Vastgesteld 15 april 2013
De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft op 6 maart 2013 overleg gevoerd met minister Blok voor Wonen en Rijksdienst over:
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 25 september 2012 inzake voortgang nationale verklaring huisvesting arbeidsmigranten in de regio's (29 407, nr. 150);
– de brief van de minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 21 maart 2013 inzake voortgang huisvesting EU-arbeidsmigranten (29 407, nr. 154).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, De Rouwe
De griffier van de vaste commissie voor Wonen en Rijksdienst, Van der Leeden
Voorzitter: De Rouwe
Griffier: Van der Leeden
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Paulus Jansen, Van Klaveren, Knops, Monasch, De Rouwe, Visser en Van Weyenberg,
en minister Blok voor Wonen en Rijksdienst, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 15.00 uur
De voorzitter: Dames en heren. Van harte welkom bij dit algemeen overleg van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst. Ik heet alle mensen die dit overleg buiten dit gebouw volgen, van harte welkom. Verder heet ik de leden, de minister en de ambtelijke ondersteuning welkom. Dit overleg staat gepland tot 17.00 uur, maar het mag natuurlijk ook eerder afgelopen zijn. Ik stel een spreektijd voor van vier minuten per persoon en één à twee interrupties, als het kort kan eventueel ook een derde. Na ruim 40 minuten krijgt de minister dan het woord, officieel gedurende de helft van de spreektijd van de leden van de Kamer, maar zo precies zullen wij het niet nemen.
Ik geef als eerste het woord aan de heer Knops.
De heer Knops (CDA): Voorzitter. In de krant las ik «Huisjesmelker krijgt Stef Blok op zijn dak». Die titel sprak mij aan: een minister die er geen gras over laat groeien en duidelijke taal spreekt in de richting van mensen die denken dat zij ten koste van anderen de zaak kunnen uitbuiten. Complimenten voor de minister op dit punt. De minister staat op de foto met een helm op en dat ziet er ook wel een beetje oorlogszuchtig uit. Een waarschuwing voor alle huisjesmelkers!
De minister schrijft dat hij het beleid van zijn voorgangers wil voortzetten. Hij verwijst daarbij naar het regeerakkoord. Wil hij zijn persoonlijke visie hier uiteenzetten opdat duidelijk is in hoeverre hij dit beleid overneemt en waar hij wellicht andere accenten wil aanbrengen? Over zijn rol schrijft hij in zijn brief dat hij geen bevoegdheden of verantwoordelijkheden heeft, maar dat hij wel een regierol wil oppakken. Dit lijkt een beetje ambigu. Hoe kan de minister de regierol oppakken als hij formeel geen verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft? Hoe ziet hij dit voor zich?
In het kader van nieuwe ontwikkelingen heeft de minister samen met Aedes een brochure opgesteld waarin wordt ingegaan op de rol van woningcorporaties, mede in het licht van het regeerakkoord. Dit roept direct de vraag op of er nieuwe ontwikkelingen zijn in de relatie van de corporaties tot dit vraagstuk. Of komt hierin geen verandering? In hoeverre raken andere maatregelen met betrekking tot de corporaties aan deze taken?
Wij hebben een mooi overzicht ontvangen van allerlei projecten in de regio. Hieruit blijkt dat dit in sommige regio's goed wordt opgepakt, terwijl andere regio's nog iets meer moeten doen. De minister schrijft dat hij juni met de negen regio's concrete afspraken wil hebben gemaakt. Dit raakt natuurlijk aan de regierol van de minister. Wat zal hij doen als er in juni te weinig voortgang is geboekt? Krijgen de gemeenten dan ook de minister op hun dak?
Er is ook sprake van goede ervaringen en in dit kader wordt onder meer verwezen naar Platform31. Hoe zal de minister die goede ervaringen delen? Is hij bereid in dit proces de rol van makelaar op zich te nemen om partijen die wat minder vaart maken, ook aan te sporen, te verleiden met zowel de carrot als de stick, en achter de vodden te zitten?
Tot slot de registratie. Wij hebben informatie ontvangen uit Rotterdam waar men de kat de bel aan bindt. In de stad verblijven veel MOE-landers die zich niet hebben laten registreren. Dit belemmert het gemeentebestuur in de aanpak van overbewoning en uitbuiting. Diezelfde mensen doen echter wel een beroep op allerlei gemeentelijke voorzieningen. Dit is onrechtvaardig en onwenselijk. Het merendeel van die mensen blijkt wel een geldig sofinummer te hebben. Zij moeten bij de fiscus blijkbaar een adres opgeven, maar dat wordt niet gecheckt. Zij kunnen dus ook een fictief adres opgeven. Wellicht zitten daar ook malafide huisjesmelkers achter. Uiteindelijk ontstaat een systeem dat niet is gebaseerd op werkelijkheden. De vraag is hoe dit concreet kan worden aangepakt. De minister heeft de registratie niet-ingezetenen in het vooruitzicht gesteld. Wanneer zal die zijn beslag krijgen? Ziet hij een mogelijkheid voor een praktische oplossing in de tussentijd? Zo zou een sofinummer pas kunnen worden afgegeven nadat een geldige inschrijving in de gemeentelijke bevolkingsadministratie is overlegd. Ik krijg graag een reactie van de minister op dit punt.
De heer Paulus Jansen (SP): Voorzitter. Het CBS schatte het aantal Poolse arbeidsmigranten in Nederland eind 2006 op maximaal 15.000 personen. Begin 2008 was het werkelijke aantal Poolse arbeidsmigranten in Nederland 100.000. Volgens het rapport Huisvesting van arbeidsmigranten, dat mede in opdracht van of betaald door het ministerie is opgesteld, waren er eind 2009 naar schatting 286.000 tot 326.000 arbeidsmigranten uit de MOE-landen in Nederland. Tegen zo'n snelle groei valt met de beste bedoelingen van de wereld vrijwel niet op te werken om die mensen fatsoenlijk onder dak te krijgen. Het is voor bedrijven gemakkelijk dat zij gebruik kunnen maken van goedkope arbeidskrachten uit het buitenland, maar ik wijs op de keerzijde hiervan: verdringing op de arbeidsmarkt, uitbuiting en wantoestanden in de huisvesting. Vandaag zullen wij met name over dit laatste spreken.
Het is op zichzelf goed dat in het regeerakkoord is overeengekomen dat de huisvesting van arbeidsmigranten uit de EU met kracht zal worden aangepakt en dat het beleid zal worden voortgezet. Mijn fractie steunt dit. De vraag is dan wel wat die krachtige rol van het Rijk inhoudt. Als ik het goed begrijp, is dit vooral een regierol zonder dat sancties zijn voorzien als partijen die met de uitvoering zijn belast, hun werk niet naar behoren doen.
Het kabinet verwijst verder naar de woningcorporaties, maar die worden tegelijkertijd financieel helemaal uitgekleed. Daar wringt iets. Het komt mij ook niet erg logisch voor dat de corporaties, die toch vooral actief zijn op het terrein van permanente en reguliere huisvesting, in het gat moeten springen dat is ontstaan door de vraag van werkgevers.
Het is positief dat de minister vanochtend in Trouw aankondigde dat hij wil overgaan tot een hardere aanpak van huisjesmelkers die op dit moment een belangrijk deel van de huisvesting van arbeidsmigranten verzorgen. Ik kom hier later nog op terug. Voor het overige zie ik echter niet zo veel kracht. Voor dit project worden geen rijksmiddelen uitgetrokken en er zijn geen sancties. De fractie van de SP pleit er dan ook voor dat werkgevers niet moreel, maar materieel verantwoordelijk zijn voor de huisvesting van tijdelijk personeel dat van elders komt. Zij staan aan de lat voor het aantal huisvestingsplekken voor de mensen die bij hen werken. Mensen zouden pas aan de slag kunnen gaan als hun huisvesting is geregeld en wel op grond van de beschavingsnormen die al dan niet in cao's zijn geformuleerd.
Gelukkig zijn er goede voorbeelden waaruit blijkt hoe het ook kan. Ik noem bijvoorbeeld de grote accommodaties op de Maasvlakte en bij de Eemshaven in het kader van de bouw van de elektriciteitscentrales. Stella Maris in Steenbergen is ook een goed voorbeeld. Het kan dus wel, maar dit zijn naar mijn mening nog te vaak uitzonderingen.
De minister rapporteert in zijn brief van 18 februari uitgebreid over de bestuurlijke voortgang in de negen regio's waar veel arbeidsmigranten werken. Het beeld dat hieruit naar voren komt, is echter nog erg vaag. Ik zou in volgende voortgangsrapportages graag standaard de volgende gegevens zien terugkomen: de ontwikkeling van het aantal arbeidsmigranten per regio, het aantal mensen dat is gehuisvest in een woonvorm die op papier voldoet aan de huisvestingnormen die in de cao's zijn geformuleerd, het aantal mensen voor wie de huisvesting via de werkgever of het uitzendbureau verloopt, het aandeel van de gecontroleerde situaties waarin de huisvesting werkelijk voldoet aan de huisvestingnormen zoals die op papier zijn geformuleerd, en de ontwikkeling van de leefbarometer in de wijken waar veel arbeidsmigranten zijn gehuisvest. Gezien de mogelijke komst van een groot aantal Roemenen en Bulgaren – waarvan nu nog niet kan worden voorzien hoeveel er dat zullen zijn – zou ik op dit punt ook graag zien dat de focus wat meer wordt gericht op de echte aantallen. Zijn inmiddels in alle relevante cao's huisvestingnormen en certificeringeisen opgenomen? Zo niet, wat gaat onze regisseur hier dan aan doen?
