen sprake van overstretch. Door onze totale inzet in de wereld moet deze missie kunnen slagen. Kunnen wij van het kabinet helder te horen krijgen wat precies de doelstellingen zijn en wanneer het vindt dat deze zijn gehaald? Kunnen wij een en ander tellen? Wat is bijvoorbeeld de «range» van het aantal politieagenten dat moet worden opgeleid?
Hoe zit het precies met de commandostructuur onder leiding van de speciale vertegenwoordiger, Hilde Johnson? Hoe zit het met de risico's voor het Nederlandse personeel? Ook mijn fractie viel op dat hierover wat omzichtig wordt gesproken. Ik zou hierover graag meer helderheid krijgen. Daarmee sluit ik mij aan bij de vragen van een aantal collega's.
De financiering is weliswaar gewaarborgd, maar volgens mijn fractie niet per se in de juiste begrotingskolommen. Aan de uitzending is een heldere termijn verbonden: twee jaar; daaraan wordt wel voldaan. Het is een relatief kleine bijdrage, maar ik hoor graag of de staatssecretaris nu al voornemens is om, mochten er meerkosten zijn, naar de begroting van OS te kijken. Dat is de begroting die hiervoor volgens mij het meest moet worden aangesproken, simpelweg omdat deze bijdrage naar aard en karakter duidelijk een OS-missie is.
De heer Pechtold (D66): De VVD-fractie heeft tot nu toe drie keer nageprutteld over de financiering waar het kabinet zelf voor gekozen heeft. Ik vraag mij af wat deze aansporingen van de VVD-fractie waard zijn. Komt er straks een VAO, omdat de VVD-fractie een motie wil indienen om de kosten van de missie ten laste te brengen van het budget voor ontwikkelingssamenwerking, of zijn het slechts woorden voor de bühne om staatssecretaris Knapen een slechte kerst te bezorgen?
De heer Ten Broeke (VVD): De heer Pechtold spreekt vandaag wel heel veel over kerstboodschappen. Ik denk dat de heer De Roon straks brenger van de grootste kerstboodschap is, want dit is typisch een missie die de PVV-fractie moet kunnen steunen; maar goed, dat zullen wij straks zien.
Dit AO heeft drie termijnen. Zoals te doen gebruikelijk, wacht ik het antwoord van het kabinet af. Dat wij de financiering accepteren, is evident. Volgens de definitie kan het niet anders. Ik roep even de opdracht in herinnering die wij in het regeerakkoord hebben gegeven om na te gaan of je bij missies de OESO-DAC-criteria tot het maximale kunt oprekken. Mij lijkt dat van alle missies die Nederland op dit moment uitvoert, deze misschien wel het meest aangelegen is om dit eens te proberen. Ik denk, los van de vraag hoe wij er allemaal partijpolitiek in staan, dat dit noodzakelijk is. Juist deze missie bewijst dat de financiering misschien wat minder orthodox zou moeten zijn, als je de ontwikkelingssamenwerking wilt hervormen en als je een OS-bijdrage wilt leveren aan, in dit geval, een «failed state» die zichzelf wil opwerken tot een staat van enige betekenis, waarvoor men een ander pad kiest dan heel veel andere staten in Afrika. Wij zijn daar al heel lang voor. Ik hoop op een positief antwoord.
De heer Pechtold (D66): Dat is een lang antwoord op een naar mijn gevoel overzichtelijke vraag. Wij hebben criteria, zoals de HGIS-criteria. Wij hebben verdelingssystematieken. Volgens mij is dit geen nattevingerwerk, waarbij is gezegd: zoveel gaat naar minister Hillen en zoveel gaat naar staatssecretaris Knapen. Daar zijn criteria voor. Of de VVD-fractie doet vandaag, in het kader van een artikel 100-procedure, een concreet voorstel om de financiën anders te laten uitvallen – mind you, wij spreken over een bijdrage van 1,4 mln. van Defensie – of zij moet ophouden met het gepruttel dat wij de laatste weken steeds horen. Dat is oppositie voeren binnen de coalitie en dat vind ik broodroof, want dat is onze taak; wij zijn de oppositie. De VVD-fractie behoort het kabinet te steunen.
De heer Ten Broeke (VVD): Daar kan ik de heer Pechtold slechts gelijk in geven. Het is natuurlijk niet mijn bedoeling om zijn zegenrijke werk over te doen. Laat het dan een aansporing zijn voor de heer Pechtold om nog beter zijn best te doen. Intussen zie ik uit naar de antwoorden van de bewindslieden.
De heer Ormel (CDA): Collega Ten Broeke stelde terecht ook vragen over de veiligheid van de mensen die wij uitzenden. Ik heb zelf een pleidooi gehouden voor de mogelijkheid dat de mensen die wij uitzenden een persoonlijk wapen dragen. Hoe staat de VVD-fractie hier tegenover? Wij spreken immers over een onveilig gebied waar onze mensen naartoe gaan. Hoe denkt de VVD-fractie hierover?
De heer Ten Broeke (VVD): Als ik mij niet vergis, is de heer Ormel zelf in het gebied geweest. Dat geldt niet voor mij. Ik heb niet de neiging om op dit soort vlakken op de stoel van de bewindslieden te gaan zitten. Ik wil kunnen vertrouwen op de mensen die daar zitten, met de insignes en de uniformen. Ik ga ervan uit dat zij de regering juist adviseren. Het is niet onze taak om dat te doen. Laat de Kamer nu eindelijk eens proberen om de beheersing op te brengen die haar past. Wij voeren de artikel 100-procedure zorgvuldig uit; gelukkig maar. Wij zijn een van de weinige parlementen in Europa die dit soort zaken heel precies bekijken. Het is niet de taak van de Kamer om te bepalen dat de mensen die worden uitgezonden daar met een bepaald wapen moeten rondlopen. Ik vind het een goede vraag. Ik hoor graag van de minister van Defensie wat hem tot de overweging heeft gebracht om onze mensen geen persoonlijk wapen te laten dragen. Misschien is hij daarover geadviseerd. Kan hij daarover iets zeggen? Laat de regering dit zelf regelen. Daarvoor hebben wij een regering.
De heer Ormel (CDA): Ik dacht even terug aan een andere missie, waarin de VVD-fractie pleitte voor de inzet van Apaches terwijl ik nu slechts spreek over pistolen. Als de heer Ten Broeke de zojuist uiteengezette redenering volgt, begrijp ik niet waarom hij indertijd voor Apaches pleitte.
De heer Ten Broeke (VVD): Het blijft een steen in de schoen van de heer Ormel dat hij daar toen zelf niet op is gekomen. Gelukkig heeft zijn fractie de afgelopen weken ook buitengewoon briljante plannen bedacht.
Ik kom even terug op de Apaches. Minister Hillen zelf was toen op zoek naar een meer robuust optreden – zo zei hij het volgens mij – voor het beveiligen van de koopvaardij. Wij zijn de beroerdste niet en denken graag mee en doen graag suggesties, zeker als een aantal van de coalitiegenoten hiermee ervaringen heeft opgedaan. Die willen wij dan graag delen. Oproepen tot een onderzoek – zou de minister eens willen kijken naar wat de Britten met succes geprobeerd hebben? – vind ik dan niet zo raar. Ik ben niet tegen de suggestie van de heer Ormel, maar mij interesseert vooral wat de afwegingen zijn geweest van de militaire top. Dat lijkt mij de juiste volgorde in een artikel 100-debat.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Zuid-Sudan is een pas geboren staat. Bij een geboorte is het gebruikelijk dat je blij bent, al was de Nederlandse regering niet aanwezig bij de eerste feestelijkheden. Nu zijn wij het moment van de geboorte voorbij. In de ogen van de PVV-fractie is Zuid-Sudan een couveusekindje gebleken. Een couveusekindje wordt in een couveuse gehouden; dat is beter voor zijn ontwikkeling. Als ik in deze vergelijking de couveuse vertaal als het territorium van de staat Zuid-Sudan, want de staat Zuid-Sudan functioneert binnen het territorium van het land, moet ik constateren dat de couveuse erg groot is. Het grondgebied van Zuid-Sudan is namelijk net zo groot als dat van Frankrijk. In een couveuse wordt ervoor gezorgd dat er geen virussen of bacteriën aanwezig zijn. In de couveuse van Zuid-Sudan zijn echter wel veel bacteriën aanwezig, in de vorm van interne strijdgroepen, zware criminaliteit enzovoorts. Bovendien is de couveuse lek, zowel aan de noordgrens, waarlangs allerlei problemen vanuit Sudan het land binnensijpelen, als aan de zuidgrens, waar inmiddels groepen van de Lord's Resistance Army zijn binnengedrongen, die actief zijn ter ondermijning van de gezondheid van het couveusekindje.
Als ik het goed begrepen heb, is het de bedoeling dat UNMISS ervoor gaat zorgen dat het couveusekindje zal overleven. Als UNMISS de virussen in de couveuse moet bestrijden, moet zij in alle uithoeken van de couveuse kunnen opereren. Daarover rijzen twijfels bij mijn fractie. In een interview met de commandant van UNMISS, generaal Moses Bisong Obi, heb ik gelezen dat er eigenlijk geen goede verplaatsingsmogelijkheden voor de strijdkrachten zijn. Voortbeweging over de weg om door het hele land te komen, is volgens de generaal onmogelijk. Troepenbewegingen zouden via de rivieren moeten plaatsvinden, maar volgens de generaal heeft de missie geen mogelijkheden om zich via de rivier te verplaatsen. Mijn eerste vraag, in het bijzonder aan de minister van Defensie, is dus: hoe zit het met de verplaatsingsmogelijkheden van UNMISS? Is er wel een mogelijkheid voor UNMISS om effectief bij te dragen aan de bestrijding van de virussen uit mijn beeldspraak?
Een ander punt is dat UNMISS moet opereren in een zeer corrupte omgeving. Ik spreek even de bewindslieden van Buitenlandse Zaken aan. In de krant Trouw van 9 december heb ik een artikel gelezen waarin wordt gemeld dat bij de regering in Juba steeds meer corruptieschandalen aan het licht komen en dat miljoenen euro's aan donorgeld, bestemd voor de opbouw van het land, zouden zijn verdwenen naar privérekeningen in het buitenland. Heeft het kabinet daar een beeld van? Weet het kabinet ook of en hoe hiertegen wordt opgetreden? Heeft de missie überhaupt kans van slagen, of gaat UNMISS aan het werk in een corruptiemoeras?
Ik richt mij nu op UNPOL. Uit de brief van de bewindslieden is mij niet duidelijk geworden hoe groot de politie van Zuid-Sudan is. Kan daarover wat informatie worden gegeven? Waar gaan de Nederlandse marechaussees die in Zuid-Sudan trainingen moeten geven, aan de slag? Doen zij dat in Juba, of door het hele land? Hoe moet ik mij dat voorstellen?
Dat brengt mij bij de veiligheid van de deelnemers aan deze missie. Als zij in Juba zijn, is dit punt nog overzichtelijk. Als zij echter op meerdere plekken in het land moeten opereren, wordt het al wat lastiger. Uit de brief van de bewindslieden krijg ik de indruk dat de Nederlandse deelnemers aan de missie, als het helemaal misloopt, voor hun veiligheid volstrekt afhankelijk zijn van de Verenigde Naties. Over die situatie heeft mijn fractie heel veel twijfels. Die afhankelijkheid is ons in het verleden namelijk niet altijd goed bevallen. Is erover nagedacht hoe Nederland zelf zijn deelnemers, als het helemaal misloopt, kan terugtrekken – is dat realiseerbaar en veilig? – of zijn de Nederlandse deelnemers volledig overgeleverd aan de VN en dus aan andere landen? Daar komt het dan immers op neer. Dat laatste lijkt het beeld te zijn dat in de brief wordt geschetst.
Ik heb ook nog geen goed inzicht in een andere politieke kwestie. Wat is de visie en de steun van de Afrikaanse Unie voor Zuid-Sudan? Is er politieke steun? Kunnen de bewindslieden dit punt toelichten? Is er ook feitelijke steun van de Afrikaanse Unie voor Zuid-Sudan? Zo ja, waaruit bestaat die feitelijke steun dan?
Hoewel het wellicht bezijden de kern van dit debat is, ga ik in op de melding – de bewindslieden beginnen hier zelf over in de brief – dat er in oktober een Nederlandse handelsmissie naar Zuid-Sudan zou gaan. Ik weet niet of dit gebeurd is en zou graag een antwoord op die vraag krijgen. Als de handelsmissie inderdaad heeft plaatsgevonden, kan de Kamer dan worden geïnformeerd over hetgeen die missie heeft opgeleverd?
De heer Pechtold (D66): Dit was een reeks van constructieve vragen van de PVV-fractie. Bestaat deze keer daadwerkelijk de kans dat de PVV-fractie de missie zal steunen? Daarover verkeer ik in spanning.
De heer De Roon (PVV): Het lijkt mij goed dat ik het antwoord op die vraag bewaar tot de derde termijn.
De heer Pechtold (D66): Het is handig om te weten waar de heer De Roon naar toe wil met zijn constructieve vragen. Vader en moeder, het CDA en de VVD, staan bij de couveuse en nu komt de suikeroom, de PVV, langs. De vraag is dan natuurlijk: gaat hij ook leveren, of blijft hij toezien vanaf de zijlijn? Ik vind het belangrijk om dit te weten omdat wij een minderheidsregering hebben met een gedoogpartner. Ik wil graag weten wat de rol en verantwoordelijkheid van de diverse partijen zijn. Mijn partij en andere oppositiepartijen zijn niet betrokken bij vooroverleg en zeggen: het is een interessante missie, maar er is nog heel veel onduidelijk; kunnen wij wel besluiten over zo'n missie, als er zo veel onduidelijk is? Dan wil ik een beetje weten hoe de meer- en minderheden in coalitieverband liggen; daar reken ik de PVV-fractie toe. Ik zou dus graag zien dat de heer De Roon hierop wat meer licht werpt.
De heer De Roon (PVV): Uit al mijn vragen blijkt wel dat ik de kans van slagen van de missie niet zo groot schat. Wij zullen de beantwoording door de bewindslieden van mijn vragen en de vragen van anderen afwachten. In derde termijn zal ik definitief kenbaar maken of wij deze missie steunen.
De heer Ten Broeke (VVD): Ook mij vielen de constructieve vragen van de heer De Roon op, maar ik vind dat wij ons allemaal moeten houden aan de spelregel dat wij constructieve vragen serieus beantwoord willen zien voordat wij tot een conclusie komen; anders kunnen wij de derde termijn wel afschaffen.
Het couveusekind waarover de heer De Roon sprak, is in ieder geval een couveusekind zonder hoofddoek. Zuid-Sudan is een staat die zich heeft afgescheiden van het radicaal islamitische noorden. In Zuid-Sudan wordt onder de nieuwe president geprobeerd om met alle minderheden in de regering rekening te houden. Wat mij bezighoudt, is de vraag of dit ook nog een overweging is voor de PVV-fractie. Wij moeten immers ook een politiek oordeel geven over de wijze waarop dit nieuwe land zich zou kunnen ontwikkelen.
De heer De Roon (PVV): Als zich van een islamitische schurkenstaat zoals Sudan een deel afsplitst, staat de PVV in principe zeker te juichen. De volgende vraag is echter, of het deel dat zich heeft afgesplitst, levensvatbaar is. Als de levensvatbaarheid zeer klein wordt geschat en als de haalbaarheid of de effectiviteit van de investering die moet worden gedaan, zeer kwestieus is, moet je misschien toch concluderen dat je hieraan geen deel wenst te hebben.
De Voorzitter: In de eerste termijn van de regering zal eerst minister Rosenthal het woord voeren, dan minister Hillen en tot slot staatssecretaris Knapen.
Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik zal ingaan op de punten die betrekking hebben op het buitenlands beleid voor en de internationale betrekkingen met Zuid-Sudan. Nu, in december 2011, bevinden wij ons in een andere situatie dan in juli 2011. Het is niet prettig om te zeggen, maar de laatste maanden zijn wij geconfronteerd met spanningen en vooral veel geweld in Zuid-Sudan. Er hebben zich pittige geweldsincidenten voorgedaan, bijvoorbeeld in Blue Nile in september. De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN spreekt over mogelijke oorlogsmisdaden door het Sudanese regeringsleger in Zuid-Kordofan. Er spelen zich dus slechte zaken af.
Collega Knapen zal ongetwijfeld ingaan op de humanitaire noodsituatie. De aantallen spreken boekdelen. In de grensgebieden bevinden zich 200 000 vluchtelingen. 110 000 vluchtelingen zitten in de opvang. 350 000 mensen verplaatsen zich van het noorden naar het zuiden. Dat zijn gigantische aantallen. De Verenigde Naties zetten er vol op in om de noodsituatie zo veel mogelijk binnen de perken te houden. De situatie is wankel en op een aantal punten onvoorspelbaar. De uitdagingen voor het land en de regering zijn enorm. Ik kan daar lang over delibereren, maar laat ik één punt noemen dat mij ernstige zorgen baart. Het zijn vaak de feiten die het hem doen. De olie in Zuid-Sudan moet via de pijpleidingen van Sudan lopen. Dan is het verhaal van de spanningen al verteld. Stabiliteit in de regio is voor de internationale gemeenschap van groot belang. Het voorkomen van export van het conflict in de regio waarvan Sudan en Zuid-Sudan onderdeel uitmaken, is essentieel. Daarbij speelt in Zuid-Sudan en in Sudan de problematiek van de schending van mensenrechten een rol. Dat is eens te meer reden voor de Nederlandse regering om het feit serieus te nemen dat het Internationaal Strafhof de president van Sudan, Al-Bashir, naar Den Haag wil halen. Ook de gouverneur van Zuid-Kordofan, Haroun, staat op de lijst van het Internationaal Strafhof. Dit wordt vaak vergeten, maar ik meld het zelf wel altijd. Er is veel narigheid.
De situatie in de drie grensgebieden, Abyei, Zuid-Kordofan en Blue Nile, is en blijft zeer fragiel. Ook in Zuid-Sudan, dat nu partnerland is van Nederland – collega Knapen zal hierop nog dieper ingaan – is de situatie zeer fragiel. Dat neemt niet weg dat er allerlei uitdagingen zijn die het tij ten positieve zouden kunnen keren. Niet alleen in het watermanagement, dat een groot probleem is, maar ook in de voedselzekerheid en in de handel en de economie zijn er mooie dingen te doen. In oktober is er een missie van het bedrijfsleven naar Zuid-Sudan geweest, onder leiding van mevrouw Van Ardenne. Ik zeg toe de Kamer hierover te informeren.
Dan kom ik bij het volgende punt, UNMISS, voor zover ik daarover iets kan zeggen.
De voorzitter: Voordat de minister verdergaat, stel ik voor dat hij zijn algemene inleiding afmaakt. Daarna kunnen de Kamerleden vragen stellen. Vervolgens kan de minister de specifieke vragen beantwoorden. Ik begrijp namelijk dat hij nog met de inleiding bezig is. Klopt dat?
Minister Rosenthal: Ja. Ik ben bijna klaar. Ik heb nog een paar punten en daarna zal ik ingaan op specifieke vragen.
