Vastgesteld 8 maart 2017
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 9 februari 2017 overleg gevoerd met de heer Asscher, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President, over:
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 4 april 2016 inzake toezegging naar aanleiding van vraag van het lid Ulenbelt over de toegang van zelfstandigen uit Oekraïne tot de Nederlandse arbeidsmarkt op basis van het associatieverdrag met Oekraïne (Kamerstuk 21 501-31, nr. 400);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 14 december 2015 inzake Migrantenmonitor 2013–2014 (Kamerstuk 29 407, nr. 206);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 8 december 2015 inzake loonkostenverschillen (Kamerstukken 29 861 en 29 544, nr. 42);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 24 november 2015 inzake SCP-rapport Roemenen in Nederland (Kamerstuk 29 407, nr. 205);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 16 december 2016 inzake maatregelen voor eerlijk werk (Kamerstuk 17 050, nr. 534);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 6 juni 2016 met een reactie op het Abronarapport van de Autoriteit Persoonsgegevens (Kamerstuk 32 761, nr. 100);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 25 april 2016 inzake kwartiermaker/aanjager instroom bedrijfsarts (Kamerstuk 29 544, nr. 718);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 21 april 2016 inzake loondoorbetaling bij ziekte (Kamerstuk 29 544, nr. 717);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 19 december 2016 inzake evaluatie Wet Bezava (Kamerstuk 34 368, nr. 2);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 22 december 2016 inzake loondoorbetaling bij ziekte (Kamerstuk 29 544, nr. 765);
− de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 21 november 2016 inzake SER-advies over werken met een chronische ziekte (Kamerstuk 29 355, nr. 59);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 9 november 2016 met de rapportage over eerste monitor «Capaciteit en werkvoorraad verzekeringsartsen UWV» (Kamerstuk 26 448, nr. 580);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 7 juli 2016 inzake onderzoek Kanker & Werk: problemen van werkgever en werknemer (Kamerstukken 29 544 en 28 719, nr. 736);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 7 juli 2016 inzake mogelijkheden voor versterking monitoring beroepsziekten (Kamerstuk 25 883, nr. 278);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 7 juli 2016 inzake verbetering proces schadeverhaal bij beroepsziekten en bedrijfsongevallen (Kamerstuk 25 883, nr. 277);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 12 september 2016 inzake hybride markt WGA (Kamerstuk 34 336, nr. 12);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 16 december 2016 inzake conclusies Verkenner Primair Onderwijs (Kamerstuk 27 923, nr. 233);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 5 december 2016 inzake de voortgang van sectorplannen en doorstartmaatregelen (Kamerstuk 33 566, nr. 96);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 5 december 2016 inzake payrolling (Kamerstuk 29 544, nr. 761);
− de derde brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 1 december 2016 inzake de voortgang Wet werk en zekerheid (Wwz) (Kamerstuk 34 351, nr. 22);
− de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 30 november 2016 inzake de voortgang van de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds (ESF) 2016 (Kamerstuk 26 642, nr. 137);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 31 oktober 2016 inzake inzet van John de Wolf als boegbeeld in de strijd tegen werkloosheid onder 50-plussers (Kamerstuk 29 544, nr. 747);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 26 oktober 2016 inzake matchen op werk in de arbeidsmarktregio's (Kamerstuk 29 544, nr. 745);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 21 december 2016 met een reactie op het verzoek van het lid Schouten, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 20 december 2016, over het bericht dat de verkenner met een tijdelijke oplossing is gekomen voor de problemen van invalkrachten in het bijzonder onderwijs met de Wet werk en zekerheid (Kamerstuk 27 923, nr. 234);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 22 december 2016 met een reactie op het verzoek van de commissie op de vraag of alle scholen in het primaire onderwijs vanaf 1 januari 2017 kunnen werken met de bepaling zoals opgenomen in de brief van 21 december 2016 zonder dat daar aanvullende voorwaarden aan verbonden zijn (Kamerstuk 27 923, nr. 235);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 22 december 2016 inzake uitwerking actieplan Perspectief voor vijftigplussers (Kamerstuk 29 544, nr. 763);
− de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 19 januari 2017 met een reactie op de motie van het lid Karabulut c.s. over handhaven van het verbod op doorbrengen van de weekendrust in de vrachtwagen (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 27) (Kamerstuk 29 398, nr. 547);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President d.d. 25 januari 2017 inzake verkenning scholingspremie en nationaal scholingsfonds (Kamerstuk 30 012, nr. 74);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President, met een reactie op de motie van het lid Van Weyenberg over de werkloosheidsval opnemen in de begroting (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 44) (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 71);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President, met een reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer: «UWV, balanceren tussen ambities en middelen» (Kamerstuk 26 448, nr. 587);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President, met een reactie op het verzoek van het lid Van Weyenberg, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 24 januari 2017, over het bericht «Is een AOV een wassen neus» (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 72);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President, over de Migrantenmonitor 2014–2015 (Kamerstuk 29 407, nr. 209);
− de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President, inzake toezegging tabel onderbenutting sectorplannen (Kamerstuk 33 566, nr. 97).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Bosman
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Bosman
Griffier: Esmeijer
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bosman, Pieter Heerma, Kerstens, Krol, Schut-Welkzijn, Ulenbelt en Van Weyenberg,
en de heer Asscher, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Vice-Minister-President.
Aanvang 15.30 uur.
De voorzitter:
Welkom bij dit algemeen overleg. De agenda is nogal breed: arbeidsmigratie, loondoorbetaling bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en arbeidsmarktbeleid. Ik heet de Minister en al zijn medewerkers van harte welkom. Ook heet ik de collega's welkom, alsmede de mensen die hier aanwezig zijn of meekijken. Ik hoor van de Minister dat alle vragen mogen worden gesteld en dat die ook van een antwoord zullen worden voorzien.
Minister Asscher:
Een relatie met SZW wordt wel op prijs gesteld!
De voorzitter:
De spreektijden bedragen vijf minuten. Ik sta twee interrupties per persoon toe.
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Dit is een van de laatste debatten, voor sommigen misschien het allerlaatste debat met de Minister voor de verkiezingen. Tot mijn verrassing zou dit nog weleens een lakmoesproefdebat kunnen worden. Er is namelijk een Kamerbrede uitspraak om het verbod op het doorbrengen van de weekendrust op parkeerplaatsen te handhaven. De Minister zal het met mij eens zijn dat een truck geen tent is en dat een cabine geen caravan is. Veel chauffeurs kunnen de weekendrust niet naar eigen inzicht doorbrengen, terwijl dat wel in Europese verordeningen staat. Wie weleens in het weekend langs dat soort parkeerplaatsen rijdt, ziet de onmenselijke omstandigheden. Het is de uitdrukking van de sociale dumping, zoals het wordt genoemd. De Kamer heeft een hoorzitting gehouden over de sociale omstandigheden in het transport. Dit probleem werd toen zeer nadrukkelijk onderstreept. Weekendrust in de cabine is een overtreding volgens de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer uit 2016. De boete is € 1.500. Deze regel wordt niet gehandhaafd.
De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de begroting Sociale Zaken de regering zoals gezegd opgeroepen om het verbod te handhaven. De regering voert de motie echter niet uit. Minister Schultz heeft ons in een brief geschreven dat ze tegen het verbod is, terwijl ze in 2016 wel haar handtekening onder de regel zette. Mijn vraag is of de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wel voor het verbod is. In haar brief verwijst Minister Schultz naar het Europees Hof, dat nu een Belgische zaak bekijkt. België handhaaft namelijk wel, net als Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk. We hebben nu duidelijkheid. De advocaat-generaal van het Europees Hof heeft in de Belgische zaak, die gaat over een soortgelijk verbod, gezegd dat de Europese verordening een dergelijk verbod mag inhouden en dat het verbod kan worden gehandhaafd. De bezwaren die Minister Schultz in haar brief noemde, zijn dus weg. Oordelen van de advocaat-generaal, zeker als ze zo goed zijn onderbouwd, worden meestal overgenomen. Mijn vraag is dus of de regering deze motie alsnog uitvoert en hierop gaat handhaven. Daarbij komt dat een Nederlandse rechter heeft beslist dat dit verbod geldig is. Sterker nog, hij legde bij overtreding van dit verbod een dwangsom op van € 5.000. Nu weet iedereen dat deze Minister graag de vriend van de chauffeurs wil zijn, getuige de mooie persberichten over samen op pad voor een eerlijker goederenvervoer en dat soort dingen. Waar staat de Minister nu? Gaat de regering het verzoek van de Kamer alsnog uitvoeren, nu we deze nieuwe inzichten hebben en nu tegemoetgekomen is aan de juridische bezwaren die een belemmering vormden?
We hebben de lijsttrekker van de Partij van de Arbeid in ons midden. Dat is best bijzonder, want die lijsttrekker doet allerlei voorstellen. Ik noem er een paar: 100 arbeidsinspecteurs erbij, weer een banenplan voor het noorden en zelfs een pact voor meer vaste banen. Mijn vraag aan de Minister is of de lijsttrekker al heeft gesproken met de Minister van Sociale Zaken. Als dat niet het geval is, vraag ik de Minister van Sociale Zaken wat hij vindt van de plannen van de lijsttrekker van de Partij van de Arbeid. Een groot deel van de voorstellen betreft voorstellen die ik en soms ook anderen de afgelopen vier jaar in de Kamer hebben gedaan. Op in ieder geval mijn voorstellen was de reactie vrijwel altijd «njet».
De voorzitter:
Mijnheer Ulenbelt, ook voor de mensen thuis zeg ik dat hier maar één persoon zit. Dat is de Minister.
De heer Ulenbelt (SP):
Ja, en aan hem stel ik dus ook de vragen.
De voorzitter:
Maar u sprak daarnet over de lijsttrekker. Die zit hier niet; hier zit alleen de Minister.
De heer Ulenbelt (SP):
Ja, maar dat is toch een beetje ingewikkeld! Je kunt best twee functies tegelijk hebben, voorzitter, maar ik spreek hem aan als Minister.
De voorzitter:
Heel goed.
De heer Ulenbelt (SP):
Ik ben mij geheel bewust van uw staatsrechtelijke opmerking, voorzitter.
Er is nog een Kameruitspraak die de Minister niet uitvoert. Ik heb het dan over de motie-Hamer (33 818, nr. 43) over payrolling. De Minister zegt nu dat hij niet met voorstellen komt. De vraag is waarom niet, want de noodzaak om met die voorstellen te komen is alleen maar groter geworden, gezien de uitspraak van de Hoge Raad. Die heeft payrollbedrijven inmiddels gelijkgesteld aan uitzendbureaus, hetgeen een verzwakking betekent van de positie van medewerkers van payrollbedrijven. De Minister wil onzeker werk bestrijden, maar door de uitspraak van de Hoge Raad komt er meer onzeker werk. Je kunt er vergif op innemen dat dat gebeurt. Zelfs de Hoge Raad vraagt om een wetswijziging. Laat ik dus eens het woord voeren namens de Hoge Raad, hoewel dat staatsrechtelijk niet kan. De Hoge Raad vraagt in elk geval om een wetswijziging. Komt de Minister nog met die wetswijziging? Ook als hij straks demissionair is, kan hij dat gewoon nog doen.
De heer Krol (50PLUS):
Voorzitter. De Minister – of misschien moet ik zeggen: het kabinet – probeert op de valreep voor de verkiezingen nog even goede sier te maken met de nieuwe statistische lente die aangebroken zou zijn. Zeker, het gaat beter. De economie groeit, de werkloosheid daalt, de consumptie neemt toe. Achter deze macro-economische façade schuilt bij de mensen thuis echter een werkelijkheid die er anders uitziet. Ze ervaren het heel anders. Officieel zijn er rond de 0,5 miljoen werklozen. In werkelijkheid zijn dat er rond de 1 miljoen. Een deel is ontmoedigd en probeert het niet eens meer. Mensen vinden gelukkig ook werk, maar relatief steeds vaker in flexvorm of als quasi-zelfstandige, zonder sociale zekerheden of een behoorlijk pensioen. Onder dit VVD/Partij van de Arbeid-kabinet is een gapende tweedeling op de arbeidsmarkt ontstaan tussen werknemers enerzijds en vogelvrije zzp'ers en flexwerkers anderzijds. Vindt de Minister dat dit anders moet?
Het gaat beter met de arbeidsmarkt, maar wat ervaren mensen? In 2016 kwamen er officieel 108.000 werkende 45-plussers bij. Mooi, maar het zijn er afgezien van demografische effecten 66.000, inderdaad mede door groeiende werkgelegenheid maar ook door puur langer doorwerken. Dat nuanceert het beeld. Het aantal WW-uitkeringen bij 50-plussers daalt. Dat is mooi, maar in 2015 en 2016 verloren maar liefst 90.000 mensen hun WW-uitkering omdat de maximale termijn verstreken was. Ze hadden dus geen baan. Het aantal bijstandsuitkeringen is vorig jaar maand op maand blijven stijgen. Dat is de werkelijkheid die veel ouderen ervaren, een schril contrast met de bekende juichverhalen.
Ik kom bij de sectorplannen. Afgezien van de geconstateerde tevredenheid bij werkgevers krijgen wij nog steeds geen helder beeld van de effectiviteit van de plannen. Dat vinden wij frustrerend. Het gaat om 600 miljoen aan overheidsgeld. Een eerste effectrapportage komt dit najaar. Waarom is dat zo laat? Er zijn nu circa 268.000 deelnemers aan de plannen. Hoeveel daarvan zijn 50-plussers? Om hoeveel 50-plussers gaat het bij de derde tranche?
Dan de samenwerking in de arbeidsmarkregio's tussen werkgevers, gemeenten en UWV. Slechts 17% van de werkgevers maakt gebruik van gemeente of UWV om vacatures te vervullen. Dat is bedroevend. Wil de Minister hierop ingaan? Erkent hij met de Algemene Rekenkamer dat vooral de bezuinigingen sinds 2012 een goede regionale samenwerking hebben gefrustreerd? Is de Minister bereid om de borging van de balans tussen taken, mensen en middelen bij UWV te betrekken bij de deze zomer te presenteren plannen?
Dan de uitwerking van het nieuwe actieplan Perspectief voor vijftigplussers. Van de totaal beschikbare 34 miljoen voor extra ondersteuning door het UWV wordt 22,7 miljoen ingezet voor dienstverlening aan werkgevers en slechts 11,3 miljoen voor extra persoonlijke dienstverlening aan werkzoekenden. Ik krijg graag een toelichting op dit verschil. De vrijstelling van sollicitatieplicht vanaf één jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd is een verstandige keuze van het kabinet, maar 50PLUS blijft pleiten voor een periodieke individuele toetsing, bijvoorbeeld vanaf het 60ste jaar, van de zin van de sollicitatieplicht. Hoe denkt de Minister daarover? Waarom is er in het evaluatiekader van het nieuwe actieplan vooral sprake van kwalitatieve doelen en in mindere mate van kwantitatief meetbare doelen? Kortom, hoe gaan wij de effectiviteit van het nieuwe actieplan betrouwbaar meten? We zijn ook zeer benieuwd wat de inzet van de heer De Wolf als ambassadeur ouderenwerkgelegenheid concreet heeft opgeleverd. Is daar al iets over te zeggen?
Scholing is essentieel in de veranderende arbeidsmarkt. 50PLUS is blij met het recente onderzoek van Ecorys. Dat wijst duidelijk in de richting van een aanvullende structuur van scholingsvouchers, een soort nationaal scholingsfonds. 50PLUS is groot voorstander daarvan. Gaat de Minister zich krachtig en snel inzetten voor zo'n scholingsfonds? Het moet daarbij gaan om brede en eenvoudige toegankelijkheid en ruime keuzevrijheid voor minder scholinggeneigde groepen zoals ouderen en mensen van allochtone oorsprong. Last but not least moet er een speciale focus zijn op intersectorale mobiliteit. Een voorwaarde voor succes van scholing is, zoals de Minister eerder opperde, een verplichte periodieke loopbaankeuring, een loopbaan-apk, waarbij nut en noodzaak van postinitiële scholing regelmatig en systematisch worden vastgesteld. Wij zien veel rapporten. Er komen nog rapporten. Wanneer komen de daden? Het is nu vijf voor twaalf.