Wat doet de minister in de probleemregio's die achterblijven, om daar het tempo wat op te krikken? Ik noem bijvoorbeeld West-Brabant, dat naar mijn mening een probleem gebied is. Ik begrijp van de gemeente Zundert dat de cijfers van het CBS in die grensstreek niet kloppen. In werkelijkheid schijnen de aantallen veel groter te zijn. Klaarblijkelijk is er iets mis met de registratie.
Hiermee kom ik aan mijn laatste punt dat betrekking heeft op de huisjesmelkers. De SP pleit al jaren voor de aanpak van huisjesmelkers langs twee wegen: via een vergunningstelsel en daaraan gekoppelde boetes, en via strafrechtelijke vervolging van de ernstigste excessen. In een interview in Trouw spreekt de minister over een verhuurverbod en boetes of mogelijk sancties. Dat klinkt prima. Op welke termijn kan de Kamer een wetsvoorstel op dit punt tegemoetzien? Op dit moment is de bewijslast voor gemeenten te lastig en is de boete te laag in verhouding tot het behaalde gewin. Onderschrijft de minister dat het mogelijk moet worden om direct een boete die ook echt iets voorstelt, op te leggen als een pand niet aan de vergunningsvoorwaarden voldoet?
Tot slot nog de vraag of ook de huisjesmelkers van studentencomplexen worden aangepakt.
Mevrouw Visser (VVD): Voorzitter. In het vorige debat met de voorganger van de minister heeft de fractie van de VVD nadrukkelijk naar voren gebracht dat de huisvesting primair een verantwoordelijkheid is van de werknemer. Als hij of zij naar Nederland komt, moet de huisvesting geregeld zijn, al dan niet in overleg met de werkgever. De werknemer kiest er zelf voor om naar het buitenland te gaan om daar arbeid te verrichten en daar hoort bij dat hij kijkt naar zijn leefsituatie ter plaatse.
Bij die verantwoordelijkheid hoort ook een harde hand bij de aanpak van de overlast die wordt veroorzaakt. In het artikel in Trouw van vanochtend kondigt de minister aan dat hij met een wetsvoorstel zal komen dat een bestuurlijke boete, een verhuurverbod en een beheerovername mogelijk zal maken. Hij heeft dit eerder al in zijn brief van januari jongstleden aan de Kamer aangekondigd. Ik hoop dat de Kamer dit wetsvoorstel snel tegemoet kan zien. Het kan dan snel worden behandeld en in werking treden.
De minister schrijft in zijn brief dat op 4 februari een bestuurlijk overleg is gevoerd over de voortgang in de regio's. Ik ben benieuwd naar de uitkomst van dit overleg en naar de voortgang die wordt geboekt. Vorig jaar is in een dertigledendebat al gesproken over de grote verschillen in de voortgang in de regio's. Het is vreemd dat de minister de regio's achter de broek moet zitten als zij tot de conclusie komen dat zij problemen hebben. De vraag is wat de minister hieraan überhaupt nog kan doen. Hoe ziet hij zijn coördinerende rol op dit dossier?
Tijdens werkbezoeken aan verschillende regio's zijn wij geattendeerd op een aantal punten met betrekking tot de registratie. Die behoren dan vooral tot het beleidsterrein van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Binnenlandse Zaken. Als voorbeeld noem ik de situatie van een arbeidsmigrant die ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie en vertrokken is. Hij wordt geregistreerd onder de noemer: vertrokken met onbekende bestemming. De gemeente moet dan allerlei aanvullende onderzoeken doen. De gemeenten hikken hiertegen aan, omdat de gemeentelijke basisadministratie hierdoor vervuild raakt. Nu ontstaat er een kip-of-eidiscussie en de vraag is hoe dit probleem wordt opgelost, ook in het kader van het wetsvoorstel basisregistratie personen en RNI (Registratie niet-ingezetenen).
Hetzelfde geldt voor het rendabel maken van shortstayvoorzieningen voor arbeidsmigranten. Verschillende partijen geven aan dat de regels voor de besteding van het wettelijk minimumloon aan huisvesting, in de weg staan aan het rendabel maken van dit soort investeringen. De VVD is ervoor dat de markt deze rol oppakt, want deze taak hoort niet bij de corporaties thuis. Kent de minister deze initiatieven? Zo ja, welke mogelijkheden ziet hij daarin?
Een ander punt dat aandacht behoeft, is de registratie als zodanig. De RNI is gekoppeld aan het wetsvoorstel basisregistratie personen. De Kamer moet dit wetsvoorstel nog behandelen, maar intussen ontstaat steeds discussie over de vraag hoeveel arbeidsmigranten naar Nederland komen, hoeveel arbeidsmigranten permanent in Nederland verblijven en wat dit betekent voor de huisvestingopgave. De minister heeft het CBS gevraagd hiernaar onderzoek te doen in de regio's. Welk beeld heeft dit onderzoek opgeleverd, ook in relatie tot de verwachte toestroom van Roemenen en Bulgaren na 1 januari 2014? Hoe is de stand van zaken? Welke inzichten heeft dit onderzoek opgeleverd? Wat betekenen die voor 1 januari 2013? Kan de minister nog actie ondernemen?
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik dank de collega's en de minister voor de flexibiliteit die zij hebben getoond toen ik hun enkele weken geleden vroeg dit algemeen overleg te verzetten omdat ik andere parlementaire verplichtingen had.
Ik dank de minister voor de kabinetsbrief en het gedegen beeld van de voortgang in de regio's. Daarover is eerder al gesproken met de voorganger van de minister. Uit die brief kan worden afgeleid dat er verschillende beelden bestaan en dat er nog veel moet gebeuren. In de brief staat letterlijk dat in veel regio's nog geen concrete afspraken zijn gemaakt. Inmiddels is er bijna een jaar verstreken sinds de ondertekening van de nationale verklaring. Dit roept dan de vraag op naar de rol van de minister, naar zijn regierol en zijn rol als aanjager van de processen. Hoe ziet hij zichzelf? Ik heb minister Spies tijdens het vorige debat gevraagd om de regio's die achterblijven, te stalken. Ik deel de verbazing van mevrouw Visser dat dit überhaupt nodig is. De minister heeft toen gezegd «als een heks op een bezemsteel» achter deze en gene aan te zullen gaan. Voorzitter, u kunt mijn vraag wel raden: met welk beeld over de rol van deze minister zal ik dit algemeen overleg verlaten? Gebruikt hij ook een bezemsteel of doet hij het anderszins? Hoe pakt hij deze aanjagende rol op?
Ik ben ook erg nieuwsgierig naar de uitkomsten van het bestuurlijk overleg op 4 februari jongstleden en de voortgang die is geboekt.
Dan nog een aantal specifieke opmerkingen. Ik heb vanmorgen ook gelezen dat de minister de huisjesmelkers wil aanpakken. Ik sluit mij aan bij de vragen welke aanpak hem voor ogen staat en het tijdpad dat hij daarvoor wil volgen. Ik ben verder benieuwd op welke punten de huidige wetgeving niet streng genoeg is naar de mening van de minister. Hoe zal hij omgaan met het grijze gebied dat ontstaat in antwoord op de vraag wanneer wel en wanneer niet sprake is van een huisjesmelker? Dit lijkt mij nog best ingewikkeld voor de mensen die in de praktijk worden belast met de handhaving. Heeft hij daarover ideeën? Overigens ben ik het met de heer Jansen eens dat dit verder gaat dan alleen arbeidsmigranten. Ik denk dan aan studenten, maar ook andere mensen worden het slachtoffer van huisjesmelkers.
Dan heb ik nog een vraag over de regels voor huisvesting en brandveiligheid. Wij horen nog te vaak dat die in de gemeenten zodanig verschillend worden toegepast dat het voor spelers die buiten een gemeente of regio actief zijn, ingewikkeld is om te weten waar zij aan toe zijn. Herkent de minister dit beeld? Zo ja, is hij hierover dan in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en, indien nodig, de brandweer om te voorkomen dat partijen die hun verantwoordelijkheid willen nemen en bijvoorbeeld voor huisvesting willen zorgen, in iedere stad door een ander palet aan regels worden gehinderd?
Ik ben met de heer Jansen nieuwsgierig naar de stand van de cao's. Dat krijg je met een woordvoerder sociale zaken. Hoeveel sociale partners leggen de huisvestingnormen vast in hun cao? Welk percentage van de arbeidsmigranten valt onder een cao waarin dergelijke afspraken zijn gemaakt?
Tot slot nog twee vragen over de registratie niet-ingezetenen. De eerste vraag heeft betrekking op de fysieke meldplicht. Daarover bestaan zorgen bij uitzendbureaus die vrezen voor bureaucratie. De meldplicht als zodanig staat voor mijn fractie niet ter discussie, maar ik vraag de minister of hij weleens heeft overwogen om een digitale inschrijving toe te staan. Wat zouden daarvan de voor- en nadelen zijn?
