Vastgesteld 6 oktober 2011
De vaste commissie voor Defensie1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 15 september 2011 overleg gevoerd met minister Hillen van Defensie en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken over:
– de brief van de minister van Defensie, d.d. 18 mei 2011, over de Tussentijdse evaluatie kleinschalige missies 2010 (29 521, nr. 167);
– de brief van de minister van Defensie, d.d. 3 februari 2011, inzake de Toezegging financieel overzicht kleinschalige missies 2009 (29 521, nr. 159);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken, d.d. 11 februari 2011, inzake de Aanbieding van de eindevaluatie van de inzet van Hr. Ms. Tromp en Hr. Ms. Johan de Witt in de piraterijbestrijdingsoperatie Atalantie voor de kust van Somalië (29 521, nr. 160);
– de brief van de minister van Defensie, d.d. 21 maart 2011, inzake Nadere informatie over de kosten voor zorg en nazorg van de inzet van Hr. Ms. Tromp en Hr. Ms. Johan de Witt in operatie Atalantie (29 521, nr. 164);
– de brief van de minister van Defensie, d.d. 15 juni 2011, inzake de Evaluatie inzake de inzet van twee zelfstandige militaire beveiligingsteam (Vessel Protection Detachement) (32 706, nr. 10);
– de brief van de minister van Defensie, d.d. 23 maart 2011, inzake Nadere informatie kosten inzet Vessel Protection Detachments (32 706, nr. 4).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,
Van Beek
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Albayrak
De griffier van de vaste commissie voor Defensie,
De Lange
Voorzitter: Van Beek
Griffier: Lemaier
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van Beek, Ten Broeke, Holtackers, Hachchi, Timmermans en Brinkman,
en minister Hillen van Defensie en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
De voorzitter: Ik heet alle aanwezigen welkom bij dit algemeen overleg. Ik bepaal de spreektijd op zes minuten per woordvoerder.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter, ik heb in het in het verleden met mevrouw Hachchi meermaals gediscussieerd over Puntland. Ik moet nu ruiterlijk erkennen dat ik het destijds niet altijd bij het rechte eind heb gehad, want wie schetst mijn verbazing: ik las in het marineblad dat Puntland, zoals mevrouw Hachchi al had gezegd, over een kustwacht beschikt! Het ziet er misschien niet allemaal even stabiel uit – men zou een OPV best kunnen gebruiken – maar hij bestaat wel. Dus bij dezen mijn erkenning voor de bijdrage van mevrouw Hachchi destijds.
Nederland droeg in 2010 bij aan zo'n vijftien kleinschalige missies. Dat zijn missies buiten Afghanistan, Libië en Somalië, de piraterijmissie. Daarbij zijn ongeveer 250 mensen betrokken. Ik spreek graag mijn grote waardering uit voor het werk van deze mensen, omdat wat zij doen, nog wel eens wat wegvalt in het geweld dat wij af en toe in de Kamer over andere missies uitstorten. Ik vrees overigens dat het vandaag ook weer zo zal eindigen. Deze 250 mensen zitten in civiele missies, soms heel kleine missies die niet in het oog springen. Het zijn echter wel vaak missies waarmee Nederland een heel nuttige civiele bijdrage levert. Meestal is de situatie complex. Numeriek zijn deze misschien niet zo indrukwekkend, maar onze bijdrage is desondanks toch heel erg nuttig.
Ik wil een paar van deze kleinere missies uitlichten. Wij hebben in Darfur twee stafofficieren gestationeerd bij UNAMIC. Dat is misschien een kleine bijdrage, maar het levert Nederland wel buitengewoon nuttige informatie op over de situatie op de grond en over de mogelijkheden om het geweld te verminderen. Ondanks het feit dat het vooral om een personele missie gaat, moet het mij van het hart dat de geringe materiaalkosten die aan deze missie verbonden zijn, vaak erg veel hoger uitvallen dan de ramingen. Dat is toch een puntje van zorg waarover ik graag iets meer hoor van de minister van Defensie. Met het oog op het beperkte HGIS-budget wil ik van de minister weten of er niet nauwkeuriger kan worden geraamd. Ik noemde UNMIS al en die missie is drie keer duurder uitgevallen dan oorspronkelijk begroot. Het kostte bijna 1,3 mln. terwijl € 400 000 was begroot.
EUFOR Althea. In 2010 heeft Nederland met 85 militairen bijgedragen aan deze missie in Bosnië. Eind 2011 zal dit aantal afgebouwd zijn tot 75 en vanaf 19 november 2011 zal Nederland niet langer een bijdrage leveren. Iedereen die de bijdrage van de VVD aan het debat hierover de afgelopen jaren heeft gevolgd, zal niet verbaasd zijn dat wij dit besluit kunnen velen. Je kunt je namelijk terecht afvragen of het niet tijd is om deze missie te beëindigen en of de Koninklijke Marechaussee in andere geweldsspectra beter op haar plaats zou zijn. Grote landen gingen ons overigens voor. Ik noem van die landen nadrukkelijk Frankrijk, want dit land stopte met deze missie nota bene in het jaar dat het het voorzitterschap van de Europese Unie vervulde en de EU dus onder zijn voorzitterschap met een evaluatie op de proppen kwam, waaruit bleek dat er nog een keer verlengd moest worden. Nederland deed dat, maar Frankrijk lichtte zijn hielen!
KFOR. De troepenmacht is in twee stappen gereduceerd van 15 000 tot 5000. In de evaluatie wordt gesproken over een derde stap: een reductie tot 2 250 militairen. Wanneer kunnen wij deze derde stap verwachten? Ik heb Kosovo recentelijk bezocht en toen heb ik opgemerkt dat men grote twijfels heeft over het mandaat van EULEX. Men vraagt zich af of het mandaat wel ruim genoeg is om het werk adequaat te kunnen doen. Misschien kan de minister van Buitenlandse Zaken zijn appreciëring daarvan geven. Is de minister van Buitenlandse Zaken eigenlijk wel in dit land geweest? Zo nee, is hij dan voornemens om dit land binnenkort te bezoeken? Ik vraag dat, omdat ik wel enige behoefte heb geproefd om daar Nederlandse bewindspersonen tegen te komen. Wij leveren immers een belangrijke bijdrage.
UNMIS. Nederland droeg met 30 personen bij aan deze VN-missie in Sudan. De bijdrage is in augustus 2011 gestaakt vanwege de opsplitsing van Sudan. Het kabinet beraadt zich sinds de notificatiebrief op een nieuwe inzet. Het is even afwachten wanneer dat zal gebeuren. Ik wil er nu in ieder geval al wel voor pleiten om een voorstel voor een eventuele missie zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen. Ik wil daar namelijk zo snel mogelijk met het kabinet over in debat kunnen gaan.
De eindevaluatie van de inzet van de Hr. Ms. Tromp en Hr. Ms. Johan de Witt bij operatie Atalanta. Van 17 februari tot 29 juni 2010 waren achtereenvolgens Hr. Ms. Tromp en Hr. Ms. Johan de Witt actief in deze EU-missie voor de kust van Somalië. Deze missie verliep op zichzelf goed. Het mandaat en de opdracht waren helder. Nederland had verder genoeg invloed op de EU-operatie in brede zin. Het probleem was wederom het ontbreken van een boordhelikopter op Hr. Ms. Johan de Witt. Dit werd gedeeltelijk ondervangen door het gebruik van een Afloat Forward Operating Base (AFOB). Het is mij echter niet helemaal duidelijk hoe dat in zijn werk gaat en hoe het in voorkomende gevallen in de toekomst zal gaan. Graag een toelichting.
Verder was er binnen de EU-missie niet altijd voldoende zogenaamde chirurgische capaciteit aanwezig. Dit is ondervangen door goed samen te werken met de NAVO en andere operaties. Goede samenwerking blijft ook hier van belang. Het effect van de operatie is groot. In deze periode is er namelijk niet een schip aangevallen of gekaapt. Uiteindelijk is dat wel de primaire taak van Atalanta. Het aantal verhinderde aanvallen op koopvaardijschepen door toedoen van Atalanta bedroeg in de eerste helft van 2010 36. Ook Defensie zelf concludeert dat tijdens de missie in 2010 is gebleken dat piraten steeds verder buiten het Somaliëbassin opereren. De minister kent de opvatting van de VVD-fractie: er moeten zo snel mogelijk vessel protection detachments (vpd's) aan boord worden geplaatst. Er liggen twee adviezen. Ik ga daar nu echter niet al te uitgebreid op in, omdat een overleg hierover is voorzien. Duidelijk moge zijn dat het volgens mijn fractie tijd is voor actie en dan niet zozeer actie op het land. Op dat punt kan het kabinet dan ook al heel lang op onze instemming rekenen. Wij waren tot nu toe als enige deze opvatting toegedaan, maar de minister heeft gelukkig ook de opvatting dat wij daarvoor het VN-mandaat moeten gebruiken en daarbij de nadruk moeten leggen op de bescherming van de koopvaardij. Graag een laatste stand van zaken van het overleg met de reders.
Mevrouw Hachchi (D66): Laat ik beginnen met de heer Ten Broeke te bedanken voor de ruiterlijke erkenning dat Puntland wel degelijk over een kustwacht beschikt.
