Kamerstuk 29282-219

Verslag van een algemeen overleg

Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector

Gepubliceerd: 24 maart 2015
Indiener(s): Helma Lodders (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29282-219.html
ID: 29282-219

Nr. 219 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 maart 2015

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 12 februari 2015 overleg gevoerd met Minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Vice-Minister-President, Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overhet arbeidsmarktbeleid in de zorgsector.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Sport, Lodders

De griffier van de vaste commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Sport, Teunissen

Voorzitter: Lodders

Griffier: Teunissen

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Pia Dijkstra, Ellemeet, Gerbrands, Keijzer, Leijten, Lodders, Schut-Welkzijn en Wolbert,

en Minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Asscher Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Van Rijn Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter: Ik heet de bewindspersonen van harte welkom, evenals de Kamerleden, de ondersteuning, de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat op een andere manier volgen.

Ik wil graag met de leden afspreken een spreektijd te hanteren van vier minuten. Er zijn namelijk drie bewindspersonen en we moeten zien dat we het debat op een goede manier en binnen de geplande tijd kunnen afronden.

Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Wolbert van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Voorzitter. Als wij praten over de zorg, dan spreken wij over de medewerkers. In de jeugdzorg, in de langdurige zorg en in het sociale domein gaat het budget voor 80% en meer op aan salarissen. Het zijn de medewerkers in de zorg die bepalen hoe de kwaliteit van de zorg is en de relatie van een cliënt met zijn behandelaar bepaalt voor drie kwart het resultaat van de behandeling of de begeleiding, soms ongeacht de inhoud daarvan. Daarom is het belangrijk dat de Kamer in ieder geval één keer per jaar spreekt over de arbeidsmarkt voor verzorgenden en verplegenden, huisartsen, specialisten, verpleegkundigen en talloze andere belangrijke beroepen in de zorg.

Er gebeurt op dit moment heel veel, vooral omdat er in de zorg zelf veel verandert. De zorg wordt persoonlijker, meer op maat en er is onmiskenbaar een beweging ingezet terug naar de menselijke maat, naar vakmanschap en richting meer beroepseer. Het is verantwoord om op die veranderingen in te spelen via sectorplannen, de regeling voor de huishoudelijke hulp toelage en her- en bijscholing.

We hebben gisteren een brief gekregen over de maatregelen rond de hulp in de huishouding. De Partij van de Arbeid vindt dat de maatregelen die we inzetten ook echt moeten werken. Iedere verloren baan in de zorg is verschrikkelijk en de Partij van de Arbeid zet zich ervoor in om zo veel mogelijk werkers voor de zorg te behouden.

Uit de brief over de huishoudelijke hulp toelage is duidelijk geworden dat gemeenten de partners zijn bij het inzetten van dit instrument. Het is nog te vroeg om definitieve uitspraken te doen over het effect. De Staatssecretaris gaat daar opnieuw over rapporteren. Kan hij al wel aangeven wanneer de knelpunten weggenomen zullen zijn? Er komt in het voorjaar een rapportage. De Partij van de Arbeid wil graag weten of het gaat om opstartproblemen of dat er een dieper onderliggende oorzaak is. We willen ook graag weten of de Staatssecretaris tevreden is over de vorderingen van het supportteam dat met die sectorplannen werkt, want ook daar ligt een relatie.

Ik vraag verder aandacht voor ruimte voor jonge werkers in de gehandicaptenzorg. Het is belangrijk om deze mensen te behouden voor de sector. De gemiddelde leeftijd in deze sector is hoog, maar juist de jonge werkers dreigen nu hun dienstverband te verliezen. De werkgevers hebben aangegeven dat zij last hebben van de boete bij de regeling voor vervroegde uittreding. Zijn wel alle mogelijkheden die de sectorplannen bieden voor deze sector benut? Dit is een vraag aan Minister Asscher. Zijn er nog andere mogelijkheden? Heeft de sector zich goed genoeg ingezet om al die mogelijkheden te benutten?

Ik heb van mijn collega's uit de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gehoord dat er problemen zijn met mbo-stagiaires in de zorg. Er zijn mooie voorbeelden om hun situatie te verbeteren. Ik ken uit mijn eigen regio een voorbeeld, waarbij stagiaires in Duitsland in de zorg werken. Dan zijn er echter wel problemen bij de diplomaerkenning en bij de matching met de opleiding verzorgende IG. Ziet Minister Asscher mogelijkheden om de beroepen Altenpflege en verzorgende IG beter te matchen? Wil hij zich verdiepen in wat daar precies misgaat en bekijken wat de mogelijkheden zijn om dat vlot te trekken?

Ten slotte wil ik nog een opmerking maken over de capaciteit van de artsenopleidingen. De opleiding voor artsen maatschappij en gezondheid loopt achter als het gaat om het benutten van de ruimte. De sector heeft een verstandig verzoek gedaan, namelijk om de instroommogelijkheden te verbreden zodat het budget in ieder geval benut blijft en het met name bij de GGD's goed terechtkomt.

Mevrouw Leijten (SP): Er is nogal wat beloofd door dit kabinet. Er zouden 19.000 banen behouden blijven met die huishoudelijke hulp toelage. Nu hoor ik dat de Partij van de Arbeid daar ook kritisch over is. Er is een tussenrapportage waarin het gaat over 77 van de bijna 400 gemeenten. Daar kunnen we eigenlijk helemaal geen conclusies uit trekken. Er wordt veel geld vrijgemaakt voor de huishoudelijke hulp toelage. Er wordt ook veel geld vrijgemaakt voor de sectorplannen, bijna 300 miljoen. Is het niet beter om dat geld in te zetten om de bezuinigingen op de huishoudelijke verzorging te verzachten? Dat is beter voor de mensen thuis en je houd mensen dan echt in dienst. Zou dat niet een veel handiger manier zijn?

Mevrouw Wolbert (PvdA): Ik deel niet de mening van mevrouw Leijten dat het onderzoek te klein en te kort zou zijn. Het is een quickscan. Ik lees in de brief van de Staatssecretaris dat er sprake is van een positieve trend en dat gemeenten alles op alles zetten om mensen aan het werk te houden. Ik vind dat positief en ik ben daar helemaal niet kritisch over. Ik vind wel dat de maatregelen die we inzetten ook echt moeten gaan werken. Ik ben blij met die scan, omdat ik daarmee kan zien dat de gemeenten echt hard aan het werk zijn om die huishoudelijke hulp toelage goed in te zetten.

Dan de tweede vraag, namelijk of die 300 miljoen niet kan worden verdeeld in het land. Dat kan, maar dan blijft alles bij het oude. De Partij van de Arbeid vindt het echter ontzettend belangrijk dat er in de zorg hervormd wordt en dat we de zorg zo inrichten dat er over tien of vijftien jaar voor de mensen die dan ondersteuning nodig hebben, ook nog zorg is. Alles bij het oude laten en gewoon een zak geld verdelen, vindt de Partij van de Arbeid dus geen goed idee.

De voorzitter: Ik vraag de leden om de interrupties kort en bondig te houden. Er zijn namelijk drie bewindspersonen en ik wil iedereen recht doen. Mevrouw Leijten, uw vervolgvraag.

Mevrouw Leijten (SP): Alles bij het oude laten is voor politici altijd moeilijk. Vertrouwen in gemeenten is prima, maar de huishoudelijke hulp toelage is er om banen te behouden en we weten dat dat niet gebeurt. We hebben sectorplannen om banen te behouden. Het is rondpompen van geld. Waarom zou je dat geld niet gewoon investeren in iets waarvan je zeker weet dat het ten goede komt aan het personeel? Mevrouw Wolbert zei zelf al dat 80% van het geld in de zorg naar personeel gaat. Dan zou het toch goed zijn om dat geld beter te besteden en het niet rond te pompen en niet dat baantjescarrousel voor oud-politici in te zetten, maar die 300 miljoen in te zetten ter verzachting van de bezuiniging op de gemeenten?

Mevrouw Wolbert (PvdA): Ik vind een tegemoetkoming in de kosten van een hulp in de huishouding alles behalve het rondpompen van geld. Ik vind het goed opleiden van mensen geen rondpompen van geld. Ik vind mensen van werk naar werk begeleiden geen rondpompen van geld. Ik vind dat mevrouw Leijten alle inspanningen om mensen aan het werk te houden en beter op te leiden, tekortdoet door dat rondpompen van geld te noemen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb een andere insteek, namelijk niet het personeel, maar de ouderen. Ongeveer drie kwart van de ouderen die nu huishoudelijke hulp krijgen, behoort tot de minima. Deze mensen betalen voor 1 januari € 12 eigen bijdrage voor drie uur hulp per week. Met de huishoudelijke hulp toelage gaan ze € 10 per uur, € 120 per vier weken betalen voor drie uur hulp. Dat gaat toch niet werken?

Mevrouw Wolbert (PvdA): Dat gaat wel werken. Uit de quickscan blijkt dat gemeenten juist door het gebruik van die toelage minder of geen alfahulpen inzetten. Dat vindt de Partij van de Arbeid precies de goede richting. We hebben er altijd voor gepleit dat er geen alfahulpen worden gebruikt in de zorg, omdat mensen een pensioen moeten kunnen opbouwen, verzekerd moeten zijn, een werkgever moeten hebben. Als ik dan in die scan lees dat dat precies het effect is van het inzetten van het geld, dan vind ik dat dat de goede kant op gaat. Als mensen door een laag inkomen de zorg niet kunnen betalen, dan hebben we daar op gemeentelijk niveau prima regelingen voor. Dat weet mevrouw Keijzer beter dan ik. Elke gemeente kan individueel, op maat kijken wat aan inkomensondersteuning nodig is. Ik vind de weergave van mevrouw Keijzer veel te gekleurd en niet adequaat.

Mevrouw Keijzer (CDA): Mevrouw Wolbert zegt dat het systeem fantastisch werkt en dat mijn analyse niet adequaat is, maar iemand met een minimuminkomen kan die € 120 gewoon niet opbrengen. Ik vind het zo zonde dat de PvdA-fractie de waarde die bij de PvdA altijd in goede handen was, nu niet aangrijpt om al die onnodige bureaucratische voorwaarden voor die huishoudelijke hulp toelage weg te nemen. Ik zal straks in mijn termijn nog een poging wagen. Misschien helpt het.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Ik heb geen vraag gehoord, maar ik vind dat de PvdA bovengemiddeld vecht voor de kwaliteit van werk en zorg, dus ook voor al die mensen die werken in de zorg. Ik denk dat dat een belangrijke waarde is en daar houd ik mij graag aan.

Mevrouw Gerbrands (PVV): Voorzitter. De Minister heeft onlangs aangegeven dat de zorg geen werkgelegenheidsproject is. Nou, dat klopt wel. Was voorheen de zorg de banenmotor van Nederland, inmiddels kunnen we de zorg beter de banensloper van Nederland noemen. Volgens het ministerie zullen 30.000 zorgmedewerkers hun baan verliezen en dat wordt een meevaller genoemd, want eerder ging het ministerie uit van 54.000 baanverliezers. Voor die 30.000 die hun baan verliezen valt dat echter niet mee.

Er wordt gegoocheld met cijfers, verwachtingen en aannames, maar de feiten zijn dat er volgens de opgave van het UWV in 2014 36.000 banen verloren zijn gegaan. De vraag is of dat alles is, want er is ook een groep die zich niet meldt bij het UWV. Datzelfde UWV verwacht dat er dit jaar nog eens 14.000 banen gaan verdwijnen. Dan zitten we eind dit jaar toch weer op 50.000. Dat is niet zo gek als instellingen door bezuinigingen omvallen. Dat is niet zo gek als er zorgtaken worden overgeheveld naar gemeenten, met megakortingen op het budget. Het gaat om niet geoormerkt geld, waardoor gemeenten nog eens extra kunnen korten, bovenop de bezuinigingen. Dat is niet alleen slecht voor de burgers die zorg nodig hebben, maar het is ook een extra aanslag op het aantal banen.

Thuiszorgmedewerkers krijgen de keuze tussen salarisverlaging of ontslag, terwijl de bestuurders nog steeds hun zakken vullen. De huishoudelijke hulp toelage is ook een wassen neus. Die zou 14.000 banen moeten opleveren, maar er zijn veel gemeenten die deze toelage nog niet beschikbaar hebben gesteld. Het is lang niet zeker dat alle gemeenten dit zullen gaan doen. Dan blijft de vraag hoeveel cliënten hier daadwerkelijk gebruik van gaan maken, aangezien er nog steeds een forse eigen bijdrage betaald moet worden en dat kunnen de meesten niet betalen.

Ook in de gehandicaptenzorg wordt tot 2017 een verlies van 29.000 banen verwacht. Dat blijkt uit een onderzoek van de VGN (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland). Het kabinet had een aantal uitgangspunten waaraan een verantwoorde transitie zou moeten voldoen, zoals continuïteit en kwaliteit van zorgwaarborgen. Dit is schromelijk mislukt. Cliënten zijn hun thuiszorg kwijt en bewoners van instellingen gaan gebukt onder slechte kwaliteit, veroorzaakt door te weinig goed geschoold personeel.

Werknemers van werk naar werk begeleiden was ook een doelstelling. Er is een sectorplan voor de zorg gemaakt met een budget van 200 miljoen om mensen van werk naar werk te begeleiden. Welk werk, zo vraag ik de Minister. De banen liggen niet voor het oprapen en veel gemeenten en werkgevers weten niet eens dat deze regeling bestaat. We moeten zorgen dat de patiënt krijgt wat hij nodig heeft en dat de thuiszorgmedewerker elders haar brood kan verdienen. Dat zijn de woorden van de Minister en ik vraag dan ook: hoe gaat dit geregeld worden? Het enorme verlies aan banen zet de kwaliteit van zorg en de kwaliteit van leven enorm onder druk. Tot slot dan ook de vraag hoe de bewindslieden de kwaliteit van zorg en leven kunnen garanderen.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Voorzitter. Mensen leven langer en willen zo lang mogelijk voor zichzelf zorgen. In de toekomst willen ze zich thuis redden, met behulp van domotica of een app die bijhoudt wanneer ze welke medicijnen moeten innemen. Ouderen en chronisch zieken willen zelf hun bloed prikken en de uitslag met behulp van een computer doorgeven aan de wijkverpleegkundige, die in de buurt is voor als dat nodig is. Dat is de wens van velen en de toekomst waar de zorg zich op moet voorbereiden. Er is al veel werk gemaakt van substitutie van de tweede naar de eerste lijn. De Minister van VWS stelt op basis van de capaciteitsraming de helft meer huisartsenplaatsen beschikbaar dan vijf jaar geleden. Er is aandacht voor taakherschikking binnen de eerste lijn, en de positie van de wijkverpleegkundige wordt verstevigd. Hoe kan het dan dat de specialist blijft declareren als de betere en goedkopere physician assistant of verpleegkundig specialist zijn of haar taken heeft overgenomen? We moeten ervoor zorgen dat taakherschikking en substitutie zich ook uitbetaalt voor mensen. We moeten niet alleen meer huisartsenzorg krijgen, maar ook minder specialistenzorg en niet alleen meer huisartsen, maar ook minder specialisten. Ziet de Minister die ontwikkeling? Is er werkelijk substitutie?

Taakschikking betekent ook dat er een duidelijk verschil is tussen verpleegkundigen met een mbo-achtergrond en verpleegkundigen met een hbo-achtergrond. Dat moet ook in de wet duidelijk blijken. Daar is de VVD voor. De VVD vindt dat we innovatieve zorg, waardoor mensen hun eigen gezondheid kunnen monitoren, moeten stimuleren. Dat geeft mensen het gevoel dat ze weer zelf de regie hebben. Het gaat dan om domotica, maar ook om alle andere technologische ontwikkelingen. De zorgverlener begeleidt dit proces en moet hier afdoende in getraind en onderwezen worden. Wordt hier aandacht aan besteed in de opleiding?

Het is nog maar enkele jaren geleden dat we grote personeelstekorten voorspelden in de zorg. «Meer handen aan het bed» is door beleidswijzigingen en door de verhoging van de uittreeleeftijd nu omgeslagen in ontslagen. Dat is pijnlijk voor de mensen die het moeten meemaken. We moeten proberen om mensen te helpen van baan naar baan te komen of om zich om te scholen. De VVD vindt het interventieteam, de mobiliteitsdienstverlening, de sectorplannen en de huishoudelijke hulp toelage hiervoor goede instrumenten, maar het blijven tijdelijke middelen om de effecten van de ontslagen in de zorg te temperen. Zo koopt men tijd om mensen om en bij te scholen tot beroepen in en buiten de zorg, waar in de toekomst wel vraag naar is, en zich voor te bereiden op een leven vol banen in plaats van één baan voor het leven.

De arbeidsmarkteffectrapportage geeft aan dat de werkgelegenheid in 2015 met de helft minder zal dalen dan eerder was voorspeld. De VVD zal niet ontkennen dat dit een tijdelijk effect is, want in 2017 loopt het banenverlies weer op. De VVD gunt mensen hun baan. Het is alleen onhoudbaar om bij een vergrijzende bevolking de loonkosten van thuiszorg collectief te financieren. Dat zou ten koste gaan van andere uitgaven in de collectieve sector. Veel ouderen en zieken willen hun zorg echter wel behouden. Er is dus wel werk, maar er zijn geen banen. Het echte probleem wordt met de banenplannen en de huishoudelijke hulp toelage eigenlijk niet opgelost. Een oudere of zieke met een modaal inkomen of een pensioen, kan niet voor € 20 tot € 25 per uur thuiszorg inkopen. De werkgeverslasten zijn daarvoor te hoog. En dan hebben we het nog niet over de hoge lasten door ziekte en arbeidsongeschiktheid.