Ik was recent in Rotterdam in een wijk waar veel arbeidsmigranten wonen. Overigens doet het grootste deel van die mensen zijn stinkende best om in Nederland een duurzaam bestaan op te bouwen. Dat is zeker in deze economisch zware tijden voorwaar niet eenvoudig. De gemeente herbergt 50.000 mensen uit Midden- en Oost-Europa van wie er 10.000 zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Ziet de minister een mogelijkheid om de gemeente te helpen hierin op korte termijn beter inzicht te krijgen? De heer Knops sprak hier ook al over. Zou een tijdelijk sofinummer voor arbeidsmigranten die korter dan drie maanden in Nederland werken, een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van dit probleem?
De heer Monasch (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de schriftelijke uiteenzetting van de voortgang die is geboekt sinds ons debat in het najaar. In zijn brief van 18 januari schrijft hij dat hij op 4 februari bestuurlijk overleg zou voeren met de portefeuillehouders van de negen regio's en de ondertekenaars van de nationale verklaring. Hij wil op 4 juni concrete afspraken zien van en met de regio's. Die betreffen het bepalen van een regionale opgave, een evenwichtige regionale verdeling van de nationale huisvestingopgave binnen de afspraken over wie wat doet, en afspraken over het tempo van de realisatie.
Dat is een logisch lijstje, maar mij bekruipt nog steeds enig gevoel van ongemak. Papier is geduldig, de belangen zijn uiteenlopend en vooralsnog hebben partijen afwachtend gereageerd op de nadere invulling. Of, zoals de voorganger van de minister schreef, er ontbreekt een sense of urgency. Kan de minister aangeven of deze sense of urgency nu wel aanwezig is? Dat het dit keer niet alleen bij woorden blijft, maar dat wij ook naar daden kunnen uitkijken? Wat zal er volgend jaar om deze tijd nu fysiek zijn gerealiseerd voor de huisvesting van arbeidsmigranten? Is er een overzichtelijk schema waardoor concrete prestatieafspraken meetbaar en afrekenbaar worden en wij kunnen zien of de zaken ook echt zijn geregeld? Hier wordt al te lang overgesproken. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.
Wij zien een duidelijke rol weggelegd voor werkgevers. Werkgevers die behoefte hebben aan tijdelijke arbeidsmigranten, moeten meebetalen aan de oplossing van dit probleem. Het louter naar Nederland halen van arbeidsmigranten en verder denken «men zoekt het maar uit» is veel te gemakzuchtig. Het probleem wordt over de schutting gekieperd naar de wijken van bijvoorbeeld de al vaker genoemde stad Rotterdam. Het is ook een taak van werkgevers om ervoor te zorgen dat tijdelijke arbeidsmigranten goed worden gehuisvest en zij moeten daar ook financieel aan bijdragen.
In een van de stukken schrijft de minister dat flexibele huisvesting vaak niet DAEB-proof is waardoor corporaties het niet aandurven, omdat financiering van de onrendabele top onmogelijk is. Is hij van mening dat corporaties toch een taak hebben als marktpartijen niet kunnen of willen investeren? Valt dit dan nog wel binnen het DAEB-verband? Voor de kijkers thuis: DAEB staat voor de grens van de Dienst Algemeen Economisch Belang om te bepalen of er wel of niet mag worden gebouwd.
Leegstaande kantoren kunnen ook een oplossing bieden. Ziet de minister mogelijkheden om het leegstaande vastgoed van het Rijk aan te wenden voor de huisvesting van arbeidsmigranten?
De heer Paulus Jansen (SP): De heer Monasch zegt dat werkgevers een taak hebben bij de huisvesting van hun werknemers. Daar ben ik het mee eens. Ik verbind daaraan de conclusie dat de corporaties pas in beeld komen op het moment dat een MOE-lander zich definitief in Nederland wil vestigen. Hij komt dan in het normale reguliere circuit. De heer Monasch is van mening dat voor corporaties ook in dat eerdere stadium van de tijdelijke voorziening een taak is weggelegd. Levert dit niet het gevaar op dat werkgevers toch kunnen duiken?
De heer Monasch (PvdA): Ik zie het gevaar dat de heer Jansen schetst. De corporaties hebben een aparte instelling die bij Aedes is aangesloten en die zich bezighoudt met leegstand van corporaties. Die leegstand zou bijvoorbeeld in aanmerking kunnen komen voor deze huisvesting. Misschien zijn daarvoor wat aanpassingen nodig. Nog los van allerlei kabinetsplannen is het al langer een probleem dat investeringen op zich laten wachten. Wellicht zijn hier mogelijkheden te vinden.
De heer Paulus Jansen (SP): Hoe ziet de heer Monasch de afgrenzing tussen de verantwoordelijkheid van de werkgever en die van de corporaties? Waar moeten de werkgevers inspringen en waar de corporaties?
De heer Monasch (PvdA): Een van de prettige gevolgen van de ruimte die dit kabinet maakt, is dat wij kunnen kijken hoe wij andere financieringsstromen in de sector kunnen krijgen. Ik kan mij best een model voorstellen waarin werkgevers zeggen dat zij huisvesting willen hebben, dat zij daar ook voor willen betalen door hun vermogen in te zetten, terwijl beheer en onderhoud dan in samenspel met de corporaties worden geregeld. In veel debatten proberen wij alle institutionele barrières te slechten om investeringen mogelijk te maken. Als dit zo'n mogelijkheid is, wil ik die graag bespreken. Wat mij betreft breken wij dan door coalities of welke verbanden ook heen om dit soort barrières te slechten.
In Noord-Limburg leeft het voornemen om 600 locaties te legaliseren, waar nu illegaal word gewoond. Wat vindt de minister hiervan? Op welke wijze worden die locaties gelegaliseerd? Zijn zij dan alleen beschikbaar voor tijdelijke bewoning of kan er ook permanent worden gewoond? Welke precedentwerking kan hiervan uitgaan? Worden recreatieparken en boerderijbedrijven nu ineens woonwijken? Worden hiermee illegale praktijken beloond? Ik krijg graag een reactie van de minister op deze berichten uit Limburg.
De registratie van EU-migranten blijft een groot probleem. De minister gaat hier in zijn brief ook op in. Inmiddels wonen er in Rotterdam naar schatting circa 50.000 migranten van wie er slechts 10.000 zijn geregistreerd. Mijn collega's hebben hier ook al op gewezen. Omwille van de tijd sluit ik mij aan bij de vraag van mijn collega's, die ook goed zijn geïnformeerd door Rotterdam, of het mogelijk is om bij de inschrijving van het sofinummer verplicht de gemeentelijke basisadministratie te betrekken. Een gemeentebestuur kan moeilijk een stad besturen met 40.000 spookbewoners die wel allerlei voorzieningen nodig hebben maar tegelijkertijd onvindbaar zijn. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.
Wij hebben de afgelopen jaren veel discussies gevoerd met de voorgangers van de minister, onder anderen met de heer Donner en mevrouw Spies, over de aanpak van huisjesmelkers, juist in het kader van de uitbuiting van arbeidsmigranten. Door deze uitbuiting worden buurten ontwricht en het is mensonterend. De fractie van de Partij van de Arbeid heeft al eerder aangegeven dat zij desnoods uitbuiting via eigenwoningbezit strafbaar wil maken onder het uitbuitingartikel in het Wetboek van Strafrecht. De minister kondigt nu maatregelen in die geest aan. De vraag is of die ver genoeg gaan. Is de boete niet te laag, gelet op de exorbitante winsten die worden gemaakt? Wordt het beheer van deze woningen door huisjesmelkers wel snel genoeg uit handen genomen van malafide huizenbezitters zoals bureaus? Daarover wordt immers door veel gemeenten geklaagd.
De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Ik moet helaas om half vier weg in verband met een andere afspraak.
De PVV heeft zich vanaf het begin gekeerd tegen de openstelling van de arbeidsmarkt voor onder anderen Polen. De gevolgen van het opheffen van de tewerkstellingsvergunning voor deze groepen zijn desastreus geweest voor Nederlandse werknemers in bepaalde sectoren. Anno 2007 bleek uit onderzoek van de Radboud Universiteit dat er sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt in met name de bouw, de tuinbouw, de transportsector en de vlees- en inpakindustrie. Het is een schande dat Nederlandse werknemers werkloos thuiszitten of ontslag krijgen, omdat grote groepen immigranten uit MOE-landen hun plek innemen.
Niet alleen de verdringing op de arbeidsmarkt is een groot probleem, met de enorme toestroom van immigranten uit Midden- en Oost-Europa – inmiddels rond de 300.000 mensen – neemt ook de criminaliteit toe. Polen, Roemenen en Bulgaren worden gemiddeld tweemaal vaker verdachte van criminaliteit dan autochtonen. Dit lees ik ook in het Jaarrapport Integratie 2012. Als in 2014 onze arbeidsmarkt ook voor Bulgaren en Roemenen opengaat, zal de volgende golf immigranten deze kant opkomen. Het CPB stelt dat dit maximaal 20.000 migranten zullen zijn. De Britse denktank Migration Watch noemt Nederland specifiek als plek waar deze groepen naartoe zullen trekken, omdat zij hier in vergelijking met het thuisland een grotere kans hebben op werk, maar ook vanwege de goede sociale voorzieningen in ons land. Deze organisatie acht de kans groot dat rond de 80.000 mensen uit deze landen onze kant opkomen. Welke verwachtingen heeft het kabinet van het aantal migranten? Zijn die verwachtingen net zo naïef als de verwachtingen die destijds werden uitgesproken door het kabinet-Balkenende? Ik hoor graag aantallen.
