Kamerstuk 29325-72

Verslag van een algemeen overleg

Maatschappelijke Opvang

Gepubliceerd: 17 februari 2015
Indiener(s): Helma Lodders (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29325-72.html
ID: 29325-72

Nr. 72 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 17 februari 2015

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 17 december 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 september 2014 houdende de evaluatie plan van aanpak maatschappelijke opvang (Kamerstuk 29 325, nr. 69);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 10 december 2014 houdende de voortgangsrapportage maatschappelijke opvang (Kamerstuk 29 325, nr. 70).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen

Voorzitter: Lodders

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Berckmoes-Duindam, Keijzer, Lodders, Siderius en Wolbert,

en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 13.35 uur.

De voorzitter: Goedemiddag. Ik open het algemeen overleg over maatschappelijke opvang en zwerfjongeren. Ik heet van harte welkom de Staatssecretaris, zijn ambtelijke staf, de Kamerleden, de mensen op de tribune en bovenal de mensen die dit debat op een andere manier volgen. We hebben van 13.30 uur tot 16.30 uur voor dit debat uitgetrokken en zullen zien of we alle tijd nodig hebben. Ik hanteer een spreektijd van vier minuten en twee interrupties per fractie. Gezien het aantal aanwezige leden doe ik hier niet al te moeilijk over.

Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Het aantal mensen in de daklozenopvang neemt fors toe. Gisteren hebben we het kunnen zien op televisie, bij Nieuwsuur. De SP heeft een eigen steekproef gedaan onder 35% van de opvanginstellingen voor daklozen. Van de geënquêteerden ziet 65% een grote tot zeer grote toename van dakloze mensen. Vooral onder jongeren is een forse stijging te zien. Ook melden steeds meer mensen met een psychiatrische achtergrond zich bij de opvang vanwege de afbouw van het aantal bedden in zorginstellingen. Dit blijkt ook uit het onderzoek van de Federatie Opvang. De SP maakt zich dan ook zorgen. Steeds meer jongeren met een meervoudige problematiek komen op straat te staan. De zorg die ze nodig hebben, wordt steeds verder beperkt en er wordt gekort op de uitkering. De opvanginstellingen geven bovendien aan dat de dagbesteding en de arbeidstraining in hun voortbestaan worden bedreigd.

Er moet geïnvesteerd worden in de overgang van jongeren van de jeugdzorg naar de volwassenzorg, wanneer ze achttien jaar worden. Voor deze groep moet de vier weken «zoek het zelf maar uit»-termijn voor een uitkering worden geschrapt. De dagbesteding voor jongeren met een licht verstandelijke beperking moet door gemeenten worden gegarandeerd. Is de Staatssecretaris bereid om tegemoet te komen aan deze drie voorstellen?

De toename van psychiatrische cliënten in de opvang is een direct gevolg van de beddenreductie in de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Een crisisopname in een ggz-instelling is steeds minder mogelijk, omdat het kabinet kiest voor meer ambulante zorg. Dit klinkt mooi, maar werkt minder goed voor mensen met een zwaardere problematiek. Is de Staatssecretaris bereid om hier nog eens goed naar te kijken?

Door de eigen bijdrage voor de opvang ontstaat een steeds hogere drempel voor de opvang, waardoor mensen op straat gaan zwerven en de problemen alsmaar groter worden. Een eigen bijdrage van € 200 of € 280 terwijl je geen huis hebt, schulden hebt opgebouwd of op straat zwerft: dat kan de Staatssecretaris niet serieus menen. Hoe lost hij dit probleem op?

Bij bijna de helft van de instellingen is sprake van een wachtlijst. Belangrijke oorzaken van dakloosheid zijn verlies van werk, toegenomen schulden en bezuinigingen op de zorg. Je zult maar op straat komen te staan vanwege de gevolgen van de crisis en op de wachtlijst voor de daklozenopvang terechtkomen. Zelfs het allerlaatste vangnet in onze samenleving is niet toegankelijk. We hebben in Nederland daklozenopvanginstellingen die werken met een lotingssysteem of kandidatenlijsten. Wie de hoogste nood heeft, mag komen slapen. Daarvoor schaam ik me. Schaamt de Staatssecretaris zich ook hiervoor? Wil hij kijken naar het lotingssysteem en de kandidatenlijsten? Wil hij de wachtlijsten voor de daklozenopvang wegwerken? Dat is noodzaak.

Nog steeds worden daklozen beboet voor slapen op straat. Gemeenten kunnen een plek in een opvang niet garanderen en gebruiken vervolgens de daklozen die op straat slapen als een soort melkkoe. Soms gaat een gemeente zelfs zover dat daklozen die geen adresgegevens kunnen opgeven, geen werkstraf opgelegd krijgen maar een paar dagen naar de gevangenis worden gestuurd. Een aantal daklozen gaan met behulp van de Daklozenvakbond naar de rechter, die de boete meestal kwijtscheldt. Dit circus moeten we toch niet willen? Kan dit niet anders? Is de Staatssecretaris bereid om de boetes voor het slapen op straat te schrappen?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Voorzitter. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat voor een stabiel en weerbaar bestaan de aanwezigheid van woning, werk en wederhelft van doorslaggevende betekenis is. Om de zelfredzaamheid van mensen te kunnen versterken is een continue ambitie op het terrein van wonen, inkomen, werken en leren noodzakelijk. Ik wil het vandaag hebben over drie uitdagingen waarmee de maatschappelijke opvang zich geconfronteerd ziet, te weten toegang, doorstroming en preventie.

In zijn brief geeft de Staatssecretaris aan dat er stappen zijn gezet om de landelijke toegankelijkheid van de opvang door de centrumgemeenten te waarborgen. Het convenant hiervoor wordt begin volgend jaar door de betrokken wethouders ondertekend. Terecht geeft de Staatssecretaris aan dat het uiteindelijk aankomt op de uitvoering en dat hij het niet acceptabel vindt als daarin iets misgaat. We delen de zorgen van de Staatssecretaris in dezen en we zien uit naar de resultaten van het toegankelijkheidsonderzoek dat in 2015 wordt herhaald.

Er is een eenduidig beleid nodig om dak- en thuislozen op te vangen, maar ook om de uitstroom uit de maatschappelijke opvang te versnellen. In de praktijk hanteren gemeenten verschillende regels voor het toekennen van een postadres aan dak- en thuislozen zonder legitimatie. Zonder geldige legitimatie is normale deelname aan de Nederlandse maatschappij vrijwel onmogelijk. Het afsluiten van een zorgverzekering en het inschrijven voor een opleiding zijn moeilijk als men geen postadres heeft. Wat doen de centrumgemeenten om dit probleem op te lossen?

Ik noemde zo-even de drie w's van woning, werk en wederhelft als voorwaarden voor een stabiel en weerbaar bestaan. Verblijf in de maatschappelijke opvang is kostbaar. Verblijf in een semizelfstandige eenkamerwoning met, indien nodig, ambulante begeleiding is vele malen efficiënter en versnelt het proces van weer op eigen benen leren staan. Daarom is de maatschappelijke opvang sterk gericht op uitstroom en dat is goed.

Al geruime tijd stagneert echter de uitstroom naar huisvesting aan de onderkant van de woningmarkt. Om de uitstroom uit de opvang naar eenvoudige en goedkope huisvesting te bevorderen, is meer nodig dan goede voornemens. Housing First is een goed programma, maar dit middel lijkt nu tot doel te worden verheven. De sociale huursector is bedoeld voor wonen aan de onderkant van de woningmarkt. Laten we dit doel voor ogen houden en gemeenten de vrijheid laten op welke manier ze het willen organiseren. Door de veranderingen in het sociale domein kan elke gemeente de effectiefste keuze maken. Onze taak als rijksoverheid is om te bezien of de doelen aan de onderkant van de woningmarkt worden behaald en niet zozeer op welke manier dat gebeurt. Dat betekent loslaten en vertrouwen hebben in het handelen van de gemeenten. Daarom verzoek ik de Staatssecretaris om samen met de Minister voor Rijksdienst en Wonen te bezien of het wetsvoorstel voor de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting hiervoor voldoende waarborgen biedt. Ook roep ik de Staatssecretaris op om met de Minister af te spreken dat wonen aan de onderkant van de woningmarkt geen onnodige verbijzondering nodig heeft.

Mevrouw Siderius (SP): Ik ben benieuwd wat er bedoeld wordt met een «wederhelft die nodig is voor een stabiele basis». Maar daarover gaat mijn vraag niet. Mevrouw Berckmoes maakt zich terecht zorgen dat de toegang tot de daklozenopvang stagneert. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat er wachtlijsten ontstaan. Vervolgens signaleert mevrouw Berckmoes het probleem dat de doorstroom onvoldoende is, wat volgens haar te maken heeft met de huisvesting. Volgens mij heeft het allemaal met elkaar te maken. Ze zegt vervolgens dat we vertrouwen moeten geven aan de centrumgemeenten, dat we er niet bovenop moeten zitten maar het de gemeenten moeten laten oplossen. Dit gebeurt dus niet. Dat blijkt. Wat is de oplossing van de VVD voor het wegwerken van de wachtlijsten? Hoe gaat de VVD dat doen? Mevrouw Berckmoes wil slechts vertrouwen geven. Hoe zorgen we dan voor doorstroming en voldoende woningen, zodat mensen die dakloos zijn geraakt en kunnen doorstromen naar een huurwoning, dat ook doen?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Dank aan mevrouw Siderius voor haar vraag. In haar samenvatting van mijn betoog legt ze heel andere verbanden dan ik. Ik wil graag mijn eigen lijn vasthouden. Voor dit algemeen overleg heb ik gekozen voor de punten toegang, doorstroom en preventie. Deze elementen wil ik eruit lichten, maar er zijn een heleboel andere elementen waarvoor ik had kunnen kiezen. Doorstroming is een heel belangrijk punt. Mensen die in de opvang terechtkomen, moeten daar zo snel mogelijk weer uit en een dak boven hun hoofd krijgen. Maatschappelijke opvang is bedoeld als noodmaatregel. We zien nu vaak dat vaste klanten op een gegeven moment ook in de nachtopvang zitten. Dat zijn dure bedden. We willen heel graag zien dat die mensen weer snel eenvoudige goedkope huisvesting krijgen. De doorstroming stokt al aan de onderkant van de woningmarkt, omdat er te weinig eenvoudige goedkope kamers beschikbaar zijn. We moeten aan de gemeenten overlaten op welke manier ze dit probleem oplossen. Er is een rapport verschenen over Housing First. Dit programma werkt goed, maar er zijn vrij veel kosten aan verbonden.

De voorzitter: Dat was een heel uitvoerig antwoord.

