Kamerstuk 29517-45

Verslag van een algemeen overleg

Veiligheidsregio's


Nr. 45 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 januari 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft op 9 december 2010 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 28 oktober 2009 betreffende Eindrapportage over de beleidsdoorlichting crisisbeheersing 2004–2007 (30 985, nr. 4);

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 23 november 2009 betreffende Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (29 668, nr. 28);

  • de brief regering van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 22 februari 2010 betreffende Derde voortgangsbrief Nationale Veiligheid (30 821, nr. 10);

  • de brief van minister-president J.P. Balkenende d.d. 26 februari 2009 betreffende Ongeval Schiphol 26 februari 2009 (24 804, nr. 63);

  • de brief regering van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 9 maart 2009 betreffende Vliegtuigongeval bij Schiphol (24 804, nr. 64);

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 12 februari 2010 betreffende Modelconvenant rampenzender beschikbaar (31 117, nr. 36);

  • de brief regering van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 3 juli 2009 betreffende Evaluatie Onderzoeksraad voor veiligheid en de reactie daarop van de raad (32 008 (R1883), nr. 1);

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 1 juli 2009 betreffende Kabinetsreactie op het rapport Inspectie Openbare Orde en Veiligheid «De organisatie van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR)» (29 517, nr. 36);

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 9 juli 2009 betreffende Aanbieding rapport Poldercrash van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (29 517, nr. 37);

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 8 juli 2009 betreffende Kabinetsreactie Rob-advies «Beter besturen bij rampen» (29 517, nr. 39);

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 17 februari 2010 betreffende Aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor veiligheid over 2007 en 2008 en de reactie van de betreffende departementen (29 668, nr. 29);

  • de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 29 april 2010 betreffende Beleidsreactie op rapport Inspectie OOV «Rampenbestrijding op orde» (29 517, nr. 40);

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 21 mei 2010 betreffende Beleidsreactie op voortgangsrapportage Intensivering Civiel-Militaire Samenwerking (ICMS) (26 956, nr. 72);

  • de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 11 juni 2010 betreffende Rapporten van het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra (NIFV) «Fatale woningbranden 2009» en «Fatale woningbranden – Vergelijking tussen de jaren 2003, 2008 en 2009» (26 956, nr. 73);

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 20 juli 2010 betreffende NL-Alert (voorheen cell broadcast) als burgeralarmerings- en informatiesysteem en het voornemen hiervoor een aanbestedingsprocedure te starten (29 668, nr. 30);

  • de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 2 augustus 2010 betreffende Toezeggingen C2000 (25 124, nr. 67);

  • de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 16 september 2010 betreffende Implementatie Flister (29 398, nr. 234);

  • de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 16 september 2010 betreffende Berichtgeving RTL Nieuws inzake C2000 (25 124, nr. 68);

  • de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 22 september 2010 betreffende Kabinetsreactie op de onderzoeken naar aanleiding van de Poldercrash van 25 februari 2009 (29 517, nr. 43).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

De Roon

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie,

Nava

Voorzitter: De Roon

Griffier: Van Doorn

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Van Bochove, Berndsen, Elissen, Hennis-Plasschaert, Kooiman, Marcouch, Van Roon en Rouvoet,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. Ik wil allereerst iets zeggen over de door de Kamer aangenomen motie over de regionalisering van de brandweer. Een meerderheid heeft zich uitgesproken voor actie op korte termijn en wil niet wachten op de evaluatie in 2012. Welk tijdpad heeft de minister in gedachten?

In de brief over fatale woningbranden staat dat het ministerie vooralsnog geen aanleiding ziet tot het verplichten van het toevoegen van vlamvertragende middelen aan woningtextiel. Ik wil de minister toch vragen, hier werk van te maken.

De civiel-militaire samenwerking is onmiskenbaar een belangrijke schakel op het gebied van nationale veiligheid en crisisbeheersing. De brief laat duidelijk zien dat er vorderingen zijn gemaakt, maar tegelijkertijd moet ik vaststellen dat er nog een aanzienlijke slag moet worden gemaakt met het oog op de situatie die wij in 2012 wensen. Kan de minister kort en bondig de stand van zaken aangeven van de aanbevelingen? Ik noem de wederzijdse bekendheid, de plaats van Defensie in civiele plannen en draaiboeken, het interoperabel zijn van de communicatiemiddelen en de participatie van Defensie bij opleiding en oefeningen.

C2000 lijkt problematisch te blijven. Waar schort het nu eigenlijk aan? Uit rapporten en brieven maak ik op dat het niet zozeer gaat om een technisch falen alswel om dekkingsproblemen en protocolfouten. Klopt het dat het systeem nog steeds op onjuiste wijze wordt gebruikt, dat wil zeggen niet voor de beoogde doelen wordt gebruikt? Wie heeft de lead? Hoe adequaat handelen de besturen van de veiligheidsregio’s in dezen? Ik hoorde net dat er honderden actoren zijn die zich bemoeien met de financiële, functionele en gebruikerseisen. Dat zal toch niet waar zijn? Waarom wordt telecombedrijven, die dit soort netwerken op grote schaal commercieel exploiteren, niet gevraagd naar die dekkingsproblemen te kijken in plaats van een beroep te doen op de frequenties van Defensie? De geluiden zijn namelijk dat er wel degelijk ruimte is en dat we die frequenties helemaal niet nodig hebben. Waarom worden de portofoons ingekocht met afwijkende eisen per regio? Kunnen we wat betreft het gebruik van C2000 niet iets leren van de KMar, waar een en ander beter lijkt te zijn ingericht? Ik denk aan het instellen van een verbindingsofficier die een stap achteruit doet en de communicatie regelt in plaats van dat 60 mensen met elkaar aan het communiceren slaan met alle chaos van dien.

Kan de minister bevestigen dat de lokale overheden inmiddels hun verantwoordelijkheid voor de GHOR beter gestalte hebben gegeven? Of zien ze dat nog steeds te veel als een verantwoordelijkheid van het Rijk?

Ik heb begrepen dat de NCTb vanaf 1 januari a.s. tevens verantwoordelijk is voor de calamiteiten- en rampenbestrijding. Is de organisatie hier wel klaar voor?

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Er zijn vele rapporten over rampenbestrijding geschreven en ik wil er een aantal aspecten uitlichten. Allereerst de landelijke aansturing. Die vraagt bij een nationale ramp of crisis om een doordachte keuze. Ik was dan ook verbaasd over het voorstel van de minister om de verantwoordelijkheid voor rampenbestrijding en crisisbeheersing onder te brengen bij de NCTb. Is dat inderdaad de bedoeling? Zo ja, hoe is de minister tot dit voornemen gekomen? Dit ligt voor D66 namelijk niet voor de hand. De NCTb is deskundig op het gebied van terrorismebestrijding, maar rampenbestrijding is toch echt van een andere orde. De NCTb heeft geen uitvoeringstaken en weinig relatie met organisaties als de brandweer en de ambulancediensten. Hoe denkt de minister van de NCTb een uitvoeringsorganisatie te maken, deze nieuwe taken fatsoenlijk aan te kleden en een verbinding met de werkvloer tot stand te brengen? En, niet onbelangrijk, is hiervoor een budget beschikbaar?

Diverse organisaties, betrokken bij rampenbestrijding, maken een reorganisatie door. De brandweer regionaliseert en de politie zal nationaal worden vorm gegeven. D66 vindt van belang dat ook wordt gekeken naar de effecten van deze schaalvergrotingen op het rampenbestrijdingsdossier. Hoe ziet de minister de rol van de toegezegde blauwe politiebaas in dit dossier? Is het denkbaar de aansturing te verschuiven naar de politie als het gaat om rampenbestrijding en crisisbeheersing? Als organisatie kent de politie in tegenstelling tot de NCTb wél een structuur die aansluit op dit dossier. Bovendien maakt de politie op diverse niveaus deel uit van gezagsdriehoeken en heeft zij beide benen in het veld. Juist op dit terrein is de rol van de burgemeester, die zorgdraagt voor bestuurlijke coördinatie, voorlichting en publieke verantwoording, van belang. Hoe ziet de minister de gezagspositie van de burgemeester bij rampenbestrijding en crisisbeheersing?

De Onderzoeksraad voor de Veiligheid heeft een gezaghebbende en onafhankelijke positie verworven waarvoor D66 haar waardering uitspreekt. Een punt van zorg is de financiering. Hoe gaat de minister om met additionele verzoeken om financiering in relatie tot de onafhankelijke positie van deze onderzoeksraad?

De communicatie tussen hulpverleners is van levensbelang. Helaas is C2000 een hoofdpijndossier en dan vooral voor de werkvloer. Kan de minister een kort overzicht geven van de problemen? Hoeveel dekkingsproblemen resten er nog? Eerder deze week hebben wij een brief van brandweervrijwilligers gehad. D66 snapt niet hoe het kan dat de mensen van de werkvloer niet betrokken worden bij oplossingen rond C2000 of bij zoiets basaals als het aanschaffen van nieuwe portofoons.

Er zijn allerlei projecten die zien op de communicatie met de burger. Kunnen de rampenzenders afdoende uit de voeten met het modelconvenant? Heeft de minister overwogen om internet in te zetten als informatievoorziening voor het publiek? Hebben de websites van de rampenzenders voldoende capaciteit om een verhoogde toestroom van bezoekers aan te kunnen? Hoe gaat de minister in dit tijdperk van technologische hoogstandjes de problemen met NL Alert en smartphones ter hand nemen? Welke maatregelen neemt de minister om het bestaan en de inzet van de verschillende media zo helder mogelijk te laten zijn voor het publiek?

Rampen voorkomen is vanzelfsprekend het beste. Het kabinet promoot de zelfredzaamheid van de burgers, maar zelfredzaamheid is geen koffertje met een noodpakket. Een aantal burgers behoeft extra aandacht. Ik denk aan jonge kinderen, ouderen en verstandelijk en lichamelijk gehandicapten. Verminderde zelfredzaamheid is een van de meest voorkomende factoren van fataliteit bij branden. Ik verzoek de minister deze groep burgers als apart aandachtspunt op te nemen in de afspraken met de veiligheidsregio’s.

Omdat het steeds moeilijker wordt voor de brandweer om de aanrijtijden te halen, is het goed om meer te investeren in het voorkomen van brand. Ik heb daarvoor bij de begrotingsbehandeling al de nodige aandacht gevraagd en noemde onder andere het verplicht opnemen in de bouwvergunning van sprinklerinstallaties. Omdat het belangrijk is bij oplossingen ook de mensen van de werkvloer te betrekken, verzoek ik de minister met klem om met werknemersvertegenwoordigers van de brandweer om de tafel te gaan zitten.

Voorzitter. Het belangrijkste wat wij kunnen doen, is oefenen, oefenen en nog eens oefenen. De effectiviteit van rampenbestrijding en crisisbeheersing staat of valt daarmee. Ik weet uit eigen ervaring dat dit in een aantal regio’s nog niet voldoende gebeurt en ik vraag de minister dan ook alle regio’s te stimuleren om te oefenen met de gemaakte afspraken en scenario’s.

De heer Elissen (PVV): Voorzitter. Bij rampenbestrijding en crisisbeheersing denk ik vooral aan samenwerking. Dat is namelijk het belangrijkste middel waarover wij beschikken. Die samenwerking kan echter nog een stuk beter en ik pleit er dan ook om dit middel veel vaker in te zetten. Ik denk hierbij niet aan extra regels, controles of bestuurslagen, maar aan een mentaliteitsverandering. Als voorbeeld noem ik de poldercrash van 25 februari 2009. Het is goed dat hulpverleners hun improvisatievermogen gebruiken, maar een gedegen voorbereiding verdient toch echt de voorkeur. De voornaamste knelpunten bij deze ramp waren informatiemanagement, de meldkamer, slachtofferregistratie en de rampenbestrijdingsprocessen. Dat concludeerden de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) in een gezamenlijk onderzoek. De Onderzoeksraad voor Veiligheid onderschrijft dit. Die concludeert dat belangrijke leerpunten uit eerdere onderzoeken onvoldoende zijn opgepakt. Ik wil graag van de minister weten of hij deze conclusie deelt en wat hij hieraan gaat doen. Deze conclusie is overigens niet uniek. Er zijn veel publicaties, adviezen en evaluaties als het om rampen en rampenbestrijding gaat. Vaak worden jaar na jaar dezelfde knelpunten benoemd. Bij grote rampen kun je helaas vaak van tevoren voorspellen wat er in de evaluatie komt te staan. Een veelgehoord knelpunt is de multidisciplinaire of bovenregionale samenwerking. Hier gaat het vaak mis. Ligt er een plan om de steeds terugkerende knelpunten bij de rampenbestrijding aan te pakken? Ik doel dus nu op de bovenregionale samenwerking, de alarmering, het informatiemanagement en de gemeentelijke rampenbestrijdingsprocessen. Voormalig staatssecretaris Bijleveld-Schouten schreef in haar brief van 28 april 2010 dat wanneer iedereen doet wat de wet vraagt, het allemaal goed komt en dat de rampenbestrijding dan in de loop van 2011 op orde is. Ik verwacht van de minister een proactievere houding dan de vorige staatssecretaris aan de dag legde. Wil hij hierop ingaan?