De PVV heeft keer op keer gewaarschuwd voor de genoemde problemen. Het nog aantrekkelijker maken voor deze groepen om naar Nederland te komen, onder andere door de bouw van tijdelijke Polenhotels en het reserveren van corporatiewoningen, zal de problemen op termijn alleen maar vergroten. De omgeving zit vaak helemaal niet te wachten op Polenhotels. Een dorpje als Ens in Flevoland met 3.000 inwoners wordt geconfronteerd met een mogelijke groei met 10% door 300 arbeiders uit de MOE-landen. Wat zegt de minister tegen deze gemeenschappen die hierdoor compleet zullen veranderen?
De PVV pleit ervoor dat het kabinet alles in het werk stelt om de openstelling van de arbeidsmarkt voor Bulgaren en Roemenen tegen te gaan en voor Polen terug te draaien. Verder dienen criminelen en overlastplegers zo veel mogelijk uitgezet te worden, mogen MOE-landers geen voorrang krijgen bij huisvesting en gaan Nederlandse werklozen weer aan het werk in plaats van dat immigranten worden binnengelaten om hun plek in te nemen. Ook moeten malafide uitzendbureaus, huisjesmelkers en werkgevers die de regels overtreden, worden aangepakt. De nationale verklaring kan overigens de prullenmand in. Welke verwachting heeft het kabinet van de gevolgen van de komst van deze migranten in de komende kabinetsperiode voor de sociaal-culturele spanningen die nu al oplopen?
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Minister Blok: Voorzitter. Ik begin met een toelichting op de rol die ik voor mijzelf zie weggelegd. Daar is logischerwijs veel naar gevraagd. Vervolgens zal ik ingaan op de specifieke vragen.
Tegen de heer Van Weyenberg zeg ik dat ik die rol als heks niet zie. Op het ministerie is men blij dat die bezemsteel eindelijk weg is. Volgens mij heb ik die ook niet nodig. Ter voorkoming van misverstanden: dit geldt niet voor mevrouw Spies, maar wel voor die bezemsteel.
Het is wel van belang om de rollen helder te krijgen. Ik ben het met mevrouw Visser eens dat voor iedereen in Nederland geldt dat huisvesting in de eerste plaats een eigen verantwoordelijkheid is. Ik ben vast niet de enige in deze zaal die weleens in het buitenland heeft gewerkt. Ik heb toen wel bedacht dat als ik in Nederland een kamer had, ik die ook in het buitenland nodig zou hebben. In mijn geval was dat in Frankrijk en ik had ook al bedacht dat men in Frankrijk Frans zou spreken. Ik heb nooit verwacht dat de Franse belastingbetaler of de Franse regering een van die verantwoordelijkheden van mij zou overnemen. Ik verwachtte wel dat ik gelijk behandeld zou worden. Dat mogen ook de mensen verwachten die naar Nederland komen. Ik verwachtte dat ik, als ik zou worden uitgebuit, daartegen op dezelfde manier zou worden beschermd als de Fransen. Natuurlijk gaf ik nooit overlast. Een belangrijk zorgpunt op dit dossier is echter dat arbeidsmigranten toch wel de neiging hebben om te komen. Als zij dat helemaal onvoorbereid doen, is de kans op overlast voor henzelf, maar zeker ook voor de lokale bevolking, veel groter. Wij zien ook dat dat gebeurt.
De heer Monasch (PvdA): De minister schept toch wel een vreemd beeld van wat er gebeurt als je in het buitenland gaat werken. Ik kan uit eigen ervaring putten. Op het moment dat ik aankwam ik Kiev in de Oekraïne, nam mijn werkgever mij mee om voor mij huisvesting te regelen. Hetzelfde gebeurde in Moskou. De gemiddelde Shell-medewerker die naar het buitenland gaat, wordt niet op het vliegveld ontvangen en in een taxi gezet met de mededeling: zoek het maar uit. Nee, de werkgever gaat voor hem op zoek naar huisvesting. De vergelijking van de minister is daarom wat vreemd. Zo bestaat de expatcommunity bij het Gelderlandplein in Amstelveen uit veel Japanse medewerkers die wat mij betreft van harte welkom zijn. Zij zijn daar onder begeleiding van hun werkgever gekomen. Het idee dat je het allemaal zelf doet als je naar het buitenland gaat, is toch wat raar. Is het beeld dat de minister schetst van mensen die in een ander land gaan werken, wel reëel?
Minister Blok: Ik heb nooit voor Shell gewerkt, maar er zijn bedrijven die hun werknemers allerlei extra genoegens bieden. Maar of je nu in Groningen gaat werken, in Parijs of in Kiev, normaal gesproken zoek je dan zelf passende huisvesting. Dit is niet per definitie de taak van de werkgever. Hij mag dat natuurlijk doen, maar het is geen taak van de werkgever om te zorgen voor passende huisvesting van zijn werknemers. Die verplichting kennen wij ook niet. Ik vind die ook niet wenselijk. Als die verplichting zou worden geïntroduceerd, zou die in het kader van de rechtsgelijkheid voor alle werknemers in Nederland gelden. Iedere werkgever in Nederland zou dan verantwoordelijk worden voor de huisvesting van alle werknemers. Dat zal niet werken. Naar mijn overtuiging zijn er wel degelijk aangrijpingspunten voor een rol van de overheid. Wij moeten dan specifiek definiëren welke rol is weggelegd voor de minister en welke voor de lokale overheden. Die rol betekent echter niet dat een werkgever in het algemeen verantwoordelijk wordt gehouden voor de huisvesting van de werknemer.
De heer Monasch (PvdA): De geschiedenis van de volkshuisvesting in Nederland is rijk, mede doordat werkgevers het als hun verantwoordelijkheid zagen dat hun medewerkers goed waren gehuisvest. Zij wilden iets doen omdat hun werknemers slecht waren gehuisvest. Juist de groep waar we nu over praten, is buitengewoon slecht gehuisvest onder verantwoordelijkheid van de werkgevers die hen in groten getale naar Nederland halen. Het gaat niet alleen om individuen, het gaat om de aantallen en de condities waaronder. Dat is, mede gelet op de Nederlandse traditie van volkshuisvesting, een verantwoordelijkheid waarvoor werkgevers naar de mening van mijn fractie niet kunnen weglopen.
Minister Blok: In deze formulering kan ik mij veel beter herkennen. Voor een werkgever die op grote schaal werknemers werft, kun je de vergelijking trekken met een nieuwe vestiging in Groningen waar 400 mensen in dienst komen, in dit geval wellicht 400 mensen uit het buitenland. In beide gevallen mogen wij van de werkgever verwachten dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt. Daarom zit ik ook met de werkgevers om de tafel. De werkgever heeft hierbij trouwens ook een rechtstreeks eigen belang, omdat de bewoners uit de omgeving hem zullen aanspreken als er sprake is van overlast. Langs die route ben ik het hiermee dus eens en dan kom ik ook op mijn regierol.
Even werd de mogelijkheid van een wettelijke plicht geopperd. Ik geloof daar niet in. De werkgever heeft inderdaad een rol, maar ik ben nog steeds van mening dat de werknemer, net als iedereen in Nederland, als eerste verantwoordelijk is voor zijn huisvesting.
Ik heb als minister een rol op een aantal terreinen. Vaak is dit het terrein van de wetgeving. Ik zal straks ingaan op de wet die vanochtend in consultatie is gegaan. Het is dan logisch dat die rol bij mij wordt gelegd, terwijl die bij de collega van Sociale Zaken wordt gelegd als er sprake is van specifieke arbeidswetgeving of bij de collega van Binnenlandse Zaken als het register niet-ingezetenen in het geding is. Als het om wetgeving gaat, zijn er terreinen waarvoor ik rechtstreeks verantwoordelijk ben.
Het is niet meer dan logisch dat de gemeenten zich bezighouden met de lokale invulling. Die vraagt altijd om maatwerk. De situatie in bijvoorbeeld Limburg is zo heel anders dan die in Rotterdam of Den Haag dat het niet logisch zou zijn, te proberen dit landelijk te regelen.
Over de rol van de werkgever hebben wij zojuist al een goede discussie gevoerd. Je mag verwachten dat de werkgever die rol op zich neemt. Daarom zit ik ook met werkgevers aan tafel. Zij worden gestimuleerd om in het kader van de cao afspraken te maken over de huisvesting van migranten.
Hoewel ik daar wettelijk niet toe verplicht ben en ik ook geen wettelijke bevoegdheid heb, hoort daar wat mij betreft echter ook de coördinerende en aanjagende rol bij. De tijdelijke commissie Lessen uit recente arbeidsmigratie heeft het probleem in kaart gebracht. Zij heeft geschetst dat werkgevers en gemeenten elkaar te veel de bal toespelen. Dat is vaak niet het gevolg van onwil, maar dit is een nieuwe ontwikkeling waarover op de schaal van een individuele gemeente of een individuele werkgever kennis ontbreekt. Het is dus nuttig om kennis uit te wisselen. Dat doen wij ook. Het is echter ook wel degelijk nuttig dat er een zekere druk op staat, omdat het lokaal vaak een lastig proces is. In de bijeenkomst van 4 februari schetsten een aantal wethouders dat dit ook gevoelig ligt in een gemeenteraad. Aan de ene kant is er begrip voor het feit dat mensen fatsoenlijk moeten worden gehuisvest, aan de andere kant is men bezorgd omdat er sprake zou kunnen zijn van voortrekken. Daar is geen concrete aanleiding voor, maar die zorg bestaat wel. De heer Van Klaveren sprak hier ook over. Het helpt als de Kamer en ik in dat overleg blijven zeggen: regelt u dat, wij weten dat het lastig is, maar wij kunnen u daarbij helpen met wetgeving en kennisuitwisseling. Het zal ook helpen als gemeentebesturen kunnen zeggen dat zij achter hun broek worden gezeten, dat het in een andere regio of stad beter is geregeld en dat zij dat toch niet over hun kant kunnen laten gaan.