Eerder sprak de Staatssecretaris over de cao's in de verpleging en verzorging, die hij met een algemene maatregel van bestuur wilde bekrachtigen. We horen hier graag de laatste stand van zaken over. De VVD is er niet voor om bovenwettelijke cao-afspraken te gaan vastleggen in regelgeving. Zo krijg je alleen maar hogere lasten en minder in plaats van meer banen in de zorg.

We gaan ervan uit dat deze bewindslieden zich zullen inzetten om ervoor te zorgen dat arbeid goedkoper wordt, want dat is de echte oplossing waar iedereen op zit te wachten.

Mevrouw Leijten (SP): Voorzitter. De thuiszorg is te duur; zo kennen wij de VVD weer. Maar mensen zitten zonder zorg op het moment dat die thuiszorg wordt afgeschaft. Ik vraag mij af of we wel weten wat de kosten zullen zijn van de bezuinigingen. Ik vraag het nog een keer aan de Staatssecretaris. Ik heb het hem ook eerder al gevraagd. Wat zijn uiteindelijk de kosten van de bezuinigingen? Mensen vereenzamen en zitten verwaarloosd thuis. We hebben grote beloften gekregen van de heren Asscher en Van Rijn. Het is prachtig dat medewerkers hun baan kunnen behouden en het is een groot succes dat alle gemeenten meedoen. Dit lezen wij in brieven. Maar het zit onze banenredders niet erg mee. Het UWV berekende deze maand dat er het afgelopen jaar in de zorg 36.000 banen zijn verdwenen en dat er dit jaar nog eens 14.000 werklozen bij komen. 50.000 banen weg, chapeau voor het slopen van de werkgelegenheid in de zorg! De beloofde redding met de huishoudelijke hulp toelage blijkt een wassen neus. Het is niets, het wordt niets en het zal een wassen neus blijken te zijn. Die 19.000 banen gaan er niet komen.

Ik heb er eerder voor gepleit om het geld dat is vrijgemaakt voor baanbehoud, toe te voegen aan het budget voor gemeenten. Dan blijven de banen behouden. Er zijn veel gemeenten die buffers hebben gemaakt om de klappen van het Rijk op te vangen, in de hoop dat de bezuinigingen worden verzacht of worden teruggedraaid. Volgens mij moeten we die gemeenten nu gaan helpen.

Ik heb een voorbeeld voor Minister Asscher. Ik kreeg een melding binnen van een thuiszorgmedewerker. Ik hoor graag van de Minister wat hij daarvan vindt. Er was sprake van een reorganisatie en mensen moesten een vaststellingsovereenkomst sluiten. Dat was geen onderdeel van een sociaal plan. Mensen werden individueel naar ander werk begeleid, want thuiszorgwerk was er niet meer. Deze thuiszorgmedewerker moest acht weken lang, vier dagen in de week negen uur op kantoor zitten, zonder dat hij iets te doen kreeg. Vindt de Minister dit ook het wegpesten van personeel? Wat gaat hij daaraan doen?

De vakbond vreest inmiddels een massale duikvlucht door thuiszorgmedewerkers naar het zwarte circuit. Heeft het kabinet maatregelen genomen om hier iets aan te doen? Hoe gaat het in de gaten houden of mensen dat niet gaan doen? Er zijn ook werkgevers in de thuiszorg die hun personeel verbieden om zwart te gaan werken in de thuiszorg. Mogen zij dat wel doen?

Er is veel geld vrijgemaakt voor de sectorplannen, net als voor de huishoudelijke hulp toelage. Maar wat heeft dat nu eigenlijk opgeleverd? Mensen worden omgeschoold, maar naar welk werk worden ze begeleid? Er is geen werk meer in de gehandicaptenzorg. In de geestelijke gezondheidszorg gaan banen verloren. In de verzorg- en verpleeghuizen verdwijnt werk, net als in de thuiszorg. Ik wil dus graag zien hoe dat van werk naar werk begeleiden gaat. Wat zijn de cijfers? Ik zeg dat het rondpompen van geld is. Zet dit belangrijke geld nou gewoon in voor behoud van banen, direct via de gemeenten.

Ik heb Kamervragen gesteld over het meldpunt van CNV Publieke Zaak. Daar wordt gemeld dat onbetaalde krachten professionele zorg overnemen. De Staatssecretaris zei daarop: dat mag niet en ik laat de inspectie controleren op de kwaliteit van zorg. Hoe vaak heeft de inspectie vastgesteld dat onbetaalde krachten aan het werk zijn en professionele zorg overnemen? Wat heeft de inspectie daaraan gedaan? Hoeveel inspecties hebben er plaatsgevonden? Kan de Staatssecretaris deze cijfers vandaag geven?

Ik wil ook nog het woord richten tot de Minister van VWS. Zij is hier vandaag namelijk niet voor niets. We hebben van huisartsen gehoord dat ze de praktijkomvang graag willen verlagen. Ze zijn nu veel tijd kwijt aan bedrijfsvoering en administratie, en de decentralisaties komen ook op hun bordje. Ze moeten meer overleggen met gemeenten, verzekeraars, wijkteams enzovoort. De LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging) heeft eerder gezegd dat ze rekent op ongeveer 2.000 extra huisartsen. De Minister volgt dat advies echter niet. Zij trekt geld uit voor 30 extra opleidingsplaatsen. Waarom luistert zij niet naar het advies van het capaciteitsorgaan en van de huisartsen zelf?

Er is een evaluatieonderzoek gedaan naar de onnodige barrières voor toelatingsprocedures van buitenlands artsen in Nederland. Er is veel kritiek op het rapport van Panteia. De Minister heeft op 17 november een brief gekregen van Universiteit Utrecht, waarin wordt gesproken over de onbetrouwbare uitkomsten van dat rapport. Kan de Minister de reactie op de brief van Universiteit Utrecht aan de Kamer sturen?

Tot slot. Afgelopen dinsdag is het Ministerie van VWS op haar vingers getikt en is er gezegd dat ze geen rooskleurig beeld moet schetsen van de gevolgen van de bezuinigingen. Het lijkt mij goed dat we dat ook niet doen met allerlei rapporten over hoe de huishoudelijke hulp toelage werkt. Maak eerlijke rapporten, volg wat er gebeurt als gevolg van de bezuinigingen en ga het niet oppoetsen met allerlei reclamepraatjes.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Voorzitter. Tienduizenden zorgmedewerkers zijn hun baan al kwijtgeraakt door de bezuinigingen in de zorg. Bijna wekelijks kondigen instellingen aan dat zij medewerkers moeten ontslaan, niet omdat de zorg niet meer nodig is, maar wel omdat er flink op de zorg bezuinigd wordt. GroenLinks maakt zich zorgen over de gevolgen van de bezuinigingen. Daarom hebben wij ons er bij de behandeling van de decentralisaties onder meer steeds voor ingezet dat mensen zo veel mogelijk hun vaste zorgverlener kunnen houden, ook als een gemeente met een andere aanbieder in zee gaat.

Vorig jaar presenteerde de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hun plan voor de huishoudelijke hulp toelage. Met die toelage kunnen 19.000 mensen in de zorg hun baan behouden en wordt het geschatte werkgelegenheidseffect van de decentralisaties met 80% verminderd, zo beloofden de Staatssecretaris en de Minister. Bijna alle gemeenten hebben aangegeven met de toelage aan de slag te willen gaan. Uit het onderzoek dat de Staatssecretaris woensdag naar de Kamer stuurde blijkt dat de gemeenten nog bezig zijn met het uitwerken van de plannen. En dat terwijl er nu al ontslagen vallen. Haast is dus geboden.

We maken ons zorgen over de manier waarop de regeling in de praktijk wordt uitgewerkt. Zoals de regeling nu is, mogen gemeenten maximaal € 12,50 per uur bijdragen, maar zo'n 75% van de mensen die huishoudelijke zorg krijgt, heeft een inkomen rond het minimum. Hoe moeten die een eigen bijdrage van rond de € 10 per uur kunnen betalen? Weet de Staatssecretaris of deze toelage ook echt terechtkomt bij de groep mensen met een inkomen rond het minimum, die de hulp het hardst nodig heeft? Is hij bereid om de regeling aan te passen, zodat gemeenten ook echt mogelijkheden krijgen om zorg voor mensen met een laag inkomen te regelen?

Door de hervormingen verandert ook de aard van de zorgvraag. Daarom moet er flink geïnvesteerd worden in de opleiding van personeel, zodat medewerkers de kwaliteit van zorg kunnen bieden die nodig is. Deze week presenteerde de Staatssecretaris zijn plannen om de kwaliteit van de ouderenzorg te verbeteren. Tijdens het debat dat wij daar eerder met hem over hadden, heb ik al aangedrongen op meer investeren in de opleiding van personeel. De Staatssecretaris schrijft dat instellingen verplicht worden een meerjarig opleidingsplan op te stellen en dat dat een voorwaarde wordt bij de inkoop van zorg. Ik heb de Staatssecretaris in het overleg in november gevraagd om zorgaanbieders aan te sporen om vrij besteedbaar vermogen in te zetten om hun medewerkers op te leiden. Is dat ook onderdeel van de plannen van de Staatssecretaris?

Als laatste wil ik graag aandacht vragen voor de positie van jonge medisch specialisten. Het aantal pas afgestudeerde medisch specialisten dat zijn heil in het buitenland zoekt, is het afgelopen jaar vervijfvoudigd. Niet omdat zij, net als in «Ik vertrek» het avontuur in het buitenland willen zoeken, maar omdat zij in Nederland simpelweg niet aan de slag komen. Ook hoor ik verschillende signalen dat jonge specialisten onbetaald aan het werk gaan om zo toch werkervaring op te kunnen doen en hun bevoegdheid niet te verliezen. Er wordt per verrichting betaald, dus de inkomsten zijn er wel, maar die komen niet terecht bij de mensen die het werk doen. Slechts 22% van de jonge medisch specialisten heeft zicht op een vaste aanstelling. GroenLinks vindt dit kapitaalvernietiging. Ondanks strenge toelating tot de opleiding, worden zo specialisten voor werkloosheid opgeleid, tegen enorm hoge kosten. Ook hier geldt: het werk is er wel. Ik hoor graag een reactie van de Minister op deze signalen. Wat is zij bereid te doen om de positie van jonge medisch specialisten te verbeteren en te voorkomen dat medisch specialisten voor werkloosheid opgeleid worden? Is zij bereid bij ziekenhuizen aan te dringen op goede arbeidsvoorwaarden voor jonge specialisten en met hen een plan op te stellen om de positie van deze jonge medisch specialisten te versterken?

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Het kabinet ging eind 2012 voortvarend aan de slag met het regeerakkoord, waarin heel veel zorghervormingen zijn opgenomen. Maar ergens vorig jaar schrok men zich toch wel een hoedje, want dit zou toch wel ontzettend veel arbeidsplaatsen gaan kosten. Men ging aan het werk. Men ging nadenken. En waar kwam men mee? Met de huishoudelijke hulp toelage. De fractie van het CDA vraagt zich af of dit niet gewoon een doekje voor het bloeden is, een rituele dans. Het is een bureaucratisch gebeuren. In allerlei gemeentehuizen moesten ambtenaren, al dan niet extern ingehuurd, aan de slag om aanvragen te schrijven. Dat alleen al was voor veel gemeenten een aanleiding om te zeggen: wij krijgen dit gewoon niet meer rond. Dat is natuurlijk niet eerlijk tegenover al die mensen die in al die gemeenten wonen, maar gezien de opgave voor gemeenten is het wel begrijpelijk.

Er zijn allerlei voorwaarden verbonden aan de huishoudelijke hulp toelage. Het geld mag alleen besteed worden via een algemene voorziening, burgers moeten € 10 per uur eigen bijdrage betalen en die eigen bijdrage moet ook nog eens geïnd worden door de zorginstellingen, die hier op geen enkele manier voor ingericht zijn. Je hoort uit de sector veel dat dit weer leidt tot allerlei extra kosten en dat geld wordt niet besteed aan zorg. Dit moest 19.000 banen redden. Tijdelijk, want het is voor twee jaar. Maar het werkt niet. Je ziet het misgaan. Het kan ook niet. Ik zei net in een interruptie al: de meeste mensen die huishoudelijke hulp krijgen, zijn minima; die betalen nu € 12 per vier weken en die moeten straks € 120 per vier weken gaan betalen. Iemand met alleen AOW kan dat niet opbrengen.

Het worden ook wel dienstencheques genoemd. Minister Asscher schreef in reactie op het rapport van de commissie-Kalsbeek echter dat het kabinet niet overgaat tot het invoeren van dienstenscheques. Daar valt wel wat voor te zeggen. In België is het ingevoerd en daar is het een doorslaand succes, maar het kost 2 miljard, op een bevolking van 11 miljoen mensen. Als dat hier ingevoerd gaat worden, gaat het natuurlijk veel meer kosten. En waar komt het terecht? Bij mensen met een hoger inkomen, bij hoger opgeleide tweeverdieners. Dit werkt niet! Daarom nu maar weer dezelfde vraag als ik in december heb gesteld: is het niet heel verstandig om te stoppen met het verhaal dat dit het ei van Columbus is en gewoon tegen gemeenten te zeggen: besteedt u het maar gewoon aan het uitvoeren van de Wmo en op die plek waar het in uw gemeente het beste op zijn plek is? Dat is vele malen beter. Ik hoop daar nu ook een positief antwoord op te krijgen van het kabinet. In de quickscan staat namelijk dat 30% van de gemeenten klaar is om de huishoudelijke hulp toelage in te voeren. Of het bij mensen terechtkomt, geen idee, maar als je even praktisch kijkt en rekent, zie je dat dit gewoon niet gaat werken. Dat is eeuwig zonde, want het kan op een andere manier en dan komt het wel terecht bij de mensen die het nodig hebben.

Ik wacht het af. Ik hoop zo dat dit kabinet nou eens stopt met net te doen alsof het daadwerkelijk geld inzet en ervoor zorgt dat dat terechtkomt bij de mensen die het nodig hebben.

Ik heb nog een laatste vraag. Het is hier al een aantal keren aan de orde gesteld. Wat is er aan de hand met onze opgeleide artsen die werkloos thuis zitten? Wat doen we niet goed? Leiden we te veel mensen op? Zit de financiering niet goed in elkaar? Zijn er andere drempels opgeworpen? Ik weet het niet, maar ik weet wel dat het eeuwig zonde is dat mensen na jaren opleiding werkloos thuis zitten.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Voorzitter. In de brief van 10 oktober staat een aantal maatregelen om het werken door zzp'ers in de zorg mogelijk te maken. Daarvoor zouden uiterlijk in november 2014 modelovereenkomsten worden ontwikkeld. Ik wil heel graag weten wat de stand van zaken is. Er zouden ook met verzekeraars afspraken worden gemaakt om de contractering te verbeteren, zodat in 2016 ook zzp'ers gecontracteerd kunnen worden. Zijn die afspraken al gemaakt? Hoe zien ze eruit? Gaan zzp'ers ook inderdaad gecontracteerd worden?

Er is al veel gezegd over de huishoudelijke hulp toelage. Het kabinet is erg enthousiast. Ik zal omwille van de tijd niet te veel uitweiden. Er zijn brieven gestuurd over de resultaten voor al die mensen die hun baan zouden behouden. Het is overigens opvallend dat ook in dit geval de cijfers in de krant stonden voordat de brief bij de Kamer was, maar dat terzijde. Nu blijkt dat het door de bureaucratie allemaal niet goed werkt en dat er nauwelijks gebruik van wordt gemaakt. Wat doet het kabinet om te zorgen dat er wel gebruik van wordt gemaakt? Wat gebeurt er met het geld als het niet wordt gebruikt, zoals nu het geval is? Zou het niet beter zijn om dit budget gewoon toe te voegen aan het Gemeentefonds, zodat gemeenten het zelf kunnen inzetten?

De zorgvraag gaat veranderen. Mensen blijven langer thuis wonen en als ze eenmaal in een verzorgingshuis wonen, zullen ze meer zorg nodig hebben. De Minister zal op basis van deze veranderende zorgvraag nieuwe profielen voor mbo- en hbo-verpleegkundigen samenstellen en in de profielomschrijving en de taken zorgen voor een duidelijk onderscheid. Is dat wetgevingstraject inmiddels gestart? Op welke wijze betrekt de Minister V&VN (Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland) en de chief nursing officer hierbij?

Er is al iets opgemerkt over de jonge medisch specialisten of artsen in opleiding. Tijdens het vorige AO Arbeidsmarkt en zorg hebben wij als Kamer vragen gesteld over de lange diensten van medisch specialisten. De Minister laat in haar brief weten dat in het Arbeidstijdenbesluit uitzonderingen zijn opgenomen voor bijzondere sectoren. De zorg is zo'n bijzondere sector en lange diensten zijn soms gewoon onvermijdelijk, zo is de conclusie. Maar voor artsen in opleiding geldt dat Arbeidstijdenbesluit wel. We krijgen echter signalen dat het besluit heel vaak wordt overtreden, maar dat jonge artsen in opleiding het heel moeilijk vinden om dat aan de kaak te stellen, omdat hun bazen ook hun opleiders zijn. Herkent de Minister dit beeld? Wil zij hierover in gesprek gaan met de sector?