Mevrouw Siderius (SP): Het zijn veel woorden, maar het is gewoon een herhaling van de spreektekst. De vragen blijven staan. Ten eerste: wat doet de VVD aan de wachtlijsten bij de daklozenopvang? Ten tweede: wat doet de VVD om de doorstroming aan de onderkant, zoals de VVD dat noemt, van de huurmarkt te realiseren? Hoe realiseert de VVD meer sociale huurwoningen?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Het mooie is dat we die al gedecentraliseerd hebben. Dit is acht jaar geleden gebeurd. Het is een voorbeeld van hoe het ook goed kan gaan. Er zijn heel goede voorbeelden van hoe het kan. Daarover staat ook een rapport op de agenda. Wat het vertrouwen betreft: het kan aan de gemeenten worden overgelaten. Tot nu toe is dat goed gegaan. Er zijn goede resultaten, zeker op de gebieden die daklozen met openbare geestelijke gezondheidszorg (oggz)-problematiek betreffen, op wie mevrouw Siderius eerder doelde. Het gaat niet alleen maar fout, het gaat ook goed. Daarvoor moeten we ook oog hebben.

Bij personen die dakloos raken, is lang niet altijd meer sprake van ernstige psychiatrische problematiek en/of verslavingsproblematiek. Een voorbeeld hiervan zijn mensen en gezinnen die dakloos raken na het verlies van werk en inkomen. Kan de Staatssecretaris aangeven in welke mate deze verschuiving in de oorzaken van dakloosheid het beleid voor de maatschappelijke opvang heeft gewijzigd of zal wijzigen? Kan hij aangeven hoe de centrumgemeenten voorkomen dat deze specifieke nieuwe groep instroomt in het relatief kostbare vangnet van de maatschappelijke opvang?

Mevrouw Wolbert (PvdA): Voorzitter. Ik vervang de heer Otwin van Dijk op dit dossier. Ik ben nooit woordvoerder geweest op dit terrein, maar in de loop van de jaren heb ik af en toe iemand vervangen. Als ik naar de afgelopen zes of zeven jaar kijk, zijn er op dit dossier aanzienlijke stappen gezet. Als je er maar af en toe mee te maken hebt, oriënteer je je telkens opnieuw en zie je de voortgang misschien beter dan de mensen die er elke dag mee bezig zijn. Ik lees ook in de voortgangsrapportage van de Staatssecretaris dat er op belangrijke punten via de centrumgemeenten stappen zijn gezet, vooral bij de opvang van mensen met een oggz-problematiek. Het is ongelooflijk belangrijk dat de gemeenten straks over het gehele domein het instrumentarium in handen hebben zodat ze echt meters kunnen maken. Op een aantal punten moeten we dit nog zien gebeuren en moeten we al werkend nog wel een aantal beren van de weg halen.

Ik licht er enkele punten uit, als eerste de afstemming van beleid. Ik las met name in de brief van de Federatie Opvang dat mensen elke keer opnieuw vastlopen in allerlei wet- en regelgeving op verschillende beleidsterreinen, omdat die elkaar tegenspreken. Dat kan ik me heel goed voorstellen. Die klacht komt over de gehele linie voor. Belangrijke punten zijn hierbij legitimatie, verzekering en het verkrijgen van woonruimte. Je kunt bijvoorbeeld lastig aan woonruimte komen als je schulden hebt gehad of na verblijf in de opvang. Het betreft incidenten met ernstige gevolgen. Het is ontzettend belangrijk dat er een doorbraakgroepje komt tussen de verschillende departementen. De Federatie Opvang stelt dit voor en ik vind het een goed idee. Zo zijn we ook begonnen met het aanpakken van de dakloosheid. We zijn nu een aantal jaren verder. Er is nieuwe wet- en regelgeving gekomen die nieuwe problemen oplevert. Graag krijg ik van de Staatssecretaris de toezegging dat hij zijn medewerking verleent aan zo'n doorbraakgroep.

De Partij van de Arbeid vindt het ontzettend belangrijk dat de doorstroomproblematiek in de opvang wordt verholpen door onder andere veel steviger in te zetten op preventie. Het is misschien mijn persoonlijke teleurstelling, maar het is jammer om in de Monitor Stedelijk Kompas te lezen dat gemeenten de neiging hebben om achterover te hangen als de overlastproblematiek is opgelost. Dat kunnen we ons helemaal niet permitteren. We moeten de komende jaren het beleid doorzetten op preventie en eerder ingrijpen, of in ieder geval op proactief werken. Een vroegtijdig aanbod wordt alsmaar belangrijker. Het gaat dan bijvoorbeeld om het delen van goede voorbeelden om huisuitzettingen te voorkomen. Goede voorbeelden delen moet altijd, maar hoe kan er veel concreter ingezet worden op de voorkant van het beleid om te voorkomen dat mensen überhaupt afhankelijk worden van opvang? Wat de PvdA betreft moet het iets steviger dan het delen van goede voorbeelden.

Mevrouw Siderius (SP): De PvdA zegt dat er vroegtijdig aanbod moet zijn, dus meer preventie. Ik ben benieuwd wat de PvdA concreet bedoelt. Er zakken steeds meer mensen door het ijs, omdat ze hun baan verliezen, in de schulden raken en hun hypotheek niet meer kunnen betalen. Door bezuinigingen is er minder psychiatrische zorg beschikbaar, waardoor mensen het thuis niet meer redden en op straat komen te staan. Welke concrete maatregelen bedoelt de PvdA met vroegtijdig aanbod?

Mevrouw Wolbert (PvdA): Op de eerste plaats moet er op gemeentelijk niveau een scherper bewustzijn zijn van het feit dat mensen niet van de ene dag op de andere schulden krijgen. Die ontwikkelen zich in de loop van maanden. Bij de allereerste signalen die erop wijzen dat er niet meer betaald kan worden, moet men eigenlijk al op het vinkentouw zitten. De scherpte en proactieve houding van verschillende participanten zijn daarbij belangrijke voorwaarden. Tegelijkertijd lees ik in de stukken dat er vooral door de extramuralisering van de ggz geen goed zicht is op de benodigde huisvesting. Weten we op gemeentelijk niveau hoeveel huisvesting er moet zijn? Ik zou zeggen dat we op verschillende fronten tegelijk een plan van aanpak moeten hebben.

Mevrouw Siderius (SP): «Meer bewustzijn bij gemeenten» vind ik eerlijk gezegd een slappe aanpak. De gemeenten zijn zich echt wel bewust van wat hier gaande is. Ze hanteren wachtlijsten voor de schuldhulpverlening en zien dat mensen het niet meer redden. Ze kunnen echter de vraag niet aan, doordat er zo hard bezuinigd wordt dat mensen door het ijs zakken. Doordat er binnen de ggz meer mensen met psychiatrische problematiek ambulant worden geholpen, is er blijkbaar geen zicht op het aantal benodigde bedden. Is het een idee dat de PvdA en de SP een voorstel indienen om het effect van de ambulantisering op de toestroom naar de daklozenopvang duidelijk te krijgen en te bekijken welke maatregelen genomen kunnen worden?

Mevrouw Wolbert (PvdA): Het gaat juist om het feit dat het zicht op de benodigde woonruimte ontbreekt. Woonruimte is sinds jaar en dag een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De gemeente heeft de Tweede Kamer niet nodig om die verantwoordelijkheid uit te voeren. Ik kan me goed voorstellen dat de Staatssecretaris in zijn overleg met de gemeenten, met de VNG, nog eens de nadruk legt op dit punt. We hebben vaak oog voor woonruimte voor ouderen, hoewel dat ook beter kan, maar de aandacht voor woonruimte voor de groep met een psychiatrische problematiek dreigt af en toe weg te zakken. Het gaat erom goed in kaart te brengen wat er nodig is en vooral tijdig in stelling te brengen wat je al hebt.

Ik houd graag een warm pleidooi voor een verkenning op de toepasbaarheid van Housing First voor jongeren. Daaraan moeten we een hoge prioriteit geven. Ik heb een achtergrond in de jeugdzorg en ik weet één ding, namelijk dat het je op een ongelooflijke achterstand zet als je al zo jong stevigheid en continuïteit moet missen. Wanneer komt de Staatssecretaris met een concrete invulling voor de komende twee jaar? Wanneer komt de rapportage daarover?

Tot slot kom ik bij de medische zorg voor daklozen. In Nederland hebben we straatdokters. Ze verrichten heel nuttig werk. Ik vraag de Staatssecretaris daarvoor extra aandacht te hebben. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de medische hulp in de bemoeizorg en de sociale wijkteams ook voor dak- en thuislozen is geborgd?

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Gisteravond hebben we bij Nieuwsuur gehoord dat meer dan 60.000 mensen zich melden bij de daklozenopvang. Dat is 10% meer dan in 2010. We hebben begrepen dat een derde van de centrumgemeenten ontoereikende opvangcapaciteit heeft, terwijl de helft van de gemeenten nog niet eens over goede opvang voor kwetsbare jongeren beschikt. Jonge mensen komen hierdoor in dezelfde opvang terecht als mensen met verslavingen. Heeft de Staatssecretaris een idee op welke manier hij hier iets aan kan doen?

Ik kom bij de schuldenproblematiek. Kan de Staatssecretaris met het Ministerie van Financiën overleggen om samen met de Belastingdienst een werkwijze te ontwikkelen waarbij maatwerk geleverd kan worden, zodat mensen die niet gefraudeerd hebben met toeslagen, maar wel in de problemen komen, bij verrekening niet minder overhouden dan de belastingvrije voet? Ik heb begrepen dat hier al aan gewerkt wordt. Is dit inmiddels opgelost?

Is er een mogelijkheid om de zorgtoeslag niet over te maken op de rekeningen van de betreffende mensen? Je krijgt zorgtoeslag als tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering. Het gaat vaak mis. Zeker mensen die al schulden hebben, komen hierdoor nog verder in de problemen.

Is er voldoende goedkope huisvesting? Het CDA krijgt veel berichten over mensen die in dure opvang- en zorgvoorzieningen blijven hangen. Minister Blok legt juist nu de woningcorporaties aan banden. Afgelopen jaren konden gemeenten goede afspraken maken met woningcorporaties over het met voorrang plaatsen van betreffende mensen in goedkopere huurwoningen. Doorkruisen de plannen van Minister Blok de aanpak van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?

De bedoeling van de participatiesamenleving is dat mensen naar elkaar omzien en elkaar helpen en het gebeurt ook al heel veel. Die woorden spreken het CDA uiteraard gigantisch aan. Tegelijkertijd weerhouden overheidsmaatregelen mensen ervan om elkaar te helpen. Een dakloze kennis aan wie je onderdak verleent, kan zijn zorgtoeslag kwijtraken. Bovendien komt vandaag of morgen de kostendelersnorm om de hoek kijken. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat mensen die anderen willen helpen, daarbij in ieder geval niet tegengewerkt worden? Graag krijg ik hierop een reactie.