Er is gevraagd of ik op een bepaald moment of over een jaar een lijst kan presenteren met het aantal mensen dat huisvesting heeft en waaruit bovendien kan worden afgeleid of die huisvesting via de werkgever of op een andere manier is verkregen. Dat kan niet op landelijk niveau, omdat er geen plicht is om huisvesting te regelen via de werkgever. Er is ook geen plicht om bij te houden waar mensen precies wonen. Je kunt een dergelijk systeem niet in het leven roepen. Ik kan echter wel laten zien welke voortgang de regio's maken. Dat wil ik ook laten zien, maar ik kan dat niet in de gevraagde aantallen doen tot bijna op naam en adresniveau.
De heer Paulus Jansen (SP): Dat is spijtig. Het zou de minister als econoom ook moeten spijten, omdat de discussie toch altijd zo feitelijk mogelijk gevoerd moet worden. Als er 100.000 MOE-landers in Nederland verblijven, is the proof of the pudding toch de vraag wat er volgend jaar is veranderd ten opzichte van nu. Zijn er mensen bij gekomen? Waar wonen zij? Is hun huisvestingsituatie verbeterd of verslechterd? Is er verdringing van de vraag op de reguliere woningmarkt? Over die vragen hebben wij het nu. Met alle respect voor het probleem van de minister dat er geen wettelijke titel is om dingen af te dwingen, ga ik ervan uit dat hij toch actief onderzoek kan doen opdat de rapportage concreter zal zijn dan nu het geval is.
Minister Blok: Ik heb de eerste vraagstelling van de heer Jansen zo begrepen dat ik per regio in concrete aantallen zou moeten aangeven op welke manier hoeveel mensen zijn gehuisvest. Het eerlijke antwoord op die vraag is ontkennend, want dit vraagt om een type registratie en een verplichting die wij niet kennen en die naar mijn mening ook doorschieten. Regio's zullen natuurlijk wel hun best doen om in kaart te houden hoeveel huisvesting beschikbaar is en of er sprake is van overlast, maar dat is een slag abstracter dan hetgeen de heer Jansen vraagt. Zo concreet kan ik het niet maken.
De heer Paulus Jansen (SP): Ik constateer dat sommige regio's hun best doen om die opgaven zo concreet mogelijk te maken en te kwantificeren, terwijl andere regio's daar misschien geen belang bij hebben en proberen het lekker vaag te houden. Deze minister is de aanjager en degene die die regio's achter de vodden moet zitten. Zijn harde cijfers geen goed middel om te laten zien hoe regio's het ten opzichte van elkaar doen, dus een soort benchmark van de prestaties in de praktijk?
Minister Blok: Die benchmark creëren wij door de manier waarop wij nu overleg voeren met de regio's. Het is irreëel te verwachten dat wij heel getalsmatig kunnen aangeven hoeveel mensen uit een bepaald land op een bepaalde manier zijn gehuisvest. Heel veel mensen komen op eigen initiatief naar Nederland en zijn ook niet op voorhand gekoppeld aan een werkgever. Zij gaan een werkgever zoeken. Dat is een illustratie van het feit dat zo'n registratie nooit heel scherp kan zijn. Tegelijkertijd hebben de regio's er wel belang bij om in grote trekken te laten zien hoe groot de behoefte is en of er sprake is van tekorten of overlast.
De heer Monasch (PvdA): Op het gevaar af dat ik meteen mijn laatste interruptie versnoep, toch een vraag, want dit is in mijn ogen vrij relevant. Ik ben hier in eerste termijn ook al op ingegaan. Ik vraag mij af wat het rijtje criteria dan waard is waarover de minister in gesprek is. Ik heb ze genoemd: bepaalde regionale opgaven, evenwichtige regionale verdeling, bindende afspraken en afspraken over het tempo van realisatie. Dat gaat toch over concrete cijfers? Je kunt toch in juni een benchmark maken van wat men van plan is? Dat er onvoorziene instroom is, dat mensen op eigen gelegenheid naar Nederland komen, dat neem ik allemaal voor lief. Dit kan er een jaar later ook als exogene factor bijgeschreven worden. Maar als wij een sense of urgency en resultaten willen zien, zou de minister in juni een overzicht moeten geven van wat er staat te gebeuren opdat wij een jaar later kunnen zien wat in werkelijkheid is gerealiseerd.
Minister Blok: Dit is een stukje abstracter dan hetgeen de heer Jansen naar voren bracht. Langs deze lijn kan het wel, want dan geef je aan hoeveel complexen er zijn gerealiseerd en welke stappen er zijn gezet. De vraag van de heer Jansen begreep ik zo dat ik nog een slag dieper zou moeten gaan door aan te geven hoeveel mensen in Nederland zijn aangekomen en in percentages op te sommen hoeveel van hen via de werkgever of de corporaties zijn gehuisvest. Zo precies kan ik het niet aangeven.
De heer Monasch (PvdA): Dat begrijp ik, maar gelet op het feit dat er nogal wat uitstelgedrag is geweest, denk ik dat velen hier graag zouden zien dat er in juni een duidelijke lijst is waaruit blijkt wat zal worden gedaan, uitmondend in punt 4: afspraken over het tempo van realisatie. Dan kunnen wij een jaar later meten wat daarvan terecht is gekomen.
Minister Blok: Langs die vier criteria wel, ja.
Dit was mijn bijdrage over de rolverdeling en mijn regierol. Ik zal nu ingaan op de concrete vragen.
Mevrouw Visser heeft gevraagd naar de regel dat maximaal 20% van het minimumloon mag worden ingehouden voor huur. Voor sommige aanbieders van huisvesting zou dit een probleem kunnen zijn, begreep ik uit haar woorden. In het kader van de arbeidswetgeving zijn er beperkingen gesteld aan de inhouding op het loon door een werkgever. Dit is naar mijn mening een verstandige beslissing. In dat kader is het percentage van 20% vastgelegd. Mochten hogere uitgaven nodig zijn, dan is dat natuurlijk niet verboden, maar die moeten dan via een periodieke overboeking of desnoods contant worden voldaan; dit mag niet bij voorinhouding. Overigens heb ik afgelopen maandag een bezoek gebracht aan een project voor shortstayhuisvesting in Den Haag. Dit was een mooi voorbeeld van dergelijke huisvesting die goed kan functioneren binnen de huidige regelgeving. Het complex is ook volledig verhuurd. Ik vind dit een mooi voorbeeld en dit gebeurt volgens mij op meer plaatsen in ons land.
Dan kom ik op de vragen over de wijziging van de Woningwet die ik vandaag in consultatie heb gegeven. In die wijziging is een aantal concrete maatregelen voorzien die nu nog niet voorhanden zijn. Als eerste noem ik de bestuurlijke boete. De verhuurder krijgt altijd eerst de kans tot herstelactie, maar daarna kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Dat werkt sneller dan strafrecht. Strafrecht zou veel meer tijd vragen en in die tijd kan de overlast voortduren. We willen ook het instrument van een verhuurverbod introduceren. Dit betekent dat de verhuurder geen nieuwe huurcontracten mag afsluiten. Dat is ook een nieuw instrument dat echt extra armslag geeft. Uiteindelijk kan een gemeente ook het beheer over een pand overnemen als andere instrumenten niet goed werken.
In de consultatie komen er misschien nog aanscherpingen. Zo is gevraagd of de hoogte van de boete redelijk is. Wij hebben daarvoor gekeken naar vergelijkbare overtredingen. € 9.500 is een fors bedrag, maar ook hier geldt dat ik de reacties van het veld afwacht.
De regelgeving is algemeen en geldt dus niet specifiek voor bewoning door Oost-Europeanen. Zij kan dus ook gelden bij bewoning door studenten of andere personen. Zo hoort regelgeving ook te zijn.
Het is mijn intentie om na ommekomst van de reacties voor de zomer naar de Raad van State te gaan en na de zomer het voorstel aan de Kamer voor te leggen.
De reactie van de ABU, de bond van uitzendondernemingen, heeft ook een aantal vragen opgeroepen. De heer van Weyenberg vroeg specifiek naar de regelgeving met betrekking tot brandveiligheid. De regels voor brandveiligheid zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Dit is landelijke regelgeving die door gemeenten moet worden gehandhaafd. Zij hebben daarbij geen eigen beleidsvrijheid.
Op andere terreinen hebben gemeenten wel beleidsvrijheid en dat is heel bewust gedaan. De gemeenten beslissen zelf in welke delen van hun gemeente kamerverhuur mogelijk is en hoeveel mensen in een pand mogen wonen. Dit vraagt naar mijn mening logischerwijs om maatwerk. Dit beleid kan dus tussen gemeenten onderling verschillen, maar er kunnen ook verschillen zijn tussen delen van een gemeente.