Dan de basisartsen en het Capaciteitsplan GGZ. De Minister heeft in de meeste gevallen de adviezen van het Capaciteitsorgaan gevolgd voor het maximumaantal opleidingsplaatsen, maar wat betreft opleidingsplaatsen voor gz-psychologen wijkt de Minister af van het advies. Ze wil 500 plekken bekostigen in plaats van de geadviseerde 655. Blijkt niet al uit het feit dat de instellingen zelf plekken hebben gefinancierd dat er een tekort aan publiek gefinancierde plekken is? Is bij de Minister bekend hoeveel afgestudeerde basispsychologen graag in opleiding willen komen tot gz-psycholoog, maar wegens het beperkte aantal plaatsen niet in opleiding komen?

De Minister geeft aan in haar beleid rekening te houden met de toenemende vraag naar zorg in de eerste lijn. Er is geïnvesteerd in taakherschikking en er zijn veel verpleegkundig specialisten en physician assistants opgeleid. Uit het rapport blijkt dat deze subsidieregeling op zich goed functioneert, maar dat er nog knelpunten zijn, juist voor de eerste lijn. Ik hoor hierop graag de reactie van de Minister.

Ik wil nog even kort ingaan op de publieke gezondheidssector, want dat vind ik heel belangrijk. Er ligt een rapport van het NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg). In december zouden gesprekken plaatsvinden rond de opleidingsplaatsen voor artsen in de publieke gezondheid. Wat is hier uit gekomen? Professionaliteit in de publieke gezondheid is breder dan alleen artsen. Hoe gaat de Minister borgen dat die brede professionaliteit van de GGD op peil blijft?

De vergadering wordt van 10.40 uur tot 10.50 uur geschorst.

De voorzitter: We gaan beginnen met de beantwoording door de bewindslieden in eerste termijn. Als eerste zal Staatssecretaris Van Rijn het woord voeren, vervolgens Minister Asscher en als laatste Minister Schippers.

Ik wil met de leden afspreken dat zij twee interrupties mogen plegen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Per bewindspersoon?

De voorzitter: Twee interrupties per bewindspersoon gaat niet lukken. U hebt mij namelijk gevraagd om als voorzitter de eindtijd in de gaten te houden. Ik zal drie interrupties toestaan en u kunt zelf kiezen bij welke bewindspersoon u die wilt gebruiken.

Het woord is aan Staatssecretaris Van Rijn.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik krijg er nu bijna spijt van dat ik al eerste moet.

Voorzitter. Het is heel belangrijk om naast alle veranderingen in de zorg die we doorspreken ook regelmatig aandacht te besteden aan de effecten voor de werkgelegenheid. Het kabinet realiseert zich zeer dat de veranderingen in de zorg op twee manieren doorwerken. Ze hebben een effect op de werkgelegenheidssituatie op de arbeidsmarkt voor de zorg. Aan de ene kant betreft dat de verandering in het werk. We gaan het werk anders inrichten, er komen andere verantwoordelijkheden, er komt ander werk en het werk verandert. Aan de andere kant is er op een aantal plekken minder geld beschikbaar, wat natuurlijk ook werkgelegenheidseffecten met zich brengt. Dat is ook de reden waarom we van het begin af aan de effecten heel goed volgen en we een arbeidsmarkteffectrapportage hebben opgesteld. Dat zullen we regelmatig herhalen om te kunnen zien wat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt zijn. Ik kom straks nog terug met specifieke cijfers. We hebben een aantal maatregelen genomen en waarborgen aangebracht om die ontwikkeling zo goed mogelijk te begeleiden.

Niet te ontkennen valt dat er werkgelegenheidseffecten zijn. Om de zware zorg uit de wind te houden, vragen we de mensen of ze, als het gaat om de huishoudelijke hulp bij het schoonmaken van hun huis, meer zelf kunnen doen of zelf kunnen betalen. Dat heeft natuurlijk effecten, maar we proberen alles uit de kast te halen om die effecten zo veel mogelijk te matigen en mensen van werk naar werk te begeleiden. Dat hoort er ook bij. We hebben de afgelopen maanden een aantal maatregelen genomen om dat proces zo goed mogelijk te begeleiden. We zien erop toe dat bij een verandering van aanbieder de continuïteit in de relatie hulpverlener-cliënt zo veel mogelijk intact blijft. We vragen de gemeenten om daar zo goed mogelijk op te letten.

Dat gemeenten tijdig moeten inkopen, hebben we geleerd van een aantal casussen. Als er tijdig wordt ingekocht kunnen instellingen goed inspelen op de situatie en hoeft er niet als gevolg van een inkoopcontract onmiddellijk te worden gereageerd op werkgelegenheidseffecten.

In diverse wetten en regelingen is overgangsrecht opgenomen. Er is een aantal verzachtingen aangebracht in het zorgakkoord en het begrotingsakkoord en er zijn sectorplannen opgesteld. Daar waar onderhandelingen tussen zorgaanbieders en gemeenten moeizaam verlopen, hebben we menskracht ter beschikking gesteld om dat proces in de gaten te houden en eventueel te bemiddelen. Verder zullen we in wettelijke maatregelen «informed consent»-bepalingen opnemen.

Je kunt dus niet ontkennen dat er werkgelegenheidseffecten zijn, maar we halen alles uit de kast om die werkgelegenheidseffecten zo veel mogelijk te matigen en mensen van werk naar werk te begeleiden.

Dat is ook om een andere reden belangrijk, aansluitend bij de vragen over de huishoudelijke hulp toelage. De arbeidsmarkt in de zorg gaat sowieso veranderen. We krijgen in de zorg te maken met mensen die langer thuis blijven wonen en er worden andere eisen gesteld aan wat er in instellingen gebeurt en wat er in de thuissituatie gebeurt. Daardoor gaat het werk sowieso veranderen. Er moet daarom worden bekeken of er nog een cao voor VVT-sector (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg) moet zijn of dat je meer naar het brede gebied van de Wmo moet kijken. Dat heeft iets te maken met welke arbeid ontstaat en welke verdwijnt en wat je daar vervolgens aan kunt doen. Daarom vind ik het van belang dat we het instrument van de huishoudelijke hulp toelage hebben uitgevonden. Ik kom straks op de werking daarvan terug.

Het mes kan echter aan twee kanten snijden. Aan de ene kant voorkom je dat werkgelegenheid verloren gaat en je reguliere banen niet kunt behouden, aan de andere kant voorkom je dat er een automatische uitstroom plaatsvindt naar de «zwarte markt». Ik denk dat de huishoudelijke hulp toelage in de veranderende arbeidsmarkt een rol kan spelen bij de ontwikkeling van nieuwe banen. Misschien ontstaat er wel een markt voor meer persoonlijke dienstverlening, waarbij die huishoudelijke hulp toelage een eerste stap is op de weg naar nieuwsoortige banen, die weliswaar niet de huishoudelijke hulp klassieke stijl verlenen, maar misschien wat meer persoonlijke zorg op maat voor alle mensen die dat voor een stukje kunnen betalen. Met die huishoudelijke hulp toelage kunnen dat dan reguliere banen zijn.

We zijn ons er dus zeer van bewust dat die veranderingen in de zorg en de vermindering van de budgetten werkgelegenheidseffecten met zich meebrengen, maar we halen alles uit de kast om dat zo goed mogelijk te begeleiden. Het is belangrijk om dan niet alleen te kijken hoe we het kunnen verzachten, maar om ook te bekijken hoe de arbeidsmarkt in de zorg zich gaat ontwikkelen en hoe we daarop moeten inspelen.

Ik heb zeer onlangs met de zorgaanbieders, de vakbonden en de gemeenten om de tafel gezeten om die ontwikkeling te bespreken en om te kijken wat dit betekent voor de cao's, voor de werking van die huishoudelijke hulp toelage en voor de ontwikkeling van banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat zijn heel belangrijke ontwikkelingen die niet voorkomen kunnen worden door te zeggen: laten we het geld voor de huishoudelijke hulp toelage maar een jaartje toevoegen aan het budget. Dat lijkt wel makkelijk, maar je doet dan niet structureel iets aan de verandering op de arbeidsmarkt voor de zorg, die sowieso gaat optreden. Ik wil graag dat we de effecten niet alleen verzachten, maar ook nadenken over hoe de arbeidsmarkt voor de zorg er in de toekomst uit zou kunnen komen te zien.

Er is gevraagd of de huishoudelijke hulp toelage wel werkt. Wij volgen dat natuurlijk heel nauwgezet, maar ik vind het wel ontzettend vroeg om nu al, een paar weken na 1 januari, tot de conclusie te komen dat dit vast niet gaat werken. Ik ben niet pessimistisch en ik ben niet optimistisch, maar ik wil op dat punt graag realistisch zijn. Toen die huishoudelijke hulp toelage in een regeling is ondergebracht, hebben 390 van de 403 gemeenten gezegd dat ze daarop gaan intekenen. Zij hebben zelf, samen met de aanbieders, een inschatting gemaakt van wat dat zou kunnen betekenen voor de werkgelegenheid. Dat wordt nu allemaal geïmplementeerd. Daar zullen ongetwijfeld discussies over plaatsvinden, waarbij wordt gevraagd hoe we dat precies gaan regelen, welke aanbieders dat mooi vinden en welke niet, hoe het zit met de eigen bijdrage van de burgers en of er nog een aanpassing moet plaatsvinden. Ik ben zeer bereid om die discussie te blijven voeren, maar ik constateer ook dat gemeenten dat nu aan het implementeren zijn. Uit de quickscan blijkt dat veel gemeenten ermee aan de slag gaan.

85% van de gemeenten geeft aan dat ze die huishoudelijke hulp toelage naar verwachting eind april hebben geïmplementeerd. We moeten de gemeenten nu de kans, de tijd en de ruimte geven om de toelage lokaal voor hun eigen regio te modelleren. We moeten niet te vroeg tot de conclusie komen dat dat wel niets zal worden en dat we het heel anders moeten gaan doen. Drie weken in januari is dit debat gepland en we leven nu begin februari. Ik vind het echt veel te vroeg om tot de conclusie te komen dat er aanpassingen moeten plaatsvinden. Ik ben zeer bereid om daarover na te denken, maar ik constateer ook dat gemeenten zelf al een aantal aanpassingen doorvoeren.

De vraag is gesteld of er een lagere eigen bijdrage kan worden gevraagd. Sommige gemeenten doen dat al en financieren dat uit eigen middelen. Die gemeenten zijn van mening dat de regeling aangeeft dat er een bepaalde eigen bijdrage moet worden betaald, maar dat ze voor minima of voor mensen op bijstandsniveau, die in aanmerking komen voor de huishoudelijke hulp toelage, iets extra's kunnen doen.

Mevrouw Leijten (SP): Het klinkt allemaal hartstikke mooi – we zijn het nog aan het implementeren, gemeenten hebben ingetekend, er zijn allemaal plannen goedgekeurd – maar wij hebben vandaag het verhaal van ActiZ, een werkgeversvereniging, gekregen. En eerder hebben we van de grootste thuiszorgwerkgever gehoord dat het niet van de grond komt. Zij zeggen dat het te laat is. Als de huishoudelijke hulp toelage in april of in de tweede helft van dit jaar gaat werken, dan zijn de medewerkers al ontslagen. Wat is de reactie van de Staatssecretaris daarop?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik constateer ook dat werkgevers er goed over nadenken hoe zij gebruik kunnen maken van die huishoudelijke hulp toelage. Dat heeft er al toe geleid dat men niet automatisch allerlei ontslagaanvragen heeft ingediend, maar dat men kijkt wat er met die huishoudelijke hulp toelage kan worden gedaan. Ik snap heel goed dat zij zeggen dat we moeten opschieten, want zij moeten vanuit bedrijfsoverwegingen tijdig weten of het wat wordt en wat dat betekent voor de werkgelegenheidsontwikkeling. Die haast is er zeker, maar we moeten nu niet zeggen: iedereen is nu bezig om het te implementeren, maar het gaat niet werken en we gaan het nu heel anders doen. Dat gaat de werkgelegenheidsontwikkeling zeker niet helpen. Laten we dit instrument eerst een kans geven en het, als dat nodig blijkt, wat bijstellen. Het slechtste wat je nu kunt doen, is zeggen: het idee wordt nu uitgewerkt, maar we stoppen ermee. Alsof dat een bijdrage zou leveren aan de werkgelegenheid!

Mevrouw Leijten (SP): Als werkgevers en vakbonden zeggen dat het niet werkt, als wij overal ontslagen zien en als de Staatssecretaris vraagt om hem meer tijd te geven, dan kies ik voor degenen die met hun poten in de modder staan. De huishoudelijke hulp toelage is bedoeld om banen te behouden. Dat is een nobel streven, maar als het geld gaat zitten in plannen, in afwachten, terwijl de medewerkers worden ontslagen, dan is dat het paard achter de wagen spannen. Ik vraag de Staatssecretaris dan ook om te kiezen voor een praktische oplossing. De huishoudelijke hulp toelage kan pas in maart/april of in de tweede helft van het jaar verzilverd worden. Dan zijn de mensen al ontslagen. Dan red je dus geen banen. Wat gaat de Staatssecretaris doen om het signaal van ActiZ, het signaal van de grootste thuiszorgwerkgever TSN Thuiszorg, het signaal van de vakbonden te volgen en te zorgen dat het nu een succes wordt? Aan wachten heb ik niets en daar hebben de mensen die ontslagen worden ook niets aan.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik zou het zelf iets anders verwoorden, maar ik ben het met de hoofdlijn wel eens. Het is inderdaad van groot belang dat die huishoudelijke hulp toelage een succes wordt en doet wat ze moet doen, namelijk bij bezuinigingen op de huishoudelijke hulp voorkomen dat er een uitstroom plaatsvindt naar het zwarte circuit. Het is overigens een merkwaardige constatering. Mevrouw Keijzer zei dat mensen de bijdrage niet kunnen betalen, maar anders worden het zwarte banen en moeten mensen ook zelf een bijdrage gaan betalen. De eigen bijdrage die mensen moeten betalen bij de huishoudelijke hulp toelage, is lager dan wanneer ze het zelf zouden regelen in het zwarte circuit. Daar moet dan dus toch enige ruimte zitten. Verder kunnen gemeenten ervoor kiezen om mensen met een minimuminkomen die gebruik willen maken van die huishoudelijke hulp toelage, te helpen. Bovendien is er ook nog het reguliere beleid en de Wmo. Voor mensen die het niet kunnen betalen en die volgens het onderzoek van de gemeente wel een passende voorziening nodig hebben à la de huishoudelijke hulp, kan via het reguliere circuit een hoop geregeld worden.

De huishoudelijke hulp toelage is een aanvullend instrument om, als er bezuinigingen zijn, a. de reguliere banen te behouden en b. te voorkomen dat mensen in zwarte circuit terechtkomen. Dat heeft haast en daar is overleg voor nodig met aanbieders die plannen voor hun personeel hebben. Ik ben het zeer met mevrouw Leijten eens dat we dat zo snel mogelijk moeten aanjagen, maar laten we nu niet lopende het proces zeggen dat we het allemaal weer anders gaan doen, want dat helpt de werkgelegenheid niet.

Mevrouw Keijzer (CDA): Nu even niet de minima, maar die groep die net boven e 120% van het wettelijke minimumloon zit. Daar ziet het minimabeleid van de gemeenten vaak niet op. Gemeenten kunnen minima compenseren. Dat gaat echter meestal tot 120% van het wettelijk minimumloon. Dat is ongeveer € 20.000 bruto per jaar. De groep daarboven moet die € 120 wel betalen. Waarom kiest het kabinet niet voor wat hier breed door de oppositie wordt bepleit, namelijk om het geld in het Gemeentefonds te stoppen? Dan kunnen gemeenten via een maatwerkvoorziening de banen realiseren die dit kabinet zo graag wil behouden en dan betalen mensen gestaffeld, al naar gelang hun inkomen en vermogen, de eigen bijdrage die daarbij past. Waarom zo ingewikkeld?