De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Ik dank de collega's ervoor dat dit overleg verzet kon worden, zodat ik ook aanwezig kon zijn bij een debat met Staatssecretaris Wiebes. Ik ben hun daarvoor erkentelijk.
Normaal gesproken is het de rol van de oppositie om wat kritisch te zijn op bewindslieden. Dat hoort er ook een beetje bij. Dan geven we soms misschien een onvoldoende voor het beleid. De afgelopen weken was er de bijzondere situatie dat wij uit onverwachte hoek bijval kregen. Wij kregen bijval van de lijsttrekker van de Partij van de Arbeid. De lijsttrekker van de Partij van de Arbeid zei bijvoorbeeld in zijn plan dat er de afgelopen jaren te weinig aandacht is geweest voor scholing. Ik noem in dit kader de uitvoering van de motie (34 300 XV, nr. 54) van de heer Heerma en mijzelf. Ook zou de twee jaar loondoorbetaling bij ziekte nu eindelijk eens moeten worden aangepakt; een cri du coeur die wat mij betreft niet aan dovemansoren is gericht.
Afgelopen week nog kregen aanwezigen te horen dat er te hard is bezuinigd op de Arbeidsinspectie. Als wij goed zijn geïnformeerd, moeten er 100 inspecteurs bij. Ik vond dat toch een opmerkelijke oproep van de Minister van SZW, tevens lijsttrekker van de Partij van de Arbeid. De afgelopen jaren heeft de PvdA namelijk consequent tegengehouden dat we hier wat aan deden; de heer Ulenbelt had het er al over. In 2013 werd een amendement van de heer Ulenbelt ontraden. In 2014 werd een amendement voor meer inspecteurs ontraden. Er zou een risicogerichte aanpak nodig zijn in plaats van meer inspecteurs, dixit Minister Asscher. In 2015 werd er wederom een amendement voor meer inspecteurs ontraden. Het is niet verstandig om de inspectie op dit moment verder uit te breiden, zei de Minister. In december 2016, twee maanden terug, was er een amendement van D66 om 9 miljoen extra voor de Arbeidsinspectie voor het controleren op arbeidsmarktfraude. Dat zijn, zeg maar, 90 tot 100 inspecteurs. In plaats van een welwillende reactie kregen wij te horen: «de capaciteit is toereikend.» Dan begrijp ik het niet meer. Ik begrijp dat het campagnetijd is, maar is de Minister nu inderdaad van mening dat hij de eerdere amendementen van allerlei partijen toch had moeten omarmen? Kan hij gewoon toezeggen dat die 100 inspecteurs er op korte termijn bij komen?
Daarnaast wil ik vandaag graag een plan presenteren om de WW meer activerend en minder Kafka te maken. Ik heb de bode gevraagd om dat plan rond te delen. Het bevat zeven concrete actiepunten, waarop ik graag een reactie krijg van de Minister. Sommige hebben we al eerder aan de orde gesteld. Twee ervan licht ik er vandaag kort uit.
De voorzitter:
Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.
(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)
De heer Van Weyenberg (D66):
Het eerste actiepunt komt voort uit een mail die ik heb gehad van een mijnheer die zag dat zijn administratieve functie dreigde te verdwijnen. We hebben het over dat fenomeen hier vaker gehad. Hij is daarom een opleiding voor uitvaartverzorger gaan doen. Dat is volgens hem waarschijnlijk een groeimarkt. Net na de start van die opleiding verloor hij inderdaad zijn baan, waarna hij een scholingsvoucher aanvroeg. Wat was toen de reactie? Nee, nee, u had moeten wachten tot u werkloos was, dan hadden we daaraan willen meebetalen. Men zei: het feit dat u hierop hebt geanticipeerd en alvast met die opleiding bent begonnen, betekent dat u van ons geen bijdrage krijgt. Ik vind dat een beetje Kafka. Het is eigenlijk ook een soort bestraffing van mensen die juist proberen vooruit te kijken. Kan de Minister daaraan iets veranderen?
Het tweede actiepunt is het volgende. Wat D66 betreft moeten we echt extra middelen vrijmaken voor persoonlijke bemiddeling van werkzoekenden en voor omscholing. De heer Krol had het ook al over omscholing. Wij stellen voor om er twee keer 100 miljoen bij te doen. Dat lijkt mij rechtvaardig naar mensen toe, en ook gewoon een heel goede investering. Daar krijgen we heel veel voor terug. Ik hoor graag een reactie, ook in het licht van de oproep van de Algemene Rekenkamer. De Rekenkamer presenteerde vorige week een rapport waarin hij schrijft dat er op dit moment een beetje een perspectief ontbreekt rond die bemiddeling. Nou, wij willen dat gat graag een beetje vullen. Daarom dit voorstel. Ik hoor graag een reactie.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Ik laat natuurlijk met interesse en zo snel als het gaat dit zevenpuntenplan van de heer Van Weyenberg op me inwerken. Het laatste punt vind ik opvallend. Dat gaat over ruimte voor vrijwilligerswerk. Over dat onderwerp en het UWV zijn al eerder vragen gesteld door verschillende fracties. Hoe zijn de regels rond vrijwilligerswerk nou? Wat mag er wel en wat mag er niet? Dit plan focust zich natuurlijk heel erg op de WW. Ik vind het interessant dat we eerder al hebben geconstateerd dat gemeenten hiermee soms anders omgaan dan het UWV. Op dit moment speelt in de Kamer de discussie over een wetsvoorstel waarin staat dat er een verdringingtoets moet komen. Dat betekent dat er meer Kafka ontstaat rondom dit soort vraagstukken. Ik had het idee gekregen dat de fractie van D66 daar niet heel onwelgevallig tegenover stond. Hoe kunnen we bij de WW zeggen dat er mínder regels komen voor dit soort dingen, dus ook voor vrijwilligerswerk, terwijl we bij gemeenten een toets gaan invoeren – als D66 daar tenminste voor is – waardoor er juist minder mogelijkheden komen voor dit soort dingen?
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik vermoed dat als je de indiener van dat initiatiefwetsvoorstel, mevrouw Karabulut, zou vragen of het bedoeld is om meer Kafka in introduceren, zij ontkennend zou antwoorden. Ik kijk even naar haar partijgenote, de heer Ulenbelt. Dat initiatiefwetsvoorstel heeft een ander doel. Ik snap dat men dat doel nastreeft. Gaan wij die wet steunen? Het wetsvoorstel ligt op dit moment voor in de Kamer, dus laat ik het zorgvuldig doen en het wetsvoorstel eerst in de plenaire zaal behandelen. Ik ben het echter met de heer Heerma eens: op dit specifieke punt van vrijwilligerswerk vind ik het CDA aan dezelfde kant. Ik heb zelfs moties zien langskomen, ook van collega's van de heer Heerma, die hier deels op aansluiten. Op dit punt trekken we dus samen op. Ik denk dat de heer Heerma mij het vergeeft als ik de behandeling van een heel uitgebreid en complex wetsvoorstel niet ga mengen met de behandeling van de onderwerpen die in dit AO aan de orde zijn. Maar met zijn oproep dat we daar geen Kafka moeten laten ontstaan, ben ik het altijd graag eens.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Heerma toch nog even wil reageren.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Nou, ik wil de heer Van Weyenberg een tweede vraag stellen. D66, het CDA, GroenLinks en de Partij van de Arbeid hebben allemaal eerder al vragen gesteld over dat vrijwilligerswerk en de WW. De discussie ging daarbij echter vaak niet alleen over de vraag of de vrijwilliger beschikbaar is om te solliciteren, maar ook over de vraag of het vrijwilligerswerk geen werk was dat eerder betaald werk was. Als dat laatste het geval is, treedt er dus door het vrijwilligerswerk verdringing op. Het punt dat de heer Van Weyenberg dus maakt, hier gericht op het UWV en de WW, heeft wel degelijk te maken met discussies over de vraag of bepaald vrijwilligerswerk tot verdringing leidt. D66 wil bij het UWV barrières wegnemen die bij gemeenten er mogelijk juist komen als je een verdringingstoets invoert. Want daarbij ga je bekijken of bepaald vrijwilligerswerk niet tot verdringing leidt. Ik zie op dat vlak dus toch enige tegenstrijdigheid.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik zal de verleiding weerstaan om hier uitgebreid over dat wetsvoorstel te gaan spreken, hoe aantrekkelijk dat ook is. Volgens mij wil niemand vrijwilligerswerk dat echt tot verdringing leidt. Daar pleit ook de heer Heerma niet voor. D66 heeft hier een aantal concrete zaken voorgesteld waarbij er naar mijn mening zeker geen sprake is van verdringing, maar waarmee je er wel voor kunt zorgen dat mensen dat vrijwilligerswerk, dat voor hen heel belangrijk is, makkelijker kunnen doen. Volgens mij is dat een tocht die we delen. Ik weet zeker dat mijn collega Koşer Kaya uitziet naar het debat over het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Karabulut, dat verder in een andere zaal gevoerd zal worden. Zij zal daar hierover ook met de heer Heerma spreken.
De voorzitter:
De heer Van Weyenberg vervolgt zijn betoog. Hij heeft nog een minuut spreektijd.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik was aangekomen bij de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de vele klachten dat zelfstandigen die daar aanspraak op willen maken, door verzekeraars met allerlei dingen worden geconfronteerd die zij aanvoeren om maar niet te hoeven uitbetalen. Nou is een claimbeoordeling altijd ingewikkeld. Er zullen altijd mensen zijn die niet tevreden zijn met de uitkomst. Maar het beeld dat naar voren komt uit die uitzending en uit de opmerkingen van verschillende advocaten, vind ik zorgelijk. Ik vind de brief die de Minister hierover heeft gestuurd, toch wat berustend. Natuurlijk kunnen mensen naar het Kifid (Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) voor een individuele klacht. Maar ik wil toch vragen om een onafhankelijk onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar de opstelling van verzekeraars. Ik wil verder graag dat daarbij ook wordt gesproken met de betrokken advocaten. Zij dragen allemaal voorbeelden aan, bijvoorbeeld van verzekeraars die maar gaan procederen, niet omdat ze denken dat ze een zaak hebben, maar omdat ze denken dat de betrokkene het op een gegeven moment wel zal moeten opgeven. Ik vind dat heel zorgelijke signalen. Is waar wat er wordt beweerd? Ik kan niet elke individuele casus beoordelen, maar ik vind op dit vlak meer dan genoeg redenen voor een wat activistischer houding dan de houding die ik in de brief van de Minister bespeur. Daarom verzoek ik om een onderzoek van de AFM.
Ik sluit mij, met het oog op de tijd, aan bij de vragen die de heer Ulenbelt heeft gesteld over de vrachtwagenchauffeurs. Ik sluit mij aan bij de vragen van de heer Krol over scholing. Daarbij wil ik toch ook het punt van persoonlijke scholingspotten nog onder de aandacht brengen. Onder meer het CNV pleit daarvoor.
Ik kom ten slotte op de bedrijfsartsen. Bijna een jaar geleden is er een kwartiermaker aangesteld. Het ging daarbij over de grote zorgen dat we straks te weinig bedrijfsartsen hebben. Die kwartiermaker zou in oktober aan de Minister rapporteren hoe we de instroom in de opleiding kunnen vergroten. Ik ben nieuwsgierig naar de stand van zaken. Ik hoop ook dat er geen taboe ligt op het uitgangspunt dat desnoods de overheid hier een klein beetje aan moet bijdragen. Want volgens mij heeft ook de overheid er belang bij dat er voldoende bedrijfsartsen zijn. Dat geldt overigens ook voor verzekeringsartsen. Zij doen belangrijk werk. We kunnen het ons volgens mij niet permitteren dat er een tekort ontstaat aan deze artsen.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Voorzitter. Jarenlang zijn mensen eigenlijk aan hun lot overgelaten als ze tijdelijk arbeidsongeschikt raakten. Verzekeringsartsen zeiden dat ze na twee jaar weer moesten worden gezien, maar dat gebeurde dan niet omdat daar geen budget voor was bij het UWV. Ook werden mensen eigenlijk niet begeleid naar werk. Op dit vlak heb ik in 2013 een initiatief genomen. Dat heeft in mei 2016 geleid tot een integraal plan van Minister Asscher. Hij schrijft daarin dat de achterstanden bij de herbeoordelingen in 2018 zouden zijn weggewerkt. Hij schrijft dat niemand meer jarenlang aan zijn lot wordt overgelaten. Dit integraal plan heb ik omarmd, in de wetenschap dat ook de Minister niet zomaar een blik met verzekeringsartsen opentrekt. Hierbij moeten we vooral de lange termijn in het oog houden.
Het spijt me dan ook zeer dat ik moet concluderen dat er sindsdien weinig tot niets is veranderd. Dat concludeer ik op grond van de stand van zaken en van alle gegevens die er zijn. Er wordt minder herbeoordeeld dan is afgesproken. Van de 10.000 herbeoordelingen waarvoor de Kamer in de begroting voor 2016 10 miljoen heeft vrijgemaakt, hadden er in augustus nog maar 1.370 plaatsgevonden. Er wordt in de monitor van november echt gegoocheld met cijfers. De verzekeringsartsen geven aan dat ze geen professionele herbeoordelingen mogen inplannen, dus die herbeoordelingen komen helemaal niet in de voorraad voor. Als er elk jaar per saldo 10.000 mensen met een WGA-uitkering bij komen, terwijl er jarenlang te weinig herbeoordeeld is, lijkt me de inschatting van het UWV van een achterstand van 9.000 herbeoordelingen niet realistisch. Ik hoor graag een reactie van de Minister.
Het wordt echt tijd dat de Minister samen met het UWV bekijkt wat nu eigenlijk de trend is. Elk jaar zijn er meer mensen die tijdelijk arbeidsongeschikt zijn. Het UWV moet worden afgerekend op de prestaties waarvoor het budget krijgt. De Algemene Rekenkamer heeft dat in zijn laatste rapport hierover ook geschreven. De aansturing van de Minister moet op dit vlak verbeteren. Zoals het nu gaat, kan het echt niet langer.
En wat is er met die 10 miljoen gebeurd die de Kamer voor 2016 heeft vrijgemaakt? Dat is echt totaal onduidelijk. Klopt het dat basisartsen eerst een opleiding is beloofd, en dat die belofte nu weer is ingetrokken en ze daarom vertrokken zijn bij het UWV? Worden er meer verzekeringsartsen opgeleid dan er uitstromen? Waarom is de begroting voor het aantal herbeoordelingen naar beneden bijgesteld, terwijl er nog zo veel andere achterstanden zijn, bijvoorbeeld bij de professionele herbeoordelingen? Hoe effectief is de intensieve begeleiding naar werk, die is ingezet? Bij verzekeraars werkt die goed, maar heeft het UWV hiervan geleerd? Hoeveel procent van de mensen die intensief worden begeleid, is begeleid naar werk? Hoeveel mensen daarvan zijn herbeoordeeld?
De Novag, de vakorganisatie van verzekeringsartsen bij het UWV, geeft aan dat men er niet uit is gekomen met het UWV. Waarom duurt dat zo lang? Waarom is er nog steeds geen deal met de verzekeringsartsen over meer taakherschikking?
Ik kom nu op wat beter nieuws, namelijk op het onderwerp loondoorbetaling bij ziekte. We willen allemaal dat mensen weer gaan werken zodra ze dat kunnen. Als blijkt dat ze na ziekte niet meer bij hun eigen werkgever terechtkunnen, moet er snel naar een andere werkgever worden gezocht. Dit duurt vaak veel langer dan nodig is door alle rompslomp rond het UWV. Twee jaar geleden heb ik hier al uitgebreid aandacht voor gevraagd. Er worden nu goede voorstellen gedaan om het gesprek tussen werkgever en werknemer meer centraal te stellen in het re-integratieproces. Als zij samen de afspraken vastleggen in een plan van aanpak, kan het UWV geen loonsanctie meer opleggen. Zelfs als werkgevers privaat verzekerd zijn voor arbeidsongeschiktheid, gaat hun premie omhoog als hun werknemers snel re-integreren. Dan zitten ze dus niet te wachten op ook nog eens een loonsanctie van het UWV, waardoor ze boven op een hogere premie voor ziekteverzuim, ook nog eens een derde jaar loon moeten doorbetalen. Dat was dubbelop en dat gaat er nu vanaf. Daar zijn we ontzettend blij mee. Dat scheelt werkgevers enorm veel rompslomp en geld, en brengt de discussie tussen werkgever en werknemer op gang.