UNMISS kent een opstartfase. Er zitten beperkingen in en men moet een lange adem hebben. De bescherming van de burgerbevolking is zo cruciaal dat je daar vanuit een internationaal perspectief naar moet kijken. De verwachtingen ten aanzien van UNMISS moeten wat dat betreft worden getemperd. De zaak is in belangrijke mate in handen van de Zuid-Sudanese veiligheidsorganisatie. Dat heeft alles te maken met de neutraliteit die van UNMISS wordt verwacht. Dit heeft de Special Representative van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Hilde Johnson, in een gesprek met mij nadrukkelijk naar voren gebracht.
Collega Hillen zal nader ingaan op de omvang en de kwaliteit van de Nederlandse bijdrage aan UNMISS. Het is een kwalitatief hoogwaardige bijdrage. Deze voldoet, voor zover wij dat kunnen nagaan en hebben gehoord, aan de behoeftestelling van de Verenigde Naties. Ik volg de lijn van de heer Ten Broeke, die sprak over een bijdrage die past bij wat belangrijke partnerlanden als Canada en Noorwegen hebben gedaan en doen. De Nederlandse inzet in Zuid-Sudan betreft drie punten. Het eerste punt is stabiliseren en de-escaleren. Het tweede punt is vasthouden aan de stabiliteit, met een capaciteitsopbouw. Dit heeft indirect betrekking op de veiligheidsinstellingen in Zuid-Sudan. Het derde en uitermate belangrijke punt is de aanpak van de grote vraagstukken in het land, waaronder voedselzekerheid en water. Hier komt collega Knapen op terug. Uiteindelijk komt het neer op een geïntegreerde benadering met een synergie tussen UNMISS en het OS-programma.
Dan kom ik op de middelen. Ik heb het niet over het aantal mensen dat naar Zuid-Sudan gaat, maar over de financiële middelen die dit land ter beschikking staan. Ik wijs erop dat we ons niet blind moeten staren op het zeer beperkte bedrag dat met UNMISS is gemoeid. Met de bijdragen van Nederland via de Verenigde Naties en via het partnerschap binnen de ontwikkelingssamenwerking is een behoorlijk bedrag gemoeid.
De heer Ormel (CDA): Ik dank de minister voor zijn schets van de problematiek in Zuid-Sudan. Ik vond zijn schets echter, met alle respect, nogal beschrijvend, zeker gezien het feit dat Nederland voorzitter is van de werkgroep voor de «three disputed areas». Wat is de rol van Nederland als voorzitter van die werkgroep? Wat kan Nederland doen om ervoor te zorgen dat de internationale gemeenschap met één mond spreekt en dat er volksraadplegingen komen? Wat is onze specifieke verantwoordelijkheid als voorzitter van die working group?
Minister Rosenthal: Ik heb misschien een wat irritante reactie op de vraag van de heer Ormel: op 9 juli, de datum van de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan, is er in formele zin een einde gekomen aan het Comprehensive Peace Agreement. Daarmee is ook het Nederlandse voorzitterschap van de werkgroep voor de drie gebieden ten einde. Ik noem het een irritante reactie omdat deze zou suggereren dat wij op afstand staan van de problematiek, maar dat is niet het geval. De Nederlandse regering is zich zeer bewust van wat zich daar afspeelt. Wij weten dat wij een rol te spelen hebben en dat laten wij ook niet na. Er moet echter geen misverstand bestaan over het feit dat er per 9 juli een einde is gekomen aan de formele rol van zowel het Comprehensive Peace Agreement als de AEC.
De heer Pechtold (D66): De algemene inleiding van de minister maakt de situatie voor mij niet veel duidelijker. Ik vind dat de Kamer en het kabinet samen een verantwoordelijkheid hebben voor de procedure van een artikel 100-brief. De minister heeft ons ruim tweeënhalve maand geleden de nu voorliggende brief gestuurd. Hij geeft ons nu echter een algemene schets die datgene wat in de brief een beetje zeker was, weer onzeker maakt. Vindt het kabinet dat het deze artikel 100-procedure zonder aanvullende brief – daar had het kabinet namelijk voor kunnen kiezen – aan de Kamer kan voorleggen?
Minister Rosenthal: Het antwoord daarop is bevestigend. Straks zullen collega Hillen en collega Knapen specificeren wat er aan de orde is in de missie en in het aandeel van Nederland in de missie. Deze specificaties krijgt de Kamer. Heel belangrijk zijn de activiteiten die Nederland in Zuid-Sudan onderneemt in het kader van de ontwikkelingssamenwerking en de 3D-benadering. Hierover zal collega Knapen spreken. De Kamer kan en moet de zaak in die samenhang bekijken en beoordelen. Ik ben niet van het soort dat problemen wil wegschuiven die zich vooral de afgelopen maanden weer in het grensgebied hebben voorgedaan. Dan zou ik de Kamer informatie onthouden die relevant is voor de «overall» beoordeling van de situatie.
De heer Pechtold (D66): Dat is toch niet echt bevredigend voor een zorgvuldige procedure? Wij zullen straks mondelinge antwoorden krijgen, maar waarom heeft het kabinet niet gekozen voor een aanvullende brief over de verdere uitwerking, het mandaat en de aantallen van de missie? Hierover zijn legio vragen gesteld. Wat gaat er mis als de Kamer vandaag zegt dat de informatie op dit moment onvoldoende is? Zit er nog rek in de procedure? Die vraag stel ik aan de hiervoor eerst verantwoordelijke minister.
Kunnen wij op een later moment alsnog instemmen, wanneer het kabinet ons schriftelijk de informatie heeft verstrekt waar velen van ons om hebben gevraagd?
Minister Rosenthal: Ik hoop en vertrouw erop dat de informatie die is verstrekt en nu wordt gegeven, een consolidatie van een aantal feiten dat al bekend is, voldoende is voor de commissie om een oordeel te geven en een besluit te nemen over deze artikel 100-brief.
De heer Pechtold (D66): Dat is uw inschatting, maar het is geen antwoord op mijn vraag of er nog rek in de procedure zit. Krijgen wij vandaag het mes op de keel en moeten wij een besluit nemen omdat er anders dingen misgaan? Ik wil een eerlijk antwoord. Is er nog ruimte om het been bij te trekken, schriftelijke informatie te verstrekken en op een later moment te beslissen?
Minister Rosenthal: Het begint met de vraag welke informatie nodig is opdat de Kamer tot een oordeel kan komen dat zij nu niet kan vellen.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb een punt van orde. Ik vraag me af wat de bedoeling is van deze interruptie. Wij zijn bezig met de inleiding van de eerste vertegenwoordiger van de regering in de eerste termijn van een debat van drie termijnen. De heer Pechtold heeft kennelijk op dit moment onvoldoende informatie. Dat geldt voor ons allen, want wij wachten alle antwoorden nog af. De heer Pechtold interrumpeert mij in mijn eerste bijdrage omdat hij wil dat ik een motie indien. De heer De Roon interrumpeert mij omdat ...
De voorzitter: Mijnheer Ten Broeke, dit is echt geen punt van orde, tenzij u nu voorstelt de vergadering te staken of te schorsen.
De heer Ten Broeke (VVD): Het punt van orde is het volgende: wij voeren hier een artikel 100-debat. Kan de heer Pechtold duidelijk maken waarom hij vindt dat er een procedurediscussie moet worden gevoerd? Ik zie het punt namelijk niet.
De voorzitter: Mijnheer Ten Broeke, de heer Pechtold heeft een vraag gesteld aan de bewindspersoon en hij heeft een antwoord gekregen. U hebt daarover een mening, maar u komt ongetwijfeld zelf ook nog aan bod. Dit was geen punt van orde. Ik geef nu het woord aan mevrouw Eijsink.
Mevrouw Eijsink (PvdA): In de brief van 30 september staat: «De regering acht de inzet van Nederlanders onder deze omstandigheden verantwoord». Dat waren de omstandigheden van 30 september. De minister zei zojuist dat de omstandigheden verslechterd zijn en dat er veel narigheid is. Ik heb een aantal termen opgeschreven: «onvoorspelbaar», «wankel», «schending van de mensenrechten» en «oorlogsmisdaden». De minister heeft deze termen zelf in de mond genomen. Voor zover ik het kan inschatten, zijn de omstandigheden veranderd; ze zijn namelijk verslechterd. Dan spreken we nu over een andere situatie. Ik heb de minister in eerste termijn al gezegd dat de PvdA-fractie geen devaluatie van de artikel 100-brief wil. De Kamer heeft vandaag een rapport van Amnesty International ontvangen; althans, ik neem aan dat de collega's dit ook hebben gekregen. Ik ben verbaasd over het feit dat het kabinet niet zelf proactief informatie geeft. Waarom heeft het kabinet de Kamer niet proactief geïnformeerd over de economische handelsmissie in oktober? Dit is wat mij betreft niet de beste inleiding voor een debat waarin de Kamer wordt gevraagd goed met deze kwestie om te gaan. Dat hoort de Kamer te doen, ongeacht of het een grote of een kleine missie is. Het gaat niet om de kwantiteit van de missie, maar om de kwaliteit.
Minister Rosenthal: Ik heb een aantal punten genoemd die een rol spelen in de drie gebieden Abyei, Zuid-Kordofan en Blue Nile. Ik heb gewezen op een aantal gewelddadige confrontaties, niet meer en niet minder dan dat. Ik ga ervan uit dat de informatie die de Kamer heeft gekregen in de brief, gekoppeld aan datgene wat ik nu meld, de Kamer voldoende duidelijkheid verschaft om een oordeel te kunnen vellen over de missie. Er is inderdaad reden – de heer Pechtold heeft ernaar gevraagd – om de missie zo snel mogelijk in een operationele fase te brengen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik krijg geen antwoord op mijn vragen. De brief is negen weken geleden naar de Kamer gestuurd. Het was raadzaam geweest om de Kamer aanvullende informatie te geven. Van andere organisaties hebben we deze wel ontvangen. Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om de Kamer een brief te sturen?
Minister Rosenthal: Ik ga ervan uit dat de brief die is gestuurd, in het bredere kader waarin we deze moeten plaatsen, voldoende aanknopingspunten biedt voor en voldoende onderbouwing geeft van de noodzaak om de Nederlandse bijdrage aan UNMISS zo snel mogelijk van start te laten gaan. De informatie die ik nu heb gegeven, toont aan dat wij scherp moeten zijn op UNMISS. Collega Hillen zal de specificaties van ons aandeel in UNMISS verstrekken.
Ik heb al eerder gezegd dat wij bij de missie volop te maken hebben met een bredere inzet vanuit Nederland, die niets te maken heeft met de 20 tot 30 militairen en politiemensen die wij sturen, maar alles met de ontwikkelingsprojecten die daar al lopen en die zullen worden voortgezet. We moeten de missie daarom op een integrale aanpak beoordelen.
De heer El Fassed (GroenLinks): Een aantal kernzaken ontbreekt gewoon in de brief; deze zijn zelfs door coalitiegenoten, zoals de heer Ormel, genoemd. Het aantal vragen dat hier is gesteld, staat niet in verhouding tot de inleiding van de minister van Buitenlandse Zaken. Ik verbaas me daarover. Hij zou moeten beginnen met het schetsen van de context, mede van de situatie op de grond. Vervolgens zou hij moeten ingaan op de vele vragen die er nog zijn.
De voorzitter: Er moeten nog twee bewindspersonen antwoorden. Zij zullen het verhaal aanvullen.
Minister Rosenthal: Wij zullen antwoord geven op de concrete vragen. Ik heb zelf nog een aantal concrete vragen liggen waarop ik het antwoord schuldig ben. Dat zal ik nu snel geven.
Ik kom op de vraag van de heer Ormel over de relatie tussen UNMISS en UNISFA, de United Nations Interim Security Force for Abyei. De mogelijkheden van deze missie van de Verenigde Naties in Abyei zijn beperkt. De Afrikaanse Unie – hierover zijn ook vragen gesteld – wil in januari 2012 met zowel Sudan als Zuid-Sudan concrete afspraken maken. We hopen dat de zaken op dat punt goed op elkaar kunnen worden aangesloten. Voor alle duidelijkheid: Nederland draagt niet bij aan de missie in Abyei.
De vraag van de heer El Fassed over het voorzitterschap van de werkgroep heb ik al beantwoord.
De heer Voordewind heeft een vraag gesteld over de «county support bases». Nederland doet hier actief aan mee. Hiervoor worden middelen beschikbaar gesteld. Ik meen uit mijn hoofd dat het 4,2 mln. is, maar ik check even of het hoofd nog werkt. Het is 4,6 mln.
Collega Hillen zal ingaan op het mandaat van UNMISS, maar ik zeg alvast, aangezien dit in bredere zin van belang is, dat dit mandaat voor de bescherming van de burgerbevolking echt beperkt is. De Zuid-Sudanese veiligheidsorganisatie houdt zich hiermee bezig, zoals ik al eerder heb gezegd. UNMISS is vooral bedoeld om bij te dragen aan de preventie van conflicten in Zuid-Sudan.
De heer Voordewind heeft gevraagd naar de positie van christenen, die hun toevlucht moeten zoeken in het zuiden. Dat is vooral een verantwoordelijkheid van de agencies van de United Nations. Toen mevrouw Hilde Johnson in Nederland was, heb ik hierover met haar gesproken. De Verenigde Naties nemen hierin zeer duidelijk hun verantwoordelijkheid.
De heer De Roon vroeg naar de politieke en feitelijke steun vanuit de Afrikaanse landen. Ethiopië draagt het leeuwendeel van de missie in Abyei, met ruim 4200 personen. Kenia en Rwanda nemen in behoorlijke mate deel aan UNMISS. Volgens mij heb ik hiermee de vragen die aan mij zijn gesteld, beantwoord.
Minister Hillen: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik hoop hen ervan te kunnen overtuigen dat de beslissing die wij hun voorleggen een verantwoorde beslissing is. De risico's zijn gewogen. Wij denken dat het voor het land nodig is dat wij helpen op de manier waarop wij dat doen. De inbreng die wij leveren, is verantwoord, is afgewogen en voldoet aan de criteria die je daaraan kunt stellen.
De missie is op geen enkele manier te vergelijken met de missie in Kunduz. Er wordt wel politie opgeleid, maar niet zoals we in Kunduz doen met curriculae, waarna we segmentsgewijs proberen een politiemacht op te bouwen. Er is in Zuid-Sudan een politiemacht. Deze is weliswaar misschien niet voldoende groot, maar heeft toch al 50 000 personen. Dat is best veel. We zullen de politie daar helpen, steunen en leren hoe ze uit bepaalde situaties moet komen. De missie is dus niet te vergelijken met die in Kunduz. We concentreren onze activiteiten ook niet op één plaats.
Als mensen van defensie worden uitgestuurd, is dat zelden naar een veilige locatie. Daarom sturen we die mensen ook. Deze mensen zijn geoefend en komen in een omgeving waarin het nodig is om de burgers te beschermen, rechtsstatelijkheid op te bouwen of een combinatie daarvan te realiseren. Je weet dat je altijd risico's neemt als je Nederlandse militairen uitzendt. Dat is ook in Zuid-Sudan het geval. Toen wij de brief aan de Kamer schreven, was de situatie onveilig. Zij is nu misschien onveiliger, maar de mate van veiligheid schommelt nogal. Wij vinden het echter in de huidige situatie nog steeds verantwoord om er mensen naartoe te sturen. Generaal Middendorp, die bij ons directeur planning is en hier aan tafel zit, is vorige week in Sudan geweest, in Juba. Hij heeft zich op de hoogte laten stellen van de mogelijkheden en de onmogelijkheden daar. Wij nemen de voorbereiding heel serieus en hebben geprobeerd ons ter plekke op de hoogte te laten stellen van waar men mee bezig is, hoe men opschiet, aan welke voorwaarden wordt voldaan en op welke manier Nederland invulling kan geven aan de wensen en de mogelijkheden. De antwoorden die wij hebben gekregen, zijn nog steeds zodanig bemoedigend dat wij denken dat wij onze taak daar goed kunnen vervullen.
Wat is de precieze doelstelling? Deze laat zich minder scherp omschrijven dan in Kunduz, waar we met zeer duidelijke doelstellingen werken. Hier gaat het om het helpen van mensen en om het zo veel mogelijk verlenen van bijstand als zij problemen tegenkomen.
Ik heb een groot aantal marechaussees van de UNMIS-uitzending gesproken en ik heb met hen van gedachten gewisseld over hoe het daar is geweest. Het viel mij op dat ik van bijna iedereen een ander antwoord kreeg als ik vroeg wat ze daar precies hadden gedaan. Ze hadden allemaal, naar gelang de plaats waar ze bezig waren geweest, een andere taak moeten vervullen. Ze waren allround voorbereid en hebben daar heel veel werk kunnen verrichten. Ik heb gevraagd hoe ze het vonden en of ze het de moeite waard vonden. Zij kregen ter plekke lichtjes in hun ogen en zeiden dat zij morgen terug wilden, omdat hetgeen zij daar hadden gedaan, de moeite waard was. Zij zeiden: het helpt, al zijn het soms kleine dingen. Een aantal marechaussees van ons was op een plek waar aanslagen waren gepleegd en waar het gezag weg was. Zij hebben daar, samen met de lokale functionarissen die er nog waren, sporen van rechtsstatelijkheid kunnen brengen. Doordat zij er waren in de tussenperiode, kon men de draad daarna weer oppakken. Intussen hadden ze bijvoorbeeld geholpen om daar motoren naartoe te halen, zodat men zich kon verplaatsen en het gezag kon worden uitgeoefend. Dan kun je je afvragen: sturen wij marechaussees om motoren te «versieren»? Soms doen wij dat, als het in het belang is van de rechtsstatelijkheid.
De inzet van onze mensen is dus heel veelsoortig. Er wordt veel geïmproviseerd. Dat komt omdat onze mensen door hun eigen professionaliteit en training zien wat er nodig is. De marechaussees leveren een civiele bijdrage aan de politie. Zij zijn ongewapend. Er is gevraagd: is dat onveilig? Nee. De omgeving is weliswaar onveilig, maar er wordt elke dag een appreciatie van de veiligheid gemaakt. Als er tekenen zijn dat de onveiligheid ergens toeneemt, blijven onze mensen binnen de poorten. Als de onveiligheid verder toeneemt, kunnen onze mensen worden teruggetrokken. Er zijn dus verschillende gradaties, waarbij men kan zeggen of er iets moet gebeuren. Zij hoeven zichzelf niet te beschermen; daar zijn de militairen voor, als force protection. De militairen zijn geen Nederlanders. De meeste militairen die naar Zuid-Sudan worden gestuurd, komen uit Azië of Afrika.
Onze mensen, ongeveer vijftien marechaussees en vier politiemensen, bieden op verschillende plaatsen in het land politieversterking en geven uitleg over hoe problemen moeten worden opgelost. Ze dragen hun technieken, kennis en kunde over waar dat nodig is.
Hoe zit het met het gezondheidsrisico? Dit hebben we uiteraard ook gewogen. In een land waarin wordt gevochten, is de kans op verwondingen natuurlijk altijd aanwezig, maar wij denken dat we de veiligheidssituatie voor onze mensen goed onder controle hebben. Er kan echter ook sprake zijn van tropische ziekten of besmettingen. De mensen die worden uitgezonden, zijn van tevoren zeer grondig medisch onderzocht. Ze krijgen medische kits mee, ook als ze op afgelegen plekken zitten. Ze gaan altijd als buddies. Ze zijn altijd met zijn tweeën en kunnen elkaar dus helpen als er problemen zijn. Daarin zijn ze uiteraard getraind en geoefend. Wij houden hen weg van die plaatsen waar we echt niet kunnen komen en waar ze zodanig afgelegen zitten dat de kans op medische besmetting groot is en ze dus onnodig groot risico lopen. We hebben het goed gewogen en we denken dat we het goed in kaart hebben gebracht. Onze politiemensen zitten in het algemeen in dezelfde omgeving als onze ontwikkelingsmensen. Zo kan er zo veel mogelijk synergie worden opgebouwd.