Staatssecretaris Van Rijn: Omdat wij niet alleen naar vandaag willen kijken, maar ook naar morgen. We willen de zorg op een andere manier organiseren. Als het gaat om het schoonmaken van het huis, gaan we kijken welke mensen dat niet kunnen betalen of niet zelf kunnen regelen. Voor hen kan de Wmo worden gebruikt om die hulp gewoon intact te laten. Voor de mensen die dat wel kunnen betalen of het anderszins kunnen regelen, hebben we een aanvullend instrument gemaakt. Het voordeel daarvan is dat het een werkgelegenheidseffect kan hebben, waardoor reguliere banen kunnen worden behouden, en tegelijkertijd kun je ervoor zorgen dat het werk niet in het zwarte circuit verdwijnt. Dat is ingewikkelder dan het geld toe te voegen aan het budget. Maar anders voegen we het tijdelijk aan het budget toe en praten we hier volgend jaar weer over het probleem dat we misschien toch zouden gaan krijgen. Ik vind het belangrijk om en-en te doen. Ik wil de Wmo toespitsen op mensen die het echt nodig hebben en het niet zelf kunnen betalen en aan wie een passende voorziening moet worden geboden. Daarnaast is er dan een aanvullend instrument voor de mensen die wel een bijdrage kunnen betalen. Dat moeten we misschien nog finetunen; dat ben ik zeer met mevrouw Keijzer eens. De huishoudelijke hulp toelage helpt om die toekomstige ontwikkeling in gang te zetten en wellicht de markt voor persoonlijke dienstverlening tot ontwikkeling te brengen. Dat plan sluit overigens goed aan bij wat werkgeversvereniging ActiZ zelf heeft gezegd. Sterker nog, zij is zelf met dit idee gekomen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik zou bijna zeggen: VVD, let op uw zaak. Want dit klinkt alsof over twee jaar gewoon de dienstencheque ingevoerd gaat worden. De kosten daarvan zijn gigantisch: in België 2 miljard. Ik wil even terug naar die eigen bijdrage. Het beeld dat de PvdA neerzet is vaak dat welvarende bejaarden een schoonmaakster krijgen van de gemeente. Daarom zou dit instrument zo goed zijn. Maar dat is gewoon niet zo. De systematiek van de eigen bijdrage in de Wmo is namelijk zo dat hoe hoger je inkomen is, hoe hoger je eigen bijdrage zal zijn. Nogmaals, waarom daar niet gewoon bij aansluiten? Dan heb je het toch geregeld? Dan bereik je alle doelen die deze Staatssecretaris wil bereiken, maar waarvan nu al glashelder is dat het niet gaat werken via die huishoudelijke hulp toelage. ActiZ zegt dat inmiddels ook. Het is een bureaucratisch monstrum.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik denk niet dat wij het hierover eens worden. Er zijn echter al gemeenten die dit instrument aan het inrichten zijn. Men regelt de reguliere huishoudelijke hulp op basis van het passend onderzoek, soms met een maatwerkvoorziening, soms met een algemene voorziening. Verder bekijkt men of men met de huishoudelijke hulp toelage banen kan behouden en een aanvullend instrument kan bieden voor mensen die die hulp, deels, kunnen betalen. Sommige gemeenten stoppen daar zelf wat bij om voor mensen aan de onderkant de eigen bijdrage nog wat te kunnen verlagen. De gemeente Deventer kiest er bijvoorbeeld voor om die eigen bijdrage te verlagen, waardoor de mensen een eigen bijdrage van € 3,60 en € 5,50 moeten betalen. Dat is een zeer lage bijdrage. Deventer heeft daar eigen beleid voor. Er is dus een breder instrumentarium om die grote ontwikkelingen in de zorg – die echt aan het veranderen is en waardoor de arbeidsmarkt ook verandert – zo goed mogelijk te begeleiden. Ik vind het te vroeg om al in de eerste maand van het jaar dat het in ontwikkeling is, te zeggen: weet je wat, we gaan het anders doen. Ik blijf echt van mening dat dat de werkgelegenheid niet helpt.

Mevrouw Gerbrands (PVV): Het is wel een beetje de omgekeerde wereld. Wij willen dat mensen langer thuis blijven wonen, maar de zaken die dat mogelijk maken, hebben we op voorhand al wegbezuinigd. Nu willen we dat de thuiszorg anders ingericht gaat worden. Ik wil het voorbeeld van de gemeente Den Haag noemen. Die had gespaard en die vult nu de bezuiniging op de huishoudelijke hulp aan. Dat doen ze twee jaar en die twee jaar gebruikt ze om te kijken hoe ze de thuiszorg anders kan inrichten. Het was namelijk nog onduidelijk wat er met de wijkverpleging zou gaan gebeuren. Die plannen zijn nu duidelijk. Er worden twee jaar lang extra middelen ingezet om te kijken hoe de gemeente het anders kan inrichten. Als wij dat sectorplan en die huishoudelijke hulp toelage in de pot van de gemeenten doen, kunnen alle gemeenten de tijd krijgen om de komende één of twee jaar te werken aan een andere inrichting van de thuiszorg. Dan komen we uiteindelijk toch ook waar de Staatssecretaris uit wil komen?

Staatssecretaris Van Rijn: Maar dan moet je ook de instrumenten hebben om die overgang met elkaar te ontdekken en te maken. Als we nog een tijdje op de oude manier doorgaan, krijg je niet de verandering die we met elkaar willen, waarin we kijken welke mensen echt ondersteuning nodig hebben vanuit de Wmo en welke mensen zelf iets zouden kunnen betalen en waarvoor dan een aanvullend instrument nodig is. Waarom zou je daarmee wachten? Ik ben het met u eens dat dit veranderingsproces een aantal jaren zal duren. Daar is tijd voor nodig en daar nemen de gemeenten ook de tijd voor. Daarvoor zijn in de wet overgangstermijnen opgenomen. De gemeente Den Haag voert op dat punt misschien wel een heel verstandig beleid. Men gebruikt de Wmo die er al is en men gebruikt het aanvullend instrumentarium. Daardoor heeft men twee jaar de tijd om de verandering in de zorgmarkt en de zorgverlening op een goede manier vorm te geven. Daar is niets mis mee. Dat lijkt mij een verstandig beleid van de CDA-wethouder in de gemeente Den Haag.

Mevrouw Gerbrands (PVV): Als dat verstandig beleid is, waarom is er dan niet voor gekozen om ook de gemeenten die dat spaarpotje niet hebben, de gelegenheid te geven om het op die manier te doen? Er klinkt wel heel veel wantrouwen door in de woorden van de Staatssecretaris, namelijk dat als we het niet zo doen, er niets zou gebeuren. Ik denk dat wij op de gemeenten moeten vertrouwen dat zij de veranderingen die nodig zijn en die de Staatssecretaris wil en die we hebben afgesproken, ook doorvoeren. Je moet de gemeenten dat vertrouwen wel geven, ook als dat bijvoorbeeld pas over een jaar is.

Staatssecretaris Van Rijn: Met dat laatste ben ik het zeer eens. Daarom ben ik ook heel blij dat 390 gemeenten hebben ingetekend op die regeling huishoudelijke hulp toelage. Ze zijn nu bezig om die te implementeren. We zijn nu een maand verder. Ik vertrouw erop dat de gemeenten tot regelingen komen waarmee ze, naast de Wmo en de huishoudelijke hulp toelage, de verandering in de arbeidsmarkt voor de zorg op een goede manier kunnen vormgeven. Ik denk dat het wel gaat werken. Het feit dat een groot deel van de gemeenten dat eerst voornemens was om met alfahulpen te gaan werken, nu aangeeft dat men dat niet gaat doen, omdat men wil kijken naar de huishoudelijke hulp toelage, vind ik een eerste prachtig resultaat. Het moet in de praktijk nog gerealiseerd worden, maar het feit dat die plannen van de gemeenten op dat punt al gewijzigd zijn, vind ik een goed signaal.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Ik heb een verduidelijkende vraag. De VVD is positief over de huishoudelijke hulp toelage als tijdelijk middel om de effecten van de ontslagen te temperen. Maar soms loopt hier tijdelijk en structureel door elkaar. Die gelden zijn toch tijdelijk beschikbaar gesteld en niet structureel?

Daarnaast hoor ik de Staatssecretaris zeggen dat hij wil belemmeren dat mensen gaan zwartwerken. Individuele mensen zijn toch vrij om via de Regeling dienstverlening aan huis huishoudelijke hulp in te kopen voor 24 uur per week? Daar is de Staatssecretaris toch niet tegen? Daar is hij toch ook voorstander van?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik word even heel feitelijk. In het regeerakkoord zijn structureel middelen uitgetrokken om ervoor te zorgen dat we alfahulpconstructies voorkomen. We hebben ons toen afgevraagd hoe we dat het beste konden doen. We hebben daar voor de komende twee jaar de huishoudelijke hulp toelage voor ingericht. We willen kijken of dat een goed instrument is om reguliere banen te behouden en om oneigenlijke alfahulpconstructies tegen te gaan. We hebben nu de eerste signalen dat het werkt. Als die huishoudelijke hulp toelage op dat punt een succes is, zou dat een heel mooie invulling zijn van de structurele middelen, op een iets lager niveau. Het moet dan wel eerst een effectief instrument gebleken zijn om tegen te gaan dat reguliere banen worden omgezet in niet-reguliere banen. Het is nu nog te vroeg om dat te concluderen. Ik denk dat het heel goed is om die huishoudelijke hulp toelage zijn werk te laten doen, zodat we de effecten op de werkgelegenheid kunnen bekijken en kunnen bekijken of reguliere banen daarmee behouden kunnen blijven en niet oneigenlijk worden omgezet in niet-reguliere banen. Dit laat onverlet het feit dat het mogelijk blijft conform de wet via de Regeling dienstverlening aan huis hulp te zoeken. Als reguliere banen oneigenlijk worden omgezet in niet-reguliere banen en als die huishoudelijke hulp toelage een goed instrument zou zijn om dat tegen te gaan, als dat een succes is, wil ik te zijner tijd graag met de Kamer praten over de structurele inzet daarvan.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Ik heb het als volgt begrepen. Die cofinanciering, waarbij mensen zelf de helft van de kosten moeten bijdragen, is zo geregeld omdat het sectorgelden zijn die gedeeltelijk door Minister Asscher beschikbaar zijn gesteld. Op het moment dat daarvoor niet gekozen wordt, wordt het een structurele financiering. Het zou goed zijn als we daar een beter beeld van krijgen, want dat kan ik in de begroting niet herkennen.

Staatssecretaris Van Rijn: De vragen over de sectorplannen zullen door Minister Asscher worden beantwoord. We moeten echter een onderscheid maken tussen de sectorplannen en de huishoudelijke hulp toelage. De huishoudelijke hulp toelage is een aanvullend instrument om te kijken of we reguliere banen kunnen behouden en kunnen voorkomen dat reguliere banen oneigenlijk worden omgezet in niet-reguliere banen. Met de sectorplannen worden de werkgelegenheidseffecten getackeld, bijvoorbeeld door om-, her- en bijscholing en begeleiding van werk naar werk. Dat is een ander instrument. De huishoudelijke hulp toelage is een instrument dat we te zijner tijd moeten evalueren. We moeten dan bekijken of het werkt, of het een bijdrage levert aan de markt voor persoonlijke dienstverlening en of het helpt om reguliere banen te behouden en te voorkomen dat die oneigenlijk worden omgezet in niet-reguliere banen.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): De Staatssecretaris zei dat de gemeenten nog bezig zijn met het implementeren, met het verder uitwerken van de plannen voor de huishoudelijke hulp toelage. De situatie is echter al veranderd. Mensen die nu hulp nodig hebben, maar die niet kunnen financieren, zijn onvoldoende geïnformeerd over de bestaande mogelijkheden. Is dat niet een gevolg van de overhaaste doorvoering van dit onderdeel van de decentralisatie? Betalen de mensen die die hulp nodig hebben, nu niet de rekening voor het feit dat de Staatssecretaris zoveel haast heeft gezet achter de doorvoering van deze maatregelen?

Staatssecretaris Van Rijn: Nee, dat heeft in mijn ogen niets met haast te maken, maar met keuzes die wij gemaakt hebben. We hebben gezegd dat als we de komende jaren elk dubbeltje moeten omdraaien, we keuzes moeten maken. Om de zware zorg voor kwetsbare mensen zo veel mogelijk uit de wind te houden, hebben we de keuze gemaakt om bij de huishoudelijke hulp te kijken wat mensen nog zelf kunnen. Kunnen ze het zelf oplossen of kunnen ze het zelf betalen? Er gaat nog steeds ongeveer een miljard per jaar naar de gemeenten voor huishoudelijke hulp. De gemeenten bekijken nu welke mensen, gelet op hun kwetsbaarheid, in aanmerking moeten komen voor huishoudelijke hulp en waar het op een andere manier kan worden opgevangen. Daar is nu een extra instrument voor. Het is dus een gevolg van de keuzes die we met elkaar hebben gemaakt. Dat waren wel heel bewuste keuzes. Ik vind het niet onredelijk om als het gaat om het schoonmaken van huizen, te kijken hoe we dat gaan doen. Kwetsbare mensen moeten we op dat punt altijd steunen. In de wet staan allerlei waarborgen om ervoor te zorgen dat kwetsbare mensen die die hulp nodig hebben, die ook kunnen krijgen. Maar als mensen het zelf kunnen oplossen of misschien een gedeelte zelf kunnen betalen, dan moeten we dat ook mogelijk maken. Het mes snijdt dan aan twee kanten: de hulp blijft zo veel mogelijk intact en reguliere banen kunnen zo goed mogelijk worden behouden.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): De Staatssecretaris heeft keuzes gemaakt en die worden nu uitgewerkt. De effecten van die keuzes komen nu echter al neer bij de mensen, terwijl zij nog niet een goed alternatief voorhanden hebben. De mensen die de huishoudelijke hulp nodig hebben en dat niet zelf kunnen betalen en de mensen die die huishoudelijke hulp bieden en die nu hun baan kwijt dreigen te raken of al kwijt zijn geraakt, zijn de dupe van het feit dat er keuzes gemaakt zijn en de uitwerking van de plannen nog niet klaar is. Die situatie is nu heel urgent voor mensen. Deze mensen, zowel de mensen die hulp nodig hebben als de mensen die daar hun geld mee verdienen, zijn de dupe van het feit dat de plannen en het alternatief nog niet goed uitgewerkt zijn.

Staatssecretaris Van Rijn: Daarmee gaat mevrouw Ellemeet toch een beetje voorbij aan de opmerking die ik daarnet heb gemaakt over de waarborgen die we bij het invoeren van die keuzes in wet- en regelgeving hebben vastgelegd. Er is overgangsrecht gemaakt. Er moet voor worden gezorgd dat de hulpverleningsrelatie bij verandering van aanbieder zo veel mogelijk intact blijft. De Wmo is gewoon beschikbaar en de gemeenten moeten een passende voorziening bieden. Als iemand het niet zelf kan betalen, maar die hulp wel nodig heeft, moet de gemeente daarin voorzien, met een maatwerkvoorziening of een algemene voorziening. Daar komt nu een aanvullend instrument bij. Het is dus niet zo dat we nu ineens zeggen: dit zijn allemaal gevolgen van die keuzes. Daar hebben we nu juist die wetten voor gemaakt en daar hebben we over gestemd. Daar hebben we al die waarborgen en overgangsregelingen voor en daar hebben we nu een aanvullend instrument bij gedaan. Dat het allemaal snel moet verlopen, dat ben ik zeer met mevrouw Ellemeet eens. Dat is ook precies de reden waarom ik de gemeenten de kans en de ruimte wil geven om dat op een goede manier voor hun inwoners te doen.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): De Staatssecretaris zegt dat de waarborgen zijn vastgelegd in wet- en regelgeving – dat is ook heel goed – maar je ziet hoe weerbarstig de praktijk dan kennelijk is. Over de bureaucratie heeft de Staatssecretaris het nog niet gehad. ActiZ signaleert echter al dat de technische en administratieve zaken nog niet op orde zijn en dat de zorgorganisaties problemen hebben met het innen van de eigen bijdragen. Dat is allemaal nog helemaal niet geregeld. Ik wil graag nog iets van de Staatssecretaris horen over de bureaucratie van deze maatregel.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik ben het met ActiZ eens dat de lasten zo licht mogelijk moeten zijn. Dat is ook de reden waarom ActiZ, samen met anderen, het initiatief heeft genomen om te kijken of er een zekere standaardisering kan plaatsvinden bij het toepassen van die huishoudelijke hulp toelage. Daar zijn een aantal ideeën voor gekomen. Dat vind ik heel waardevol. De VNG, ActiZ en het departement zijn nu aan het bekijken of die ideeën helpen. Als we dat op een goede manier kunnen doen en ook nog een versnelling zouden kunnen aanbrengen in de werking van de regeling voor de huishoudelijke hulp toelage, ben ik daar zeer voor in. We zijn het nu dus aan het bekijken.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Hoe lang gaat dat bekijken duren?

Staatssecretaris Van Rijn: We doen het zo snel mogelijk. Gemeenten zijn het nu aan het implementeren. Daarom moeten we nu bekijken of we die bureaucratie er zo veel mogelijk af kunnen halen. Dat zal dan de komende maand gebeuren.

Er is nog een aantal specifieke vragen gesteld over de voorwaarden waaronder de huishoudelijke hulp toelage wordt uitgevoerd en er is gevraagd of die nog versoepeld moeten worden. Laten we eerst afwachten waar gemeenten mee komen en waar ze tegen aanlopen. Ik constateer dat gemeenten zelf ook allerlei bijdragen kunnen verstrekken om te zorgen dat er nog gefinetuned kan worden. Van mijn kant is er de bereidheid om als te zijner tijd blijkt dat er knellende voorwaarden zijn, daarnaar te kijken.

Mevrouw Schut heeft een vraag gesteld over de cao en de AMvB. De cao-partijen hebben een cao afgesloten en die voor een algemeenverbindendverklaring voorgelegd aan mijn collega van Sociale Zaken. Verder hebben ze gevraagd of we duidelijk zouden kunnen uitspreken, bijvoorbeeld bij AMvB, dat als er tarieven moeten worden afgesproken – ik zeg het nu even een beetje te simpel – dat tarieven moeten zijn waardoor de cao gewoon kan worden uitgevoerd. Daar kijken we nu naar. Die AMvB is nu in procedure. Ik heb zeer onlangs nog met alle partijen gesproken over hun opvattingen daarover. Die lopen nog niet helemaal parallel. Ik zal daarom op korte termijn nog eens bekijken wat we daar nog aan kunnen doen. Ik vind wel belangrijk dat er geen misverstand over is dat de cao's gewoon moeten worden nageleefd. Er is echter wel discussie over de vraag of je daar een AMvB voor nodig hebt en wat daar dan precies in zou moeten staan. Ik ben in intensief overleg met partijen om te kijken of we daar overeenstemming over kunnen bereiken. Ik zal de Kamer daarna een AMvB toesturen en dan kunnen we daarover spreken.