De heer Ten Broeke wijst er terecht op dat er actie moet worden ondernomen en dat de veiligheid van de koopvaardijschepen daarbij voorop dient te staan. In de rapportage over de missie van Hr. Ms. Tromp en Hr. Ms. Johan de Witt staat echter dat best management practices lang niet altijd worden uitgevoerd. Ik hoor de heer Ten Broeke daar niet over en dat is jammer, want ik zou graag weten hoe de VVD hiertegen aankijkt.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik oordeelde daarover na lezing van de evaluatie vooral positief, ook al kunnen sommige zaken ongetwijfeld worden verbeterd. Ik noemde zelf al de operatiecapaciteit. Het belangrijkst lijken mij toch de adviezen van de commissie-De Wijkerslooth onder leiding van Van Vollenhoven en daarover wil ik op dit moment, zoals ik al zei, niet te veel zeggen. Daarop zal de discussie zich straks mijns inziens wel moeten richten. Slechts een deel van de kosten wordt doorberekend aan de reders. Dat heeft te maken met het type inzet waarvoor Defensie heeft gekozen. Ik denk echter dat het anders, beter en veel efficiënter kan. Mevrouw Hachchi kent de opvatting van mijn fractie en zij weet ook dat wij hierover nog te spreken komen op 12 oktober.
De heer Holtackers (CDA): Voorzitter. Op de agenda van vandaag staan documenten waarin wordt teruggeblikt op de activiteiten van onze krijgsmacht. Het zijn zonder uitzondering activiteiten die bijdragen aan een betere en veiligere wereld. Het zijn activiteiten die onlosmakelijk verbonden zijn met onveilige omgevingen en met veelal moeilijke arbeidsomstandigheden. Als je je dit realiseert en daarnaast ziet wat er wordt bereikt, dan is een uiting van waardering en respect over het werk van onze mensen van Defensie op zijn plaats. Bij dezen wil ik dat ook namens mijn fractie doen.
Het overzicht van deze missies biedt in een oogopslag zicht op de veelvormigheid ervan. De missies verschillen in omvang, duur, opdracht, gevaarzetting en mandaat. De geconsolideerde evaluatiegegevens in de rapporten laten echter ook een overeenkomst zien. Die overeenkomst zit in de behaalde resultaten: op een enkele uitzondering na hebben de missies aan hun doelstellingen voldaan. Daar waar dat niet het geval is, is het evident dat dit niet aan de inzet van onze mensen heeft gelegen, want «you need two to tango».
Deze constatering brengt mij bij mijn eerste vraag. De EU Police Mission in Bosnië-Herzegovina verloopt helaas niet zo heel voortvarend. Corruptie en moeizame onderlinge verhoudingen zijn daar debet aan, zo vermeldt de evaluatie. Er is slechts in beperkte mate voortgang geboekt en de leden van mijn fractie zouden graag willen weten of deze situatie heeft geleid tot het bijstellen van de inhoudelijke doelstellingen van de missie of de ambities van deze missie. Of dient slechts de planning te worden aangepast?
De gang van zaken bij EUFOR Althea wordt besproken in paragraaf 2.1. Het is de leden van de CDA-fractie niet geheel duidelijk wat er in de toekomst gaat gebeuren. Per 19 november 2011 – mijn collega van de VVD vermeldde het al – zullen wij niet meer meewerken aan het executieve mandaat van EUFOR, maar er komt ook nog een evaluatie op Europees niveau. Dat gebeurt op ons verzoek en ik zou graag horen of de resultaten daarvan al bekend zijn.
Op verschillende plaatsen in de evaluatie wordt gerept over de bestrijding van criminaliteit, naast doelstellingen op het gebied van training en security sector reform. Kan de minister ingaan op de vraag in hoeverre onze inspanningen op dit gebied hebben geleid tot een verbetering van de situatie aldaar en onze eigen en de Europese informatiepositie met betrekking tot die criminaliteit en dan met name de georganiseerde criminaliteit?
Een enkel woord over de inzet van de defensieorganisatie binnen operatie Atalanta. Piraterijbestrijding is een belangrijk onderwerp waarover wij binnenkort zullen overleggen. Ik zal daarom niet ingaan op de vraag hoe dat in de optiek van de CDA-fractie het beste kan worden georganiseerd. Ik wil echter nu al wel aangeven dat mijn fractie het wil beperken tot het vraagpunt in de evaluatie met betrekking tot het soms problematisch functioneren van de verbindingsmiddelen op zee. Is er inmiddels een oplossing voorhanden? Is er al voortgang geboekt bij deze problematiek? En zo ja, zal daarmee dan de efficiency van toekomstige missies verbeterd kunnen worden? Daarnaast was de lijst van resultaten, behaald door beide schepen, ronduit indrukwekkend.
Tot slot een opmerking over de leereffecten van al onze belangrijke inzetten. Ik trof in de evaluatie van operatie Atalanta een good practice aan met betrekking tot de inzet van een amfibisch transportschip. Wij hebben deze leerervaring gedeeld – zo vermeldt de evaluatie – met Spanje. De CDA-fractie is benieuwd of de andere missies ook inzichten hebben opgeleverd die het mogelijk maken om ons werk de volgende keer nog beter te doen. Tegelijkertijd zijn de leden van mijn fractie benieuwd of er ervaringen zijn van missiepartners die hebben geleid tot vernieuwingen in onze werkwijze.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Ik bedank de minister voor de brieven. Verder wil ik de waardering van mijn fractie uitspreken voor de militairen die zich inzetten voor de missies. Het gaat om missies die minder in de schijnwerpers staan, maar tegelijkertijd zijn het missies waarin de bevordering van de internationale rechtsorde concreet vorm krijgt. Het zijn de steentjes en de stenen die Nederland bijdraagt aan het stabiliseren van conflicten en het handhaven van de vrede. De kwaliteit van deze bijdrage is vaak indrukwekkend. Mijn fractie heeft daar veel waardering voor.
In 2010 heeft Nederland meegedaan aan zo'n vijftien missies. Ik zal stilstaan bij enkele thema's en inzoomen op enkele specifieke missies. Voordat ik dat doe, heb ik twee vragen voor de minister. In de evaluatie worden militairen die worden uitgezonden als liaisons niet meegenomen. Graag hoor ik van de minister hoe het deze militairen vergaat. In de rapportage wordt verder aangegeven dat de positie van uitgezonden personeel binnen missies onder VN-, EU- en NAVO-leiding veelal wordt gekenmerkt door primitieve leefomstandigheden en instabiele veiligheidssituaties. Wat doet de minister om hierin verandering te brengen?
Nederland is al sinds het midden van de jaren negentig actief op de Balkan. Daar is goed werk verricht. Zoals al eerder in deze commissie naar voren is gekomen, duurt het allemaal vrij lang. In het laatste debat over kleinschalige missies zei de minister van Defensie dat wij op den duur meer politiemensen kunnen uitzenden. Vindt hij dat nog steeds? En zo ja, is het moment dan al daar?
Het mandaat van UNMIS in Sudan is vanwege de totstandkoming van de nieuwe onafhankelijke staat Zuid-Sudan op 9 juli beëindigd. De terugtrekking is begonnen. Hoe beoordeelt de minister de uitkomsten van deze missie? De afgelopen maand zijn in Zuid-Sudan meer dan duizend doden gevallen. De VN trok hierover aan de bel. Wat zijn op dit moment de plannen voor Sudan?
Piraterij. Wij spreken hier regelmatig over. Het zal dan ook bekend zijn dat de fractie van D66 voorkeur heeft voor een integrale benadering. Er zijn fracties die heel graag zo veel mogelijk mariniers of zelfs private beveiligers op de schepen willen stationeren. Mijn fractie zet die stap liever wat voorzichtiger. Tegen de fracties die alleen maar naar de problemen op zee kijken, zeg ik: piraterij kost de internationale samenleving ruim $8 mld. per jaar. Dit bedrag stijgt mogelijkerwijs naar $15 mld. in 2015. Dat alles wordt volgens de Adviesraad Internationale Vraagstukken veroorzaakt door 1400 Somaliërs die rechtstreeks betrokken zijn bij piraterij. Een groep van 1400 Somaliërs eist jaarlijks honderden miljoenen euro's losgeld en die krijgen ze ook nog eens! Deze mensen kosten ons miljarden. Het is echter ook een groep die niet groter is dan een gemiddelde middelbare school. Daarom zou ik hierover graag een keer in debat gaan met het kabinet.
De minister stelt in de brieven en de rapportages terecht dat alleen een politieke oplossing voor het Somalische conflict, gedragen door Somaliërs en hun leiders zelf, een einde kan maken aan de wetteloosheid die momenteel in grote delen van Somalië heerst en waar piraten van profiteren. Daarom vraag ik het kabinet om de Nederlandse invloed in internationale fora te gebruiken. Daarvoor kijk ik expliciet minister Rosenthal aan. Zo is het noodzakelijk om AMISOM, de militaire operatie van de Afrikaanse Unie, en de transitieregering van Somalië bij te sturen. Zowel AMISOM als de Transitional Federal Government (TFG) schenden het humanitaire oorlogsrecht en de mensenrechten. Ik heb begrepen dat het mandaat van AMISOM vernieuwd gaat worden. Dat is een passend moment om de Nederlandse stem in dezen te laten horen. Ik denk daarbij aan tactische richtlijnen die gericht zijn op burgerbescherming, het voorkomen van burgerdoden, een monitoringsysteem voor slachtoffers van het optreden van AMISOM en de TFG en een onderzoek naar schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Dit zijn allemaal voorstellen die kunnen worden ingebracht. Kan de minister aangeven of hij de Nederlandse invloed hiervoor zal aanwenden?