We hebben begrepen dat het voor daklozen soms moeilijk is om een briefadres aan te vragen, waardoor inschrijving in de basisregistratie moeilijk is. Wil de Staatssecretaris met zijn collega van Binnenlandse Zaken de gemeenten informeren welke eisen hieraan gesteld moeten worden? Volgens het CDA wordt het aanvragen van een briefadres onnodig ingewikkeld gemaakt, terwijl we weten dat men in onze samenleving een briefadres nodig heeft om in aanmerking te komen voor allerlei ondersteuning.

Ik kom bij mijn laatste punt: opvang en ggz. Er zijn afspraken gemaakt over de beddenreductie in de ggz. Steeds meer mensen zijn aangewezen op extramurale zorg. Tegelijkertijd constateert het veld, dus de opvangbranche, dat er steeds meer mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen bij de opvang aankloppen. Dit brengt allerlei veiligheidsrisico's mee. Ziet de Staatssecretaris dit ook en ziet hij een verband met de beddenreductie? Hoe gaan we hiermee om? Niet iedere dakloze is hetzelfde. In het begin van mijn inbreng heb ik het gehad over de jongeren. Ik spreek nu over mensen met psychiatrische problemen. Heeft een Staatssecretaris een instrument om in de gaten te houden of dit probleem de komende jaren toeneemt? Wil de Staatssecretaris met de branche in gesprek gaan om te bekijken of de ondersteuningsregeling Veilig werken in de zorg ook voor de maatschappelijke opvang kan gelden? Dat is een manier om de mensen die in de opvang werken, in ieder geval instrumenten in handen te geven om te kunnen omgaan met agressiviteit.

De vergadering wordt van 14.01 uur tot 14.05 uur geschorst.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. De opvang voor mensen met een meervoudige problematiek is een ernstig vraagstuk waarover we ons bijna elke dag zorgen kunnen en moeten maken. Tegelijkertijd is het een heel hardnekkig vraagstuk. Dakloosheid, psychische problemen, schulden en problematische gezinssituaties brengen immers een heel lastige en moeilijke problematiek mee, waardoor mensen het niet op eigen kracht redden. Er is een heel persoonlijke aanpak nodig om hen weer op de rails te krijgen. Er zijn de afgelopen jaren onder gemeentelijke regie enorme stappen vooruit gezet met destijds als katalysator het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rijk G4 en de stedelijke kompassen. Mevrouw Wolbert memoreerde dat al. Het aantal buitenslapers daalde. De overlast nam af. Duizenden mensen telden weer mee. Het aantal mensen met een stabiele mix van huisvesting, inkomen en hulpverlening groeide de afgelopen jaren. Sinds de start van het plan van aanpak in 2006 is alleen al in de G4 voor ruim 15.000 mensen een traject gestart om die stabiele mix te bereiken, waardoor ze inderdaad weer op de rails komen. Dat gebeurt niet alleen voor de G4, maar ook daarbuiten. Het is een resultaat om trots op te zijn. Ik aarzel een beetje over de woorden «om trots op te zijn», want ieder geval is er eigenlijk één te veel. De opvanginstellingen, de ggz, de woningcorporaties, justitie en de hulpverlening bieden deze trajecten-op-maat samen aan. De kern hiervan is dat je niet alleen opvang biedt, maar tegelijkertijd de vraag stelt welke zorg en ondersteuning nodig zijn om de stabiele mix te laten ontstaan.

Het plan van aanpak liep eind februari van dit jaar af. Dat wil niet zeggen dat we er nu al zijn, verre van dat. Aan de ene kant moeten we vasthouden wat al is bereikt en aan de andere kant moeten we de integraliteit versterken. Verschillende woordvoerders wezen er al op. De mogelijkheden hiervoor zijn er nu binnen het sociale domein. Gemeenten krijgen meer mogelijkheden om een integraal beleid te voeren. We zijn met de centrumgemeenten in gesprek. Die gemeenten zijn van plan voor volgend jaar integrale beleidsplannen te maken voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang, soms nog verder doorgetrokken naar de vrouwenopvang en opvang van alle kwetsbare personen. Daardoor krijgen we die brede integraliteit binnen het gehele beleidsterrein. Dat juich ik zeer toe. Ik kom er straks nog even op terug. Het zou goed zijn om samen met de centrumgemeenten niet alleen de volgende slag naar integraliteit te maken, maar ook een aantal aspecten als kwaliteit, veiligheid en kinderen in die plannen mee te nemen zodat daaruit een vernieuwingsaanpak voortvloeit.

Dat is nodig, want het systeem heeft nog steeds een aantal zorgpunten. Vorig jaar is al vastgesteld dat de landelijke toegankelijkheid een zorgpunt is. Er komen nog steeds signalen dat het in de praktijk niet altijd goed gaat. Het is goed dat de wethouders dit beseffen. We willen een convenant afspreken over de manier waarop ze met inachtneming van de landelijke toegankelijkheid mensen op de passende plek opvang verlenen. Het komt hierbij echt aan op de uitvoering. We zien nog te vaak dat de intenties er wel zijn, maar dat het in de praktijk nog niet goed genoeg gaat. Dit wil ik de komende jaren samen met de wethouders nadrukkelijke blijven volgen. Ik zal het onderzoek naar de landelijke toegankelijkheid met mysteryguests herhalen. Ik wil heel scherp in de gaten houden dat dit niet slechts een convenantafspraak is, maar in de praktijk ook daadwerkelijk plaatsvindt.

Ik wil met de VNG en de Federatie Opvang werk maken van een gezamenlijk kwaliteitskader voor de maatschappelijke opvang. Het is goed om samen een minimumnorm vast te stellen, zodat cliënten kunnen rekenen op kwaliteit. Wat mij betreft nemen kinderen daarbij een bijzondere positie in. Daarover hebben we een aantal keren gesproken. In de brede aanpak waarin we enerzijds naar meer integraliteit streven en anderzijds met elkaar afspreken aan welke kwaliteit de opvang moet voldoen, wil ik kinderen dus een bijzondere plek geven. In de Kamer is al gevraagd naar de streefcijfers voor het ambitieniveau ten aanzien van kinderen in de opvang. Daarom heb ik in mijn brief uiteengezet dat kinderen op een geschikte plek moeten worden opgevangen. Een gezin met een of meer kinderen in een zaal onderbrengen waar ook andere volwassenen met multiproblematiek verblijven, is niet goed en voldoet niet. Met deze constatering zijn niet alle problemen meteen opgelost, maar ik sta hierin niet alleen. Ook de VNG en de Federatie Opvang vinden dit. Op mijn agenda voor 2015 staat dan ook dat ik zal laten inventariseren hoe in de opvang wordt omgegaan met meegebrachte kinderen. Dit beeld moet helder worden en moet gebenchmarkt worden tussen gemeenten, zodat we op dit punt een aantal stappen vooruit kunnen zetten. Het is wat mij betreft een integraal onderdeel van de kwaliteitsnormen die we moeten ontwikkelen.

De vraag naar opvangvoorzieningen wordt in belangrijke mate bepaald, en straks zeker, door de manier waarop op gemeentelijk niveau aan de voorkant wordt gewerkt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan preventie van huisuitzettingen, het interveniëren in schuldhulpverlening op het moment dat de problemen nog niet onoverkomelijk zijn, bemoeizorg of vroegsignalering van verslavingsproblematiek. Als we de gemeenten straks nog meer mogelijkheden geven om met hun beleid veel meer aan de preventiekant te werken, kan dit een heel belangrijke stap zijn om de kwaliteit van de opvang te verbeteren. Ik denk dan aan de trits: een vergrote impuls om de noodzaak tot opvang te voorkomen, kwaliteitseisen stellen aan de opvang als dat nodig is en goed werken aan de doorstroming. Een aantal leden heeft het al gezegd. Als de doorstroming stagneert, worden als het ware de wachtlijsten voor morgen gecreëerd, terwijl we die juist moeten zien te voorkomen.

Mevrouw Siderius (SP): Iedereen is het wel eens met de analyse dat we ervoor moeten zorgen dat mensen niet in problematische schuldensituaties terechtkomen, zodat ze ook niet terechtkomen in de opvang, en dat de kwaliteit van de opvang goed moet zijn als ze er toch in terechtkomen. De Staatssecretaris zegt dat we daarvoor meer mogelijkheden moeten organiseren, onder andere voor de schuldhulpverlening. Een tijd geleden hebben we de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening aangenomen. Die zou wonderen verrichten. Dat is helaas niet gebeurd. De toestroom naar de schuldhulpverlening neemt alleen maar toe. De Staatssecretaris heeft het over meer mogelijkheden. Wat gaat hij doen? Hoe zorgt hij ervoor dat de schuldensituaties als gevolg van baanverlies en de economische crisis afnemen?

Staatssecretaris Van Rijn: Die situaties kun je helaas niet voorkomen, hoe graag we dat ook met zijn allen willen. Wel kunnen we de gemeenten meer mogelijkheden en instrumenten geven om preventief interveniëren. We hebben gesproken over de jeugdhulp. Daarbij geldt het omgekeerde. Je kunt met een opvoedingsondersteuningsprogramma aan de slag gaan. Als er echter sprake is van een ernstige schuldenproblematiek, is het waarschijnlijk beter om die eerst aan te pakken. Eerder kun je de aanwezige opvoedingsproblemen überhaupt niet effectief aanpakken. Ik ben erop uit om gemeenten meer mogelijkheden te geven om op een groot aantal terreinen beleid te maken en om ze instrumenten in handen te geven, zodat ze vroeg in een traject kunnen voorkomen dat er problemen ontstaan. De gemeenten moeten dan dus kennis hebben van de mogelijke problemen. Daarbij kunnen de sociale wijkteams een heel belangrijke rol spelen. Door vroegsignalering, snelle interventies en bekijken wat je kunt doen, voorkom je dat de problemen erger worden en dat er opvangsituaties ontstaan. Ik realiseer me heel goed dat je hiervoor geen landelijke norm kunt uitvaardigen. Het vereist adequaat gemeentelijk beleid. Het vereist een beetje vertrouwen dat het ook echt gebeurt. Het vereist niet alleen convenanten, maar ook afspraken over de minimumkwaliteitseisen die we aan zo'n traject stellen. Daarom zeg ik: meer mogelijkheden voor de gemeenten bij de decentralisaties, convenanten en afspraken over de kwaliteitseisen voor de opvang en het bevorderen van doorstroming waar dat kan. Van onze kant willen we de gemeenten ondersteunen en bekijken waar de knelpunten in de brede kwaliteitsaanpak zitten, om ervoor te zorgen dat we die samen met de Federatie Opvang een nieuwe impuls kunnen geven.