Over dit onderwerp heb ik nog een paar vragen. De eerste is een beetje technisch. Naar ik aanneem gaat het vervallen van de loonsanctie voor eigenrisicodragers over zowel WGA-vast als -flex, waardoor dit beleid ook geldt voor vangnetters. Ik hoor graag een reactie.
Het convenant met de verzekeraars heeft tot doel, premiefluctuaties te voorkomen. Daar zijn we echt enorm voor. Maar tegelijkertijd ligt er een taak op dit vlak bij het UWV. Daar is er immers de premie voor de Ziektewet, en die is ontzettend volatiel. Wat gaat de Minister daaraan doen? Wordt die premie ook stabieler?
De Autoriteit Persoonsgegevens is met nieuwe beleidsregels gekomen, waarin heel strikt staat welke informatie de werkgever van een werknemer mag opslaan. Het lijkt erop dat deze beleidsregels de dialoog in de weg staan tussen werknemer en werkgever bij re-integratie bij ziekte. Onderkent de Minister deze problemen? Is hij in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens? Wat komt daaruit?
Ik heb nog een paar korte opmerkingen over de arbeidsmarkt. De scholingsvouchers zijn een succes en worden gebruikt. Dat is ontzettend mooi. Dit is een resultaat van een goede samenwerking tussen de VVD en de PvdA. In de langdurige zorg blijven de aanvragen echter achter. Is hier een verklaring voor?
Het gebruik van de brug-WW blijft ook achter. Hoe komt dat nou eigenlijk? Hoe kan de Minister ervoor zorgen dat dit instrument vaker wordt gebruikt?
En hoe loopt het met het sectorplan over grensoverschrijdende arbeid? We krijgen signalen waaruit blijkt dat dat niet vlot.
Hoe verloopt verder de uitvoering van de motie-Van 't Wout/Kerstens over het vrijgeven van het gebruik van de applicatie Kandidatenverkenner banenafspraak? Loopt dat goed?
We weten allemaal dat het voor veel ouderen die zonder werk zitten, ontzettend moeilijk is om weer aan het werk te komen. Daarom is het van belang dat we in dit verband maatregelen nemen die aantoonbaar werken. Daar heeft de VVD zich altijd hard voor gemaakt. De uitwerking van het actieplan voor 50-plussers, dat de Minister nu heeft ingediend, is eigenlijk onhelder. Wanneer gaat dat nu precies van start? Wat gebeurt er nu precies?
De heer Ulenbelt (SP):
De VVD heeft de oproep aan de regering ondersteund om het verbod op weekendrust op parkeerplaatsen te handhaven. Steunt de VVD die oproep nog steeds?
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Ja, dat is nog steeds het geval. De VVD is ook tegen misstanden op parkeerplaatsen, die bijvoorbeeld door EenVandaag in beeld zijn gebracht. Daarom heeft mijn fractie de motie van mevrouw Karabulut meeondertekend. We moeten zien dat dat verbod ook kan worden gehandhaafd. Daar is nu wat onhelderheid over. Ik hoop dat de Minister ons daarover wat meer helderheid kan geven.
De heer Ulenbelt (SP):
Dit is een helder antwoord. Dank u wel.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Voorzitter. Ik was afgelopen maandag aanwezig bij een FNV-bijeenkomst waar de Minister sprak. Daarna trad de heer Kerstens namens de PvdA in een forum op. Daarbij ging het over arbeidsmigratie en ook over handhaving. De Minister heeft daar gezegd wat er in de afgelopen jaren is gedaan op het vlak van de handhaving, ook naar aanleiding van de afspraken die er in het sociaal akkoord zijn gemaakt. Hij zei daar inderdaad ook dat er inspecteurs bij moeten komen. De discussie daarover wordt al lang in de Kamer gevoerd. Hierover zijn moties aangenomen en moties afgewezen. Hierover zijn amendementen afgewezen en amendementen aangenomen. Geeft de Minister met wat hij tijdens die bijeenkomst zei over extra capaciteit, invulling aan amendementen die al zijn aangenomen in de Kamer? Of heeft het kabinet een ambitie die verder gaat dan de extra capaciteit waar al voor is gezorgd tijdens de debatten die in de afgelopen jaren zijn gevoerd, onder andere naar aanleiding van volgens mij moties en een amendement van de heer Kerstens en de heer Van Weyenberg?
Tijdens die bijeenkomst is ook heel veel gesproken over de oneerlijke effecten van open grenzen in Europa op onze arbeidsmarkt. Het ging daarbij vooral om de mogelijkheden om mensen die vanuit Oost-Europa hierheen komen om te werken binnen de regels minder te betalen dan Nederlandse werknemers. Men had het daarbij natuurlijk heel veel over de Detacheringsrichtlijn en de inzet om die aan te passen. De Minister weet dat wij zijn inzet steunen, zowel hier als in Europa, maar dat de CDA-fractie het liefst nog een stap verder zou gaan. Er is daar echter ook gesproken over de ET-regeling, over A1-constructies en over de 30%-regeling voor expats. Daarbij vond ik het heel opvallend dat er consensus was dat dit soort regelingen moet worden aangepast. Ook de aanwezige werkgevers waren het hiermee eens, al werd er vanuit de bouw net wat meer nadruk gelegd op andere oneerlijke kanten van de regelingen dan door de uitzenders. De bouwwerkgevers zeiden over de ET-regeling ook vrij duidelijk: die is niet bedoeld voor onze sector. Er lijkt consensus te zijn over het feit dat de ET-regeling wordt toegepast op groepen waarvoor ze niet bedoeld is en daarmee in bepaalde sectoren oneerlijke concurrentie op onze arbeidsmarkt creëert.
Ik krijg echter het gevoel dat er desondanks nogal wat verschil van mening is over de oorzaak ervan. Het zou jammer zijn als er in de discussie over de vraag of het nou door de regeling zelf komt of door de cao-afspraken die erna gemaakt zijn, wel over en weer naar elkaar gewezen wordt, maar geen oplossing wordt gevonden. Ik vraag de Minister: ligt het puur aan de regeling of puur aan de cao? Of is het misschien allebei een beetje waar? Moeten dan niet aan beide kanten oplossingen worden gevonden? Moet je niet zowel naar de regeling zelf kijken als op sectoraal niveau naar de afspraken die er in de cao gemaakt zijn? Werkgevers en werknemers geven in bepaalde sectoren immers beiden aan dat de regeling eigenlijk niet voor hun sector bedoeld is, maar dat er in de cao wel ruimte aan wordt gegeven. Ik krijg graag een reflectie daarop van de Minister. Er leek consensus te zijn dat het niet de bedoeling is – collega Kerstens en ik hebben daarover volgens mij al vragen gesteld – maar bij de discussie over de oorzaak blijft het liggen. Volgens mij is dat zonde. Ik wil dus graag een reactie van de Minister.
Rondom de discussie die nu in Europa gaande is, krijg ik van zowel werkgevers- als werknemerskant ook te horen dat er zorgen zijn over de Europese dienstenkaart. Ik krijg van beide kanten signalen dat men bang is dat die nieuwe verdienmodellen faciliteert, terwijl we juist bezig zijn dat soort verdienmodellen tegen te gaan. Ik wil daarop graag een reactie van de Minister.
Wat betreft de bedrijfsartsen sluit ik me aan bij de vragen die de heer Van Weyenberg stelde. Het lijkt beter te gaan, maar niet goed genoeg om de tekorten die eraan komen op te vangen. Wellicht wil de Minister daarop ingaan. Wat moet er gedaan worden om ervoor te zorgen dat de situatie nog zoveel beter wordt dat de echte tekorten aangepakt kunnen worden? En wanneer krijgen we het eindrapport van de kwartiermaker daarover? Ik weet niet of de heer Van Weyenberg er ook naar vroeg, maar ik heb het nog niet gezien en ik ben daar ook benieuwd naar.
We hebben heel veel brieven, ook al van voor de begrotingsbehandeling, en dus ook erg veel onderwerpen. Ik wil er nog een paar kort aanstippen.
Afgelopen najaar was er een uitzending van Radar over de private uitvoering rondom het eigenrisicodragerschap. Daarin waren de cases te zien van mensen die beter werden gemeld en vervolgens door de private uitvoerder onder druk zouden worden gezet om zich maar bij de WW te melden, zonder dat er een bedrijfsarts in beeld geweest zou zijn. Het bedrijf in kwestie gaf aan dat dit niet de beleidslijn is en dat een en ander altijd via een bedrijfsarts zou moeten lopen. Ik ben benieuwd hoe de Minister daartegen aankijkt, of het in de praktijk inderdaad te vaak misgaat en of er meer gedaan moet worden om ervoor te zorgen dat mensen zich kunnen melden wanneer zich iets voordoet. Ik kon op basis van de uitzending niet beoordelen of het op heel grote schaal of een aantal keer voorkomt. Ik zie u, voorzitter; ik ga nog sneller praten. Zou er niet een meldpunt moeten zijn, zodat die mensen als het mis gaat gemakkelijker hun weg kunnen vinden? Dan wordt het misschien ook duidelijker of dit nou op grote schaal gebeurt of dat het een keer misgaat. Het klopt natuurlijk wel dat de prikkel er is om op een verkeerde manier te werken. Tegelijkertijd zou het niet moeten mogen.
Omwille van de tijd sluit ik me ook aan bij het betoog van de heer Ulenbelt. Met betrekking tot de handhaving in de transport heeft de Kamer gezamenlijk opgetrokken en gezegd dat ze dat niet meer wil. Er zijn inmiddels gerechtelijke uitspraken over. TLN (Transport en Logistiek Nederland) heeft vanochtend een brief gestuurd aan de Kamer die ik positief vond. De organisatie pleit namelijk voor duidelijkheid, maar daar laat ze het niet bij. In de brief staat ook: we vinden inderdaad ook dat dit aangepakt moet worden. Ook TLN maakt dus een heel duidelijke beweging: de ruimte die er is om dit aan te pakken, moet benut worden. Ik hoop dat het kabinet dat wil gaan doen en dat we hier, ook naar aanleiding van de grote inzet van de heer Ulenbelt op dit punt, meters kunnen gaan maken om te handhaven en de misstanden achter de tankstations aan te pakken.
De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. Mijn excuses dat ik iets later binnenkwam. Daardoor heb ik het ongetwijfeld erg inspirerende eerste deel van de bijdrage van collega Ulenbelt gemist. Dat geloof ik direct; dat weet ik ook. Ik was op de BouwBeurs aan het kijken naar de metselwedstrijden en ik werd uitgedaagd om zelf ook even een muurtje te metselen. Dat lukte niet, maar ik heb wel de specie van mijn kleren moeten kloppen. Vandaar dat ik wat later ben. Ik zal de foto's straks rondsturen.
Deze week verscheen Voor de zekerheid, een lijvige publicatie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, de WRR. Het is een lijvig stuk, zoals gezegd, en gedegen, met een aantal heldere conclusies. De flexibilisering op de arbeidsmarkt is doorgeslagen en dat is niet iets van de laatste paar jaar. «Steeds meer flex» leidt tot steeds meer onzekerheid bij mensen en steeds meer onzekerheid in onze samenleving. Zo wordt het sprookje doorgeprikt van de flexadepten, de flexverslaafden, die doen alsof flex hot, hip en happening is, de oplossing voor al onze kwalen en bovendien onvermijdelijk. Niemand wil méér flex, behalve dan degenen die er flink aan verdienen: de aanwezigen op een recent congres van de uitzendbranche bijvoorbeeld, waarvan trouwens bijna 80% zelf gewoon een vaste baan bleek te hebben, en zij die zich om de een of andere reden tot hun boodschappenjongen hebben gemaakt. Het is mooi dat, op hen na, niemand méér flex wil. Dit is een heel verschil met hoe het was toen ik vier jaar geleden in de Kamer kwam. In de periode daarvoor – dat was ook de reden waarom ik net op de BouwBeurs was – liep ik hier als oud-voorzitter van FNV Bouw weleens rond om te waarschuwen voor de vele negatieve gevolgen van de doorgeslagen flexibilisering. Een paar partijen daargelaten – ik kijk even naar de heer Ulenbelt, maar ook naar mijn partij – was daar niet zoveel oog voor, net zoals dat er toen trouwens niet was voor de schaduwkanten van het vrije verkeer van werknemers. Inmiddels wordt, wat het laatste betreft, steviger dan ooit werk gemaakt van de strijd tegen verdienmodellen van werkgevers en uitzendbureaus waardoor collega's elkaars concurrenten worden en de onderbetaling van een collega uit Polen leidt tot het ontslag van een Nederlandse bouwvakker of vrachtwagenchauffeur. Maar het treft niet alleen hen; dat werd me vorige week nog eens duidelijk tijdens een drukbezochte bijeenkomst die ik in Dordrecht had met mensen uit bijvoorbeeld de scheepsbouw en de offshore-industrie.
De heer Ulenbelt (SP):
De heer Kerstens gaat van onzeker werk over op arbeidsmigratie.
De heer Kerstens (PvdA):
Ik kom daar dadelijk weer op terug. Dit is even een zijsprongetje.
De heer Ulenbelt (SP):
Een muurtje bouw je aan een stuk door recht, zodat het logisch is.
De heer Kerstens (PvdA):
Ik moet af en toe ook een hoekje om.
De heer Ulenbelt (SP):
Zal ik dan nog maar even wachten? Mijn vraag is, en dan hoor ik wel wanneer het antwoord komt: we hebben indertijd de motie-Hamer gehad, over gelijke behandeling van payrollwerknemers. De Minister zei: ik doe niks meer. Dat kan de heer Kerstens toch niet over zijn kant laten gaan? Zou hij samen met mij de oproep aan de Minister willen herhalen om wel iets aan dat payrollen te doen? Ik vraag dit zeker gezien de uitspraak van de Hoge Raad, die eigenlijk oproept tot wetswijziging. Dat weet de heer Kerstens.
De heer Kerstens (PvdA):
Dat weet ik, want ik heb naar aanleiding van die uitspraak van de Hoge Raad ook Kamervragen gesteld aan de Minister. Ik heb moeten constateren dat de Minister daarover een opvatting heeft. Er zijn vorig voorjaar afspraken gemaakt, onder andere over de flinke ophoging van de jeugdlonen. Daarbij zijn nog een aantal andere zaken bij de kop gepakt, zoals het terugdringen van stukloon en ervoor zorgen dat de mensen die op stukloon werken ook minstens het minimumloon verdienen. Deze afspraak is daarbij helaas gesneuveld. Ik vind het heel erg jammer dat die in het totaalpakket ten onder is gegaan. Ik had dat graag anders gezien; ik heb toen niet aan tafel gezeten. Ik zie dat er nu, in de laatste maanden van dit kabinet, geen mogelijkheden meer zijn. Maar de heer Ulenbelt mag erop rekenen – dat staat overigens ook in ons verkiezingsprogramma – dat datgene wat we met de motie-Hamer rondom payrolling hebben aangezwengeld, wat ons betreft nog steeds wordt geregeld wanneer er maar enigszins een mogelijkheid is.
De heer Ulenbelt (SP):
Boeiend om te horen hoe onzeker werk wordt ingeruild tegen betere lonen voor jongeren. Ik vind dat nogal bizar. Maar stel dat ik nu opnieuw zou voorstellen dat deze Minister alsnog voorstellen voorbereidt om die payrollproblemen aan te pakken. Krijg ik dan de steun van de Partij van de Arbeid, ja of nee?
De heer Kerstens (PvdA):
Dat ligt eraan hoe de heer Ulenbelt het formuleert. In de schriftelijke vragen die ik aan de Minister heb gesteld naar aanleiding van die gerechtelijke uitspraak heb ik daar natuurlijk ook een beetje naar zitten vissen. Je zou wellicht wat voorbereidend werk kunnen doen; je zou een studie of een onderzoek kunnen uitvoeren. Als de heer Ulenbelt nou een mooie formulering zoekt, dan wil ik daar best serieus naar kijken. Dat laatste wil ik natuurlijk sowieso, maar dan doe ik het ook met een positieve blik.