Mensen die werken binnen het veiligheidsdomein en zeker de mensen die in de positie verkeren dat zij beslissingen kunnen nemen en tot verbetering van de werkwijze kunnen komen, moeten zich voortdurend afvragen hoe de veiligheid kan worden vergroot en hoe procedures eenvoudiger kunnen worden gemaakt. Een goed voorbeeld is het bellen van de politie bij een noodgeval. Iedereen weet dat je hiervoor 112 moet bellen. Dat is immers de snelste manier om het juiste politiekorps aan de telefoon te krijgen, nietwaar? Als je echter met je mobiel belt, komt je uit bij de KLPD in Driebergen. De meldkamer in Driebergen vraagt je waar je bent en welke dienst je wilt spreken. Dat is raar als iedere seconde telt. Immers, als je met dezelfde mobiele telefoon naar 0900–8844 belt – bekend van de slogan «geen spoed, wel politie» – dan word je wel automatisch doorgeschakeld naar het korps in de regio waar je je op dat moment bevindt. Dat is toch wel een beetje raar. Technisch is het dus mogelijk om direct door te schakelen naar de juiste regio. Bij de echt spoedeisen gevallen kom je als burger echter eerst bij de meldkamer Driebergen uit met alle gevolgen van dien voor de hulpverlening. Ik wil graag van de minister weten of bij het berekenen of meten van de opkomsttijden van de hulpdiensten rekening wordt gehouden met de tijd die verloren gaat door de tussenkomt van de meldkamer in Driebergen. Ook wil ik graag weten of de minister van plan is, hieraan een einde te maken en een verbetering te initiëren.

Ik pleit voor meer regie en sturing op samenwerking binnen de bestaande structuren met zoveel mogelijk vereenvoudiging en harmonisering van procedures. Best practices moeten veel vaker gedeeld worden. Nu gebeurt het te vaak dat men het wiel opnieuw moet uitvinden.

In de brief van de minister van 29 juni 2009 over de rapportage «De organisatie van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen» (de GHOR) staat dat op het moment van het onderzoek vrijwel geen enkele regio beschikte over een systeem om een overzicht bij te houden van slachtoffers. Toch waren er door diverse regio’s al systemen ontwikkeld en heeft Utrecht daarbij zelfs steun van BZK ontvangen. Dat is vreemd. De minister kan hierin natuurlijk een rol spelen door bij het verlenen van subsidies goed na te gaan of er al niet vergelijkbare initiatieven lopen. Bovendien zou uit een situatie als deze kunnen blijken dat er meer behoefte is aan regie vanuit het ministerie. Meerdere regio’s nemen hierin een initiatief en een enkeling slaagt erin om een systeem te ontwikkelen dat in de behoefte voorziet. Ik zou graag van de minister willen weten hoe hij ervoor gaat zorgen dat het de GHOR op ICT-gebied niet vergaat als de politie. Een versnipperd ICT-landschap, dure en niet functionerende applicaties en projecten die maar niet opgeleverd worden, zijn daar schering en inslag. Uiteraard heb ik er vertrouwen in dat de minister er bovenop gaat zitten, maar de recente geschiedenis laat zien wat er op ICT-gebied allemaal mis kan gaan. Ik hoop dat de minister begrijpt dat deze vraag niet uit wantrouwen, maar uit bezorgdheid voortkomt.

Tijdens de begrotingsbehandeling Veiligheid en Justitie heb ik een motie ingediend waarin ik de minister vraag de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers als officiële gesprekspartner te erkennen. Het deed mij goed dat die motie Kamerbreed is aangenomen. Ik denk dat het heel belangrijk is dat de inzichten van de werkvloer doordringen tot het niveau waar het beleid wordt gemaakt. Graag hoor ik van de minister hoe hij de motie gaat uitvoeren. Kan ik hierover een brief ontvangen? Ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen van mevrouw Hennis. Haar motie betreffende de regionalisering van de brandweer heb ik medeondertekend. Het lijkt mij goed om daar zo spoedig mogelijk mee te beginnen en vooral niet te wachten op de evaluatie van de veiligheidsregio’s in 2012. Deelt de minister deze mening en welk tijdspad heeft hij in gedachten voor het uitvoeren van deze motie?

Een ander punt van aandacht is de privatisering van ambulancediensten. Wij zijn daar niet per se op tegen, maar we moeten hier wel erg goed opletten. Het is belangrijk om een duidelijk verschil te maken tussen ambulancevervoer en ambulancezorg. Bij het eerste kan ik mij bij privatisering iets voorstellen, maar bij het laatste heb ik daar veel meer moeite mee. Bij een privatiseringsslag moeten wij daarom zeer terughoudend optreden.

C2000 is inderdaad een hoofdpijndossier. Ook hier moet er een centrale regie vanuit het ministerie komen. In de brief van de staatssecretaris van 2 augustus 2010 staat dat regio’s zelfstandig de afweging maken op welke wijze zij gebruik maken van deze randapparatuur en dat hierbij beschikbare financiën en de inrichting van de werkprocessen een belangrijke rol spelen. Ik heb echt de indruk dat wij dit centraal moeten oppakken. Recent heb ik een werkbezoek gebracht aan de veiligheidsregio Hollands Midden. Men deelde mij toen mee dat men geen problemen had met de portofoon die het mogelijk maakt om rechtstreeks vanuit de meldkamer portofoons en mensen te kunnen clusteren. In andere regio’s heeft men die voorziening echter niet. Dit aandachtspuntje wil ik de minister nog even meegeven.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik mag vandaag mijn collega Van Raak vervangen.

Afgelopen zaterdag ben ik begonnen aan de voorbereiding van dit debat en via twitter riep ik mensen op om mij tips te geven. Dat leverde een dik pakket reacties op, onder andere over de manier waarop je social media kunt inzetten bij rampenbestrijding. Dit pakketje laat ik graag overhandigen aan de minister.

Bij rampenbestrijding en crisisbeheersing is samenwerking een absolute pre. Dat kan je alleen maar bereiken door oefenen, oefenen en nog eens oefenen. Als je op papier alles goed kunt regelen, is dat mooi, maar bij rampen regeert niet alleen de papieren werkelijkheid. Het gaat vooral om de vraag hoe hulpverleningsdiensten met elkaar samenwerken. Een crisisplan kan fantastisch in elkaar zitten, maar het gaat erom dat mensen die ermee werken ook weten hoe dat moet. Hoewel de afgelopen jaren flink is geoefend, is op dit punt nog wel de nodige winst te behalen. Veel veiligheidsregio’s oefenen slechts beperkt met de complete hoofdstructuur of oefenen op losse onderdelen. Dan wordt die belangrijke disciplineoverstijgende samenwerking dus niet op de proef gesteld. Ik kan mij niet voorstellen dat de minister veel oefenen niet belangrijk vindt. Daarom de volgende vraag: hoe gaat de minister ervoor zorgen dat iedere veiligheidsregio wel voldoende oefent?

Goede communicatie bij een ramp of crisis klinkt zo logisch, maar de praktijk wijst uit dat het helemaal niet zo logisch of gemakkelijk is. Ik denk aan het communicatiesysteem C2000. Onderzoek wees uit dat bij de poldercrash het systeem verkeerd werd gebruikt. Bij de rellen in Hoek van Holland was communiceren op cruciale momenten niet mogelijk. En op sommige plaatsen in Nederland is de dekking nog niet optimaal. Zeker bij het binnengaan van gebouwen kunnen problemen ontstaan in de communicatie. Daarom zijn sommige brandweerkorpsen weer overgestapt op de oude analoge apparatuur. Beter wat gekraak dan helemaal geen communicatie met de buitenwereld! De vorige minister en vervolgens de staatssecretaris beloofden beterschap. Er zou geld beschikbaar worden gesteld om het probleem aan te pakken. Zo zouden er masten worden geplaatst. Kan de minister ons informeren over de huidige stand van zaken? Kan hij toezeggen dat de inzet van de € 50 tot € 60 mln. voor de verbetering van C2000 niet van het politiebudget af gaat? Daarover was de vorige keer namelijk de nodige onduidelijkheid. Die vraag betreft ook de aanschaf van de nieuwste generatie portofoons voor C2000. Politie en brandweerkorpsen werken nog met de oudste generatie portofoons, terwijl daarmee grote problemen zijn. Met de nieuwste generatie portofoons worden veel betere prestaties bereikt. Is de minister met de SP van mening dat alles eraan moet worden gedaan om hulpdiensten beter met elkaar te laten communiceren? Is de minister bereid een bijdrage te leveren aan een snelle aanschaf van de betere portofoons?

Vervolgens een enkele opmerking over de doorzettingsmacht. In een crisissituatie moeten we niet meerdere kapiteins op een schip hebben. Het moet altijd duidelijk zijn wie verantwoordelijk is in het heetst van de strijd. Dat mag geen onderwerp van discussie zijn. de Raad voor Openbaar Bestuur pleit er daarom voor om één minister doorzettingsmacht te geven bij crises die de verantwoordelijkheid van de diverse departementen overstijgt. Het vorige kabinet stond hier wat huiverig tegenover en kwam met halve oplossingen. Ik vraag de minister om een hele oplossing. Is hij bereid het advies van de Raad voor Openbaar Bestuur op te volgen en doorzettingsmacht te leggen bij één minister, bijvoorbeeld bij zichzelf? Er is wel een kaper op de kust in de persoon van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding die ook graag verantwoordelijk wil zijn voor de bestrijding van rampen en calamiteiten. Klopt dat gerucht? Dat zegt de Nationaal Coördinator natuurlijk niet zomaar. Wie wordt nu de kapitein op het schip? Ik ben erg benieuwd naar de inhoudelijke afweging.

De belangrijkste partners bij rampenbestrijding zijn de mensen zelf. Terecht wordt gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van de mensen. Het is goed te weten wat je moet doen bij een ramp. De SP plaatst echter vraagtekens bij de overheidscampagne «Denk vooruit». Die campagne stimuleert mensen om een overlevingspakket in huis te halen, maar tegelijkertijd zegt 78% van de ondervraagden dat zij niet van plan zijn om die voorbereidingen te treffen. Kunnen wij daarom het geld niet beter gebruiken om overlevingspakketten te leveren of desnoods ehbo-lessen op scholen te geven? Is de minister van plan om door te gaan met deze overheidscampagne?

De meldkamers spelen een belangrijke rol bij de bestrijding van rampen. Zij zijn de spin in het web. Via de meldkamers loopt alle communicatie tussen de verschillende hulpdiensten. Het is van wezenlijk belang dat zij van minuut tot minuut een overzicht van de stand van zaken hebben. Een manier om dat te bereiken is het zogenoemde netcentrisch werken. Hiervoor wordt het IT-systeem CEDRIC aan de regio’s ter beschikking gesteld, maar niet alle regio’s hebben het convenant ondertekend. Dat baart mij zorgen. Op aandringen van de SP heeft de staatssecretaris tijdens de behandeling van de Wet op de veiligheidsregio’s toegezegd dat niet elke veiligheidsregio opnieuw haar eigen wiel hoeft uit te vinden. Dat is duur en dubbelop. Bovendien voorkom je met één systeem de problemen die wij zien bij de politie waar systemen niet met elkaar kunnen communiceren. Staat de minister nog steeds achter deze toezegging? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat de veiligheidsregio’s allemaal met hetzelfde systeem werken? Het vorige kabinet was van plan om daar waar mogelijk bovenregionale meldkamers in te richten. Dat betekent dus een fusie van de bestaande meldkamers. Van de mensen in die meldkamers zelf heb ik gehoord dat dan de afstand tot de werkvloer wellicht te groot wordt. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister, want dat moeten wij natuurlijk niet hebben.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. Ik zal er slechts een paar punten uitlichten, al was het maar omdat ik dit debat voortijdig moet verlaten. De antwoorden van de minister zal ik echter secuur nalezen, zeg ik dreigend in zijn richting.

Op de vergaderagenda staan maar liefst negentien onderwerpen, maar daarbij staat geen enkele brief of nota van dit kabinet. Wellicht heeft dat iets te maken met de praktijk van het controversieel verklaren van stukken. Het betekent wel dat wij nu een stuk moeten behandelen dat dateert van 28 oktober 2009. Als het gaat om rampenbestrijding en crisisbeheersing is het de vraag of dit opportuun is.

Voorzitter. Ik wil mij richten op de brandweer en dan niet zozeer op regionalisering van de brandweer. In een stemverklaring heb ik al duidelijk gemaakt dat ik daar heel anders over denk. Er staan flinke wijzigingen op stapel: nationale politie en regionale brandweer. Vooralsnog ben ik tegen allebei. De beweging is dezelfde en bij beide heb ik grote scepsis. Tijdens de begrotingsbehandeling hebben wij al gesproken over de standaardbezetting van de brandweer. Toen zegde de minister toe dat er tot 2012, als wij een vervolgrapportage krijgen, aan de standaardbezetting van zes op de eerstelijns brandweerwagens niets zal veranderen. Dat is mooi. Het is trouwens ook het uitgangspunt van het Besluit veiligheidsregio’s dat per 1 oktober van kracht is geworden. In afwijking van die standaardbezetting kan echter besloten worden tot een andere samenstelling, mits daarmee wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en er geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en de gezondheid van het brandweerpersoneel. De bonden en de brandweervrijwilligers luiden nu de noodklok omdat er geëxperimenteerd wordt met lagere voertuigbezettingen. Hoe kan dat als tegelijkertijd moet worden voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en er geen afbreuk mag worden gedaan aan de veiligheid en gezondheid van brandweerpersoneel? Die vraag dringt zich nog meer aan ons op nu uit een eerste inventarisatie blijkt dat in een groeiend aantal gemeenten de normen voor de opkomsttijden worden aangepast of dreigen te worden aangepast. Hoe gaat de minister mijn motie op dit punt waarmaken? Hoe verhouden de experimenten met de eerstelijns brandweereenheden zich met de eis dat er moet worden voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg? Hoe kan dat worden hardgemaakt als het onderzoek nog loopt? Is de minister het met mij eens dat het afwijken van de standaardbezetting verantwoord moet zijn op basis van vakinhoudelijke overwegingen? Het moet gebaseerd zijn op een risico-inventarisatie en -evaluatie. Is dat ook het geval in de gevallen waarin wordt afgeweken van de standaardbezetting? Hoe kan het niveau van de brandweerzorg gelijkwaardig blijven als niet alleen aan de bezetting van de brandweerwagen maar ook aan de normen voor de opkomsttijden wordt gemorreld? Ik hoorde van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers dat in een aantal regio’s plannen bestaan om die normen op te rekken tot twaalf, vijftien of zelfs achttien minuten, terwijl in het Besluit veiligheidsregio’s wordt uitgegaan van vijf minuten voor winkels en zes minuten voor portiekwoningen enz. Die plannen lijken mij dus niet verantwoord. Hoe denkt de minister hierover? Kan de minister toezeggen dat uitzonderingen op het Besluit inderdaad uitzonderingen blijven en geen regel worden? Ik ben beducht dat wij in afwachting van nadere voorstellen te horen krijgen dat een lagere voertuigbezetting mogelijk is en dat het dus standaard wordt ingevoerd. Het lijkt mij dat er feiten en vakinhoudelijke argumenten op tafel moeten liggen en dat er niet moet worden gehandeld op basis van al dan niet geslaagde experimenten. Kortom, ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat voor wat betreft de lage bezetting en de aanrijtijden concessies worden gedaan aan het niveau van de brandweerzorg en de veiligheid en gezondheid van brandweerpersoneel. Speelt hier – en ik verwijs nu even naar het rapport van de commissie-Mans – ook de factor bezuinigingen een rol? Dat zou ik niet acceptabel vinden.

Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer Elissen over de vakvereniging als officiële gesprekspartner. Dat doe ik specifiek voor het project voertuigbezetting, want dat loopt niet echt lekker.

Ook sluit ik mij aan bij de vragen over C2000. Mijn fractie heeft zich daar intensief mee beziggehouden en ik word graag bijgepraat over de stand van zaken.

Naast NL Alert zijn diverse alerteringssystemen ontwikkeld, die in verschillende stadia van ontwikkeling of gebruik verkeren. Er wordt naar gestreefd om tegelijk met de invoering van NL Alert te komen tot één alerteringsfamilie met dezelfde wijze van gebruik en beheer. Dat is prima als het de uniformiteit en het gebruiksgemak ten goede komt en als het goedkoper is. In de rapportage komt naar voren dat de bestaande systemen verschillen van NL Alert omdat ze meestal gebruikmaken van sms’jes. Waarin zit precies dat verschil, want bij mijn weten wordt bij NL Alert gesproken over het ontvangen van tekstberichten. NL Alert past in het beleid om de zelfredzaamheid van de bevolking te stimuleren. Ziet de minister nog mogelijkheden om dat systeem dan wel Burgernet uit te breiden? Ik denk aan het inschakelen van burgers bij ehbo-diensten.

De heer Van Bochove (CDA): Voorzitter. Met de heer Rouvoet constateer ik dat de documenten die voorliggen uit een vorige periode dateren. Dat kan je ook goed zien aan de aanspreektitels in deze documenten en de bewindslieden over wie het gaat. De bewindspersoon van Binnenlandse Zaken speelt in dat verband nog een belangrijke rol, terwijl wij het nu hebben over de minister van Veiligheid en Justitie. Ik ben benieuwd of die verandering snel in het hele pakket wordt opgepakt.

De minister heeft een brief gekregen van een aantal vakorganisaties waarin zij verwijzen naar de problematiek van de voertuigbezetting. Zelf mocht ik hierover een debat voeren met de toenmalige staatssecretaris en ik ben mij bewust van de afspraken die toen zijn gemaakt. Daarover is lang gediscussieerd in meerdere ronden en ik stel vast dat de gezamenlijke vakorganisaties nu schrijven dat er niets van terechtkomt. Dat kan natuurlijk niet. Er zijn met de Kamer heldere afspraken gemaakt en ik voel mij daar medeverantwoordelijk voor. Die afspraken moeten gewoon worden uitgevoerd en ik vraag de minister daarop toe te zien en ervoor te zorgen dat wat er nu gebeurt wordt teruggedraaid.

De voorganger van de minister heeft toegezegd dat er voor wat betreft C2000 het nodige zal gebeuren. Ik noem het verbeteren van de opleidingen, meer aandacht voor beheer en gebruik en ten slotte technische verbeteringen. Onderzocht zou worden hoe masten van private partijen kunnen worden gebruikt om gemakkelijker verbindingen te kunnen leggen. Wat is daarvan terechtgekomen?

De Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers schrijft dat nog steeds tweederde van de Nederlandse brandweer met falende portofoons rondloopt, ondanks het feit dat de VBV al twee jaar een bijdrage wil leveren aan de oplossing van dit probleem. Dit pleit ervoor de VBV een positie te gunnen in het overleg. Wil de minister de VNG vragen de VBV te beschouwen als een serieuze partij?

Vervolgens een enkele opmerking over fatale woningbranden. In de vorige kabinetsperiode liet het tv-programma Kassa een reportage zien over een meubel van een bekend Zweeds merk. Van dat meubel werden twee exact dezelfde types afgeleverd, eentje in Engeland en eentje in Nederland. Tijdens het programma werden beide types in brand gestoken en toen bleek dat de verschillen opmerkelijk waren. Als je heel voorzichtige wensen op tafel legt, is het heel wel mogelijk zonder prijsverschillen en zonder al te veel gedoe ervoor te zorgen dat een fabriek brandbestendige meubels aflevert. Hier is een slag te winnen. Wat gaat de minister op dit punt doen?

De Onderzoeksraad voor de Veiligheid heeft in de afgelopen jaren laten zien dat hij op veel terreinen actief kan zijn. Is de Raad alleen actief op de in de wet omschreven onderwerpen of opereert hij proactief? In de afgelopen jaren is er veel discussie geweest over het beschikbaar stellen van middelen aan de Raad. Als de middelen beperkt zijn, moet je je taak op een adequate manier invullen. Het voornemen van de minister om tot duidelijke afspraken te komen, heeft onze instemming. De brief waarin dat voornemen staat, is echter tamelijk gedateerd. Zijn er inmiddels al concrete afspraken gemaakt? De Raad was al bezig veranderingen te implementeren of voor te bereiden. Mag de conclusie zijn dat alle aanbevelingen inmiddels zijn uitgevoerd?

In de brief over de veiligheidsregio’s en de GHOR staan negen aanbevelingen. Hoe staat het ruim een jaar na het verschijnen van de brief met de uitwerking van die aanbevelingen voor zover ze voor rekening van deze minister komen? Wordt die uitwerking ook gemonsterd? Hoe is de stand van zaken?

De evaluatie van de poldercrash geeft het gebruikelijke beeld. Veel gaat goed bij aanpak en hulpverlening, maar er gaan ook dingen niet goed. Bij dat laatste zitten natuurlijk de leermomenten. Wat opvalt is, dat die nadrukkelijk worden opgepakt. Zorgt de minister voor de overdracht van opgedane kennis naar alle regio’s voor zover van toepassing? Op het terrein van het slachtoffervolgsysteem kan nog heel wat gebeuren. Het samenspel tussen alle actoren op dit punt moet gewoon beter. Er zijn inmiddels geautomatiseerde systemen, maar de standaardisering ervan is nog niet op orde. Wanneer gaat de minister het veld gestandaardiseerde oplossingen bieden zodat er met meerdere systemen kan worden gewerkt en de zaken toch goed op elkaar aansluiten? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat Veiligheid en Justitie en VWS op dit terrein adequaat met elkaar samenwerken?

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Het zijn de duikers van de brandweer die deze week een Marokkaanse vader en zoon geborgen hebben. Die vader en zoon raakten door de gladheid met hun vrachtwagen vol garnalen in het water. Zij brachten die garnalen terug naar Volendam, gepeld in Noord-Marokko. Ik lees het op Truckstar waar de vrachtwagenchauffeurs hun collega betreuren en de nabestaanden sterkte wensen. Brandweerlieden zijn helden. Zij redden mensen uit brandende huizen. Alleen al in Zaandam waren er dit jaar achttien grote branden. Maar al te vaak moeten brandweerlieden doden bergen. Toch gaan zij door. Vaak zijn het vrijwilligers die naast hun reguliere werk tegen een bescheiden uurvergoeding op de bluswagens springen. Sommige regio’s kost het moeite om vrijwilligers te vinden. Ik wil er bij de minister op aandringen dat hij attendeert op de werkingsmogelijkheden onder specifieke groepen zoals vrouwen en allochtonen. Brandweerlieden hebben er tot op de dag van vandaag last van dat zij binnenpandig hun portofoons moeten omzetten op een ander communicatiemiddel omdat daar geen bereik is van de buitenmast. Dat is gevaarlijk. Wanneer zal C2000 goed werken? Hoe staat het met de vervanging van de portofoons?

Vooral bij de brandweer is alcohol uit den boze. In Hillegom woedt na een schandaal de discussie of een paar glazen zijn toegestaan. Is de minister het met mij eens dat geen druppel alcohol is toegestaan, ook niet tijdens piketdienst?

Recentelijk bezocht ik veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland. Daar zag ik bedrijfshulpverleners van het BovenIJ-ziekenhuis uit Amsterdam oefenen met het blussen van branden. Hoe belangrijk zij zijn, blijkt uit de regeling dat het brandalarm met enkele minuten vertraagd kan worden om plaag- en loos alarm te bestrijden. Dit mag, mits een goede BHV aanwezig is. Hulde aan die BHV’ers!

Voorzitter. Bij rampen gaat het om leven en dood, om snelheid en informatie. De alarmcentrales van politie, brandweer en geneeskundige dienst moeten zo snel mogelijk geïntegreerd worden. Het personeel van de alarmcentrales heeft er recht op, het werk optimaal te kunnen doen. Bij de veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland bestaan drie afzonderlijke alarmcentrales, waarvan twee in één ruimte en een buiten de deur. Men heeft de mogelijkheid van een gemeenschappelijke meldkamer serieus onderzocht, maar één gemeenschappelijke meldkamer is te duur voor een veiligheidsregio. Ik vind dat de minister van Veiligheid en Justitie de veiligheid voor alles moet laten gaan. Hij moet vaart zetten achter de fusies en dit financieel faciliteren. Ook dan blijft het lastig voor de geneeskundige hulp om bij rampen samen te werken met zorginstellingen. Daarom wordt voorgesteld de directeuren van GHOR en GGD dezelfde persoon te laten zijn.

Over integratie gesproken: de motie om de gemeentelijke brandweerkorpsen verplicht te regionaliseren, is een grote stap vooruit. Ik vraag de minister snel met een wetsvoorstel te komen en intussen de veiligheidsregio’s die dwarsliggen op het ministerie te ontbieden voor een goed gesprek.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Pleit de heer Marcouch nu voor een geïntegreerde meldkamer of een gemeenschappelijke meldkamer?

De heer Marcouch (PvdA): Wat mij betreft een gemeenschappelijke meldkamer.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Er is een motie aangenomen over verplichte regionalisering, maar zolang die er nog niet is kan de minister toch niemand ontbieden?

De heer Marcouch (PvdA): Wat mij betreft hoeven de regio’s niet te wachten. Ik constateer dat veel gemeenten wel willen samenwerken en dat een enkele gemeente dwarsligt. Hier kan de minister een rol spelen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik vind het merkwaardig om vanuit het Rijk strafacties te ondernemen in de richting van gemeenten die niet doen wat ze ook niet wettelijk verplicht zijn te doen. Dat lijkt mij in de bestuurlijke verhoudingen een verkeerd middel. Ik hoor wel van de minister hoe hij daarover denkt.

De heer Marcouch (PvdA): Als de minister dat dan toch doet, vraag ik hem om zich ervan te verzekeren dat de brandweerkorpsen geen risico nemen met de experimenten rondom de voertuigbezetting en het verlengen van de aanrijtijden. De minister kan beter regelen dat de meest nabije kazerne de brand gaat blussen, niet gehinderd door gemeentegrenzen. De PvdA heeft ingestemd met de mogelijkheid voor veiligheidsregio’s om af te wijken van de standaarden, maar dat moet dan wel zeer zorgvuldig gebeuren.

Mensen die actief zijn betrokken bij rampenbestrijding hebben ook grote behoefte aan snelheid. Ik noem de commandoposten, het regionaal operationeel team en de bestuurders. Daarom moeten zij informatie kunnen delen via een online netwerk in plaats van via de hiërarchische lijn. Met netcentrisch werken heeft iedereen hetzelfde beeld. Men kan sneller besluiten nemen, tot actie overgaan en de bevolking informeren. Dat leidt tot meer veiligheid, minder schade en minder slachtoffers. Waarom heeft de minister niet geregeld dat alle veiligheidsregio’s netcentrisch kunnen werken?

De regering had zich ten doel gesteld om begin 2010 de rampenbestrijding op orde te hebben. Dat is niet gelukt. De regio’s hebben voor een deel gewacht op de juridische kaders. Dat is begrijpelijk, maar zorgelijk. De achterstand valt in sommige gevallen samen met de slechte prestaties van de politieregio. Kan de minister ons verzekeren dat met de komst van de nationale politie de 25 veiligheidsregio’s samenvallen met de politieregio’s of -districten?

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Mag ik nu concluderen dat de PvdA ook voor nationale politie is?

De heer Marcouch (PvdA): Dat is niet meteen gezegd, maar als het gebeurt, moeten de veiligheidsregio’s zoveel mogelijk samenvallen met de politieregio’s om de samenwerking fysiek vorm te geven. De discussie over de nationale politie moet overigens nog worden gevoerd.