Er zijn ook stafmensen. De heer Pechtold vroeg om kolonels, maar hij zal het moeten doen met oversten. Op het centraal hoofdkwartier in Juba zijn er twee Nederlandse oversten. Wat dat betreft zitten we nu hoger in de boom dan bij UNMIS. Op het kwartier daaronder zitten vijf staffunctionarissen.
Aan gender is gedacht. Dit onderwerp valt niet onder de Nederlandse bijdrage, maar daaraan is wel gedacht op het hoofdkwartier. Dit wordt vanuit Juba bewaakt.
De militairen die zijn gestuurd – nogmaals, dat zijn geen Nederlanders – moeten proberen om aan de militaire kant een bijdrage te leveren aan advisering en training van de Zuid-Sudanese strijdkrachten. Het is niet de bedoeling dat zij zelf interveniëren, maar het is niet uitgesloten. Als er een moment komt dat zij iets moeten doen, zijn zij daartoe vanuit het mandaat gemachtigd. Zij kunnen dan zodanig handelen dat zij tussen de strijdende partijen in komen te staan. Dat is niet de doelstelling, maar het kan gebeuren in een noodsituatie. In principe zijn zij onpartijdig. Zij proberen de Zuid-Sudanese overheid en strijdkrachten zo veel mogelijk van dienst te zijn. Hun bewapening en toerusting is echter zodanig dat zij iets aan geweldsescalatie en -dominantie kunnen doen. Mocht ontruiming of terugtrekking aan de orde zijn, dan zijn er transportmiddelen voorhanden om mensen te evacueren. De heer De Roon vroeg of Nederland dan zijn eigen mensen terughaalt. Nee, het is een operatie van een aantal landen, waarvoor die transportmiddelen beschikbaar zijn. Men moet kunnen ingrijpen om met die transportmiddelen mensen, ongeacht hun afkomst, in veiligheid te kunnen brengen waar dit nodig is.
De heer Ormel (CDA): Ik dank de minister voor zijn uitleg. Ik begrijp dat de veiligheid dag in, dag uit wordt gecontroleerd en dat mensen de poort niet uitgaan als het onveilig is. Wat is erop tegen om iemand een persoonlijk wapen te laten dragen? Dat doet de politie in Nederland ook. De minister gaf net aan dat de missieleden gemachtigd zijn om te interveniëren, tussen de partijen in te gaan staan. Hoe interveniëren zij dan? De minister zal waarschijnlijk antwoorden dat van het dragen van een wapen een zekere dreiging uitgaat. In die landen is het dragen van een wapen echter vrij normaal. Het is eerder abnormaal als je geen wapen draagt.
Minister Hillen: Het niet dragen van een wapen is een VN-maatregel. Deze geldt ook voor onze politiemensen en marechaussees. Dat is afgesproken binnen het kader van de VN. De militairen zorgen voor de bescherming. Onze politiemensen en marechaussees daar dragen geen wapen.
De heer Pechtold (D66): Dit antwoord roept eigenlijk weer meer vragen op. Wij gaan uit van neutraliteit, maar er kunnen dreigingen vanuit het noorden komen en de kans bestaat dat Zuid-Sudan de eigen bevolking met agressie benadert. Door het antwoord van de minister op de vraag van de heer Ormel is mij niet duidelijk geworden wat het geweldsspectrum is. Gaat het geweldsspectrum tot het hoogste niveau? Er werd net, tussen twee zinnen door, gezegd dat zelfs interventie een optie is, vanuit Nederland gezien. Die interventie wordt echter niet gedaan door de marechaussees, want zij dragen niet eens een wapen. Wie moet die interventie dan wel doen, dat handjevol militairen? Kan er ook worden geïntervenieerd bij gebruik van agressie tegen de eigen bevolking, of mag er alleen worden geïntervenieerd ter zelfverdediging? Welke van de andere landen organiseren dan onze verdediging?
Minister Hillen: Vanuit Nederland wordt er niets geëntameerd en niets opgeroepen. Je moet een onderscheid maken tussen het civiele en het militaire deel. Wij doen het civiele deel. Het militaire deel komt vooral voor rekening van Aziatische en Afrikaanse troepen. Zij zijn gemachtigd om in geval van nood tussenbeide te komen en militaire actie te ondernemen. De bedoeling is echter dat dit zo veel mogelijk wordt vermeden, want daarvoor zijn die troepen daar niet; zij zijn er voor advisering en begeleiding van de Zuid-Sudanese strijdkrachten. Zij moeten hen er zo goed mogelijk voor klaarmaken om het land onder controle te houden.
De heer Pechtold (D66): De minister sprak net zelf over een vergelijking met Kunduz. Hij gaf aan dat deze niet erg opgaat. In Kunduz is de geweldsinstructie volgens mij zodanig dat, als er iets gebeurt, de mensen worden teruggetrokken; de eigen veiligheid staat voorop en interveniëren is vooral niet de bedoeling. De minister gaf net aan dat in Zuid-Sudan wel degelijk de mogelijkheid bestaat om tussenbeide te komen. Dat is anders dan hetgeen ik tot nu toe had gelezen en dat is anders dan de geweldsinstructie in Kunduz, waar de situatie toch deels vergelijkbaar is. Hierdoor wordt het civiele karakter van de missie wat mij betreft van een vraagteken voorzien. Ik zou daarover graag meer duidelijkheid krijgen om te voorkomen dat wij straks, tijdens de missie of in een acuut geval, opeens een heel ander verwachtingspatroon blijken te hebben.
Minister Hillen: De heer Pechtold schuift nu een aantal dingen iets te gemakkelijk in elkaar. Ook in Kunduz, waarmee ik deze missie zo min mogelijk wil vergelijken, zijn er mogelijkheden voor het gebruiken van geweld, alleen is dat niet onze missie. De Nederlandse missie maakt deel uit van een grotere missie, maar onze missie is niet militair of interventief. Onze missie is het opleiden en begeleiden van politiemensen. De force protection en de militaire kracht komen van de militairen die door de VN worden gestuurd. Dat is het andere deel van de totale missie. Wij maken deel uit van de totale missie, maar de militaire kant is niet onze missie. De militairen zorgen voor de veiligheid; zij zijn er om onze mensen te beschermen. Als de zaken echt uit de hand lopen, hebben zij het mandaat van de VN om tussenbeide te komen, maar uiteraard zijn 7000 mensen in zo'n groot land onvoldoende in staat om dat structureel te doen. Daar gaat het ook niet om. Het gaat erom dat zij de robuuste mogelijkheid hebben gekregen om zichzelf in moeilijke omstandigheden te redden. Dat is het militaire deel van de missie. Het politionele deel van de missie trekt zich echter terug op het moment dat het gevaarlijk wordt.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ook ik wil nog een en ander helder krijgen. Ik hoorde de minister zeggen dat de omgeving onveilig is. Daar kan ik mij niets bij voorstellen, maar generaal Middendorp is er geweest, dus ik luister goed naar hem. De minister sprak over verschillende gradaties van veiligheid. Mijn beeld is nu dat onze mensen op een compound zitten en dat er force protection is; als zij niet weg kunnen, blijven zij op de compound. In de brief heb ik gelezen dat het gaat om training, advisering, begeleiding en monitoring en dat de Nederlanders geen executieve taken vervullen. Ik hoorde de minister net andere zaken noemen. Hoe moet ik het mij nu voorstellen? Onze mensen zitten op een compound. Als de onveiligheid toeneemt, zoals de minister van Buitenlandse Zaken net aangaf, kunnen onze mensen hun taken dan niet vervullen? Zij zullen buiten de poort moeten komen en zij zullen force protection van anderen nodig hebben. Die force protection wordt niet gedaan door Nederlanders – dat is het andere deel van de missie – maar de Nederlanders zullen die force protection wel nodig hebben. Het mandaat dat in de brief wordt beschreven, is heel uitgebreid. Wij zijn onderdeel van dat mandaat. Er zitten heel veel lagen onder die onveiligheid bevatten. Ik wil hierover heel graag iets meer duidelijkheid.
Minister Hillen: Ik zal zo goed mogelijk duidelijkheid proberen te geven. Nogmaals: onze mensen zijn daar niet om in onveilige situaties op te treden. Wij proberen de politie te helpen. Als het onveilig wordt, gaan wij niet buiten de compound. Als wij buiten de compound zijn, krijgen wij hulp van de militairen om weer veilig binnen te komen. Wij zijn er niet om te vechten. Wordt het nog onveiliger, zodat het ook binnen de compound gevaarlijk is, dan worden onze mensen geëvacueerd. De bedoeling is niet dat wij op enigerlei wijze betrokken raken bij gevechten. Dat is ons deel van de missie niet. Ik probeer te ontdekken wat ik nog moet antwoorden.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik probeer duidelijk te krijgen wat de risico-inschattingen zijn. In de brief van 30 september staat dat een en ander onder de omstandigheden verantwoord is. Ik hoor echter dat de omstandigheden zijn veranderd. Wat zijn die veranderde omstandigheden? Wat betekent de artikel 100-brief binnen die nieuwe omstandigheden?
Minister Hillen: De omstandigheden zijn zoals ze zijn. Deze kunnen per dag veranderen. Het kan veilig of onveilig zijn. Ik ben begonnen met te zeggen dat uitzending van Nederlandse militairen zelden naar een ideale omgeving is. Naarmate de omstandigheden veranderen, verandert onze manier van optreden: dan gaan wij terug, treden wij helemaal niet meer op, gaan wij weg, of wat dan ook. Wij zeggen niet: wij zitten er, ze zullen weten dat wij er zitten en wij gaan pas weg als onze missie is voltooid; dan heb je als doel van de missie dat je, zeg, 50 000 mensen moet hebben opgeleid. Dat doel hebben wij niet. Wij proberen te helpen waar wij kunnen. De doelomschrijving is veel algemener dan in Kunduz. Wij proberen een bijdrage te leveren. Wij zijn daar als wegenwacht, om het zo maar te zeggen. Als je niet kunt opereren, doe je het niet; dan trek je je terug.
De heer Ten Broeke (VVD): De minister zegt dat de Nederlandse militairen, als zij de poort uitgaan en in gevechtshandelingen terecht zouden komen waarbij zij voor hun eigen veiligheid moeten zorgen, door bewapende militairen worden teruggebracht naar de compound. De reden dat de Nederlanders niet bewapend zijn, is om heel helder te maken waarom zij daar zijn en niet hun beveiligers. Heb ik dat goed begrepen? Hoe is dan de commandovoering? Volgens de informatie uit de brief is het de force commander die hen aanstuurt, maar hij is op zijn beurt verantwoording schuldig aan de speciale vertegenwoordiger. Of gaat het hier om de politieke lijn via de police commissioner, die weer verantwoording schuldig is aan de political deputy?
Minister Hillen: Het is de politionele lijn. Die lijn maakt geen onderdeel uit van de militaire kant van de missie. Je moet de missie in drie delen opdelen: een deel is militair, een deel is politioneel en een deel is ontwikkelingshulp. Dit is het politionele deel.
De heer Ten Broeke (VVD): Voor de politie begrijp ik het. De 15 mensen van de Koninklijke Marechaussee worden dus uiteindelijk aangestuurd door de political deputy? Is dat de commandolijn die binnen de VN geldt?
Minister Hillen: Zij worden uiteindelijk aangestuurd door de police commissioner, die daar weer boven staat.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Uit de brief begrijp ik dat het lastig is om alles precies te benoemen. Dat vind ik wel een groot onderscheid met de brief die wij voor de missie in Kunduz hebben gekregen. Toen wisten wij wie waar hoeveel mensen ging trainen. Ons wordt straks gevraagd om met de missie in te stemmen, dus ik wil toch proberen of wij iets specifiekere informatie kunnen krijgen van de minister van Defensie. Twintig marechaussees gaan een bijdrage leveren aan UNPOL.
Minister Hillen: Vijftien.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik had begrepen dat het er vijftien tot twintig waren. Dus: vijftien marechaussees gaan een bijdrage leveren aan UNPOL. Hoeveel mensen gaan zij trainen? Weten wij dat al? Waar worden zij gestationeerd en hoe worden zij beschermd? Verder gaat het om vier civiele politiefunctionarissen; zij maken geen deel uit van UNPOL. Wat gaan zij precies doen? Tot slot zijn er nog enkele civiele deskundigen, die gaan helpen met het opzetten en versterken van de rechtsstaat. Welke concrete activiteiten zullen zij ondernemen? Waar gaan zij dat doen?
Minister Hillen: Dat is precies het verschil met Kunduz. In Kunduz zitten onze mensen op één plaats. Wij weten precies wat wij daar willen opbouwen. Dan kun je doelen en targets stellen en op bepaalde momenten nagaan of je die ook hebt gehaald. Dat kun je veel wiskundiger benaderen, meer per audit. Bij de missie in Zuid-Sudan moeten wij voornamelijk improviseren. Wij weten wat wij willen doen: wij willen mensen zo veel mogelijk van dienst zijn en wij willen proberen zo veel mogelijk op te bouwen, maar wij kunnen voor verrassingen komen te staan. Wij kunnen heel andere dingen gaan doen dan wij eigenlijk hadden gedacht. Dat wil echter niet zeggen dat hetgeen wij gaan doen minder waard is; dat kan op dat moment zelfs veel belangrijker zijn. Daarom zijn onze mensen veelzijdig opgeleid. Zij kunnen improviseren, terwijl zij toch het hoofddoel, het bijstaan en trainen van de politie, in de gaten houden. Onze politiemensen zitten in de buurt van onze ontwikkelingsmensen. Zo proberen wij samen agenda's te maken en elkaar synergetisch voordeel te geven. Nederland is dus gefocust en probeert specifieke dingen in te brengen. Dat is de maximale focus die je kunt geven.
Omdat de situatie nog beweeglijk is, is het lastig voor de Kamer – ik wil niet in de schoenen van de Kamerleden staan – om daarvoor toestemming te geven. Het kabinet heeft gezegd: wij vinden het verantwoord om hierover een artikel 100-brief te schrijven. De missie moet opgebouwd worden, maar is zeker niet vrijblijvend: als je intekent, rekent men ook op je. Een aantal landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland, heeft de parlementaire voorbereiding afgerond. Een aantal andere landen is er nog mee bezig. Nederland zit zo'n beetje midden in het peloton. Men gaat er wel van uit dat onze intekening, als wij intekenen, serieus kan worden genomen. Ik kan mij dus niet voorstellen dat wij verderop nog een opt-outmogelijkheid hebben, tenzij de situatie extern dramatisch verandert; dat geldt altijd. Zoals de zaak nu is opgezet binnen de randvoorwaarden die er zijn, vinden wij de risico's verantwoord. Zij worden genomen door vakmensen die daarvoor getraind zijn. Wij denken dat de bijdrage door ons te leveren is. Daarom denken wij ook dat de Kamer op dit moment haar instemming zou kunnen geven.
Hoe houdt het kabinet de Kamer op de hoogte van de voortgang? De missie zal pas in juli volgend jaar echt gaan draaien, dus dat duurt nog wel even. Wij hopen onze mensen op zijn vroegst ergens in maart of april daarheen te sturen voor de opbouw van de missie, maar dat is nu nog niet aan de orde. Als de missie eenmaal loopt, gaan wij ervan uit dat wij hetzelfde zullen doen als wij altijd doen bij kleine missies: wij houden de Kamer op de hoogte via het verslag van kleine missies. Ik kan mij voorstellen dat wij, in de aanloop daar naartoe, voordat de missie definitief wordt ontplooid, nog een toetsingsmoment hebben, om na te gaan of alles nog steeds zo gaat als wij gedacht hadden. Neem van mij aan dat wij de vinger aan de pols houden. Wij zullen onze mensen niet uitzenden als wij denken dat het niet meer verantwoord is.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Als je in maart mensen wilt gaan opleiden, moet je in februari al weten waarvoor je hen precies gaat opleiden.
Minister Hillen: De missie begint pas in juni.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister heeft net gezegd dat je in maart/april de mensen moet gaan trainen. Je zendt geen mensen uit als je hen niet hebt voorbereid en getraind. Je moet die mensen gaan trainen; dan moet je in februari de taakomschrijving hebben opgesteld en de werving hebben gedaan. Ik neem aan dat de Kamer in februari een precieze beschrijving kan krijgen van de werkzaamheden die onze mensen daar zullen verrichten.
Minister Hillen: Nee, dat kan juist niet. Ik heb gesproken met de marechaussees die er geweest zijn. Zij hebben andere dingen gedaan dan zij gedacht hadden dat zij zouden moeten doen en vonden dat buitengewoon nuttig en van toegevoegde waarde. Wij proberen missies steeds te monitoren en wij proberen in de gaten te houden wat er gebeurt. In dit geval is er geen vast omschreven doelstelling. Aan de ene kant maakt dat het veel spannender, aan de andere kant trekt het een grotere wissel op onze mensen omdat zij moeten improviseren. Zij weten echter wel wat hun opdracht is, namelijk het versterken van de politie en de rechtsstatelijkheid. Daarvoor hebben zij een aantal «basic tools», maar in principe wordt van hen verwacht dat ze door hun eigen inzet ter plekke hier en daar kunnen afwijken van het geplande of kunnen improviseren als de omstandigheden het geplande niet toestaan. Ik vind het juist zo mooi dat mensen van de Nederlandse krijgsmacht daartoe in staat zijn en zo een toegevoegde waarde hebben. Als je precies wilt nagaan wat er van minuut tot minuut gebeurt, denk ik dat er een schema wordt voorgelegd dat in dit land niet van toepassing is. Er wordt elke dag gemonitord: de mensen worden gemonitord, de veiligheid wordt gemonitord. Zij lanceren zichzelf niet met het idee «we zien wel». Er is altijd terugkoppeling, verslaglegging en noem maar op.
Gaandeweg zijn al een heleboel vragen aan de orde gekomen. De heer Ormel heeft gevraagd wat het duurzame effect van deze missie is. Ik hoop dat deze missie een goed effect heeft, maar dat weet ik niet. De inzet van onze mensen zal zodanig zijn dat zij hopelijk niet alleen een bijdrage leveren aan de technische kwaliteit en handelingsbekwaamheid, maar ook aan de manier waarop men zich opstelt, door de herinnering aan improvisaties. Wat je probeert over te dragen, is zowel mentaal als professioneel.
Over de medische faciliteiten heb ik al gesproken. Er zijn ziekenhuisfaciliteiten; deze worden ook ingebracht. Als je ver weg zit, zijn deze moeilijker bereikbaar. Daarom worden de mensen zelf zo goed mogelijk voorbereid.
Ik kom op de rules of engagement. Deze maken wij nooit publiek, maar ik kan wel zeggen dat daar nog een ontwikkeling in zit. De voorbereiding van de missie is nog niet helemaal gereed. Zoals gezegd, moet zij in juni klaar zijn. Het mandaat van de VN is duidelijk. De rules of engagement zullen een uitwerking van dat mandaat zijn.