De voorzitter:
U hebt nog een vraag van de heer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Even voor mijn begrip: we hebben hier een Minister van SZW die heel kritisch is op zijn eigen beleid. Maar ik hoor nu ook een lid van de Partij van de Arbeid-fractie tussen neus en lippen door zeggen: er is toen een deal gesloten waar het uitvoeren van de motie-Hamer niet in zat, maar ik zat ook niet aan tafel. Ik krijg een beetje de indruk dat als de heer Kerstens daar aan tafel had gezeten, er een andere deal had gelegen. Misschien kan de heer Kerstens dat nog nader duiden, want dat vond ik toch wel intrigerend. De kern is toch gewoon dat de Partij van de Arbeid in de afgelopen twee maanden tot twee keer toe tegen moties heeft gestemd om de motie-Hamer uit te voeren?
De heer Kerstens (PvdA):
Die deal zou er ongetwijfeld een stuk beter hebben uitgezien, ware het niet dat de Minister bij het maken van die afspraken niet alleen met zichzelf aan tafel zat. Dat weet de heer Van Weyenberg net zo goed als ik. Het is een breed gezelschap geweest; ook sociale partners zijn erbij betrokken. Alles tegen alles afwegende was het natuurlijk gewoon een mooie afspraak. Ik kan me nog herinneren dat de jongeren van Young & United de Minister bijna op de schouders namen, omdat na heel veel jaren eindelijk flinke stappen werden gezet in het schrappen van het minimumjeugdloon en het ophogen van de lonen van jongeren. In relatie tot de uitspraak van de Hoge Raad, waar ook de heer Ulenbelt het over had, heb ik de Minister schriftelijke vragen gesteld over payrolling. Hij heeft in zijn beantwoording ook gewoon eerlijk aangegeven dat hij in deze kabinetsperiode geen kans meer ziet om daar nog flinke stappen in te zetten.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik snap dat je soms een compromis moet sluiten. Zo werkt het. Je kunt niet altijd honderd procent je zin krijgen; zo werkt dat niet in onze veelpartijendemocratie. Maar de heer Kerstens verwijst naar de Minister, terwijl de kern is dat de Partij van de Arbeid-fractie de afgelopen maanden toch tot twee keer toe tegen de motie heeft gestemd om hier wel iets aan te doen. Dit is even voor de geschiedschrijving. Ik vind het heel eerlijk als de heer Kerstens dat gewoon toegeeft. Maar ik hoor hem nu veel naar de vakbonden en naar de Minister verwijzen, en hij gaat alleen over het stemgedrag van de Partij van de Arbeid-fractie. Die heeft die motie tot twee keer toe weggestemd.
De heer Kerstens (PvdA):
De Partij van de Arbeid-fractie zat ook aan tafel toen die afspraken werden gemaakt. Zij was dus medeverantwoordelijk voor het ophogen van de lonen van jongeren. Ze was er mede verantwoordelijk voor om eindelijk eens ervoor te zorgen dat mensen die op stukloon werken ook ten minste het minimumloon verdienen. We hebben aan die tafel inderdaad niet kunnen realiseren wat we graag hadden willen realiseren: een einde maken aan payrolling. Maar wat niet is, kan nog komen.
De voorzitter:
De heer Kerstens vervolgt zijn betoog.
De heer Kerstens (PvdA):
Ik zei net dat er inmiddels steviger dan ooit werk wordt gemaakt van de strijd tegen verdienmodellen van werkgevers waardoor collega's elkaars concurrenten worden. Afgelopen maandag – de heer Heerma refereerde er net al aan – mocht de Minister de complimenten van de FNV in ontvangst nemen voor de stappen die hij tegen die misstanden heeft gezet. Die complimenten waren terecht, hoewel het werk nog niet gedaan is. Zowel hier als in Europees verband kunnen en moeten we nog meer stappen zetten. De Partij van de Arbeid blijft daarbij graag vooroplopen. In de stukken voor vandaag zit een brief van de Minister over een en ander van 16 december. Graag hoor ik nog wat concreter welke stappen volgens hem genomen moeten worden om te voorkomen dat arbeidsmigratie voor sommige werkgevers en uitzendbureaus niet meer is dan een verdienmodel. Want dat maakt niet alleen concurrenten van collega's; het tast het toch al zo broze draagvlak voor Europa nog verder aan. Ik zei dat ook ooit in mijn eerste debat hierover.
Wil de Minister daarnaast aangeven of hij het met me eens is dat in het kader daarvan niet alleen bijvoorbeeld de Detacheringsrichtlijn, het premieshoppen – waar betaal ik de minste premie? – en de door de heer Heerma net ook al genoemde dienstenkaart moeten worden aangepakt, maar dat ook werk moet worden gemaakt van zaken als het A1-formulier, het ET-convenant tussen de uitzendbranche en de fiscus, en de expatregeling? Dit zijn stuk voor stuk regelingen die gelijk loon en gelijke loonkosten voor gelijk werk eerder verder weg dan dichterbij brengen. Is de Minister het ook met mij, en blijkbaar met een heleboel andere collega's, eens dat zijn collega mevrouw Schultz de weekendrust voor vrachtwagenchauffeurs moet gaan handhaven, zoals de Kamer haar dat heeft gevraagd? Zo kan er een einde worden gemaakt aan de mensonterende toestanden op parkeerplaatsen, waar Oost-Europese collega's vaak noodgedwongen weken in en rondom hun truck bivakkeren. Ik heb daar in het vragenuur aandacht voor gevraagd. De Kamer heeft een hoorzitting georganiseerd. Bij de behandeling van de begroting is er een Kamerbrede motie aangenomen. We weten dat het Europees Hof binnenkort met een uitspraak komt, die volgens vriend en vijand niet anders zal luiden dan dat er gehandhaafd moet worden. Graag hoor ik van de Minister dat dit ook gaat gebeuren.
Extra stappen zet de Partij van de Arbeid ook graag bij de aanpak van de doorgeslagen flexibilisering, waarmee ik begon. Immers, ook flexibilisering is een taai fenomeen en een verdienmodel. Zoals gezegd is flexibilisering geen onvermijdelijke natuurwet, maar een keuze, die anders moet en anders kan. Dat laatste laten werkgevers zoals ingenieursbureau Movares en automaker Nissan ook zien. Al die andere werkgevers moeten we een handje helpen door een hardere norm te stellen: gij zult fatsoenlijk met uw mensen omgaan. Mensen als wegwerpartikel gebruiken en ze beschouwen als kostenpost waarop je zo veel mogelijk bezuinigt, is dat dus niet. We moeten een gelijk speelveld creëren qua rechten voor werkenden en qua kosten voor werkgevers en opdrachtgevers. Dat moet dus niet gebeuren door middel van «oplossingen», die je in deze tijden wel hoort, onder het motto van «even slecht is ook gelijk». Er mogen dus geen mensen met alleen een schop onder de kont op straat worden gezet zonder dat een rechter of wie dan ook van tevoren toetst of dat terecht is, want anders maak je van elke baan een flexbaan. Bovendien mag het niet gebeuren door cao's af te breken zodat iedereen het maar voor zichzelf moet zien te regelen. Het kan bijvoorbeeld wel gebeuren door het via belastingmaatregelen aantrekkelijker te maken om mensen in dienst te nemen, zoals we dat vanaf dit jaar met de invoering van het lage-inkomensvoordeel doen. Het kan verder gebeuren door de loondoorbetaling bij ziekte anders vorm te geven, met name voor kleine werkgevers, zonder dat dit ten koste gaat van een zieke werknemer. In een aantal stukken die we voor het overleg van vandaag hebben gekregen zien we dat eerste voorzichtige stappen worden gezet door dit kabinet, voor het eerst. We zijn allemaal in afwachting van waar de SER mee gaat komen. Heeft de Minister enig zicht wanneer de SER zijn licht laat schijnen over deze problematiek? Wat we vooral moeten doen, is een eerlijke prijs vragen voor flex.
Stappen worden ook gezet in de aanpak van beroepsziekten. De Partij van de Arbeid heeft daar eerder op aangedrongen. Ziek worden van je werk, door je werk, daaraan overlijden, het gebeurt in Nederland elk jaar meer dan 3.500 keer. Dat is een drama, dat nog eens wordt vergroot omdat het krijgen van je recht vaak een lijdensweg is. Daarin moet verandering komen. Daarom hebben we onder meer gepleit voor een onafhankelijk instituut voor beroepsziekten. De Minister heeft eerder toegezegd daarmee aan de slag te gaan en stelt nu inderdaad zo'n onafhankelijk instituut voor, dat zich richt op onafhankelijke medische beoordelingen. Dat is mooi. Ik vraag de Minister wel wat er gebeurt als, anders dan hij blijkbaar veronderstelt, niet zowel werknemer als werkgever zo'n beoordeling wil. Dat zou zomaar het geval kunnen zijn, bijvoorbeeld bij een failliet gegane werkgever of bij een werkgever die daar helemaal geen zin in heeft omdat hij de bui ziet hangen. Wat dan? Hoe zorgen we er dan voor dat de zieke werknemer gekeurd wordt? Worden werkgevers verplicht om mee te doen en zijn er consequenties voor hen als ze weigeren? Een dergelijk instituut, dat gezag moet opbouwen, moet bekendheid verwerven. Is de Minister bereid om daar actie op te zetten?
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aandacht gevraagd voor de slachtoffers van de zogeheten schildersziekte. Dat heeft geleid tot het op pad sturen van een tweetal verkenners. Hebben zij of heeft de Minister al wat terug te koppelen? Komt de toen door mij genoemde oplossing van een fonds, zoals dat er voor asbestslachtoffers is, wat beter in zicht?
De heer Ulenbelt (SP):
Heel ver weg, diep verstopt in de stukken, staat dat het UWV bij proefplaatsingen in bijzondere situaties een periode van langer dan twee maanden zou mogen toepassen. Is de heer Kerstens het met mij eens dat we aan de Minister moeten vragen wat dat precies inhoudt? Hoeveel langer mag dat en wat is een «bijzondere situatie»? Het gaat mij erom dat we niet de situatie van werken zonder loon krijgen.
De heer Kerstens (PvdA):
Ik krijg zo nog wat spreektijd die de heer Ulenbelt wellicht tekortkwam in zijn bijdrage. Ik ben net als de heer Ulenbelt erg nieuwsgierig naar wat we ons daarbij allemaal moeten voorstellen.
De voorzitter:
Hiermee komt een einde aan de eerste termijn van de Kamer. De Minister heeft om tien minuten schorsing gevraagd om de antwoorden te ordenen.
De vergadering wordt van 16.19 uur tot 16.31 uur geschorst.
Minister Asscher:
Voorzitter. Ik dank alle Kamerleden voor de zeer gevarieerde inbreng. Dank ook aan de heer Van Weyenberg voor zijn zevenpuntenplan. Ik ga het goed bestuderen.
Ik zal proberen de vragen in een soort van orde te behandelen. Allereerst ga ik naar aanleiding van de vragen van de heer Krol in op een leven lang leren en een persoonlijk scholingsfonds. De eisen aan de moderne werknemer veranderen voortdurend. Technologische ontwikkelingen vragen om andere kennis en vaardigheden dan tien of twintig jaar geleden. Tegen die achtergrond is permanent leren voor iedereen in de beroepsbevolking noodzakelijk. In de verkenning die ik naar de Kamer heb gestuurd, is onderzocht hoe aan de voorwaarde kan worden voldaan dat iedere werkende Nederlander de beschikking heeft over middelen om zich in zijn loopbaan te kunnen ontwikkelen en in hoeverre scholingspremie of een nationaal scholingsfonds daaraan zou kunnen bijdragen. Er is gekeken naar de instrumenten individuele leerrekening en scholingsvouchers omdat deze elementen bevatten van wat je onder een scholingspremie dan wel een scholingsfonds kunt verstaan.
Beide instrumenten zouden kunnen werken om mensen te stimuleren. De mate waarin, hangt af van de precieze vormgeving. Randvoorwaarden die het gebruik van vouchers vergroten zijn dat ze gemakkelijk toegankelijk zijn, voldoende omvang hebben om een belangrijk deel van de scholingskosten te dekken en een ruime keuzevrijheid bieden. Onderzoek laat ook het belang van een persoonlijk benadering en begeleiding zien. Het ontbreken van een echte leercultuur is bijvoorbeeld nog steeds een hardnekkige factor, die niet wordt opgelost door een scholingspremie of een fonds. Daarom heb ik aangegeven dat een periodieke loopbaanscan een waardevolle aanvulling zou kunnen zijn om leercultuur en proactieve dienstverlening te stimuleren. Het kabinet zal de uitkomsten van het onderzoek betrekken bij de nadere vormgeving van de scholingsvouchers als ook bij de verdere gedachtevorming over effectieve instrumenten op het terrein van een leven lang leren.
Mevrouw Schut-Welkzijn staat terecht stil bij het succes van de scholingsvouchers. Het is een doorslaand succes, maar ze geeft ook aan dat het gebruik ervan in de langdurige zorg achterblijft. Dit is onderwerp van gesprek tussen UWV en VWS op dit moment. De verwachting is dat de aantallen zullen toenemen door het project Sterk in je werk, zorg voor jezelf. Dit project richt zich juist op deze werknemers. Het biedt 5.000 werkzoekende 45-plussers persoonlijke loopbaanoriëntatie. Hierbij worden allerlei instrumenten ingezet, waaronder de scholingsvouchers. Wij delen, denk ik, het belang dat gehecht wordt aan de arbeidsmarktpotentie van juist deze groep.
De heer Van Weyenberg had een meer specifieke casus over de vouchers. Ik beschik nu niet over de details om precies op die casus te kunnen ingaan, maar het lijkt erop dat de persoon in kwestie zich voortvarend inzet voor zijn inzetbaarheid, en dat steun ik natuurlijk van ganser harte. Het maakt voor de scholingsvoucher niet uit of de werkzoekende nog werkt of in de WW zit. De aanvraag dient uiterlijk twee weken na aanvang van de scholing ingediend te worden bij het UWV. Misschien wringt daar de schoen.
De heer Krol informeert naar de campagne waarin de heer John de Wolf wordt ingezet. Ik stel vast dat de heer De Wolf zeer succesvol aan werkgevers vraagt om over vooroordelen heen te stappen en om ook 50-plussers uit te nodigen bij sollicitaties en in vacatures. Ook in de media is veel belangstelling voor dit onderwerp, mede dankzij zijn bijdragen. Ik zie ook mooie voorbeelden van successen op de Facebookpagina John de Wolf op Onderzoek. Ik neem aan dat de heer Krol die pagina kent. Met deze site worden het bereik en de boodschap verder vergroot. De reacties zijn overwegend positief en ik kan vertellen dat niet op iedere Facebookpagina alle reacties positief zijn.
De heer Krol (50PLUS):
Dat laatste is mij bekend. Het gaat mij erom dat ik de laatste tijd echt aanzienlijk minder zie gebeuren dan een maand geleden. Vandaar mijn vraag hoe het er nu voorstaat.
Minister Asscher:
Ik had vanochtend nog een aanvraag waarbij de heer De Wolf op pad zou gaan, in dit geval samen met de Staatssecretaris, voor een specifiek project. Ik heb niet de indruk dat hij minder is gaan doen na de winterstop. Hij is topfit weer begonnen.
Er is gevraagd hoe het zit met de evaluatie van het actieplan Perspectief voor vijftigplussers. Op dit moment werkt onderzoeksbureau De Beleidsonderzoekers uit hoe kan worden gemeten of en in welke mate de maatregelen bijdragen aan de realisatie van de doelen uit het actieplan. Er ligt een motie-Mulder die daarom vroeg. Er is aandacht voor de nieuwe maatregelen, namelijk tweedeloopbaanadvies, ondersteuning van werkgevers, financiële instrumenten zoals de mobiliteitsbonus, kleinschalige experimenten gericht op het vergroten van mogelijkheden op extra banen en een campagne gericht op het verbeteren van de beeldvorming. Dat moet leiden tot verbeterde arbeidsparticipatie, afname van de kans op langdurige werkloosheid, meer wendbaarheid, het vergroten van kennis van dit maatschappelijk fenomeen en betere beeldvorming. Het definitieve en gedetailleerde evaluatiekader zal binnenkort gereed zijn. Zodra het gereed is, stuur ik het naar de Kamer, zodat deze zich daar zelf van op de hoogte kan stellen.