Mevrouw Gerbrands heeft gevraagd of de cijfers van het UWV en de arbeidsmarkteffectrapportage wel kloppen en of daar geen verschil tussen zit. We moeten goed bedenken dat in de cijfers van het UWV ook andere sectoren zitten, zoals de kinderopvang en de ziekenhuizen. Die cijfers zijn dan ook anders dan de cijfers die alleen betrekking hebben op de ouderenzorg.

Mevrouw Gerbrands (PVV): Het ging mij er meer om dat de cijfers ons om de oren vliegen en dat niemand precies weet hoe, wat, waar en wanneer en waar we op uit gaan komen. Wanneer weten we concreet wat de gevolgen zijn van de genomen maatregelen? Het ging dus meer om de wirwar van cijfers uit alle hoeken en gaten.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat begrijp ik heel goed. Soms gaat het om werkgelegenheidseffecten en minder banen. Dat loopt niet altijd gelijk met het aantal ontslagen en ook niet met het aantal collectieve ontslagen. Er wordt namelijk al geanticipeerd, bijvoorbeeld door geen vacatures meer te vervullen of tijdelijke contracten niet te verlengen. De stand van zaken ten aanzien van de collectieve ontslagen is dat er voor ongeveer 12.000 werknemers bij het UWV een melding is gedaan. Een kwart daarvan is ingediend bij het UWV en er zijn ongeveer 500 ontslagvergunningen verleend. Dat is de laatste stand. Dat is echter wat anders dan de werkgelegenheidseffecten, minder banen of tijdelijke contracten en de ontslagen.

Mevrouw Leijten heeft een vraag gesteld over onbetaalde krachten als vervangers van betaalde zorgverleners. Ik heb in mijn antwoord willen aangeven dat het heel goed is dat mantelzorgers of vrijwilligers worden ingezet, waar dan ook, maar dat die natuurlijk geen taken kunnen verrichten die voorbehouden zijn aan professionals, zoals de lijfsgebonden zorg. De inspectie bekijkt of er aan de kwaliteit van zorg wordt voldaan en of er voldoende gekwalificeerd personeel op een instelling aanwezig is om de taken op hun terrein te kunnen uitvoeren. Dat is een integraal onderdeel van elke inspectie. Er wordt dus niet specifiek gekeken hoeveel mantelzorgers of vrijwilligers er werken, maar meer of de kwaliteit voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Onderdeel van die beoordeling is of er voldoende gekwalificeerd personeel rondloopt. In die zin wordt dat dus gecheckt door de inspectie.

Mevrouw Leijten (SP): Ik laat mij niet met een kluitje in het riet sturen door deze Staatssecretaris. Ik heb vragen gesteld over het bericht uit het rapport van CNV Publieke Zaken dat er mensen worden ontslagen, professionele krachten, en dat hun taken worden overgenomen door vrijwilligers. Dat is wat anders dan de inzet van mantelzorg. Niet wegzalven! Die vragen worden beantwoord met: dat vind ik eigenlijk niet wenselijk, maar de inspectie kijkt ernaar. We zijn nu een halfjaar verder en dan vraag ik: wat heeft de inspectie geconstateerd? Waar heeft ze naar gekeken? Ik wil die cijfers hebben. De Staatssecretaris heeft mij een halfjaar geleden ook niet met een kluitje in het riet kunnen sturen door te zeggen: het mag niet, maar de inspectie kijkt ernaar; ga dus maar rustig slapen. Ik wil nu de resultaten weten.

Staatssecretaris Van Rijn: Nee, zo is het niet. Vindt vervanging van professionals door niet-professionals plaats en, zo ja, komt de kwaliteit van zorg daarmee in het geding? Ik wijs erop dat er bij elke inspectie wordt bekeken of aan de kwaliteit van zorg wordt voldaan, inclusief de vraag of er voldoende opgeleid personeel rondloopt. Daarnaast zijn er allerlei regels van de collega van Sociale Zaken voor de condities rond vervanging. Het gaat om de kwaliteit van zorg en daar wordt altijd naar gekeken. Er wordt niet specifiek gekeken naar de personeelssamenstelling waarmee de zorg wordt verleend.

Mevrouw Leijten (SP): Ik vind dit een ongeloofwaardig verhaal van een Staatssecretaris die gisteren nog een kwaliteitsplan presenteerde. Ik vind dit echt niet kunnen. In antwoord op Kamervragen zegt de Staatssecretaris dat het onwenselijk is dat professionele krachten worden vervangen door vrijwilligers. En dat hij dat niet één keer hoort, maar dat het uit een onderzoek komt. De Staatssecretaris zegt vervolgens dat hij de inspectie ernaar laat kijken. Nu vraag ik wat de inspectie heeft geconstateerd en dan hoor ik: de inspectie doet daar geen specifiek onderzoek naar, maar neemt dat mee in haar reguliere onderzoek. Zou het niet eens tijd worden om de inspectie opdracht te geven om daar onderzoek naar te doen? Wij weten dat in 17% van de onderzochte instellingen het personeelsbestand op orde is. Dat is nog niet eens een vijfde. Tegelijkertijd horen wij dat professionele krachten worden vervangen door vrijwilligers. Dan heb je het over voedingsassistenten, activiteitenbegeleiders en mensen die de boel schoonmaken in verzorgings- en verpleeghuizen, maar ook over de mensen die zorg aan het lijf verlenen. Het zou de Staatssecretaris echt zorgen moeten baren dat dit gebeurt. Hij moet dat niet «wegzalven» met de woorden dat de inspectie ernaar kijkt. Zit hij er nou bovenop of niet? Gaat de inspectie er nou naar kijken of niet?

Staatssecretaris Van Rijn: U hebt waarschijnlijk ook gezien welke plannen ik heb met de verbetering van de kwaliteit van verzorgings- en verpleeghuizen. Onderdeel daarvan is dat de inspectie scherper kijkt naar hoe het zit met de kwaliteit. Bij elke inspectie is de kwaliteit van zorg een onderdeel. Lopen er voldoende gekwalificeerde medewerkers rond? Als dat niet zo is, worden er dan al maatregelen genomen? Al die inspectierapporten staan op de site. Van de zomer heb ik de resultaten aangeleverd. In 150 gevallen is er reden tot twijfel en is er verscherpt toezicht. In mijn plan staat dat ik dat verscherpt doorzet. Als de personeelssamenstelling niet deugt of er anderszins twijfels zijn over de kwaliteit van de zorg, is dat gewoon onderdeel van het inspectiebeleid. Dat blijft ook zo en dat zal nog wat scherper worden vormgegeven. Zie mijn plannen voor de verpleeghuizen.

Hiermee denk ik mijn eerste termijn te kunnen beëindigen.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Ellemeet nog een vraag wil stellen.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): De Staatssecretaris heeft een vraag laten liggen.

De voorzitter: Dat was echt een vraag aan de Staatssecretaris?

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Ja. Ik heb de Staatssecretaris gevraagd naar het vrij besteedbaar vermogen van instellingen.

Staatssecretaris Van Rijn: Het is heel belangrijk dat wij kijken naar de opleidingen om te kunnen inspelen op veranderende en zwaardere zorgvragen, bijvoorbeeld rondom dementie, maar dat ook instellingen permanent bezig zijn met het investeren in de opleiding van het zittende personeel. Bij het investeren in gebouwen en kwaliteit van zorg hoort het investeren in je eigen personeel. Het spreekt vanzelf dat instellingen investeringen in hun personeel moeten kunnen doen, ook vanuit hun vermogen. Elke instelling moet structureel investeren in opleiding, scholing en bijscholing van het personeel. Dat is ook de reden waarom dit onderdeel van het plan is.

Minister Asscher: Voorzitter. Er is gevraagd naar de stand van zaken rond de sectorplannen. De uitvoerders van het landelijke zorgplan en de regionale zorgplannen zijn druk bezig met het uitvoeren van de maatregelen die daarin zijn opgenomen. Het gaat om zo'n achttien regionale plannen, waarin heel veel wordt ingezet op om- en bijscholing. Het globale beeld op dit moment is dat zo'n 85% van het budget voor de komende twee jaar intussen in het kader van die plannen is aangevraagd. De maatregelen in het landelijke sectorplan die gericht zijn op van werk naar werk, worden op dit moment minder ingezet. Dat is in lijn met de veel beperktere hoeveelheid ontslagaanvragen bij het UWV dan door de sociale partners was verwacht bij het maken van de plannen. Ook hier geldt dat het te vroeg is om definitieve conclusies te trekken. De plannen zijn bedoeld voor een periode van twee jaar. Als het nodig is om mensen op grote schaal van werk naar werk te begeleiden, dan is het belangrijk dat de infrastructuur daarvoor is klaargezet.

Mevrouw Wolbert vraagt of wij alle mogelijkheden hebben benut om in het kader van die sectorplannen ook jonge medewerkers te behouden. Veel van die regionale plannen zijn gericht op scholing, maar ook de instroom van jonge medewerkers is onderdeel van de plannen. Dat sluit ook aan bij de woorden van de Staatssecretaris. Het is bedoeld om klaar te stomen voor de toekomst. Daarvoor is instroom van nieuwe medewerkers nodig. Die mensen moeten worden opgeleid voor een vaak andere uitoefening van taken dan in het verleden het geval was. Dat zit in die plannen en ik denk dat dat heel belangrijk is. Er wordt heel veel op die plannen ingeschreven, dus er blijkt behoefte aan te zijn, zowel bij jongeren als bij instellingen. In maart weet ik meer over die uitkomsten. Dan gaan we weer turven hoe het staat met de uitvoering van die sectorplannen. Dit onderwerp wordt met een zekere regelmaat in de commissie voor Sociale Zaken besproken.

Mevrouw Leijten vraagt wat ik doe als werknemers bij reorganisaties worden weggepest. Zij heeft daarbij elementen van een casus verstrekt. Alle werknemers in Nederland worden beschermd tegen gedwongen ontslag. Dat is in het huidige recht zo en dat zal in het toekomstige recht zo zijn. Het kan niet dat mensen zomaar worden ontslagen. In het aangehaalde voorbeeld lijkt sprake te zijn van mensen die onder druk worden gezet om een vaststellingsovereenkomst te tekenen. Dat komt voor bij werkgevers die zich niet gedragen als een goed werkgever. Werknemers moeten dat ook niet accepteren. Verschillende mogelijkheden staan hun dan ten dienste. De ontslagregels zijn heel helder. Mensen kunnen niet gedwongen worden om dat te accepteren.

Mevrouw Wolbert vraagt naar de problemen met diploma's van stagiaires over de grens. Het kabinet heeft op 3 februari een brief gestuurd over de resultaten tot nu toe bij het oplossen van de belemmeringen bij grensarbeid. Ook Minister Kamp houdt zich met dit onderwerp bezig. Ik praat er ook regelmatig met mijn commissie over. Naar aanleiding van de motie-Schouten wordt op dit moment via het GROS-netwerk met de regio's en de gemeenten die aan de grens liggen, gesproken over de aanvullende belemmeringen. Bekeken wordt of bij die regio's en gemeenten ideeën leven om experimenten uit te voeren om toch die belemmeringen weg te nemen. Iedereen voelt dat er voor Nederlandse werknemers kansen zijn over de grens in Duitsland en in België. Tijdens het algemeen overleg over het arbeidsmarktbeleid van 11 februari heb ik een aanvullende brief toegezegd. Ik zal zorgen dat die brief in cc naar deze commissie wordt gestuurd. Veel handzame informatie is al beschikbaar. De Sociale Verzekeringsbank geeft informatie en op verschillende websites kunnen werkzoekenden in het buitenland relevante informatie vinden.

Mevrouw Gerbrands vroeg hoe het zit met de van-werk-naar-werktrajecten. Mevrouw Leijten stelde een vergelijkbare vraag. Wat is het nut van al die scholing in de sectorplannen? De hervormingen in de zorg betekenen veel meer dan alleen maar andere financiën. Ze betekenen ook dat het werk op een andere manier gedaan moet worden. Als je de getallen op je laat inwerken van het aantal mensen dat ook binnen de sector van de zorg ander werk gaat doen, dan is dat zeer indrukwekkend. Het is natuurlijk al een gigantisch stuk van de arbeidsmarkt, maar daarbinnen zijn die veranderingen heel groot. Dat betekent dat het heel belangrijk is dat werknemers de kans krijgen om de competenties te leren die daarvoor nodig zijn. Het is voor werknemers heel belangrijk dat er in ze geïnvesteerd wordt. Dat maakt hun kansen voor de komende jaren veel groter om op een goede manier hun brood te kunnen blijven verdienen. Daarom vind ik die scholingstrajecten een ongelofelijk belangrijk onderdeel. Dat is gewoon vanuit de vraag welke arbeidsmarkt wij willen hebben. Hoe maak je mensen sterk op die arbeidsmarkt? Daarvoor is het cruciaal dat wij in de jaren 2014 en 2015 investeren in scholing van werknemers. Dat spreekt enorm aan. Mensen vinden het heel prettig dat er nu weer geld beschikbaar is om ze op te leiden, omdat ze dan sterker staan. Iedereen weet dat er heel veel verandert. Dat is echt nog niet een-twee-drie afgelopen. Je staat sterker als je wordt opgeleid voor die nieuwe banen.

Daarnaast wordt natuurlijk zo veel mogelijk ingezet om werknemers voor de zorg te behouden. Mensen voor wie dat niet mogelijk blijkt, willen wij zo goed mogelijk begeleiden naar ander werk. Daarvoor zijn die van-werk-naar-werktrajecten bedoeld.

Er is gevraagd naar het buitenwerkingstellen van de RVU, de regeling vervroegde uittreding. Dat gaat over de boete die werkgevers moeten betalen als een werknemer veel eerder stopt met werken. In de vraag zat de suggestie dat het voor jongeren veel beter zou zijn om daar wat losser mee om te gaan. Hier betalen wij leergeld van de ervaringen uit het verleden. De verschillende varianten van de VUT-regelingen uit het verleden laten zien dat er in de praktijk minder werkgelegenheid en minder welvaart mee ontstond. Je zou zelfs kunnen zeggen dat wij in zekere zin nog aan het betalen zijn voor de heel ruime VUT-regelingen van vroeger. Een tweede element dat ik hierbij belangrijk vind, is dat oudere werknemers kwetsbaarder zijn op de arbeidsmarkt. Het stigma van die oudere werknemers wordt bevestigd als wij op grote schaal geld gaan uittrekken om oudere werknemers naar huis te sturen, dus daar ben ik niet voor. Wel ben ik voor maatregelen waarbij je oudere werknemers in dienst houdt en ze deels de taak geeft om jongeren op te leiden, om vakmanschap door te geven. Wij willen de instroom van jongere werknemers, en oudere werknemers kunnen daar met hun ervaring een enorme toegevoegde waarde in hebben. Dat is iets anders dan terugvallen in het op grote schaal vervroegd laten uittreden.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Mijn vraag ging echt over de jong-voor-oudplannen of oud-voor-jongplannen in de sectoren, vooral in de sector van de verstandelijk gehandicapten. Wij moeten voorkomen dat wij nog tientallen jaren problemen hebben door de vervroegde uittreding, maar er is ook iets omgekeerds aan de hand. Werkgevers zeggen dat zij met behulp van die sectorplannen toch niet genoeg jonge mensen in dienst kunnen houden. Mijn vraag is gericht op die groep. Zijn alle mogelijkheden van de sectorplannen, bijvoorbeeld met leerling-gezelconstructies, met deeltijd of met opleidingen van jongeren door ouderen, voldoende benut of is er toch iets te klassiek omgegaan met de mogelijkheden van de sectorplannen? Weten wij dit eigenlijk?

Minister Asscher: Die plannen worden gemaakt door werkgevers en werknemers samen. In de zorg werden heel enthousiast plannen gemaakt; op een gegeven moment hadden we er meer dan twintig. Het was een gigantisch cluster van gebieden waardoor overlapping ontstond. Het was geen efficiënt gebruik van de beperkte hoeveelheid geld. Toen is men bij elkaar gaan zitten en gaan nadenken over de vraag wat wij het hardste nodig hebben. En daar is het sectorplan uitgekomen. De sector zelf heeft daar 100 miljoen voor beschikbaar gesteld en het kabinet heeft daar 100 miljoen aan toegevoegd. De plannen zijn dus door de sector zelf gekozen. Werkgevers en werknemers vonden die plannen het belangrijkst. Ik kan niet beoordelen of ze daarmee het onderste uit de kan hebben gehaald, want ik denk dat zij beter dan het kabinet zicht hebben op wat er in de sector nodig is. Wij bekijken steeds of er voldoende in zit om jeugdwerkloosheid te bestrijden, om jongere werknemers te laten instromen. Met de Kamer heb ik afgesproken dat ten minste een derde van het geld dat wij uittrekken voor sectorplannen, terecht moet komen bij plekken voor jongeren. Daar voldoen deze plannen aan. In dat opzicht kan ik de vraag met ja beantwoorden. Of daarmee alle plannen die ik nu nog niet ken en ook niet kan bedenken, erin zitten, weet ik niet.

Mevrouw Leijten vroeg of werkgevers werknemers mogen verbieden om zwartwerk te doen. Zwartwerk doen is verboden, dus het zou vreemd zijn als het nog een keer verboden wordt door werkgevers. Ik denk dat mevrouw Leijten doelt op het werken via de Regeling dienstverlening aan huis. Dat mogen werkgevers niet verbieden, zolang dat niet in strijd is met het arbeidscontract van de werknemer.