Los van de structurele, fundamentele aanpak van de situatie in Somalië is mijn fractie onder voorwaarden voorstander van zogenaamde vpd's, vessel protection detachments. Een van die voorwaarden is dat de best management practices voor zeer kwetsbare transporten en de routes waar collectieve bescherming niet mogelijk is, zo volledig mogelijk worden toegepast. In die gevallen moet deze vorm van militaire bescherming mogelijk zijn. Uit de rapportage over de missie van Hr. Ms. Tromp en Hr. Ms. Johan de Witt blijkt dat de reders zich niet houden aan deze best management practices. Kan de minister hiervan voorbeelden geven? Om welke bmp's gaat het en waarom worden deze niet nageleefd?
De inzet van vpd's. De exacte kosten hiervan zijn nog niet bekend. Wanneer kan de minister ons wel de exacte bedragen noemen? Verder geeft hij aan dat de eerste inzet van vpd's gelukkig geen pogingen tot kapingen heeft gekend en dat de feitelijke effectiviteit van de vpd's ter bescherming tegen piraterij daarom niet kan worden bepaald. Komt dit door de preventieve werking van militairen die aan boord zijn gestationeerd of zijn deze militairen niet zichtbaar voor de piraten?
De eerste vpd's zijn inmiddels ingezet. Mijn fractie gaat ervan uit dat de minister bij elke volgende inzet de Kamer betrekt. Zoals aangegeven betreft het een nieuwe vorm van militaire inzet en gezien de risico's lijkt betrokkenheid van de Kamer mijn fractie meer dan gewenst.
Tot slot wordt in de rapportage over piraterij aangegeven dat Defensie nog steeds nieuwe tactieken ontwikkelt, waaronder het zogenaamde preventief fouilleren op zee. De verwachting is echter dat ook de piraten niet stil blijven zitten. Creativiteit en innovatie staan ook daar blijkbaar hoog op de agenda! Heeft Defensie inzicht in deze ontwikkelingen? Wat zijn met andere woorden de verwachtingen over mogelijke escalatie van de strijd?
De voorzitter: Keurig binnen de tijd.
De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter, u kijkt naar mij met een blik van «gaat hem dat ook lukken?»
De voorzitter: Ja. Die uitdaging gaat u aan, hè?
De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Er zijn een paar redenen waarom een overleg over kleinere missies en de evaluatie van die missies belangrijk is. De eerste reden is dat de Kamer de natuurlijke neiging heeft om heel veel aandacht te besteden aan missies, voordat ze van start gaan en voordat het besluit is genomen om een missie doorgang te laten vinden. De tweede reden is dat er heel veel aandacht wordt besteed aan grote missies die politiek gevoelig liggen. Dat gaat ten koste van de kleinere missies en al helemaal van de evaluatie van die missies. Het is dan ook een goede zaak dat Kamer en kabinet de afgelopen jaren een praktijk hebben ontwikkeld waarin wij het veel beter doen. Uit de brieven van het kabinet blijkt ook dat er geleerd wordt en dat het steeds beter gaat.
Uit de evaluatie blijkt dat er nog steeds dingen niet goed gaan. Het moet dus beter. Vaak is de oorzaak waardoor het niet zo goed gaat, gelegen in de gebrekkige internationale organisatie. Dat is in ieder geval vaker de oorzaak dan gebrekkige nationale organisatie. Maar ook nationaal kan het beter. Verder moeten wij ook uit respect voor het uitgezonden personeel aandacht besteden aan deze missies. Uit eigen ervaring weet ik dat het vaak «fire and forget» is. Militairen worden soms met maar een paar collega's naar een internationale missie gestuurd. Deze mensen merken vervolgens dat de aandacht in het vaderland en de aandacht van de uitzendende organisatie toch vooral uitgaat naar de grote missies die om veel management vragen. Dat is begrijpelijk, maar voor de militairen die uitgezonden worden op die kleinere missies is het vervelend en frustrerend.
Niet zelden zijn de werkomstandigheden voor die militairen veel lastiger dan die van militairen die met een hele grote groep collega's worden uitgezonden. Die militairen delen immers dezelfde cultuur, dezelfde eetvoorkeuren en dezelfde omgangsvormen. Wat wij van kleine groepen uitgezonden militairen verwachten, is dan ook vaak veel lastiger. Ik vind dat de Kamer daaraan zeker aandacht zou mogen besteden. In ieder geval zeg ik mevrouw Hachchi na: veel respect voor de militairen die deze moeilijke missies op een goede manier volbrengen! Ik sta daarin niet alleen, want via mijn internationale lijnen krijgen ik telkens weer te horen hoeveel waardering en respect men heeft voor de professionaliteit van de Nederlandse militairen en de Nederlandse diplomaten die bij deze missies betrokken zijn. Dat compliment geef ik graag door aan de bewindslieden.
EUFOR Althea. De Europese Unie weet daar eigenlijk niet zo goed raad mee en dat heeft er alles mee te maken dat Bosnië maar geen staat wil worden. Begin oktober zijn er verkiezingen in Bosnië en daarna moeten wij maar weer zien hoe het verder gaat. Deze uitzendingen naar Bosnië lijken daardoor een soort perpetuum mobile te worden. Wij hebben het al vaker besproken en toen is meermaals gezegd: het moet maar eens een keer afgelopen zijn. Maar eerlijk gezegd zie ik geen alternatief voor voortdurende Europese aanwezigheid. Als je de kosten van die aanwezigheid afzet tegen het alternatief, wegen de baten nog steeds ruim op tegen de kosten. Het alternatief voor een staat die maar geen staat wil worden, is vaak immers weinig rooskleurig. Een en ander neemt natuurlijk niet weg dat ook ik graag zou zien dat wij eindelijk eens een punt konden zetten achter deze missie.
Kunnen de bewindslieden iets zeggen over de verhoudingen binnen de Europese Unie wat betreft de bijdrage aan EUFOR? De Nederlandse bijdrage is inmiddels relatief bescheiden, maar desondanks zou ik toch graag iets meer horen over de burden sharing. Ik heb namelijk niet de indruk dat van alle EU-lidstaten een bijdrage kan worden verwacht. Ik weet niet of de ministers bereid zijn om hun collega's daarop aan te spreken. Ik hoop van wel, want dan zou de Nederlandse bijdrage op een gegeven moment beëindigd kunnen worden.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik worstel met hetzelfde dilemma als de heer Timmermans. Dat deed ik overigens ook al toen hij aan de andere kant van de tafel zat. Hij kan het zich ongetwijfeld herinneren. Maar wat is nu de opstelling van de PvdA-fractie? Bent u soms van mening dat wij eigenlijk nog een keer mee hadden moeten doen? Of vindt u dat wij met andere troepen betrokken hadden moeten blijven? Ik vraag dat, omdat de andere landen inmiddels ook niet meer van hun stoel komen.
De heer Timmermans (PvdA): Dat laatste is waar. Ik vond en vind dat wij ons deel hebben gedaan en dat het een juiste beslissing is om onze aanwezigheid niet in die omvang voort te zetten. Ik vraag beide bewindslieden echter wel hoe zij denken dat wij nu verder moeten. Wat is volgens hun het langetermijnperspectief? Delen zij mijn analyse dat het ook na de komende verkiezingen onvermijdelijk is dat er Europese politiemensen gestationeerd blijven? Ik vraag dat, omdat in dit gebied heel snel rellen uitbreken en dan moet je ook heel snel «escalatiedominantie kunnen plegen». Dat betekent dat de politie over stevige, robuuste achtervang moet beschikken en dan kom je al snel uit bij militairen. Dat is de klem waarin wij zitten en ik hoor dan ook graag wat de Nederlandse rol wordt bij die permanente aanwezigheid.
Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de vragen die door mijn collega's over andere missies zijn gesteld. Ik wil nog wel even inzoomen op Sudan. Het is onvermijdelijk dat de internationale gemeenschap daar op een of andere manier aanwezig blijft. Ik denk niet dat die twee partijen het samen kunnen oplossen. Je ziet dat beide kanten de neiging hebben om over te gaan tot ethnic cleansing en dat beide kanten wraak denken te moeten nemen op wie zij als de ander zien. In het Noorden is het al een paar keer zover gekomen en het dreigt nu ook in het Zuiden te gebeuren. Kan de minister van Buitenlandse Zaken mij zeggen hoe de internationale gemeenschap daarmee omgaat? Het mandaat loopt ten einde en daarom is het begrijpelijk dat de aanwezigheid wordt afgebouwd. Maar welke plannen zijn er om te voorkomen dat het daar opnieuw misgaat?