De heer Voordewind heeft vragen gesteld over het opleiden van mensen, om cursorisch in beeld te krijgen wat er precies gebeurt. Het doel is algemeen; dat kun je niet precies in curriculae vastleggen.
Er is gevraagd: wat doen wij om de burgers te beschermen? Nederland doet daar niet zo verschrikkelijk veel aan. Wij proberen te helpen door de politie op te leiden om dat te doen. De militairen zijn er om de burgers te beschermen als er geweld wordt toegepast.
De leden Pechtold en Voordewind vroegen hoe hoog wij in de boom zitten. Wij zitten in de hoogste boom.
Er is gevraagd of het aantal mensen, 7000 plus 900 plus 3000, voldoende is. Het antwoord is «nee»; dat had best groter kunnen en mogen zijn. Het is nooit genoeg. In principe hebben de VN hier echter op ingezet, dus dit zijn de aantallen waarmee wij beginnen. De voltallige sterkte zal pas rond juni bereikt zijn. Wij hopen dat de missie met deze aantallen mensen kan worden uitgevoerd; dat zullen wij merken. Dit zijn de aantallen waarmee de VN in hun mandaat aan de slag gaan.
De heer Pechtold (D66): «7000 mensen is niet genoeg» is een politieke uitspraak. Wat heeft deze voor implicaties voor het doel dat op dit moment nog redelijk vaag is en de veiligheid die onzeker is? In eerste termijn heb ik gevraagd of de Nederlandse bijdrage vraaggestuurd of ingegeven door politieke Nederlandse haalbaarheid is. Kan de minister die vraag nu beantwoorden?
Minister Hillen: De Nederlandse bijdrage is tot stand gekomen op basis van een rondvraag door de VN. Als de VN zo'n missie willen uitvoeren, doen zij een rondvraag wie wat kan leveren. Van het begin af aan is de bulk van de militaire kant gezocht in Azië en Afrika. Voor het politionele en faciliterende deel van de missie is meer naar Europa gekeken. Wij hebben, iets meer aan de bovenkant, iets minder aan de onderkant, aangeboden wat wij binnen UNMIS al deden. Dat paste in die legpuzzel. Er zaten geen andere bijzondere Nederlandse politieke motieven achter dan de verbondenheid die wij met Zuid-Sudan voelen en de voortzetting van onze betrokkenheid daar.
Mevrouw Eijsink vroeg naar de haalbaarheid en de houdbaarheid. Zij sprak over een periode van vijf jaar, de periode dat wij denken dat wij in Zuid-Sudan moeten zijn. Ik vind het net zo moeilijk als zij om dit precies te voorspellen. Er werken zo veel krachten op het land in. De mensen daar moeten zelf het proces opstarten om een natie te worden. Er zijn actoren van buiten die zich met hun belangen bemoeien. De VN stellen dit soort mandaat en missie op naar de polsslag die er op een bepaald moment is. De bedoeling is om over vijf jaar behoorlijke resultaten geboekt te hebben; dat kan natuurlijk niet in één jaar. De inzet van de internationale gemeenschap is zodanig dat die resultaten er dan ook moeten zijn. Dat kun je niet precies allemaal meten. Dat is bij UNMIS ook niet het geval geweest. Onze mensen zijn echter wel van toegevoegde waarde geweest. Als wij zelf evalueren of onze bijdrage geholpen heeft en of er hierdoor dingen een zeker bestendig karakter hebben gekregen, zien wij daar wel degelijk sporen van, maar ik geef toe dat het in dit soort landen heel moeilijk is om met een meetkundig oog te meten of de inspanningen precies het rendement hebben gegeven waarop je had gehoopt.
Hoe worden onze mensen getraind? Onze mensen worden in Nederland getraind en hiervoor klaargemaakt. Dat gebeurt door de marechaussee. Wij geven ook de politiemensen trainingsfaciliteiten hiervoor. Zij krijgen een intensieve training, die een groot aantal facetten omvat: de kennis die wij inmiddels ter zake hebben, professionaliteit als politieman, gezondheidstraining, enfin, alles wat je ter plekke nodig hebt. Het is in elk opzicht een missiegerichte opleiding, waarvoor aan een groot aantal kwalificaties moet worden voldaan. Als onze mensen vertrekken, voldoen zij daar dus aan. Dan kunnen zij dus ook improviseren – dat punt heb ik al een paar keer genoemd – en dan kunnen zij op moeilijke momenten beslissingen nemen die in het belang zijn van de omgeving en hun eigen veiligheid.
Hebben wij voldoende trainers in huis? De heer Pechtold zei dat het bij de marechaussee vrijwillig is. Dat is niet zo. Bij de marechaussee is het verplicht, bij de politie is het vrijwillig. Wij hebben voldoende trainers in huis. Wij schrijven niet in voor missies als wij zelf niet aan de eisen kunnen voldoen. Die afweging is dus gemaakt.
De heer De Roon vroeg naar de verplaatsingsmogelijkheden. Deze vormen een uitdaging in Zuid-Sudan: verplaatsing is moeilijk. Op een aantal plaatsen worden missieposten opgezet van waaruit gewerkt zal worden. Je kunt niet vanuit de ene post gemakkelijk even naar de andere rijden. De missieposten werken vrij autonoom. Daar zitten niet alleen Nederlandse politiemensen en ontwikkelingswerkers, maar ook mensen van andere nationaliteiten. Er is ook medische bijstand. Die posten zijn sterk genoeg om zichzelf te kunnen redden. Zij kunnen wel vrij afgelegen zijn. Als zij te verafgelegen zijn en de kans groot is dat bij bijvoorbeeld tropische ziekten niet op tijd kan worden ingegrepen, worden onze mensen daar niet gestationeerd. In Zuid-Sudan zijn zeven MEDEVAC-helikopters beschikbaar om mensen die direct hulp nodig hebben zo snel mogelijk naar een goed ziekenhuis te brengen waar zij geholpen kunnen worden.
De heer De Roon vroeg of het bestrijden van alle «virussen» een reële mogelijkheid is. Hij doelde daarmee niet op ziekten, maar op alle problemen die er volgens hem in zo'n corrupt land en corrupte omgeving zijn. Er zijn uitdagingen; daarom gaat de missie er juist naartoe. De heer De Roon vroeg: heb je voldoende mogelijkheden? De manier waarop de zaak in elkaar wordt gezet, de afspraken die worden gemaakt en de rapportages die voortdurend worden uitgebracht, moeten ervoor zorgen dat het een integere missie is, waarin men probeert om in zijn omgeving de gestelde doelen te bereiken en resultaat te boeken. Als je te veel te lijden hebt van een omgeving die bepaalde dingen niet toestaat, moet je maatregelen nemen. Aan de militaire kant kun je proberen iets af te dwingen; veel kan dat niet zijn, maar je kunt corrigeren, al is de missie daar niet om in te grijpen, maar om te adviseren. Aan de politionele kant kan het niet anders zijn dan terugtrekken.
Hoe groot is de politie in Zuid-Sudan? De politie telt ongeveer 50 000 man.
Zij wij afhankelijk van de VN? Ja. Wij zijn niet afhankelijk van de VN als organisatie, maar wel van de door de VN bijeengebrachte pool met bijbehorende transportmiddelen en andere middelen die voor zo'n missie beschikbaar zijn.
Hiermee heb ik volgens mij de belangrijkste vragen beantwoord.
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Misschien is het goed om vooraf iets te zeggen over de continuïteit van de relatie met dit deel van Sudan, dat inmiddels het onafhankelijke land Zuid-Sudan is. Sommigen hebben eraan gerefereerd dat wij al lange tijd een belangrijke rol spelen in Zuid-Sudan en in de conflictbemiddeling tussen noord en zuid. Het is goed dat een land van onze omvang voorspelbaar en berekenbaar is in zijn activiteiten over een langere periode. Dat is ons land inderdaad. Vijf of zes jaar geleden zijn wij zo gastvrij geweest om in Noordwijk de diverse partijen rond de tafel te brengen. Wij hebben een lange geschiedenis in Zuid-Sudan en deze wordt her- en erkend. Wat wij nu doen, is substantieel. Daarover moet geen misverstand bestaan. Voor volgend jaar is er, alleen al bilateraal en via ngo's, met het hele terrein van opbouw een bedrag gemoeid van ongeveer 75 mln. Dat is veel. Dat past niet alleen bij het feit dat het land een speerpunt van ons buitenlandbeleid is, maar ook bij het feit dat wij een lange traditie in het land hebben. De middelen die wij beschikbaar stellen, gaan naar de benoemde speerpunten: voedselzekerheid, waterinfrastructuur en veiligheid en stabiliteit.
Vandaag spreken wij over de veiligheid en stabiliteit. Vorige week was ik op een conferentie over Zuid-Sudan in Washington. De Zuid-Sudanese regering was daar ook aanwezig. Ik weet dat ernaar wordt uitgezien dat er bijdragen worden geleverd op het gebied van veiligheid en stabiliteit, want het is een fragiele staat. De bemensing is dun en expertise is bijna niet aanwezig. Op de diverse departementen wil men beginnen met mensen van buiten aan te trekken, eerst als degenen die het werk doen en vervolgens als een soort trainers, om ervoor te zorgen dat er iets van een democratische infrastructuur ontstaat. Onze bijdrage is dus substantieel. Het is belangrijk voor Zuid-Sudan dat wij de hele sector van veiligheid en stabiliteit serieus nemen. Zuid-Sudan is in die zin een schoolvoorbeeld van de 3D-benadering. De ontwikkelingscomponent is de grootste, maar deze staat of valt met veiligheid en stabiliteit. Er is inderdaad een politiemacht van 50 000 mensen, maar dat zijn gewoon omgeklede rebellen. Er moet dus nog een hoop gebeuren om ervoor te zorgen dat deze politiemacht iets van soliditeit en stevigheid krijgt.
De heer Ten Broeke vroeg naar de ontwikkelingssamenwerking en de Official Development Assistance. Ik ben ervan overtuigd dat de ODA zoals wij deze kennen, zijn langste tijd gehad heeft. Daarover bestaat geen misverstand. Feit is dat juist voor de fragiele staten en de allerarmste staten – dat zijn vaak dezelfde; het zijn er zo'n 25 à 30 – klassieke hulp in de zin van bijdragen aan de stabiliteit en veiligheid en vervolgens aan de eerste stappen op het gebied van het opbouwen van een staat, waar ook de economie bij hoort, wezenlijk is. Garanties voor succes hebben zij niet, want een fragiele staat is een staat die nooit bestaan heeft. Dat geldt zeker in dit geval. Als wij een beetje om ons heen kijken, weten wij hoe lang het duurt voordat een staat een staat is. Dat heeft zijn tijd nodig. In Zuid-Sudan kunnen wij de 3D-benadering in optima forma toepassen. Ik vind het dan ook niet meer dan logisch dat wij maximaal kijken naar de ontwikkelingsmiddelen voor wat wij hier doen aan veiligheid en training. Dat wordt altijd achteraf vastgesteld; dat kunnen wij niet vooraf vaststellen. Als dit achteraf wordt vastgesteld, mogen wij ervan uitgaan dat zeker de helft van het bedrag dat genoemd is voor deze missie, rechttoe, rechtaan voor rekening komt van het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Ik sta er anders tegenover dan de heer Ten Broeke suggereerde. In het regeerakkoord staat de afspraak dat wij bij de OESO zullen bepleiten om de ODA-definities te wijzigen, maar dat moet dan wel op deze manier gebeuren. Wij gaan niet eenzijdig de definities wijzigen; dat kan niet. Gegeven het feit dat het karakter van internationale samenwerking zo is veranderd, vind ik wel dat wij kritisch moeten zijn over wat wij ontwikkelingssamenwerking noemen en wat niet. Daar wordt nogal eens gemakkelijk over gesproken, maar die wereld is nu eenmaal grondig veranderd in vergelijking met de tijd dat wij dit dachten.
Mevrouw Eijsink (PvdA): De staatssecretaris spreekt over de 3D-benadering in optima forma. Waar blijft de diplomatie dan? Waar was de regering op 9 juli van dit jaar? Daarover heb ik nog geen van de bewindspersonen gehoord. Waar blijft de diplomatie?
Staatssecretaris Knapen: Ik kan wel voor mijzelf spreken.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik vraag het aan de regering; dat spreekt voor zich.
Staatssecretaris Knapen: Ik weet niet waar iedereen van de regering was, dus die vraag is voor mij nu lastig te beantwoorden. Ik heb vorige week president Salva Kiir gesproken. Ik heb niet gemerkt dat er bij hem iets anders leeft dan herkenning van en erkenning voor hetgeen wij gedaan hebben, hetgeen wij doen en hetgeen wij ons hebben voorgenomen om te doen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): De betrokkenheid van Nederland gaat een stuk verder. Wat was de politieke beweegreden om niet aanwezig te zijn? De regering heeft de 3D-benadering hoog in het vaandel staan. Waarom was er niemand van de regering aanwezig bij dit heuglijke en historische moment, waarbij alle andere landen aanwezig waren? Het is een van onze partnerlanden.
Staatssecretaris Knapen: De vraag gaat uit van een verkeerde vooronderstelling, namelijk die dat wij niet aanwezig waren. Wij waren wel aanwezig. Mevrouw Eijsink spreekt de regering aan en die was daar wel aanwezig.
Ik ga in op de woorden van de heer Irrgang. Ik had ook wel dat Naypyidaw-gevoel toen hij sprak over de nieuwe hoofdstad Ramciel. Dat was, eerlijk gezegd, ook mijn eerste reactie, maar ik ben een stuk voorzichtiger geworden. Het is waar: Zuid-Sudan gaat op een lastige plek een nieuwe hoofdstad bouwen. Het eerste wat je dan denkt, is: tjongejonge, moet dat nou? Wordt er nu meteen geïnvesteerd in de sector «status en prestige», in plaats van in de dingen die nodig zijn? Ik ben echter behoedzaam. Ik heb er geen finaal oordeel over. Het is goed om ons te realiseren dat Juba in het Barigebied ligt. Daar domineren op dit moment de Dinka, omdat hun stam dominant was binnen de rebellenbeweging. Dat wordt in die omgeving als buitengewoon onaangenaam gevoeld. Zuid-Sudan is een fragiele staat waarvan de bevolking bestaat uit een aantal stammen; het stammenevenwicht speelt een grote rol. In grote lijnen zijn de Nuer, de Shilluk en de Dinka de belangrijkste stammen. Het idee van de regering is om precies op het kruispunt van de leefgebieden van die drie stammen Ramciel te bouwen, met het idee om symbolisch de poging, die stammen bij elkaar te brengen, weer te geven. Ik ben wat behoedzaam om hierover nu meteen een opvatting te ventileren. Ik had ook een Naypyidaw-gevoel, maar ik ben iets voorzichtiger geworden. Die informatie geef ik de Kamerleden mee.
De heer Irrgang sprak ook over het risico van de oil curse; dat is vorige week op de conferentie ook benoemd. Daar moeten wij voor uitkijken, want dat is levensgevaarlijk. Er zijn landen waar het helemaal mis is gegaan. Er zijn echter ook voorbeelden van best practices. Neem Botswana, waar men heeft gepoogd om de diamantvloek te kanaliseren en fondsen in te richten voor de compensatie van de negatieve effecten. Er zijn intussen best practices en er wordt uitvoerig met de nieuwe regering gecommuniceerd. Alles wat er aan hulp is, wordt aangeboden. De Noren hebben verstand van de manier waarop je met de oil curse omgaat; zij doen dat ook in Oost-Timor en tot nu toe met succes. Daar wordt op gelet. De president van Zuid-Sudan heeft zelf aangeboden om maximaal te monitoren om dit te vermijden, maar ik geef meteen toe: in een fragiele staat is het hebben van olie een zegen en een risico. Het risico is in ieder geval wel goed benoemd.
De heer Ormel sprak over het bouwen van een gevangenis. Een van mijn vreemdste ervaringen was in Hargeisa in Somaliland, waar ik zo'n gevangenis heb bezocht. De mensen in de gevangenis werden voorzien van dagelijks eten en medische verzorging, wat tot gevolg had dat meer mensen erin wilden dan eruit. Het klinkt komisch, maar het is vrij dramatisch. Wij hebben afgesproken dat wij in het kader van de veiligheid en stabiliteit binnenkort samen met de Europese Unie een missie zullen sturen om na te gaan wat wij op het gebied van de rechtsstatelijkheid het beste als eerste kunnen doen. Wij zullen kijken wie wat gaat doen en welke bijdrage wij kunnen leveren. Op het gebied van opleiding, cipiers en ordelijkheid van het gevangeniswezen hebben wij in het verleden in enkele landen ervaring opgedaan. Wij nemen dit punt zeker mee, maar het is wel zaak om dat in goed overleg, via een bepaalde taakverdeling en met een zekere volgtijdelijkheid te doen. De suggestie is in dankbaarheid aanvaard.
De heer De Roon sprak over privérekeningen in het buitenland. Wij hebben uitvoerig besproken, zowel op de conferentie van vorige week als tijdens een bezoek aan Juba aan het begin van dit jaar, hoe het anticorruptieprogramma eruit gaat zien. Er zijn mensen voor om dat te volgen. Het beste wat wij kunnen doen om corruptie bij de overheid tegen te gaan, is nauwkeurig monitoren wat er met de middelen gebeurt. Het beste wat wij kunnen doen om corruptie bij ngo's tegen te gaan, is hen verantwoording van en rekenschap over de wijze waarop zij met de middelen omgaan, te laten afleggen. Dat zullen wij nauwkeurig in de gaten houden. Zij zijn aangemoedigd en gewaarschuwd, want het is de grootste verleiding die er in deze fase bestaat. Iedereen is zich er echter van bewust. Men let erop. Het UNDP probeert er leidend in te zijn om de programma's zo in te richten dat je ze kunt monitoren en dat je er naar vermogen op kunt letten.
Ten slotte vroeg de heer De Roon naar handelsmissies. 22 Nederlandse bedrijven zijn meegegaan op een handelsmissie. De helft daarvan hield zich bezig met voedsel. Er zijn plannen om na te gaan of zij in de voedselketen iets kunnen doen met melkveehouderij en veevoederproductie. Er zijn zelfs plannen om mee te helpen aan de bouw en inrichting van een slachthuis. Dit is slechts een eerste, voorlopige planning; het is nog werk in uitvoering.
Daarmee heb ik volgens mij alle vragen beantwoord.
De voorzitter: Enkele leden van de Kamer hebben mij kenbaar gemaakt dat zij graag een ordevoorstel willen doen. Dat voorstel wordt niet namens alle aanwezige leden van de commissie gedaan. De heer Pechtold zal het voorstel verwoorden. Enkele leden hebben de behoefte om hierover publiekelijk hun mening te geven. Daarna zullen wij zien wat de conclusie is.