Mevrouw Siderius (SP): Voordat je bij de daklozenopvang terechtkomt, heb je vaak al een lange weg achter de rug. Die kan te maken hebben met opvoedingsproblemen, schulden, onmacht, machteloosheid, een slechte sociaaleconomische positie, noem het maar op. Al deze factoren kunnen van invloed zijn op de kans dat je dakloos wordt. Het is interessant dat de Staatssecretaris zegt dat we de gemeenten instrumenten in handen moeten geven om daarop te kunnen ingrijpen. Mijn vraag was over welke instrumenten de Staatssecretaris het dan heeft. Anders blijft het een beetje bij mooie woorden. Ik hoor: richtlijnen en protocollen. Daar word ik eerlijk gezegd nog niet hieperdepiep blij van. Richtlijnen en protocollen brengen vaak alleen maar bureaucratie en veel meer werkdruk mee, zonder dat er daadwerkelijk wat verbetert. Welke concrete instrumenten geeft de Staatssecretaris de gemeenten in handen om ervoor te zorgen dat de onderliggende problemen, de oorzaken van dakloosheid, aangepakt worden?

Staatssecretaris Van Rijn: We zijn toch bezig met alle decentralisaties waarover we de afgelopen periode gesproken hebben? Daardoor brengen we verantwoordelijkheden en geld van de rijksoverheid naar de gemeenten, waar de gemeentelijke overheid de mensen in de ogen kan kijken, waar sociale wijkteams werken, waar bemoeizorg kan worden opgestart als dat nodig is. Die mogelijkheden zijn we aan het vergroten. Het verschilt misschien van de grote veranderingen in de zorg, maar gemeenten krijgen meer mogelijkheden, instrumenten en middelen om preventief beleid te kunnen maken met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), het passend onderwijs en de Participatiewet. Ik ben het met mevrouw Siderius eens dat de afgelopen periode heel erg in het teken stond van de manier waarop we de transitie van die verantwoordelijkheden en middelen goed regelen. Er is van alle kanten op aangedrongen om ervoor te zorgen dat waar nodig ook continuïteit wordt geboden. Er liggen echter enorme kansen voor gemeenten om eigen nieuw beleid te maken en goede interventies te plegen waar dat nodig is, als we wat gemeentelijke beleidsvrijheid geven. Hoe we ook denken over alle decentralisaties die we opstarten: ze geven gemeenten meer mogelijkheden om integraal beleid te voeren op het gebied van inkomen, werk, maatschappelijke ondersteuning en vroegsignalering. Wanneer kunnen mensen aankloppen bij de gemeente voor laagdrempelige zorg en ondersteuning? Hoe kun je een passend ondersteuningsaanbod geven? Het zou nog veel mooier zijn als allerlei vangnetten niet nodig zijn, maar ik ben bang dat die altijd wel nodig zullen blijven. Er kan een belangrijke impuls gegeven worden door ervoor te zorgen dat er preventief gewerkt wordt en niet repressief in de opvang.

Ik ben er realistisch over, maar zeker ook optimistisch. Gemeenten hebben laten zien dat ze tot veel in staat zijn met de stedelijke kompassen en het plan van aanpak van de G4. Ze krijgen meer mogelijkheden om maatwerk te leveren. Ik ga ervan uit, en dat merk ik in de praktijk, dat gemeenten van plan zijn dit op te pakken met de maatschappelijke partners, waaronder de Federatie Opvang. Dat moeten ze niet alleen doen. Daarin wil ik ze ondersteunen. Wat mij betreft komen we tot een nieuwe agenda. De stedelijke kompassen moeten we verankeren. Voor de integraliteit en de kwaliteitsdiscussie, met name op het punt van kinderen, hebben we een nieuwe impuls en dus een nieuwe agenda nodig. Die pak ik graag op met de gemeenten en de Federatie Opvang. Wat mij betreft kijken we naar het brede veld. Welke ondersteuningsarrangementen zijn succesvol en welke niet? Hoe zit het met de bekostiging? Hoe regelen we de kwaliteit? Welke kennisverspreiding hebben we nodig? Wat is een professionalisering van de opvang? Kortom, een vrij brede aanpak om de stedelijke kompassen een nieuwe impuls te geven.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Ik dank de Staatssecretaris voor zijn vooruitblik. De afgelopen jaren hebben de gemeenten iets te veel achterover gehangen, vooral de laatste vier jaar, toen de ergste overlast verdwenen was. Dat zei ik al. Er zijn nu ook andere doelgroepen. Ik denk inderdaad dat een nieuwe agenda nodig is. Ik hoor de Staatssecretaris niet zeggen dat er een doorbraakgroepje komt om alle tegenstrijdige wet- en regelgeving aan te pakken waardoor mensen vastlopen bij onbenullige dagelijkse dingen zoals het aanvragen een adres. Het lijkt mij dat zo'n doorbraakgroepje ongelooflijk veel opluchting kan geven. Wil de Staatssecretaris dit meenemen in de nieuwe planvorming?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik had deze vraag ingedeeld bij het blokje «specifieke vragen», maar ik kan er wel even op vooruitlopen. Het lijkt me goed dat we bekijken welke belemmeringen, regels en knelpunten aan de kant van het Rijk mensen onnodig in de problemen of de knel brengen. Zo'n doorbraakgroepje is wat mij betreft integraal onderdeel van de nieuwe agenda.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Het is fijn dat de Staatssecretaris dit meeneemt. Hij gaf net een opsomming van wie er allemaal nodig zijn. Daarin mis ik Veiligheid en Justitie (V en J), met name bij het voorkomen dat kinderen in de opvang terechtkomen. Daarvoor moeten we eigenlijk een zerotolerancebeleid hebben. Kinderen horen niet in de opvang. V en J is nodig om langs de lijn van de Kinderbescherming maatregelen te kunnen treffen. Wil de Staatssecretaris hierop reageren?

Staatssecretaris Van Rijn: Als we praten over een doorbraakgroepje en oplossingen zoeken voor knelpunten in wet- en regelgeving, hoort V en J hier gewoon bij.

Er zijn verschillende vragen gesteld over de cijfers, ook naar aanleiding van berichten in de media. Het is goed hierop nog even in te gaan. De cijfers geven twee signalen. In de eerste plaats is de boodschap dat er 60.000 dak- en thuislozen zijn. Dit beeld kwam in Nieuwsuur aan de orde. We moeten heel goed naar dat cijfer kijken. Het gaat over 60.000 unieke cliënten die in 2013 door de leden van de Federatie Opvang zijn geholpen. Het betreft een heel breed spectrum ambulante hulpverlening: bij gezinnen thuis, de dagopvang waar mensen soms ook gewoon terecht kunnen voor een kopje koffie, preventie, nachtopvang en crisisopvang. Het betreft ook beschermd wonen.

Ik geef een voorbeeldje. Vorige maand was ik in Beekbergen bij het Hooge Land, een beschermde woonvoorziening. Die voorzieningen tellen mee in dat cijfer. Er wonen mensen van wie je denkt dat ze er wel altijd zullen blijven wonen. Er wonen ook mensen van wie je mag verwachten dat ze over een halfjaar of een jaar weer op zichzelf kunnen wonen. Soms wonen mensen er heel lang, soms meer dan tien jaar, en soms heel kort. Het Hooge Land is een woonvoorziening met een werkvoorziening en een tuincentrum waar mensen allerlei activiteiten kunnen doen. Ik ben er trots op. Misschien worden ze formeel meegeteld als dak- en thuislozen, maar het is een opvang zoals een opvangvoorziening hoort te zijn. We moeten ervoor oppassen dat we bij zo'n cijfer van 60.000 niet denken dat het allemaal dak- en thuislozen betreft. Er worden ook mensen meegeteld die op een uitstekende manier worden opgevangen. Tegelijkertijd is er geen enkele reden om te zeggen dat het allemaal wel meevalt. Dat is niet zo. We zien immers dat er tendens tot toename is. Door de economische crisis komen mensen met een totaal ander verleden in de opvang terecht. Die vragen misschien geen zorg, maar schuldhulpverlening of een briefadres. Het is geen nuance op de cijfers, maar het is ook niet zo dat het 60.000 dak- en thuislozen betreft.

Een onderdeel van de agenda moet ook zijn dat we weten waarover we het precies hebben. Hoeveel opvangplekken zijn er? Hoe ontwikkelt het zich? Zijn er wachtlijsten of niet? Die zie je misschien niet altijd in de officiële cijfers, maar worden wel ervaren door mensen die een slaapplek zoeken. Er moet een beter inzicht komen in de ontwikkeling van de opvang. Ook hierbij geldt dat niet al te gemakkelijk alle cijfers bij elkaar opgeteld moeten worden. Ik herhaal het nog maar eens. Dit alles laat onverlet dat elke persoon die dak- of thuisloos wordt en zijn toevlucht moet zoeken in een opvang, er één te veel is in ons prachtige land. We moeten alles uit de kast halen om dat te voorkomen. Het is niet altijd te voorkomen en we moeten trots zijn op de opvang die we gerealiseerd hebben, maar we moeten er voortdurend aan blijven werken dat mensen niet in een probleemsituatie terechtkomen. Dit is bedoeld als een kleine kanttekening bij de cijfers.

Het laatste algemene punt dat aan de orde is geweest, zijn de opmerkingen van mevrouw Berckmoes over Housing First. Housing First lijkt inderdaad ook in andere landen een succes te zijn. Het is geen goedkope variant, maar wel een heel belangrijke. Door eerst het probleem van de huisvesting op te lossen, biedt men daarmee vaak ook in letterlijke zin de basis om zich te ontworstelen aan de ontstane problemen. Ik wil met Housing First aan de slag. Ik ben met de Radboud Universiteit, de VNG en de Federatie Opvang in overleg over op welke manier we een vervolg aan het project Housing First kunnen geven. Omdat ik er veel in zie, wil ik er ook financieel aan bijdragen. Ik ben het met mevrouw Berckmoes eens dat we het wel goed moeten volgen. Het is een ingewikkelde, veelomvattende en dure opvang, die een goede basis lijkt te bieden. Ik wil er dus graag op voortbouwen.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Een component van Housing First is dat een huis heel belangrijk is. De Staatssecretaris wil Housing First over Nederland uitrollen. Daarover ben ik kritisch. Hij geeft in zijn voortgangsbrief aan dat 80% van de gemeenten hiermee bezig is; er moet dus nog 20% bij. Hij geeft hiermee de indruk dat de rijksoverheid dit middel tot doel verheft. Tegelijkertijd geeft hij aan dat gemeenten alle ruimte hebben en ook moeten nemen om maatwerk te kunnen leveren. We zien dat per regio dit maatwerk verschillend wordt geleverd, vanuit het principe van Housing First «eerst een dak boven je hoofd» en daarnaast ambulante begeleiding, waarbij voor een fractie van de kosten van Housing First dezelfde resultaten worden bereikt. Graag krijg ik een reactie.