Op 1 januari is het tien jaar geleden dat de ramp in Volendam plaatsvond. Hoe brandveilig zijn de cafés? Handhaven wij het maximale aantal toegestane aanwezigen en checken wij of de nooduitgangen vrij zijn? Helpt de brandpreventie?

De campagne die de weerbaarheid van de samenleving tegen calamiteiten moest bevorderen, leverde in het begin veel kritiek op. Wat zijn de effecten van de laatste mediacampagne? Beschikken de regio’s over het materiaal? Kennen de bewoners de radiofrequentie van de rampenzender?

Schorsing van 14.56 tot 15.05 uur.

Minister Opstelten: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, hartelijk dank voor al uw bijdragen. Terecht is opgemerkt dat er wel erg veel op de agenda staat en dat het lang geleden is dat erover is gesproken. Dat heeft voor mij weer het voordeel dat ik de dossiers tot de mijne heb kunnen maken voor zover dat al niet het geval was vanuit mijn verleden. Het gaat echter niet om het papier maar om de werkelijkheid. Welke actuele dreigingen zijn er voor onze nationale veiligheid?

Het gaat inderdaad om oefenen, oefenen en nog eens oefenen. Het is van groot belang om de resultaten van die oefeningen over te dragen aan anderen. We gaan dat steeds beter leren, maar het is nog niet perfect. U begrijpt dat ik niet volledig kan zijn in mijn toelichting op alle agendapunten, maar ik kan wel zeggen dat mijn vertrouwen in de rampenbestrijding en crisisbeheersing wordt versterkt door de op 1 oktober in werking getreden Wet op de veiligheidsregio’s. De wet is nog maar net van kracht, maar er zijn al veel stappen gezet. Met deze wet wordt een inhaalslag gemaakt naar krachtiger besturen en professioneel functionerende veiligheidsorganisaties. Ik heb al een goed overleg gehad met vertegenwoordigers van veiligheidsregio’s waarbij duidelijke afspraken zijn gemaakt. Er zullen echter altijd situaties ontstaan waarop onze rampenbestrijding en crisisbeheersing onvoldoende of nog niet is voorbereid. We leven in een snel veranderende wereld met veranderende dreigingen. Bovendien blijft het gewoon mensenwerk in stressvolle situaties. Daarom is het naast het maken van hand- en draaiboeken erg belangrijk dat de organisatie flexibiliteit, veerkracht en improvisatievermogen toont. Deze waarheid werd op tragische wijze onderstreept door de poldercrash, waarbij negen personen om het leven kwamen en vele inzittenden ernstig gewond raakten. Het is vreselijk dat er zoveel slachtoffers waren te betreuren. Mijn medeleven gaat uit naar de nabestaanden.

Ook het belang van digitale veiligheid neemt toe. Daarom heeft het kabinet cybersecurity hoogste prioriteit gegeven. Bedreiging van onze nationale veiligheid vraagt om samenwerking en concrete afspraken. Die bedreiging vraagt om zelfredzame burgers en bedrijven die weten wat ze kunnen en moeten doen. Ook vragen de dreigingen om daadkrachtige bestuurders die beslissingen durven nemen. Natuurlijk, mensen die niet voor zichzelf kunnen zorgen, worden bijgestaan.

Het lijkt mij goed om nu iets over de organisatie te zeggen. De Directie Veiligheid en Crisisbeheersing moet rapporteren aan de NCTb. Ik vind het een goede zaak dat terrorismebestrijding en crisisbeheersing in één departementsonderdeel bij elkaar worden gebracht. Theoretisch kunnen beide beleidsvelden worden gescheiden, maar in de praktijk blijkt dat lastig waardoor verwarring en vertraging in de crisisaanpak kan ontstaan. Een gescheiden aanpak van nationale veiligheid, crisisbeheersing en terrorismebestrijding met twee ministers, zoals door het vorige kabinet was afgesproken, is onpraktisch als het gaat om het nationaal crisiscentrum, dreigingsanalyses en alertering van de vitale infrastructuur. Dat wordt nu ondergebracht bij de minister van Veiligheid en Justitie. Mevrouw Kooiman meende dat de NCTb hierover gaat, maar ik neem aan dat zij niet graag de NCTb in vak K wil zien. Er is ook geen discussie meer over de vraag wie op nationaal niveau politiek verantwoordelijk is voor deze taken. We gaan kijken of dit de goede lijn is en na een halfjaar gaan we daar nog eens goed naar kijken. Het is belangrijk in de beginperiode dat je de directies niet scheidt. Ook moet je niet allerlei organisatorische veranderingen doorvoeren. We moeten pragmatisch en praktisch opereren. Later zullen we zien of we de goede keuze hebben gemaakt.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik probeer me dat praktisch voor te stellen. Hoe werkt het in de praktijk als het bij de NCTb is ondergebracht? Ik kan mij voorstellen dat u dat ambtelijk zo bedenkt, maar ik zie de lijnen in de praktijk niet. De NCTb heeft geen directe lijnen met de brandweer en de GHOR. Dit lijkt mij een theoretische en geen pragmatische oplossing.

Minister Opstelten: Er is een Directie Nationale Veiligheid. Daaronder vallen de veiligheidsregio’s. De directeur zit naast mij en zij rapporteert aan mij. Maar in de organisatie is dat for the time being aan de NCTb. Dat is op zichzelf geen slechte zaak. Er gaat ambtelijk niets veranderen. Ik kan er ook voor kiezen om deze directie aan een andere DG te laten rapporteren, maar ik wil dat voor de politie vrijhouden en alleen even de politie in een organisatie brengen.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik vind het prima hoe u het rapporteren wilt regelen, maar hoe gaat in de praktijk bij de coördinatie van de bestrijding van een ramp of crisis? Dat zie ik niet door de NCTb gebeuren. Moet die organisatie dan nog weer extra worden opgetuigd?

Minister Opstelten: Jazeker.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Daarover wil ik graag een brief ontvangen. Ik vind dit nogal verwarrend en zou dat graag toegelicht willen hebben.

Minister Opstelten: Daartoe ben ik gaarne bereid, want ik wil hierover geen enkel misverstand laten bestaan. Bij een ramp heeft de NCC de leiding. De minister-president of ik heeft dan de leiding. Als hij binnenkomt, sta ik vanzelfsprekend op! In deze structuur kan ook de NCTb een rol spelen. Dat moet u dan scheiden van de typische terrorismebestrijdingsorganisatie. Maar ik zal het nog eens glashelder voor u opschrijven.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben blij met deze opheldering van de minister. De NCTb wordt dus niet verantwoordelijk voor rampenbestrijding. Kan de minister in zijn brief ook ingaan op de diverse inhoudelijke verantwoordelijkheden?

De voorzitter: Ik denk dat dit duidelijk is.

De heer Elissen (PVV): Ik vind het opmerkelijk dat de Kamer via de pers wordt geïnformeerd naar aanleiding van een uitgelekte interne mail. Ik begrijp dat er nu wordt gezocht naar een nieuwe organisatie waarbij de onderscheiden onderdelen zoveel mogelijk samenwerken. Komen die allemaal onder één DG te hangen?

Minister Opstelten: Dat is nu precies de situatie. Ze hangen nu allemaal onder één DG. In het regeerakkoord staat dat wij nu willen focussen op een nationale politie. We gaan niet iets nieuws bedenken. Anders krijg je eilandjes tussen wat vandaag plaatsvindt en morgen moet plaatsvinden. Vervolgens zijn er bij het DG twee directies. Een directie gaat naar één DG, maar blijft totaal in stand onder de huidige leiding. Daarin komt geen verandering. Ik zal de dames smeken om hun werk te blijven doen. Ik kijk ze nu even niet aan, maar ik neem aan dat zij nu blij en verheugd zijn. Daarnaast hebben wij vastgesteld dat crisisbeheersing en rampenbestrijding andere kwesties zijn. De directie die over crisisbeheersing en nationale veiligheid gaat, blijft rechtstreeks verantwoording afleggen aan de minister van Veiligheid en Justitie. Het is echter ook goed een rapportagelijn in te stellen richting NCTb. Ik zal dat nog even scherp neerzetten. Ik ben politiek verantwoordelijk. Het is niet erg gebruikelijk dat er brieven over de organisatie van een departement naar de Kamer gaan, maar als er vragen over zijn, heeft de Kamer recht op duidelijkheid.

De heer Elissen (PVV): Ik begrijp dan in ieder geval dat u ruimte hebt gemaakt binnen uw organisatie om die focus te creëren naar alle partijen en dat u de samenhang bewaakt. Wat dit betreft ben ik tevreden met uw antwoord.

Minister Opstelten: Dank u zeer. Daarmee heb ik ook de vraag van mevrouw Kooiman over de doorzettingsmacht beantwoord.

Voorzitter. Ik kom bij een aantal brandweerzaken. Hoe ga ik om met de motie over de veiligheid van het personeel en de voertuigbezetting? Ik heb een duidelijke toezegging gedaan: de standaardbezetting blijft zes. Er is nu een vervolgonderzoek gaande naar aanleiding van het rapport van de commissie-Mans. Dat onderzoek zal in 2012 tot een uitkomst leiden en dan neem ik een standpunt in. Tot die tijd blijft de standaard ongewijzigd. De veiligheid van het brandweerpersoneel staat voorop. Bezuinigingen mogen nooit ten koste gaan van de veiligheid. Ik zie daarop toe. Zo nodig vraag ik de inspectie om dit samen met het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid op te pakken. Wat betreft de betrokkenheid van de VBV bij de voertuigbezetting heeft de Kamer een motie-Elissen met algemene stemmen aangenomen. De NVBR heeft mij laten weten dat de VBV via de lijn van de vakbonden kan deelnemen aan begeleidingscommissie. Ik hoop dat de VBV op die uitnodiging ingaat, want ik neem deze organisatie zeer serieus. Je moet immers naar vrijwilligers luisteren. Je moet ze inspireren en ook moeten er wervingsmethoden worden gevonden om zoveel mogelijk mensen met welke achtergrond dan ook erbij te betrekken. Ik ben van plan om op korte termijn met de vakbonden en de VBV een gesprek aan te gaan over brandweergerelateerde onderwerpen. Er vindt al periodiek overleg plaats met de VBV over relevante beleidsdossiers. Voor dit debat heb ik intern ook al eens gezegd dat ik graag een open gesprek wil hebben over het C2000-dossier. Ik wil wat dit betreft echt naar de werkvloer luisteren en dat hoeven lang niet altijd formele gesprekken te zijn.

Wat betreft de arbeidsvoorwaarden voor vrijwilligers heeft de VBV zich bij de CMHF aangesloten. Ik zal dit opnemen met de VNG. De VBV is uitgenodigd voor deelname aan de klankbordgroep C2000, maar de VBV heeft te kennen gegeven hieraan niet te willen deelnemen. Ik zal die organisatie eens uitnodigen om alle punten af te vinken. Waarom niet? Waarom wel? De agenda moet even worden geordend, anders krijgt het een te incidenteel karakter. Gelet op de wensen van de Kamer maar ook vanuit mijn eigen betrokkenheid ga ik dit doen.

De experimenten voertuigbezetting staan onder regie van het Nationaal Instituut Fysieke Veiligheid. Er is dus geen sprake van losse experimenten op dit domein. Ik zal mij hierover nog eens laten informeren, maar experimenten vinden natuurlijk altijd plaats op basis van analyse, expertise en inhoudelijke argumenten. Er mag bij dit alles nooit en te nimmer enige twijfel bestaan over de veiligheid van brandweermensen. Maar ik zal naar aanleiding van de inbreng van de Kamer dit alles nog even checken. Het signaal van de heer Rouvoet is helder bij mij overgekomen.

Ik sta sympathiek tegenover het idee dat in alle veiligheidsregio’s de brandweer verplicht overgaat tot regionalisering. Regionalisering leidt tot moderne, krachtige en slagvaardige brandweerorganisaties en heeft al in veel veiligheidsregio’s bewezen gunstig uit te pakken voor het functioneren van de brandweer. Ik ben altijd voorstander geweest van het regionaliseren van de brandweer omdat het gewoon noodzakelijk is. Met alle respect voor de autonomie van de gemeentebesturen, maar als in het parlement een bepaald beleid wenselijk wordt geacht, zal het een keer moeten worden uitgevoerd. Ik zal de motie sneller uitvoeren dan ik in gedachten had. Ik was van plan de evaluatie af te wachten en dan met een wetsvoorstel te komen, maar de motie gaat uit van een ander tempo. Daarom zal ik nog voor de zomer een en ander vastleggen in een wetsvoorstel, in combinatie met enkele andere maatregelen. Dat ga ik natuurlijk wel zorgvuldig doen. Ik wil me er eerst op oriënteren in welke regio’s dit de situatie is. Als die situatie zich voordoet, zal ik ter voorbereiding van dit wetsontwerp aan de betrokken gemeentebesturen vragen wat hun motieven zijn om zich nog niet aan te sluiten. Ik zal dat aan de Kamer meedelen. Gemeentebesturen zijn vrij om te beslissen, maar in het land mag er gewoon met de minister gesproken worden. Misschien zal ik een kleine poging ondernemen om gemeentebesturen te stimuleren om zich alsnog, voordat de wet er is, aan te sluiten bij de regio. Dat is mij ook door de veiligheidsregio’s verzocht. Ik voldoe daar graag aan. Zo is ons land publiekelijk en staatsrechtelijk georganiseerd. Ik verzeker de heer Rouvoet dat ik daar geen enkel geweld aan zal doen.

Voorzitter. Ik zie een aantal vingers omhoog gaan, maar ik mag mij niet bemoeien met de orde.