Er is gevraagd hoeveel deelnemers er nu zijn. De leeftijd van deelnemers wordt niet geregistreerd. In de evaluatie wordt leeftijd wel meegenomen, op basis van een enquête.
Dan de sollicitatieplicht boven de 60 jaar. Je moet inderdaad goed kijken in naar de zinvolheid ervan, maar het algemeen schrappen van die gehele sollicitatieplicht lijkt mij niet verstandig. In 2015 zijn 32.250 55-plussers door werkhervatting uitgestroomd. Het is belangrijk om die mensen op de arbeidsmarkt te houden, waar we gebruik kunnen maken van hun ervaring.
Hoe wordt gezorgd voor maatwerk? UWV brengt de verschillende manieren van solliciteren onder de aandacht van werkzoekenden. Daarnaast gaat UWV onderzoek doen naar sollicitatiegedrag. Het doel van dit onderzoek is onder andere inzicht te krijgen in wat effectief sollicitatiegedrag is en hoe UWV dat kan bevorderen. Het lijkt mij echter zonde om die hele groep nu op te geven.
Dan de evaluatie en de effectiviteit van de sectorplannen. Eind dit jaar zijn er voldoende afgeronde plannen om mee te nemen in de evaluatie en kan er een analyse worden gemaakt. Exact ditzelfde debat hebben we bij verschillende voorgaande algemeen overleggen gevoerd. Dat hindert niet, maar vandaar dat ik nu een beetje korter antwoord.
Dan kom ik te spreken over de motie-Van 't Wout/Kerstens over het vrijgeven van het gebruik van de applicatie kandidatenverkenner banenafspraak (34 550 XV, nr. 31). Deze applicatie helpt bij het vinden van de juiste persoon voor de juiste plek. De applicatie kan worden aangemerkt als een extra impuls om werkgevers te ondersteunen bij het vinden van kandidaten behorend tot de doelgroep banenafspraak. De gemeenten en arbeidsmarktregio's worden gestimuleerd om gebruik te maken van de kandidatenverkenner banenafspraak als instrument voor werkgevers.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Mijn vraag was wat er nu concreet mee gebeurt. De Minister geeft aan wat het doel is van het instrument. Dat is mooi. Maar wat is de stand van zaken? In hoeverre wordt die verkenner uitgevoerd, hoeveel gemeenten maken er gebruik van; op dat soort informatie zitten we te wachten.
Minister Asscher:
Ik heb geen volledig beeld in hoeverre er gebruik van wordt gemaakt. Wij wijzen gemeenten erop dat die kandidatenverkenner er is en dat die een nuttig middel kan zijn om werkgevers te wijzen op de mogelijkheden die er zijn. Ik beschik nu niet over kwantitatieve informatie in hoeverre die verkenner daadwerkelijk gebruikt wordt.
Er zijn vragen gesteld over payrolling, onder andere naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad. Daarin geeft de Hoge Raad aan dat het op de weg van de wetgever ligt om in te grijpen als het van toepassing zijn van de regels op payrolling tot een onwenselijke situatie leidt. Ik heb al eerder gemeld dat er op dit ogenblik onvoldoende draagvlak bestaat binnen het kabinet en bij de sociale partners om dat te doen. Die arresten leiden niet tot andere standpunten op dat punt. Het is dan ook aan een volgend kabinet om hierover afspraken te maken.
De voorzitter:
De heer Ulenbelt heeft hier een vraag over.
De heer Ulenbelt (SP):
Als de Hoge Raad zo nadrukkelijk wijst op een tekortkoming in de wet waardoor de situatie voor de payrollers nog erger wordt dan waar we het daarvoor over hadden, kan de Minister toch tegen de VVD zeggen: de Hoge Raad komt tot dit oordeel? Het enige wat de Minister hoeft te doen is een stukje uit de memorie van toelichting in de wetstekst te zetten. Dan is het klaar. De Minister zit toch niet zo vast aan de VVD dat dat belangrijker is dan een uitspraak van de Hoge Raad?
Minister Asscher:
Ik ben altijd dankbaar voor de adviezen van de heer Ulenbelt, zeker als ze gaan over de contacten met een van de coalitiepartners. Ik neem ze ter harte, maar op dit moment is dit de stand van zaken.
De heer Ulenbelt (SP):
Maar dan krijgen we dus precies hetzelfde als wat we in het begin hadden met, ik noem maar wat, zzp. Je ziet nu een ontzettende groei in het payrollfenomeen. Dit terwijl de Minister zo ongeveer in het kabinet is gegaan om onzeker werk te bestrijden. Dat laat hij nu helemaal uit de hand lopen. Dat vind ik heel erg jammer. Ik gun de Minister een succes als hij nu zegt dat hij alsnog, of hij nu demissionair is of niet, de Hoge Raad zal volgen en de wet een beetje gaat aanpassen. Anders zal ik de Kamer vragen of die dat dan wel wil doen, zodat de Minister kan zeggen: het ligt niet aan de sociale partners, de Kamer zegt dat we het gaan doen.
Minister Asscher:
Opnieuw ben ik de heer Ulenbelt dankbaar voor zijn oprechte wens tot succes en de nobele motieven waarmee hij nu de Kamer weer aan het werk wil zetten. Ik wacht het af.
De heer Krol sprak over zeker versus onzeker. Met de Wet werk en zekerheid en het sociaal akkoord dat daaraan ten grondslag lag, is een belangrijke eerste stap gezet om tweedeling op de arbeidsmarkt tegen te gaan. We zien voor het eerst in negen jaar weer meer vaste banen; in het derde kwartaal van 2016 48.000 vaste banen, terwijl er het jaar daarvoor nog 30.000 verdwenen. Maar we zijn er nog niet. Ik denk dat het voor iedereen helder is dat in een volgend regeerakkoord nadere afspraken nodig zijn om de balans op de arbeidsmarkt en met name de positie van flexwerkers verder te verbeteren. Ik heb daar allerlei ideeën voor, maar het ligt echt op de weg van het nieuwe kabinet. Er moeten ook politieke keuzes in gemaakt worden.
Er zijn vragen gesteld over mijn uitspraken op een alleraardigste bijeenkomst van de FNV, waar men liet zien dat aan de hand van de afspraken van het sociaal akkoord, er tweeënhalf jaar geleden een bureau voor de handhaving van cao's is opgericht waarin cao-partners samen met de Inspectie SZW en soms ook met de Belastingdienst zich inzetten voor naleving van de cao's, serieuze misstanden op het spoor komen en daarin successen boeken. Dit vervult mij eigenlijk wel met trots. Ik denk dat het ook de Kamer met trots zal vervullen, want het is uiteindelijk mogelijk gemaakt doordat ook de Tweede Kamer in grote meerderheid heeft gezegd dat de cao belangrijk is en dat er naleving moet plaatsvinden. Dit laat ook zien hoe ingewikkeld dit is. Dat is ook niet nieuw, zeker niet voor deze vaste commissie. De doortraptheid van de trucs, de geniepigheid van de constructies en de verdergaande juridisering maken dat het vaak heel veel tijd kost om zo'n zaak rond te krijgen. Maar het blijft zeer de moeite waard.
Er is helaas nog geen reden om het bureau op te heffen, zo werd ook tijdens de bijeenkomst gezegd. Dit laat zien hoe moeilijk het is. Ik heb daar aangegeven dat we natuurlijk allemaal weten dat in deze periode er weliswaar extra inspecteurs bij konden komen, in het kader van het sociaal akkoord, maar dat we ook nog de krapte voelen, die in de gehele rijksoverheid te zien is, ook bij UWV overigens. Dit terwijl je vanwege de verdergaande juridisering misschien wel meer capaciteit zou willen. Maar je moet roeien met de riemen die je hebt. Ik denk dat in het licht van het mooie rapport-Veld over de inspectie, er alle reden is om opnieuw te kijken naar de taken en de omvang van de Belastingdienst. Het is niet aan mij om daar nu besluiten in te nemen, maar ik zou het persoonlijk goed vinden als de akkoord sluitende partijen bij het nieuwe regeerakkoord voor extra capaciteit zouden kiezen. We moeten afwachten of dat gaat gebeuren, maar dat zou ik goed vinden.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dat zou ik ook goed vinden, sterker nog, dat zou ik al vier jaar heel goed vinden. Waar ik een beetje moeite mee heb is het volgende. We zitten in de nadagen van een kabinet en ik begrijp dat er dan verkiezingen aankomen en dat partijen dan prioriteiten hebben. Maar de Minister zegt – als hij het niet zo gezegd heeft, hoor ik het graag – dat er te hard is bezuinigd bij de Arbeidsinspectie en dat er 100 fte bij zouden moeten. Ik heb er moeite mee dat diezelfde Minister twee maanden daarvoor met teksten als «de capaciteit is toereikend» – een letterlijk citaat uit de begrotingsbehandeling – pogingen ontraad van de Kamer om de capaciteit te vergroten. Met alle respect voor het feit dat de Minister op dit moment twee verschillende posities heeft; hij sprak daar als Minister en dat komt niet extreem geloofwaardig over. Maar ik zal de handschoen oppakken. Mijn vraag aan de Minister is of hij inderdaad heeft gezegd dat er te hard is bezuinigd. Heeft hij gezegd dat er 100 fte bij moeten? Er komt vast een VAO na dit debat. Daarin zal ik een motie indienen en eens kijken of ik daar deze keer misschien wel een meerderheid voor krijg.
Minister Asscher:
Ook de heer Van Weyenberg prijs ik voor zijn zuivere motieven om de verkiezingen ver weg te houden van deze vergaderzaal. Hij was niet bij die bijeenkomst, de heren Kerstens, Heerma en Ulenbelt waren daar wel. Zij kunnen dus ook getuigen dat ik daar exact hetzelfde heb gezegd als ik nu heb gezegd, in exact dezelfde bewoordingen. We leven gelukkig in een vrij land, waar ik niet verantwoordelijk ben voor de manier waarop de verslaglegging van wat ik zeg plaatsvindt, maar wel voor wat ik zeg. Ik neem aan dat de heer Van Weyenberg met deze mededeling gerustgesteld is.
De heer Van Weyenberg (D66):
De Minister zegt dat hij niet heeft gezegd dat het eruit bezuinigd is. Dat neem ik dan van hem aan. Ik heb groot vertrouwen in hoe daar in onze pers verslag van werd gedaan. Ik strijd hier al vier jaar voor, een beetje in het verlengde van de heer Spekman. Die deed dat hiervoor altijd. De heer Ulenbelt heeft toen het stokje overgenomen en ik heb dat weer overgenomen. We zullen straks bij de moties zien hoe partijen hierin zitten.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Ter correctie: de heer Ulenbelt was er maandag niet bij, maar de lange arm van de heer Ulenbelt was wel aanwezig. Mevrouw Schut zegt: de verlengde arm. Dat is een betere term. De heer Ulenbelt knikt.
Hoewel er veel werd teruggekeken op de successen van dat team, gaf de Minister maandag aan dat het goed zou zijn als er meer capaciteit kwam. Hij verwijst hier ook naar een volgende kabinetsperiode. Welke taken of mogelijkheden ziet hij nog voor zichzelf om hierin stappen te zetten in de komende maanden?
Minister Asscher:
Op dit punt zijn we in de ongebruikelijke situatie gekomen dat het ernaar uitziet dat dit kabinet de hele termijn afmaakt. Dat is een poosje niet gebeurd. Het is dus ook belangrijk om dingen voor te bereiden voor een nieuw kabinet. Wie het ook moge zijn, het is belangrijk dat mijn opvolger beschikt over goede voorstellen, concrete keuzes en adequate varianten. Ik wil ervoor zorgen dat het rapport-Veld vertaald is in mogelijke concrete keuzes. Al naargelang de hoeveelheid geld die men voor dit onderdeel wil uittrekken, kun je dit aan de formatietafel invullen. Ik zal ervoor zorgen dat het spic en span allemaal klaarligt.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Wordt in het kader van de Voorjaarsnota ook nog bekeken of er mogelijkheden zijn?
Minister Asscher:
Dat kan ik nu nog niet zeggen. Dat is nog ongelofelijk ver weg.
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister Asscher:
De heer Kerstens vroeg naar de schildersziekteverkenners. Ik kan daar nu nog niet over terugrapporteren. Ik heb er nog geen resultaten van binnen. Ik heb gevraagd dat men met gezwinde spoed aan het werk gaat. Het zijn ervaren krachten, dus ik heb veel vertrouwen in hun werk.
De heer Krol vroeg naar de regionale samenwerking. Verschillende overheden en kabinetten hebben inspanningen verricht om de regionale samenwerking en de samenwerking met de werkgevers te versterken. De Wet SUWI en de Participatiewet zijn voorbeelden van ingrepen die een impuls aan de bestuurlijke samenwerking hebben gegeven. Ook de aanpak van de jeugdwerkloosheid en de sectorplannen stimuleren de regionale samenwerking.
De heer Krol vroeg waarom er minder budget is voor persoonlijke dienstverlening. Die vraag kon ik niet helemaal plaatsen, omdat er juist 11 miljoen extra komt boven op de extra middelen die het UWV reeds heeft gekregen en die toch al deels bij 50-plussers terechtkomen. Misschien spreek ik Mandarijn en de heer Krol Kantonees, maar deze vraag kon ik niet helemaal plaatsen. Er is juist sprake van aanzienlijke extra middelen voor persoonlijke begeleiding.
De voorzitter:
De heer Krol wil een toelichting geven.
De heer Krol (50PLUS):
Volgens de gegevens die ik hier heb, is er in totaal 34 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan 22,7 miljoen voor werkgeversdienstverlening en 11,3 miljoen voor persoonlijke dienstverlening. Vanwaar dat verschil?
Minister Asscher:
Omdat die 11,3 miljoen komt boven op een nog veel groter bedrag, ik meen 160 miljoen, dat aan het UWV is verstrekt voor persoonlijke dienstverlening.
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister Asscher:
Er zijn vragen gesteld over de chauffeurs in de vrachtwagen. Uiteraard gaan wij de rechter volgen. Er valt binnen enkele maanden een uitspraak van het Hof te verwachten. Het kabinet zal zich daar gewoon aan houden. We zullen dat dan ook handhaven, maar het lijkt mij goed om die uitspraak van het Hof af te wachten. De kans is over het algemeen zeer groot dat het Hof de AG volgt in dit soort zaken.
De heer Ulenbelt (SP):
Waarom wachten? De Nederlandse rechter leest dat verbod ook zo en het verbod staat ook in de Staatscourant. De Minister zegt nu zelf ook dat het wordt overgenomen. Dan is er toch alle reden om de handhaving in te zetten? TLN is ervoor en de hele Kamer blijft op dat standpunt staan. Ik noem de Nederlandse rechter en de advocaat-generaal. De Minister ziet het ook wel zitten. Waarom dan wachten? Ik zou zeggen: aanpakken, blijf vriend van de chauffeurs.
Minister Asscher:
Zeker. Ik ben blij dat u dat benadrukt. Dat vind ik ook terecht. Ik beschouw het als een compliment. We zitten natuurlijk niet stil. Er wordt wel degelijk opgetreden tegen allerlei misstanden rond chauffeurs, rond uitbuiting en rond gelijk loon en gelijk werk. Afgesproken is dat de ILT handhaaft op de rij- en rusttijden. Ik vind het te begrijpen dat de ILT graag die definitieve uitspraak afwacht, waarna zij zal handhaven. Dat lijkt mij niet zo onredelijk. Ter geruststelling: we blijven niet stilzitten. We zullen alles doen wat in ons vermogen ligt om misstanden aan te pakken, liever meer dan minder.
De heer Ulenbelt (SP):
Wanneer zien we dan het effect van het handhaven op de parkeerplaatsen? Als ik op de snelweg rijd, rijd ik regelmatig langs zo'n benzinestation. Dat moet de Minister ook eens doen. Wanneer ga ik daarvan effect zien?
Minister Asscher:
Over de weekendrust verwacht ik binnen enkele maanden een uitspraak van het Hof, dat dan over het algemeen de ag volgt. De ILT is er glashelder over dat die uitspraak dan zal worden opgevolgd en dat er zal worden gehandhaafd.
Ik weet niet wanneer u de effecten van de handhaving ziet. Ik ben ervan overtuigd dat u heel veel langs parkeerplaatsen rijdt, maar ik kan dat niet voorspellen. Ik breng u graag nader op de hoogte van wat wij allemaal ondernemen in de risicosector transport. Dat is een van de sectoren waarnaar de inspectie verscherpt kijkt, omdat er een risico is van overtreding van onze wetgeving.
De heer Kerstens vroeg nog naar andere elementen die een rol spelen bij gelijk loon voor gelijk werk: premieshoppen, A1-formulieren en de verschillende elementen die worden gebruikt om een slaatje te slaan uit kostenverschillen. Op dit moment ligt er een voorstel om de coördinatieverordening aan te passen. Die aanpassing bevat ook maatregelen om misbruik van premiebetaling aan te passen via de A1-verklaring. Daarnaast is een werkgroep bezig, waarin Nederland heel actief is, om vormen van A1-fraude te bestrijden. Nederland is daar ook een groot voorstander van.
Er wordt ook een BNC-fiche voorbereid over een dienstenpaspoort, waarnaar de heer Heerma vroeg. De zorgen die daarover bestaan, zijn mij bekend. Wij zijn daar zeer scherp en alert op. Het BNC-fiche komt op een gegeven moment naar u toe, maar de waarschuwing over een mogelijk risico had mij al bereikt.
De heren Kerstens en Heerma vroegen naar de ET-regeling. Ik ben het met hen eens dat dat geen kwestie is van een onderdeel, maar van al die onderdelen: zowel de verantwoordelijkheid van sociale partners voor het afsluiten van een cao als de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor het vormgeven van de fiscale arrangementen. Dat betekent ook dat het uitsluitend aanpassen van de ET-regeling maar een beperkt effect zou hebben, terwijl het wel heel grote groepen werkgevers en werknemers zou raken. Denk aan kennismigranten, Nederlandse militairen en andere Nederlandse werknemers die voor hun werk een poosje in het buitenland moeten zitten. Het onderzoek dat ik tot dusverre met Financiën heb gedaan, heeft nog geen eenduidige oplossingsrichting naar voren gebracht. Ik ben het met de heer Heerma eens dat het een principiële kwestie is. Ik moet echter tot mijn eigen teleurstelling aangeven dat wij nog geen sluitende oplossing hebben gevonden voor dit probleem, behalve dat we cao-partners erop wijzen dat ook zij een rol kunnen spelen, nog afgezien van hoe je met de regelgeving omgaat, bij het vermijden hiervan. Dan denk je vooral aan de uitzend-cao en de mogelijkheden die daarbij worden gecreëerd.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Hoewel er redelijk consensus ontstaat dat er onwenselijk gebruik van wordt gemaakt in sectoren waar dat eigenlijk niet de bedoeling is en dat er in die sectoren ook werkgevers zijn die er moeite mee hebben dat dit gebeurt, heb ik de indruk dat er een soort patstelling dreigt over waar het opgelost moet worden. Dan krijg je polderprocessen: als het kabinet het gaat oplossen, dan hoeft geen partij aan een cao-tafel vragende partij te zijn en dan ga je daarop zitten wachten. Volgens mij is het niet goed als het te lang blijft liggen. Kan de Minister aangeven op welke termijn hierover meer duidelijkheid kan worden verschaft? Het kwam afgelopen maandag zeer nadrukkelijk naar voren als een van de grote problemen.
Minister Asscher:
Ik ben het daarmee eens. Laten we het heel kort samenvatten. Ik heb niet gezien hoe je de regelgeving zo kunt aanpassen dat je wel dit probleem aanpakt en die grote groep niet wordt geraakt door negatieve effecten. Daar ontstaat inderdaad een patstelling. Als er een voorstel zou zijn om precies dit probleem op te lossen, dan zou ik daar zeer voor zijn, maar dat is mij tot nu toe niet gelukt. Ik ben het met de heer Heerma eens dat je ook niet moet zeggen dat ze het daar maar moeten oplossen. Dit effect van de regelgeving zit er wel degelijk in. Op dit moment kom je niet verder, behalve als je de hele fiscale regelgeving zou willen aanpakken. Maar dan heb je het überhaupt over de belastingkorting voor kennismigranten. Misschien moet je hen wel op een heel andere manier helpen, als je dat zou willen. Dat vergt een ingreep in het hele fiscale bouwwerk. Dat is meer een onderwerp voor aan de formatietafel dan voor even tussendoor. Het doet niets af aan de urgentie; die deel ik. Ik heb in de regelgeving nog geen oplossing gevonden. Als iemand hier die heeft, zeer welkom! Op dit moment komen we niet verder dan sociale partners aangeven: probeer zelf te vermijden dat je die val openzet. Het lijkt mij een aangelegen onderwerp, maar dan moet je ook de hele kennismigrantenregeling ter discussie durven te stellen voor de formatietafel. Misschien moeten we er dan iets anders tegenover staan voor die groep.
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister Asscher:
Ik kom bij de vragen van mevrouw Schut-Welkzijn over de motie-Nijkerken-de Haan/Vermeij, waarin 10 miljoen beschikbaar is gesteld voor het werven en opleiden van 40 tot 50 fte verzekeringsartsen. Die artsen zijn aangetrokken en opgeleid: basisartsen die met een verkorte interne opleiding aan de slag zijn gegaan. In de brief van februari vorig jaar is aangegeven dat die artsen vanaf de tweede helft vorig jaar inzetbaar zouden zijn. Zij zijn op 1 juli 2016 gestart met het verrichten van een extra beoordeling. De productie betrof 1.370 extra herbeoordelingen. Als die trend wordt doorgezet, is het verkleinen van de achterstand tot 6.100 herbeoordelingen per eind 2016 reëel. Die tellingen heb ik nu nog niet. Het UWV heeft intussen bevestigd dat die aantallen – die heb ik dus wel – gehaald zijn. In de rapportage in maart kom ik daarop terug. De gereserveerde middelen uit de motie zijn dus daadwerkelijk besteed aan de inzet van die circa 50 basisartsen.
Waarom is de begroting van het aantal herbeoordelingen naar beneden bijgesteld? De verwachting was dat eind 2016 op een achterstand van 6.100 werd uitgekomen, hoewel de verwachting van de extra 10.000 herbeoordelingen moest worden bijgesteld naar 7.000. Hoe komt dat nou? Het aantal aangevraagde vraaggestuurde herbeoordelingen, door werkgevers, verzekeraars en uitkeringsgerechtigden, was lager dan verwacht, onder andere door lagere volumes. Daardoor kon het UWV de capaciteit die daarvoor was gereserveerd, inzetten voor het wegwerken van de achterstand in professionele herbeoordelingen. Dit compenseert de lagere productie van de extra aangetrokken artsen voor die 10.000 extra professionele herbeoordelingen. Waarom levert dat dan minder op dan 10.000? Er is een relatief hoog verloop onder de geworven basisartsen. De kwaliteitsafspraken met de Novag leiden tot een lagere productie en de taakdelegatie op vrijwillige basis blijft achter in omvang als gevolg van de lopende discussie over de brede uitrol daarvan. Die lopende discussie vindt niet geheel in stilte plaats en dat merkt de Kamer ook. De groei in het WIA-bestand zal inderdaad doorzetten. Daarom is het juist van belang dat het UWV in 2017 en 2018 maximaal blijft inzetten op het werven en behouden van artsen, taakdelegatie enzovoorts, zodat het werk meer in balans komt met de capaciteit bij de verzekeringsartsen.
Mevrouw Schut zegt nog dat het onrealistisch lijkt dat er aan het begin van 2016 maar een achterstand is van 9.500. De laatste update van het UWV laat zien dat de werkvoorraad eind 2016 onder de afgesproken 6.100 uitkomt. Daarmee valt in ieder geval vast te stellen dat de achterstand zeer ver geslonken is. Dat neemt niet weg dat de artsencapaciteit ook in de toekomst een punt van zorg blijft. In mijn novemberbrief heb ik aangegeven, pas in 2019 te verwachten dat die balans er weer echt is met het dan te verwachten werkpakket. Dan heb ik het uiteraard niet over mogelijke nieuwe taken die zouden kunnen worden toegevoegd, vooral met die balans. Tot dan werken we met een tekortsituatie en is het zaak heel goed te volgen wat de effecten zijn op de kwaliteit van de brede dienstverlening. De focus op herbeoordelingen zorgt ervoor dat minder capaciteit beschikbaar is op andere domeinen. We voelen die druk ook oplopen. Ik kom daarop terug in de maartrapportage.
Mevrouw Schut-Welkzijn informeerde ook naar de opleidingsplaatsen voor verzekeringsartsen. Het UWV heeft de capaciteit voor opleidingen maximaal opgeschaald. Eenieder die wil instromen in de opleiding is van harte welkom. Daar zijn voldoende plekken voor. Het UWV heeft iedere arts nodig die het kan krijgen. Er gaat veel tijd en inspanning zitten in het binden van de artsen aan het UWV.
Mevrouw Schut geeft ook aan dat de Novag stelt er niet uit te zijn gekomen met het UWV. Er mogen geen professionele herbeoordelingen worden ingepland, dus die komen helemaal niet in de voorraad voor. Er is geen achterstand in de vraaggestuurde herbeoordelingen. Die worden met prioriteit uitgevoerd. Dat betekent niet dat er geen professionele herbeoordelingen mogen worden ingepland, want dat gebeurt wel degelijk. Het wegwerken van de achterstand ziet juist op die professionele herbeoordelingen. Ik heb in eerdere debatten aangegeven dat ik streef naar een situatie waarin de artsen beide soorten herbeoordelingen binnen een redelijke termijn kunnen uitvoeren. Dan gaat het meer over de WGA. Dat is toch net een ander onderdeeltje.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Het is toch wel frappant dat we in elk debat met verschillende realiteiten werken. De cijfers veranderen van selectie tot selectie: er zouden ontzettend grote achterstanden zijn in de herbeoordelingen, maar nu blijkt ineens dat er slechts 9.500 gevallen zijn. Toch zijn er jarenlang geen herbeoordelingen gedaan en er komen elk jaar 10.000 WGA'ers bij die uiteindelijk ook herbeoordeeld moeten worden. Ik zie continu die verschuiving in de staatjes en heb het idee dat er een soort truc wordt toegepast in die zin dat de voorraden elke keer worden verminderd waardoor het lijkt alsof er geen achterstanden zijn. De Minister zegt dat er enorm veel werk wordt gedaan om die basisartsen te verleiden verzekeringsarts te worden. De Minister schrijft in zijn brief echter ook dat het verloop onder de artsen zo groot is dat er minder herbeoordelingen kunnen worden gedaan. Dat rijmt wat mij betreft niet met elkaar.
De Minister zegt ook dat de achterstanden die worden ingehaald, alleen betrekking hebben op die professionele herbeoordelingen. In zijn brief van 9 november jl. staat echter dat er minder behoefte is aan herbeoordelingen en dat het aantal daarom wordt verlaagd. Dat strookt naar mijn idee helemaal niet met elkaar.
Minister Asscher:
Ik snap dat. Dat die cijfers telkens veranderen, is waar. Op zichzelf is dat normaal. Daarom hebben we afgesproken dat we hierover in maart weer rapporteren. Het is goed om op gezette momenten naar de cijfers te kijken en de vraag te stellen hoe een en ander verloopt in vergelijking met dat wat we ons hadden voorgenomen. Intussen constateren we dat de discussie tussen Novag en het UWV is vastgelopen. Dat lijkt me niet een eindsituatie; men moet toch met elkaar tot een oplossing kunnen komen. Maar dit feit leidt er op z'n minst toe dat het uitrollen van taakdelegatie achterloopt. Iedereen in deze zaal zal zeggen dat het uitrollen van taakdelegatie verstandig is omdat je daarmee, als je te weinig artsen hebt, tot meer productie kunt komen en je dus meer mensen kunt bereiken. Dat het met de taakdelegatie achterloopt, kun je niet voorzien – misschien kun je dat wel voorzien, maar het was in ieder geval niet de bedoeling dat dit zou gebeuren – maar dat heeft effect op de cijfers. Je ziet vaker dat de realiteit effect heeft op de realisatie van plannen. Daar rapporteer je dan over en je moet dan nagaan tot welke aanpassingen in beleid of in de raming dat moet leiden.
Ik denk dat het belangrijk is om vast te stellen dat het UWV alles doet wat het kan doen om die artsencapaciteit te verhogen, dat er geen sprake is van een gebrek aan opleidingsplaatsen en inspanningen. Maar wij moeten klaarblijkelijk ook constateren dat het verloop groter is, dus dat het moeilijk is voor het UWV om artsen langdurig aan zich te binden. Je kunt zeggen dat dit een goed teken is voor de arbeidsmarkt voor artsen maar dat dit een slecht teken is voor het wegwerken van de achterstanden, terwijl dit wel moet gebeuren. De verantwoordelijkheid ligt bij het UWV. Het heeft de middelen gekregen die het daarvoor nodig heeft. We houden het strak aan de afspraken en we houden ons aan de afspraken met de Kamer over het rapporteren daarover. Ik kan, zoals afgesproken in de novemberbrief en zoals ook al was aangekondigd, in maart een gedegen beeld leveren van hoe we er dan voorstaan.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Een medaille heeft twee kanten, maar dit speelt al vele jaren en ik vraag mij af of dit niet een teken aan de wand is: elke keer veranderen de cijfers, we spreken af dat we 10 miljoen vrijmaken voor 10.000 herbeoordelingen en er werden in augustus nog maar 1.378 herbeoordelingen gedaan.
Moeten we het niet in het perspectief zien dat de Minister veel beter met het UWV moet afspreken wat het gaat presteren, wat het gaat leveren op welk moment, welk budget het daarvoor krijgt en dat het dit dan ook moet doen? Ook de Algemene Rekenkamer geeft aan dat dit in onvoldoende mate gebeurt, dus dat het maken van die afspraken en het sturen daarop niet goed verlopen. Wat gaat de Minister daaraan doen?
Minister Asscher:
Zoals je twee kanten van een medaille hebt, zijn er twee manieren om een rapport van de Algemene Rekenkamer – dat geldt ook voor dit rapport – te lezen. Ik mocht de afgelopen jaren veel van die rapporten lezen. In dit rapport viel op dat de Algemene Rekenkamer waardering uitspreekt voor de heel knappe prestaties die het UWV heeft geleverd in sterk wisselende omstandigheden, in een conjunctureel heel zware situatie en ondanks het feit dat er vanuit de politiek – ik zal verder geen schuld attribueren – weinig middelen beschikbaar gesteld zijn. Dat haal ik dan weer uit zo'n rapport. Dit neemt niet weg dat er altijd betere afspraken kunnen worden gemaakt. Ik denk dat we het daar ook gauw over eens zijn.
Ik heb net een brief gestuurd aan de Kamer over hoe ik wil omgaan met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer. Voor de overzichtelijkheid verwijs ik naar die brief.
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister Asscher:
Gevraagd is hoe het zit met de effectiviteit van de dienstverlening WGA, met name met de intensievere dienstverlening. De dienstverlening aan WGA'ers is in die zin effectief dat mensen in beeld zijn van het UWV, dat ook de rechtmatigheid kan worden gevolgd en dat mensen niet tussen wal en schip vallen. Alleen al het voeren van gesprekken heeft een activerende werking. Mensen moeten vaak van ver komen. Het is dan ook vaak een proces van lange adem om WGA'ers echt weer aan het werk te krijgen. Je ziet dan ook dat er nog in beperkte mate sprake is van werkhervatting.
Op basis van deze trajecten en andere pilots wil ik in de loop van dit jaar met een onderbouwd voorstel komen voor een goede, structurele dienstverlening WGA. Op dat punt ben ik het eens met mevrouw Schut-Welkzijn: deze mensen verdienen het om de juiste aandacht te krijgen opdat ze, indien mogelijk, weer kunnen deelnemen op de arbeidsmarkt.