Tot slot Atalanta. Het viel mij op dat uit de evaluatie blijkt dat de EU tekortschiet op het punt van de planning van dit soort operaties. De EU is daar nog niet goed genoeg in, zie bijvoorbeeld het ontbreken van adequate medische capaciteit. Als je dergelijke capaciteit niet achter de hand hebt, laat je je militairen echt onnodige risico's lopen. Het is goed gegaan, vaak omdat men problemen houtje-touwtje heeft opgelost, maar dat neemt niet weg dat de planning gewoon op orde zou moeten zijn. Hoe denken de ministers dat de EU dit in de toekomst beter kan doen? Wij kunnen het in ieder geval niet voor onze verantwoordelijkheid nemen dat wij militairen uitzenden op missies waarin zij onverantwoorde risico's lopen, bijvoorbeeld omdat de medische zorg en andere logistieke ondersteuning slecht is geregeld.
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ook de PVV-fractie heeft uiteraard niets dan waardering en respect voor de militairen die wij voor kleine missies hebben uitgezonden!
Wij evalueren vandaag de kleine missies. Dat is een goede zaak, want het zijn vaak vergeten missies. Burgers in Nederland weten vaak niet wat onze mensen allemaal doen en dat is onterecht. Ik vind overigens dat de waardering en het respect voor Defensie in het algemeen te wensen overlaten, want hoe je het ook wendt of keert: wij hebben een geweldig defensieapparaat. Daar doet het feit niets aan af dat Defensie op dit moment financieel zo sterk onder vuur ligt. Ik wil een aantal missies de revue laten passeren en daarna nog een paar algemene opmerkingen maken. Ik begin met de Balkan.
De vorige sprekers hebben al het een en ander over de Balkan gezegd. Bosnië kent nog steeds de nodige problemen en de mening van de PVV-fractie daarover zal de ministers duidelijk zijn. Wij vinden dat achter de Nederlandse bijdrage aan missies in Bosnië een punt moet worden gezet. Ik ben dan ook zeer benieuwd om te horen hoe de ministers hier tegenaan kijken. Zien zij het met andere woorden gebeuren dat hieraan in de nabije toekomst een einde komt?
De PVV draagt Soedan een warm hart toe. Hoewel wij ons ernstige zorgen maken over Zuid-Soedan vinden wij dat de problemen daar regionaal moeten worden opgelost. Hoe betrouwbaar is dat echter? Hoe kijkt de minister van Buitenlandse Zaken daar tegenaan? Hoe betrouwbaar is die visie? Verwacht de minister daar in de toekomst grotere problemen en meer aandacht voor Nederland?
Ik kom te spreken over de evaluatie van operatie EU Atalanta. Ik ben daar met een werkbezoek van de commissie langs geweest en ben zeer onder de indruk van de inzet van de twee fregatten aldaar en van de professionaliteit van de marine. De evaluatie gaat naar mijn mening niet ver genoeg. Ik zie meer in een toekomstige visie over hoe wij erin moeten zitten. Dat moet niet meer in EU-verband. Ook moet er meer aandacht zijn voor de bescherming van onze eigen handelsvloot. De PVV is een groot voorstander van de inzet van groepen mariniers op onze eigen handelsvloot. Daarover is eerder gesproken en er is zelfs iets geopperd vanuit het ministerie. Hoe kijkt men daar nu tegenaan? Hoewel mijn fractie tevreden is over de inzet van de fregatten zal onze positie tegenover toekomstige EU-missies daardoor niet wijzigen. Wij blijven daar verre van. Wij willen geen toekomstig Europees leger, zo zeg ik ook maar even tot minister Hillen.
De politietrainingsmissie wordt ook even aangehaald in de stukken. Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie daartegen was en het zal geen verrassing zijn dat zij er nog steeds tegen is. Wij zullen hierover vanavond een plenair debat voeren, maar het is goed dat uiteindelijk zal worden uitgesproken dat de mensen daar in een zeer gevaarlijk gebied werken, dat zij in merendeel militairen zijn en dat het een zware belasting is. Ik vind dat het van respect getuigt tegenover Defensie en de militairen om dat gevaarlijke terrein te benadrukken in deze militaire missie.
Mijn laatste opmerking betreft EUBAM. In de evaluatie staat de zinsnede dat de missie mogelijk in 2011 haar taken zal uitbreiden met het opleiden, trainen en begeleiden van Palestijnse grensfunctionarissen. De bescherming en de beveiliging van Israel als enige echte democratie in het Midden-Oosten is voor de PVV een zeer belangrijk goed. Hoe kijkt het kabinet gezien de huidige stand van zaken – de zeer explosieve situatie die zich van alle kanten rondom Israël voordoet – aan tegen deze zinsnede? Is men nog steeds van mening dat Nederlandse militairen daar samen met toekomstige Palestijnse grensfunctionarissen moeten rond paraderen? Het moge duidelijk zijn dat de PVV daar zwaar tegen is. Diplomatiek gezien lijkt het mij ook zeer, zeer onverstandig. Ik hoor graag de mening van de minister van Buitenlandse Zaken daarover.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik krijg graag een verduidelijking van de woorden van de heer Brinkman. De PVV is pertinent tegen samenwerking met Palestijnse grensbewakers. Wat stelt de PVV dan precies voor in het belang van Israël?
De heer Brinkman (PVV): Het was natuurlijk in het belang van Israël geweest als wij de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever niet hadden opgegeven en als er geen autoriteit was gegeven aan de Palestijnse terroristenleiders. Daar zijn fouten gemaakt. Als wij die fouten met de steun van mevrouw Hachchi kunnen terugdraaien, zou mij dat heel blij maken.
De heer Ten Broeke (VVD): Wij hebben van de heer Brinkman de gebruikelijke bijdrage gehoord over de missies: lof toezwaaien aan de militairen voor missies die zijn partij verder ongezien niet steunt, natuurlijk met uitzondering van de piraterijmissie. De heer Brinkman constateert over de laatstgenoemde missie zelf dat hij de effectiviteit ervan heeft kunnen waarnemen. Zo gauw er echter een blauwe vlag op komt, heeft hij daar zo'n hekel aan dat hij alleen al om die reden zegt: ik steun het niet en zal het in de toekomst ook niet steunen. Kan de heer Brinkman eens een keer proberen om voorbij dit soort gemakkelijke statements, waarachter volgens mij geen enkele argumentatie schuilgaat, te gaan en uit te leggen waarom hij een missie die hij steunt – de anti-piraterijoperatie – en waarvan hij zelf heeft geconstateerd dat het Europese deel ervan wel degelijk effectief is, niet meer kan steunen omdat er een Europese vlag aan boord gehesen wordt?
De heer Brinkman (PVV): Dat is een beetje een domme vraag. Volgens mij geeft de heer Ten Broeke het antwoord namelijk zelf al: het is een Europese vlag die erop staat. Hij weet donders goed dat wij faliekant tegen een Europees leger zijn en dat wij faliekant tegen elke soevereiniteitsoverdracht aan Europa zijn. Wat dat betreft is het dus een compleet domme vraag. Het is ook een wederkerige vraag aan collega Ten Broeke, want in dit geval zou de VVD zich misschien een spiegel moeten voorhouden. De VVD gaat in dit kabinet in zee met linkse partijen die geweld eigenlijk categorisch afwijzen. Zij stuurt militairen naar een missiegebied dat levensgevaarlijk is en gaat akkoord met de benaming «civiele missie». Met alle respect vind ik dat collega Ten Broeke de militairen wat dat betreft verraadt.
De voorzitter: Dat was een afsluiting. Wij gaan naar het antwoord van de kant van de regering. Als eerste spreekt de minister van Buitenlandse Zaken.
Minister Rosenthal: Voorzitter. Dank aan de leden van de commissie voor hun inbreng in eerste termijn. Daarbij uit ik mijn bijzondere dank voor de wijze waarop zij hebben benadrukt dat wij het hier weliswaar over «kleine missies» hebben, maar dat je moet bedenken: je zult er maar aan staan in verre gebieden, soms zelfs als eenling. Er is een missie waarbij wij één iemand ergens in een ver land het werk hebben laten doen, namelijk die in Mali. Die bijdrage is inmiddels beëindigd, maar daar is dus één persoon bezig geweest. In dat soort situaties is men onder moeilijke omstandigheden bezig. Veel dank dus voor de waardering die wordt uitgesproken voor alle mannen en vrouwen die zich inzetten in deze missies. Ik zeg er even bij: militaire en civiele en gemengde missies. Het is inderdaad belangrijk en soms ook zonder meer gevaarlijk werk. De erkentelijkheid daarvoor is duidelijk aanwezig en wordt gedeeld door mij en ongetwijfeld ook door collega Hillen.
De Nederlandse benadering uit zich erin dat er een verscheidenheid aan professionals aan de slag is; niet alleen militairen, politiemensen en mensen van de Koninklijke Marechaussee maar ook mensen uit de rechtspraktijk, waarnemers, trainers en wat dies meer zij. De ambitie zit hem in de context van artikel 9 van de Grondwet: de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. Dat is niet voor niets, want veiligheid is cruciaal. Om Nederland veilig te houden is ook internationaal actief optreden nodig.