De voorzitter: We gaan nu het blokje brandweeraangelegenheden afsluiten met een aantal interrupties.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb een vraag over het aantrekken van vrijwilligers. Ik heb heel bewust specifiek vrouwen en allochtonen genoemd. Ik weet dat er stevig geworven wordt, maar ik weet ook dat de realiteit is dat juist deze twee groepen niet bij de brandweer komen. Is de minister bereid om zich er specifiek voor in te spannen dat de brandweer ook vanuit deze groepen ondersteund wordt?

Minister Opstelten: Zeker, het kabinet wil geen diversiteitsbeleid voeren. Dat geldt in het algemeen, dus ook voor de politie en voor de brandweer. Daar moet ik helder in zijn. Ik vind het buitengewoon belangrijk dat vrouwen en mensen met een niet-Nederlandse herkomst bij de brandweer zitten. Ik ga me daar natuurlijk voor inspannen. Ik houd alleen niet van quota. Daar ben ik eerlijk en open in. De heer Marcouch kan daar anders over denken. Dat respecteer ik zeer, maar ik ga het gewoon niet doen. Kwaliteit is belangrijk. Iedereen is welkom bij de brandweer. Ik hoop dat de heer Marcouch mij goed begrijpt. Het gaat om de uitkomst. We moeten gewoon vrijwilligers hebben. Mensen moeten ook in een vrijwilligerskorps passen. Dat is een ragfijn geheel. We hoeven het niet meer zo te doen als vroeger. Daar ben ik het totaal mee eens. Het is een professioneel geleide organisatie waarbinnen een heleboel vrijwilligers ontzettend veel nuttige diensten verrichten. Dat is goed voor de brandweer en het is goed voor de samenleving.

De heer Marcouch (PvdA): Ik begrijp dat de minister toezegt dat hij specifieke aandacht schenkt aan deze twee groepen. Hoe hij dat wil doen, maakt mij in wezen niet uit, als we er maar voor zorgen dat de brandweer versterkt wordt. De minister heeft het onderwerp brandweer afgesloten, maar hij is niet ingegaan op mijn vraag over alcoholgebruik. Ik weet niet of hij daar nog in een ander verband op terugkomt?

Minister Opstelten: Dat komt nog. Eigenlijk alles heeft wel te maken met brandweer vandaag hè?

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik dank de minister voor zijn beantwoording in tweede instantie. Ik dacht even dat hij mijn vijf concrete vragen over de brandweer beantwoordde met een verwijzing naar zijn toezegging. Ik maak mij er geen zorgen over of hij zijn toezegging gestand zal doen, want zo ken ik de minister wel. Wel heb ik zorgen over de praktijk in de tussentijd. Kan de minister nader invullen wat hij daarover zei? Hij heeft gezegd dat hij het signaal serieus oppakt. Mijn zorg is dat er te gemakkelijk en niet op vakinhoudelijke gronden, maar bijvoorbeeld vanwege bezuinigingsoverwegingen te snel wordt afgeweken van de standaardbezetting. Ik bedoel dit niet onaardig aan het adres van de minister, maar ik heb niet zo veel aan de toezegging dat de standaardbezetting niet wijzigt als er te vaak en op oneigenlijke gronden uitzonderingen worden gemaakt. Kan de minister de Kamer concreet informeren over de huidige praktijk bij de experimenten in verschillende gemeenten om niet op basis van een risico-inventarisatie met een lagere bezetting te werken? Het doet mij overigens wel deugd dat de minister op een heel charmante manier het ontbieden heeft omgezet in het uitnodigen voor een gesprek. Dat mag altijd.

Minister Opstelten: Ik ben zelfs bereid om ernaar toe te gaan, maar dat hangt wel af van mijn agenda.

Volgens mij heb ik de punten die de heer Rouvoet naar voren bracht kort en bondig beantwoord. Ik ga absoluut tout court wat ik zeg uitvoeren. Er zal dus niet worden afgeweken van de normen. Dat betekent dat er alleen maar sprake kan zijn van vakinhoudelijke afwegingen. Ik had niet begrepen dat ik de Kamer daarover nog zou moeten informeren. Kan de heer Rouvoet geen genoegen nemen met deze toezegging van mijn kant?

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik denk het niet, omdat de minister zegt dat er niet afgeweken wordt van de standaardbezetting. Dat is feitelijk onjuist, want daar wordt wel van afgeweken. Dat mag ook wel, want het is een standaardbezetting. Dat is de uitgangspositie. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor voor een andere bezetting wordt gekozen. Dat is mijn punt niet. Ik wil echter niet dat op oneigenlijke gronden, los van risicotaxatie, bijvoorbeeld uit bezuinigingsoverwegingen, van de standaardbezetting wordt afgeweken. Dat kan ten koste gaan van de veiligheid van de brandweermensen of van het niveau van brandweerzorg. Ik krijg graag van de minister inzicht in de praktijk en ik wil weten of hij de signalen die ik krijg ook kent. Dat hoeft niet vandaag. Dat kan ook schriftelijk.

Nog een laatste vraag. Ik ben natuurlijk zeer geïnteresseerd in de versnelling van het proces van regionalisering. Hoe wil de minister daarbij rekening houden met mijn stemverklaring? Ik was daartegen. Hij zegt dat hij daar rekening mee houdt. Nogmaals, ik ken deze minister niet als een minister van loze toezeggingen. Dus ik ben erg benieuwd hoe hij met mijn stemverklaring rekening gaat houden bij het proces van regionalisering.

Minister Opstelten: Om met het laatste te beginnen, in feite heb ik dat net gezegd. Ik ben natuurlijk zorgvuldig in dit soort situaties. Daarom wil ik mij persoonlijk oriënteren bij gemeentebesturen wat de reden is waarom men dat niet doet. Daar ben ik gewoon in geïnteresseerd. Ik vind dat de Kamer dat moet weten. Er komt een wetswijziging. Die moet door de Kamer beoordeeld worden. Daarom wil ik in beeld brengen wat gemeentebesturen beweegt om niet mee te doen. Dat is alles en verder moet de heer Rouvoet geen verwachtingen hebben. Zo kent hij mij ook wel, denk ik.

Het andere punt wil ik graag toezeggen. Ik was al van plan om een check en nog een dubbelcheck te doen. Ik zal de resultaten daarvan per brief aan de Kamer sturen. De Kamer krijgt een overzicht van lopende experimenten met een toelichting op wat er gebeurt, hoe de veiligheid wordt gewaarborgd, hoe dat past in het overkoepelende project en aan welke criteria dat wordt getoetst. De heer Rouvoet gaat nu vast vragen wanneer de Kamer daarover kan beschikken. Om dat voor te zijn, zeg ik hem dat hij die informatie in de eerste maand van het volgend jaar krijgt.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dat stemt mij meer dan tevreden.

Mevrouw Kooiman (SP): Het mag duidelijk zijn dat de SP-fractie niet staat te springen om regionalisering van de brandweer. De minister wil met de gemeentebesturen spreken. Dat is natuurlijk zijn goed recht en het is ook goed dat hij daarmee in gesprek gaat, maar daarbij vergeet hij te melden dat hij ook moet spreken met de brandweerkorpsen en met name met de vrijwilligers. Juist zij geven aan heel veel zorgen te hebben over de regionalisering. Ik vraag de minister daarom juist met de vrijwilligers in gesprek te gaan en aan hen te vragen waarom zij die regionalisering niet zien zitten.

Minister Opstelten: Ik zal daarover in zijn algemeenheid met de vakbeweging vrijwilligers spreken, maar als ik een gemeentebestuur uitnodig om te verklaren waarom men iets niet wil, ga ik dat niet nog eens bespreken met degenen namens wie het college ongetwijfeld zal spreken. Ik ga niet het werk van gemeentebesturen overdoen. Dat is niet mijn taak. Het is niet gepast en het strookt niet met mijn opvatting over de autonomie van gemeentebesturen. Dus dat gaan we niet doen, mevrouw Kooiman. Ik zal het inzichtelijk maken bij het wetsontwerp.

De heer Elissen (PVV): Allereerst wil ik zeggen dat ik het pragmatisme en de daadkracht van deze minister op dit dossier bewonderenswaardig vind. Prijzenswaardig vind ik vooral de versnelde en verplichte regionalisering. Ook ik spreek met brandweervrijwilligers en ik vang andere signalen op. Men is zelfs bereid om in de toekomst, uiteraard gefaseerd en getemporiseerd, te komen tot centralisering van bepaalde taken. Maar dit terzijde. Mijn zorg is toegespitst op de bezetting van de vier/zesnorm. De standaard blijft zes. Nu bereiken mij signalen dat de gemeente Almere bezig is met de aankoop van brandweerauto’s toegerust voor vier personen. Dat is een punt van zorg. Ik vraag de minister, met respect voor de autonomie van de gemeenten, de gemeente Almere te verzoeken om in het licht van de regionalisering, en van het onderzoek dat nog moet komen, voorlopig geen onomkeerbare stappen te zetten en in ieder geval geen investeringen of aankopen te doen waar zij misschien later spijt van krijgt.

Minister Opstelten: Wat dat betreft ben ik het geheel eens met de heer Elissen. Dat past in wat ik eerder heb toegezegd aan de hand van de andere vragen.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik heb een heel korte interruptie, maar ik moet het wel voor de derde keer vragen: wat is de minister van plan met de vlamvertragende middelen voor woningtextiel?

Minister Opstelten: Ik was daar nog niet aan toe. Het is een lastig punt. Ik ben daar bij de begrotingsbehandeling op ingegaan en ik ben nog niet verder gekomen. Ik refereer aan de brief van 10 juni 2010 over fatale woningbranden. Daarin wordt gesteld dat het ministerie van VWS als beleidsverantwoordelijke voor consumentenproducten vooralsnog geen aanleiding ziet tot het verplicht toevoegen van vlamvertragende middelen aan woningtextiel. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Verenigde Staten en het United Kingdom. Ik zal de vraag van mevrouw Hennis, om werk te maken van vlamvertragers in woningtextiel, onder de aandacht brengen van mijn collega van VWS. Misschien kan dat al aan het eind van de middag wanneer ik haar zie over een ander onderwerp. De minister van VWS zal bezien of het onderzoek van de Europese Commissie aanleiding geeft om het huidige beleidsstandpunt van geen verplichte toevoeging van vlamvertragers te heroverwegen. De Kamer wordt hierover geïnformeerd. Ik vraag mevrouw Hennis mij nog even de tijd te gunnen. Ik zal zo snel mogelijk concreter proberen te antwoorden, anders loop ik het risico dat mevrouw Hennis bij het eerstvolgende overleg wederom deze vraag stelt. Ik heb dat goed begrepen van mevrouw Hennis.

De heer Van Bochove (CDA): Ik ben blij met de toezegging, want ik heb daar ook een vraag over gesteld. Ik ben zeer benieuwd hoe de minister de Kamer informeert.

Minister Opstelten: Dit is paar keer aan de orde geweest. Ik kan me voorstellen dat mijn antwoord niet geheel bevredigend is. Ik vind dat zelf ook, maar ik kan niet anders. Ik ga geen grotere verwachtingen creëren. Een kabinet is één en ondeelbaar en spreekt met één mond. Mijn collega Schippers en ik zullen hier samen een goed antwoord op geven aan de Kamer.

Dan kom ik bij de vraag van de heer Marcouch over het alcoholgebruik bij de brandweerhulpdiensten. Kort en bondig: hulpdiensten moeten zich in het verkeer aan de alcohollimiet houden, net als iedere andere burger. Dat is mijn antwoord hierop.

De heer Marcouch (PvdA): Daar kan ik niet zo veel mee. Zegt de minister nu dat er gewoon gedronken mag worden als men zich maar aan de norm van de Wegenverkeerswet houdt?

Minister Opstelten: Nee. Mijn mening is dat je geen druppel mag drinken wanneer je dienst hebt. Punt uit.

De heer Marcouch (PvdA): Dat is helder.

Minister Opstelten: Geen enkele nuancering. Ook tijdens piket geldt dit.

Voorzitter. Naar aanleiding van calamiteiten als de cafébrand in Volendam is de controle op naleving van de brandveiligheidsvoorschriften zeker aangescherpt. Het betreft hier de primaire verantwoordelijkheid van de gemeente als vergunninghouder en handhaver. De VROM-inspectie houdt, zoals wij allen weten, het tweedelijnstoezicht op deze taak van de gemeente.

C2000 is het communicatiesysteem voor alle hulpverleners. Het is een goed systeem, zeg ik met nadruk. Wel zijn er verbeteringen mogelijk en noodzakelijk. Het is belangrijk dat onze hulpverleners vertrouwen hebben in het systeem. Dat moeten we telkens checken en toetsen. Op 8 april is uitvoerig met de Kamer gedebatteerd over C2000. Aan de hand van het rapport van de expertgroep onder leiding van de heer Berghuis is uiteengezet welke lijn het kabinet voor ogen staat om gevolg te geven aan de door de expertgroep geopperde aanbevelingen. Ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft een rapport uitgebracht over het verloop van de hulpverlening rondom de poldercrash. Sommigen hebben daarnaar verwezen. Het resultaat: geen technische gebreken, maar wel een gebrek aan organisatie, coördinatie en afstemming. De bevindingen uit het rapport van de onderzoeksraad zijn grotendeels in lijn met de bevinding en aanbeveling van de expertgroep. Wij gaan daar dan ook mee door. Het verbeterprogramma C2000, dat naar aanleiding van deze aanbeveling is opgestart, richt zich op het gebruik, de organisatie en de techniek. Een aantal concrete maatregelen is al in gang gezet. Ik noem het verbeteren van onderwijs en oefening in het gebruik van het C2000-systeem. Het veld is gestart met het maken van de opleiding C2000. Verbeterprojecten worden namelijk vooral uitgevoerd door het veld en de organisaties die gebruik maken van C2000. Het Veiligheidsberaad voert hier de regie over en fungeert tevens als aanspreekpunt van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Een nauwe samenwerking tussen departement en het veld vind ik cruciaal.