Staatssecretaris Van Rijn: Het is allebei waar. Als je een deel van de Kamer tegemoet probeert te komen, is een ander deel ontevreden. In het vorige debat werd me gevraagd of ik mijn doelstelling bij Housing First kon noemen. Dat heb ik nu geprobeerd. Mevrouw Berckmoes zegt dan vervolgens dat ik het eigenlijk niet moet doen, omdat ik ook voldoende ruimte moet geven voor lokaal maatwerk. Daarmee ben ik het overigens zeer eens. Ik kijk als volgt naar Housing First. Het project lijkt beloftevol en biedt goede resultaten. Het is belangrijk dat gemeenten hiervan kennisnemen. Ik wil het een beetje aanjagen en wetenschappelijk begeleiden, omdat we nog wel wat dingen te doen hebben. Mevrouw Berckmoes heeft natuurlijk volstrekt gelijk dat Housing First niet in alle gevallen een oplossing is. Waar een ambulante ondersteuning een betere weg is, moet je dat niet laten. Natuurlijk moet er gemeentelijke vrijheid zijn. Ik schrijf niet voor dat alle gemeenten een specifieke vorm van Housing First moeten uitvoeren. Gelet op de veelbelovendheid van de aanpak ben ik wel bereid het goed te onderzoeken en met de gemeenten en de Federatie Opvang te bekijken of deze aanpak betere resultaten oplevert dan we tot nu toe gewend waren. Mevrouw Berckmoes raadt me aan Housing First kritisch te blijven volgen en dat zal ik zeker doen.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Is de Staatssecretaris niet bevreesd voor het feit dat er een aanzuigende werking van Housing First uitgaat, als hij er, wellicht met bijbehorende middelen, veel aandacht aan besteedt? Is hij niet bevreesd dat we een complex zorgproduct op de markt zetten, terwijl motieven om eraan deel te nemen niet zo vroom zijn?

Staatssecretaris Van Rijn: In deze fase heb ik middelen beschikbaar gesteld voor het begeleiden van het Housing Firstproject en het wetenschappelijk volgen hiervan door de Radboud Universiteit. Ik ben met name geïnteresseerd in feiten en resultaten. Dit moet de verantwoordelijkheid van de gemeenten zijn. Die wil ik met begeleiding faciliteren om te bekijken of deze aanpak ook in Nederland succesvol kan zijn of misschien nog wat aanpassing behoeft. Ik ben er niet op uit om het soort aanbodgerichtheid te creëren waarvoor mevrouw Berckmoes bevreesd is.

Ik kom bij een aantal specifieke vragen. Mevrouw Siderius en mevrouw Keijzer vroegen mij hoe ik de gevolgen van extramuralisering volg en of ik bereid ben daarnaar te blijven kijken. Ik zeg het maar even simpel. Ik denk dat de toename inderdaad een gevolg van extramuralisering is. Overigens staat in de afspraken dat we het ambulante aanbod opbouwen en dat er belangrijke randvoorwaarden aan de ambulantisering verbonden zijn. We zeggen niet dus alleen maar dat er geambulantiseerd moet worden, maar we werken ook aan de opbouw van het ambulante aanbod. Er is een Monitor ambulantisering van het Trimbos Instituut, waarin dit punt wordt meegenomen. Ik besteed er inderdaad extra aandacht aan. We moeten bekijken wat het betekent als meer mensen met een psychiatrische problematiek geambulantiseerd worden en of deze mensen adequaat worden begeleid en opgevangen door het externe ambulante aanbod. Hoewel de discussies vaak heel pittig zijn, zien veel ggz-instellingen dat het begeleiden en het ambulant ondersteunen in de eigen omgeving een enorme meerwaarde kunnen hebben in vergelijking met een klinische setting. Verschillende ggz-instellingen hebben daarmee enorm goede resultaten geboekt. Ik ben het zeer met beide spreeksters eens dat we het niet alleen moeten blijven volgen. Er moet een adequaat ambulant aanbod zijn dat we ook goed kunnen volgen. We moeten bovendien bekijken of ambulantisering werkt voor mensen met een zware psychiatrische problematiek. Het is niet geschikt voor iedereen. Je kunt hierover dus niets in het algemeen zeggen, maar je moet wel heel goed bekijken wat wel en wat niet ambulant kan.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Ik heb hierover een vraag op basis van gezond verstand. Moet een ggz-instelling die met grote extramuraliseringstrajecten start, niet bovengemiddeld goed overleggen met de gemeente en zorgcorporaties om parallel aan de extramuraliseringsprocessen, heel sterk aan huisvesting te werken? Ik kan me niet voorstellen dat dit in de praktijk niet gebeurt.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat gebeurt, dat klopt. Daarom ben ik in ieder geval optimistisch. De gemeenten worden nu verantwoordelijk voor de jeugdhulp. De ambulantiseringsafspraak is niet alleen een bestuurlijke afspraak of volumeafspraak. Het is ook een inhoudelijke afspraak over de manier waarop we ervoor zorgen dat de ambulantisering gepaard gaat met een adequaat ambulant zorgaanbod en dat er een relatie met de schuldhulpverlening, huisvesting en andere vormen van jeugdzorg en jeugdhulp ontstaat. Zo kunnen combinaties worden gemaakt en kunnen we integraliteit bereiken. We zien dat de instellingen die met de gemeenten op die manier om de tafel zitten, belangrijke resultaten kunnen boeken.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Hoor ik de Staatssecretaris nu zeggen dat er een soort vrijblijvendheid in zit? Sommige instellingen doen het wel en die hebben goede resultaten. Andere ggz-instellingen doen het niet. Laat men daar dan Gods water over Gods akker stromen? Of ambulantiseert men en ziet men dan wel? Je zou toch zeggen dat het een bindende voorwaarde is en dat je dus hartstikke scherp moet zijn op wie welke verantwoordelijkheden draagt. Elke ggz-instelling in Nederland heeft daarin dus een ongelooflijk belangrijke verantwoordelijkheid.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat ben ik voor de volle 100% met mevrouw Wolbert eens en die verantwoordelijkheid wordt ook wel opgepakt. De discussie over de vraag hoe het met de bestuurlijke verantwoordelijkheden en de decentralisatie zit, is erg over de bestuurlijke kant gegaan. Die moet over de inhoudelijke kant gaan. Gemeenten en ggz-instellingen hebben samen inderdaad een grote en belangrijke verantwoordelijkheid om de ambulantisering goed te laten landen en ervoor te zorgen dat het niet alleen maar een extramuraliseringsafspraak zonder vervolg is. Het moeten inhoudelijke afspraken zijn. We kunnen in de stedelijke kompas-aanpak nieuwe stijl meenemen dat dit type afspraken veel beter wordt door het ook in de praktijk te laten landen en het niet alleen op papier te zetten.

Mevrouw Siderius vroeg of er niet veel meer onderzoek nodig is naar de 18-minners en de 18-plussers. Ik geef het Trimbos Instituut al opdracht om het aantal dak- en thuislozen en de instroom en uitstroom in de maatschappelijke opvang te monitoren. Hierin worden de jongeren expliciet meegenomen. Daarnaast financier ik het praktijkexperiment 18-min/18-plus van Van de straat, met als doel om van een goede overgang van jeugdzorg naar volwassenenzorg te komen. Deze twee elementen, namelijk de monitor van het Trimbos Instituut en dit praktijkexperiment, zullen ons straks voldoende informatie geven om te bekijken of het in de praktijk goed zit. Dit punt zit overigens ook in de monitoring over de voortgang van de decentralisaties.

Mevrouw Siderius heeft gevraagd of ik nog eens wil kijken naar de eigen bijdrage. Ik heb het idee dat ze dit in de toekomst regelmatig aan de orde zal stellen. We hebben hierover gediscussieerd. In het kader van de bijstand en de eigen bijdrage Wmo is er in specifieke gevallen ruimte voor maatwerk. Er is sowieso een minimum in de beslagvrije voet. Ik denk dat mevrouw Siderius niet blij is met welke eigen bijdrage dan ook. We hebben de eigen bijdrage zorgvuldig vastgesteld om te laten zien dat er ook in de maatschappelijke opvang een eigen verantwoordelijkheid is opgenomen om mensen zo veel mogelijk een eigen leven te laten leiden. Opvangen is heel goed, maar het is ook goed daarin een eigen verantwoordelijkheid aan de mensen te laten, ook al is die heel minimaal en heel zorgvuldig vastgesteld op grond van de bijstands- en uitkeringscijfers.

Mevrouw Siderius (SP): Een eigen bijdrage van € 280 per maand vind ik niet minimaal, zeker niet als je geen dak boven je hoofd hebt, tot over je oren in de schulden zit, geen baan meer hebt en dus geen inkomen kunt genereren. Om dan tegen mensen te zeggen dat de eigen bijdrage hun eigen verantwoordelijkheid is, is volgens mij niet echt sociaaldemocratisch. We hebben daklozenopvanginstellingen gebeld en gevraagd of er een toename of afname was en hoe het nu ging. Professionals in de daklozenopvang geven als eerste aan dat de eigen bijdrage te hoog is. Hoe moet iemand die dakloos is, schulden heeft, geen baan en geen inkomen heeft, € 280 per maand bij elkaar schrappen? Welke oplossing heeft de Staatssecretaris?

Staatssecretaris Van Rijn: Even voor de goede orde, in elke situatie gelden normeringen voor de hoeveelheid zak- en kleedgeld die je moet overhouden. Dat geldt ook voor deze mensen. Het is niet zo dat er alleen maar wordt opgeteld en dat je vervolgens niets overhoudt. Het gebeurt volgens de normen van bijvoorbeeld het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud), waarmee ook bij de bijstand of de uitkering rekening wordt gehouden. Nogmaals, ik kan me heel goed voorstellen dat men zegt: liever helemaal niets dan iets. Het is echter ook goed zo snel mogelijk te komen tot een normale situatie waarin men iets betaalt voor huisvesting of verblijf, zoals in een normale situatie ook het geval is. Ik ben het met mevrouw Siderius eens dat er wel rekening gehouden moet worden met de persoonlijke situatie en dat men volgens de normen die we in de Nederlandse wet daarvoor hebben gesteld, genoeg over houdt om van te leven of zak- en kleedgeld te kunnen bekostigen.