In het verlengde van wat de heer Timmermans in het kader van een specifiek punt naar voren heeft gebracht c.q. in een vraag heeft vervat, zeg ik dat die verantwoordelijkheid in internationaal verband wordt genomen: in Europees verband, in NAVO-verband en in VN-verband. Wij praten dan natuurlijk ook over burden sharing en risk sharing. Als bondgenootschappen een beroep op Nederland doen, of dat nu klein is zoals in NTM-I Irak, of groot of redelijk groot in weer andere gebieden, dan moeten wij dat serieus nemen. De situatie in de wereld wordt er niet gemakkelijker op. Je zou bijna zeggen dat de turbulenties vandaag de dag niet meer incidenteel zijn maar structureel. Dat zorgt voor een specifieke verantwoordelijkheid bovenop datgene wat door de jaren heen al aan de orde is geweest.
De lessen uit de evaluatie 2010 lijken wat de regering betreft vooral te zijn dat wij met een gecoördineerde benadering het meeste resultaat boeken – het wordt vandaag de dag door de bondgenoten ook bijna verwacht dat wij met die gecoördineerde benadering werken – en dat wij tijdens missies de oplossingen vooral op regionaal en lokaal terrein zoeken. Een andere les die er zonder meer in zit is dat de samenwerking in het verband van VN, EU of NAVO beter moet en beter kan. Dat speelt vooral vaak bij de samenwerking tussen de EU en de NAVO. Daarin zijn vergaande verbeteringen geboekt maar wij moeten er met elkaar toch bovenop zitten.
Dat waren een paar algemene opmerkingen. Ik kom nu bij de verschillende missies waarvoor specifiek mijn aandacht is gevraagd. Collega Hillen zal in zijn beantwoording ongetwijfeld ook zijn aandeel leveren met betrekking tot deze missies. Ik begin met Bosnië. Bij een eerdere bespreking van deze missie is reeds geconstateerd dat het daar politiek gesproken niet opschiet. Ik herinner mij nog goed dat een van de leden van de commissie het in die discussie had over het probleem van de hospitalisering van de conflicten daar. Bosniaks, Serven, Kroaten; het schiet niet op met het naar één punt brengen van deze verschillende bevolkingsgroepen. De stand van zaken per half september 2011 is dat de veiligheidssituatie al geruime tijd kalm is maar nog steeds niet stabiel is. Dat is een herhaling van de opmerking die ik de vorige keer heb gemaakt.
Inmiddels is in beide entiteiten, dus in de Bosnisch-Kroatische federatie en de Republika Srpska, een regering gevormd maar er is nog steeds geen regering op staatsniveau. De federale inslag blijft dus maar hangen. President Dodik van de Republika Srpska heeft het referendum weliswaar afgeblazen – dat was een mooi succes voor de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie Ashton – maar hij doet nog steeds op afscheiding gerichte uitlatingen. De Nederlandse inzet, zo zeg ik ook tot de heer Holtackers die daar nadrukkelijk om vroeg, is en blijft dat wij trouw blijven aan «Dayton» en dat wij de sluiting van het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger waar allerlei lidstaten op zitten te pressen, slechts accepteren als aan de vijf plus twee voorwaarden is voldaan. Dat is de context waarin de missies moeten worden geplaatst.
Aan EUFOR Althea draagt Nederland maximaal 75 mensen bij. Wij gaan richting een afbouw en een omvorming. Het eindigt voor Nederland met een trainingscapaciteit in de orde van grootte van vijf personen. Wij gaan dus toch wel afbouwen. Wij willen meehelpen aan de dehospitalisering van het conflict daar. De commandant van EUFOR komt dit najaar met een voorstel tot omvorming van de missie. Ik wijs erop dat ten aanzien van Bosnië-Herzegovina voortdurend in EU-verband over de zaak wordt gepraat en er wel degelijk pressie wordt uitgeoefend. Wij mogen hopen dat wij daar op een gegeven moment toch stappen kunnen zetten.
Over Kosovo zou ik een lang verhaal kunnen vertellen maar dat doe ik niet. In Europees verband zitten wij met het enorme obstakel dat vijf leden van de EU Kosovo niet erkennen. Dat levert beletselen op om daar effectief te kunnen optreden. Er moet voortdurend gemedieerd worden. Er moet voortdurend worden gezocht naar vergelijk en compromis. Dat helpt niet. Het is de commissie gevoegelijk bekend dat er voortdurend pogingen zijn om de dialoog tussen Servië en Kosovo op gang te krijgen. Het loopt bijzonder moeilijk. In die dialoog is afgesproken om de wederzijdse handelsembargo's met ingang van morgen op te heffen. Desondanks verdwijnen de spanningen om vervolgens binnen de kortste keren weer op te lopen. De retoriek aan weerszijden is buitengewoon problematisch. De Nederlandse inzet is dat wij ook hier unilaterale acties afkeuren en dus voortdurend op de dialoog pressen.
De missie in Kosovo, KFOR, had in eerste instantie een volume van 5 500 man, later
teruggebracht tot 2200. Het Nederlandse aandeel bestond uit vier mensen maar wordt nu teruggebracht tot drie. In de analyse van de NAVO staat dat de bijdrage nog eens opnieuw dient te worden bezien. De heer Ten Broeke heeft gevraagd naar mijn reisprogramma. Ik kan hem melden dat Kosovo zeker op mijn lijstje staat. Ten slotte meld ik ten aanzien van Kosovo dat in EU-verband vooral speelt dat wij het de komende tijd moeten hebben van een zeer krachtige speciale vertegenwoordiger. Vooralsnog is de heer Gentilini bezig, maar ik neem aan dat dit tijdelijk is. Er wordt echt gezocht naar een pure zwaargewicht.
Ik kom te spreken over AMISOM in Somalië. Tot mevrouw Hachchi zeg ik dat de mensenrechtenproblematiek in Somalië natuurlijk een zwaar punt is. Daarom zetten wij bij alles wat daar gebeurt steeds in op security sector reform en criminal justice sector reform. Ik voeg eraan toe dat bij welke missie dan ook in Afrika het gebrek aan daadkracht en eensgezindheid van de Afrikaanse Unie zorgen baart; ik zie enkele leden van de commissie instemmend knikken. Dat helpt niet.
Over UNMISS in Zuid-Soedan heeft de commissie een kennisgevingsbrief ontvangen. Wij onderzoeken op dit ogenblik de mogelijkheden en wenselijkheden van een missie ter zake. Wij hopen de Kamer daarover eind september, begin oktober te informeren. Zonder in details te treden kan ik al een paar punten noemen. Voor collega Hillen en mij geldt dat wij voor deze missie datgene willen doen wat strikt nodig is en niet meer dan dat. De internationale aandelen in deze missie spelen daarin natuurlijk een rol. De totale missie zal om en nabij de 7 000 militairen bedragen en ruim 3 000 civiele personen. De Nederlandse bijdrage zal daartoe kwantitatief niet in verhouding staan. Als wij in dit kader over burden sharing praten, moet worden gedacht aan een betrekkelijk gering aandeel maar wel van kwalitatief hoogstaande aard.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik ben zelf onlangs ook in de regio geweest en heb de kans gehad om met mensen te spreken. Ik heb het dan over de Hoorn van Afrika, Somalië en de rol van AMISOM en TFG in het gebied. Ik heb ook gehoord dat er een gebrek is aan daadkracht en eensgezindheid in de Afrikaanse Unie. Er is echter ook een rol voor de internationale gemeenschap in dezen; ik noem de VN, de NAVO en de EU. Nederland heeft wegen om via de internationale gemeenschap invloed uit te oefenen op de Afrikaanse Unie. Wil de minister daarop reageren, ruimer dan met de woorden dat er geen eensgezindheid is binnen de Afrikaanse Unie, want dat is duidelijk?
Er ligt nu een kans om het VN-mandaat van AMISOM te vernieuwen. Er ligt ook een kans om een punt te maken als het gaat om de mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht die daar met voeten worden getreden, nota bene door AMISOM en TFG. Ook daarop krijg ik graag een reactie van de minister. Welke wegen kan Nederland binnen de internationale gemeenschap bewandelen om hierop invloed uit te oefenen?
Minister Rosenthal: Als het om de Afrikaanse Unie gaat, zijn de opmerkingen van mevrouw Hachchi aan mij welbesteed. Om even een ander land te noemen waarin wij een missie hebben: in de internationale contactgroep wordt inzake Libië voortdurend geprobeerd om de Afrikaanse Unie op koers te krijgen. Daar lukt het niet. Het lukt op vele andere punten trouwens ook niet, al was het maar omdat een toch niet onbelangrijk land binnen de Afrikaanse Unie, Zuid-Afrika, op dit ogenblik een nogal vlottende koers vaart. De ene keer gaat het land de ene kant op en de andere keer gaat het de andere kant op. Dat helpt niet. Ik heb de leden der commissie niet horen protesteren tegen de opmerking dat wanneer het om missies gaat, het toch vooral in eerste instantie moet gaan om lokale en regionale aanwezigheid. Je hoopt dan dat dit ook vanuit die landen komt. De druk op de Afrikaanse Unie om ter zake te komen is er, ook van Nederlandse zijde, maar ik ben er juist op dit moment zeer bezorgd over. Dan de vraag over AMISOM. Wanneer het om Somalië, Somaliland en Puntland gaat, zijn wij in een ander verband volop actief. Ik zie nog niet meteen dat wij onze ogen ook moeten richten op een bijdrage aan AMISOM. Ik zeg het maar zoals het is.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik stelde ook niet voor om een bijdrage te leveren aan AMISOM. Het gaat mij erom dat zowel AMISOM als TFG de mensenrechten schendt. Het humanitair oorlogsrecht wordt daar niet toegepast. Ik vraag de minister van Buitenlandse Zaken om vanuit de representativiteit van Nederland binnen de internationale fora invloed uit te oefenen om de mensenrechten op de kaart te zetten. Ik weet dat het kabinet de rechtstaat, de democratie en de mensenrechten hoog in het vaandel heeft. Dit is een kans. Wij kunnen het probleem niet oplossen maar wij kunnen er wel voor zorgen dat de instanties die door de internationale gemeenschap worden gesteund, zich houden aan de fundamentele waarden die wij met zijn allen delen.