Verder kan ik melden dat door zal worden gegaan met het verbeteren van de dekking. Deze verantwoordelijkheid heb ik zelf opgepakt. Ik heb de opdracht gegeven om voor een groot gedeelte van de openstaande dekkingsproblemen voorbereidende werkzaamheden te starten. Met de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid zijn inmiddels gesprekken gevoerd. Hierbij is afgesproken dat de inspectie de realisatie van de verbeterprojecten zal monitoren en dat doet zij uiteraard onafhankelijk. Je moet hier voortdurend blijven checken.

Het zal de leden daarnaast wellicht niet zijn ontgaan dat wij inmiddels over drie extra mobiele opstelpunten kunnen beschikken. Dit betekent een verdubbeling van het aantal mobiele opstelpunten. Het is een goede stap naar een betere en meer flexibele dekking. Dit is met name van belang bij grootschalige evenementen. Een aantal voorbeelden is genoemd waarbij het niet lukte. Inmiddels hebben alweer verschillende evenementen plaatsgevonden waarbij C2000 is gebruikt, onder andere Koninginnedag 2010 in Zeeland, de Giro d’Italia, de Tour de France, de huldiging van het Nederlands elftal en Sail 2000. Dat is goed verlopen. Deze grote evenementen zijn zonder noemenswaardige problemen verlopen door beter gebruik te maken van de mogelijkheden van C2000. Het resultaat is overzicht, rust en vertrouwen bij de leiding in de meldkamer en, wat het belangrijkste is, bij de mensen op straat.

Op het gebied van dekking en capaciteit doe ik meer. Zo wordt in nauwe samenwerking met het veld regie gevoerd op het gebruik en de herinrichting van gespreksgroepen in de vorm van het nieuwe Landelijk Kader Fleetmap. Ik neem daarbij mijn verantwoordelijkheid. Complementair daaraan werken de regio’s aan verbetering. Alleen door zo over de volle breedte te werken, houden we een consistent en betrouwbaar systeem. Ik ben ervan overtuigd dat de genoemde maatregelen hiertoe zullen bijdragen.

Mevrouw Hennis heeft gevraagd waarom telecombedrijven die dit soort netwerken op grote schaal commercieel exploiteren niet wordt gevraagd om hiernaar te kijken. Het gaat om frequenties voor TETRA, dezelfde als defensiefrequenties. Er vindt nog onderzoek plaats naar de aanwending van die frequenties. Wel kan gekeken worden naar medegebruik van commerciële masten. Ik vind het een interessante gedachte om hier steviger naar te kijken dan we tot nu toe hebben gedaan. Veiligheid en Justitie heeft de lead. Wij nemen de totale verantwoordelijkheid samen met de veiligheidsregio’s. Ik heb hier een heel scala aan verbeterprojecten die wij hebben ingezet, met de realisatie in 2010 en in 2011. Ik kan mij voorstellen dat men het niet op prijs stelt als ik die nu ga noemen, maar ik heb ze dus wel. Dat is belangrijk om te weten.

Mevrouw Hennis vraagt ook waarom de portofoons regionaal worden ingekocht, met afwijkende eisen per regio. De werkvloer stelt de functionele eisen. De portofoons worden op basis van deze eisen landelijk aanbesteed. Ik wil dat nadrukkelijk zeggen, anders zou ik direct na deze vergadering een interventie hebben gepleegd. Er wordt dus landelijk aanbesteed, niet afwijkend per regio. Het veld bepaalt het type. Mevrouw Hennis wil weten wie hier de lead heeft. Ik vind het prettig om voortdurend te zeggen dat ikzelf de lead heb. Ik heb dat nu, geloof ik, voor de derde keer gezegd. Dat moet ook duidelijk zijn. Ik zal morgen waarschijnlijk veel telefoontjes krijgen van voorzitters van de veiligheidsregio’s, maar dan zal ik dit ook vertellen.

Mevrouw Hennis wil weten of wij niet iets kunnen leren van de KMar als het gaat om het gebruik. In deze dagen heb ik de neiging om te zeggen: ik kan voortdurend iets leren van de KMar en volgens mij andersom ook. Zo is dat. Interessant in dit verband is de verbindingsofficier, de man of vrouw die een stap achteruitdoet en die de communicatie regelt. Samen met het veld en met de KMar wordt gewerkt aan de verbetertrajecten. Dus de KMar is aangesloten. Een van de verbetertrajecten is invulling van de regierol meldkamer. Hiervoor wordt een project gestart door het veld. De verbindingsofficier wordt in dat licht bezien.

Gesteld is dat C2000 niet ten koste mag gaan van het politiebudget. De projectkosten die thans met name worden ingezet voor de DIPP-lijst heb ik kunnen vinden binnen de begroting van Veiligheid en Justitie. Deze komen niet ten laste van het algemeen politiebudget maar lopen via de reguliere bijdrage. Men hoeft dus niet te vrezen dat dit ten koste gaat van de 3 000 dienders die dankzij dit kabinet mogen blijven.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): De minister daagt uit.

Minister Opstelten: Ik lok iets uit bij mevrouw Berndsen en het lukt me ook nog.

De voorzitter: Mevrouw Hennis heeft een interruptie.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Een heel korte interruptie. Ik dank de minister voor zijn hoopgevende antwoorden. Ik vertrouw daar wel op.

De minister zegt dat portofoons dat landelijk worden aanbesteed. Betekent dit dat er per regio geen sprake is van afwijkende eisen?

Minister Opstelten: Ik kijk natuurlijk verlangend naar mijn rechterkant voor het antwoord. Daarom kan ik u zeggen: nee. Is dit helder genoeg?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ja, maar het is wel een probleem omdat wij over totaal andere informatie beschikken. Dit moet wel opgehelderd worden, ook al hoeft dat niet nu. Op een ander moment wil ik helder hebben of het klopt dat de regio’s over dezelfde portofoons beschikken.

Minister Opstelten: Ik ben gewend om wat ik zeg als juist te zien, maar ik zal dit nog eens checken. De gebruikerseisen worden landelijk bepaald en het wordt landelijk aanbesteed. Er kunnen verschillende typen portofoons worden aangeschaft. Binnen de landelijk te stellen eisen is dat geen enkel probleem.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Er zijn problemen. Ik zeg het niet voor niets. Dit is wel iets om op te letten.

Minister Opstelten: Wij nemen de signalen uit de Kamer serieus. Wij zullen peilen waar die problemen vandaan komen, hoe ze ontstaan zijn, waar men er last van heeft en waarom dat naar de mening van de gebruikers anders zou moeten. Wij kunnen daar op dit moment geen ander geluid over laten horen, want naar onze mening werkt dit goed.

De heer Elissen (PVV): Even in aansluiting op de vraag van mevrouw Hennis. Ik roep in herinnering wat ik heb gezegd over het recente werkbezoek, afgelopen maandag, aan Hollands Midden. Het probleem speelt vooral bij de brandweer en het zou iets te maken kunnen hebben met de autorisatie van de meldkamers om zelf de groepen te schakelen. Dat wil ik de minister meegeven.

Minister Opstelten: Ik ben de heer Elissen dankbaar. We checken dit wel. Ik zal een dubbelcheck laten doen.

Ik kom bij de vraag van de heer Elissen welke actie ik zal ondernemen om te zorgen dat de regio’s goed toegerust zijn op de rampenbestrijding. Ik heb daar in grote lijnen op gereageerd. Ik geef structureel subsidies plus incidentele subsidies voor vitale partnerschappen. Ik lever expertise, bijvoorbeeld voor een regionaal risicoprofiel. Ik ontwikkel een stelsel van toezicht en normering, wetswijziging waar nodig, bijvoorbeeld voor regionalisering van de brandweer. Ook internationaal spelen wij onze rol, natuurlijk in de JBZ-Raad. Wij weten dat de commissaris die de rampenbestrijding voor haar rekening neemt zich heeft georiënteerd op de vraag hoe we dat Europees moeten aanpakken. Ik heb met haar gesproken. Zij was zeer onder de indruk van ons NCC. Op die manier gaan we verder monitoren hoe de regio’s het doen. Daar zijn afspraken over gemaakt. We krijgen de evaluatie in 2012, zoals bekend. We houden dat scherp in de gaten.

De heer Elissen vraagt hoe ik proactief de kwaliteit van de rampenbestrijding kan verbeteren. Dit spreekt mij buitengewoon aan. De inspectie OV zal in 2011 stimulerend en inventariserend onderzoek doen. De ontwikkeling van de gemeentelijke rampenbestrijdingsprocessen houden we in de gaten. Risico- en crisiscommunicatie zijn daarbij kritische factoren van het Besluit veiligheidsregio’s, waaronder informatiemanagement. Het doel van het onderzoek is bespoediging van de ingezette ontwikkeling bij de regio’s. Er zijn cijfers uitgedeeld. Iedere regio heeft aanbevelingen gekregen. We moeten ervoor zorgen dat we controleren en monitoren dat die aanbevelingen ook worden uitgevoerd. Het kenmerk van de veiligheidsregio is de multidisciplinaire benadering en aanpak. Dat is iets anders dan samenwerking. Het is belangrijk om vast te stellen dat men in staat is tot multidisciplinair optreden, dat men de goede mensen heeft, dat men daar op tijd mee oefent en dat men leert van de conclusies die men trekt na de oefeningen.

De heer Elissen heeft gevraagd naar de maatwerkoplossingen voor de drie regio’s die achterlopen. Ik heb daar in feite in grote lijnen op geantwoord. Wij houden goed in de gaten dat zij gelijkgeschakeld worden. Ik heb de indruk dat dit redelijk tot goed gaat.

Mevrouw Berndsen en de heer Marcouch hebben gesproken over de relatie met de nationale politie. De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde bij een ramp. Een ramp vindt nu eenmaal in een gemeente plaats. Er is niemand anders in de eerste plaats verantwoordelijk dan de burgemeester voor de bestrijding van rampen en voor het voorkomen daarvan. Met het tegenhouden van calamiteiten moet het eigenlijk beginnen. Dat doet men natuurlijk ook in de veiligheidsregio. Ik wil nu niet de fout maken dat ik de ontwikkeling van de nationale politie verbind met de veiligheidsregio’s. De politie is bij rampenbestrijding een heel belangrijke speler, maar de veiligheidsregio’s – de bestuurders, de burgemeesters – hebben daarin de lead. Dat is multidisciplinair. Politie en brandweer werken naast elkaar. Ik hoef mevrouw Berndsen daar helemaal niets over te zeggen. Ik wijs ook op de GHOR. Soms wordt een havenbedrijf, soms een havenmeester, soms een milieudienst ingeschakeld. Ik spreek nu uit eigen ervaring. En vergeet het Openbaar Ministerie ook niet. Een dijkgraaf kan ook een rol spelen daarin.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voordat er allerlei misverstanden gaan ontstaan, ik heb de rol van de burgemeester geplaatst in de context van de coördinatie door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Ik weet heel goed hoe die veiligheidsregio’s functioneren. Dat was niet mijn vraag.

Minister Opstelten: Dan was het de vraag van de heer Marcouch. In ieder geval is die vraag wel gesteld. Akkoord, dat begrijp ik.

Er is gevraagd of de buitengrenzen van de tien nieuwe regionale politie-eenheden dezelfde zijn als die van de veiligheidsregio’s. Dat is het geval. We zijn net gestart met de veiligheidsregio’s. Ik ben daar op zichzelf zeer optimistisch over. De veiligheidsregio’s gaan werken en die worden geëvalueerd. De binnengrenzen moeten natuurlijk duidelijk zijn. Dan kunnen de burgemeesters als gezagsdragers binnen een regionale politie-eenheid met elkaar verkeren. Er kan bijvoorbeeld een politie-eenheid zijn van drie veiligheidsregio’s. Dan kan men de veiligheidsregio’s gebruiken als vergaderstructuur om een beleidsplan voor zo’n regionale eenheid op te stellen. Die instituten zijn er dus niet voor niets, maar we moeten de taakstellingen niet door elkaar halen.

Ik wil nog eens benadrukken dat opleiden en oefenen enorm belangrijk is. De heer Van Bochove heeft gevraagd naar het slachtoffervolgsysteem. Door het vorige kabinet is een subsidie verstrekt aan GHOR Nederland om een gezamenlijk begrippenkader vast te stellen voor slachtofferregistratie. Deze basis is van belang om te komen tot eenheid van taal voor alle betrokken hulpverleners en organisaties. Dit kader is recentelijk afgerond. Verder is er een subsidie verstrekt voor het opstellen van een businesscase voor een landelijke systematiek. Recentelijk hebben alle betrokken partijen de uitgangspunten voor deze systematiek gezamenlijk geformuleerd. De businesscase zal in het voorjaar van 2011 leiden tot een vastgestelde systematiek.

Er vindt geen privatiseringsslag plaats bij de ambulancezorg. In sommige regio’s is het vervoer privaat geregeld. Dat onderscheid werd duidelijk gemaakt door de heer Elissen. In een aantal regio’s zijn de private diensten zelfs door een overheidspartij overgenomen. Ambulancezorg is vervoer en meldkamer in één hand. In bijna alle gevallen zijn die door de regionale overheid opgericht. De private RAV’s zijn stichtingen waarvoor als zodanig hetzelfde geldt. Daar zijn geen misverstanden en spanningen te ontdekken.