Mevrouw Siderius (SP): De Staatssecretaris zegt: een normale situatie. Het is natuurlijk geen normale situatie als je over straat zwerft. Hij zegt dat het een eigen verantwoordelijkheid is. Mensen houden zich in zo'n situatie überhaupt niet meer bezig met normeringen die landelijk zijn vastgesteld. Mensen zijn alleen nog bezig hun problemen in kaart te brengen, enigszins op te lossen of onder controle te houden. Het is schandalig dat we zelf bij het laatste vangnet in Nederland, de daklozenopvang, van mensen een eigen bijdrage van € 200 of € 280 vragen. De daklozenopvang lijkt wel een melkkoe voor de overheid, een melkkoe van Nederlanders die door de crisis in grote problemen zijn gekomen.

Staatssecretaris Van Rijn: Laten we elkaar niet met beelden bestoken die niet kloppen. Gelukkig hebben we in Nederland een goed sociaal stelsel waarop we trots zijn en waarvoor we staan en blijven vechten. In dit stelsel zijn uitkeringen en bijstand aanwezig en houden we rekening met de persoonlijke omstandigheden, als men voor een deel in de eigen kosten moet voorzien. Het is ook heel goed om zo snel mogelijk in een normale situatie terecht te komen. Het is inderdaad niet normaal dat je in een daklozenopvang zit. Men moet zo snel mogelijk weer terugkomen in een normale situatie. Laten we er echter niet één element uithalen en zeggen dat dit dus een schande is. We zijn immers bezig ervoor te zorgen dat we ook in die omstandigheden zo veel mogelijk rekening houden met wat mensen al dan niet kunnen.

Mevrouw Siderius vroeg me ook hoe ik garandeer dat dagopvang voor jongeren door gemeenten gegarandeerd wordt. We hebben de Wmo. Daarin is aan de gemeenten de verplichting opgelegd om te voorzien in een passend ondersteuningsaanbod voor cliënten, dus ook voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. Dat moeten ze op basis van dat gedegen onderzoek – ik noem het maar weer even – in gesprek met de cliënten doen. Op deze manier hebben we in de wet geborgd dat gemeenten een passende voorziening moeten bieden, waarvan dagbesteding overigens een onderdeel kan zijn. Daarover zijn overigens ook in het kader van de Wmo afspraken gemaakt. Ik heb geen signalen dat de gemeenten daarvoor onvoldoende aandacht hebben.

Mevrouw Siderius vroeg me de boetes voor het slapen op straat te schrappen. Dat behoort niet tot mijn bevoegdheden, maar ik snap wel waar haar onvrede vandaan komt. We hebben het in het vorige algemeen overleg ook besproken. Ik heb hierover gesproken met de gemeenten. Ik heb hun heel recentelijk nog een keer gevraagd om met de collega's van de handhaving te bespreken in hoeverre dit beleid effectief is. Mevrouw Siderius heeft gelijk. Mensen krijgen een boete en hebben vervolgens een probleem om hiervan kwijtschelding te krijgen. Je zou zeggen dat je het ook via de voorkant kunt regelen. Ik ben hierover dus in gesprek met de gemeenten en zal het ook met mijn collega bespreken. Het betreft gemeentelijk beleid. Het is belangrijk dat de wethouders die over de maatschappelijke opvang gaan, dit in het college met hun collega's bespreken. Ik denk dat een en ander op den duur wel tot zinnige resultaten zal leiden.

Ik heb het over cijfers en wachtlijsten gehad. Gemeenten moeten inderdaad zorgen voor voldoende opvangplekken. Tegelijkertijd merk ik dat er heel veel discussie is over de vraag wat een wachtlijst is. Betreft die alleen de crisis- of de nachtopvang? Als je niet op de ene plek terecht kunt, kun je dan wel op een andere plek terecht? Wat mij betreft wordt dit punt een integraal onderdeel van de brede aanpak waarover ik het net had, zodat we wat zinniger en duidelijker cijfers krijgen over de bestaande capaciteit voor opvang. Hoe ontwikkelt die zich in de tijd? Welke verbindingen hebben gemeenten onderling? Als er in de ene plaats wachtlijsten zijn of kunnen ontstaan, kunnen mensen dan in een andere plaats opgevangen worden? Het mag niet voorkomen dat mensen die een beroep moeten doen op de maatschappelijke opvang, nergens terecht kunnen. Daarmee ben ik het zeer eens. We moeten hierover veel duidelijkere cijfers hebben. We moeten geen wachtlijsten hebben. Overigens hebben we hier geen signalen of cijfers van. Tegelijkertijd horen we echter mensen zeggen dat ze niet terecht kunnen op het plekje waar ze willen slapen. Dat moeten we specifieker bekijken. Ik ben het er uiteraard mee eens dat we geen wachtlijsten zouden mogen hebben.

Mevrouw Siderius (SP): Uit de steekproef van de SP blijkt dat de helft van de instellingen intussen een wachtlijst heeft moeten aanleggen vanwege de toename. Inderdaad betreft een groot deel daarvan de crisisopvang. De wachtlijsten baren me uiteraard zorgen. Wat me nog meer zorgen baart, is dat bij bepaalde daklozenopvang een lotingssysteem gehanteerd wordt. Elke dag wordt dan geloot wie er binnen mag slapen en wie buiten moet slapen. Of er is een kandidatenlijst en iemand beslist bij wie de nood het hoogste is. Diegene mag dan wel naar binnen en een ander niet. Wat vindt de Staatssecretaris van dergelijke systemen? Ik hoop natuurlijk dat hij die niet accepteert. Wat gaat hij eraan doen?

Staatssecretaris Van Rijn: Het zou niet moeten voorkomen dat je moet loten. Het kan voorkomen dat er verschillende soorten nachtopvang zijn en dat er een systeem moet worden gevonden om te bepalen wie er voor die specifieke nachtopvang in aanmerking komt. Dat neemt niet weg dat juist bij de nacht- en crisisopvang een wachtlijst heel verkeerd is. Dat zei ik al. Ik wil in overleg met de gemeenten over de vraag of er voldoende opvang is, hoe een en ander zich ontwikkelt en welke systemen er zijn om voor elkaar te kunnen inspringen. Ik wil dit integraal onderdeel laten uitmaken van de brede agenda die ik net heb aangekondigd.

Mevrouw Siderius (SP): Ik ben blij dat de Staatssecretaris de noodzaak van het wegwerken van de wachtlijsten inziet. De vraag is wel welke doelstelling eraan verbonden wordt. Wanneer moeten de wachtlijsten verdwenen zijn? Ik snap dat het natuurlijk het liefst vandaag of morgen is, maar laten we naar de realiteit kijken. Wanneer kan ik bij de Staatssecretaris aankloppen om met hem te kijken of de wachtlijsten bij de daklozenopvang als sneeuw voor de zon zijn verdwenen?

Staatssecretaris Van Rijn: Sneeuw verdwijnt meestal sneller voor de zon dan dit. Ik wil met de gemeenten komen tot de genoemde kwaliteitsaanpak, waaronder ook de ontwikkeling van de wachtlijsten valt en de manier waarop we daartegen aankijken. Ik wil eerst wat meer zicht op de cijfers en de ontwikkeling hebben, voordat ik een uitspraak kan doen over de snelheid waarmee de lijsten weggewerkt kunnen worden. De commissie kent mijn ambitie. Die heb ik net geuit: wachtlijsten zijn niet goed. Laten we ervoor oppassen om beleid te baseren op cijfers, terwijl we niet precies weten over de cijfers van welke wachtlijst we het hebben. Hebben we het over de crisisopvang? Hebben we het over de nachtopvang? Hebben we het over de dagopvang? Voordat we hierover ambities formuleren en afspraken maken, wil ik zelf veel meer inzicht hebben. Ik wil wel beloven dat ik te zijner tijd in het kader van het plan van aanpak en de brede kwaliteitsagenda mijn inzichten hierover met de Kamer zal delen.

Mevrouw Berckmoes vroeg of ik een handreiking over de Basisregistratie Personen (BRP) wil laten opstellen. Dit onderwerp valt onder mijn collega van Binnenlandse Zaken. Ik kan wel vast melden dat door Binnenlandse Zaken al veel informatie beschikbaar is gesteld en verspreid over de inschrijving in de BRP. De online beschikbare circulaire Informatie briefadres geeft informatie over de inschrijving in de BRP en het verstrekken van een briefadres. De gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken hebben inmiddels in allerlei talen publieksfolders online beschikbaar over de inschrijving in de BRP. Er zijn dus de nodige acties op ondernomen. Het is mogelijk om online een briefadres te krijgen. Samen met Binnenlandse Zaken lichten we gemeenten voor over deze mogelijkheid.

Mevrouw Berckmoes vroeg naar de manier waarop de Kamer wordt geïnformeerd over het onderzoek naar de landelijke toegankelijkheid van de maatschappelijke opvang. Dat zal ik doen als het onderzoek is gehouden. Net als de vorige keer zoek ik met de onderzoekers naar het moment waarop de kans op een representatieve uitkomst het grootst is. Ik weet niet precies wanneer we de uitkomsten van dit onderzoek verwachten. Ik gok erop dat het ergens na de zomer van 2015 zal zijn. Zodra ik de rapportage heb, stuur ik die naar de Kamer.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik heb helemaal niet gevraagd wanneer het onderzoek klaar is. Desondanks vind ik de mededeling wel prettig.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat komt omdat ik, op het moment dat ik zeg dat ik de Kamer graag wil informeren over de resultaten van het onderzoek, bijna zeker weet dat ik daarna de vraag krijg wanneer het onderzoek dan klaar is. Ik anticipeerde dus op de vraag. Dat is preventief beleid.

De doorstroming is inderdaad een vrij belangrijk punt. Ik wil bekijken of het Wetsvoorstel herziening woningmarkt voldoende ruimte biedt en of er geen overbodige belemmeringen zijn. Dat doe ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Zoals de Kamer misschien weet, hebben we een aanjaagteam Wonen en Zorg onder leiding van oud-wethouder Marnix Norder ingericht. Een van de actiepunten van dat aanjaagteam is voldoende goedkope woningen voor deze doelgroep. Dit pak ik samen met collega Blok op.