Minister Rosenthal: De vraag stellen is hem beantwoorden; natuurlijk. Dit past ook in het andere algemene punt dat wij uit de evaluatie 2010 halen. Als wij ergens actief zijn met een missie – militair, civiel dan wel gemengd – leveren wij daar een geïntegreerde inspanning. Vanuit het Nederlandse perspectief spelen rechtsstatelijkheid en mensenrechten daarbij altijd een zware rol. Resolutie 1325 is in mijn geheugen gegrift; het aandeel en de rol van vrouwen in allerlei conflictgebieden. Kortom: het is preaching to the converted, om het in goed Nederlands te zeggen.
De heer Brinkman (PVV): De minister van Buitenlandse Zaken komt met een aantal gegevens die mij nog niet bekend waren, bijvoorbeeld over de aantallen. Ik heb toch sterk het vermoeden dat er meer gegevens beschikbaar zijn, misschien ook over de omvang van de bijdrage van Nederland. Ik vraag mij ten eerste af hoe dit precies zit. Ten tweede had de minister het over militaire en civiele missies. Kunnen wij dan in ieder geval bij voorbaat al vaststellen dat het een militaire missie is? Al is de bijdrage van Nederland in de toekomst heel erg civiel, dan nog is het een civiele bijdrage aan een militaire missie. Ik vraag mij elke keer het volgende af. Aan de ene kant klaagt de minister van Defensie steen en been over de deplorabele staat van defensie. Zelfs coalitiepartijen hebben het daarover. Dat is terecht, want er moet stevig worden bezuinigd bij Defensie. Aan de andere kant knikt men altijd wel ja als er weer een verzoek komt vanuit Defensie om te leveren voor een missie. Volgens mij is het nulpunt bij Defensie nu wel zo'n beetje bereikt. Begrijp ik het goed dat de toekomstige missie volledig uit ontwikkelingssamenwerkingsgelden wordt betaald?
Minister Rosenthal: De interruptie van de heer Brinkman bevat een aantal impliciete vragen. Ik ga eerst procedureel aan de gang en vraag de heer Brinkman om rustig de brief van de regering met betrekking tot Zuid-Soedan af te wachten. Ik kan hem op voorhand zeggen dat hij geheel tevreden zal zijn als hij deze brief leest. Ik ben ervan overtuigd dat hij, anders dan bij sommige andere missies, steun aan deze missie zal verlenen. Dit is natuurlijk een beetje flauw, maar wij zitten in de fase van het onderzoeken van de mogelijkheden en wenselijkheden van UNMISS. Wij doen dat op basis van de kennisgevingsbrief. Daarvoor zijn nu activiteiten verricht. Wij gaan nu precies passen en meten en komen dan met een mededeling naar de Kamer waarover zij ongetwijfeld tevreden zal zijn. Verder kan en wil ik op dit ogenblik niet gaan.
De heer Brinkman (PVV): Een grapje mag natuurlijk. Ik houd daar zelf ook veel van. U komt echter zelf met deze mededelingen. Ik zie aan het non-verbale gedrag van de coalitiegenoten, in het bijzonder de heer Ten Broeke, dat zij meer weten dan ik. Daarom vraag ik hier ook naar. Die vraag is ook volstrekt terecht. Kunnen wij op het punt van de verdeling tussen militair en civiel zeggen dat het kennelijk een militaire missie gaat worden?
Minister Rosenthal: Ik vraag mij nu af waarom ik toch die getallen zo heb genoemd want daardoor ontstaan nu allerlei impressies en wat dies meer zij. Ik heb alleen verteld wat in relatie tot de Verenigde Naties op dit ogenblik de contouren zijn voor de totale missie UNMISS. Daarbij wordt allereerst gestreefd naar zeer forse deelname door de Afrikaanse landen. Laat ik dat gezegd hebben. In de richting van de heer Brinkman geef ik aan dat als Nederland met een voorstel komt over Zuid-Soedan, het volume daarin zeer bescheiden zal zijn.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. De heer Brinkman doet de suggestie dat ik over meer informatie beschik dan de anderen hier. Laat ik die indruk wegnemen: voor mij is de serviceverlening van de minister van Buitenlandse Zaken ook nieuw. Ongetwijfeld was een en ander al ergens te lezen, maar ik zit ook gewoon te luisteren, net als de heer Brinkman, naar wat de minister vertelt over de inspanningen die de internationale gemeenschap voornemens is te plegen. Het is voor mij dus net zo nieuw. Ik wacht met de Kamer de artikel100-brief af nadat er een notificatie is gestuurd.
De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Ik wil ook niet flauw doen tegen de minister, maar hij lokt het wel uit hoor. Met artikel100-procedures kun je niet voorzichtig genoeg zijn. Het lijkt mij verstandiger om helemaal niets te zeggen tot de brief er is. Dus geen suggesties in de zin van: het wordt niet veel en u zult tevreden zijn. De Kamer kan daar niets mee. De procedures die in relatie tot artikel 100 zijn afgesproken, zijn heel nauwsluitend. Ik roep de minister echt op om niets te zeggen en met een brief te komen. Die zullen wij dan vervolgens beoordelen.
Minister Rosenthal: Dat gaat gebeuren.
De heer Holtackers (CDA): Voorzitter. Ik had nog een vraag over een eerdere opmerking van de minister over de medewerking van de Afrikaanse Unie. Ik onderschrijf dat die zeer belangrijk is. Stelt Nederland dit onderwerp in bilaterale contacten met bijvoorbeeld Zuid-Afrika aan de orde?
Minister Rosenthal: Voorzover die bilaterale contacten er zijn, stelt Nederland dat aan de orde. Die contacten zijn er evenwel met name in de internationale fora waarop Zuid-Afrika al dan niet aanwezig is. Echt vervelend is dat Zuid-Afrika soms schittert door afwezigheid, zoals laatst bij de bijeenkomst in Parijs over Libië. Het is te betreuren dat de Zuid-Afrikanen dan simpelweg niet aanwezig zijn.
Voorzitter. Ik kom ten slotte op de vraag van de heer Brinkman over de EUBAM. Het klinkt onheus, maar het gaat daarbij om een «slapende aanwezigheid» sinds de machtsovername van Hamas in Gaza. Drie militairen staan stand-by. Ik voeg daaraan toe dat bij dit soort zaken – het opbouwen van een ordentelijke veiligheidsstructuur in de Palestijnse gebieden, de Westbank – de bijdrage van Nederland plaatsvindt in nauwe samenspraak met de internationale gemeenschap. Ik zie de heer Brinkman nu al kijken, maar op dit vlak wordt ook nauw samengewerkt met de andere partijen: de Israëli's en Amerikanen. Het gebeurt dus niet zomaar even. Het is goed doordacht en speelt zich ook af in het kader van het verhogen van de kwaliteit van de Palestijnse veiligheidsstructuur.
De voorzitter: Het woord is aan de minister van Defensie, de heer Hillen.
Minister Hillen: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng en voor het respect dat zij betuigt aan de inzet van de Nederlandse mannen en vrouwen in internationale missies, ook de kleine. Dat kan niet genoeg onderstreept worden. Een aantal leden van de Kamer is aanwezig geweest bij de terugkeer of bij het decoreren van deze mensen. Juist bij die kleine missies valt op hoe groot het engagement is van deze mensen bij het werk dat zij doen. Een aantal leden heeft gesproken over de eenzaamheid en de moeilijke omstandigheden waaronder deze mensen hun werk doen, maar het grappige is dat de motivatie daardoor juist lijkt te worden vergroot. Ik heb mensen gesproken die net terug waren en bij wijze van spreken met de koffer in de hand stonden om terug te gaan omdat zij zich zo betrokken voelden bij het werk daar. Dat werk is vaak kleinschalig en onzichtbaar, maar betrokkenen ervaren het zelf vaak als van grote toegevoegde waarde omdat zij in staat zijn om hier en daar druppeltjes op gloeiende platen te leggen en verbeteringen aan te brengen. Ik ben dan ook blij met het respect van de Kamer. Deze mensen verdienen onze grote bewondering.