Ik kom bij de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur voor de GHOR, waar mevrouw Hennis over sprak. Ik denk dat haar opmerking gaat over het kabinetsstandpunt over het rapport van de inspectie over de organisatie GHOR: het nemen van verantwoordelijkheid voor de financiële bijdrage van gemeenten aan de GHOR. Ik ga ervan uit dat die opmerking haar actualiteit heeft verloren. Enerzijds door de komst van de Wet veiligheidsregio’s zijn bestuur, brandweer en GHOR verenigd en kunnen afgewogen besluiten worden genomen. Anderzijds kan een dergelijke opmerking nu niet meer gemaakt worden, omdat het onderscheid in financiële bronnen gewoon niet meer bestaat. Toen was er nog een klein aantal GHOR-regio’s dat geen gemeentelijke bijdrage kende, maar volledig afhankelijk was van de rijksbijdrage. Aan die situatie is een eind gekomen. Thans bestaan er geen aparte GHOR-regio’s meer, maar alleen nog veiligheidsregio’s.

De Wet publieke gezondheid regelt dat de directeur openbare gezondheid straks de GGD en de GHOR aanstuurt. Hierover heeft de heer Marcouch een vraag gesteld. Ik hoef dat niet nog een keer te motiveren, want ik denk dat we het daarover eens zijn.

Over het verschuiven van de aansturing van de politie bij crisisbeheersing en rampenbestrijding, waar mevrouw Berndsen over sprak, is al het nodige gezegd. In Nederland is rampenbestrijding en crisisbeheersing heel goed geregeld en duidelijk vastgelegd in het onlangs vernieuwde Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Ook op operationeel niveau is een en ander helder en zorgvuldig uitgewerkt. Er is geen aanleiding om de huidige precies gekozen aansturing te veranderen. De aanbevelingen van de Raad voor het Openbaar Bestuur heb ik overgenomen. Ik maak melding van de onlangs ingestelde landelijke operationele staf onder leiding van de heer Van Zundert, die ik net blij heb mogen maken toen ik hem meedeelde dat hij dat gaat doen. Hij zal de operationele aansturing van crisisbesluitvorming verzorgen.

Dan de kwestie van de aanbesteding van de ambulancezorg in de regio Hollands Midden, waar de heer Elissen naar vroeg. Ik moet binnen mijn portefeuille blijven. Soms kost dat moeite, maar het lukt me net. Voor de uitvoering van de Wet ambulancezorg ligt de eerste verantwoordelijkheid bij de minister van VWS. Ik kan de heer Elissen wel namens haar meedelen dat er geen openbare aanbesteding van ambulancezorg komt. De minister van VWS zal de vergunning toewijzen aan de thans werkzame partijen.

Gevraagd is waarom ik niet heb geregeld dat alle regio’s netcentrisch gaan werken. Door het veld is, gesubsidieerd door het departement van V&I, het project Netcentrisch Werken gestart. Dat wordt bij alle regio’s uitgerold. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben hierover een convenant gesloten.

Mevrouw Hennis vraagt of ik kort en bondig kan aangeven wat de stand van zaken is bij de civiel-militaire samenwerking, zoals uiteengezet in de brief van 18 mei. De intensivering daarvan loopt als zodanig goed. Ten opzichte van de nulmeting van 2006 zijn grote vorderingen gemaakt. Defensie is intussen een belangrijke veiligheidspartner op het terrein van nationale veiligheid en crisisbeheersing. Er is een officier veiligheidsregio voor iedere veiligheidsregio aangesteld om de samenwerking tussen defensie en de veiligheidsregio’s te helpen vormgeven. De Catalogus Civiel-Militaire Samenwerking geeft veiligheidsregio’s inzicht in wat men van defensie kan verwachten. De communicatiemiddelen C2000 en P2000 zijn aan defensie verstrekt en operationeel. Deze middelen worden opgenomen in de meldkamerprocessen van de regio’s. De oefenkalenders van de veiligheidsregio’s en defensie worden op elkaar afgestemd. Defensie wordt betrokken bij de oefeningen. Dat functioneert goed.

De heer Elissen meent dat het geen blijk van opvolging geeft dat in evaluatierapporten veel dezelfde aanbevelingen staan met betrekking tot crises. De heer Van Bochove heeft daar ook iets over gezegd. Dit is een belangrijk punt. Uit elk incident moeten we iets leren om de rampenbestrijding en crisisbeheersing te verbeteren. Daarom zijn evaluatierapporten ook belangrijk. Het komt daarbij niet alleen aan op een goede voorbereiding maar ook op improvisatievermogen. Een ramp blijft altijd een uitzonderlijke situatie. Je kunt niet voor de volle honderd procent op alle aspecten voorbereid zijn. De afgelopen jaren is de rampenbestrijding op veel punten verbeterd. Per 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio’s in werking getreden. Op nationaal niveau is de landelijke operationele staf ingesteld. Er is een verbetertraject voor C2000 gestart. Het project voor slachtofferregistratie wordt verbeterd. Uit recente incidenten als de poldercrash blijkt ook dat er belangrijke verbeteringen zichtbaar zijn. Zo verliep de multidisciplinaire samenwerking ter plaatse goed en zijn er nauwelijks problemen opgetreden in de informatievoorziening tussen brandweer en politie. Dat mag ook wel eens gezegd worden.

De heer Van Bochove vroeg wanneer de eerstvolgende voortgangsbrief over de nationale veiligheid aan de Kamer wordt gestuurd. Begin voorjaar 2011 zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van de nieuwe nationale risicobeoordeling en wat mijn ambitie daarbij is. In die brief zal ik ook melden wat de voortgang is op de in de vorige brief genoemde actiepunten. Een paar belangrijke punten wil ik nu vast meedelen.

Het thema ICT wordt met voorrang opgepakt. In het voorjaar van 2011 komt het kabinet met de Nationale Cyber Security Strategie om de weerbaarheid van ons land op het brede terrein van cyberdreigingen te vergroten. In vervolg op de continuïteitsplannen die voor griep zijn ontwikkeld, worden continuïteitsplannen voor uitval van ICT ontwikkeld voor de sectoren openbare orde en veiligheid en openbaar bestuur. Om burgers in noodsituaties snel van informatie en een handelingsperspectief te kunnen voorzien, wordt in 2011 NL-Alert uitgerold. Dit zal de zelfredzaamheid van burgers versterken. Op nationaal niveau is de landelijke operationele staf ingesteld. De Nederlandse manier van kijken naar risico’s en dreigingen vindt internationaal steeds meer navolging. Dat is nu al mijn ervaring in een aantal contacten. Individuele landen, maar ook EU en NAVO, ontwikkelen een systematiek van risicoanalyse en beoordeling die sterk lijkt op de Nederlandse aanpak. Er is natuurlijk ook de Wet veiligheidsregio’s.

De heer Rouvoet vroeg hoe NL-Alert werkt. Ik wil dat even zeggen voor de Handelingen, die hij nauwkeurig leest, weet ik uit ervaring. NL-Alert is een burgeralarmerings-, informerings- en alerteringssysteem dat gebruik maakt van de netwerken voor mobiele telefoon. NL-Alert werkt op basis van cell broadcast. Deze techniek maakt gebruik van mobieletelefoonnetwerken. Het lokale, regionale of landelijke bestuur stelt een bericht op en geeft op basis van geografische gegevens aan voor welk gebied de waarschuwing geldt. Dit bericht bereikt alle mobiele telefoons in dat gebied binnen enkele seconden. Dus dat is een buitengewoon effectief instrument.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik heb ook naar NL-Alert gevraagd, maar met een wat andere strekking, namelijk dat NL-Alert niet compatible is met smartphones. Smartphones zijn nu juist de telefoons die volop worden gebruikt en die toekomstgericht zijn.

Minister Opstelten: Het was een kwestie van tijd, dan had ik uit mezelf die vraag beantwoord natuurlijk. Veruit de meeste telefoons, waaronder de meeste smartphones, ondersteunen cell broadcast. Dat is de techniek op basis waarvan NL-Alert werkt. Dat geldt nog niet voor de iPhone. De Amerikaanse overheid implementeert een vergelijkbaar systeem als NL-Alert. Dat is gepland voor 2012. Daarom verwacht ik dat de iPhone daar snel zal volgen en ook bij ons. Dit is erg dynamisch. De ontwikkelingen staan niet stil.

Mevrouw Berndsen vraagt of rampenzenders voldoende overweg kunnen met het modelconvenant en of er voldoende gebruik wordt gemaakt van beschikbare media. Wij hebben van de regionale omroepen geen signalen ontvangen dat het modelconvenant niet toereikend is. Enkele veiligheidsregio’s hebben het convenant gebruikt om de bestaande convenanten te vernieuwen. De betreffende omroepen hebben zich daarbij aangesloten. In de praktijk wordt de rampenzender niet vaak ingezet door het bevoegd gezag. Uit onderzoek is gebleken dat dit onder andere komt doordat bestuurders er niet altijd op vertrouwen dat de regionale omroep voldoende in staat is onderscheid te maken tussen zijn journalistieke functie en zijn functie als calamiteitenzender.

Mevrouw Hennis vraagt of ik werk maak van het verplicht toevoegen van vlamwerende stoffen aan textiel. Daarop kom ik, zoals ik eerder zei, later terug.

Verschillende sprekers hebben gevraagd naar de financiering van de Onderzoeksraad voor veiligheid. De Onderzoeksraad voor veiligheid wordt jaarlijks een budget toegekend voor de kosten van de organisatie en de onderzoeken die gedaan worden. In principe zal de raad, net als elke andere dienst, binnen de toegewezen middelen zijn taak moeten uitvoeren. De raad kan zo nodig zelf prioriteren. In het onverhoopte geval dat het budget ontoereikend is, zal ik in overleg met de onderzoeksraad bezien of en hoe er een oplossing kan worden gevonden. Ik heb die ervaring niet. Dit kan het geval zijn bij een buitengewone crisis qua aantal of qua aard.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik heb die vraag natuurlijk niet voor niets gesteld. Ik denk dat juist de onafhankelijke positie van de onderzoeksraad van buitengewoon belang is. Als er sprake is van meer calamiteiten of crises dan waar budget voor is, moet de minister nooit een afweging maken in het kader van financiën dat het niet kan of dat het niet gewenst is. Ik hecht daarom zeer aan die onafhankelijkheid.

Minister Opstelten: Ik ben het totaal eens met mevrouw Berndsen. Dat is de kracht van deze raad. Een minister moet niet in een situatie komen dat hij moet weigeren. Natuurlijk niet. Dat zou niet een erg intelligent antwoord zijn als de onderzoeksraad iets wil doen. Ik heb begrepen dat deze vraag als zodanig niet aan de orde komt. Men heeft gewoon een budget waarmee men kan werken en waarbinnen men prioriteiten kan stellen en zelfs een conclusie kan trekken. Mij is nog niet bekend dat de vraag als zodanig leeft bij de onderzoeksraad. Mij wordt ook verzekerd dat dit geen probleem geeft. Het signaal van mevrouw Berndsen is echter een goede aanleiding om intern na te vragen hoe dat precies komt.

De heer Van Bochove (CDA): Los van andere vragen die ik heb gesteld, stel ik vast dat het antwoord van de minister over het budget van de onderzoeksraad volstrekt niet nieuw is. In de brief die voorligt, wordt echter nadrukkelijk gesteld dat de minister afspraken zal maken over het budget met de onderzoeksraad. Daar heb ik een vraag over gesteld. Het kan inderdaad niet zo zijn dat de minister bij een ramp bepaalt of de onderzoeksraad wel of niet een onderzoek mag doen. Er liggen al geruime tijd vragen van de onderzoeksraad over het budget. Er is tot nu toe altijd voor een praktische oplossing gekozen, maar de brief suggereert dat er nu een heldere oplossing komt.

Minister Opstelten: Die vraag is mij als zodanig niet bekend. Het probleem als zodanig is mij ook niet bekend. Natuurlijk wordt er elk jaar, zoals voor elke raad in ons land, een budget vastgesteld. Dat geldt ook hiervoor en dat is maar goed ook. Binnen dat budget wordt gewerkt. Ik heb begrepen dat dit tot nu toe geen problemen geeft. Men kan voluit, niet gehinderd door wie dan ook, zijn werk doen. Dat is tot nu toe de praktijk geweest bij elk onderzoek dat men heeft gedaan. Wanneer zich bijzondere omstandigheden voordoen als genoemd in artikel 19, lid 2, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, is additionele financiering mogelijk.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Daar gaat het nu juist om.

Minister Opstelten: Dat is in de kern een theoretische kwestie. Wanneer er iets gebeurt wat meer kost dan het beschikbare budget, dan moeten we toch dat geld beschikbaar stellen, maar we moeten dan ook vaststellen dat het geld er niet is. Bij een grote crisis of anderszins zal iedereen alles in het werk stellen, en de minister in de eerste plaats – en als hij het niet doet, zal het parlement hem daartoe dwingen – om gewoon dat onderzoek te laten doen. Dat geeft als zodanig tot op heden geen problemen. Als het wel problemen zou geven, wordt het beschikbaar gesteld. Gaat het echter om onderzoek naar voorvallen met grote maatschappelijke impact, zoals de vuurwerkramp in Enschede, dan zal de additionele financiële ondersteuning op een andere wijze tot stand moeten komen. Het moet toch betaald worden. Deze kosten kunnen namelijk niet binnen de begroting van mijn departement opgevangen worden. In zo’n geval is voor additionele financiering ondersteuning noodzakelijk binnen het kabinet. Daar wordt de minister van Financiën dan bij ingeschakeld. Dat geld komt er natuurlijk altijd. De onderzoeksraad heeft daar geen last van. Het is gewoon een kwestie van het kabinet en van mij om daar met de minister van Financiën een afspraak over te maken. Dat is een interne kwestie van het kabinet. Ik begrijp de zorg, maar het gaat gewoon door.