Mevrouw Leijten (SP): Ik heb mailtjes van meerdere werkgevers in de huishoudelijke verzorging die aan hun medewerkers laten weten dat er een hoop veranderingen komen, dat de medewerkers naar andere mensen moeten, dat de bekende cliënten de eigen medewerker misschien willen behouden, maar dat medewerkers ontslag krijgen als ze zwart gaan werken. Ik weet natuurlijk dat zwartwerken niet mag, maar mag een werkgever zeggen dat iemand ontslag krijgt als hij zwart gaat werken?

Minister Asscher: Dat kan ik zo in algemene zin niet beantwoorden. Je kunt sowieso niet te makkelijk zeggen: dan krijg je ontslag. Maar als mensen in strijd met de arbeidsovereenkomst handelen – daar kan in zo'n casus best sprake van zijn – kan dat natuurlijk rechtspositionele gevolgen hebben.

Mevrouw Leijten (SP): Het volgende is het geval. Een slechtziende man van 83 jaar heeft al tien, twaalf jaar een relatie met iemand die de huishoudelijke verzorging doet. Hij vertrouwt die vrouw. De gemeente verbiedt het de vrouw om daar nog langer naartoe te gaan, want «het werk verandert». De man kan zijn indicatie laten stopzetten en vervolgens de vrouw zwart betalen. Zij blijft in dienst bij de thuiszorginstelling en gaat naar andere cliënten, maar wil deze man wel blijven helpen en kiest voor zwartwerk. Mag haar werkgever dan zeggen dat dat een grond voor ontslag is? Als de Minister daarop het antwoord niet heeft, zou ik graag willen dat hij het uitzoekt, want ik heb dit heel vaak gehoord.

Minister Asscher: Er zit een aantal elementen in de vraag. Ik denk dat mevrouw Leijten met zwartwerk doelt op werken via de Regeling dienstverlening aan huis. In de tweede plaats hangt dit af van de arbeidsovereenkomst van betrokkene. In de derde plaats kan een werkgever, als de arbeidsovereenkomst daar ruimte voor zou bieden, omdat er bijvoorbeeld voldoende tijd overblijft om het werk te doen, niet bepalen dat iemand dat werk niet mag doen, tenzij er sprake is van een concurrentiebeding. Dat kom je soms op exotische plaatsen tegen, maar dan is het nog maar weer de vraag of dat beding stand zou houden bij de rechter. Een concurrentiebeding kan namelijk niet zomaar in alle gevallen worden opgelegd sinds de inwerkingtreding van het desbetreffende deel van de Wet werk en zekerheid per 1 januari van dit jaar. Per die datum zijn concurrentiebedingen bij tijdelijke contracten sowieso aan banden gelegd. Met andere woorden, het hangt af van de omstandigheden van het geval. Een werkgever kan iemand niet zomaar verbieden te werken via de Regeling dienstverlening aan huis, tenzij dat evident in strijd is met de arbeidsovereenkomst. Het is ingewikkeld om zaken te bespreken als je de precieze omstandigheden niet kent. De juridische beoordeling hangt namelijk altijd van die omstandigheden af.

Minister Schippers: Voorzitter. Mevrouw Wolbert vroeg mij of wij de Duitse en Nederlandse opleidingen niet beter kunnen matchen, zodat wij uitwisseling kunnen krijgen. De Europese richtlijn erkenning beroepskwalificaties regelt dat al, bijvoorbeeld voor verpleegkundigen. Daar valt het voorbeeld van mevrouw Wolbert, verzorgende individuele gezondheidszorg, niet onder. Ik zal met het CIBG, dat verantwoordelijk is voor buitenlandse erkenning, nagaan welke problemen in de praktijk worden ervaren en welke oplossingen wij daarvoor zouden kunnen bedenken.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Mij kwam een casus in Drenthe ter ore. Daar werken twintig stagiaires over de grens, maar zij worden opgeleid in een beroep dat door de Duitsers niet wordt erkend. Dat is natuurlijk wel pijnlijk. Er is daar een prachtige oplossing gevonden, want vooral vrouwen die hun baan hier verliezen, zijn in Duitsland onder de pannen. Tegen de tijd dat de werkgelegenheid in Nederland aantrekt, kunnen ze altijd nog de keuze maken om terug te komen. Maar daarvoor moeten die opleidingen wel wederzijds erkend worden. Ik zou de Minister willen aanraden om zich specifiek op deze situatie te oriënteren.

Minister Schippers: Dat zeg ik toe. De uitwisseling van mensen is in Europa op heel veel terreinen al heel goed geregeld, maar voor deze beroepsgroep erkennen wij dat nog niet. Ik ga daarnaar kijken.

Dan het punt van de publieke gezondheidszorg, de instroom en de bezetting bij de GGD's. Voor de opleidingsplaatsen voor artsen maatschappij en gezondheid die beschikbaar worden gesteld op basis van het advies van het Capaciteitsorgaan, wordt rekening gehouden met de reële opleidingscapaciteit. Maar in de praktijk zien wij onderbenutting. VWS heeft onderzoek laten doen naar de factoren die hierbij een rol spelen. Het onderzoeksrapport is op 7 oktober naar de Kamer gestuurd. De kernpunten zijn dat gemeenten, GGD's en jeugd- en thuiszorginstellingen voor eigen behoefte opleiden. Er wordt dus geen collectief landelijk probleem van achterblijvende instroom ervaren. Vanwege financiële en organisatorische onzekerheden zijn zij terughoudend met het opleiden. Met de relevante partijen voeren wij overleg om te komen tot een plan van aanpak. Dat moeten wij uitwerken binnen het stimuleringsprogramma Publieke gezondheid nieuwe stijl, waarmee wij druk bezig zijn. Wij zijn met alle betrokkenen in gesprek om te bekijken wat de problemen zijn en welke oplossingen er zijn. Ik bericht de Kamer er deze zomer over.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Fijn om te horen dat de Minister hier al uitgebreid mee bezig is en naar aanleiding van de analyse vervolgstappen zet. De suggestie van de GGD's is om de toegang te verbreden naar andere functies. Wat vindt de Minister daarvan? Neemt zij die mee in de oplossingsstrategieën?

Minister Schippers: Wij nemen alles mee. Bij de GGD's zijn wij breder bezig. Wij bekijken ook hoe het zit met infectieziekten en zoönosen. Zijn GGD's daarvoor voldoende toegerust? Er is veel in beweging. Alles wat kan bijdragen aan sterkere GGD's nemen wij mee, dus ook deze suggestie.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Juist die onderbenutte gelden zouden gebruikt kunnen worden voor die verbreding.

Minister Schippers: Wij hebben een onderzoek laten doen en zien die knelpunten. Het lijkt mij de goede volgorde om eerst rond de tafel te gaan zitten om te bekijken hoe de knelpunten kunnen worden opgelost. Als er financiële armslag voor is, zullen wij die zeker gebruiken, maar laten wij eerst eens met elkaar bekijken hoe wij dit het beste kunnen aanpakken. Dat is de fase waarin wij zitten. Ik bericht de Kamer deze zomer over wat er uitgekomen is.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Het is natuurlijk wel een onderwerp waarbij je op tijd moet acteren. Is «voor de zomer» wel snel genoeg? Kan het niet sneller?

Minister Schippers: Je moet eerst bekijken wat het echte probleem is en wat de knelpunten zijn. Die fase hebben wij gehad en nu zitten wij in de oplossingsfase. Dat vergt de nodige afstemming. De GGD's doen daarnaast zelf onderzoek naar infectieziektebestrijding. Men houdt zich met heel veel verschillende dingen bezig. Het gaat om vraagstukken waar je zorgvuldig naar moet kijken voordat je een oplossing zoekt. Op dit onderdeel zijn wij, zoals gezegd, al een stap verder.

Dan de physician assistant en verpleegkundig specialist. Mevrouw Schut zegt dat er problemen zijn bij het declareren, maar ik moet eerlijk zeggen dat het pas een maand mogelijk is. Er zijn nieuwe mogelijkheden; wij begeleiden dat heel erg goed. Wij hebben Radboud Universiteit onderzoek laten doen naar manieren waarop dit het best zou kunnen. Het is nu ingevoerd en wij monitoren de gang van zaken. Ik vind het ongelofelijk belangrijk dat wij dit met elkaar in goede banen leiden. Als je die physician assistants en verpleegkundig specialisten goed inzet, kun je medisch specialisten ontlasten. Dat is onze motivatie. Daar spelen niet alleen de medisch specialisten en de maatschappen, maar ook de ziekenhuizen en de zorgverzekeraars een belangrijke rol bij. Als je contracten sluit, heb je natuurlijk een ander tarief voor een physician assistant. Daar moet daadwerkelijk op gelet worden. Die taakherschikking moet van de grond komen. Wij zien dat het in het ziekenhuis eigenlijk heel goed gaat. Wij leiden ongelofelijk veel mensen op hbo-niveau op, maar ik zou graag zien dat deze beroepen ook in de eerste lijn meer ingang vinden.

Dat brengt mij op de vraag of wij niet veel meer huisartsen en minder medisch specialisten nodig hebben. Wij leiden ook echt veel meer huisartsen op. In 2012 hebben wij jaarlijks voor 720 nieuwe opleidingsplaatsen financiering beschikbaar gesteld. In de periode 2009–2011 was dat 600. De jaren daarvoor was het 500. Wij leiden dus stelselmatig meer huisartsen op. Wij hebben vorig jaar de praktijkomvang van huisartsen verlaagd van 2.350 naar 2.168, omdat de huisarts meer taken krijgt. Als je verdiept, moet je een smallere praktijk hebben. Het Capaciteitsorgaan adviseert mij om minder huisartsen op te leiden dan ik daadwerkelijk doe. Taakherschikking en substitutie zullen in de toekomst een belangrijke rol spelen. Er komen steeds meer taken naar de eerste lijn. Het is niet de bedoeling dat de huisartsen dat allemaal zelf doen. Wij kunnen daar heel goed die verpleegkundig specialisten inzetten. Ook met de POH's (praktijkondersteuners in de huisartsenpraktijk) gaat het heel erg goed. Ik ben met huisartsen in gesprek over hoe zij de toekomst daarin zien. Wij hebben ook een belangrijk traject ingezet voor de innovatie van beroepen en opleidingen. Daarin wordt niet alleen bekeken wat wij nu nodig hebben, maar ook wat wij over een jaar of tien nodig hebben. Wij leiden nu op voor straks en dan speelt de vraag of wij de mensen voor de juiste dingen opleiden.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Wij doen nu veel meer in de eerste lijn. Er worden veel meer huisartsen opgeleid – dat is positief – maar betaalt dit zich wel uit? Is het niet zo dat er alleen maar meer eerste lijn komt? Gaat er ook daadwerkelijk zorg van die tweede naar de eerste lijn? Is er daadwerkelijk een verschuiving? Substitutie is geen doel op zich. Het gaat erom dat je zorg daadwerkelijk van de tweede naar de eerste lijn brengt.

Minister Schippers: Ik denk dat allebei waar is. De zorgvraag groeit natuurlijk ook. Wij krijgen meer ouderen, meer mensen met een chronische ziekte en soms met verschillende chronische ziekten. De zorgvraag, die wij zien stijgen, moeten wij juist in de eerste lijn opvangen. Tegelijkertijd willen wij dat eenvoudige dingen van de tweede lijn teruggaan naar de buurt, naar de huisarts of de anderhalvelijnszorg. Wij ontwikkelen daar een monitor voor, maar dat is ontzettend complex. Als de zorg van de tweede naar de eerste lijn gaat, moet je voorkomen dat de tweede lijn gewoon volloopt doordat men nieuwe dingen gaat doen. Het is dus heel hardnekkig en complex, maar wij zetten er wel op in. Het is sowieso nodig door de groei van zorg. Wij krijgen natuurlijk gewoon veel meer vraag.

Er is gevraagd naar het onderscheid tussen mbo- en hbo-verpleegkundige. Er zijn voornemens om een helder onderscheid tussen mbo- en hbo-opgeleide professionals te maken. Dat moet ook doorklinken in de naamgeving. Ik heb altijd gezegd dat de meeste verpleegkundigen mbo-verpleegkundigen zijn. Die zijn heel trots op hun beroep en dat wil ik vooral zo houden, dus ik zal zeker niks aan die naam doen. Maar ik wil wel het onderscheid zichtbaar maken. Wij zijn er druk mee bezig, want het is echt een heel ingewikkeld traject, waarbij ook de chief nursing officer betrokken is. Wij streven ernaar om in 2016 de wetteksten naar de Kamer te sturen. Daarbij ben ik ook afhankelijk van de input van het veld. Vandaar dat wij daar heel nauw mee overleggen.

Technologie moet een belangrijker plaats krijgen in de opleidingen, maar ook in de bij- en nascholing. Wij hebben contact gehad en wij hebben nog steeds contact met de opleiders. De verantwoordelijkheid ligt bij de veldpartijen, maar er is ook een belangrijke input doordat wij het traject hebben ingezet van innovatie van beroepen en opleidingen. Wat voor zorgverleners hebben wij in de toekomst nodig? Leiden wij wel op de goede manier op? Technologie speelt een steeds grotere rol, van medisch specialist tot verzorgende. Iedereen heeft met technologie te maken. Ik onderschrijf de zaken die daarover door mevrouw Schut zijn genoemd.

Ik heb Panteia zelf om dat onderzoek naar buitenlandse artsen gevraagd. Ik zal de reactie op de kritische input van het UMC naar de Kamer sturen.

Leiden wij niet te veel jonge medisch specialisten op? Het is nog niet heel erg lang geleden dat ik een gesprek met de Tweede Kamer voerde waarin unaniem grote bezorgdheid werd uitgesproken over een tekort aan medisch specialisten. Toen werd mij gevraagd om er vooral voldoende op te leiden. Zo zie je hoe het kan verkeren. Het is ingrijpend als je zo'n opleiding hebt gevolgd en je niet direct aan de slag kunt, terwijl je wel je skills up-to-date moet houden. Tegelijk is minder dan 1% van de specialisten werkloos, een fractie daarvan langer dan één jaar. Het is dus echt een ander verhaal dan de rest van de arbeidsmarkt. Het Capaciteitsorgaan adviseert mij over het gewenste aantal opleidingsplaatsen. Tot nu toe zit ik daar net boven. Ik vind het heel onwenselijk – daar hebben wij vaak over gesproken – dat medisch specialisten onverantwoord lange diensten draaien en een onverantwoord hoge werkdruk hebben. Als dat nog steeds gebeurt, moeten ziekenhuizen bekijken of zij jonge medisch specialisten kunnen inzetten om de werkdruk van anderen te verlagen. Het is een belangrijke verantwoordelijkheid van ziekenhuizen om dat gesprek aan te gaan. Tegelijkertijd hebben wij nog volop vacatures voor maag-darm-leverartsen, reumatologen, psychiaters, revalidatieartsen en klinische geriaters. Het is dus niet zo zwart-wit als wij soms denken.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Ik herken het beeld dat de Minister schetst. Over het geheel bekeken hebben wij behoefte aan voldoende opgeleide medisch specialisten. Tegelijkertijd zien wij dat juist jonge medisch specialisten er bij sommige specialismen slecht of niet tussen komen. De maatschappen houden de deuren dicht. Ze draaien veel uren om het inkomen onder een kleinere groep te kunnen verdelen, wat soms tot onverantwoorde situaties kan leiden. Je kunt je afvragen wat de gevolgen voor patiënten kunnen zijn van specialisten die 70-urige werkweken draaien. Jonge specialisten geven aan dat er bij bepaalde specialismen geen ruimte geboden wordt. Daardoor zijn er nu vijf keer zoveel jonge medisch specialisten die gedwongen naar het buitenland vertrekken. Ziet de Minister een rol voor zichzelf weggelegd om juist die gesprekken te bevorderen en om de goede voorbeelden bij bepaalde medische beroepsgroepen te delen? Het komt te weinig uit de ziekenhuizen en specialisten zelf.

Minister Schippers: Het is wel een onderwerp dat hoog op de agenda staat. Er wordt ook binnen de Federatie Medisch Specialisten veel over gesproken. Als ik op bezoek ben, is het heel vaak een onderwerp van gesprek. Dit moet zich enerzijds in de praktijk oplossen, maar anderzijds moeten wij goed bekijken hoe wij beter kunnen anticiperen op specialismen met tekorten. Het is heel moeilijk om dit precies in evenwicht te krijgen. Ik vind het belangrijk dat ziekenhuizen afscheid kunnen nemen van medisch specialisten als er dingen fout gaan en ze niet maar even laten doorgaan omdat er geen vervanging is. Wij moeten er voldoende opleiden. Het gesprek vindt plaats, maar de finetuning is niet zo eenvoudig.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Het gesprek vindt plaats, maar tegelijkertijd zijn er grote belangen voor specialisten om hun jonge collega's niet altijd toegang te geven tot hun maatschap, terwijl dat nodig zou zijn om de werkdruk op een betere manier te verdelen. Wil de Minister het initiatief nemen om dit probleem op te lossen? Is zij bereid om te monitoren onder welke omstandigheden jonge specialisten nu soms werken om toch te komen aan de uren die zij moeten draaien, soms onder omstandigheden die niet volgens de cao en dus onwenselijk zijn?