De ABU heeft een aantal suggesties gedaan voor het register niet-ingezetenen. De heer Knops heeft daarnaar gevraagd. Het zou handig zijn als de wetswijziging die in de Kamer voorligt, snel wordt behandeld, want daar horen deze vragen natuurlijk thuis. Omdat die wetgeving helemaal klaar is voor behandeling, vind ik het onlogisch om met tussenconstructies te werken. De suggestie om nu tijdelijk nog iets aan het sofinummer te koppelen, is altijd een slechter alternatief dan een snelle behandeling van de wet. Wij kunnen de registratie niet-ingezetenen niet verplichten. Er is al een flinke prikkel voorzien: als mensen niet zijn geregistreerd, moet de werkgever het hoogste tarief loonbelasting inhouden. Dit zal voor veel mensen een prikkel zijn om toch die registratie aan te gaan.
De heer Monasch vroeg specifiek naar de situatie in Noord-Limburg. Hij vroeg of de huisvesting daar op grote schaal zal worden gelegaliseerd. Gemeenten nemen daar inderdaad het initiatief om het bestemmingsplan te wijzigen met behulp van een paraplubepaling. Dat is een gemeentelijke bevoegdheid. Het is dus ook aan de gemeenteraad om te beoordelen of dit een goede beslissing is.
De heer Van Klaveren vroeg naar een raming van het aantal Roemenen en Bulgaren dat na 1 januari naar Nederland zal komen. Hij wees erop dat de vorige ramingen geen succes waren. Dit gold niet alleen voor Nederland. Alle Europese landen hebben veel te lage schattingen gemaakt van het aantal migranten. De collega van SZW is in gesprek met gemeenten en deskundigen om scherper inzicht te krijgen. Ik durf niet toe te zeggen dat er deze keer een harde raming komt. Waar wij er vorige keer zo naast zaten, is de kans groot dat wij er weer naast zitten. Het is natuurlijk wel logisch dat wij in het kader van het regionaal overleg de vinger aan de pols houden. Dit geldt ook voor de werkgevers. Daarbij zijn vragen aan de orde als: wat verwacht u en welke acties zult u ondernemen. Een landelijke raming zie ik niet komen.
De heer Van Klaveren (PVV): Het is toch wel bizar dat wij totaal geen idee hebben van het aantal mensen dat naar Nederland zal komen. De kans is groot dat tienduizenden mensen uit deze twee landen naar Nederland komen. Daarvan zijn verschillende schattingen gemaakt, maar het kabinet zegt dat het eigenlijk geen flauw idee heeft. Ik vindt dat meer dan zorgelijk, want de problemen zijn nu al groot. Hoe kan de minister, als hij geen idee heeft hoe groot die problemen verder nog kunnen worden, überhaupt beleid voorbereiden om dit in goede banen te leiden?
Minister Blok: Ik heb niet gezegd dat er niets gebeurt. Ik heb gezegd dat in overleg tussen Sociale Zaken, gemeenten en werkgevers wordt geprobeerd hier meer grip op te krijgen. Ik kan echter niet op voorhand beloven dat er een precieze raming komt gezien de slechte ervaringen die wij eerder hebben opgedaan. Wij houden wel de vinger aan de pols. Dit is nu juist een van de dingen die wij doen in dat overleg.
De heer Van Klaveren (PVV): Wat houdt dat dan in, vraag ik via de voorzitter aan de minister. Als wij een schatting krijgen die niet specifiek is, wat houdt dan die algemene schatting in? De minister zegt: «Wij houden de vinger aan de pols». Wat betekent dat concreet? Ik neem toch aan dat de minister zijn beleid op een bepaalde grondslag baseert, maar als dat ook al niet het geval is ...
Minister Blok: Wij proberen hier grip op te krijgen. Wij zijn er nu mee bezig en wij weten dat het lastig is. Het is dan niet logisch om nu een poging te doen om hetgeen waarop je grip probeert te krijgen, in te vullen. Het is niet waar dat wij geen beleid voeren, want daar spreken wij nu over. Met de ervaringen van vorige keer in het achterhoofd wil ik echter niet pretenderen dat ik in maart 2013 een precieze schatting kan maken voor 2014.
De voorzitter: Ik geef de heer Van Klaveren nog gelegenheid voor een interruptie omdat hij zo weg moet.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik vraag ook niet om een precieze schatting. De minister zegt dat hij de vinger aan de pols houdt en ik heb gevraagd wat dat betekent. Voor zover ik nu begrijp, betekent dat niets. Ik vraag de minister om een algemene schatting en hij hoeft daar echt niet volgende maand of over zes weken mee te komen. Maar als de grens wordt opengesteld voor deze groep mensen, lijkt het mij wel noodzakelijk dat er enig idee is van het aantal mensen dat naar Nederland kan komen. Is het kabinet van plan om voordat de grens en onze arbeidsmarkt voor deze groepen worden opengesteld, wel met een verhaal te komen? De minister zegt dat hij dit niet specifiek kan doen, maar kan hij dat dan wel in algemene zin?
Minister Blok: Ik zal het zo specifiek mogelijk doen, maar het is irreëel om nu in maart te pretenderen dat wij aan het einde van het jaar een heel precieze raming kunnen geven. Ik zeg wel toe dat wij structureel overleg voeren met gemeenten en werkgevers over wat wij redelijkerwijs kunnen verwachten.
De heer Van Klaveren heeft ook gesproken over de zorgen over mogelijke voorrang van MOE-landers bij de toekenning van huisvesting. Er is geen sprake van voorrang. Aan het begin van mijn betoog heb ik al gezegd dat in feite sprake is van een gelijke behandeling, maar wel in de wetenschap dat als je niets doet, de kans op overlast of uitbuiting groot is. In het geval van woningcorporaties – de heer Monasch gaf daar een goed voorbeeld van – is er geen sprake van bij voorrang toewijzen. Als mensen hier langdurig wonen, hebben zij dezelfde rechten als alle inwoners van de EU. Dit zal betekenen dat je een tijdje op de wachtlijst staat van een woningcorporatie en dan een woning kunt krijgen. Dat geldt evenzeer voor iemand uit Polen als voor iemand uit België of Nederland. De echte kortdurende voorzieningen liggen niet op het pad van de corporaties. Voor de middellange termijn kunnen corporaties in gebieden als Limburg waar sprake is van krimp en leegstand, woningen voor zo'n middellange termijn verhuren. Dat is gunstig voor de aanpak van de problemen van de arbeidsmigranten, maar ook voor de woningcorporaties die daarmee inkomsten kunnen verwerven. Ik noem het voorbeeld van Dordrecht, waar in een complex dat op de nominatie stond voor renovatie maar nog niet helemaal leegstond, de leegstaande appartementen voor middellange termijn konden worden gehuurd. Het gaat dan vooral om het benutten van kansen en absoluut niet om het creëren van voorrang voor de een of de ander. Dat zou onjuist zijn; dat ben ik met de heer Van Klaveren eens.
De heer Van Klaveren (PVV): De heer van Klaveren zei ook nog iets anders. Ik sprak over het bouwen van tijdelijke Polenhotels en het reserveren van corporatiewoningen. Ik sprak niet over voorrang, maar over het feit dat voor bepaalde groepen reserveringen worden gemaakt. Die woningen kunnen dus niet worden toegewezen aan andere groepen. In Almere is dat bijvoorbeeld een groot probleem. Mijn vraag aan de minister is hoe hij daartegen aankijkt.
Minister Blok: De bouw van Polenhotels is een activiteit die ik alleen maar ben tegengekomen bij commerciële exploitanten. Dat mag. Het voorbeeld van Almere ken ik niet. Als de heer Van Klaveren mij dit kan toesturen, zal ik er graag op reageren. Ik kan daar nu echter niet fris van de lever op reageren.
De heer Van Klaveren (PVV): In dit geval gaat het over woningcorporaties en dat is inderdaad iets anders dan Polenhotels. Overigens is mijn fractie ook geen voorstander van Polenhotels, omdat dit commerciële activiteiten zijn. Er worden echter ook corporatiewoningen gereserveerd. De minister heeft geen idee dat dit gebeurt, maar het gebeurt toch. Ik zal hem de gegevens toesturen. Ik verwacht dan een reactie van zijn kant.
Minister Blok: Graag. Ik zal daarop reageren.
De heer Monasch heeft specifiek gevraagd naar het gebruik van leegstaande kantoren en de ombouw daarvan. Dat is inderdaad een goede combineermogelijkheid. Ik zal de Kamer informeren over het afstoten van rijkskantoren. Ik acht de kans klein dat het Rijk zal overgaan tot het ombouwen van die kantoren. Ze zullen eerder worden afgestoten naar een partij die de gebouwen daarvoor wil gebruiken. Dat kan een goede bestemming zijn die geen concurrentie oplevert voor andere woningzoekenden.
Ik hoop hiermee de vragen in eerste termijn te hebben beantwoord.