De heer Van Bochove (CDA): Dan citeer ik uit de brief van de minister. Daarin staat dat de commissie voorstelt bij additionele middelen procescriteria op te stellen in combinatie met een afspraak over de reservevorming bij de Onderzoeksraad voor veiligheid. Dan schrijft de minister: uit het oogpunt van kostenbeheersing en dergelijke ga ik daarover concrete afspraken maken. Mijn vraag is of de minister daarover concrete afspraken heeft gemaakt en, zo ja, hoe hij daarmee omgaat. Ik citeer gewoon uit de brief die de minister aan de Kamer heeft gestuurd.

Minister Opstelten: Dat is in feite wat ik net heb gezegd. Volgens die lijn werken wij.

De heer Van Bochove (CDA): Dus de procescriteria zijn: er gebeurt wat en dan regelen we het gewoon?

Minister Opstelten: Voor het grijze gebied, voor de onvermijdelijke middelgrote onderzoeken, zijn er egalisatiereserveprogramma’s, zodat de raad over voldoende financiën beschikt om onafhankelijk, kwalitatief hoogstaand en goed te kunnen opereren. Dat zijn in feite de criteria. Er mag in geen enkel opzicht sprake zijn van interventie of afhankelijkheid, ook niet in financiële zin. Tot op heden kunnen met deze criteria fluctuaties in aantal en omvang van onderzoeken goed worden opgevangen. Ik sta ervoor in dat wij niets zullen afdoen aan de kwaliteit van de raad.

Mevrouw Berndsen vraagt waarom het convenant voor de regionale omroep niet voorziet in de verplichting voor omroepen om televisie en internet in te zetten als calamiteitenzender. In de risicocommunicatie is het in alle gevallen belangrijk om identieke instructies aan het publiek te kunnen geven. Daarom moet verwezen worden naar communicatie-instrumenten die in alle denkbare crisissituaties inzetbaar zijn. Het onderscheidende van de radio is dat deze ook bij een grootschalige stroomstoring – omdat er radio’s zijn op batterijen en autoradio’s – bruikbaar is als instrument, terwijl bijna alle andere middelen afhankelijk zijn van de elektriciteit. Bovendien heeft de overheid met het door BZK ontwikkelde en bekostigde communicatie-instrument www.crisis.nl sinds 2005 een middel in handen dat burgers optimaal in staat stelt zichzelf in crisistijd te informeren. Grote groepen gebruikers kunnen via deze website direct, mogelijk zelfs in hun eigen taal, de informatie vinden die voor hen persoonlijk interessant is. Zij hoeven dan niet af te wachten tot in een televisie-uitzending aandacht aan hun specifieke vraag wordt besteed.

Mevrouw Kooiman vraagt of wordt doorgegaan met Denk Vooruit. Ik dank mevrouw Kooiman voor de reacties op haar oproep. In 2011 zal de campagne Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand, gericht zijn op de introductie van NL-Alert. Een andere insteek dus dan voorgaande jaren, met nadruk op snelle informatie van burgers tijdens crisissituaties. Hiervoor moeten mensen wel hun telefoon instellen. Daar is de campagne op gericht. Mevrouw Kooiman heeft ook gevraagd of in het kader van Denk Vooruit noodpakketten verstrekt kunnen worden en EHBO-les kan worden gegeven. Ik herken de cijfers die zij gaf niet direct. De campagne is goed ontvangen, is mijn informatie. Het bewustzijn dat men zich goed moet voorbereiden is na de campagne gestegen van 46% naar 53%. Bovendien is 73% van de bevolking bereid, zelf iets te doen om de veiligheid in een noodsituatie te vergroten. Ook is het aantal mensen dat een noodpakket wil samenstellen, gestegen van 64% naar 82%. De campagne is dus zeker succesvol geweest. Dat zijn de feiten. Het doel is het vergroten van het bewustzijn van mensen dat zij een eigen verantwoordelijkheid hebben. Het doel is niet het verkopen van noodpakketten of het stimuleren van het volgen van EHBO-lessen. Daarvoor werken wij samen met het Oranje Kruis.

De voorzitter: Minister, ik verzoek u om tot een afronding te komen. Dan is er nog ruimte voor een tweede termijn.

Minister Opstelten: Ja, voorzitter.

Er zijn vragen gesteld over de meldkamer. Gisteren was er een conferentie over de meldkamer met bestuurders van de veiligheidsregio’s, politie, GHOR, brandweer en andere deskundigen. Dit is een belangrijk project, ook ter uitvoering van wat er in het regeerakkoord staat. Er is een enorme dynamiek in het verbeteren van de meldkamers. Men is bereid om daar samen met mij een groot, mooi project van te maken, waarin we aan de ene kant de financiële doelstellingen van het regeerakkoord halen en waarin we aan de andere kant zo snel mogelijk een goede schaalsprong willen maken. De conferentie heeft een aantal punten opgeleverd. Er is bij alle verantwoordelijke partijen bereidheid om samen wegen naar opschaling in kaart te brengen. De noodzaak om samen kwaliteitsverbetering en efficiencywinst te realiseren wordt door iedereen gevoeld. Hierbij is standaardisatie van werkwijze en systemen een cruciale randvoorwaarde. De wijze waarop de financiering van de meldkamer wordt geregeld, vraagt onze speciale aandacht. Ik heb afgesproken met alle partijen om voor het zomerreces 2011 een spoorboek en goede projectaanpak te hebben en daar later op terug te komen. Ik ben daar zeer optimistisch over. Ik denk dat we inderdaad resultaten gaan boeken en dat iedereen dat voelt. Het is echt schouder aan schouder opereren.

Gevraagd is of 112 rechtstreeks onder de meldkamer komt. Bij het KLPD is een 112-centrale ingericht ten behoeve van de mobiele oproepen. Ik ben in overleg met het veld over de meldkamer. Een multi-intake-112 zal hierbij worden betrokken.

Tot slot heb ik het genoegen om, mede namens mijn gehele team, mevrouw Kooiman te feliciteren met haar verjaardag. Zij is vandaag 30 geworden. Bij dat soort leeftijden mag je het nog noemen. Dit was de informatie die ik via 112 meekreeg en die ik u niet wil onthouden.

De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn antwoord en ik sluit mij graag aan bij deze gelukwensen. Ik zie dat mevrouw Kooiman, de heer Elissen en mevrouw Berndsen een interruptie willen plaatsen.

Mevrouw Kooiman (SP): Allereerst natuurlijk dank voor de felicitatie. Ik ben vandaag ook nog tante geworden, dus hoe leuk is dat! Wat een cadeau!

Ik heb nog een vraag over Denk Vooruit. De informatie van de minister dat heel veel mensen zich bewuster zijn van hun eigen verantwoordelijkheid klopt. Alleen het punt is, ik betrap mezelf daar ook op, dat mensen zich daar wel van bewust zijn, maar dat zij in de praktijk toch geen maatregelen nemen. Dat komt ook naar voren uit het onderzoek van de minister. 78% van de mensen treft geen voorbereidingen. De SP-fractie stelt daarom voor dat de overheid zelf noodpakketten samenstelt en EHBO-cursussen stimuleert. Daar hebben we veel meer aan. Graag een reactie van de minister.

Minister Opstelten: Wij komen toch tot andere conclusies. Uit de cijfers die ik heb aangedragen blijkt dat het een succes is. EHBO-cursussen stimuleert de overheid op een andere manier. Dat zijn de feiten en daar kan ik niet zo veel aan veranderen. Sterker nog, ik geloof niet dat het goed is om daarvoor een andere weg in te slaan.

De heer Elissen (PVV): Ik wil wel afzien van een tweede termijn omwille van de tijd, maar ik heb nog wel een knellende vraag. Dat betreft de vraag over 112, als iedere seconde telt. Als ik mij niet vergis, heb ik daar het antwoord op gemist, met name in combinatie met het mogelijk vertekende beeld van de opkomsttijden van hulpdiensten. Ik doel op het doorschakelverhaal vanuit Driebergen. Kan de minister daar iets specifieker in zijn?

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): De minister had het over de schaalsprong in verband met de meldkamers. Ik meen dat een en ander toch tot een wetswijziging zal moeten leiden, omdat in de Wet veiligheidsregio’s staat dat iedere veiligheidsregio de meldkamer in stand moet houden. Ik zou graag willen dat wij daar aan de hand van een wetswijziging in de Kamer over spreken. Ik ben er namelijk niet van overtuigd dat we naar één of drie meldkamers Nederland toe moeten.

Minister Opstelten: Ik begin met de vraag over de meldkamers van mevrouw Berndsen. Natuurlijk zal dat tot wetswijziging leiden. Ik ben natuurlijk gebonden aan het regeerakkoord. Voor de meldkamers geldt dat het Rijk niet als enige verantwoordelijkheid draagt. Als de Kamer de financiële taakstelling van 10 mln. in 2015 en in de jaren daarna tot 2022 oplopend naar 50 mln. accepteert, ben ik bereid om met de andere departementen te zoeken naar de manier waarop we dat bereiken. Bij mij gaat het er niet zozeer om één structuur te bereiken, als wel het beste te doen wat nodig is voor de crisisbeheersing en voor het versterken van het vertrouwen van de bevolking in politie en brandweer. Dat is mijn vertrekpunt. Dus als we ergens anders uitkomen, zal ik met de partijen die verantwoordelijkheid dragen voor het regeerakkoord overleggen over de vraag of men bereid is mijn visie daarin te volgen. Gekozen is voor een open lijn en die steun ik ook. Een van de varianten is mijn eigen lijn, namelijk één organisatie met drie meldpunten, maar er zijn ook andere mogelijkheden. Dus het is een open, zuiver inhoudelijke benadering. Ik zit aan boord samen met de andere partijen. Uiteraard leidt dat in de conclusie tot wetswijziging. Dat kan niet anders.

Dan de 112. De tijd van aanname en doorloop bij het KLPD is maximaal tien seconden. Bij multi-intake wordt gekeken of dit door kan naar de regio. Dan is er geen verschil. Landelijke aanname gaat door naar de regionale meldkamer. Dat is mij verzekerd en bevestigd.

Mijnheer de voorzitter. Ik meen dat ik hiermee de vragen heb beantwoord.

De voorzitter: Ik heb begrepen dat een aantal leden afziet van de tweede termijn. De leden Van Bochove en Marcouch hebben nog wel een enkele vraag.

De heer Van Bochove (CDA): Voorzitter. In de eerste plaats mijn excuses voor mijn afwezigheid vanwege een ingelaste procedurevergadering. Daardoor heb ik een deel van de antwoorden van de minister gemist, maar die lees ik na. Ik zeg de minister overigens dank voor zijn antwoorden en ik zie uit naar de toegezegde schriftelijke reacties.

Ik heb nog twee punten. In de eerste plaats de zelfredzaamheid. De minister heeft het een en ander over de cijfers gezegd en hoe dat bij mensen overkomt. Ook ik krijg daarover positieve reacties. Ik heb nog een vraag aan de minister over het sluiten van ramen en deuren. Wat betekent dit voor mensen die in een huis wonen met een mechanisch ventilatiesysteem? Die vraag leeft bij veel burgers. Het zou goed zijn als dit punt in de voorlichting mee wordt genomen.

Mijn tweede punt betreft slachtofferregistratie. Ik weet niet of de minister daarover iets gezegd heeft tijdens mijn afwezigheid. Het gaat er vooral om dat er standaardisering moet plaatsvinden, zodat verschillende systemen gebruikt kunnen worden. Ik begrijp nu dat de minister daarop in is gegaan. Dan zal ik dat punt nalezen en daar zo nodig op een ander moment op terugkomen.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. De toezegging van de minister op het punt van alcohol is helder. Hoe zorgt de minister ervoor dat dit ook bij de brandweerkorpsen tussen de oren komt?

Minister Opstelten: Ik ga ervan uit dat het zo gebeurt. Wanneer dit niet het geval is, zal ik dat de Kamer laten weten. Ik zal checken of dit een probleem is. Voor mij is het totaal vanzelfsprekend. Wat men in de vrije tijd doet, is prima. Bij een brandweerfeest moet men er wel zorg voor dragen dat de brandweer van de buurgemeente de diensten waarneemt.

De heer Elissen (PVV): Voorzitter. Ik heb een allerlaatste nabrander in deze context. Er is op 9 april jl. een bestuurlijk convenant vastgesteld door het Veiligheidsberaad, onder andere met Vewin. Tot op heden hebben pas drie veiligheidsregio’s getekend. Ik vraag de minister om daarvoor aandacht te vragen bij de veiligheidsregio’s in de goede gesprekken die de minister voert bij zijn werkbezoeken.

Minister Opstelten: Dat zal ik graag doen. Ik hoor dat het Veiligheidsberaad daar ook expliciet aandacht voor heeft gevraagd bij alle veiligheidsregio’s.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik heb nog een vraag over C2000. De minister heeft uitgelegd hoe de aanschaf van portofoons verloopt. Er zijn inderdaad regio’s die nog werken met oude portofoons. De nieuwe generatie portofoons werkt beter. Is de minister bereid te peilen hoe het met die aanschaf verloopt, of alles volgens wens gaat? Kunnen de korpsen die nieuwe generatie portofoons aanschaffen? Geeft dit geen problemen met het budget van die korpsen?

Minister Opstelten: Dit valt onder een vervangingstraject voor portofoons in de verschillende regio’s. Dat moeten we in de gaten houden en zorgen dat het goed verloopt langs de lijnen die ik heb aangegeven.

De voorzitter: Ik dank de leden voor hun inbreng en de minister voor zijn uitvoerige beantwoording.