De heer Pechtold (D66): Ik wil de bewindslieden in ieder geval bedanken voor hun antwoorden in eerste termijn. Deze antwoorden zijn echter de aanleiding voor mijn voorstel. Enkele collega's hebben al aangegeven dat zij het een gemiste kans vinden dat er in de afgelopen tweeënhalve maand geen nadere informatie op papier aan de Kamer is verstrekt. Een deel van onze vragen is vandaag mondeling beantwoord, maar op een aantal punten zouden wij graag meer helderheid krijgen, mede naar aanleiding van het bezoek van generaal Middendorp aan Zuid-Sudan van vorige week. Ik denk dan aan de veiligheid en de inschatting daarvan, de doelomschrijving – net zei de minister van Defensie nog dat deze vrij algemeen is – de vraag wanneer de missie geslaagd is, het geweldsspectrum en de afhankelijkheid van anderen. Over die onderwerpen zijn er wat ons betreft nog veel vragen. Mijn ordevoorstel is om de bewindslieden de kans te geven om voor morgen 12.00 uur aan het papier toe te vertrouwen wat er vandaag is gezegd, liefst met uitgebreidere informatie erbij, en om dan morgen de tweede en derde termijn te houden. Dit voorstel doe ik mede namens de leden Eijsink, El Fassed en Voordewind.
De heer Ormel (CDA): De CDA-fractie heeft op zich geen behoefte aan een brief. Wij vinden dat de vragen die wij hebben gesteld, goed beantwoord zijn. Als andere fracties echter behoefte hebben aan een brief en als deze op zo'n korte termijn kan worden gestuurd, gaan wij daarmee akkoord. Het is nooit verkeerd om nog meer informatie te krijgen, zeker niet als er daardoor meer steun voor de missie komt.
De heer Irrgang (SP): Mijn fractie zou graag duidelijkheid krijgen over wat de Nederlandse militairen daar precies gaan doen. Die informatie is niet gegeven. De minister gaf een zeer algemeen antwoord. Ik zou hierover echt meer willen weten. Ik kan niet uitsluiten dat die informatie in tweede termijn alsnog verstrekt zou zijn, maar tot nu toe is deze in ieder geval niet gegeven. Ik heb er geen bezwaar tegen om, op verzoek van een aantal fracties, morgen verder te praten.
De heer Ten Broeke (VVD): Ook de VVD-fractie heeft op zich geen behoefte aan een brief. Het proces waarin de regering ons van antwoorden voorziet, is nog niet afgerond. Er komt nog een tweede termijn waarin ongetwijfeld nog meer antwoorden zullen worden gegeven. Dat behoort tot de informatie-uitwisseling tussen Kamer en regering. Het gaat hier echter om een artikel 100-procedure. Daarin is het gebruikelijk dat wordt geprobeerd om een zo breed mogelijke steun te verwerven. Als een brief kan bijdragen tot een bredere steun voor wat in onze ogen een belangrijke missie is, willen wij ons niet verzetten tegen het verzoek van de heer Pechtold.
De heer De Roon (PVV): Ik steun het verzoek van de heer Pechtold.
De voorzitter: Het verzoek is duidelijk. Het voorstel is dat de bewindslieden een brief schrijven met daarin de informatie die vandaag mondeling is gegeven, aangevuld met de antwoorden op de vragen die nog niet beantwoord zijn en de punten waarop de heer Pechtold nog eens heeft gewezen. Wij verwachten de brief morgen voor 12.00 uur in de Kamer, om vervolgens de tweede en derde termijn te houden. Kunnen de bewindslieden daarmee instemmen?
Minister Rosenthal: Wij zullen graag bewilligen in het verzoek om een korte duidelijke brief die betrekking heeft op:
de veiligheid;
het doel van de missie;
het mandaat;
de 3D-benadering, in het bijzonder de OS-component;
de resultaten van de handelsmissie; dan hebben wij ook de economische kant weer volop in beeld.
De voorzitter: Wij zullen die brief ontvangen voor morgenmiddag 12.00 uur, waarna wij de tweede termijn zullen houden, met aansluitend daarop de derde termijn om te horen of de fracties wel of niet instemmen met de missie.
De heer Ormel (CDA): Ik begrijp dat de staatssecretaris voornemens is om naar het buitenland te gaan. Vindt de commissie het goed om morgenmiddag met twee in plaats van drie bewindslieden te spreken?
De voorzitter: Ik zie instemmend geknik. De minister van Buitenlandse Zaken zal prima in staat zijn de resterende vragen te beantwoorden.
Ik dank allen voor hun aanwezigheid en sluit de vergadering.
Vervolg op 22 december 2011:
De voorzitter: Dames en heren, dit is een algemeen overleg met de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie. Net als gisteravond staan Zuid-Sudan en de Nederlandse bijdrage aan de VN-missie daar volgens de artikel 100-procedure op de agenda. Net als gisteren zijn de brief van de minster van Buitenlandse Zaken over de Nederlandse bijdrage en het verslag van de Conference for South Sudan geagendeerd. Daarnaast staat de nadere informatie over de Nederlandse bijdrage aan de VN-missie waar gisteravond om is verzocht op de agenda. We hebben gisteren doorgenomen welke punten in deze brief aan de orde moesten komen. Die brief is inmiddels binnengekomen. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken is geëxcuseerd voor dit overleg vanwege verplichtingen in het buitenland. Hoewel nog niet alle collega's er zijn, wil ik nu beginnen met de tweede termijn. Ik stel voor om een spreektijd van maximaal drie minuten per fractie te hanteren.
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de antwoorden in eerste termijn. De artikel 100-brief laat tal van onduidelijkheden open. Dat is ontzettend gevaarlijk voor zo'n complexe missie in een land met zo veel complexe problemen. Het gebrek aan duidelijke doelen, benchmarks, randvoorwaarden en invulling van de missie kan een groot obstakel worden voor het succes van de missie. Ik dank de minister van Buitenlandse Zaken voor de tweede brief, die al meer duidelijkheid geeft. Laat dit een leermoment zijn dat het kabinet artikel 100-brieven voor de Kamer zeer serieus moet nemen.
Ik heb nog drie belangrijke vragen waarover ik opheldering wil. Ten eerste, in de woorden van de minister in eerste termijn proef ik dat de Nederlandse ambitie om het politieke proces tussen de beide Sudans verder te helpen met het opheffen van de werkgroep voor de drie betwiste gebieden is verdwenen. Dit proef ik ook in de tweede brief die we hebben ontvangen. Die ambitie is echter cruciaal voor het succes van een onafhankelijk Zuid-Sudan en van de missie. Nederland heeft historisch een belangrijke en invloedrijke rol in dit proces gehad. Het kan toch niet zo zijn dat de minister deze rol juist nu aan de wilgen hangt? Wat gaat de minister zelf doen om een nieuwe rol op te pakken, zodat de conflicten tussen de Sudans worden beslecht?
Ten tweede kan ik uit de brief nog niet geheel opmaken of de regering van mening is dat de bescherming van burgers voldoende is geborgd met deze missie. Graag krijg ik hiervan een inschatting van de minister. Mogen en zullen de UNMISS-militairen optreden tegen al degenen die burgers in gevaar brengen, dus ook tegen het Zuid-Sudanese leger?
Ten derde, in de artikel 100-brief komt de rol van vrouwen in het geheel niet voor. Ook in de eerste termijn werd in de beantwoording van mijn vragen met geen woord gerept over de rol van vrouwen in conflictgebieden en hun rol bij de wederopbouw. In de brief van vandaag schrijft de minister wel over de doelen op dit gebied van UNMISS, maar nog steeds niet over de doelen van Nederland zelf. Zijn de ambities verdwenen? Wat gaat de Nederlandse bijdrage aan UNMISS doen om gender en vrouwen hoog op de agenda te krijgen? Is de minister bereid specifiek in te zetten op vrouwen en hiervoor doelen te formuleren? Deze punten zijn voor mijn fractie van groot belang. Ik hoop hierop nog antwoorden te krijgen in tweede termijn.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. De ChristenUnie-fractie heeft een aantal aanvullende vragen naar aanleiding van de beantwoording van gisteren en de aanvullende brief die we vandaag hebben mogen ontvangen. Ik dank de minister voor de brief en voor de antwoorden in eerste termijn.
Als eerste wil ik ingaan op de veiligheid. Wij lezen in de brief van vandaag dat de veiligheid is verslechterd sinds de brief van september, met name in vier deelstaten, die worden opgesomd in de brief. Ik vraag de ministers hoe dit de ontplooiing van ons aandeel eventueel kan belemmeren.
In de brief wordt ook gesproken van praktische beperkingen, zoals ontoegankelijk gebied, schaarse capaciteit, neutraliteit en veiligheid van het eigen personeel. Ten aanzien van de ontoegankelijkheid vraag ik de ministers of er al duidelijkheid is waar onze mensen geplaatst zullen worden en of dit ook in de vier deelstaten is. Inzake de schaarse capaciteit vraag ik de bewindslieden of dit ook betrekking heeft op de veiligheid en de bescherming van onze mensen. Zo ja, wat voor consequenties heeft dat dan voor hun functioneren?
Het kabinet heeft UNMISS gevraagd om vooral extra in te zetten op de bescherming van de burgers. Ik begreep gisteren uit de beantwoording in eerste termijn dat dit nu juist een taak is van de Zuid-Sudanese overheid en dat UNMISS dit niet direct ter hand neemt. Mijn complimenten dat dit toch gebeurt binnen het UNMISS-mandaat. Ik juich dat toe. Wij hebben er eerder ook al voor gepleit om als er kampen of vluchtelingenkampen zijn, vooral 's nachts te patrouilleren. Ik krijg daar graag nog een reactie op.
Als wij de burgers beter willen beschermen dan voorheen het geval was – waar zij voorheen werden aangevallen, trokken de VN zich immers terug – mag ik dan ook goed verstaan dat als vluchtelingen direct worden aangevallen UNMISS niet wegkijkt, maar de capaciteit heeft om deze mensen, met name vrouwen en kinderen, te beschermen in die situatie? Heeft UNMISS hier het mandaat en de bewapening voor? Is er concrete bescherming voor de county support bases op het moment dat Nederland helpt om die op te zetten?
Uit de eerste brief begreep ik dat het een mandaat betreft van twee jaar. Nu lees ik dat het één jaar betreft. Graag krijg ik hier duidelijkheid over.
Dan kom ik op de prioriteit van Nederland zelf, de vredesopbouw. We krijgen hier pas in maart van de secretaris-generaal van de VN de plannen van, zo lees ik nu in deze brief. Ik vraag het kabinet om de Kamer te informeren over de concrete activiteiten, zodra deze plannen bekend zijn bij de VN en bekend is wat de Nederlanders gaan doen. Kunnen we daar dan in maart een brief over krijgen?
Ook over het integrated strategic framework, de samenwerking tussen de VN-organisaties in Zuid-Sudan zelf, wil mijn fractie graag nader worden geïnformeerd op het moment dat dit helder is. Ik begrijp dat hier nu aan gewerkt wordt, maar dat dit plan nog niet klaar is.
Dan kom ik op de eigen activiteiten. Ik lees hier over grensbewaking, immigratietaken en trainingen on the job. Dat zijn taken waarbij ook onze mensen rechtstreeks in contact staan met de mensen daar en rechtstreeks in contact kunnen komen met gevaar. Toch zet het kabinet in op onbewapende UNMISS-medewerkers. Ik hoor graag hoe deze mensen beschermd worden in dat gebied. Zelfs in Nederland is de grensbewaking bewapend. Hoe gaan we dat dan doen bij de grensbewaking in Sudan als die onbewapend is? De bescherming van onze mensen staat voor mijn fractie heel erg hoog op de prioriteitenlijst.
Ten slotte, ontwikkelingssamenwerking krijgt de komende maanden ook haar beslag. Het gaat om 75 mln. Dat is een heel groot bedrag. Ik vraag me af waarom dit zo laat gebeurt. We zitten immers al jaren in Zuid-Sudan. Het is niet pas begonnen na de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan. Waarom komen die plannen zo laat? We zitten daarmee alweer een redelijk eind in het seizoen, terwijl het budget voor 2012 geldt. Ik maak me er grote zorgen over of we dit geld wel op een juiste en verantwoorde manier kunnen besteden.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor de beantwoording in eerste termijn. Er zijn ons een paar dingen opgevallen. Daar komt nu nog de brief die overnachts is geschreven bij. De regering had overigens al veel informatie gegeven. Ik ben nog eens even nagegaan wanneer wij zijn geïnformeerd en hoe vaak. Wij hebben de brief overigens zelf nu pas geagendeerd. De Kamer is dus zelf een beetje verantwoordelijk voor het feit dat wij het nu pas bespreken. Sinds de brief geschreven is, is er wel de nodige informatie uitgewisseld. Het is altijd goed om er dan nog een nachtje over te slapen om te bekijken of we nog wat meer informatie kunnen krijgen. Ik vind dat dit op een aantal vlakken is gebeurd in deze brief. Ik ga daar zo even op in. Als dat meer draagvlak kan opleveren, dan lijkt me dat alleen maar nuttig, zeker bij een artikel 100-procedure.
De collega's hebben ook al iets gezegd over de veiligheidssituatie, die wordt beschreven als instabiel. Dat is logisch, anders zou een missie niet nodig zijn. De beveiliging van het eigen personeel kan door UNMISS worden gegarandeerd. De missie kan eventueel worden aangevuld met gewapende eenheden die voor de veiligheid kunnen zorgen, maar de geweldsdreiging als zodanig wordt als gering beoordeeld. Als de regering die inschatting maakt, is het naar mijn mening ook niet heel erg onlogisch om ertoe te besluiten om het Nederlandse personeel niet te bewapenen voor het type werk dat wij daar gaan doen, omdat het Nederlandse personeel niet wordt geacht om mee te gaan vechten als het daarop aan zou komen. Het is wel van belang dat personeel kan worden geëvacueerd. Daarover is deze brief in aanvulling op de voorgaande brieven helder en vergelijkbaar met de beantwoording in eerste termijn.
Wij hebben gisteren een vraag gesteld over OS. Ik wil de staatssecretaris, die er nu niet is, via de minister van Buitenlandse Zaken complimenteren met het feit dat hij het heilige huisje ten aanzien van de definitiekwesties, waar we niet zo heel veel aan kunnen doen, maar wel moeten doen, gisteren een beetje heeft omgeblazen. Het waren teksten die we niet eerder hebben gehoord op deze manier. Ik mag werkelijk hopen dat we uiteindelijk op 50% kunnen uitkomen. Dat zou echt heel goed zijn. We moeten het achteraf vaststellen. Zo gaat dat in deze systematiek. Het is echter wel van belang dat de regering dit zichzelf ten doel heeft gesteld.
Verder hebben wij een vraag gesteld over de resultaten. Daar komt nu wel wat informatie over, maar de informatie is eigenlijk dat de resultaten, de benchmarks en de indicatoren allemaal nog moeten worden opgesteld. Het antwoord is dus eigenlijk dat er nog een antwoord gaat volgen. Voor mij is dit niet zo bepalend dat ik hierdoor een missie afwijs, maar ik zou het wel goed vinden, ook gezien de lessons learned van eerdere missies, als de regering hier heel helder over wordt. Graag krijg ik hierover dus een toezegging in tweede termijn dat wij niet alleen ontvangen wat hierover zal worden ontwikkeld, maar dat de Nederlandse regering daar ook scherp aan de wind zeilt.
De heer Voordewind (ChristenUnie): We hebben nu iets meer duidelijkheid van het kabinet wat onze mensen daar gaan doen. Ik noem taken als grensbewaking en training on the job, waarbij mensen de poort uitgaan en niet alleen binnen de poort trainen. Ze lopen daarmee toch redelijk wat gevaar. Vindt de VVD-fractie ook in tweede termijn nog niet dat het kabinet heel serieus moet gaan bekijken in hoeverre we onze mensen verantwoord de poort uit moeten laten gaan, zoals ook onze grenspolitie wapens draagt? Ook het CDA heeft dat gisteren aangegeven.
De heer Ten Broeke (VVD): Nee, ik wens daar te vertrouwen op de inschatting die heel nadrukkelijk is gemaakt. Wij hebben daar nog een extra keer om gevraagd. Tenzij wij heel sterke aanwijzingen hebben dat de regering hier de verkeerde kant op loopt, moeten wij onze taak en positie kennen. Ik kan de redenering volgen, ze wordt omkleed met redenen en ook die volg ik. Ik heb geen reden om aan te nemen dat die niet juist zijn. Ik herinner me dat wij bijvoorbeeld in Uruzgan, juist als onderdeel van de zogenaamde Dutch approach, soortgelijk hebben opgetreden. Dat was om vertrouwen te wekken bij de lokale bevolking. Dat was in omstandigheden die aanmerkelijk gevaarlijker waren dan de omstandigheden die ik afleid uit deze brief. Ik denk dat de regering, met andere woorden, gekwalificeerd is om die inschatting te maken. Ik heb geen reden om daar met mijn eigen kennis aan te twijfelen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik neem toch aan dat de heer Ten Broeke ook in Zuid-Sudan is geweest?
De heer Ten Broeke (VVD): Nee.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Hij kan in ieder geval redelijk inschatten dat de situatie daar onveiliger is dan in Nederland. De politie gaat hier echter ook de poort uit met een pistool op zak. Toch vindt de heer Ten Broeke dat onze politie op het moment dat zij buiten de poort on the job gaat trainen geen wapens mag dragen, maar de Sudanese collega's wel. Is dat niet een beetje het lot verzoeken?
De heer Ten Broeke (VVD): Als de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee de poort uitgaan, hebben ze heel andere taken dan het opleiden van andere geüniformeerde diensten die ze daarbij tegenkomen. Ze moeten arrestaties kunnen verrichten en opsporingen kunnen doen. Zij worden ook geacht in de situaties waarin zij verzeild raken hun wapen te kunnen gebruiken. Zij zijn op dat moment de fysieke vertegenwoordiging van de zwaardmacht die de overheid is. Dat is dus een totaal andere taak dan de taak van de mensen die wij nu de poort uit gaan sturen. Dat is namelijk een opleidingstaak. Dat zou zoiets zijn om mensen van de LOI een wapen te geven. Zij zitten daar immers om een cursus te geven. Als de veiligheidssituatie daarom vraagt, dan kunnen wij hen daar weghalen.
Dat zegt de Nederlandse regering heel helder. Die garanties zijn er dus. De dreigingsanalyse is zodanig dat de regering het beter vindt om ze niet bewapend uit te rusten. Dat lijkt me een heldere inschatting. Ik heb geen reden om daaraan te twijfelen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de aanvullende brief. Mijn fractie stelt die zeer op prijs. Ik heb daarover echter wel nog een aantal vragen. Ik begin met een vraag over ontwikkelingssamenwerking, die zeker ook door de minister van Buitenlandse Zaken kan worden beantwoord. Ik lees in de brief van vanochtend dat er waarschijnlijk in beginsel zo'n 58 mln. wordt uitgetrokken voor ontwikkelingssamenwerking, althans dat is daar nu voor bestemd en het is ook naar voren gekomen in overleg met ngo's. Ik neem aan dat een absorptievermogen van 58 mln. voor 2012, gezien de heel nieuwe situatie in de hele zuidelijke regio, ongelooflijk veel is. Dat vind ik inderdaad een terechte vraag. Ik begrijp uit de brief dat het moeilijk is om een aantal zaken aan te geven. De minister werkt daar met een aantal ngo's. Kan hij hier nog even kort op ingaan? Ik vraag niet weer om een brief hierover, maar ik ga ervan uit dat wij de ontwikkelingen meekrijgen in de volgende rapportage, zoals ook collega Voordewind vroeg. Het is namelijk een groot bedrag voor een regio die zo in ontwikkeling is en waar absorptievermogen, ook van de lokale organisaties, waarschijnlijk minimaal tot niet aanwezig is.