Is er sprake van een verschuiving in de oorzaak van dakloosheid ten gevolge van de financiële crisis? Dat kan het geval zijn. Daar waar je opvang bood waaraan een zorgvraag gekoppeld was, zie je dat bij crisisopvang als gevolge van de financiële crisis een andere interventie nodig is. Die zit overigens wel in de instrumentenkist van de gemeenten. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening, de jeugdopvang en de participatie in de Wmo. Gemeenten moeten in hun Wmo-beleidsplan ingaan op de wijze waarop ze ondersteuning bieden aan mensen die daarin niet op eigen kracht kunnen voorzien. Dat kan inderdaad verschillend zijn. De opvang vanwege de economische crisis is andersoortig dan de opvang waarbij bijvoorbeeld psychische problemen aan de orde zijn en waarbij tegelijkertijd een hulpverleningstraject in gang gezet moet worden. Ik zeg nog maar even dat het mooie van de Wmo is dat gemeenten in alle gevallen een passende voorziening of ondersteuning moeten bieden, die inderdaad voor verschillende mensen verschillend zou moeten zijn.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Wat mij bij werkbezoeken is opgevallen, is dat er een fundamenteel verschil zit in de oorsprong van de mensen die van oudsher in de opvang terechtkomen, onder wie oggz-mensen, en de nieuwe groep. Wat me ook is opgevallen is dat de nieuwe groep, vaak mensen die door plotseling verlies van inkomen in vaak grote problemen zijn gekomen, vaak begeleid en behandeld wordt als oggz-cliënten. Ik geef de Staatssecretaris mee dat dit echt niet kan. Graag hoor ik zijn opvatting hierover.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik kan niet anders dan het met mevrouw Berckmoes eens zijn. Een onderdeel van de kwaliteitsaanpak moet zijn om mensen verschillend te behandelen bij verschillende problematiek en niet iedereen over één kam te scheren. Zeker als de opvang verschillende zorgvragen krijgt, moeten we ervoor zorgen dat er een verschillend ondersteuningsaanbod is. Dit punt neem ik mee in het plan van aanpak voor de kwaliteit.

Ik heb al antwoord gegeven op de vraag over het doorbraakgroepje, zoals mevrouw Wolbert het noemde, inclusief het punt van de focus op preventie. Daarin zien we echt kansen, niet alleen omdat decentralisatie een bestuurlijk instrument is, maar omdat het de gemeenten juist in staat stelt om een integraal beleid te voeren. Ik neem het ook graag mee in de kwaliteitsagenda.

Mevrouw Wolbert vroeg me of de medische zorg en bemoeizorg voldoende is geborgd in de sociale wijkteams. We zijn het nagegaan en achten het voldoende geborgd. Als mevrouw Wolbert signalen heeft dat dit niet het geval is of als er andere signalen zijn, houden we ons graag aanbevolen. We zijn het helemaal met haar eens dat deze zorg adequaat geregeld en geborgd moet zijn.

Ze vroeg in het kader van aandacht voor Housing First voor jongeren wanneer ik de resultaten van het onderzoek onder zwerfjongeren verwacht. De praktische invulling van het programma is in het voorjaar bekend. De resultaten zijn pas na twee jaar bekend. Ik beloof dat ik in de jaarlijkse voortgangsrapportage zal ingaan op de eventuele tussenresultaten van dit project.

We hebben het al even gehad over de vragen van mevrouw Keijzer over de cijfers in Nieuwsuur. Gemeenten signaleren soms zelf ook dat hun aanbod ontoereikend is en dat ze actie moeten ondernemen. Dit valt allemaal onder mijn toezegging dat we in de vernieuwde kwaliteitsaanpak meer aandacht zullen hebben voor de vragen over welke cijfers we het precies hebben, hoe aanbod en vraag zich ontwikkelen en wat dit betekent voor de acties die de gemeenten moeten ondernemen.

Mevrouw Keijzer heeft gevraagd of de zorgtoeslag rechtstreeks kan worden overgemaakt naar de zorgverzekeraar, zodat verdere schulden voorkomen kunnen worden. Dit idee is wel eens eerder besproken. Het vereist dat de zorgverzekeraar inzicht heeft in het inkomen of hiermee kan verrekenen. In het verleden vonden we het geen goed idee dat zorgverzekeraars inkomensafhankelijke gegevens van hun verzekerden zouden krijgen. Er is ook wel eens bekeken of een geautomatiseerde gegevensuitwisseling mogelijk was. Dat stuitte op dezelfde bezwaren van privacyoverwegingen. Er moet dan informatie uitgewisseld worden, bijvoorbeeld over de inkomenssituatie van de verzekerde. Velen hadden het gevoel dat het niet juist is als deze gegevens bij de zorgverzekeraar terechtkomen. We bekijken nog wel of de zorgtoeslag van mensen die al in de schulden zitten, beter omgeleid kan worden, zodat mensen niet verder in de problemen komen doordat ze niet betalen. Begin 2015 informeert de Minister de Kamer of er in technische zin nog meer mogelijkheden zijn.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik wilde een vraag stellen, maar ik zal de brief van de Minister afwachten. Er gaan allerlei technische oplossingen door mijn hoofd, maar laat ik het technisch vernuft van de Minister in dezen maar even afwachten.

Staatssecretaris Van Rijn: Mevrouw Keijzer vroeg ook of ik met het Ministerie van Financiën wil overleggen of het mogelijk is dat de Belastingdienst geen toeslagen verrekent zonder te bekijken of die verrekening als zodanig aanleiding tot problemen geeft. Daarover zijn recentelijk vragen gesteld aan de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën. Bij de beantwoording zal worden ingegaan op de invordering van belasting- en toeslagschulden door de Belastingdienst. Ik constateer overigens dat ook daar door de techniek wat meer mogelijkheden zijn ontstaan, maar ik verwijs graag naar de komende antwoorden op de Kamervragen van de Staatssecretaris van SZW en de Staatssecretaris van Financiën.

Mevrouw Keijzer vroeg of ik bereid ben met de Staatssecretaris van SZW te overleggen over de kostendelersnorm. Als ik me niet vergis, is er vandaag een brief van de Staatssecretaris van SZW naar de Kamer gestuurd over het tijdstip waarop de kostendelersnorm van toepassing is op de maatschappelijke opvang. Ze informeert ook de gemeenten en de Sociale Verzekeringsbank hierover. Het is goed om na ontvangst van de brief te bekijken of er nog vragen resteren. Overigens, als er nog onduidelijk bestaat over de kostendelersnorm in de opvang, ben ik bij dezen bereid om met de Staatssecretaris en de Federatie Opvang te bekijken of er nog knelpunten resteren.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat is mooi, maar daar ging mijn vraag niet over. Mijn vraag ging over de participatiesamenleving die dit kabinet hoog in het vaandel heeft. Het frustreert nu dat mensen privé zaken oplossen. Op het moment dat iemand wat langer bij je op de bank slaapt, kom je in allerlei formele discussies terecht. Moeten we niet eens een keer bekijken of die norm wel nodig is? Ik meen te weten dat de invoering van de kostendelersnorm een jaar is uitgesteld is en dat Staatssecretaris Klijnsma bekijkt hoe ze de norm kan invoeren zonder allerlei nadelige effecten te krijgen. De norm wordt wel eens de «mantelzorgboete» genoemd, maar in de participatiesamenleving heeft die norm ook consequenties. Misschien is het goed als deze Staatssecretaris het met de andere Staatssecretaris opneemt en dat het kabinet nog eens heel goed nadenkt of het dit wel wil. De negatieve effecten in de participatiesamenleving staan uiteindelijk eigenlijk haaks op het beleid dat een ander deel van het kabinet voert.

Staatssecretaris Van Rijn: Daarom is destijds bij de discussie over de kostendelersnorm afgesproken dat we die nog niet invoeren, maar dat we eerst meer in kaart brengen waar die knelpunten oplevert. Op het gevaar af dat ik aan uitlokking doe: het is goed om bij het onderzoek te blijven betrekken dat het delen van kosten voordelen kan opleveren en dat de vraag is of het logisch is om de voordelen te verrekenen als dat conflicteert met andere doelstellingen. Daarom is om dit onderzoek gevraagd. Het onderzoek is toegezegd aan de Kamer. Misschien is het goed de resultaten hiervan af te wachten en dan te bekijken of er nog vragen resteren.

Mevrouw Keijzer (CDA): Laat ik dan vandaag maar verstandig zijn.

Staatssecretaris Van Rijn: In dat geval doe ik dat ook.

Ik ben net ingegaan op de monitor van de ambulantisering. We gaan het dus doen en daarover zijn afspraken gemaakt.

Ten slotte vroeg mevrouw Keijzer naar de veiligheid in de opvang. Die is onderdeel van het kwaliteitsbeleid. In de voortgangsrapportage vraag ik zowel de VNG als de Federatie Opvang om een kwaliteitskader voor de maatschappelijke opvang op te stellen. Veiligheid is daarvan wat mij betreft ook een onderdeel. De veiligheid voor werknemers is natuurlijk de verantwoordelijkheid voor de werkgevers. We kunnen daaraan dus hooguit aanvullend zijn. In het kader van Veilig werken in de zorg is inderdaad al veel ontwikkeld. Ik ben uiteraard bereid deze kennis, waarvan veel te leren en te gebruiken is, ook ter beschikking van de opvangsector te stellen. Dit waren mijn antwoorden.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dan heb ik nog één vraag. Aan de ondersteuningsregeling zit een subsidieregeling vast, zodat je je medewerkers kunt opleiden. Ik heb begrepen dat de maatschappelijke opvang daarop niet mag intekenen. Het is duidelijk dat alle andere sectoren hierop mogen intekenen. Het is mij niet helder waarom de maatschappelijke opvang er geen gebruik van mag maken.

Staatssecretaris Van Rijn: Laat ik nu ook zo verstandig zijn om mevrouw Keijzer te beloven dat ik ernaar zal kijken, zonder dat ik nu al toezeg dat het ook van toepassing is voor de maatschappelijke opvang. Ik wil er graag even naar kijken.

De voorzitter: Daarmee zijn we gekomen aan het eind van de eerste termijn. De Kamer heeft behoefte aan een tweede termijn. Ik hanteer een spreektijd van maximaal anderhalve minuut per fractie.

Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Het aantal daklozen neemt toe en dat baart de SP zorgen. Vandaag leggen we onze zorgen hier voor. We krijgen dan de reactie: we moeten de gemeenten instrumenten in handen geven; dat doen we ook want we hebben decentralisaties en die lossen alles op. Dat antwoord krijgen we niet alleen bij dit onderwerp, maar ook bij onderwerpen als passend onderwijs, jeugdzorg, Wmo, dagbesteding en de Participatiewet. Ik vind het wel wat gemakkelijk. Het schrappen van zorg als thuiszorg en dagbesteding, het introduceren van een zoektermijn in de bijstand voor jongeren, de overgang van de jeugdzorg naar de volwassenzorg waaraan echt nog haken en ogen zitten en ook de problematiek van de maatschappelijke opvang worden hierdoor niet opgelost.