Minister Schippers: Daarvoor hebben wij natuurlijk ook de Arbeidsinspectie, die goed toezicht houdt. Dat brengt mij overigens ook op de vraag over de specialisten in opleiding, waarover wij eerder hebben gesproken. Naar aanleiding van dat gesprek heb ik de Kamer een brief gestuurd waarin ik heb aangegeven dat de inspectie in deze periode extra aandacht zal besteden aan inspecties in de zorg, waarbij de arbeidstijden en de arbeidsomstandigheden goed worden bekeken. Als dit onderzoek is afgerond, zal ik de inspectie vragen naar haar bevindingen. Ik zal de Kamer daarover informeren.

Waarom heb ik het advies over de psychogen-gz (gezondheidszorgpsychologen) niet opgevolgd? Ik heb in juni een brief gestuurd waarin ik heb toegelicht welke besluiten ik op basis van het advies van het Capaciteitsorgaan heb genomen. Wij hebben nu voor het eerst een gedegen raming voor de ggz-opleidingen beschikbaar. Dat is een goede basis voor het bepalen van de opleidingsaantallen, maar er zijn ook onzekerheden. In het Capaciteitsplan 2013 kon nog geen rekening worden gehouden met de beoogde herzieningen in de geestelijke gezondheidszorg, die wij inmiddels hebben doorgevoerd of waar wij eigenlijk middenin zitten. Wij willen meer van de tweede lijn naar de eerste lijn, meer van de instellingen naar de basis-ggz. Ook de ontwikkelingen rond het hoofdbehandelaarschap hebben wij daarin niet meegenomen. Er zijn meer plaatsen beschikbaar gesteld dan in voorgaande jaren, waarbij rekening is gehouden met de reële opleidingscapaciteit en het feit dat diverse ontwikkelingen in de sector moeten uitkristalliseren. Juist daarom zal het Capaciteitsorgaan op mijn verzoek in de loop van 2015 een nieuwe raming voor de ggz-beroepen uitbrengen. Specifiek voor de gz-psycholoog geldt bovendien dat de afgelopen jaren door de instellingen zelf fors meer is opgeleid dan het maximumadvies van het Capaciteitsorgaan. De sector zelf zat er dus boven. Daardoor komen op korte termijn sneller gz-psychologen beschikbaar voor de zorgsector dan geadviseerd. Het is een jonge beroepsgroep en er is een lage vervangingsvraag in vergelijking met andere beroepsgroepen. Er is veel taakherschikking naar de verpleegkundig specialistische ggz. Daarom moeten wij dit heel goed in de gaten houden. Dit jaar krijgen wij hierover een nieuw advies van het Capaciteitsorgaan.

Ik kom op de uitkomsten van de evaluatie van de subsidieregeling physician assistants. Daaruit komt naar voren dat zowel opleidingsinstellingen als zorginstellingen verwachten dat het aantal beschikbare stageplaatsen zal aantrekken zodra hierover meer duidelijkheid is. Het feit dat dit studiejaar weer een stijging van het aantal opleidingsplaatsen te zien is – het zijn er ruim 50 meer – ondersteunt deze verwachting. Het probleem van het tekort aan leerwerkplekken bestaat niet alleen hier, maar ook voor andere zorgopleidingen, zoals de bachelor medische hulpverlener. Dat is onwenselijk. Ik heb er dan ook bij de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra op aangedrongen te stimuleren dat er bij ziekenhuizen voldoende leerwerkplekken ter beschikking komen.

Er is mij ook gevraagd naar de stand van zaken rond de zzp'ers bij de modelovereenkomst en de directe contractering door zorgverzekeraars. De modelovereenkomst van BTN en FNV Zelfstandigen is goedgekeurd door de Belastingdienst en VWS. De brief is gisteren naar de partijen verstuurd. BTN heeft hier publiciteit aan gegeven. Volgende week zal ik de volledige stand van zaken rond de zzp'ers in de zorg naar de Kamer sturen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb nog een vraag aan Minister Asscher. Ik heb in zijn beantwoording geen reactie gehoord op mijn vraag over de brief van oktober 2014 met een reactie op het rapport van de commissie-Kalsbeek. Paginalang wordt daarin uiteengezet waarom het subsidiëren van reguliere arbeid een slecht idee is. De huishoudelijke hulp toelage is zo'n subsidie van reguliere arbeid: zo'n € 12,50 per uur wordt door de gemeenten gesubsidieerd. Waarom dan toch hier verdedigen dat die huishoudelijke hulp toelage een goed idee is? In de brief van oktober vorig jaar wordt het tegenovergestelde beweerd en alle tekenen wijzen erop dat het niet gaat werken.

Minister Asscher: De Staatssecretaris was daar al op ingegaan, maar ik doe dat graag ook. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds een dienstencheque en een toelage in de private markt bij particulieren die een schoonmaakhulp of een oppas inhuren, en anderzijds de publieke zaak, waar het hier over gaat. Met die huishoudelijke hulp toelage kunnen wij ervoor zorgen dat mensen hun werk in een reguliere baan behouden. Dat lijkt mij zeer de moeite waard. Het is ook in het belang van de patiënt of de cliënt. In het rapport van de commissie-Kalsbeek wordt overtuigend beschreven dat er grote nadelen zitten aan de huidige regulering van huishoudelijk werk. Er is een mogelijkheid via de Regeling dienstverlening aan huis, maar dat levert veel minder bescherming voor de werknemer op. Idealiter zou je willen dat ook mensen die dat soort werk doen, ten volle de werknemersrechten hebben die anderen ook hebben, maar een particulier zal niet snel in staat en bereid zijn om de volledige brutokosten van het wettelijk minimumloon te betalen. Dat is anders als wij vanuit publieke middelen mensen aan het werk zetten. Dan mag je niet gaan bevorderen dat mensen minder werknemersrechten hebben dan anderen. Of het ons zal lukken om die particuliere markt te legaliseren met de werknemersrechten, hangt in grote mate af van de vraag of het zal lukken om de lasten op arbeid te verlagen. Als het lukt om het kostenverschil tussen wat de werknemer mee naar huis krijgt en wat het de werkgever kost te verkleinen – dat is de ambitie van dit kabinet en volgens mij van de hele Kamer – dan ontstaat de mogelijkheid om weer meer reguliere arbeidscontracten en dienstverbanden tot stand te brengen. Ik zie de voordelen van zo'n dienstenchequesysteem, maar ik zie er ook heel grote nadelen aan. De kosten en de fraudegevoeligheid die in België in beeld zijn, maken dat het kabinet daar nu niet voor kiest, maar ik ben ervan overtuigd dat het veel beter zou zijn als mensen die dit werk doen, de volle bescherming zouden genieten.

Mevrouw Keijzer (CDA): De doelen die de Minister omschrijft zijn natuurlijk prachtig, maar die staan ook niet ter discussie. Wat ter discussie staat, is of die huishoudelijke hulp toelage effectief is. Ik hoor de Minister zeggen dat het niet de bedoeling is om door te schuiven richting een dienstenchequesysteem – dat is goed – maar waarom zegt het kabinet niet dat dit niet gaat werken? Het zijn veel te veel regels en voorwaarden. Laten wij het geld nou gewoon overdragen aan de gemeenten, zodat de doelen daadwerkelijk bereikt kunnen worden.

Minister Asscher: Ik ben het gewoon niet met mevrouw Keijzer eens. De Staatssecretaris heeft niet voor niets gezegd dat het erom gaat dat mensen hun werk in de nieuwe situatie kunnen behouden. De Staatssecretaris blijft met gemeenten en de werkgevers in gesprek over de huishoudelijke hulp toelage. Daar waar er ballast in de bureaucratie zit, moeten wij die schrappen, maar het is een ongelofelijk interessant middel om ervoor te zorgen dat mensen iets meer zelf betalen, maar wel met de goede arbeidsvoorwaarden en bescherming hun eigen huishoudelijke hulp kunnen houden. Ik vind het te vroeg voor de conclusie dat het niet gaat lukken. Waarom doen wij het niet anders? Omdat wij hiermee onze doelen denken te bereiken. Al die gemeenten hebben erop ingeschreven. De werkgevers hebben er enthousiast op gereageerd. Ik merk dat zij zeggen dat het in de praktijk wel echt moet gaan werken, maar wij willen ervoor zorgen dat vele duizenden mensen hun gewone baan behouden. Nogmaals, dat lijkt mij zeer de moeite waard. Mevrouw Keijzer zegt dat zij de doelen heel mooi vindt. Dat is precies waar het hier om gaat.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik hoor de Minister zeggen dat hij gaat kijken waar de bureaucratie hem in de weg staat. Het is triest dat gemeentes weer goed moeten maken wat door het kabinetsbeleid niet kan. Wij hebben het namelijk over een decentralisatie-uitkering. In de brief schrijft de regering dat zij niet kan controleren of gemeentes zich houden aan bureaucratische voorwaarden. Dan zit er voor gemeentes dus niks anders op dan gewoon het geld te gebruiken waar het het beste werkt, namelijk via maatwerkvoorzieningen. Dan halen zij de doelen die de regering zich stelt, dan krijgen mensen de huishoudelijke hulp die zij nodig hebben zonder alle rompslomp eromheen. Het zij maar zo.

De voorzitter: Ik hoor geen vraag.

Minister Asscher: Ik ook niet.

Mevrouw Keijzer (CDA): Wat vindt de regering hiervan?

Minister Asscher: Daar is de regering het volstrekt mee oneens. Wat de regering gaat doen, is eerst door de Staatssecretaris en daarna door mij toegelicht. Wij willen ervoor zorgen dat die huishoudelijke hulp toelage een succes wordt. Daar gaan de gemeenten aan werken, daar gaan de werkgevers aan werken, dat is in het belang van die werknemers. Die werknemers behouden hun baan met de werknemersrechten erbij. Dat lijkt mij zeer de moeite waard. Als het allemaal goed gaat ... Voorzitter, ik weet niet precies wat mevrouw Leijten nu naar voren probeert te brengen.

De voorzitter: Niets, want het debat loopt via mij en via de microfoon. U was bezig met een reactie op de inbreng van mevrouw Keijzer.

Minister Asscher: Oké. Als het lukt, heb je veel meer banen behouden dan als je het geld inzet op de manier die mevrouw Keijzer noemt. Het is onze plicht om te proberen zo veel mogelijk mensen aan het werk te houden. Vanuit het perspectief van de arbeidsmarkt vind ik dat zeer de moeite waard, dus daar gaan wij voor.

Mevrouw Keijzer (CDA): En wat gaat de regering doen als de gemeentes wél de verstandige dingen gaan doen?

Minister Asscher: Wij gaan zeker bevorderen dat gemeenten de verstandige dingen doen, namelijk de huishoudelijke hulp toelage zo inzetten als zij zelf hebben aangegeven. De gemeenten hebben massaal enthousiast aanvragen gedaan om er gebruik van te maken. Dat juich ik toe. Wij gaan de gemeenten helpen om er een succes van te maken. Daar zijn ze in grote mate zelf voor verantwoordelijk.

De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de regering. Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Voorzitter. Ik dank de drie bewindspersonen voor hun antwoorden in eerste termijn. Ik constateer dat een overleg als dit laat zien hoe complex en divers het onderwerp is. Ons debat ging van de arbeidstijden van medisch specialisten tot de betaalbaarheid van hulp in de huishouding. Ik vraag mij daarom af of wij dit soort overleg niet anders zouden moeten organiseren.

Minister Schippers besteedt gelukkig aandacht aan de matching van Nederlandse en Duitse opleidingen, juist voor verpleegkundigen op mbo-niveau. Dat moet echt een belangrijk punt van aandacht zijn. Ik dank Minister Asscher voor alle inspanningen om jeugd in de zorg aan het werk te krijgen. De tussentijdse rapportages zal ik nauwgezet volgen.

Ik kom nog even terug op dat opleidingsfonds voor de publieke gezondheid. Daar blijft geld liggen omdat er minder artsen maatschappij en gezondheid worden opgeleid. Als de Minister deze zomer met een professionaliseringsplan komt, lekt daar wel opleidingsgeld weg. Ik vraag haar om die 3 miljoen tot 5 miljoen waar wij het over hebben, voor de sector te behouden. Misschien kan de Minister in de aanloop naar de plannen van de zomer met de sector bekijken hoe zij dit voor elkaar kan krijgen. Voor deze relatief kleine sector is het echt heel veel geld.

Mevrouw Gerbrands (PVV): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de antwoorden, hoe onbevredigend ze voor mijn fractie ook waren. Zoals bij ieder debat over de hervormingen, gaat het ook vandaag over gevolgen waar van tevoren niet over is nagedacht. Het gaat veel te snel. Er wordt eerst gesneden en dan gereorganiseerd in plaats van andersom. Dan worden er vervolgens pleisters geplakt die niet werken. De huishoudelijke hulp toeslag gaat hem niet worden. Het grootste gedeelte van de oppositie geeft een alternatief, maar daar wordt niet naar geluisterd. Dat is heel jammer.

Bij het van-werk-naar-werkhelpen heb ik de vraag gesteld over welk werk wij het dan hebben. In de verpleging en verzorging wordt 400 miljoen tot 600 miljoen gekort. Waar gaan wij die mensen laten? Uit de Wet langdurige zorg halen wij in 2017 ook een half miljard weg. Waar gaan wij dat personeel laten? De Staatssecretaris heeft aangegeven dat de huishoudelijke hulp minder moet, omdat de nadruk op zwaardere zorg komt te liggen, maar daar hebben wij juist het probleem van de kwaliteit van het personeel. Ik heb daar nog geen oplossing voor gehoord.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de antwoorden in eerste termijn. Ik wil nog iets meer weten over die cao's in de verpleging en verzorging. Ik vraag mij echt af wat er in zo'n algemene maatregel van bestuur geregeld wordt wat niet in een cao algemeen verbindend kan worden verklaard. Als Kamer zouden wij hier graag van op de hoogte zijn. De VVD is voor lagere lasten op arbeid. Als wij bovenwettelijke uitkeringen en afspraken in wetgeving gaan regelen, gaan wij juist de andere kant op. Dan worden het hogere lasten op arbeid en die vernietigen werkgelegenheid, en daar zijn wij niet voor.

Zzp'ers lossen veel problemen op die door de rigiditeit op de arbeidsmarkt worden veroorzaakt, niet alleen in de zorg, maar ook elders. Behoren alle belemmeringen voor zzp'ers om in de zorg te werken tot het verleden? Worden zzp'ers nu niet langer uitgesloten in cao's?

Ik dank de Minister van Sociale Zaken voor de antwoorden en voor zijn bereidheid om zich sterk in te zetten om lagere lasten op arbeid te bewerkstelligen. Wij zijn het er allemaal over eens dat dat de enige echte oplossing is om werkgelegenheid te vergroten.

Mevrouw Leijten (SP): Voorzitter. In twee jaar tijd is de AWBZ gesloopt en de thuiszorg afgebroken. En nu wordt er even gekeken naar knellende punten. Met oogkleppen op is doorgedenderd en nu zijn er grote problemen. Nu heeft men even tijd nodig: laat het nou toch werken. Wij zien het bij het helemaal mislopen van pgb-uitbetalingen, maar wij zien het ook bij de huishoudelijke hulp toeslag. Ik wil eigenlijk wel een deal maken met deze Staatssecretaris. Ik wil hem best de tijd geven om de huishoudelijke hulp toeslag een succes te maken, maar dan moet hij op dit moment een stop op de ontslagen afkondigen. Dan geven wij de mensen die nu ontslag krijgen namelijk echt de mogelijkheid om hun baan te behouden. Als de Staatssecretaris dat niet wil toezeggen, dan is dit het zoveelste reclamespotje van het Ministerie van VWS.

Er wordt niets gedaan aan de verdringing van vast, professioneel personeel in de zorg, terwijl het op grote schaal plaatsvindt. CNV Publieke Zaak heeft aan de bel getrokken. Het antwoord van de Staatssecretaris: de inspectie kijkt ernaar. Vijf maanden later vraag ik: wat heeft de inspectie geconstateerd? Antwoord: nee, dat hebt u verkeerd begrepen, de inspectie kijkt er niet op zo'n manier naar. Ik vind dat niet kunnen. Ik vraag de Staatssecretaris om ervoor te zogen dat de inspectie daadwerkelijk kijkt naar de verdringing. Als zij melding krijgt van vervanging van professionals door vrijwilligers, dan moet de inspectie eropaf. Wij weten dat in 17% van de gevallen instellingen voor ouderenzorg hun personeel op orde hebben. Ik wil niet over een jaar een percentage van 12 zien. Nee, dan moet het 30% of 40% zijn. Als dat niet de ambitie is, dan kan de Staatssecretaris volgens mij wat anders gaan doen.

Ik geloof er helemaal niks van dat huishoudelijke hulpen worden omgeschoold tot niveau 3 of 4, maar ook hierbij wil ik mijnheer Asscher best de tijd geven om mij uit te leggen hoe vaak dit gebeurt. Kan hij ons voor 1 maart een overzicht sturen van welke medewerkers daadwerkelijk worden omgeschoold en hoeveel huishoudelijke hulpen, die nu en masse ontslag krijgen, daadwerkelijk een nieuwe baan in de zorg krijgen? Ik reken erop dat hij ons dat voor 1 maart kan laten zien.

Ik heb heel erg het idee dat wij veel geld rondpompen om mensen aan het werk te houden. Wij schrijven wat rapportjes, wij wachten even af, en over een halfjaar kunnen wij zeggen: operatie geslaagd, thuiszorg gesloopt.