Collega Ten Broeke heeft het meermalen gehad over de financiën, maar binnen de Defensiebegroting is artikel 20 bestemd voor crisisbeheersingsoperaties. Met dat artikel is al jaren afgesproken dat dit soort kleine operaties uit dit bedrag worden gefinancierd. Daarom heten ze ook kleine operaties. Bovendien vallen ze ook nog eens onder de HGIS. Mijn fractie wil dus geen enkele oprekking van wat dan ook. De bestaande afspraken zijn namelijk dat we goed kijken naar de HGIS en aan de hand van Afghanistan eens kijken naar «HGIS revisited», zoals ik het al jaren noem. Dat is een heel andere discussie, maar mijn fractie is van mening dat we niet iedere keer een discrepantie moeten aanbrengen tussen Defensie en middelen die gewoon in de Defensiebegroting staan opgenomen. Kortom, de 1 mln. kan hier gewoon uit worden betaald zonder dat het hoeft te worden opgerekt, omdat dit de bestaande middelen zijn.
Dan heb ik een opmerking naar aanleiding van de brief van vanochtend ten aanzien van de bescherming van burgers, met name de bescherming van vrouwen en kinderen. Die moet systematisch worden aangepakt. In de brief staat dat de inzet van UNMISS wat dit betreft nog enige invulling vereist. Dat is een verwijzing naar het eerste deel van de Nederlandse bijdrage aan UNMISS. Ik zou daar graag nog wat meer over weten.
Collega's hebben ook al gevraagd naar de executieve taken. Onder punt 2 in de brief staat dat er overleg is over de mogelijkheid om twee tot drie civiele deskundigen, bijvoorbeeld op het gebied van rechtsstaatontwikkeling, te detacheren. Ik heb daar geen beeld bij. Misschien kan de minister mij dat geven, want detacheren betekent dat je het binnen de bestaande organisatie doet en dat er al een organisatie is op een redelijk niveau. Daar krijg ik dus graag nog even wat meer informatie over.
Ik heb gisteren ook het een en ander gevraagd over de handelsmissie. Daar is nog weinig over te lezen in de brief. Toch ben ik er heel nieuwsgierig naar. Ik vraag dat ook in het verlengde van de missie in Afghanistan. Wellicht zal de regering zeggen dat dit niet vergelijkbaar is, maar ik wil het toch even inbrengen. We hebben de WEWA gehad, de werkgroep voor economische samenwerking. Daarvoor zijn toentertijd de heer Brinkman, de heer Kamminga en de heer Wientjes naar Afghanistan gegaan. Zij hebben voor die gegeven situatie bedacht dat er economische ontwikkeling zou zijn. Nu is ons gebleken uit de laatste hoorzitting hierover en uit andere informatie dat dit helemaal niet aan de orde was. Ik zeg maar even dat beide situaties onvergelijkbaar zijn, maar ik vraag me af wat het betekent dat een aantal bedrijven de mogelijkheden onderzoekt om in de veeteelt- en de zuivelsector te investeren in de vorm van voedselketenbeheer. Dat klinkt natuurlijk heel groots, maar wat zou dit op termijn kunnen zijn? Hebben we lering getrokken uit Afghanistan? Ik wil niet dat we, gesteld dat de Kamer dit wil, straks bij de hoorzitting te horen krijgen dat de Kamer het wilde, maar dat de organisatie allang wist dat het niet kon. Laten we elkaar niet iets aanpraten wat onnodig is. Kortom, wat is de mogelijkheid daarvoor?
Mijn laatste vraag gaat specifiek over het personeel in relatie tot het VN-mandaat en is gericht aan de minister van Defensie. Mogelijk is mijn informatie gedateerd, maar al eerder kwamen onder VN-mandaat uitgezonden militairen terug met problemen. Vervolgens zei de regering, overigens niet deze regering, dat zij met hun klachten bij de VN moesten zijn, omdat het om een VN-mandaat ging. Ik kan een naam geven, maar de minister weet er ook van. Er zijn nu nog militairen doende om via de VN hun gelijk te krijgen en aandacht te krijgen. Overigens heeft Defensie hen wel alle steun verleend bij het vertalen van stukken, zonder verder in details te treden. Mocht hen dat overkomen, vallen militairen die onder een VN-mandaat worden uitgezonden dan direct onder het Nederlandse recht en worden ze dan geholpen of worden ze bijgestaan? Ik verwijs dan naar eerdere situaties, die de minister van Defensie wellicht bekend zijn.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik ga nog even terug naar het moment dat mevrouw Eijsink zei dat er wat haar betreft niets moet veranderen omdat de afspraken onder HGIS zijn zoals ze zijn. Mevrouw Eijsink heeft gisteren ook gehoord wat staatssecretaris Knapen hierover heeft gezegd. Hij zei dat we dit wel degelijk gaan proberen op te rekken. Dat kunnen we niet in ons eentje, maar het is noodzakelijk om dit type missies ook in de toekomst te kunnen doen. Het is noodzakelijk voor de modernisering van ons ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Ik snap het conservatisme op dit vlak van de Partij van de Arbeid dus niet helemaal, zeker niet tegen de achtergrond van het feit dat mevrouw Eijsink weet hoe knijp de Defensiebegroting zit voor dit soort missies en dat wij elk kwartje elke keer weer ongeveer drie keer moeten omkeren. Waarom steunt de PvdA dat dus niet?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik ken de grote woorden van de heer Ten Broeke hierover en over het conservatisme van de Partij van de Arbeid, maar volgens mij kwam de Partij van de Arbeid in 1996 als eerste met de HGIS-voorstellen en probeerde zij interdepartementaal overleg te krijgen over de budgetten. Ik heb de afgelopen jaren bij herhaling gezegd dat er vanuit gegeven situaties sprake is van HGIS revisited. De heer Ten Broeke haalt wat mij betreft een heleboel zaken door elkaar. We spreken nu over de brief. De financiën die daarin worden vermeld, zijn duidelijk ingeboekt, vorige week door de Kamer goedgekeurd en aangenomen tijdens de begrotingsbehandeling voor 2012. Dit valt gewoon onder het budget voor de crisisbeheersingsoperaties vermeld in artikel 20. Daar hebben we ook regels voor afgesproken. Terugkomend op de uitspraken van de staatssecretaris gisteren, zullen wij afwachten waar hij mee komt. Oprekken is echter iets anders dan komen tot goede afspraken. Ik versta iets heel anders onder het woord «oprekken». Je komt tot een goede verdeling, afhankelijk van de situatie waar je naartoe gaat. Het woord «conservatisme» zou ik al helemaal niet in de mond nemen, als ik de heer Ten Broeke was, gezien de geschiedenis van de VVD op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.
De voorzitter: Ik vraag u beiden om de discussie toe te snijden op Zuid-Sudan en de artikel 100-brief, en uw ideologische gevoelens te bewaren voor het kerstdiner vanavond.
De heer Ten Broeke (VVD): We zouden hier een ideologisch debat voeren zo vlak voor kerst! Dat is inderdaad niet de bedoeling! Ik zal het houden bij deze missie, maar ten aanzien van deze missie gaf de staatssecretaris van ontwikkelingssamenwerking heel helder aan dat hij het niet alleen noodzakelijk vond, maar ook hoopte dat het mogelijk was om tot 50% van de kosten te recupereren van het «ODA'bel» geld. Ik vind dat moedig, noodzakelijk en hervormingsgezind. Mijn vraag aan mevrouw Eijsink is dan ook of zij de inzet van de staatssecretaris voor deze missie steunt.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik begrijp dat de heer Ten Broeke deze discussie constant wil voeren, maar ik zal gewoon inzoomen op het bedrag dat hier staat. Ik durf de weddenschap met de heer Ten Broeke wel aan, wat dit betekent aan salarissen als we het als volgt zouden afpellen: daily subsistence allowance, vergoedingen, pensioenpremies, voedsel, kleding, brandstoffen en noem het hele rijtje maar op. Het hoort gewoon uitgesplitst onder deze bedragen te staan. Wij staan open voor iedere discussie, maar om zomaar te zeggen dat er 50% uit OS moet, wat de heer Ten Broeke constant doet, vind ik niet juist. Nee, salarissen van militairen hoeven niet uit OS-geld te worden gehaald. De extra maatregelen, de extra pensioenpremies – als ze op missie gaan, bouwen ze namelijk dubbel pensioen op – kunnen worden betaald uit de Defensiebegroting. Voor de duidelijkheid, de Partij van de Arbeid is tegen oneigenlijk gebruik van welke begroting dan ook. Als we echter regels willen veranderen, dan moeten we dat op een ordentelijke wijze doen door de homogene groep in de internationale samenwerking aan te passen. Zo is ooit afgesproken.
De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Ook de SP-fractie dankt de regering voor haar beantwoording in eerste termijn en voor de uitgebreide brief die we vanochtend hebben ontvangen. De minister van Buitenlandse Zaken zei in zijn beantwoording in eerste termijn dat de veiligheidssituatie verslechterd is sinds de brief van juli, in het bijzonder in de drie gebieden, Abyei, Zuid-Kordofan en Blauwe Nijl. Ook blijkt duidelijk uit de brief dat intern ook sprake is van een verslechterende veiligheidssituatie. UNMISS is nu natuurlijk een missie die zich op het grondgebied van Zuid-Sudan concentreert. Als ik het goed begrepen heb, horen de drie gebieden daar niet bij, maar het gevaar bestaat natuurlijk altijd dat die conflicten overspoelen, met name in de provincies van Zuid-Sudan aan de grens. De interne conflicten zijn daarbij gekomen. Ik heb geen aanwijzingen om de analyse van de regering dat het dreigingsniveau beperkt is, ter discussie te stellen. Daar doet mijn fractie het dus mee op dit moment.
Ik vraag me wel af of er voor UNMISS en natuurlijk ook voor de burgerbevolking in die grensgebieden geen risico is. Ook vraag ik me af of UNMISS op dat moment zal doen wat zij kan om de burgerbevolking in bescherming te nemen. Ik wil dit ook niet groter maken dan het is. Ik ben er, volgens mij alleen met de heer Ormel, wel geweest in dit verband, ook bij UNMISS in Malakal en in Juba. In Malakal maakten we een noodlanding. Dat waren nog eens tijden! Het is een enorm gebied met 7000 of 10 000 man. De militairen hebben beperkte middelen. Je moet niet overdrijven wat de mogelijkheden zijn met een Noord-Sudanees regeringsleger met natuurlijk veel meer middelen en de rebellenlegers in het Zuiden et cetera. Volgens mijn fractie moet UNMISS echter doen wat in die situatie kan om de burgers te beschermen.
De brief zelf geeft meer helderheid over wat de Nederlandse mensen daar gaan doen, maar het blijft een beetje ongrijpbaar. Ik begrijp dat het ook het concept is om het een beetje flexibel inzetbaar te houden.
Tot slot, de minister van Defensie zei in zijn beantwoording in eerste termijn dat deze missie op geen enkele manier te vergelijken is met Kunduz. Hij zal het mogelijk niet zo hebben bedoeld, maar voor mijn fractie is dat een zware kwalificatie die het ons bemoeilijkt zo meteen in derde termijn in te stemmen met deze bijdrage. Het is immers niet vergelijkbaar met de missie in Kunduz.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik dank de regering namens de CDA-fractie voor de beantwoording in eerste termijn. Voor dat dankwoord kreeg ik gisteren niet meer de kans, dus bij dezen spreek ik dat nu uit. De ministers hebben aan hun beantwoording een brief toegevoegd, waarvoor dank. Ook lof voor de ambtenaren die op zo'n korte termijn met stoom en kokend water zo'n keurige brief hebben opgesteld.
Ik ben het eens met de heer Ten Broeke dat we de hand deels in eigen boezem moeten steken. Als wij een brief krijgen en vervolgens anderhalve maand wachten voordat we die in behandeling nemen, moeten we ook niet gek opkijken als die wat verouderd is. Ik dank de ministers dat zij zo welwillend waren om wat gisteren is gewisseld aan de brief toe te vertrouwen.
Dan heb ik naar aanleiding van mijn inbreng in eerste termijn, de beantwoording daarvan en wat collega's hebben gezegd nog een aantal nadere vragen en opmerkingen. Allereerst wil ik weten of de opbouw van de politie en die van het leger met elkaar worden afgestemd. Het Zuid-Sudanese leger wordt door aparte donoren getraind, met name door de Verenigde Staten. Wordt er afgestemd wat nu een legertaak is en wat een politietaak? We weten uit andere landen dat het van belang is om daar duidelijke scheidslijnen met elkaar over af te spreken. Is hierover overeenstemming tussen de donoren en de trainers?
Dan heb ik in eerste termijn gevraagd naar een eventuele afstemming tussen UNISFA en UNMISS en of er een nieuw weegmoment ontstaat als het mandaat van UNISFA afloopt. UNMISS heeft geen mandaat voor het terrein van de grens waar UNISFA het mandaat voor heeft, maar als het misloopt met het mandaat voor UNISFA, heeft dat wel degelijk gevolgen voor UNMISS. Enige afstemming is er volgens ons dus wel nodig.
Op pagina 3 van de nieuwe brief staat dat ten aanzien van de resultaten op zijn vroegst in de volgende rapportage van maart 2012 kan worden aangekondigd wat het plan, de benchmarks en indicatoren en dergelijke zijn. Wij begrijpen dat de regering daar nu niet op kan vooruitlopen, maar wij vinden het wat laat om in de jaarlijkse verslaglegging over de voortgang van de missie alsnog te horen wat de benchmarks en de indicatoren zijn. Wij zouden de regering dus willen verzoeken om desnoods het verslag dat de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aankondigt te voorzien van commentaar en naar de Kamer te zenden.
Daarnaast heb ik gisteren gevraagd – niet geëist, zeg ik tegen de ChristenUnie – hoe het zit met de persoonlijke wapenuitrusting van de Nederlandse militairen. Collega Voordewind ging hierop door, maar in tegenstelling tot de heer Voordewind ben ik door de beantwoording van de minister tot de conclusie gekomen dat als wij meedoen aan een VN-missie en als in de VN-missie afspraken worden gemaakt over de bewapening, wij ons dan hebben te voegen naar de afspraken van de VN-missie. Die afspraken zijn dat de trainers ongewapend zijn en dat de gewapende onderdelen van de VN-missie zorgen voor de beveiliging van de ongewapende mensen zoals de Nederlanders. Ik vond dat een duidelijke uitleg van de regering. De vraag van de CDA-fractie is zodanig beantwoord dat wij overtuigd zijn dat er goed wordt gezorgd voor de beveiliging van de Nederlandse uitgezonden militairen niet door henzelf, maar door anderen. Wij zijn dus absoluut tevreden over de beantwoording.
De Comprehensive Peace Agreement is afgerond. Ik hoorde gisteren in de beantwoording dat Nederland daardoor geen voorzitter meer is van de commissie voor de drie gebieden. Dat neemt niet weg dat wij van mening zijn dat de Nederlandse ambassade daar wel alsnog een rol moet spelen in de bemiddeling van het conflict en in een oplossing ervan. Zuid-Kordofan en Blue Nile behoren niet tot Zuid-Sudan, maar beïnvloeden de situatie wel. We hebben historische banden en we hebben de kennis.
Dan spreek ik mijn waardering uit voor de fractie van de Partij van de Arbeid en haar aandacht voor de handelsmissie. Wij sluiten ons aan bij de vragen van de fractie van de Partij van de Arbeid.
Als laatste resteert de vraag waarom wij daarnaartoe gaan. Ik zou eenieder voor bij de kerstboom willen aanraden om het boek «Wat is de wat», het levensverhaal van Valentino Achak Deng, te lezen. Het boek is geschreven door Dave Eggers. Het is een van de ontroerendste boeken die ik heb gelezen. Het beschrijft de afschuwelijke situatie waar jonge Sudanezen in zijn beland door een afschuwelijke oorlog. We moeten die generatie helpen om dat land op te bouwen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Omdat de heer Ormel dat punt gisteren in de vorige termijn opwierp, hebben we nu wel de brief gehad. Daardoor weten we concreter wat precies de taken zijn. Het omvat iets meer dan alleen de trainingen in een kazerne, maar dus ook trainingen on the job. Dat geldt zowel voor de grenspolitie als voor andere politie-eenheden. Dat doen wij in Kunduz in Afghanistan ook met de pundits. Daar gaat de marechaussee ook gewapend buiten de poort. De heer Ormel eiste het niet van het kabinet en ik ook niet, maar het is wel de vraag hoe we die mensen dan wel gaan beveiligen. Op dit moment gaat de marechaussee namelijk in Afghanistan wel de poort uit. Ik leg deze vraag bij de heer Ormel.
De heer Ormel (CDA): Het is een artikel 100-procedure. Natuurlijk moeten wij hier zeer zorgvuldig mee omgaan. Samen met de heer Voordewind stel ik de aanvullende vraag aan de regering of er bij de liaison officers in de staffuncties een red card holder zit. Als er een evacuatie nodig is, zou hij ervoor kunnen zorgen dat de Nederlandse militairen echt geëvacueerd kunnen worden.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording gisteren van onze vragen in eerste termijn. Het was een uitvoerige beantwoording. Dat stel ik op prijs. Verder dank ik hen ook voor de brief die wij heden hebben ontvangen met de nadere informatie. Er zijn nog wel wat punten waarvan ik het idee heb dat ik daarover nog niet voldoende, in ieder geval nog niet bevredigend, ben ingelicht. Daar kom ik dus nog even op terug.
In de eerste plaats betreft dat het artikel uit Trouw van 9 december over stevige corruptie bij de regering in Juba, dat ik gisteren ook al aanhaalde. Er is sprake van een corrupte omgeving en een corrupte overheid in Juba. Dat moeten wij naar mijn mening zien in de context van een totaal instabiele omgeving ten aanzien van de veiligheid. Volgens mij is een corrupte overheid in een instabiele omgeving nog een extra veiligheidsrisico. Als het een zeer betrouwbare overheid was, zou daar op zich geen risico zitten. Dit risico komt er echter nog bovenop, want een corrupte ambtenaar kan verkeerde informatie aan de verkeerde personen geven, die de veiligheid van UNMISS en van onze mensen in gevaar kan brengen.
De staatssecretaris, die er nu niet bij is, maar gisteren wel, heeft gezegd dat het kabinet dat weet en het nauwkeurig gaat monitoren. Hij voegde er nog geruststellend aan toe: ze zijn gewaarschuwd. Dat lees ik ook in het artikel in Trouw. Daarin komt een diplomaat aan het woord, die zegt dat de vertegenwoordigers van de donorlanden niet meer dan wat beschaafde waarschuwingen durven te laten horen. Met alleen maar wat beschaafde waarschuwingen aan een door en door corrupt systeem kom je er niet. Ik beschouw dit dus eigenlijk als een extra veiligheidsrisico voor de situatie daar. Ik wil daar graag nog een nadere reactie van de regering op krijgen.