Mevrouw Visser (VVD): Ik heb in eerste termijn gesproken over de registratie en de verwachte toestroom van Roemenen en Bulgaren. Ik heb erop gewezen dat wij eerder geen juiste schatting konden maken van de toestroom van migranten. Mijn vraag heeft betrekking op de gemeentelijke basisadministratie en de RNI. Van verschillende gemeenten die deelnemen aan het bestuurlijk overleg, heb ik gehoord dat zij zich actief richten op het inschrijven van mensen in de gemeentelijke basisadministratie, maar dat zij ook weer heel veel onderzoek moeten doen voordat zij mensen kunnen uitschrijven doordat velen met onbekende bestemming vertrekken. Om die reden vindt er überhaupt geen inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie plaats. Het is duidelijk dat wij meer moeten weten over de omvang van die groep en dat wij meer moeten registreren. Ik hoor graag hoe de minister dit ziet en hoe dit probleem naar zijn mening kan worden opgelost.
Minister Blok: Ik ben het met mevrouw Visser eens dat de huidige situatie niet goed is. Juist omdat wij onvoldoende inzicht hebben, willen wij overgaan naar de registratie niet-ingezetenen. Ik ben daarvoor echter afhankelijk van het tempo van de Kamer. Ik verwacht dat het dan nog maar weinig zal voorkomen dat mensen zich niet inschrijven, omdat zij dan in het hoogste belastingtarief komen. Mevrouw Visser is het vast met mij eens dat veel mensen daarvoor gevoelig zijn.
Mevrouw Visser (VVD): Dat zou een oplossing kunnen zijn. Ik doel echter ook op de inschrijving van mensen die langer in Nederland verblijven. De RNI geldt maar voor een bepaalde periode, maar de ervaring in de regio's leert dat veel mensen die als arbeidsmigrant naar Nederland komen, hier langer blijven. Soms langer dan zes maanden en in voorkomende gevallen zelfs een aantal jaren. Daarvoor is een inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie nodig. De RNI kan een deel van dit probleem oplossen, maar mijn vraag heeft vooral betrekking op de koppeling met de gemeentelijke basisadministratie en het aanvullend onderzoek dat gemeenten in dit kader moeten doen.
Minister Blok: Wij gaan natuurlijk nog met de RNI werken. Dit is een beetje speculeren op de mogelijkheid dat mensen niet de stap van de RNI, dat een duidelijke prikkel heeft voor inschrijving, naar de gemeentelijke basisadministratie zullen maken.
De voorzitter: De minister daagt mevrouw Visser nu uit, omdat hij wellicht niet helemaal begrijpt wat zij bedoelt. Kan mevrouw Visser haar vraag kort herhalen?
Mevrouw Visser (VVD): Ja, dat zou voor de nieuwe groep gelden. Ik constateer echter ook dat de gemeenten met een grote groep bestaande gevallen te maken hebben waarvoor de registratie nu niet voldoet.
Minister Blok: Ik vraag mij af of die situatie nu verandert. Ook op dit moment ben je in Nederland verplicht je in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Dat geldt ook voor Nederlanders. Als een gemeente bij een bestandsvergelijking constateert dat iemand wel bestaat voor de Belastingdienst, maar niet is ingeschreven, kan zij handhavend optreden. Dat is nu zo en dat zal in de toekomst ook het geval zijn.
Ik kan mij voorstellen dat voor een deel van de gemeenten waarmee wij nu om de tafel zitten, het risico bestaat dat mensen niet zijn ingeschreven. Ik heb dit signaal nog niet gekregen anders dan nu van mevrouw Visser. Ik vind het eigenlijk wel logisch dat ik dit meeneem naar het overleg in juni. Ik zal dan vragen of dit een grootschalig probleem is en hoe wij dit kunnen aanpakken anders dan met het bestaande handhavingsinstrumentarium.
De heer Paulus Jansen (SP): Ik heb gevraagd of in alle relevante cao's inmiddels huisvestingnormen en certificeringeisen zijn opgenomen. Als dit niet het geval is, wat zal de minister hier dan in het kader van zijn regierol aan doen?
Ik heb verder gevraagd wat er gebeurt in de probleemregio's waar weinig voortgang is. Hoe kijkt de minister daartegen aan vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid?
Voorts heb ik erop gewezen dat de cijfers van het CBS voor de grensregio niet lijken te kloppen. De feitelijke aantallen zijn veel groter. Dat signaal heb ik van de gemeente Zundert ontvangen, een gemeente waar op dit moment nogal wat migranten wonen. Kan dit worden uitgezocht?
Minister Blok: In de uitzend-cao is dit opgenomen. Niet alle cao's zijn relevant in dit opzicht, maar in belangrijke cao's als die voor de tuinbouw en de vleesverwerking is dit nog niet opgenomen. Een van de redenen waarom deze sectoren ook aan tafel zitten, is dat ik het zeer wenselijk vind dat dit wel gebeurt.
Over de registratie in de grensregio's is mij niets bekend. Mag ik hier schriftelijk op terugkomen?
De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb gevraagd hoe de minister omgaat met de ervaringen die zijn opgedaan in verschillende pilots. Ik noemde onder andere Platform31. Hoe zal hij die ervaringen inzetten zodanig dat de druk waarover hij eerder sprak, ook leidt tot vooruitgang en resultaten in de regio's die wellicht nog wat creativiteit kunnen gebruiken?
Minister Blok: Ik zal dit doen in het overleg waarbij Platform31 ook aan tafel zit. Ik streef naar een combinatie van elkaar verleiden met goede voorbeelden en de druk die kan worden gevoeld doordat het in gemeente A of regio B wel kan.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb nog een vraag over de RNI en het voorstel van de gemeente Rotterdam. Ik begrijp dat de minister voor een korte overgangsperiode geen allerlei nieuwe dingen wil opstarten. Kan hij de gemeente echter wel in die zin geruststellen dat het ontsnappingsluikje dat er nu nog in zit, echt tot het verleden behoort als de RNI van start gaat? Dat wil zeggen dat mensen niet aan het werk kunnen zijn met een sofinummer maar zonder inschrijving. Kan het, als de RNI eenmaal een feit is, niet meer voorkomen dat mensen legaal aan het werk zijn zonder dat zij bij de gemeente bekend zijn?
Minister Blok: Het luikje zit niet dicht, maar het kost 52%. Ik verwacht daarom niet dat nog veel mensen door dat luikje zullen gaan.
De voorzitter: Ik vraag aan de leden of zij nog behoefte hebben aan een tweede termijn. Ik heb de indruk dat veel vragen al zijn beantwoord, maar ik geef de woordvoerders allen nog een minuut spreektijd.
De heer Knops (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Hij kan op de steun van mijn fractie rekenen voor alle acties die nodig zijn om de lieden aan te pakken die het wat minder goed voor hebben. Ik vraag hem om alles op te pakken wat hij in zijn regierol kan doen, ook zonder dat hij direct verantwoordelijk of aanspreekbaar is, omdat het gezag van een minister toch altijd geldt, ook al is het niet in formele zin. Bovendien kunnen mensen leren van goede en slechte voorbeelden. Dit lijkt mij een goede methode.
Als daarbij dan ook wat meer gevoel kan ontstaan voor de aantallen en de effecten, dus voor de meetbaarheid waarover de collega's spraken, dan is dat zeer dienstig. Ik realiseer mij echter wel dat dit geen eenvoudige opgave is.
Het antwoord met betrekking tot de RNI is zodanig dat het de Kamer duidelijk moet zijn dat het wetsvoorstel zo snel mogelijk moet worden behandeld om dit probleem te kunnen tackelen.
De heer Paulus Jansen (SP): Voorzitter. Ik constateer dat de minister fundamenteel anders aankijkt tegen de verantwoordelijkheid voor het huisvestingsprobleem dan de fractie van de SP. Wij zijn van mening dat de werkgever primair aan de lat staat. Hij haalt grote groepen arbeidsmigranten naar Nederland en het is logisch dat hij dan ook de huisvestingsproblemen oplost. De minister zegt dat dit primair een verantwoordelijkheid is van de persoon in kwestie. Dit is een heel andere benadering dan de klassieke benadering van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw in Nederland.
Het is wrang dat nu de woningcorporaties in beeld komen om het probleem op te lossen. Ik krijg graag de verzekering van de minister dat hij het onwenselijk acht dat corporaties woningen reserveren voor deze groep. De heer Van Klaveren sprak over casuïstiek die hij ons nog zal overhandigen. Ik ben daar benieuwd naar. De SP-fractie zou dat een onwenselijke situatie vinden. Het woningverdeelsysteem in Nederland is voor iedereen gelijk. Dat zegt de minister trouwens ook. Daarom lijkt mij dat de conclusie moet zijn dat reserveringen voor een bepaalde groep niet mogelijk zijn. Ik krijg op dit punt graag een bevestiging.
De SP-fractie is van mening dat de minister de Kamer zo snel mogelijk moet laten weten wat dan wel mogelijk is op het gebied van nauwkeuriger monitoring of benchmarking. Aan de hand van de concrete cijfermatige ontwikkeling moet worden gevolgd wat het rendement van de aanpak is.
Mevrouw Visser (VVD): Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer Jansen over de onwenselijkheid van het reserveren van woningen door corporaties. Mijn fractie is het eens met de visie van de minister dat huisvesting primair de verantwoordelijkheid van de werknemer is. Als men een beroep wil doen op de voorzieningen in Nederland, dan geldt de wet zoals voor ieder ander. Dat moet het uitgangspunt zijn.