We maken ons vooral veel zorgen over de eigen bijdrage en de wachtlijsten. Op het punt van de eigen bijdrage komen we er blijkbaar ook vandaag niet uit met de Staatssecretaris. Dat is ook niet erg verwonderlijk. Ik hoop dat de Staatssecretaris in zijn tweede termijn een toezegging doet over de wachtlijsten. Hij vindt ook dat de wachtlijsten weg moeten. Hij gaat er zijn best voor doen, maar kan niet aangeven op welke datum de wachtlijsten weggewerkt moeten zijn. Ik verzoek hem hieraan een termijn te hangen. Ik vraag hem ook of hij bereid is naar de lotingssystemen te kijken. Dit is aan de orde bij de daklozenopvang van een zekere gemeente, die ik hier niet noem. Wij willen die systemen niet en volgens mij wil de Staatssecretaris die ook niet. Het zou fijn zijn als de Staatssecretaris er in ieder geval op ingaat. Mocht dit niet het geval zijn, dan moet ik de Kamer misschien nog voor het kerstreces om een uitspraak vragen.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de antwoorden, ook op de vragen die ik niet had gesteld. Wat nog blijft staan is de ambitie met betrekking tot wonen. Daklozen hebben geen dak boven hun hoofd. Dat dak is naast kleding en voedsel het meest essentieel. Ik wil hierbij nog even stilstaan. De Staatssecretaris wil een nieuw programma opstarten, een brede aanpak. Ik denk dan: o, wat wollig. Het is namelijk heel complex. We hebben het vandaag over een multiproblematiek, die over meerdere ministeries loopt en regio's en gemeenten overstijgt. Als je deze complexe problematiek breed wilt aanpakken, zie je op een gegeven moment door de bomen het bos niet meer. Daar ben ik althans bang voor. Laten we de problemen liever eenvoudig en helder houden.

Het grootste probleem is dat mensen geen dak boven hun hoofd hebben. De Staatssecretaris wil dit probleem oplossen met een brede aanpak waarin eventuele complexe zorgarrangementen direct worden gekoppeld aan de hoogste prioriteit van een dak boven je hoofd. Ik zeg dan nee. Dat is niet wat ik graag zie. Ik zie graag dat de huisvesting de prioriteit krijgt. Het is het prettigst als je een eigen plekje hebt, ook als je geen begeleiding meer nodig hebt. Dat zien we ook. Mensen zijn op een gegeven moment 45-plus, zijn tot rust gekomen of berusten in hun situatie en zijn content. Met heel beperkte begeleiding en soms zelfs zonder begeleiding gaat het goed met hen. Het is belangrijk dat ze dan toch in die kamer of kleine huisvesting kunnen blijven wonen.De essentie om de huisvesting niet te verwarren met zorg en deze van elkaar los te koppelen mis ik in de voortgangsbrief van de Staatssecretaris en ook in de ambitie van de brede aanpak.

De voorzitter: Ik geef graag mevrouw Wolbert het woord, maar niet voordat ik heb aangekondigd dat mevrouw Keijzer de vergadering heeft moeten verlaten.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Voorzitter. Ik dacht dat u wilde zeggen dat ik de spreektijd van mevrouw Keijzer erbij kreeg. Ik kan kort zijn. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden in de eerste termijn. Ik ben heel blij dat er een integrale nieuwe brede impuls komt voor de maatschappelijke opvang. Ik hoor de Staatssecretaris vrouwenopvang erbij noemen, maar ik zou zeggen: maak het niet te breed, want dan gaat het nergens meer over. Daarop zou ik dus wel even letten. Wanneer kan de Kamer dit prachtige plan inzien?

De Staatssecretaris zei dat de straatdokters allemaal in de wijkteams zitten en dat het goed geregeld is. Die straatdokters zijn er echter nog maar vanaf november dit jaar. Het zijn ongeveer 80 mensen die zich het lot van mensen die op straat leven, aantrekken. Ze zorgen voor heel basale gezondheidszorg en tandheelkundige zorg. Ze hebben een heel breed palet aan aanbevelingen op basis van wat ze op straat tegenkomen. Ze hebben bijvoorbeeld een probleem met de vraag wie deze zorg financiert. Ze doen het nu met een soort houtje-touwtjefinanciering. Dat snap ik wel, want het betreft vaak mensen die tijdelijk buiten de zorgverzekeringswet vallen. Ik vraag de Staatssecretaris er wat scherper naar te kijken en het in zijn plan van aanpak van volgend jaar mee te nemen. Dan komt het wel op zijn pootjes terecht.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Mevrouw Siderius vroeg naar de wachtlijsten en koppelde daaraan de vraag over de breedte van het plan van aanpak. In het begin van komend jaar geven we een aanzet voor het kwaliteitsplan. Ik gok erop dat we rond de zomer duidelijk hebben welke elementen het plan moet bevatten en de manier waarop we het aanpakken. Ik heb dan meer zicht op de cijfers, zodat ik een beeld kan geven van mijn ambities voor de cijfers en de wachtlijsten. Ik probeer dit rond de zomer te geven. Ik zou eerst wat meer informatie moeten hebben, maar ik wil ook wel met de betreffende gemeente kijken naar het lotingssysteem. Als het een uiting is van een poging om het aantal beschikbare bedden vanwege de wachtlijstproblematiek zo eerlijk mogelijk te verdelen, is het een ander verhaal dan als het een onrechtvaardig systeem is waarbij niet naar de zwaarte maar naar de kleur van het lootje gekeken wordt. Ik zeg mevrouw Siderius graag toe dat ik ernaar zal kijken en met de betreffende gemeente in overleg zal treden als ik wat meer informatie heb.

De voorzitter: Ik hoor de Staatssecretaris zeggen: rond de zomer. Is dat ook het moment waarop de Kamer geïnformeerd wordt of is dat net na de zomer?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik moet er nog over spreken met de Federatie Opvang en de VNG. Ik zeg het liever toe voor na de zomer. Ik heb dan iets meer tijd om het goed te doen. Als ik eerder resultaten heb, zal ik niet aarzelen die aan de Kamer te melden.

Mevrouw Berckmoes vroeg: pak je het nu niet te breed aan? Ik parafraseer haar maar even. Er speelt een aantal punten. Ten eerste: hoe pakken gemeenten hun nieuwe taken op om ook in de preventieve sfeer te voorkomen dat er problemen ontstaan? Dat is meer de algemene decentralisatie-aanpak. Die moet je natuurlijk niet hieraan verbinden, want die aanpak loopt al en is een gemeentelijke verantwoordelijkheid, maar er zitten wel belangrijke punten in. Ten tweede: wat is de kwaliteit van de opvang? Daarin zit een aantal aspecten. Hoe zit het met de wachtlijsten, waarover we het net gehad hebben? Hoe zit het met kinderen? Aan welke minimale kwaliteitseisen moet de opvang voldoen? Dat lijken me hygiënepunten en het is goed daarover kwaliteitsafspraken te maken. Ten derde: hoe zorgen we voor een adequate doorstroom? Een dak boven het hoofd is daarbij heel belangrijk. Je kunt de opvang ontlasten en tegelijkertijd mensen een stabiele basis als vertrekpunt bieden of wat meer rust. De kwaliteit van de opvang en de doorstroom, een dak boven je hoofd en Housing First, zijn inderdaad de prioriteiten.

Ik zal ervoor waken dit niet te breed te doen, maar wel de kwaliteits-, de doorstroom- en de huisvestingskant te pakken. Ik hoop dat we het daarover inhoudelijk eens zijn. Bij kwaliteit hoort ook het punt van mevrouw Berckmoes om onderscheid te maken tussen oggz-cliënten en mensen die door de economische crisis in de opvang zijn terechtgekomen. Je moet ervoor zorgen dat je voor de laatste groep andere opvangvoorzieningen hebt.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Wellicht was het in mijn onderbewustzijn, maar ik dacht dat de Staatssecretaris zei: daklozen slash Housing First. Het is echt een fundamenteel punt: de onderkant van de woningmarkt is verstopt. Het aanjaagprogramma is gericht op langer zelfstandig wonen van voornamelijk ouderen. Dat is een heel goed punt, maar ik mis de ambitie op wonen en doorstroom aan de onderkant van de woningmarkt. Ik ga de Staatssecretaris hieraan houden.

Staatssecretaris Van Rijn: Ons beiden denk ik, zowel de Minister voor Wonen en Rijksdienst als mijzelf, in het plan van aanpak dat we aan het maken zijn. Ik onderschrijf overigens de prioriteit van mevrouw Berckmoes dat een dak boven je hoofd een heel essentieel element is. Dat staat los van de discussie over de kwaliteit van de opvang, maar is wel heel noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de opvang niet verstopt. Om die reden kaart mevrouw Berckmoes het natuurlijk ook aan.

Het onderzoek naar de kwaliteitsimpuls komt na de zomer. Ik zeg mevrouw Wolbert graag toe dat ik me nog eens in de straatdokters zal verdiepen en die mee zal nemen in het kwaliteitsplan als dat nodig is.

De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:

  • Na de zomer van 2015 ontvangt de Kamer het onderzoek naar de landelijke toegankelijkheid.

  • Begin 2015 ontvangt de Kamer een brief van de Minister over het overmaken van de zorgtoeslag.

  • Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over een breed plan van aanpak, de Kwaliteitsagenda, waarin onder meer aan de orde komen: integraliteit, wachtlijsten, kinderen in de opvang, beschermd wonen, de doorbraakwerkgroep et cetera.

Dit waren de toezeggingen. Ik kijk naar de Kamerleden of er behoefte is aan een VAO, in het bijzonder naar mevrouw Siderius, omdat ze een lichte vooraankondiging gaf.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik voel de behoefte om de verstopping aan de onderkant van de woningmarkt en de essentie daarvan voor het plan te benadrukken in een VAO.

De voorzitter: U wilt dit nog voor het kerstreces ingepland hebben. We zullen het doorgeven. Het zal waarschijnlijk morgen aan de agenda toegevoegd worden. Voor nu rest mij niets anders dan de Staatssecretaris te danken voor zijn inbreng, zijn ambtelijke top voor de ondersteuning, de Kamerleden voor hun inbreng en al diegenen die het debat hier of thuis gevolgd hebben voor hun belangstelling. Ik geef het woord nog even aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik doe een laatste poging. Helpt de toezegging dat ik het punt van de doorstroming aan de onderkant van de woningmarkt meeneem als onderdeel van de kwaliteitsaanpak, om geen VAO aan te vragen?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Het wordt nu een beetje een dingetje. Het is fundamenteel, omdat ik vrees voor een aanzuigende werking door het aanbieden van complexe zorgproducten. Voordat het brede plan de zomerzon ziet, wil ik dit echt aan de orde stellen.

De voorzitter Ik hoorde de Staatssecretaris een toezegging doen. Is dat voldoende?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Nee.

De voorzitter U houdt dus vast aan een VAO.

Sluiting 15.10 uur.