Met het liaisonpersoneel is vaak meer contact mogelijk omdat zij natuurlijk op bereikbare posten zitten. Daarmee is zelfs dagelijks contact. De huisvesting en de omstandigheden waaronder deze mensen werken zijn vaak een stuk beter dan die van de mensen in het veld. Voor allen geldt evenwel dat zij buitengewoon goed getraind zijn en voorbereid zijn op wat zij gaan doen; wij sturen geen mensen weg die ongeoefend zijn of onvoldoende zijn voorbereid of uitgerust. Juist onder die moeilijke omstandigheden is het daardoor mogelijk voor hen om hun werk te doen. Aan hen kan hogere eisen worden gesteld dan normaal aan mensen kan worden gesteld; zij moeten dat aankunnen en zij kunnen dat ook aan. Wij waken ervoor dat mensen voortdurend in risicovolle omstandigheden verkeren. Risicoloos is het natuurlijk nooit, maar de relatie tussen risico's, voorbereiding en kwalificatie is verantwoord. Voor de rest proberen wij zo goed mogelijk contact te houden. Is dat altijd optimaal? Nee. Mevrouw Hachchi heeft bijvoorbeeld gevraagd in relatie tot piraterij of de ziekenhuizen aan boord van EU-schepen altijd toereikend zijn geweest. Het antwoord daarop luidt nee. Hierbij geldt wel het principe van «learning all the time»; er wordt voortdurend verbeterd. Nederland zal in het geval van tekortkomingen altijd zorgen voor het zoveel mogelijk aanvullen daarvan. Voor de afgelopen tijd geldt dan ook dat wanneer de EU niet in staat was om voldoende medische voorzieningen te hebben voor de piraterij, Nederland ervoor zorgde dat die in ieder geval aanwezig was op de eigen schepen. Die was dan niet alleen beschikbaar voor Nederlandse militairen, maar ook voor militairen uit landen waarmee wij samenwerkten. Wij proberen de omstandigheden dus zo goed mogelijk te laten zijn zodat het werk gedaan kan worden.
Ik maak in dit verband graag een opmerking over welbegrepen eigenbelang. Men kan zich de hele tijd afvragen of het sturen van twee mensen niet vooral symbolisch is. Dat is het niet; iedereen is van toegevoegde waarde en alle internationale afvaardigingen bij elkaar tellen wel degelijk op tot respectabele aantallen. Bovendien is er het aspect van welbegrepen eigenbelang. Ik denk dat de Nederlandse krijgsmacht nog nooit internationaal zo op de hoogte is geweest op basis van eigen waarnemingen van ontwikkelingen die van belang zijn, ook voor Nederland, op het punt van veiligheid en ontwikkelingen van krijgsgeschiedenis, de toepassing van geweld en ontwikkelingen die te maken hebben met bewegingen die gaande zijn, die van veraf zijn waar te nemen maar waarbij van dichtbij ook de oorzaken zijn aan te wijzen. Onze mensen zijn daar niet alleen actief maar rapporteren ook actief terug. Die uitzendingen dragen daarmee bij aan de professionaliteit van de Nederlandse krijgsmacht die daardoor de toets der kritiek kan doorstaan. De kleine missies zijn ook op dat punt van toegevoegde waarde.
Ik loop graag de bijdragen van de sprekers even langs. De heer Ten Broeke sprak over EU Atalanta. Over piraterij komen wij natuurlijk nog te spreken. Er komt binnenkort een standpunt over het rapport van de heer De Wijkerslooth naar de Kamer. Het is een dynamisch dossier; het ontwikkelt zich voortdurend. Wij kijken vandaag terug naar toen. Sommige dingen die toen niet goed gingen, zijn alweer achterhaald omdat zij inmiddels al lang verbeterd zijn. Er was toen geen helikopter. Wij hebben afgesproken dat wij voortaan altijd een helikopter zullen hebben. Dat zal niet altijd gemakkelijk gaan want hier en daar is er een tekort aan materieel, maar wij zullen dat doen. Wij hebben dat toegezegd en dat zal ook gebeuren. Tegelijkertijd heeft de afwezigheid van een helikopter – een van onze nationale filosofen heeft wel eens gezegd: elk nadeel heeft zijn voordeel – bijgedragen aan het vinden van nieuwe mogelijkheden. Wij zijn dichter op de kust gaan zitten met onze schepen, wij zijn dichter op de kust preventief gaan fouilleren, waardoor wij acties hebben kunnen tegenhouden die wij anders vanuit de helikopter misschien wel geobserveerd hadden maar waartegen wij minder hadden kunnen doen. Die ervaring is gedeeld met de partners waardoor wij ook op dat punt veelzijdiger zijn geworden. Desalniettemin zullen die helikopters er in de toekomst altijd zijn.
Het blijft een dynamisch proces. Toen ik aantrad als minister, nog geen jaar geleden, deden wij geen VPD's. Inmiddels doen wij die wel. Daarover zijn goede afspraken gemaakt en het aantal wordt steeds meer opgevoerd. Het is heel moeilijk om te zeggen: vandaag deden we het op deze manier en morgen doen we het daarom op die manier. Er zit veel ontwikkeling in en die gaat sneller dan te extrapoleren is. We zijn met de reders in goed overleg over de inzet van VPD's. Het aantal mariniers kan in verhouding met de eerste VPD's minder groot zijn. Over de kosten zijn wij het inmiddels redelijk eens. Dat is dus een redelijk goede ontwikkeling. De heer Holtackers vroeg of er voldoende reders zijn aan wie de beveiliging kan worden overgedragen. Ook dat was twee jaar geleden minder het geval dan nu. Inmiddels voldoet meer dan 80% daar duidelijk aan. Wij leren dus aan beide kanten. De vooruitgang op dat punt is duidelijk waarneembaar.
Op het punt van de piraterij ging het vaak om beheersing en ingrijpen wanneer dingen fout gingen. In het kader van EU Atalanta en Ocean Shield wordt echter steeds vaker geprobeerd om preventief te werken. Vorige week bezocht ik mijn Britse ambtgenoot Liam Fox en toen hebben wij nog eens over besproken wat de Britten eraan doen en wat wij eraan doen. Wij zijn steeds in goed overleg met de regie, dus met de aansturing van de operatie EU Atalanta en Ocean Shield om op het punt van preventie steeds hinderlijker, zichtbaarder en voelbaarder aanwezig te zijn. Wanneer wij binnenkort het debat voeren over het advies van de heer De Wijkerslooth kunnen wij hierop wat dieper ingaan. Het is in elk geval een heel dynamisch proces. Ik ben heel tevreden over de voortgang die geboekt wordt. Het kan misschien altijd nog beter en sneller, maar vergeleken met een jaar geleden hebben wij al heel wat vooruitgang geboekt.
De heer Brinkman is voorstander van wat er op dit gebied gebeurt, maar stemt er niet mee in dat dat onder de regie van de EU plaatsvindt. Dat is inderdaad het standpunt van de PVV. Zowel de NAVO als de EU heeft een organisatie die daarop actief is. Die organisaties werken echter niet met de ruggen naar elkaar toe; er vindt enorm veel uitwisseling plaats. Laten wij heel praktisch zijn: de resultaten nemen in aantal toe en daarmee zijn wij allemaal gediend. Dat is niet alleen in het belang van het internationale rechtsgevoel, maar ook in het belang van de Nederlandse en internationale koopvaardij.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. De minister heeft sinds zijn aantreden op een aantal momenten duidelijk gemaakt dat hij wat assertiever wil optreden in relatie tot de Somalische kustlijn. Wanneer kunnen wij daarover oordelen? De minister schept in zekere zin de verwachting dat in internationaal verband met een aantal collega's wellicht resultaten te verwachten zijn. Ik vind het interessant om dat te horen; de VVD heeft daarvoor in het verleden ook wel gepleit. Kunnen wij dit punt betrekken bij het debat van 12 oktober? Kunnen wij daarover een brief verwachten? Ik ben wat terughoudend in het vragen om een brief, maar ik weet wel graag waarover wij dan spreken.
Minister Hillen: Ons oordeel over het rapport van de heer De Wijkerslooth geeft aanleiding tot een fundamentele beschouwing van hoe wij met de piraterij omgaan. Op het punt van sabotage en alles wat daarmee te maken heeft, ben ik uiteraard, omwille van de zaak zelve, niet van zins om daarover in het openbaar van gedachten te wisselen. Ik ben wel bereid om de Kamer vertrouwelijk bij te praten en aan te geven wat ongeveer de bedoeling is. Ik zeg dit expres zo omdat ook in andere zin nog de vraag aan de orde was of VPD's preventief werken. Men moet er rekening mee houden dat piraten zelf een voortreffelijke intel hebben. In havens van waaruit waardevolle koopvaardijschepen vertrekken, wordt gemonitord vanuit het belang van piraten of het interessante transporten zijn om te overvallen en gijzelen. Die mensen zijn niet gek; zij observeren goed. Ook als je probeert om zoveel mogelijk informatie verborgen te houden, nemen zij waar welke voorzorgsmaatregelen worden genomen. Dat kan de aanwezigheid van VPD's aan boord zijn. Dat gebeurt overigens tot nu toe alleen op heel kwetsbare transporten die heel langzaam zijn of een heel lage boordgang hebben waardoor men makkelijker aan boord zou kunnen komen. Ook voor gewone koopvaardijschepen geldt echter dat bekend is of beschermingen zijn aangebracht en wat de aard is van die beschermingen. Zelfs het aanbrengen van zelfbescherming werkt dus al preventief omdat piraten daarvan op de hoogte zijn en daarmee vervolgens rekening houden. Mariniers aan boord van kwetsbare transporten helpt in ieder geval preventief. Als de nood aan de man zou komen, werkt het in het daadwerkelijk afhouden van piraten omdat daar dan met gepast geweld en de gepaste professionaliteit op gereageerd kan worden.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. De minister heeft het ook gehad over de verantwoordelijkheid van de verschillende stakeholders, dus over de maatregelen die reders zelf kunnen nemen. Ik lees in de rapportage van HM Schepen: «Het is zorgelijk dat veel koopvaardijschepen nog steeds de BMP, een set maatregelen die koopvaardijschepen zelf kunnen nemen en die in samenwerking met de private sector zijn ontwikkeld, negeren.» Ik zie dat als een duidelijk signaal terwijl de minister juist het positieve verhaal vertelt dat er vooruitgang in zit. Welke boodschap moet ik geloven? Zijn in de meeste gevallen de BMP's doorgevoerd en is het een probleem waarvoor wij de oplossing in een andere richting moeten zoeken of zegt de minister dat er nog een wereld te winnen is?