De heer Van Weyenberg had een vraag over de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen zonder personeel. Het gaat om onafhankelijk onderzoek naar de opstelling van verzekeraars bij het uitbetalen van de aov. Ik zal de AFM vragen om net als in 2011 onderzoek te doen naar de arbeidsongeschiktheidsverzekering en ook om opnieuw onderzoek te doen naar claimbehandeling door verzekeraars zodat we kunnen bepalen of de verzekeraars op dit terrein tekortschieten en, zo ja, op welke manier. Ik denk dat wij het doel delen. Het is een van de grote sociale kwesties van dit moment. Ik spreek de laatste tijd met opvallend veel fotografen, wat vast en zeker te maken heeft met mijn andere taken. Ik vraag hun altijd of zij verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid en opvallend vaak blijkt dat dit niet zo is, terwijl de risico's evident zijn: als een fotograaf zijn pols breekt, of erger ... Dit geldt voor heel veel zelfstandigen. Deels kun je daarvoor oplossingen verzinnen met een verplichte verzekering. Niet iedereen is daar voorstander van maar ook als dat niet zo zou zijn, is het van belang na te gaan of de verzekeraars zich gedragen op de te verwachten wijze. Ik zal dat dus aan de AFM vragen.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dank voor die toezegging. Daar ben ik blij mee. Ik denk dat het belangrijk is om onduidelijkheid weg te nemen, juist omdat mensen snel een verzekering afsluiten. Mochten die mensen onverhoopt een beroep op die verzekering moeten doen – wij gunnen dat niemand – dan moeten zij weten dat het helemaal deugt.
Ik snap dat de AFM over haar eigen werkwijze gaat, maar ik vraag de Minister ook de suggestie mee te nemen dat hij ook gaat praten met een aantal advocaten, zoals die in de uitzending van Radar, met heel bijzondere ervaringen, die mensen in dit soort trajecten heel vaak begeleiden. Ik denk dat dit nuttig zou zijn. Ik zie dat de Minister knikt, wat hoopvol is.
Minister Asscher:
Ik zal die suggestie overbrengen.
De heer Kerstens vroeg hoe het staat met het instituut voor beroepsziekten. Het overleg met de sociale partners over de manier waarop een dergelijk expertisecentrum gevormd zou kunnen worden, is nog gaande. Daar maakt natuurlijk ook de vraag van de heer Kerstens onderdeel van uit hoe je ermee omgaat als men het niet eens is.
De heer Van Weyenberg en de heer Heerma informeerden naar de kwartiermaker bedrijfsartsen. Ze vroegen op welke termijn we daar meer van horen. Wat de taak van de overheid betreft ondersteun ik in ieder geval alvast de imagocampagne van bedrijfsartsen en arbodiensten. U hebt natuurlijk gemerkt dat de Eerste Kamer niet alleen bij hamerslag heeft ingestemd met de nieuwe Wet minimumloon maar dat zij dat ook deed met de nieuwe Arbowet. Dat is verheugend nieuws, maar dat terzijde.
We zien – dit werd net ook door de Kamer geconstateerd – dat de instroom licht toeneemt. Ik denk dat de gewijzigde Arbowet daaraan ook een positieve bijdrage kan leveren. Ik verwacht dat ik komende maand al een reactie kan sturen. Daarin zal ik ook ingaan op de vraag of de rijksoverheid een aanvullende rol heeft en zo ja, welke dat is.
Nou ... Nee, helaas ligt er toch nog een pakketje. Vindt u het ook nog leuk? Ik zie het. Zitten hier ook mensen die niet mijn medewerkers zijn? Ja, zie je wel!
De voorzitter:
Laten we het publiek er niet bij betrekken, mijnheer de Minister. U vervolgt uw betoog.
Minister Asscher:
Excuses, voorzitter. Enige verluchtiging is soms prettig.
Mevrouw Schut vroeg naar het afschaffen van de loonsanctie, ook voor de vangnetters, WGA'ers en flexwerkers. Werkgevers ervaren knelpunten bij de verplichting met betrekking tot loondoorbetaling bij ziekte. In mijn brief van december jl. kon u lezen dat ik maatregelen neem om die knelpunten aan te pakken. Voor WGA-eigenrisicodragers betekent dit inderdaad dat het UWV niet een loonsanctie kan opleggen. Dit stamt nog uit het aprilpakket waarover al eerder gesproken werd.
Het voorstel dat in de vraag van mevrouw Schut besloten ligt, vind ik interessant. Ik zie wel verschillen in de manier waarop de verplichtingen geregeld zijn voor vangnetters in de ziektewet en voor de loondoorbetaling van werknemers. Werkgevers kunnen kiezen of zij op grond van de Ziektewet eigenrisicodrager willen worden. Indien zij daarvoor kiezen, zijn zij zelf verantwoordelijk voor de financiële verplichtingen en de re-integratie van de voormalig werknemer. Als werkgevers daarvoor niet kiezen, zijn mensen publiek bij het UWV verzekerd. Het UWV neemt dan ook de re-integratie-inspanningen op zich. Werkgevers hebben dus een keuze. Wat de loondoorbetaling betreft, hebben de werkgevers die keuze niet: ze kunnen er niet voor kiezen al in de eerste twee jaar de financiële re-integratieverplichtingen aan het UWV over te dragen. Daarom vind ik de problemen met betrekking tot loondoorbetaling bij ziekte, met name bij de kleinere bedrijven, urgenter en pak ik die als eerste aan. De maatregelen die ik neem, gelden vooralsnog dus niet voor vangnetters.
Om heel eerlijk te zijn, zeg ik dat het al moeilijk genoeg is om voor de eerste stap een oplossing te vinden die op voldoende draagvlak kan rekenen. Ik denk dat ik met dit voorstel een goede maar tere balans heb gevonden. Op korte termijn zal er een internetconsultatie worden gedaan en het voorstel zal voor een uitvoeringstoets worden voorgelegd. Ik wil heel even afwachten of de verschillende belanghebbenden dit een werkbaar voorstel vinden. Als dat zo is, kan ik kijken – of een volgende Minister kan dit doen – hoe de maatregel zou kunnen worden uitgebreid voor de vangnetters. Ik wil het draagvlak nu niet in gevaar brengen.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Dit is een best technische materie, maar ik ga er toch nog even op in. We hebben volgens mij sinds dit jaar de situatie dat er voor de arbeidsongeschiktheid in de WGA geen onderscheid meer is voor vast en flex. Als je dus eigenrisicodrager bent, ben je dat voor je vaste personeel en voor je flexwerkers. In de brief schrijft de Minister heel duidelijk: als je eigenrisicodrager bent, is er zo'n grote prikkel voor zowel het vaste personeel als voor het flexibele personeel om te re-integreren dat we willen dat men in de eerste twee jaar van ziekte met de verzekeraar het risico neemt. Maar nu hoor ik dat de Minister een andere kant op gaat – misschien heb ik het niet goed gehoord – namelijk die dat dit alleen maar geldt voor vaste WGA'ers en niet voor flexwerkers. Misschien begrijpen we elkaar verkeerd en moeten we er in tweede termijn op terugkomen. Ik weet dat niet zeker.
Minister Asscher:
Ik sluit dat niet uit. Ik meende dat uw voorstel betrekking heeft op datgene wat zich uitstrekt buiten de verplichtingen die samenhangen met de loondoorbetalingsplicht. Als dat niet zo is, ben ik het met u eens dat het voor allebei geldt: de wetgeving maakt daarin geen onderscheid.
Ik dacht dat het een voorstel was om de manier van denken uit te breiden naar die andere verplichting, wat op zichzelf interessant is. Ik kan me voorstellen dat je dat zou doen, maar het lijkt me verstandig om eerst na te gaan of werkgevers en werknemers zich kunnen vinden in de balans die ik hier heb gevonden. De internetconsultatie zal binnen enkele weken plaatsvinden en het voorstel wordt voorgelegd voor een uitvoeringstoets. Daarna kun je eventueel nog zoiets toevoegen. Maar als het dat andere punt was, hebt u gewoon gelijk.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Dank voor de beantwoording. Ik deel de suggestie – de Minister zou die aan mij hebben toegeschreven – dat het een interessante gedachtegang is.
Minister Asscher:
Mevrouw Schut vroeg naar de premiefluctuaties en het Convenant verzuimverzekering in relatie tot het feit dat je ziet dat de premie voor de publieke WGA volatiel is en het UWV die premie stelt. Werkgevers hebben natuurlijk behoefte aan een voorspelbare premie en een zo veel mogelijk stabiele premie voor de verzuimverzekering. Het is een product dat alleen op de private markt wordt aangeboden. Daarom is het UWV ook geen partner bij dat convenant. In het convenant met private verzekeraars zijn afspraken gemaakt over de manier waarop verzuimverzekeraars premie bepalen en welke factoren daarop van invloed zijn. Daardoor kunnen werkgevers bewuster een verzuimverzekering kiezen en zullen zij niet te maken krijgen met onverwachte premiefluctuaties. De wijze waarop het UWV premies vaststelt, is vastgelegd in wet- en regelgeving: kleine werkgevers betalen aan het UWV een sectorale premie en middelgrote werkgevers en grote werkgevers betalen een gedifferentieerde premie. Dit betekent dat de premie gebaseerd is op het aantal uitkeringen dat ten laste van de werkgever komt. Dit is een prikkel voor werkgevers om de schadelast, bestaande uit het aantal mensen dat een beroep doet op de Ziektewet en WGA-gerechtigden, zo laag mogelijk te houden.
In de vormgeving is rekening gehouden met mogelijke grote premieschommelingen. Daarom worden de premies beperkt door minimum- en maximumpremies.
De heer Heerma heeft gevraagd of het tijd is voor een meldpunt rond de private uitvoering. Een meldpunt voor vangnetters die ontevreden zijn over de dienstverlening lijkt mij niet nodig. De uitvoering door eigenrisicodragers vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het UWV. Als men ontevreden is, kan men zich bij het UWV melden. Als de melding daar niet voldoende behandeld wordt, kan men een klacht indienen. Ik benadruk dat het belangrijk is om er open over te zijn dat die mogelijkheid bestaat. Als je ontevreden bent, is het UWV dus het logische loket. Dit betekent dat de premie is gebaseerd op het aantal uitkeringen dat ten laste komt van de werkgever. Dat is een prikkel voor werkgevers om de schadelast, bestaande uit het aantal mensen dat een beroep doet op de Ziektewet- en WGA-gerechtigden, zo laag mogelijk te houden. Bij de vormgeving is rekening gehouden met mogelijke grote premieschommelingen. Daarom worden de premies beperkt door minimum- en maximumpremies.
De heer Heerma heeft gevraagd of het tijd is voor een meldpunt rond de private uitvoering. Een meldpunt voor vangnetters die ontevreden zijn over de dienstverlening lijkt mij niet nodig. De uitvoering door eigenrisicodragers vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het UWV. Als men ontevreden is, kan men zich bij het UWV melden. Als de melding daar niet voldoende behandeld wordt, kan men een klacht indienen. Ik benadruk dat het belangrijk is om er open over te zijn dat die mogelijkheid bestaat. Als je ontevreden bent, is het UWV dus het logische loket.
De heer Pieter Heerma (CDA):
Precies dit laatste punt, de wijze waarop duidelijk wordt gemaakt dat mensen zich daar kunnen melden, was onderdeel van de uitzending van Radar waar ik naar heb verwezen. De Minister gaat daar in zijn beantwoording ook op in. Welke mogelijkheden ziet hij om die duidelijkheid te vergroten? Onder andere in het programma komt naar voren dat de private uitvoerder mensen helemaal niet wijst op die mogelijkheid. Er staat bijvoorbeeld niets over op de website.
Minister Asscher:
Ik zal het met het UWV bespreken. Ik heb nog geen concrete invulling in gedachten. Daar zullen ze die uitzending ook bekeken hebben. Op zichzelf zou iedereen moeten kunnen bedenken dat je bij het UWV terechtkunt. Aan de andere kant is het niet goed als de private partijen daar op geen enkele manier melding van maken. Laten we afspreken dat ik contact opneem met het UWV en dat ik de Kamer laat weten welke mogelijkheden het UWV ziet.
De voorzitter:
Kunt u zeggen wanneer dat gaat gebeuren?
Minister Asscher:
Ja, het is altijd goed om dat te zeggen. Ik hoor dat het snel kan, maar ik weet nog niet wanneer.
De heer Pieter Heerma (CDA):
In tweede termijn zal ik de vraag van de voorzitter opnieuw stellen.
Minister Asscher:
Dan kom ik op de reactie op het Abronarapport. Het belang van een goede begeleiding van werknemers is groot. De werkgever en de werknemer zijn er allebei bij gebaat om de begeleiding optimaal vorm te geven, zo nodig samen met de bedrijfsarts. Toch kan ik mij voorstellen dat het soms lastig is dat je bepaalde vragen niet mag stellen aan een zieke medewerker. Privacy is een groot goed, zeker voor iemand die kwetsbaar is of kan zijn als gevolg van ziekte. Om de vragen die in de praktijk rijzen te voorzien van praktische antwoorden, ben ik in gesprek met deskundigen van veldpartijen, waaronder sociale partners. Vanzelfsprekend blijven we altijd binnen de wettelijke kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens, de Arbowet, het BW (Burgerlijk Wetboek) en de Wet verbetering poortwachter. Ik zal de informatie die hieruit wordt verkregen, plaatsen op het Arboportaal.
De Autoriteit Persoonsgegevens geeft nadere uitleg op haar website. Ook heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de nodige Q&A's, oftewel vragen en antwoorden, op haar website geplaatst. Daarin wordt verduidelijkt wat een werkgever wel en niet mag vragen aan zijn zieke werknemer.
Daarmee ben ik gekomen aan het einde van mijn beantwoording in eerste termijn.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de collega's of er behoefte is aan een tweede termijn. Daar is behoefte aan. Ik stel een spreektijd van twee minuten voor. Iedere woordvoerder mag één interruptie plegen.
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Malafide uitzendbureaus laten in de weekenden de parkeerplaatsen bevolken door hun chauffeurs, die vervolgens geen kant uit kunnen. De Minister zegt nu: we wachten het af. Een andere Minister, Minister Schultz van Haegen, zegt dat de motie, die steun heeft gekregen van de hele Kamer, onuitvoerbaar is. Zij is niet onuitvoerbaar. Waarom zou ermee worden gewacht? Wil de regering een nieuwe brief aan de Kamer sturen waarin staat dat de motie wel uitvoerbaar is en waarin duidelijk wordt gemaakt hoe zij wordt uitgevoerd? In de uitzending van EenVandaag konden we zien dat de inspectie het controleert, maar dat zij geen boetes mag uitdelen. Wil de regering in een nieuwe brief uiteenzetten hoe zij dit verbod gaat handhaven? Er is geen reden om ermee te wachten. België verbiedt het. Duitsland verbiedt het. Deze Minister wil toch ook voorkomen dat Nederland de parkeerplaats wordt voor de buurlanden, met alle sociale gevolgen van dien?
Wat betreft payroll ben ik extreem bezorgd. Payroll was een tussenvorm. De Hoge Raad zegt nu dat payrollbedrijven eigenlijk uitzendbureaus zijn. Het oordeel van de Hoge Raad is dat dit komt door iets wat ontbreekt in de wet. De Minister wil er niets aan doen omdat hij kennelijk aan de VVD vastzit. Ik vraag een VAO aan om aan de Kamer het idee te kunnen voorleggen dat we in ieder geval de oproep van de Hoge Raad vastleggen in een Kameruitspraak.
De voorzitter:
Dat is helder. Het is genoteerd.
De heer Krol (50PLUS):
Voorzitter. Ik heb twee aanvullende vragen. De eerste vraag gaat over de middelen uit het Europees Sociaal Fonds. Het gaat om een bedrag van 356 miljoen dat bedoeld is om de economie te versterken en de armoede te verkleinen. Hoeveel daarvan wordt gebruikt om werkzoekenden tussen de 45 en de 65 weer aan het werk te krijgen?
De tweede vraag gaat over de no-riskpolis, die wordt verlaagd naar 56 jaar. Er wordt extreem weinig gebruik van gemaakt. Kennelijk is er onvoldoende kennis over en weet men niet dat die polis bestaat. Het zou enorm kunnen helpen als dit wel bekend was. Ziet de Minister kansen om het gebruik van de polis te verbeteren?