Verder heb ik uit de schriftelijke stukken en uit de beantwoording gisteren begrepen dat de veiligheidssituatie van de Nederlanders die zullen worden uitgezonden als de regering met haar plannen doorgaat, afhankelijk is van UNMISS en van het Zuid-Sudanese veiligheidsapparaat. Dat is namelijk de eerste schil. Ik vind het moeilijk in te schatten wat daar precies de waarde van is, maar ik heb de minister van Defensie hier gisteren horen zeggen dat het eigenlijk omgeklede rebellen zijn. Als dit zo wordt gekwalificeerd, ontleen ik daaraan nou niet heel stevige gevoelens van vertrouwen in dat apparaat.
Nog belangrijker is de afhankelijkheid van de veiligheid van onze mensen van het UNMISS-apparaat. Iets uitgebreider dan gisteren ga ik een toespraak aanhalen die de commandant van UNMISS heel recent, namelijk op 13 december, heeft gehouden voor Amerikaanse militairen in Duitsland. Ik vind dat de bewindslieden daar gisteren eigenlijk niet op in zijn gegaan. Die commandant zei in zijn toespraak: UNMISS wordt gevraagd om de bevolking te beschermen, maar waarmee? Ik heb op dit moment maar 5000 man voor een land zo groot als Frankrijk. Bewegingen over de weg zijn ongeveer onmogelijk. Wij zijn afhankelijk van riviertransport en dat hebben wij niet.
Dat roept bij mij ten aanzien van de veiligheid van onze mensen de vragen op hoe stevig de evacuatiecapaciteit is en hoe stevig de mogelijkheid is om hen te beschermen als het ergens uit de hand loopt. Daarnaast roept het vragen op over de mogelijkheden en de slagingskans van UNMISS als zodanig, nog even los van de vraag of Nederland eraan meedoet. Als de commandant ter plaatse zegt dat UNMISS zich eigenlijk niet kan verplaatsen, dan heb ik het idee dat je wel wat vraagtekens mag zetten bij de slagingskans van de hele operatie.
De heer Ten Broeke (VVD): We hebben nu de beantwoording van de regering in eerste termijn gehad en we hebben ook de brief van de regering gehad, waarin zo goed als mogelijk op een aantal bezwaren is ingegaan. Nu wordt het tijd om te gaan proeven waartoe de verschillende fracties genegen zijn. Dat wil ik graag bij de PVV doen. Is de heer De Roon het met mij eens dat de situatie in het nieuwe land Zuid-Sudan ook te kwalificeren valt als een front tegen het Noorden, dat een islamitisch, sharia-gedreven en bijna terroristisch bewind is? Is het niet om die reden van het allergrootste belang dat Nederland hier een bijdrage aan levert, ook al is die misschien maar heel klein? Ik vraag daar graag een kwalificatie over van de heer De Roon, omdat hier bijna geen debat voorbijgaat of die connotatie wordt er door de PVV ingebracht. Vandaag ontbreekt die opvallend genoeg.
De heer De Roon (PVV): Uiteraard kwalificeren ook wij het bewind in Khartoem als een schurkenbewind. In onze ogen is het een islamitische schurkenstaat. Containment van zo'n schurkenstaat is natuurlijk een goede zaak. Het zou een ideaal plaatje zijn als de buurlanden, waaronder ook Zuid-Sudan, robuuste staten waren die in staat zouden zijn tot containment. Ik constateer dat ze daartoe niet in staat zijn en dat waren ze al niet. Het nieuwe land Zuid-Sudan, dat erbij is gekomen, is daar waarschijnlijk nog wel het minste toe in staat. Hoezeer ik de lijn die de heer Ten Broeke nu even schetst ook graag realiteit zou zien worden, heb ik daar op dit moment totaal geen vertrouwen in.
De heer Irrgang (SP): Het viel mij op dat de heer De Roon zich heel zorgvuldig uitdrukte in tweede termijn. Hij had twijfels en vragen, maar als hij zegt dat hij totaal geen vertrouwen heeft in Zuid-Sudan, dan is dat wel iets meer dan twijfel. Dan zal hij volgens mij onder die omstandigheden niet instemmen met een Nederlandse bijdrage. Dat is jammer, ook omdat Noord-Sudan, de schurkenstaat waar de heer De Roon over sprak, door de steun aan rebellen in Zuid-Sudan dit land probeert verder te destabiliseren. Met alle kritiek die de heer De Roon heeft over het bewind in Juba, waar een aantal terechte punten bij zat, is er dus ook sprake van destabilisatie vanuit Noord-Sudan. Dat zou de heer De Roon ook in zijn overweging kunnen meenemen of een kleine bijdrage niet op zijn plaats is.
De heer De Roon (PVV): Het is leuk geprobeerd door de heer Irrgang, maar als ik zeg dat ik geen vertrouwen heb in het bewind in Zuid-Sudan, dan heeft dat vooral te maken met de context waar ik net in sprak, namelijk de mogelijkheden tot containment van de islamitische schurkenstaat Sudan.
Voorzitter: Eijsink
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ook ik sluit me aan bij de dankwoorden van de collega's aan het kabinet voor zijn beantwoording in eerste termijn en voor de verhelderende brief die wij hebben gekregen. Ik ben blij dat we die hebben geëvalueerd. Ook de collega's hebben dat gedaan. Ik heb echter het gevoel dat bij een artikel 100-procedure ook het kabinet zelf, mocht een stuk hier lang liggen, de Kamer proactief moet informeren over een verandering in de situatie, zeker als het om een veiligheidssituatie gaat. Dat is op deze manier constructief gedaan. Daarmee is de artikel 100-procedure serieus genomen.
Ik heb gisteren lang stil gestaan bij onafhankelijkheidsdag en de gemiste kans – dat is geen desavouering van de heer Korthals Altes – om aanwezig te zijn op de onafhankelijkheidsdag van een land waarmee we nauwe betrekkingen hebben gehad. Ik heb eigenlijk nog steeds geen goede antwoorden gekregen op de vraag waarom we daar alleen op het niveau van minister van staat aanwezig waren. Ik weet dat de staatssecretaris ergens in het oerwoud in Indonesië zat rond die tijd, maar het moet toch afgehandeld zijn in de ministerraad.
Een ander punt waarbij voor mij de schoen wringt, is dat wij nu voor jaren een commitment aangaan – daar zijn we gelukkig eerlijk over – maar met een bescheiden bijdrage. De woorden «bescheiden bijdrage» zijn gisteren een paar keer gevallen. Anderen noemen het een «proportionele bijdrage». Lopen we niet de kans dat er sprake is van een versplintering? Als we over een langere periode een commitment aangaan, bestaat de kans dan dat de bijdrage substantiëler wordt? Is het ook niet belastend voor het ministerie als we zoveel kleine bijdragen verzorgen? Ik kan me voorstellen dat überhaupt het opzetten van een actie al belastend is. De eerste man of vrouw uitzenden brengt basiskosten met zich mee. Daarna wordt het allemaal een stuk makkelijker, lijkt me. Hoeveel van die bescheiden bijdragen kunnen we ons permitteren om toch nog effectief te zijn?
Ook wil ik nog even helder hebben of het feit dat de bijdrage bescheiden is, politiek is ingegeven of vanuit de behoefteraming van de partnerlanden kwam, omdat ik zie dat het draagvlak hier nog wel eens groter kan zijn dan de bewindslieden voor ogen hadden en omdat de minister van Defensie gisteren zei dat 7000 niet genoeg is. Dat zei hij letterlijk.
De extra brief is vooral belangrijk omdat daarin de drie hoofdtaken helder beschreven staan. Hierdoor is het helder waar we dadelijk in de evaluatie naar moeten kijken. Het is ook goed dat de veiligheidssituatie in de brief nog eens een keer beschreven is. Ik begrijp zeker dat, waar die op dit moment in beweging is, dit een continue afweging zal zijn. De tekst op pagina 3 vind ik echter nog steeds vaag. Ik heb het dan niet zozeer over wapens of geen wapens, als wel over het geweldsgebruik. «Het werkelijk gebruiken van geweld, waartoe UNMISS krachtens hoofdstuk VII van het VN-Handvest toe gemachtigd is, wordt gezien als een uiterste redmiddel, waarbij de eis van onpartijdigheid zwaar zal wegen en ook de eerder genoemde beperkingen gelden.» Ik moet zeggen dat ik dit nog steeds een wel heel vage instructie vind. Daar hoor ik dus graag nog wat meer over.
Voorzitter: Pechtold
Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. Ik dank ook de verschillende leden van de commissie die erkentelijkheid hebben uitgesproken in de richting van de ambtenaren die 's nachts en 's ochtends zo hard hebben gewerkt. Ik zal dat doorgeven. Ook dank ik mevrouw Eijsink voor de complimenten aan collega Knapen. Ook die zal ik onverwijld doorgeven.
Laat ik om te beginnen een feit vastleggen in de richting van de heer Voordewind ten aanzien van het mandaat. Dat mandaat behelst volgens de resolutie van de VN één jaar. De special representative van de secretaris-generaal, Hilde Johnson, praat over de noodzaak van een termijn van drie tot vijf jaar. De Nederlandse regering wil zich committeren aan twee jaar. De brief wekt op dat punt misschien wat onduidelijkheid, maar het gaat aan het einde van pagina 1 en het begin van pagina 2 over de resolutie van de Verenigde Naties zelf.
Dan is er een belangrijk punt aan de orde gesteld, namelijk de wijze waarop de Nederlandse regering aankijkt tegen de politieke situatie en de ontwikkelingen in Sudan en Zuid-Sudan. Ik gaf gisteren een formeel antwoord op een in zekere zin formele vraag, namelijk of Nederland dit doet vanuit het voorzitterschap van de AEC. Het antwoord daarop is: nee, dat is gestopt sinds 9 juli. Dat wil echter niet zeggen dat de Nederlandse regering de bijdrage aan de diplomatieke inspanningen, en wat dies meer zij, in het desbetreffende gebied niet buitengewoon serieus neemt. In september heb ik bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in de marge tot twee keer toe met president Kiir van Zuid-Sudan gesproken. Ik heb toen bij hem aangedrongen op het doorzetten van de onderhandelingen onder leiding van ex-president Mbeki. Ook collega Knapen heeft dit op de conferentie in Washington in zeer duidelijke termen gedaan. We wachten op dit ogenblik inderdaad op de herstart onder leiding van Mbeki. Onze ambassade in Juba neemt dit ook zeer ter harte en is daar zeer actief mee bezig. Ik zie de opmerkingen van de Kamer als een aansporing. Hoewel we met UNMISS in Zuid-Sudan en niet in de grensgebieden zitten – daar hebben we UNISFA voor – is het van grote betekenis dat we die zaken verbinden. Dat zei de heer Irrgang ook in alle duidelijkheid nog eens. Ik neem aan dat collega Hillen het hier ook nog wel over zal hebben. Beide missies zijn van de Verenigde Naties. Er moet echt voor worden gezorgd dat die missies, ook met diplomatieke druk van alle kanten, met elkaar verbonden zijn.
Dan kom ik op de concrete vraag van de heer El Fassed over gender. Het is niet voor niets dat de Nederlandse regering zich ook deze week weer heeft gecommitteerd aan een sterke aanpak op basis van resolutie 1325. Bij de lancering van het tweede nationale actieplan afgelopen maandag was ook een treffende aanwezigheid vanuit Zuid-Sudan. Dat geeft aan dat wij ons daar zeer bij betrokken voelen. De expliciete opdracht is om resolutie 1325 in alle landen ter wereld serieus voor het voetlicht te brengen. In het kader van de capaciteitsopbouw van met name het parlement van Zuid-Sudan financiert Nederland de training van het Zuid-Sudanese women's forum. Er is ook een aantal projecten op het punt van sexual and gender based violence om mensen bewust te maken van het probleem en de overheid op dit punt te sensitiveren. Wij lopen met onze inspanningen voorop in de internationale gemeenschap.
Zowel de heer Voordewind als mevrouw Eijsink heeft vragen gesteld over ontwikkelingssamenwerking, over de 58 mln. die uitloopt naar 75 mln. Ik kan namens collega Knapen zeggen dat wij de punten die hier op tafel zijn gelegd zeer serieus nemen. Omtrent het op gang brengen en op gang houden van de projecten die ter zake in beeld zijn, voelen wij die zelf ook. Daarbij zullen de samenwerkingsverbanden tussen overheid en ngo's een grote rol moeten spelen. De lijnen naar de Verenigde Naties zijn hierbij ook van groot belang. We zullen het toch in die geïntegreerde benadering moeten doen. Dat past ook bij de geïntegreerde benadering die wij vanuit de Nederlandse overheid voortdurend in het hoofd en in het hart hebben.
Mevrouw Eijsink heeft een vraag gesteld over de handelsmissie. Ja, wij zijn ons ervan bewust hoe de zaken in Afghanistan op een bepaald moment zijn gegaan, hoewel ik niet het beeld wil hanteren van een land aldaar waar activiteiten van het internationale bedrijfsleven niet vorm en inhoud beginnen te krijgen. Dat gebeurt namelijk wel degelijk, maar de waarschuwing is verstaan. Voor de missie in Zuid-Sudan zijn de lessen al getrokken. Zoals ook in de brief wordt gemeld, zitten we daar heel sterk op alles wat van doen heeft met food security en de ontwikkeling van de landbouw en de veeteelt. De Nederlandse ambassade in Juba wil en zal haar taak op het gebied van economische diplomatie natuurlijk volop tot gelding brengen. In een aantal landen dat we nu in de picture hebben – dat is niet alleen Zuid-Sudan, maar bijvoorbeeld ook Libië – proberen we echt om snel ter zake te komen. Het sturen van een handelsmissie is één, maar er dan voor zorgen dat we de follow-up ook serieus oppakken is twee, en dat doen we ook. De ministeries van Buitenlandse Zaken en EL&I werken in dat verband volop samen.
De heer De Roon zei dat hij het in eerste termijn had gehad over de corruptie in Juba en Zuid-Sudan, en de extra onveiligheid die dit meebrengt. Als de Nederlandse regering het heeft over de inspanningen vanuit Nederland, bedoelt zij de opbouw van de veiligheidsstructuur in de brede zin van het woord, niet alleen in Zuid-Sudan maar ook elders. Als je het over veiligheid hebt, dan heb je het ook over rechtsstatelijkheid, fair practices en per definitie over het bestrijden van corruptie. Dat neemt de regering dus ook ter harte.
Ten slotte kom ik op de vragen van de heer Pechtold. De Nederlandse regering heeft de aanwezigheid van niemand minder dan de minister van staat Korthals Altes in Juba als een belangrijk en richtinggevend feit gezien. Ik heb begrepen van president Kiir, toen ik hem sprak in september, dat hij dit ook zo heeft verstaan. Hij begon daar spontaan over. Kennelijk geldt in dat soort landen ook eerbied voor grijze haren. De regering is daar dus goed vertegenwoordigd geweest. Ik heb van president Kiir gehoord dat hij volledig overtuigd is van het feit dat de Nederlandse regering in Zuid-Sudan onverkort haar betrokkenheid toont.
De heer El Fassed (GroenLinks): Het is goed dat de diplomatieke inspanning voor de drie gebieden vorm gaat krijgen, maar het mooie van het voorzitterschap is dat er een bepaalde structuur is om juist dit soort gesprekken te voeren. Het alleen aansporen van Mbeki op gezette tijden vind ik te mager voor de ambitie en de betrokkenheid die Nederland de afgelopen jaren heeft gehad met Sudan. Ik vraag de minister om te bekijken of Nederland een voortrekkersrol kan vervullen om te zijner tijd bepaalde structuren op te zetten om die gesprekken meer gestalte te geven.
Daarnaast is het goed dat er ten aanzien van resolutie 1325 allerlei initiatieven zijn, maar mijn verbazing is des te groter omdat dit juist in de brieven niet blijkt. Het in de praktijk brengen van resolutie 1325 moet dus meer gestalte krijgen.
Minister Rosenthal: Ik pak eerst even de tweede vraag snel op over het in de praktijk brengen van resolutie 1325. Nederland doet aan action plans. Bij mij is het woord «action» altijd belangrijker dan het woord «plan». Het gaat dus echt om actie, en dat doen we, ook in Zuid-Sudan. Het kwam ook tot uitdrukking bij de lancering van het tweede actieplan afgelopen maandag in Leiden. Dat was voor mij ook goed om te merken. Daar gaf overigens niet alleen het ministerie van Buitenlandse Zaken acte de présence, maar ook het ministerie van Defensie vanwege haar betrokkenheid bij de inbreng van vrouwen in operaties et cetera.
Dan vroeg de heer El Fassed hoe gestalte moet worden gegeven aan de diplomatieke inspanningen. Eerst en vooral gaat het nu om het ondersteunen van Mbeki bij de onderhandelingen. Dat is zonder meer cruciaal, omdat hij het scharnierpunt is tussen Zuid-Sudan, de drie gebieden en Sudan en Khartoem. We weten allemaal dat bijvoorbeeld Nederland daar ook nog een appeltje te schillen heeft met president Al-Bashir en met de gouverneur van Zuid-Kordofan Haroun. Dat neemt niet weg dat de Nederlandse regering de betrokkenheid bij de onderhandelingen onder leiding van Mbeki op een aantal punten nog eens extra schraagt. Om die reden is een Nederlandse expert bij het secretariaat van Mbeki gedetacheerd voor de facilitering van een en ander. Daarnaast heeft Nederland gezamenlijk met OCHA twee internationale bijeenkomsten over de humanitaire toegang georganiseerd. We zitten er dus wel degelijk bovenop.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb nog een vraag over de ontwikkelingssamenwerking. De minister zei dat er goed naar gekeken is en dat hij de waarschuwing heeft verstaan. In de brief staat dat het in beginsel om 58 mln. gaat. Ik begrijp allemaal wel dat het om verschillende, opgetelde bedragen uit verschillende hoeken gaat. Ik hecht eraan om te weten of de inschatting reëel is – de minister zal uiteraard zeggen dat dit het geval is – zodat straks niet het verwijt komt dat de middelen niet uitgegeven zijn.
Minister Rosenthal: Zowel de heer Knapen als ik zitten erbovenop om underspending te voorkomen.
De voorzitter: Ik vraag de leden kort te zijn, want de minister van Defensie moet nog antwoorden en hij moet om 16.00 uur naar een volgend overleg. En we moeten nog een derde termijn houden.
De heer Irrgang (SP): De minister was heel kritisch over corruptie. Ik vond dit zich echter niet helemaal verhouden tot de opmerking van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over het idiote plan voor de nieuwe hoofdstad. Dat is natuurlijk vragen om een orgie van corruptie. Ik zou het op prijs stellen als de Nederlandse regering hier iets kritischer over kan zijn dan de staatssecretaris in eerste termijn was.
Minister Rosenthal: We nemen de opmerking van de heer Irrgang zeer ter harte.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb nog een vraag gesteld over de prioriteiten en de benchmarks et cetera die in maart komen. Ik wilde weten of wij de precieze doelen in maart van het kabinet kunnen krijgen, als we die niet volgens de artikel 100-procedure kunnen krijgen.
Minister Rosenthal: Deze vraag zal door collega Hillen worden beantwoord.
Minister Hillen: Om met dat laatste te beginnen, wij zullen de Kamer tegen de tijd dat de hele missie is opgebouwd en de voorbereiding is afgerond informeren hoe de stand van zaken is, wat de laatste inzichten zijn en alle dingen, de veiligheidssituatie en noem maar op, die de leden en ons beroeren, zoals ook blijkt uit dit debat. Dat zal niet in maart zijn, maar ergens in mei of juni, en het is de bedoeling dat de zaak in juli officieel begint.