Wij willen graag weten om hoeveel mensen het gaat. De collega's hebben al gerefereerd aan het voorbeeld van de gemeente Rotterdam. Zo kan iedere gemeente dergelijke getallen noemen. Dat is nu juist het probleem. Veel gemeenten schrijven mensen niet meer in in de gemeentelijke basisadministratie omdat zij zo veel moeite moeten doen om mensen uit te schrijven. Door onderzoek bij familie en bekenden moeten zij proberen vast te stellen waar de persoon in kwestie verblijft. Daardoor ontstaat een heel diffuus beeld. De RNI kan helpen voor de nieuwe instroom, maar daarmee is de huidige problematiek nog niet opgelost. Feit blijft dat er mensen zijn van wie wij eigenlijk niet weten waar zij zijn doordat zij niet staan ingeschreven. Ik maak mij in die zin ook zorgen over de mogelijke toestroom van Roemenen en Bulgaren. Die kan door een deel worden opgevangen door de fikse belastingmaatregel die de minister noemde. Die maatregel onderschrijf ik, maar het gaat mij vooral om het huidige probleem van de onbekende doelgroep en de vraag hoe dat kan worden opgelost.
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik onderschrijf het belang van de RNI en de spoedige totstandkoming ervan.
Ik houd wel wat zorg over de voortgang die wordt geboekt. Ik begrijp hoe de minister zijn regierol duidt, maar wij zijn nu een jaar bezig en er moet nog heel veel gebeuren. De minister vertrouwt erop dat de versnelling door beide actoren die primair aan zet zijn, tot acties zal leiden. The proof of the pudding is in the eating. Wij zijn nu al een jaar bezig en ik hoop dat het vertrouwen van de minister gerechtvaardigd zal zijn.
Ik constateer dat hij de bezemsteel heeft opgeborgen. Ik zou hem niet durven vragen om daarop te gaan vliegen, maar het blijft misschien toch wel nodig om zo nu en dan deze en gene met de bezemsteel achterna te zitten, maar dat mag ook te voet. Ik ben er nog niet echt gerust op dat de omslag en de forse versnelling die nodig zijn, in alle regio's te zien zullen zijn. Mijn vertrouwen is wat dit betreft niet onbegrensd.
De heer Monasch (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor het antwoord in eerste termijn. De minister noemt vier duidelijke meetpunten in zijn brief, te beginnen met de regionale opgaven tot en met het tempo van de realisatie. Dit betekent dat er concrete getallen kunnen worden genoemd. Misschien niet op alle punten, maar nadat de afspraken zijn gemaakt, komt er een inventarisatie die moet uitmonden in realisatie. Het is goed dat de minister toezegt dat de Kamer een afschrift van die afspraken krijgt onmiddellijk nadat zij zijn overeengekomen. Op basis daarvan kunnen wij bekijken of de sense of urgency nu wel aanwezig is. Wij hebben dan een instrument in handen om te meten of die veranderingen plaatsvinden. Als dit niet het geval is, kunnen wij overwegen of nadere stappen moeten worden gezet.
Minister Blok: Voorzitter. Ik zal antwoorden in volgorde van de vraagstellers. Ik dank de heer Knops voor de steun voor de aanpak van de huisjesmelkers. Ik hoop met hem dat de Kamer snel het aangepaste wetsvoorstel basisregistratiepersonen zal behandelen.
Hij en de heer Monasch spraken over de meetbaarheid. Ik zal na het gesprek in juni rapporteren langs de lijn van de vier genoemde punten.
De heer Jansen wijst erop dat wij fundamenteel van mening verschillen over de verantwoordelijkheidsverdeling. Op dit moment is een werkgever niet rechtstreeks verantwoordelijk voor de huisvesting van werknemers. Dat zou enorme implicaties hebben, ook zonder arbeidsmigratie. Het zal in Europa ook nooit worden toegestaan dat een werkgever verantwoordelijk zou zijn voor de huisvesting van Europeanen uit andere landen dan zijn eigen land en niet voor mensen uit zijn eigen land. Langs die route zal ik nooit gaan vliegen.
De heer Paulus Jansen (SP): Nu puur de vraag hoe het juridisch ligt. Geldt dit ook voor tijdelijke werknemers? Ik kan mij voorstellen dat dit niet strijdig is met de Europese regels voor tijdelijke werknemers.
Minister Blok: Met het oog op de rechtsgelijkheid zou dit dan voor alle werknemers moeten gelden. Dit zou enorme implicaties hebben, want veel tijdelijke werknemers hebben geen behoefte aan huisvesting. De verantwoordelijkheid langs de lijn die de heer Monasch in eerste termijn schetste, is wel logisch, namelijk dat veel werkgevers zich gelukkig verantwoordelijk voelen voor hun werknemers. Zelfs als zij dat niet doen, zullen zij zo veel tegengas krijgen uit hun omgeving, van de inwoners van de gemeenten waar zij werken, dat zij alleen al om die reden die verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik zal daarmee niet alleen genoegen nemen. Daarom zit ik ook met de organisaties van werkgevers om de tafel, want ik ben het met de heer Jansen eens dat zo'n afspraak hoort bij cao's waarin sprake is van werk voor arbeidsmigranten.
De heer Paulus Jansen (SP): Mijn vraag heeft betrekking op het juridische kader. Ik wil graag met zekerheid weten wat nu geldt voor tijdelijke werknemers, of die nu van buiten of binnen de Nederlandse grenzen komen. Stel dat wij 500 Groningse studenten aan de campagne in Zuidwest-Brabant laten meedoen, dan was volgens mij altijd het principe dat die voor de duur van de campagne worden gehuisvest. Dat is naar mijn mening een variant op dit thema.
Minister Blok: Daar is geen wettelijke verplichting voor en ik zie ook geen reden en geen mogelijkheid daarvoor. Tijdelijke arbeid is in de Nederlandse samenleving een structureel verschijnsel. Er zijn zo'n 700.000 zzp'ers en er werken 100.000 mensen in de uitzendsector. Het grootste deel daarvan heeft geen behoefte aan dergelijke wetgeving. Die zou bovendien niet uitvoerbaar zijn.
Ik ben het wel met de heer Jansen en mevrouw Visser eens dat er geen sprake kan zijn van een voorrangsregeling van woningcorporaties voor arbeidsmigranten. Ik ken ze ook niet. Ik heb de heer Van Klaveren gevraagd mij het voorbeeld dat hij noemde, toe te sturen. Die uitnodiging doe ik aan alle leden. Een dergelijke regeling past ook niet in het gelijkheidsbeginsel waar huisvesting natuurlijk ook onder valt.
Ik heb al gezegd dat de monitoring kan verlopen langs de lijn-Monasch, om het maar even zo te noemen. Ik zal dat ook doen.
Ik kan mij iets voorstellen bij het probleem dat mevrouw Visser schetst van de grote bestaande groep die zich misschien niet zomaar zal inschrijven, ook niet als de nieuwe wet is aangenomen. Ik zal dit opnemen met collega Plasterk. Dit is nu typisch een overgangsprobleem dat bij de behandeling van de wet een antwoord behoeft. De Kamer krijgt langs die lijn een reactie.
De heer Weyenberg hoopt dat het vertrouwen in de afspraken met gemeenten en sociale partners gerechtvaardigd zal zijn. Ik wil toch wel mijn waardering uitspreken voor het feit dat die mensen aan tafel willen zitten. De burgemeester van Maassluis wil als voortrekker optreden en geeft daarmee aan dat hij zich verantwoordelijk voelt voor dit probleem. Dit is geen garantie voor een goede uitkomst, maar het gaat hier om gemeentebestuurders die weten dat dit vaak gevoelig ligt in de gemeente. De situatie die mevrouw Visser schetste van de discussie in de raad, is ook wel herkenbaar. Er is vaak een wachtlijst voor woningen en dan praten wij ook nog over de huisvesting van arbeidsmigranten. Toch wordt het opgepakt. Het feit dat wij nu met grote regelmaat met deze mensen om de tafel zitten en dat de VNG het voortouw neemt, geeft mij de overtuiging dat dit niet vrijblijvend is. De Kamer vraagt mij terecht te laten zien welke voortgang wordt geboekt.
Ik heb de heer Monasch beloofd dat ik de Kamer een afschrift zal sturen van de voortgang van de afspraken.
De voorzitter: Ik zal de toezeggingen onder elkaar zetten.
– De minister zal de Kamer schriftelijk informeren over de CBS-cijfers inzake EU-arbeidsmigranten in de grensregio's. Daarover zijn klachten ontvangen. De minister zal over die klachten worden geïnformeerd, opdat hij op zijn beurt de Kamer kan informeren.
– In aansluiting op zijn brief van 21 januari heeft de minister toegezegd dat hij de Kamer direct zal informeren als er afspraken zijn gemaakt over de vier punten die in die brief worden genoemd.
– Bij de behandeling van de overgangswet zal de minister de Kamer informeren over de problemen met de gemeentelijke basisadministratie. De reactie van de minister van BZK zal dan worden toegevoegd. Verloopt dit schriftelijk of zal de minister van Binnenlandse Zaken daarbij aanwezig zijn? Ik kijk de minister even aan.
Minister Blok: Ik zeg voor mijn collega toe dat dit schriftelijk zal gebeuren.
De voorzitter: Dat is heel collegiaal.
Minister Blok: Dat zal hij ook wel zeggen.
De voorzitter: Dan zijn hiermee de toezeggingen benoemd.
Ik dank de minister voor zijn antwoorden en ik dank de leden en alle aanwezigen voor hun belangstelling. Ik sluit de vergadering.
Sluiting 16.33 uur.