De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik heb ook gezien dat er in de zaal nog één iemand zit die kan solliciteren bij het ministerie. Dan is de bingokaart helemaal vol. Maar goed, het is ook lastig voor de medewerkers van de Minister dat we ongeveer alles in één AO behandelen. Ik waardeer alle inzet van die medewerkers. Uit ervaring weet ik dat de antwoorden er niet vanzelf komen.
Ik ben blij met de toezegging over een AFM-onderzoek naar de uitvoering van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen door verzekeraars. Ik was erg bezorgd naar aanleiding van de uitzending van Radar. Ik dank de Minister dat hij mijn suggestie wil doorgeven om met de advocaten uit die uitzending in gesprek te gaan.
Ik kom op de WW. Wat betreft de scholingsvouchers ben ik nog wel op zoek naar een antwoord op de vraag of de regeling moet worden verruimd. Ik zou het waarderen als er een modus kan worden gevonden waarbij de Minister iets gedetailleerder op de zeven punten kan reageren, schriftelijk of in enige andere vorm. Ik laat het aan de Minister wat de beste wijze is. Je ziet dat het voor mensen die nog niet in de WW zitten maar die wel gebruik zouden kunnen maken van de scholingsvouchers, volstrekt onbekend is dat zij zich kunnen melden. De Minister heeft daar ook op gewezen. Ik heb de website er ook eens even bij gepakt. Het vereist vrij veel taalkundige lenigheid om te zien dat het misschien ook voor jou geldt. Die aanmeldtermijn is dan misschien toch problematisch als je je baan verliest terwijl je net was begonnen. Het lijkt mij dat we wat moeten kunnen bedenken om dat instrument ook voor deze groep toegankelijker te maken.
Ik zal een Kameruitspraak vragen met betrekking tot de inspecties – dat heb ik al eerder aangekondigd – en het extra investeren in de bemiddeling van werkzoekenden.
Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de uitgebreide beantwoording. We praten al zo lang over de herbeoordeling. Ik ben daar toch niet gerust op. Ik roep de Minister op om alles te doen wat in zijn macht ligt om er bij het UWV sterk op te sturen. Uiteindelijk willen we met zijn allen niet dat mensen langer arbeidsongeschikt blijven dan nodig is, ook omdat ze dan steeds langer van de arbeidsmarkt weg zijn. Het is echt zonde als dat onnodig lang gebeurt.
We delen de inzet om mensen sneller te begeleiden naar werk. Ik hoop dat dit effect sorteert en dat we daarover gerapporteerd worden.
Ik heb nog een paar korte vragen. In eerste termijn heb ik een vraag gesteld over het sectorplan grensoverschrijdende arbeid. We krijgen signalen dat het niet vlot. Kan de Minister dat toelichten?
Ik heb ook een vraag gesteld over het actieplan Perspectief voor vijftigplussers: wat gebeurt er precies? Het moest op 1 januari 2017 ingaan, maar wat is er concreet gebeurd vanaf die tijd? Het gaat tot nu toe alleen over plannen, gesprekken en ontwikkelingen, maar wat is er concreet gebeurd?
De heer Pieter Heerma (CDA):
Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Er zijn een aantal onderwerpen langsgekomen waarover we al vaak en veelvuldig met de Minister hebben gesproken en waarover ook al de nodige moties zijn ingediend en aangenomen.
We hebben hier heel veel discussie gehad over het handhaven op de truckstops. Ik heb toch het idee dat het kabinet aan het opschuiven is in een door de Kamer gewenste richting. Die richting wordt ook gesteund door uitspraken van rechters. Ik wacht de motie van de heer Ulenbelt op dit punt af. Ik wacht ook de beantwoording van de Minister af, want ik heb het idee dat er wel beweging in de kwestie zit.
Wat betreft de capaciteit van de inspectie geldt hetzelfde. De heer Van Weyenberg heeft aangekondigd dat daarover een motie zal worden ingediend. Dat is ook een punt waar wij al heel lang over discussiëren. De Minister zegt hier dat hij eigenlijk vindt dat er meer zou moeten gebeuren dan er tot nu toe gebeurd is. Dat heeft hij ook afgelopen maandag aangegeven.
De heer Kerstens en ik vroegen allebei naar de ET-regeling. Ik waardeer de reflectie van de Minister, maar ik blijf wel het gevoel houden dat er toch iets van een patstelling is. Die patstelling doet mij denken aan eerdere discussies die we gevoerd hebben. Ik noem bijvoorbeeld de discussie over het seizoenswerk bij de Wwz. Dat is een heel ander onderwerp, maar de patstelling doet mij daaraan denken. De Minister doet bijna een oproep aan ons om aan te geven wat er in de regeling veranderd zou kunnen worden, terwijl er wordt geconstateerd dat er ook op cao-niveau wat kan gebeuren. Is de Minister bereid om met werkgevers en werknemers te praten over wat zij zelf kunnen doen? Het gaat niet om de vraag of er in cao's geen ruimte voor gegeven moet worden, want het is volgens mij al gebeurd in cao's. Wat kun je doen om ervoor te zorgen dat die ruimte kleiner wordt, zodat die regeling niet meer gebruikt wordt in sectoren waar die niet voor bedoeld is? Kan de Minister daarvoor niet met sociale partners om tafel gaan zitten, zoals hij dat eerder ook heeft gedaan, bijvoorbeeld in het kader van seizoensarbeid bij de Wwz?
Het laatste punt gaat over private uitvoerders en het UWV. Het is niet per se vanzelfsprekend dat mensen weten dat ze bij het UWV terechtkunnen, omdat het gaat om private uitvoering. Ik heb nog een heel verrassende vraag: op welke termijn kan de Minister de uitkomst van het gesprek met het UWV terugkoppelen?
De heer Kerstens (PvdA):
Voorzitter. U zag net de heer Ulenbelt achter de collega's langs naar mij sluipen. Hij vroeg mij of ik, net als hij, nog steeds benieuwd was naar het antwoord van de Minister op de vraag over de proefplaatsing: onder welke omstandigheden kan het langer dan twee maanden zijn en hoeveel langer kan het dan zijn?
Ik dank de Minister en zijn medewerkers voor de antwoorden op de gestelde vragen. Er moet nog wel een antwoord worden gegeven op de vraag die ik zojuist noemde.
Ik heb de Minister horen zeggen dat de verkenners voor een mogelijke oplossing voor mensen die lijden aan de verschrikkelijke schildersziekte, op pad zijn. Wanneer verwacht de Minister het rapport van de verkenners te ontvangen? Gaat hij dat dan met ons delen?
Dezelfde vraag heb ik met betrekking tot het instituut beroepsziekten. Bij de stukken zit een tussenrapportage die in de zomer van 2016 is verschenen. We zijn inmiddels acht à negen maanden verder. Is er enige voortgang geboekt in het overleg met sociale partners over de vormgeving van het instituut?
Voorzitter. Ik heb nog één punt. Dat heb ik vanwege uw strakke voorzitterschap in eerste termijn even vastgehouden. Ik breng het dus nu even te berde. Bij de begrotingsbehandeling in december heeft de Minister toegezegd dat niemand meer in het laatste jaar voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd hoeft te solliciteren. De uitwerking, de effectuering van die toezegging, heb ik nog niet gezien, maar die moet er natuurlijk wel snel komen.
De voorzitter:
De Minister kan gelijk antwoorden.
Minister Asscher:
Voorzitter. Ik heb aangegeven dat het kabinet het verbod zal handhaven als bij de uitspraak van het Hof van Justitie het advies van de ag wordt opgevolgd. Naar aanleiding van het verzoek van de heer Ulenbelt zal ik de collega van I en M vragen om dit in een brief toe te lichten. De heer Ulenbelt heeft aangekondigd dat hij een VAO wil om een en ander naar voren te kunnen brengen over payroll. Dat wacht ik af.
Ik kom op het ESF en de no-riskpolis. Dit jaar komt er een onderzoek naar de effectiviteit van de no-riskpolis. Aan het einde van dit jaar kan de Kamer daarover geïnformeerd worden. Het kan te maken hebben met onbekendheid, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen. We doen daar onderzoek naar, omdat we er alles aan willen doen om ervoor te zorgen dat werknemers boven de 56 jaar een kans krijgen op de arbeidsmarkt.
Er is gevraagd hoeveel euro er van het ESF naar die doelgroep gaat. Als ik heel langzaam praat, hebben we daar ook het antwoord op. Het gaat om 356 miljoen. Het gaat om voorlopige cijfers, dus we kunnen op dit moment nog niet zeggen welk deel daarvan aan 45- tot 65-jarigen wordt besteed, maar het is een significant deel.
Ik kom op het meldpunt eigenrisicodragers. Op de beschikking van het UWV staat in ieder geval al informatie voor verzekerden. Men moet altijd via die beschikking kennis kunnen nemen van deze mogelijkheid. Dat geldt ook voor de UWV-website. Desalniettemin zal ik spoedig met het UWV overleggen of er meer mogelijkheden zijn. Voor de zomer rapporteer ik aan de Kamer of er nog iets aanvullends is ten opzichte van de twee elementen die ik heb genoemd.
Ben ik bereid om te praten met werkgevers en werknemers over wat zij zelf kunnen doen? Dat zou dan bij nieuwe cao's zijn. Mijn antwoord op die vraag is ja. Ik heb daar ook een heel duidelijke opvatting over. Dat wil niet altijd zeggen dat zij die zullen overnemen, maar ik ben bereid om erover te praten.
Hoe zit het nu met het actieplan Perspectief voor vijftigplussers? Op dit moment wordt gepraat over de invulling van het tweede loopbaanadvies. Deze maand komt er een subsidieregeling voor «experimenten meer werk». Sinds 1 oktober 2016 voert het UWV de nieuwe dienstverlening uit die ook in het kader van dit plan past. Via de website Subsidiecalculator.nl wordt bekeken hoe een persoonlijk overzicht van beschikbare regelingen toegankelijk kan worden gemaakt voor werkzoekenden. De leden Van 't Wout en Heerma hebben een motie ingediend over ambachten (34 550 XV, nr. 30). Ik ben in gesprek met de initiatiefnemers en in de geest van de motie kijk ik welwillend naar de mogelijkheden tot ondersteuning. Met andere woorden: een deel van het actieplan is al in werking en bij een ander deel is de uitwerking al in een vergevorderd stadium. De Kamer ontvangt daar snel informatie over.
Ik heb al iets gezegd over de parkeerplaatsen. Wat hebben we nog meer? Ik kom op de proefplaatsingen langer dan twee maanden. In de WW is het in de regel twee maanden, maar maatwerk is mogelijk. Het kan ook in de Ziektewet, de WGA en de Wajong. Dan ligt een langere periode voor de hand. Het maximum is zes maanden.
Wanneer hebben wij het rapport van de verkenners op het gebied van de schildersziekte? Dat rapport hebben wij in het voorjaar.
Wanneer weten we meer over het instituut beroepsziekten? Ik hoor van mijn medewerker dat dat moeizaam gaat.
De heer Kerstens (PvdA):
Dat heb ik ook begrepen
Minister Asscher:
Dat heeft de heer Kerstens wel begrepen, want anders was het instituut er al geweest. Wanneer geven we het op of dwingen we het af? Dat zal voor de zomer zijn.
De heer Kerstens (PvdA):
De Minister lokt onbedoeld een interruptie uit. Hij zei: wanneer geven we het op of dwingen we het af? We weten niet hoe de vlag er net voor de zomer bij hangt. Maar als het aan de Minister ligt, dan wordt het toch, hoop ik, wel afgedwongen?
Minister Asscher:
Als het aan mij ligt, komen we er in rimpelloze harmonie uit met de sociale partners.
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog.
Minister Asscher:
Ik kijk even of er nog sprake is van een betoog of dat het geëindigd is met deze mededeling. Het zou zomaar kunnen.
Ik heb gehoord wat er is gezegd over de inspectie. Ik heb aangegeven wat ik bij die FNV-bijeenkomst heb verteld. Ik ben van mening dat het op de weg zou liggen van de partijen die een akkoord sluiten om met het rapport in de hand te bezien of er aanleiding is tot een uitbreiding van de capaciteit. Ik zou dat persoonlijk een goed idee vinden, maar het is nog niet honderd procent zeker dat ik daar alleen over ga.
De voorzitter:
Daarmee is er een einde gekomen aan de tweede termijn.
Ik zal de toezeggingen met u allen doornemen. Ik vraag u om goed te luisteren, zodat we het er allemaal over eens kunnen zijn.
− De Minister zal het evaluatiekader actieplan Perspectief voor vijftigplussers naar de Kamer sturen.
De vraag is wanneer het wordt verstuurd.
Minister Asscher:
Volgens mij sturen we dat eind maart.
De voorzitter:
Dan gaan we ervan uit dat we dat eind maart ontvangen.
− De Minister zal de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de AFM naar de aov. Hij neemt daarbij de suggestie van het lid Van Weyenberg mee.
Minister Asscher:
Ik zal de AFM vragen om een onderzoek te doen. Ik geef die suggestie mee, maar ik kan natuurlijk niet beloven dat zij dat onderzoek doet. Ik kan de Kamer wel op de hoogte stellen van de reactie van de AFM.
De voorzitter:
De Minister zal de Kamer dus informeren na de uitkomsten van het onderzoek van de AFM.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik ga ervan uit dat de AFM het gewoon gaat doen, maar formeel gaat de AFM over haar eigen onderzoeksplanning. Dat is wat de Minister bedoelt. Ik zou het waarderen als de Minister ons laat weten hoe de AFM reageert op het verzoek.
De voorzitter:
Correct. We kunnen er niet van uitgaan dat het onderzoek plaatsvindt, want we kunnen het niet sturen.
− De Minister zal de Kamer informeren over de bekendheid van het meldpunt bij het UWV inzake bezwaarprocedures.
Minister Asscher:
Dat is prima.
De voorzitter:
Dan ga ik verder met de toezeggingen.
− De rapportage van de verkenner over de schildersziekte komt in het voorjaar naar de Kamer.
− De Minister van Infrastructuur en Milieu zal de Kamer informeren over handhaving weekendrust truckers.
Minister Asscher:
Daar wil de Kamer vast een termijn bij. Als ik «binnen twee weken» zeg, zou dat dan chic zijn?
De voorzitter:
Dan maken we er twee weken van.
Minister Asscher:
De heer Ulenbelt zegt: wacht maar wat langer.
De voorzitter:
Ik ga verder met de laatste twee toezeggingen.
– De rapportage over de effectiviteit van de no-riskpolis komt aan het eind van dit jaar naar de Kamer.
Ik heb hier ook iets papier staan over het instituut beroepsziekten, dat zou voor de zomer ...
Minister Asscher:
Een brief over de stand van zaken van de verkenning bij de sociale partners van de mogelijkheid van het oprichten van een instituut beroepsziekten komt voor de zomer naar de Tweede Kamer.
De voorzitter:
Tot slot is er nog een VAO aangevraagd door de heer Ulenbelt en de heer Kerstens.
De heer Kerstens (PvdA):
Het zou kunnen dat de toezegging waar ik in tweede termijn aan heb gerefereerd, niet op de lijst met toezeggingen van vandaag staat, omdat het al om een eerdere toezegging gaat. Ik heb in tweede termijn gerefereerd aan de toezegging van de Minister bij de begrotingsbehandeling dat er een einde zal worden gemaakt aan de sollicitatieplicht voor mensen in het laatste jaar voor hun pensioengerechtigde leeftijd. Ik heb gezegd dat ik de effectuering daarvan nog niet heb gezien, maar dat die er al wel zou moeten zijn. Die moet er in ieder geval zo snel mogelijk komen.
Minister Asscher:
De heer Kerstens heeft gelijk, maar dat moet schriftelijk gebeuren. Bij mijn weten is die brief min of meer klaar. Ik zal ervoor zorgen dat die brief snel naar de Kamer wordt gestuurd.
De voorzitter:
En «snel» is binnen een week?
Minister Asscher:
Ik dacht dat die brief klaar was, maar niemand heeft hem bij zich. Ik hoor dat het goed is als die brief maar snel wordt verstuurd.
De voorzitter:
Dan accepteren wij het antwoord «snel».
Ik dank de Minister en al zijn medewerkers voor het uitstekende werk en de beantwoording van de Kamer. Ik dank de collega's, iedereen op de publieke tribune en iedereen die meekijkt.
Sluiting 17.39 uur.