Ik dank de Kamer hartelijk voor de inbreng in tweede termijn. Een van de punten die telkens terugkomt, is de veiligheidssituatie in het algemeen en toegespitst op de Nederlandse deelnemers, de politiemensen en de marechaussees. De veiligheidssituatie in het algemeen is voor het land natuurlijk zeer verschillend. De grootste dreiging zit tegen de grens met Sudan. De UNMISS-militairen zullen zich in die contreien ontplooien, omdat daar de meeste spanning te verwachten valt.
Ik zeg tegen de heer De Roon dat 7000 man voor het hele land natuurlijk veel te weinig is. Het is immers een land zo groot als Frankrijk. Daar zie je 7000 man niet echt terug. We hebben geprobeerd zo geconcentreerd mogelijk aanwezig te zijn in gebieden waar dat noodzakelijk kan zijn. We willen niet partij kiezen, want we proberen om juist zo onpartijdig mogelijk te zijn en in de eerste plaats adviserend. We willen echter wel aanwezig zijn in de omgeving waar spanningen kunnen ontstaan. De Nederlandse politiemensen en marechaussees daarentegen zitten juist niet in die gebieden, althans daar proberen wij op te sturen. Zij zitten veel meer in de gebieden waar onze ontwikkelingsmensen ook zitten. Gisteren heb ik dat ook gezegd. Deze gebieden zijn wat rustiger, zodat ze resultaat kunnen boeken en dit resultaat door samenwerking kunnen versterken. Daarom zijn de omstandigheid waaronder ze worden uitgezonden en het dreigingsniveau zoals wij dat inschatten verantwoord. Ik heb al gezegd dat ze in de eerste plaats worden beschermd door militairen. In de tweede plaats zullen ze binnen moeten blijven als het dreigingsniveau toeneemt. In de derde plaats kunnen ze, als het nog verder toeneemt, geëvacueerd worden. Er zijn dus verschillende fasen die van belang zijn bij de vraag op welke manier wij met hun veiligheid omgaan.
Het dragen van een wapen is echter onder de VN-afspraken voor functionarissen die bezig zijn met een opleiding geen gewoonte. Dat is onderling tussen de leden gewisseld in tweede termijn. Dat gebeurt hier dus ook niet. Wij richten ons op de afspraken die er zijn. Wij beoordelen de veiligheidssituatie van de Nederlandse militairen als zeer verantwoord. De leden denken nu dat de grenspolitie zich natuurlijk bij de grens bevindt, maar de grens ligt niet per definitie tegen Sudan aan. Grensinstructies en grensfaciliteiten hebben bijvoorbeeld ook te maken met vliegvelden. Onze mensen leren ook doctrines die te maken hebben met vreemdelingenafhandeling en al dat soort zaken die ook op vliegvelden voorkomen. De Kamer moet het begrip «grens» dus ook in die zin verstaan. Ze zitten dus niet in de onveiligste gebieden.
De heer Ormel vroeg of we een red card holder hebben om in te grijpen op momenten dat het fout gaat. Nee, zo werkt het daar niet. We bouwen natuurlijk voort op de ervaring die we met UNMIS daarvoor al hebben gehad en de onderlinge verhoudingen zoals die er zijn. Natuurlijk let de Nederlandse overste in het hoofdkwartier op zijn eigen mensen. Hij is de belangrijkste vertegenwoordiger van onze nationaliteit. Hij kan ingrijpen op het moment dat hij ziet dat de onveiligheid toeneemt, bijvoorbeeld door onze militairen terug te trekken uit de missie, maar in principe zijn de Verenigde Naties zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van alle mensen. De VN beoordelen die integraal, bekijken waar specifieke posities moeten worden genomen en voeren die uit. Als elk deelnemend land alleen zijn eigen militairen in de gaten zou houden, zou je een erg onrustige afweging krijgen en zou je elke dag moeten bediscussiëren hoe je tegen de veiligheidssituatie aankijkt voordat je aan de taken van de dag toe bent. Het is dus in principe centraal geregeld, maar natuurlijk zal de hoogste militair van Nederland aanwezig de positie van Nederland nauwlettend volgen. Op het moment dat het echt onmogelijk wordt, kunnen wij ze er altijd uithalen.
Mevrouw Eijsink vroeg in dat verband hoe het precies is geregeld met de rechtspositie van de Nederlanders. De VN hebben een status of forces agreement met Zuid-Sudan. Dat wil zeggen dat de Nederlandse militairen immuniteit genieten voor de Zuid-Sudanese wet. Dat is dus in die zin gewaarborgd. De zorg ten aanzien van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid valt natuurlijk onder de Nederlandse verantwoordelijkheid. Zoals de Kamer weet, is de Nederlandse zorg goed. Als de Nederlandse militairen terugkomen in Nederland, kunnen ze daar ook aanspraak op maken.
Ook werd gevraagd hoe het precies met de militaire kant van UNMISS zit en met de donoren. Er werd gevraagd of daar verschil tussen zit. Ja, de donoren zijn om te trainen en niet om tussen de strijdende partijen te zijn. Ze zijn trainingsgericht. De UNMISS-militairen bevinden zich natuurlijk wel tussen de strijdende partijen en proberen in ieder geval het Sudanese leger en de Sudanese overheid te adviseren. Mocht er gedoe ontstaan, dan is het hun functie om als een soort scheidsrechter tussenbeiden te gaan staan. Dat is iets heel verschillends. Uiteraard wordt dit zo veel mogelijk afgestemd. De internationale gemeenschap slaagt er steeds beter in om verschillende inbrengen in ingewikkelde situaties goed op elkaar af te stemmen.
Ik kom dan weer terug op de Nederlandse bijdrage en de vraag waarom we daar met zo weinig man zitten. Kost dat niet te veel inspanning, is het niet te versnipperd en is het eigenlijk wel nuttig? Ja, onze betrokkenheid met Zuid-Sudan is traditioneel al groot. Wij hebben hier te maken met een christelijke natie die zich heeft afgescheiden van een in meerderheid islamitische natie, waartussen spanningen bestaan. Wij hebben een verleden met Zuid-Sudan en dat willen wij graag zo houden. Voor Nederland geldt ook nog iets heel anders, iets opportunistisch voor onszelf. In een ander verband heb ik dit ook wel eens betoogd. Anders dan in de Koude Oorlog toen wij voornamelijk op de hei aan het bekijken waren waar de vijand was, hebben wij nu een krijgsmacht die elke dag opnieuw ergens in verschillende delen van de wereld, Azië, de Caraïben en in Afrika actief is. Door dit soort deelnames blijven wij heel goed op de hoogte, zowel op stafniveau als op veldniveau, van de ontwikkelingen die gaande zijn. De Nederlandse krijgsmacht is volgens mij nog nooit zo bij de les geweest als op het ogenblik. De ervaringen worden gedeeld en teruggekoppeld. Ondanks het feit dat deze deelname niet erg groot is – UNMIS was echter ook niet zo groot – vinden wij deze deelname daarom alleen al waardevol. Voor Sudan is zij dat echter ook.
Ik hoop dat instemming voor deze missie heel groot zal zijn. Ik kijk de heer De Roon aan. Het is inderdaad in het belang van een land dat zichzelf aan het opbouwen is. Natuurlijk horen daar allerlei problemen bij, die je kunt verwachten in zo'n omgeving. Als ze er niet waren, hoeven we er ook niet te zijn. Het feit dat daar een corrupte regering zit en dat er tekortkomingen zijn in het openbaar bestuur, is de reden dat de VN daar zitten. Het is misschien in verhouding tot de problemen een bescheiden bijdrage, maar de aanwezigheid van de internationale gemeenschap in zo'n land doet zich natuurlijk ook gevoelen en heeft ook invloed op de ontwikkeling van het bestuur. Ik denk dus dat onze aanwezigheid, de missie op zichzelf en ook de Europese en Nederlandse aanwezigheid daar van toegevoegde waarde zijn. Deze missie verdient echt steun. Ik doe een beroep op de Kamer om die breed te geven om hiermee uit te dragen en aan Sudan te laten zien dat wij de betrokkenheid bij Zuid-Sudan zeer serieus nemen.
De heer De Roon had het over omgeklede rebellen. Zo heb ik dat volgens mij niet gezegd. Ik heb gezegd dat er ongeveer 50 000 politiemensen zaten, maar ik heb de woorden «omgeklede rebellen» daarvoor niet gebruikt. Zo zou ik ze zeker ook niet kwalificeren.
De heer Voordewind vroeg nog of UNMISS wegkijkt ten aanzien van vluchtelingen, met name vrouwen en kinderen. Nee, binnen de mogelijkheden die UNMISS heeft – zij heeft natuurlijk geen eindeloze hoeveelheid militairen – zal zij niet wegkijken en kan zij daadwerkelijk ingrijpen. Juist om UNMISS in staat te stellen op te treden is er naar een hoger mandaat gegrepen. Dit staat ook in haar mandaat.
De voorzitter: De minister heeft mij zojuist beloofd dat, als de Kamerleden korte vragen stellen, zij ook een helder antwoord krijgen.
De heer Ormel (CDA): Ik dank de minister voor de beantwoording over de red card holder. Ik begrijp dat die formule in deze missie niet bestaat. De minister gaf echter aan dat de overste bij gevaar wel kan besluiten om zijn mensen niet uit te sturen. Ik neem aan dat dit voor de hele uitzending van de missie geldt en niet alleen voor de Nederlanders. Ik neem aan dat er in dat gebied dan niet wordt opgetreden. Of geldt dit alleen voor de Nederlanders?
Minister Hillen: De overste zit daar om in teamverband deel te nemen aan een geleide missie, maar elke nationaliteit heeft zijn senior officer om natuurlijk speciaal op zijn eigen nationaliteit en de belangen daarvan te letten. Op het moment dat hij ervan overtuigd is dat onze mensen een gevaar lopen dat hij niet langer verantwoord vindt, kan hij onze mensen terugtrekken. Wij gaan er overigens vanuit dat dit een uiterst theoretische situatie is.
De heer De Roon (PVV): For the record en voor de zorgvuldigheid tegenover de minister van Defensie moet ik inderdaad opmerken dat uit mijn aantekeningen van gisteren blijkt dat hij heeft gesproken van 50 000 man politie en dat de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken dit later heeft aangeduid als «omgeklede rebellen». Mijn excuses als ik de minister dat in de mond heb gelegd.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb een heel simpele vraag gesteld over de resultaten. We hebben gelezen dat de criteria voor de resultaten worden bepaald. Ik wil graag weten of Nederland daar voor zichzelf een helder beeld bij heeft, of de Kamer daar informatie over ontvangt en of wij heel scherp aan de wind kunnen varen. Ik wil daar heel concrete dingen zien. Dat is de les die we uit eerdere missies hebben geleerd.
Minister Hillen: Ik denk dat dit al staat in de brief die de Kamer vandaag heeft gekregen. Op het ogenblik worden de beginmetingen gedaan en worden de criteria gevormd. Ik heb zonet gezegd dat de Kamer aan het einde van de voorbereidingsperiode een brief krijgt waarin wordt beschreven hoe de zaak er dan precies voor staat. In de brief die de leden vandaag hebben gehad, staat dat wij de Kamer via de verslaggeving op de hoogte stellen van de bereikte resultaten en de vorderingen. De Kamer krijgt dus concreet inzicht in het verloop van de missie.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb nog een vraag gesteld over de nachtelijke patrouilles, namelijk of die hier ook onder vallen. Begrijp ik goed dat de minister zegt dat VN-medewerkers in Sudan per definitie geen wapens dragen of geldt dat slechts voor deze missie?
Minister Hillen: Ja, de nachtelijke patrouilles vallen er ook onder. En militairen dragen wapens. Onze Nederlandse agenten zijn echter opleiders en dragen daarom geen wapens. VN-militairen daarentegen zijn normaalgesproken bewapend.
De voorzitter: Dan gaan wij over naar de derde termijn. We hebben te maken met een grondwettelijke artikel 100-procedure. Daarom vraag ik de collega's of zij in staat en bereid zijn om het oordeel van hun fractie over deze missie uit te spreken.
De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Wij zijn ons ervan bewust dat wij meedoen aan een missie die nog in de steigers staat in een land dat zelf ook in de steigers staat. Dit levert risico's op voor de effectiviteit van de missie, zoals we ook bij de voorganger van de missie hebben gezien. We waren dan ook teleurgesteld in de initiële artikel 100-brief van de regering die weinig duidelijkheid gaf. Veel van het succes van de missie zal afhangen van het politieke proces tussen Sudan en Zuid-Sudan. De inzet hierop van Nederland blijft dus beslissend. Nederland en de internationale gemeenschap hebben de zelfstandigheid van Zuid-Sudan en de vrede met Sudan mogelijk gemaakt. Het is een logische en belangrijke stap om nu middels deze missie Zuid-Sudan verder te helpen. GroenLinks steunt daarom de Nederlandse bijdrage aan UNMISS. Mijn fractie wenst de mensen die worden uitgezonden succes bij hun moeilijke taak.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ondanks het feit dat er nog veel onduidelijk is en dat we nog duidelijkheid moeten krijgen, is de fractie van de ChristenUnie overwegend positief, juist omdat we de brede context zien. De internationale gemeenschap ledigt de nood in een nieuw ontstaan land, toont inzet om de burgerbevolking daar te beschermen en bouwt een rechtsstaat op. Dat alles afwegende kan mijn fractie instemmen met de missie. Ook mijn fractie wenst de mensen veel succes en een behouden thuiskomst.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ook voor de VVD-fractie geldt dat wij kunnen instemmen met de uitzending van deze missie. Wij zien dit als een logisch vervolg op UNMIS. Wij zijn dan ook voorstander van deze bijdrage, omdat wij het gevoel hebben dat Nederland hier een goede, nuttige en proportionele bijdrage kan leveren aan iets wat als bijzonder moet worden gekenschetst, een nieuw land. Het land moet zich nog ontwikkelen en staat met zijn wensen haaks op wat er in de rest van Afrika te zien is. Precies zoals de minister van Defensie aangaf, is het van belang dat de krijgsmacht overal in de wereld inzetbaar blijft. Dit is ook een invulling van de veelzijdige inzetbaarheid, waar nog wel eens aan getwijfeld wordt. Wij wensen alle mensen die worden uitgezonden buitengewoon veel succes bij deze uitzending en vanzelfsprekend ook een behouden thuiskomst.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid hecht aan de aanwezigheid van de internationale gemeenschap in deze regio. Dat is in de geschiedenis al gebleken. Er is eerder verwezen naar oud-minister Jan Pronk en anderen. Wij hechten aan de toegevoegde waarde. Wij realiseren ons dat er risico's zijn en dat een en ander niet is uitgewerkt. Wij gaan ervan uit dat de regering ons tijdig, en niet zoals deze week gebeurd is, maar tijdig op de hoogte stelt van een aantal mogelijke veranderingen daarin. Wij steunen deze missie in die zin en onder die voorwaarden van harte, en wensen alle mensen vanuit Nederland en ook die betrokken uit de regio veel succes.
De heer Irrgang (SP): Voorzitter. De SP-fractie kan instemmen met het besluit van de regering om troepen uit te zenden naar Zuid-Sudan voor de UNMISS-missie, zoals verwoord in de artikel 100-brief, artikel 100 van de Grondwet. Wij wensen de mensen die nu vertrekken veel succes en een behouden thuiskomst.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie stemt conform artikel 100 van de Grondwet in met deze missie. Wij wensen onze mensen heel veel succes en een behouden thuiskomst. Sommigen hebben Zuid-Sudan als nieuw land gisteren vergeleken met een baby slechts gehuld in een luier en liggend in een wat lekke couveuse. Ik kan me toch niet voorstellen dat je zo'n land alleen laat liggen.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Het gaat hier om een investering van enkele miljoenen euro's van de Nederlandse belastingbetaler. Het is ook een investering van de capaciteit van de Nederlandse overheid, met name opsporingscapaciteit en bestrijding van illegale vreemdelingen in ons land. Die capaciteit raken we hier kwijt en zal straks werkzaam zijn in Zuid-Sudan. Ik heb de minister van Defensie gisteren horen antwoorden dat hij geen idee had, op de vraag wat het duurzame effect zal zijn van de missie en wat hij ervan verwacht. Dat vond ik een heel eerlijk en ontwapenend antwoord, maar het roept bij mij en mijn fractie het beeld op dat het effect van deze hele missie een hoog roulettegehalte heeft. Als ik daarbij in aanmerking neem dat wij twijfels blijven houden over de slagingskansen van UNMISS, mede gebaseerd op wat de commandant daar zelf heeft gezegd over zijn gebonden handen inzake transport, en twijfels over de veiligheid van onze mensen, dan is onze afweging uiteindelijk dat we deze missie niet steunen. Dit betekent niet dat wij de zuigeling verder aan zijn lot overlaten, want de zuigeling wordt ook nog via allerlei andere wegen, ook door Nederland, gesteund.
Ik heb natuurlijk geteld. Het is duidelijk dat deze missie wat het parlement betreft door kan gaan. Dat betekent dat ook ik natuurlijk onze mensen die ernaartoe zullen gaan veel succes en een behouden thuiskomst wens.
Voorzitter: Eijsink
De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Namens de fractie van D66 betuig ik mijn instemming met deze missie. Nederland was betrokken, is betrokken en blijft betrokken bij Sudan en nu ook bij de nieuwste staat ter wereld, Zuid-Sudan. Wij hopen van harte dat iedereen die hierbij betrokken is een nuttige invulling van zijn taak kan hebben en weer veilig thuis kan komen.
Voorzitter: Pechtold
De voorzitter: Daarmee komt een einde aan dit proces, nadat ik heb vastgesteld dat de fracties van GroenLinks, ChristenUnie, VVD, PvdA, SP, CDA en D66 hebben ingestemd met de missie. De Partij voor de Dieren en de SGP waren vandaag afwezig.
Minister Rosenthal: Voorzitter. Het hoort bij de artikel 100-procedure dat de regering de Kamer in de derde termijn dankt voor de in dit geval brede steun aan deze tweejarige missie van de Verenigde Naties in Zuid-Sudan met een bescheiden maar relevant aandeel van Nederland. Ik wens kracht toe aan degenen die worden uitgezonden bij hun moeilijke werk daar. Dat is hier ook gezegd. Hun komt natuurlijk een behouden thuiskomst toe.
De voorzitter: Voordat ik dit algemeen overleg sluit, noteer ik met de ondersteuners twee toezeggingen van het kabinet. In de eerste plaats ontvangt de Kamer een brief over de uitwerking van de benchmark voor UNMISS naar aanleiding van het rapport van de SGVN in maart 2012.
In de tweede plaats zal er in de jaarlijkse evaluatie aandacht zijn voor de resultaten.
De heer De Roon (PVV): Gisteren heeft de minister van Buitenlandse Zaken ook nog toegezegd dat de Kamer nog wordt geïnformeerd over de resultaten van de handelsdelegatie die in oktober heeft plaatsgevonden naar Zuid-Sudan.
De voorzitter: Die noteren we ook nog.
Minister Hillen: Ik heb toegezegd dat mijn brief in juni naar de Kamer wordt gestuurd. Dan is de zaak helemaal opgebouwd. Maart is daarvoor te vroeg.
De voorzitter: Het programma is in maart en het verslag komt in juni. Dat is helder. We passen de toezegging in die zin aan.