Minister Hillen: Er zijn altijd werelden te winnen; het kan altijd beter. Ik zei echter al dat de ontwikkelingen in dit dossier behoorlijk dynamisch zijn. Naar mijn informatie is 80% van de Nederlandse koopvaardij afdoende beschermd in de zin van wat is afgesproken. Dat is nog geen 100%, maar de voortgang is goed. Ik ben daar tevreden over. Ik ben overigens ook zeer tevreden over het overleg dat wij met de reders voeren; dat is over en weer constructief. Ik hoop dat de krijgsmacht in staat is om, rekening houdend met elkaars belangen, de belangen van de reder zo goed mogelijk te dienen, niet alleen aan de kant van begeleiding en beveiliging maar juist aan de kant van preventie. Het seizoen begint binnenkort weer. In dat gebied heeft men te maken met de moesson en met hoe onrustig de zee is. Wij kunnen verwachten dat de activiteiten in de komende maanden zullen toenemen. Nederland zit op het ogenblik met de Hr. Ms. Zuiderkruis daar. Ik hoop dat de internationale inspanningen ertoe leiden dat de successen van de kapers geringer worden. Overigens zijn kapers nu ook te bestrijden via de civiele kant, dus het bankwezen, in termen van het afnemen van geld. Er zijn dus meer mogelijkheden.
De heer Ten Broeke vroeg waarom de ramingen vaak zo afwijken van de resultaten. Dat is inderdaad een punt. De reden daarvoor is niet gelegen in slechte ramingen. De ramingen zijn gemaakt aan de voorkant, op een moment dat rekening werd gehouden met een bepaald mandaat en een bepaalde omvang van de inzet. Gaandeweg hebben zich vele mandaten voorgedaan, met andere kostenfactoren. Het is dus geen onnauwkeurigheid want we proberen het zo goed mogelijk te doen, maar een benchmark voor de kosten aan het begin en het einde is moeilijk te bepalen vanwege de tussentijdse wijzigingen.
De heer Holtackers heeft gevraagd of wij ervaringen met partners delen. Dat gebeurt inderdaad, op politiek niveau enigszins, maar vooral op operationeel niveau. De operaties, de commandovoeringen, worden «joint» uitgevoerd, niet alleen in de zin dat de verschillende krijgsmachtonderdelen daarin vertegenwoordigd zijn, maar ook in de zin dat de verschillende landen daarin vertegenwoordigd zijn. Er zijn voortdurend terugkoppelingen en overkoppelingen. De ervaringen die opgedaan worden, worden met elkaar gedeeld. Wij proberen daarmee ons voordeel te doen. Juist bij EU Atalanta en Ocean Shield is vooruitgang waarneembaar. Op andere missies is dat minder goed te zien omdat er dan wordt samengewerkt met Afrikaanse organisatie waardoor terugkoppeling langs langere weg plaatsvindt.
Mevrouw Hachchi heeft gevraagd naar de liaisons en daarop ben ik ingegaan. Op de moeilijke omstandigheden waaronder men vaak werkt, ben ik ook ingegaan. Vaak is het moeilijk, maar het is doenlijk.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb nog twee vragen gesteld over de VPD's.
Minister Hillen: U vroeg of de Kamer vooraf betrokken kon worden bij elke VPD. Wij hebben op 29 juni in een algemeen overleg afgesproken dat wij de Kamer daarover vier keer per jaar, dus een keer per kwartaal, achteraf informeren. Nieuwe aanvragen moeten snel kunnen plaatsvinden. Ook de reders moeten weten dat zij snel aan de slag kunnen gaan. Wij hebben de aanvraagtermijn van zes weken kunnen terugbrengen door snellere procedures. Wij proberen die niet te belasten met andere procedures. De Kamer wordt dus vier keer per jaar achteraf geïnformeerd.
Wat was uw tweede vraag?
Mevrouw Hachchi (D66): Mijn tweede vraag was wanneer wij de exacte kosten kunnen verwachten.
Minister Hillen: Bij dat fundamentele debat.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik had verder nog gevraagd naar de verwachtingen in relatie tot eventuele escalatie in de strijd. Ik gaf al aan dat Defensie weliswaar nieuwe technieken ontwikkelt, maar de piraten dat natuurlijk ook doen. In hoeverre heeft Defensie zicht op verbeterde methodes van piraten?
Minister Hillen: Het antwoord op die vraag is tweeledig. Enerzijds zou escalatie kunnen optreden als er meer geweld wordt toegepast, anderzijds wordt escalatie juist voorkomen door de professionaliteit die wij inzetten. De overmacht van onze kant is zo groot dat anderen niet zo ver kunnen komen. Dat heet escalatie-dominantie. Uit onze monitoring wordt duidelijk dat piraten agressiever optreden, maar wij hebben niet het gevoel dat er een geweldige escalatie plaatsvindt. Als die aan de orde komt, wordt dat vanzelf duidelijk. De Kamer hoort daar dan ook van. Wij nemen daarop vervolgens gepaste maatregelen.
In reactie op de opmerkingen van de heer Timmermans merk ik op dat de aandacht in de publiciteit wellicht vooral uitgaat naar de grote missies, maar dat dat op het ministerie zeker niet het geval is. Het ministerie houdt met zowel de grote als de kleine missies intensief contact.
De heer Brinkman heeft met name aandacht besteed aan de piratenmissie. Hij heeft gevraagd om een toekomstvisie. Dat punt komt terug bij het fundamentele debat over dit onderwerp. Ik heb al gezegd dat het dossier hierover zich zeer dynamisch ontwikkelt. Over het Europese leger komen wij nog vaker met elkaar te spreken.
De voorzitter: Ik constateer dat alleen mevrouw Hachchi in tweede termijn nog vragen wil stellen.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Ik dank allereerst de bewindslieden voor hun antwoorden. Ik zal mij in tweede termijn beperken tot één onderwerp, namelijk Somalië. Ik ben het eens met de minister dat het probleem zo veel mogelijk lokaal en regionaal moet worden opgelost en dat de Afrikaanse Unie daarin een centrale rol speelt. Dat ontslaat de internationale gemeenschap, in het bijzonder de Europese Unie, echter niet van de plicht om verantwoordelijkheid te nemen en waar nodig bij te sturen. Dat het nodig is, lijkt mij duidelijk. Wij hebben vandaag uitgebreid gesproken over de piraterijmissies. Bijsturing en druk blijven belangrijk, ook uit het eigenbelang van Nederland. De minister beaamt het belang van mensenrechten en stelt dat Nederland zal blijven pleiten voor handhaving daarvan. Ik daag hem uit om concreter te worden. Ik heb de kans aangegeven van het nieuwe mandaat van AMISOM en TFG. Ik vraag de minister of Nederland via de EU kan pleiten voor het aanscherpen van het mandaat om burgers te beschermen. Nogmaals, het is in het belang van ieder land, dus ook van Nederland, om stappen te zetten naar een stabiele situatie in Somalië.
Minister Rosenthal: Voorzitter. Wij zijn het erover eens dat de verantwoordelijkheid van de landen in de regio niet weggeschoven mag worden. Het risico is immers dat er een hospitalisering van dit soort conflicten ontstaat. Mevrouw Hachchi brengt heel nadrukkelijk de rol van de EU in beeld. Mijn stelling is dat de EU natuurlijk een bepaalde verantwoordelijkheid toekomt, maar ook VN. Het valt mij op dat mevrouw Hachchi dat niet expliciet heeft genoemd. Natuurlijk zijn mensenrechten een geprononceerde component van de landen in de EU, maar ook in VN-verband behoren mensenrechten een cruciale factor te zijn. Dit onderwerp dient dan ook niet alleen in EU-verband maar ook in VN-verband aan de orde te worden gesteld. Ik heb daarvoor nog een andere reden. Naar mijn mening is het niet de bedoeling dat de VN in een breder verband achterover gaan leunen omdat regionale bondgenootschappen de klus wel zullen klaren. Dan ontstaat er mondiaal een soort free-ridergedrag waar ik voor pas.