Mevrouw Ellemeet (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording. GroenLinks heeft keer op keer gewaarschuwd voor het tempo waarmee de zorgdecentralisaties worden doorgevoerd. Dat was onze grootste zorg en die wordt helaas bevestigd. Wij zien dat de huishoudelijke hulp toelage nog niet werkt zoals hij zou moeten doen, terwijl er al wel ontslagen vallen en mensen verstoken blijven van hulp omdat zij die niet kunnen betalen. Het instrument is voldoende uitontwikkeld en klaar om gebruikt te worden, maar dat had natuurlijk voor 1 januari al het geval moeten zijn.

Wij leiden dure jonge medisch specialisten op. Die opleiding kost tussen de € 600.000 en € 900.000, maar wij zien dat deze jonge, bekwame mensen niet aan de slag komen, omdat de deuren bij sommige specialismen en maatschappen gesloten blijven. Wij zien gelukkig ook een aantal goede voorbeelden. Ik vraag de Minister of zij die goede voorbeelden breed wil delen en daarmee wil bevorderen dat de werkdruk goed verdeeld wordt, waarmee de patiënt ook beter geholpen is.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Wij hebben voor 600 miljoen banenplannen van Minister Asscher en met de huishoudelijke hulp toelage voor 190 miljoen banenplannen van Staatssecretaris Van Rijn. De banenplannen van Minister Asscher zijn al eens gefactcheckt. Het beeld dat daarvan overbleef, was niet mooi. Vandaag geeft de oppositie unaniem aan dat ook de huishoudelijke hulp toelage van Staatssecretaris Van Rijn niet gaat werken. Het heeft geen zin om hier te herhalen wat daar allemaal over gezegd is. Ik vraag bij dezen een VAO aan. Het CDA zal dan voor de tweede keer een motie indienen om van de Kamer een uitspraak te vragen om dit geld gewoon in het Gemeentefonds te stoppen. Terecht zei Minister Asscher dat het verlagen van de kosten op arbeid de beste oplossing is. Het CDA heeft daartoe voorstellen gedaan. Dat heeft indertijd niet geholpen. Misschien komt de VVD tot bezinning ten aanzien van de huishoudelijke hulp toelage. Je kunt nooit weten.

Mevrouw Pia Dijkstra (D66): Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Eén ding is mij nog niet duidelijk geworden. Er is veel gezegd over die huishoudelijke hulp toeslag. De Staatssecretaris van VWS zei dat de toeslag kansen biedt om tot nieuwe soorten banen te komen. Ook de Minister van SZW heeft dat aangegeven. Maar ik snap niet helemaal waarom dat niet zou gebeuren als je het via de gemeenten zou doen. Ik zou daar graag meer helderheid over krijgen.

Voor mijn fractie is de publieke gezondheid heel belangrijk. De Minister van VWS heeft gezegd dat overleg plaatsvindt over een gedegen strategisch arbeidsmarktplan, maar op dit moment gaat het vooral over onderzoeken, terwijl de GGD echt vraagt om verbreding. De gelden die nu niet gebruikt worden, moeten niet onbenut blijven liggen. Kan de Minister toezeggen dat het geld in elk geval dit jaar gebruikt kan worden voor een bredere groep?

Het wetsvoorstel voor de profielen voor verpleegkundigen zou medio 2015 ingediend worden. De Minister sprak daarnet van begin 2016. Waardoor is die planning veranderd?

De voorzitter: Voor de tweede termijn van de regering geef ik het woord aan Staatssecretaris Van Rijn.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Er is nog een aantal opmerkingen gemaakt over de huishoudelijke hulp toelage. Werkt die toelage? Is het een kwestie van pleisters plakken? Eerlijk gezegd vind ik dat een beetje jammer. Wij zijn het niet allemaal eens over de noodzaak van veranderingen in de zorg, maar ik constateer dat die veranderingen zich voltrekken, niet alleen als gevolg van beleid, maar ook als gevolg van veranderende wensen en vragen van mensen. Is het niet redelijk om te bekijken in welke mate mensen zelf een bijdrage kunnen leveren aan hun huishoudelijke hulp, misschien door zelf een oplossing te vinden of een bijbetaling te doen? Ik vind het belangrijk om in het kader van die huishoudelijke hulp toelage te bekijken of er naast de volledige ondersteuning in het kader van de Wmo, ook oplossingen denkbaar zijn waarin een combinatie wordt gemaakt tussen een gemeentelijke bijdrage en een bijdrage van de mensen zelf. Als dat ertoe leidt dat wij werkgelegenheidseffecten kunnen opvangen en dat wij reguliere banen kunnen behouden, dan vind ik het de moeite waard om dat te doen. Als er problemen zijn om het verder vorm te geven, moeten wij die oplossen, maar het kan een belangrijk aanvullend instrument zijn. Het instrument wordt nu ingezet voor huishoudelijke hulp, maar je kunt je voorstellen dat het ook van toepassing kan zijn voor mensen die persoonlijke dienstverlening hebben anders dan huishoudelijke hulp. Het is nog veel te vroeg om daarover conclusies te trekken – wij moeten eerst kijken of dit werkt en een succes wordt – maar het kan een voorbode zijn om breder aan de onderkant van de arbeidsmarkt na te denken over de vraag of reguliere banen kunnen worden behouden of gecreëerd in de persoonlijke dienstverlening anders dan huishoudelijke hulp.

Mevrouw Gerbrands maakt een opmerking over de kwaliteit van personeel, met name in de zwaardere zorg. Ik ben het met haar eens. Het is een van de redenen waarom ik met het plan van aanpak rond de kwaliteit van verpleeghuizen ben gekomen. Hoe kijken wij aan tegen de kwaliteit en deskundigheid van het personeel dat niet alleen nu, maar ook over een tijdje nodig is? Wat betekent dat voor de opleiding en voor de bijscholing van werkenden? Ik ben het met mevrouw Gerbrands eens dat er in veel gevallen een zwaardere zorgvraag zal zijn, waarvoor ander deskundigheden en competenties van het personeel nodig zijn. Wij moeten dus nadenken over opleidingen en om-, her- en bijscholing van het personeel.

Mevrouw Schut heeft gevraagd naar de AMvB en de cao's. Dit is een kwestie van balanceren tussen twee zeer gerechtvaardigde wensen. Aan de ene kant hebben wij cao-partijen die afspraken maken in een cao en die daar niemand bij willen hebben. Gemeenten en rijksoverheid beseffen ook dat zij daar niet bij horen. Aan de andere kant is er de vraag of men er zeker van kan zijn dat die cao vervolgens gerespecteerd wordt. Dat is op zich geregeld in de wet. Kun je dat verduidelijken en meer comfort bieden? Dat is een lastig vraagstuk. Ik snap die wens van de cao-partners, maar het kan niet zo zijn dat iemand anders moet betalen voor de gemaakte afspraken. Die balans zoeken wij. De AMvB zal in de Eerste en Tweede Kamer worden voorgehangen.

Mevrouw Leijten sprak opnieuw over de verdringing. Daar zitten twee aspecten aan. Wordt reguliere arbeid verdrongen door anderen? Wat betekent het voor de kwaliteit van de zorg? Er is natuurlijk geen voorgeschreven blauwdruk voor de samenstelling van het personeel. Maar in elke instelling moet de zorg voldoen aan de eisen die wij stellen. Daarvoor moet voldoende gekwalificeerd personeel in een instelling aanwezig zijn. Bij elke inspectie wordt daarnaar gekeken. Dat dat voor verschillende instellingen met verschillende zorgzwaartes tot een verschillende mix van personeel en vrijwilligers leidt, is logisch. Nogmaals, de kwaliteit van zorg moet altijd voldoende zijn en er moet altijd voldoende gekwalificeerd personeel zijn.

Mevrouw Leijten (SP): Ik heb gevraagd om een ontslagstop om de huishoudelijke hulp toeslag een kans te geven. Als de Staatssecretaris niet bereid is om zo'n stop af te kondigen, zijn het praatjes voor de bühne.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik ben niet bereid om zo'n stop af te kondigen, maar het zijn ook geen praatjes. Wij maken keuzes om de zorg op de lange termijn betaalbaar te houden, met name voor mensen met een smalle beurs. Wij moeten keuzes maken en ik kies ervoor om de zwaardere zorg voor kwetsbare mensen uit de wind te houden. Dat betekent dat wij bij huishoudelijke hulp, het schoonmaken van het huis, vragen aan mensen in welke mate zij daar zelf aan kunnen bijdragen. Dat kan niet iedereen. Waar het niet kan, is er geld beschikbaar. Maar ik vind het redelijk om van mensen die dat wel kunnen betalen, een bijdrage te vragen. Wij moeten die noodzakelijke verandering voor betaalbare zorg in gang zetten, maar tegelijkertijd rekening houden met gerechtvaardigde wensen voor wat mensen zelf kunnen bijdragen en voor het behouden van werkgelegenheid.

Mevrouw Leijten (SP): Dat de Staatssecretaris mensen laat verwaarlozen en vereenzamen, weten wij, maar wij hadden het hier over het mogelijke succes van de huishoudelijke hulp toelage. De werkgevers zeggen dat het te laat komt. De mensen zijn al ontslagen op het moment dat zo'n toeslag eventueel kan werken. Als je consequent bent en je wilt dat die huishoudelijke hulp toeslag 19.000 banen gaat redden – dat is de belofte van de Partij van de Arbeid – dan moet je ervoor zorgen dat die 19.000 mensen niet ontslagen worden. Als de toeslag te laat dreigt te werken, dan moet je dus nu afspreken dat er geen mensen ontslagen worden. Waarom is de Staatssecretaris daartoe niet bereid? Ik zal de Kamer een motie voorleggen.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat moet mevrouw Leijten dan doen. Ik constateer dat de regeling voor de huishoudelijke hulp toelage gemaakt is aan de hand van plannen van gemeenten in samenwerking met de zorgaanbieders. Zij zijn nu bezig met de implementatie en dringen aan op spoed. Het zijn geen plannen die wij verzonnen hebben, nee, het zijn plannen die gemeenten in samenwerking met zorgaanbieders hebben ingediend. Laten wij ervoor zorgen dat wij van die huishoudelijke hulp toelage een succes maken. Laten wij barrières opruimen, zodat gemeenten en aanbieders de plannen tot uitvoering kunnen brengen.

Minister Asscher: Voorzitter. In maart verschijnt de nieuwe monitor van de uitvoering van de sectorplannen. Ik zal hem voor 1 april naar de Kamer zenden.

Minister Schippers: Voorzitter. Mevrouw Wolbert vroeg of wij niet het risico lopen dat het geld weglekt. Het geld voor dit jaar blijft behouden. Een reservering voor andere jaren zou een heel slecht precedent scheppen. Niet opleiden betekent voor ons ook niet betalen. Dat kan niet veranderen. Ik kan het geld ook niet in de subsidieregeling reserveren. Het geld kan gebruikt worden voor de opleidingen in de publieke gezondheid. Dat moet structureel behouden blijven, ieder jaar opnieuw.

Mevrouw Wolbert (PvdA): Ik heb niet gevraagd om dat geld mee te nemen naar andere jaren. Maar als de Minister halverwege dit jaar met een plan komt, dan ligt het geld er al die tijd ongebruikt. Natuurlijk moet het dit jaar gebruikt worden, maar mag het ook breder ingezet worden dan alleen voor die artsen? Als wij daar niet voor kiezen, is het voor dit jaar weg. Het gaat om 5 miljoen opleidingskosten. Dat vind ik veel geld.

Minister Schippers: Ik kan de subsidievoorwaarden niet zomaar even veranderen. Het is allemaal strikt vastgelegd. Die subsidievoorwaarden zijn voor alle opleidingen hetzelfde. Anders zou je bij allerlei opleidingen substitutie naar andere dingen krijgen. Het kan volgens de subsidievoorwaarden dus niet eens. Ik vind het belangrijk dat men gaat opleiden. Dat kan nu ook al. Het ligt niet aan ons dat er nu niet opgeleid wordt. Het ligt eraan dat men het collectieve probleem niet ziet en alleen kijkt naar de eigen organisatie. Wij zoeken naar oplossingen, maar ik kan de subsidievoorwaarden niet eenzijdig voor één sector aanpassen.

Worden zzp'ers in cao's uitgesloten? Nee, als de sociale partners in cao's zzp'ers zouden willen uitsluiten, dan kijken wij daarnaar bij het algemeen verbindend verklaren. Ik kom volgende week met een brief.

Er is gevraagd naar de planning van de aanpassing van de Wet BIG voor de verpleegkundigen. De planning is gehandhaafd. Medio 2015 moeten de veldpartijen alle input hebben aangeleverd die nodig is voor de aanpassing van de wet. Met deze input gaan wij de wet aanpassen. Begin 2016 komen wij met een wetsvoorstel naar de Kamer. Het is een ontzettend ingewikkeld traject. Je moet echt de beroepen en competenties laten uitkristalliseren. Als je bepaalde onderdelen van competenties van de medisch specialisten naar de beroepsgroepen wilt overbrengen, dan zit je in een intensief traject. Er is heel veel versnippering en wij willen graag bundelen. Wij willen heldere beroepsprofielen. Het is echt een heel erg intensief traject, waarin nog best wat dingen te overbruggen zijn. Wij zitten nog op schema.

De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de regering. Er is een aantal toezeggingen gedaan.

  • Voor de zomer komt er informatie over de positie van de GGD in het kader van de infectieziektebestrijding.

  • In 2016 komt het wetsvoorstel met profielen voor mbo- en hbo-verpleegkundigen.

Minister Schippers: Die infectieziektebestrijding van de GGD is een apart traject van de dienst zelf. In de zomer komen wij met een oplossing voor het probleem van het niet vervullen van benodigde plaatsen.

De voorzitter: Dank voor deze aanvulling. Ik ga verder met de toezeggingen.

  • Er komt een reactie op het onderzoek van UMC Utrecht over buitenlandse artsen.

  • De Minister stuurt de bevindingen van de Inspectie SZW over specialisten in opleiding naar de Kamer.

Minister Schippers: Hier gaat weer wat mis met de samenvatting. Wij hebben al een reactie gegeven op het onderzoek van het UMC Utrecht. Die brief sturen wij aan de Kamer.

De Inspectie SZW bekijkt dit jaar specifiek hoe het bij specialisten in opleiding zit met de arbeidstijden. Zodra ik van de inspectie bericht heb ontvangen, stuur ik dat naar de Kamer. Ik denk dat dat voor de zomer kan.

De voorzitter: Ik vervolg met de toezeggingen.

  • Volgende week komt er een brief over de stand van zaken bij de zzp'ers.

  • Voor 1 april wordt de monitor uitvoering sectorplannen naar de Kamer gestuurd.

Hiermee is een eind gekomen aan dit algemeen overleg. Ik dank de bewindspersonen en de ondersteuning, ik dank de Kamerleden en ik dank degenen die dit debat hebben gevolgd, hier of op een andere plek.

Wij zullen het aangevraagde VAO aanmelden bij de griffie plenair met als eerste spreker mevrouw Keijzer.

Sluiting 12.37 uur.

Volledige Agenda

1. Meldpunt voor zorgmedewerkers die intimidatie door werkgevers willen adresseren

Kamerstuk 29 282-188 – Brief regering d.d. 04-02-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

2. Lange diensten van medisch specialisten

Kamerstuk 29 282-189 – Brief regering d.d. 27-03-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

3. Aanbieding rapport Arbeid in Zorg en Welzijn 2014

Kamerstuk 29 282-193 – Brief regering d.d. 27-05-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

4. Aanbieding rapport «Aandacht voor agressie in zorgopleidingen»

Kamerstuk 29 282-197 – Brief regering d.d. 12-06-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

5. Capaciteitsplan 2013 voor de medische, tandheelkundige, klinisch technologische en psychologische vervolgopleidingen

Kamerstuk 29 282-196 – Brief regering d.d. 12-06-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

6. Aanbieding rapport «Aandacht voor agressie in zorgopleidingen»

Kamerstuk 29 282-197 – Brief regering d.d. 12-06-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

7. Evaluatie van de Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant

Kamerstuk 29 282-201 – Brief regering d.d. 01-09-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

8. Stand van zaken arbeidsmarkt zorg

Kamerstuk 29 282-199 – Brief regering d.d. 07-07-2014

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

9. Reactie op bericht «Betaald werk verdrongen door onbetaalde krachten»

Kamerstuk 29 282-202 – Brief regering d.d. 09-09-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

10. Knelpunten rond opleidingsplaatsen voor jeugdartsen, infectieziekte-artsen, medisch milieukundigen en tuberculose-artsen

Kamerstuk 29 282-204 – Brief regering d.d. 07-10-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

11. Aanbieding Tweede Fase Arbeidsmarkteffectrapportage in de zorg

Kamerstuk 29 282-206 – Brief regering d.d. 14-10-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

12. Antwoorden op vragen van de commissie over beroep en opleiding verpleegkundige

Kamerstuk 29 282-207 – Brief regering d.d. 15-10-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

13. Evaluatieonderzoek Panteia naar toelatingsprocedure buitenlandse artsen

Kamerstuk 29 282-210 – Brief regering d.d. 18-11-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

14. Reactie op het bericht in de NRC van 21 september 2014 betreffende zorgen over de kwaliteit van schouwartsen

Brief regering d.d. 18-11-2014

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

15. Stand van zaken huishoudelijke hulp toelage (HHT) december

Kamerstuk 29 538-172 – Brief regering d.d. 11-12-2014

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

16. Reactie inzake Brandbrief over de massale uitsluiting van zzp'ers in de zorg per 1 januari 2015

Brief regering d.d. 05-01-2015

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn