Vastgesteld 8 maart 2017
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 15 februari 2017 overleg gevoerd met de heer Blok, Minister van Veiligheid en Justitie, over:
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 19 december 2016 inzake Versterking Prestaties Strafrechtketen (Kamerstuk 29 279, nr. 365);
− de brief van de Minister voor Veiligheid en Justitie d.d. 21 december 2016 ter aanbieding van het rapport Afrekenen met geweld (Kamerstuk 28 684, nr. 487);
− de brief van Minister voor Veiligheid en Justitie d.d. 23 december 2016 met een reactie op het rapport «Meer bekend maakt meer bemind, Over ZSM en samenwerking met veiligheidshuizen» (Kamerstuk 29 279, nr. 367);
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 1 februari 2017 ter aanbieding van de onderzoeken aanpak georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en reactie op motie van de leden Kooiman en Recourt over een vergunningsplicht om een gezond ondernemingsklimaat te stimuleren (Kamerstuk 29 911, nr. 139);
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 1 februari 2017 ter aanbieding van de onderzoeken naar de verklaring omtrent het gedrag (vog) (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 98);
− de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 3 februari 2017 inzake reactie op verzoek van het lid Öztürk, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 31 januari 2017, over het bericht «Veel moslims in Nederland leven in angst» (Kamerstuk 29 614, nr. 57).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Ypma
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Voorzitter: Van Oosten
Griffier: Tielens-Tripels
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van Nispen, Van Oosten, Öztürk, Recourt, Swinkels en Van Toorenburg,
en de heer Blok, Minister van Veiligheid en Justitie.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen collega's, Minister en staf. Dit is het algemeen overleg Strafrechtelijke onderwerpen. Onze vaste voorzitter is vanochtend afwezig, vandaar dat ik de voorzittershamer hanteer. Ik vraag de heer Van Nispen om te bekijken of ook ik me aan de afspraken houd als ik mijn bijdrage lever, omdat ik ook woordvoerder ben. Het overleg is gepland tot 13.00 uur. Mijn voornaamste taak als voorzitter is om ervoor te waken dat we de eindtijd niet overschrijden. Ik hanteer een spreektijd van vier minuten per fractie en sta twee interrupties per persoon toe.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. We hebben het de laatste weken vaak over de problemen in de strafrechtketen. De politie, het Openbaar Ministerie (OM), het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) en de rechterlijke macht: het piept en het kraakt. Deze problemen zijn niet opgelost, verre van, maar ik herhaal ze vandaag niet allemaal. De problemen leiden er wel toe dat ik niet veel kan met de eindrapportage Versterking Prestaties Strafrechtketen, over het behalen van het merendeel van de doelstellingen. Wat een contrast met hetgeen we horen van de werkvloer. Ik haal er één punt uit: de digitalisering. Digitale uitwisseling wordt de norm in de keten, maar we zijn er nog heel ver vandaan. Bij de politie is het fundament hiervoor echt nog niet op orde. De ICT bij de politie is vreselijk voor de mensen die ermee moeten werken. Filmpjes kunnen nauwelijks worden afgespeeld op de apparatuur die daarvoor bedoeld is en agenten die na een nachtdienst 's ochtends nog aangiften en meldingen moeten invoeren, laten het er geregeld bij zitten, zo vreselijk is het systeem. De genoemde successen zoals het digitaal versturen van een dossier van de rechtbank naar het Hof of het zetten van een digitale handtekening, steken hierbij wel erg af. Het is goed dat het kan, maar het fundament is nog niet op orde. Wil de Minister de roze bril waarmee de eindrapportage is geschreven, afzetten? Wil hij de ergste noden uit de praktijk bekijken? Wil hij energie steken in het oplossen van deze problemen? Wat kunnen we verwachten?
Ook de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit verloopt allesbehalve vlekkeloos. Het is een heel fors understatement als de Minister in zijn brief schrijft: «Het in georganiseerd verband effectief aanpakken van ondermijning blijkt een complexe opgave.» Ja, dat is het zeker. De structuren om dit aan te pakken zijn er wel. Uit het onderzoek blijkt dat de structuur van de regionale en landelijke inlichtingen- en expertisecentra zo is georganiseerd als ooit is bedacht, maar we lezen in de krant en we horen van de burgemeesters, de politie en het OM dat de problematiek buitengewoon omvangrijk, ernstig en hardnekkig is. Complete buurten zijn in de greep van de misdaad. Het verbaast niet dat we in het onderzoek moeten lezen dat het maar de vraag is of de aanpak wel effectief is. Hoe komen we hierachter? Een derde van de respondenten geeft aan dat er structureel iets wordt bereikt met de aanpak. Twee derde denkt dus van niet. Wat is de reactie van de Minister op de opmerking in het inspectieonderzoek dat het potentiële aantal zaken zo groot is dat zelfs een verdubbeling van de capaciteit niet toereikend zou zijn?
Dan kom ik bij de verklaring omtrent het gedrag (vog). Dit is een oude discussie. De angst bestaat, zeker onder jongeren, dat je na een delict geen vog kunt krijgen en dat je daardoor nergens meer aan de bak komt. Volgens de Staatssecretaris, die ons deze brief heeft geschreven, valt dit mee. Hij geeft wel toe dat hij niet weet hoeveel mensen überhaupt geen verklaring omtrent het gedrag hebben aangevraagd. Dit wordt nog onderzocht. Uit het onderzoek blijkt wel dat er beperkt invulling wordt gegeven aan de omstandigheden van het geval. De advocatuur en de reclassering geven aan dat er nauwelijks naar externe bronnen wordt gekeken. Willen we de angst van mensen dat ze geen vog kunnen krijgen echt wegnemen, dan is het van belang dat er meer duidelijkheid komt over de invulling van de omstandigheden van het geval. Wat moet men zich hierbij voorstellen? Kan dit alsnog goed bekeken worden om de belangrijke inschatting wel of geen vog aanvragen te verbeteren?
Ik wil iets aan de orde stellen wat niet op de agenda staat, omdat het me dwarszit: de rehabilitatie van onterecht veroordeelden. Dit zit helemaal aan het einde van de strafrechtketen. Zoals bekend kunnen mensen een schadevergoeding krijgen voor de dagen die ze onterecht hebben vastgezeten, maar de detentie maakt soms meer kapot dan in standaardbedragen uit te drukken valt. Denk aan justitiële dwalingen, waardoor mensen soms jaren vastzitten, in de wetenschap dat ze niet de pleger van het strafbare feit zijn. Gekmakend. Het sloopt mensen, zoals ook Herman du Bois die zeven jaar onterecht vastzat voor de Puttense moordzaak. Zeven jaar! Hij kwam vrij met beloften van de toenmalige Minister en het OM, die ze niet nakwamen. Publiekelijk excuus bleef achterwege en de schadevergoeding ging op aan schulden die waren ontstaan tijdens detentie. Hij had PTSS, geen baan en schulden en toen ging hij wel in de fout. De rechter die vonniste in deze strafzaak was behoorlijk hard over de rol van de Staat. Zijn schulden en het niet hebben van een baan zijn veroorzaakt door de onterechte detentie. Eigenlijk is de Staat dus medeschuldig aan het delict van Herman du Bois. Maar wat zegt de Minister in antwoord op mijn vraag? Hij zegt eigenlijk helemaal niets. In plaats van dat hij zich hier diep voor schaamt en beziet wat hij alsnog kan doen, zegt hij alleen maar dat de heer Du Bois de standaardschadevergoeding heeft gehad en dat er verder niets aan gedaan kan en kon worden. Staatsrechtelijk maakt het misschien niet uit dat de vorige Minister deze antwoorden gaf, maar menselijk misschien wel. Vindt Minister Blok als mens dat we deze man zo in de steek kunnen laten? Is hij bereid opnieuw naar de zaak te kijken? Wat doen wij voor mensen die ten onrechte verdacht zijn geweest van een strafbaar feit dat ze helemaal niet gepleegd hebben? Waar kunnen zij op rekenen?
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. Het strafrecht kan zich verheugen in een grote belangstelling van het publiek, de media en inmiddels ook van deze Minister, begrijp ik. Mijn collega heeft het al uitgebreid gehad over de prestaties van de strafrechtketen. Ik zal deze punten niet herhalen. Ik spreek over ZSM (Zo Spoedig, Slim, Simpel, Selectief en Samen Mogelijk), de vog en de RIEC's (Regionaal Informatie- en Expertise Centrum).
De bedoeling van ZSM is alle partijen aan tafel te verzamelen, zodat alle informatie bij elkaar is en er goede beslissingen kunnen worden genomen over wat met een bepaalde verdachte moet worden gedaan. Gaat de persoon de ggz (geestelijke gezondheidszorg) in? Moet zijn geval door het OM worden afgedaan? Of moet hij naar de rechter? Dit zijn zo'n beetje de grote keuzes. Goede afstemming is van belang, maar de inspectie constateert dat niet iedereen altijd aan tafel zit. Dit geldt met name voor de reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming, die er vaak niet bij kunnen zijn. Ook wordt gezegd dat het Openbaar Ministerie vaak geen ervaren mensen kan laten deelnemen. Die garantie is er niet. De deelname van het OM aan ZSM staat dus ook onder druk. Tegelijkertijd dijt ZSM steeds verder uit. Steeds meer en ook zwaardere misdrijven met een strafmaat tot zes jaar komen op de ZMS-tafel, want dat mag volgens de wet. Maar wat betekent het voor de beslissingen die worden genomen als niet iedereen er is of niet iedereen met voldoende ervaring aan tafel zit? Dit raakt met name de vraag of een zaak wel ZSM-waardig is of misschien toch naar de rechter moet. Komen zo niet te zware zaken in een traject dat bedoeld is voor lichtere zaken? De inspectie wijst op de risico's voor de voortgang en de kwaliteit van beslissingen in ZSM. Dit betreft ook de beslissing over de wijze van afdoening, bijvoorbeeld door het OM met een strafbeschikking en niet door de rechter. Hierover is recentelijk, in februari, in het NJB (Nederlands Juristenblad) een artikel verschenen met statistische informatie over de OM-afdoening en de strafbeschikkingen. Een van de conclusies daaruit is dat een groot deel van de misdrijven die via ZSM worden afgedaan, uiteindelijk toch op het bordje van de rechter terechtkomt. Dit komt doordat er de laatste jaren meer verzet is. Er staat letterlijk dat de invoering van de strafbeschikking, anders dan de bedoeling van de wetgever was, bij misdrijfzaken eerder tot een vermeerdering van het aantal zaken heeft geleid dat voor de rechter komt dan tot een vermindering. Ik hoor hierop graag de reactie van de Minister.
Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat van de gevallen die uiteindelijk bij de rechter terechtkomen, nadat het OM er dus al naar heeft gekeken en een strafbeschikking heeft opgelegd, een rechter vervolgens in meer dan driekwart van de zaken de strafbeschikking verwerpt. Dat betekent dat in een kwart van de zaken ...
De voorzitter:
Laten we een minuut pauzeren en de bel afwachten.
Mevrouw Swinkels (D66):
In een kwart van de zaken die al bij het OM zijn geweest, wordt door een rechter die de zaak nog eens beoordeelt, geen straf of maatregel opgelegd. Dit lijkt mij een ontluisterende conclusie. Ook hierop hoor ik graag de reactie van de Minister.
Ik heb één opmerking over ZSM en de aansluiting bij de Veiligheidshuizen, zo'n ander informatieknooppunt waarin ook de gemeenten en de ggz zitten. Deze aansluiting laat te wensen over, ook weer volgens het rapport van de inspectie. Dit geeft te denken, met name bij de opzet van de zogenaamde City Deal Zorg voor Veiligheid. Hierin moeten gemeenten en justitiepartners, waaronder het Openbaar Ministerie, politie en ggz, met het oog op een sluitende aanpak van verwarde personen juist heel goed samenwerken. Hoe loopt dit als de aansluiting volgens de inspectie niet goed is? Is er dan wel sprake van een goede informatie-uitwisseling en een sluitende aanpak?
Tot slot over ZSM en de OM-afdoening: in de rechtspraak is op dit moment een pilot gaande om een nieuwe vorm van snelrecht in te voeren. Het gaat om niet-gedetineerden die binnen drie weken voor de rechter moeten komen. Om wat voor zaken gaat het hierbij?
Ik zie de voorzitter naar mij kijken. Afrondend wil ik nog iets zeggen over de vog. We hebben het rapport Eens een dief, altijd een dief gelezen. Is deze bewering altijd waar? De vog heeft een remmende werking voor jongeren die een baan zoeken. Er wordt nu voorlichting over gegeven. Dat is mooi, maar net als mijn collega Van Nispen hoor ook ik advocaten en de reclassering wijzen op het gebrek aan externe informatie, anders dan uit het justitiële documentatieregister. Die is juist zo belangrijk voor het maatwerk dat de COVOG (Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag) wel zegt te kunnen en te willen leveren.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Ik voel me bij debatten als deze altijd een beetje een party pooper, zeker als het een mooie goednieuwsshow is. We krijgen allerlei brieven en daar moeten we jubelend en blij over zijn, maar als we bekijken wat er werkelijk aan de hand is, is het altijd heel anders dan het propagandaverhaal dat de Ministers van V en J ons willen laten geloven. Dat zien we ook nu weer. De heer Van Nispen geeft terecht aan dat er een mooi beeld wordt neergezet, maar als we met mensen uit de praktijk spreken, komt er een ander geluid naar voren. In dit geval is het ook zo als je goed naar de rapporten kijkt, bijvoorbeeld naar Versterking Prestaties Strafrechtketen. Dit rapport werd indertijd met enorme bombarie aangekondigd; ik zie voormalig Minister Opstelten nog zitten. Als we nu de balans opmaken en de resultaten zien, zijn een heleboel dingen helemaal niet zo fantastisch. Zo is de tijdige tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen nog steeds niet op orde. Nog steeds gebeurt dit niet zoals we indertijd hebben afgesproken. Dan kunnen we druk bezig zijn met het sluiten van gevangenissen, maar wij willen dat iemand binnen twee jaar zijn straf uitzit als hij een vonnis heeft gekregen. Dat lukt nog niet eens. We hebben een gesprek gehad over de digitalisering van de strafrechtketen. Er lijken vorderingen in te zijn gemaakt, maar ik heb met de Minister van Veiligheid en Justitie de afspraak gemaakt dat hij met rechercheurs gaat praten over de problemen waarmee zij in de praktijk te kampen hebben. Ik heb nog niet gehoord dat dit gesprek naar tevredenheid is verlopen. Men staat nog steeds in kopieerhokken dossiers te kopiëren, voor de ene officier van justitie weer net anders dan voor de andere, in vijfvoud. Dit is de praktijk waarin de mensen aan het werk zijn en dit baart mij grote zorgen. Wat wordt er gedaan om de digitalisering snel voor elkaar te krijgen? De doorlooptijden zouden allemaal op orde zijn. Nog niet de helft is binnen een maand afgerond. De afspraak was dat dit wel zo zou zijn. Ook dat lukt niet.
Dan staat op de agenda een aantal stukken over ZSM en Veiligheidshuizen. Laat mij hier opnieuw zeggen dat ik grote waardering heb voor de wijze waarop het veld deze taak heeft opgepakt en hoe snel men samen probeert de zaken goed door te nemen. Tegelijkertijd zie ik, en ik merk dat ook in Brabant, een enorme druk op de uitvoering, op officieren van justitie, politie en kinderbescherming, om op verschillende plekken tegelijk aanwezig te zijn. Het lijkt niet direct een heel groot probleem, maar ik vraag er specifiek aandacht voor. Ik merk dat het lastig is om tijd vrij te maken om op het Veiligheidshuis aanwezig te zijn. Men kan niet overal voldoende mankracht leveren. Men heeft daar de middelen niet voor. In deze afweging spreek ik ook veel over het adolescentenstrafrecht. Het is een beetje bezijden dit onderwerp, maar als een adolescent, een jongere van zo'n 21 of 22 jaar, voor een delict bij de politie komt en een officier hem spreekt, zie je de spanning of er voldoende tijd is om dit speciale strafrecht te hanteren, dat er onduidelijkheid is hoe het in het Veiligheidshuis gaat en of het ZSM kan worden gedaan. Deze doelgroep komt in de knel. Wil de Minister hieraan specifiek aandacht besteden?
Ik kom bij de bestuurlijke aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Mijn inbreng is een beetje achterhaald na het VAO van gisteren en de oproep van de burgemeesters, waarop de Minister heeft toegezegd dat hij beziet hoe hij hen tegemoet kan komen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik heb gisteren met belangstelling geluisterd naar het deltaplan van de gemeenten, zo heette het geloof ik. Wat vindt mevrouw Van Toorenburg van de wijze waarop de RIEC's zijn georganiseerd? Hierover is een rapport beschikbaar. Het gaat om de uitwisseling van informatie tussen gemeenten, politie, het Openbaar Ministerie en de andere justitiële partners, met het oog op de ondermijnende criminaliteit. Dit rapport is niet heel erg positief. De effectiviteit van de informatie-uitwisseling en de regionale centra wordt door minstens een derde van de respondenten – dit zijn gemeenteambtenaren – betwijfeld. Kan mevrouw Van Toorenbrug hierop reageren? Hoe kan het dat er een nieuw deltaplan is, terwijl we regionale centra hebben waarin die partners al vertegenwoordigd zijn?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik ben blij met de vraag van mevrouw Swinkels, want mijn volgende blokje gaat hierover. Ik leid de vraag door naar de Minister, want dit is precies het probleem dat ik wilde benoemen. Ik kan mijn spreektijd op dit punt dus beperken. Het wringt in de RIEC's bij de privacyaspecten en de betere informatievoorziening. Hoe lost de Minister dit op? Ik hoop dat ik hiermee ook de vraag van mevrouw Swinkels heb beantwoord. Het is een heel groot probleem. We kunnen op dit punt samen optrekken.
Mevrouw Swinkels (D66):
Dat was ook mijn bedoeling, omdat ik dit punt zelf niet meer kon maken. Dat begrijpt mevrouw Van Toorenburg goed. Ik voeg eraan toe dat ook is gebleken dat de toegevoegde waarde van de RIEC's sinds 2012 zou zijn gedaald. Is zij het ermee eens dat dit noopt tot een zorgvuldige beoordeling van de vraag of we hiermee verder moeten?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik heb er zeer veel vertrouwen in dat de RIEC's het heel goed doen, ook in de samenwerking met het Landelijk Informatie en Expertisecentrum (LIEC). Knelpunt is dat als ze willen doorpakken, niet altijd iedereen op tijd beschikbaar is om mee te doen. Laatst stond ik om 6.00 uur klaar om bij een inval te zijn en ineens kon de FIOD (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst) niet en moest iedereen alles uit z'n handen laten vallen. Dat is de praktijk. Ik heb een aantal nieuwe afspraken staan. Het is de vraag of die kunnen doorgaan, omdat niet iedereen zich direct beschikbaar stelt om mee te doen. Andere knelpunten zijn de informatiedeling, wat mevrouw Swinkels al aangeeft, en de privacybelemmeringen. Als we deze belemmeringen weggenemen, heb ik er veel vertrouwen in dat het goed komt. Dit onderwerp heb ik in een interruptie kunnen doen, dus ik heb hopelijk nog een minuut voor twee korte andere onderwerpen.
De voorzitter:
Daar hebt u formeel 10 seconden voor, maar omdat de collega's ook wat over de tijd zijn gegaan, hebt u ook iets meer tijd. U krijgt er een halve minuut bij, na de interruptie van de heer Recourt. Wellicht dat die die andere halve minuut nog kan wegnemen.
De heer Recourt (PvdA):
Ik ben bang van niet, want mijn vraag gaat over privacybelemmeringen. Mevrouw Van Toorenburg noemt dit in navolging van de burgemeesters een groot probleem. Ik wil er graag in meedenken, maar ik krijg het niet concreet. Heeft zij concreet welke wetten bij welke problemen in de weg zitten?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik begrijp dat het kantelpunt vaak artikel 13 van de Opiumwet is, ik meen artikel 13b. Alle partners proberen door te schakelen, maar krijgen niet alle informatie op tijd van de gemeente. Dan weten ze niet of ze met een bepaalde bevoegdheid kunnen bekijken of er ergens iets is. Als ze die bevoegdheid gebruiken voor een ander doel dan waarvoor die is bedoeld, is sprake van détournement de pouvoir, om het met een mooie juridische term te zeggen. Soms zitten partijen naar elkaar te kijken of er één een stap extra kan doen, maar dan hebben ze elkaars gegevens nodig, met name uit de Gemeentelijke Basisadministratie voor persoonsgegevens (GBA), anders kan het niet. Dit hoor ik van de politie. Van de burgemeesters hoor ik dat ze te laat informatie krijgen van de politie. Dit zien we met name op recreatieparken. Hierover hebben we de vorige keer al even gesproken. De burgemeesters worden hiervan niet op de hoogte gehouden door de politie. We zien het op een aantal punten. Ik denk dat het goed is als we dit meer in zicht krijgen. Daarom is het belangrijk dat de Minister hierover spreekt met de burgemeesters en met het LIEC en de RIEC's. Er is iets waardoor ze soms niet de bevoegdheden kunnen gebruiken die aan de Belastingdienst, de Sociale Dienst, gemeenten, politie of justitie zijn gegeven. We moeten hier altijd voorzichtig mee zijn. We willen niet dat alles zomaar voor iedereen toegankelijk is, maar we merken dat als men wil samenwerken en een bepaalde bevoegdheid nodig heeft, men bepaalde gegevens nodig heeft die voor die bevoegdheid niet altijd gebruikt kunnen worden.
De heer Recourt (PvdA):
Ik dank mevrouw Van Toorenburg voor de toelichting. Ik constateer dat het probleem in de uitvoering zit en stel voor de vraag door te geleiden naar de Minister, en als hij het ook niet weet naar de burgemeesters. Waar knelt de privacywetgeving precies?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
In de uitvoering. Een korter antwoord kan ik niet geven.
Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Van Nispen over de vog. Ik ben er alleen wel positief over. Ik denk dat het precies werkt zoals we willen: meer vog's en meer gratis vog's voor mensen die werken met kwetsbaren en met kinderen. Ik ben er heel trots op dat het CDA dit bereikt heeft. Tegelijkertijd zie ik dat we hebben afgesproken dat er informatie kan worden ingewonnen als het misschien veel beter met iemand gaat. Hier schort het. Ik sluit me aan bij de opmerking van de heer Van Nispen hierover.
Tot slot hebben we afgesproken om een woord te wijden aan de beveiliging van moskeeën, waarover grote zorgen zijn. We hebben hierover een brief gekregen van de Minister, maar deze is nog te vaag. Heeft de Minister serieuze gesprekken met de koepels, met de moskeeën, om te bekijken of ze niet uit angst heel de dag de deuren sluiten of hun religieuze beleving niet kunnen uitvoeren omdat ze bang zijn? Het is belangrijk dat dit in onze samenleving wel kan. Wat heeft de Minister concreet aangeboden om ook hen een gevoel van veiligheid te geven? Wij hechten hier zeer aan in dit vrije land.
De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. Aanslagen op een moskee in Canada en een bericht «Veel moslims in Nederland leven in angst» waren voor mij de aanleiding om een debat aan te vragen. Collega's hebben besloten om dit algemeen overleg hiervoor beschikbaar te stellen. Dank daarvoor. We zien dat we samen voor de mensen staan die overleden zijn als er een aanslag wordt gepleegd in Parijs. We steken honderden miljoenen euro's in het bestrijden van terrorisme. Op een gegeven moment is er een aanslag in Canada. Moslims zijn bang en willen beveiliging. Minister Asscher gaat met hen in gesprek en biedt een papieren handreiking. Synagogen hebben terecht 1,5 miljoen euro gehad. Burgemeester Van der Laan heeft vanuit het gemeentebudget ruim 1 miljoen euro gegeven naar aanleiding van de aanslagen in Parijs. Waarom weigert het kabinet dan om moskeeën geld te geven voor preventieve beveiligingsmaatregelen? Waarom voeren we hierover al maanden debatten? Waarom al die moties en overleggen? Het gaat toch over de veiligheid van onze burgers? Dit is toch de kerntaak, de eerste taak van de overheid? Hebben de moslims in Nederland soms geen recht op bescherming? Ik snap het gewoon niet. Is dit uit angst voor de PVV, uit angst voor de stemmen? Kost het beschermen van moslims politieke partijen zetels? Offeren ze alles op voor hun zetels? DENK vindt het terecht dat synagogen geld krijgen voor preventieve maatregelen, maar vindt dat moskeeën ook geld moeten krijgen. Keer op keer heb ik het kabinet hierom gevraagd en keer op keer wordt mijn verzoek afgewezen. Waarom? Waarom is er altijd een dubbele maat? Is het leven van de ene Nederlander het kabinet soms meer waard dat het andere? Of kan de ene gemeenschap beter lobbyen of hebben ze betere mensen op bepaalde posities, dat ze sneller en eerder geld krijgen voor preventieve maatregelen? Dat kan toch niet? Asscher geeft 1,5 miljoen euro. Van der Laan geeft 1 miljoen euro. Hoe kan het dat moskeeën geen geld krijgen, terwijl er op klaarlichte dag een terroristische aanslag is gepleegd in Enschede? We zijn allemaal bang voor terroristische aanslagen. Dit is in Enschede in een moskee gebeurd. Vijf mensen zijn veroordeeld voor deze terroristische aanslag. Wat hebben wij gedaan? Een papieren handreiking.
Wat gebeurt er in de moslimgemeenschap? Mensen zijn niet veilig. Mevrouw Van Toorenburg zei het al. De deuren van de moskee gaan op slot tijdens het gebed. Dit gebeurt in Nederland, omdat de mensen bang zijn. In Rotterdam stonden mensen hand in hand om de moskee, een symbolisch gebaar om de moskee te beschermen. Het kabinet trekt de handen er juist van af en burgers moeten de moskeeën beschermen. Dit is toch triest? Het is geen wonder dat uit onderzoek blijkt dat 40% van de Marokkaanse en Turkse Nederlanders zich in Nederland steeds minder thuis voelt. Wat doet de Minister hieraan, zodat deze mensen zich wel thuis voelen? In het onderzoek staat dat honderdduizenden mensen zich niet thuis voelen in Nederland.
Na de terroristische moordaanslag op een moskee in Canada heb ik opnieuw geld voor preventieve maatregelen gevraagd. Helaas is er opnieuw een papieren werkelijkheid. Ik praat met bestuurders van moskeeën, die niet meer willen praten met Minister Asscher, omdat hij alleen maar praat. Hij komt met een aantal deskundigen en een handreiking op papier. Als hij naar buiten loopt, zegt hij dat hij een goed gesprek heeft gehad met de mensen, maar ondertussen gebeurt er weer niets, nada. Mensen zijn dit zat. Een aantal moskeebesturen heeft aangegeven niet meer met Minister Asscher om tafel te willen. Dat is erg. Ik wil concreet weten, en dit naast elkaar gelegd hebben, wat de Minister, de ministerraad, de NCTV (Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) naar aanleiding van Parijs en Canada heeft doen besluiten om wel geld te geven aan synagogen en niet aan moskeeën. Wat is precies het verschil? Waar zit het hem in? Mensen willen weten wat het verschil is waardoor moskeeën niet preventief worden beveiligd. Ik krijg dit antwoord van de Minister graag ook op papier, zodat het vastligt. Ik vraag een VAO aan als de Minister weer met het antwoord komt dat we geen meldingen kunnen doen en we geen informatie kunnen geven, om nog een poging te wagen en een motie in te dienen om in deze kabinetsperiode alsnog deze moskeeën en deze mensen te beschermen.
De voorzitter:
De heer Öztürk heeft een VAO aangevraagd. De griffier heeft dit genoteerd.
De heer Recourt (PvdA):
Voorzitter. Ik begin met een onderwerp waarover andere woordvoerders ook spraken, namelijk de discrepantie tussen de cijfers op landelijk niveau en het gevoel in de praktijk. Met Nederland gaat het goed. We zitten in alle toplijstjes, maar het gevoel daaronder is heel anders. Zo ervaar ik het verschil inderdaad ook uit de brieven die ik lees en de gesprekken met de mensen die het werk moeten doen. Zij ervaren helemaal niet dat het goed gaat. Ik sprak een rechter die de vreselijkste dossiers krijgt en een officier bij wie het werk over de schoenen loopt, om over de politie maar niet te spreken. We zien het aan het uitgelekte interne memo. Het idee is niet direct dat het zo lekker loopt. Dit is lastig, want er zijn wel doelstellingen gemeten en die zijn gehaald. Het kabinet kan niet zeggen dat het allemaal zo beroerd gaat en de cijfers aan de kant schuiven. Toch maak ik me zorgen over een aantal concrete onderwerpen.
Het eerste onderwerp is de georganiseerde criminaliteit. Ik denk dat de brief die we vandaag bespreken eigenlijk achterhaald is. Het is aan de hand van de input van de burgemeesters en het VAO van gisteren, het eigen deltaplan van de Partij van de Arbeid en concrete maatregelen van andere partijen zoals het CDA, wel duidelijk wat er wat hen betreft moet gebeuren. De urgentie is heel hoog. Er dreigt rond de aanpak van georganiseerde criminaliteit een maffia-achtige situatie te ontstaan en dit lees ik niet terug in de brief. Wat is de interpretatie van de Minister van de ondermijnende criminaliteit?
Een onderwerp dat de Partij van de Arbeid altijd zeer aan het hart gaat, is de vog. Ook die staat vandaag op de agenda. We hebben het onderzoek van het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum) gehad. Dit laat goede resultaten zien. Ik ben met mevrouw Swinkels op bezoek geweest op de afdeling op het ministerie die vog's uitvoert. Ik spreek voor mezelf, maar hieruit kwam een positief beeld naar voren van een afdeling die erg haar best doet en zo veel mogelijk maatwerk probeert te leveren. Dit zien we terug in het WODC-onderzoek en in de cijfers, maar het wil niet zeggen dat ik helemaal tevreden ben. Op een aantal punten heb ik nog vragen. Het eerste punt is het dark number. Hoeveel mensen vragen geen vog aan, omdat ze denken dat het er toch niet toe doet, dat ze toch niet meetellen in deze samenleving en dat het voor hen geen zin heeft? Vaak is dit onterecht, maar door deze belemmering die vooral jongeren voelen, bijvoorbeeld bij een vog voor een stageplaats op een mbo, zijn er wel levens verpest. Dit is misschien een groot woord, maar iemands leven kan een heel andere wending krijgen als hij of zij de middelbare school niet afmaakt dan wanneer dit wel het geval is. Dit is een uiterst belangrijk onderwerp. Ik las dat het WODC in 2018 met cijfers komt over het dark number. Dit is aan de late kant. Wat wordt er bijvoorbeeld aan voorlichting gedaan op middelbare scholen? Zegt men tegen de leerlingen: vraag op zijn minst een vog aan, want deze wordt vaker afgegeven dan je denkt?
Mijn tweede punt over de vog betreft andere zaken die zich in de keten voordoen. Rechters nemen in hun vonnis steeds vaker een overweging op over de wenselijkheid van het kunnen verkrijgen van een vog. Wordt bij de beoordeling van de vog-aanvraag rekening gehouden met een dergelijke aantekening in een vonnis? Is de voorlichting aan rechters en officieren van justitie voldoende op orde? Ik begon mijn betoog met mijn ervaringen in de praktijk, maar we horen soms ook dingen over de vog die niet kloppen. Ik gun iedereen een werkbezoek aan Justis.
Ik zie dat de voorzitter nu al op de tijd wijst. Ik ben nog lang niet klaar, dus ik moet kiezen. Ik heb al kort gesproken over het eindrapport Versterking Prestaties Strafrechtketen. We kunnen zien dat het glas halfvol is of halfleeg. Het kabinet zegt dat het halfvol is, maar voor het nieuwe kabinet ligt er nog wel een stevige uitdaging. Dit is de op één na laatste week in de Kamer. Misschien krijgen we een lange formatieperiode, maar het stokje moet in ieder geval worden doorgegeven. Welk punt wil de Minister het nieuwe kabinet als hoogste prioriteit meegeven?
Voorzitter: Van Nispen
De heer Van Oosten (VVD):
Voorzitter. In navolging van de collega's loop ik een aantal onderwerpen langs die vandaag op de agenda staan. Ik begin met de Versterking Prestaties Strafrechtketen. De collega's geven er een wat negatief beeld van, maar als ik de brief lees en de doelstellingen ernaast leg, kan ik niet anders dan constateren dat van de zeven doelstellingen er vier zijn gehaald en dat ten aanzien van de andere doelstellingen substantiële verbeteringen zijn geboekt. Het werk is nog niet af, maar het werk aan de bestrijding van de criminaliteit en het borgen van onze rechtstaat is nooit af. Dat kunnen we gerust vaststellen. Mijn vraag aan de Minister is dan ook: hoe zorgen we er effectief voor dat de verbeterstappen die nog gezet moeten worden, blijven plaatsvinden en dat er ook ruimte en aandacht is voor de bestrijding van «nieuwe» bedreigingen, zoals cybercriminaliteit en de ondermijningsproblematiek, waarvoor collega's vandaag en tijdens eerdere debatten al veelvuldig aandacht hebben gevraagd?
Een ander punt dat ik wil opvoeren is Project X te Haren, niet zozeer dit project en alles wat daar heeft plaatsgevonden, maar wel de ministeriële regeling die ervoor heeft gezorgd dat de slachtoffers de schade vergoed kregen door de daders. Uit de stukken blijkt, opmerkelijk genoeg, dat jeugdigen – ik weet niet precies waar de leeftijdsgrens ligt – eerder bereid zijn daaraan mee te werken dan volwassenen. Hoe kan dit? Hoe verklaren we dit? Als we zo'n project tot een succes willen maken en wellicht in het vervolg nog eens toepassen, hoe zorgen we er dan voor dat ook volwassen daders zich geroepen voelen hun verantwoordelijkheid te nemen voor de daden die ze plegen en de rotzooi die ze trappen? Laat hen dan ook het fatsoen hebben om de schade te vergoeden. Uit de evaluatie blijkt dat alleen particulieren aanspraak op deze regeling konden maken en kleine ondernemers niet. Dat zou een groot nadeel zijn, begrijp ik. Kan de Minister aangeven of ondernemers ook gebruik kunnen maken van een eventuele volgende regeling?
Een collega sprak over Veiligheidshuizen in combinatie met ZSM-locaties. Uit de stukken en de brief blijkt dat de Minister daar natuurlijk aandacht voor heeft. Hoe zorgen we ervoor dat de beide samenwerkingsverbanden onderling aansluiten? Hierin kunnen nog stappen gezet worden. Hoe zorgen we er structureel voor dat iedereen bij het overleg, in het bijzonder over de Veiligheidshuizen, aan tafel zit en dat men daar alle informatie met elkaar kan delen? Volgens mij was het mevrouw Swinkels die dit opwierp en ik heb het vorige week zelf ook genoemd. Ik ben het in dit geval met mevrouw Swinkels eens dat hierbij ook de reclassering van groot belang is.
We hebben veelvuldig met elkaar gesproken over de georganiseerde criminaliteit. Niet onterecht, want de problematiek van ondermijning en infiltratie door de onderwereld in de bovenwereld is groot. Wij willen dit aanpakken en het geld terugvorderen. Uit de stukken begrijp ik dat de Minister dit ook wil. Gisteren heb ik tijdens een VAO begrepen dat we nog voor de zomer nader bericht krijgen over de uitwerking van een ontnemingsfonds. Dit bericht zie ik met grote belangstelling tegemoet, want er zitten echt voordelen aan zo'n fonds. Het is echter nog belangrijker om steeds aan de voorkant te bedenken welke overheidsorganisatie het beste in staat is om de crimineel te pakken en hem zijn enige drijfveer af te nemen, namelijk het maken van winst. De crimineel heeft hierbij lak aan alle regels die wij met elkaar hebben afgesproken.
Een heel ander thema is de vog. Hierover heb ik een wat technische vraag. Ik heb een e-mail gekregen van iemand die twee vog's moest aanvragen voor in feite dezelfde werkzaamheden. De ene omdat hij via een school in de zogeheten tussenschoolse opvang werkzaam is, en de andere omdat hij voor de kinderopvang de naschoolse opvang doet. De betrokken organisaties dragen de administratieve lasten, want zij financieren het. Kunnen sommige vog-aanvragen gecombineerd worden in het geval ze hetzelfde doel dienen? Ik kan niet overzien of dit mogelijk is.
Ten slotte reageer ik op de opmerkingen van de heer Öztürk en zijn bijzondere verzoek om het treffen van beveiligingsmaatregelen voor gebedshuizen – ik maak het even algemener – hier ook op de agenda te zetten. Ik kijk even hoe het precies is geformuleerd in de brief van de Minister. In het geval beveiligingsmaatregelen nodig worden geacht, treft de overheid aanvullende maatregelen en neemt ze passende beveiligingsmaatregelen. Kan de Minister een nadere reflectie op dit thema geven? Kan er een iets uitgebreidere omschrijving van het thema komen? Dit was mijn bijdrage.
Voorzitter: Van Oosten
De voorzitter:
Ik kijk naar de Minister en schors de vergadering tot 11.00 uur.
De vergadering wordt van 10.40 uur tot 11.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik stel voor dat we aanvangen met de beantwoording van de zijde van de Minister.
Minister Blok:
Voorzitter. Er is een groot aantal onderwerpen aan de orde gesteld. Sommige herken ik al als terugkomers, ook na drie weken. Voor het overzicht heb ik de antwoorden opgedeeld in verschillende onderwerpen. Ik begin met de rapportage over de Versterking Prestaties Strafrechtketen, de vragen over de ZSM-aanpak en de Veiligheidshuizen. Vervolgens kom ik op de vragen over georganiseerde criminaliteit, in het bijzonder de bestuurlijke aanpak, de vragen naar aanleiding van het rapport Afrekenen met geweld, de vog en ten slotte op de vragen met betrekking tot de veiligheid van moskeeën.
Ik begin met de vragen over de Versterking Prestaties Strafrechtketen. In 2012 heeft het kabinet een aantal concrete doelstellingen geformuleerd om de prestaties te verbeteren. De heer Recourt verwees naar het voor de hand liggende spreekwoord dat vraagt of het glas halfvol of halfleeg is. Een bestuurder is natuurlijk kwetsbaar als hij concrete doelstellingen afkondigt. Ik ben er wel een aanhanger van, omdat we dan voor de bestuurder maar ook voor de mensen die het echte werk doen, heel zichtbaar maken waar we heen willen. Het betekent onvermijdelijk dat we een aantal onderwerpen niet tot de hoogste prioriteit verklaren, hoewel we weten dat die moeten gebeuren. Het betekent ook dat er een reële kans is dat wanneer we, zoals in dit geval, zeven doelstellingen formuleren, we ze misschien niet alle zeven voor 100% halen. Ik heb veel waardering voor de enorme inzet waarmee de resultaten zijn gehaald. We kunnen met trots zeggen dat vier van de zeven doelstellingen zijn bereikt. Dat betekent inderdaad dat er drie niet zijn gehaald, waarvan er één ver onder het doel zit. Dus daar is nog een pak werk te doen. Nogmaals, ik zou het erger vinden als er geen doelstellingen waren afgekondigd, want dan kunnen we niet gericht sturen. De vraagstukken rond criminaliteit, vervolging en reclassering zijn zo complex dat we om ze behapbaar te houden, gedwongen zijn om orde aan te brengen door voor prioriteiten te kiezen.
Nu is er een beeld. Eerder waren er overigens ook beelden, want het eerste overleg dat ik in mijn nieuwe rol met de commissie had, ging onder meer over de lessen naar aanleiding van de gebeurtenissen rond Bart van U. en de commissie-Hoekstra. Die onderwerpen hadden heel sterk betrekking op de werking van de keten. Er is een uitgebreid proces van reflectie gestart waarbij alle schakels en organisaties die in de keten actief zijn, aan de slag zijn gegaan. Dat doen ze niet alleen intern maar ook met de buitenwereld, bijvoorbeeld door gesprekken met slachtoffers en het publiek maar ook met professionals zoals burgemeesters te voeren om, mede op basis van de stapel onderzoeksrapporten die we inmiddels hebben aangeleverd en vandaag bespreken, te bekijken waar de keten beter kan. Die reflectie is er dus zeker. Criminaliteitsbestrijding is nooit af, dat gaf de heer Van Oosten ook aan. Mijn ministerie en al die organisaties die het dagelijks werk doen, kijken heel scherp naar de manier waarop we het beter kunnen doen.
De heer Van Nispen ging in op een van de specifieke onderwerpen, de aanpak van de digitalisering. Dat is nou een onderwerp waarbij het glas halfvol is. Digitalisering is woest ingewikkeld en op dit gebied nog het meest, want digitalisering verlangt heel rigoureuze standaardisering. Men kan niet automatiseren als men processen niet heel eenvormig maakt. Digitalisering staat geen uitzonderingen toe. Juist op dit gebied is het dus heel ingewikkeld. Dat neemt niet weg dat er knetterhard aan gewerkt wordt. Het kan alleen maar werken wanneer de opeenvolgende schakels in de keten op dezelfde manier automatiseren en dus elkaars processen heel goed kennen. Het kan echt schade doen wanneer men te hard of te snel wil lopen. Als ik terugdenk aan de commissie-Elias die de vraag onderzocht waarom automatiseringsprojecten misgaan, was het antwoord over het algemeen dat de verwachtingen te hoog werden gesteld. Dat is geen reden om niet ambitieus te zijn, maar het moet echt zorgvuldig gebeuren. Ik en de organisaties vinden het ongelooflijk belangrijk dat zowel de agent op straat, die aan het begin staat, als de gehele keten goede informatie heeft. Dat is het fundament. Er zijn grote verbeteringen, maar het is zeker nog niet af. We willen ook dat die eerdere schakels, zoals het vog, goed zijn. Op iedere plek in de keten is de automatisering ongelooflijk belangrijk.
De heer Van Nispen vroeg specifiek aandacht voor de rehabilitatie van onterecht veroordeelden en ging in op de zaak van Herman du Bois. Dat is inderdaad een heel onverkwikkelijke zaak. Er is een schadevergoeding toegekend die een compensatie moet zijn voor het aangedane leed. Het Openbaar Ministerie neemt nog contact met de heer Du Bois op naar aanleiding van de recente gebeurtenissen. Ik wacht de berichtgeving van het Openbaar Ministerie hierover af en bekijk dan wat het oplevert.
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil specifieker van de Minister weten wat hij precies met deze zaak gaat doen. Hij wacht berichtgeving van het Openbaar Ministerie af, maar kan hij toelichten wat daarmee precies bedoeld wordt? Ik noemde deze specifieke kwestie, de onverkwikkelijke zaak-Herman du Bois, maar ik stelde meer in het algemeen de vraag wat we doen met mensen die onterecht verdachte zijn geweest en jarenlang onterecht hebben vastgezeten. Dan heb ik het niet alleen over de schadevergoeding waar mensen uiteraard recht op hebben, maar ook over speciaal beleid en nazorg. Hoe begeleiden we deze mensen terug de samenleving in? Ik kan me niet voorstellen dat we met hen net zo omgaan als met mensen die wel terecht jarenlang hebben vastgezeten. Daar moet toch een speciaal beleid voor zijn? Ik kan me niet voorstellen dat dit niet zo is.
Minister Blok:
Onterecht verdachten en onterecht veroordeelden zijn twee verschillende gradaties. Voor iedere veroordeelde is reclassering beschikbaar, zeker ook voor onterecht veroordeelden. Daarbovenop worden vaak aanzienlijke schadevergoedingen toegekend. Dat is logisch. Is er specifiek beleid? Ja, er is specifiek beleid. Betekent dit dat daarmee deze specifieke zaak is afgedaan? Nee, maar omdat ik weet dat het Openbaar Ministerie nog in gesprek gaat, kan ik moeilijk meer zeggen dan dat ik de uitkomst van het gesprek afwacht.
De heer Van Nispen (SP):
Ik hoor graag dat we van dat gesprek op de hoogte worden gehouden. Ik heb er Kamervragen over gesteld. We moeten een update krijgen zodra de Minister meer erover kan zeggen. Maar wat doen we in het algemeen met mensen die ten onrechte veroordeeld zijn? De Minister zegt dat er specifiek beleid is, maar dat is er niet voor deze mensen. Er is een soort standaardbeleid voor mensen die veroordeeld zijn en terugkeren in de samenleving omdat voor hen standaardreclassering beschikbaar is. Er is dus geen specifiek beleid voor mensen die ten onrechte veroordeeld zijn. Dat verbaast mij. Ik vraag de Minister om dat specifieke beleid te maken, omdat de noden van deze groep mensen anders en misschien nog wel groter zijn.
Minister Blok:
Als iemand onterecht veroordeeld wordt, is dat heel ingrijpend. Daar heeft de heer Van Nispen helemaal gelijk in. Daarom zal de rechter in zo'n geval een schadevergoeding toekennen. Hoe kunnen we beleid specifieker maken dan een rechter die in dat geval alle omstandigheden weegt, ook de persoonlijke omstandigheden van de onterecht veroordeelde, en op grond daarvan een schadevergoeding toekent? Daarbij zal een rechter kijken naar materieel en immaterieel leed. We kunnen er toch niet meer maatwerk van maken dan op deze manier al gedaan wordt? Als het gaat om de verslaglegging over de heer Du Bois moet ik echt een afweging maken tussen de privacy waar een individueel geval recht op heeft en de behoefte aan informatie van de heer Van Nispen. Maar ik begrijp zijn vraag heel goed en zal niet onterecht een beroep doen op de privacy. Ik moet echt de uitslag van het gesprek afwachten.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
De Minister laat zien dat hij een VVD-Minister is, want geld heelt niet alle wonden. We kunnen een onterechte veroordeling en gevangenisstraf niet afkopen. Dit gaat over mensen. Ze hebben geen huis meer. Ze hebben geen werk. Ze hebben niets. Dan kunnen we ze wel een bak geld geven, maar wat moeten ze daarmee? Ze hebben hulp nodig. Wanneer ik met de reclassering spreek, geeft zij aan dat zij deze mensen eigenlijk niet helpt, omdat de reclassering een programma heeft dat bedoeld is om terecht veroordeelden toe te leiden naar de samenleving. In de praktijk is er een tekort aan hulpverlening en begeleiding van mensen die onterecht vastzaten. Kan de Minister hier specifiek op ingaan? Als hij dat nu niet kan, dan graag in een brief. Het gaat niet alleen om geld geven. Dat is afkopen van leed. Dat snap ik en het wordt ook op prijs gesteld, maar we moeten mensen beter helpen.
Minister Blok:
Die hulp kan afhankelijk van de individuele omstandigheden uit meer dan geld bestaan. Ik begrijp niet waarom mevrouw Van Toorenburg meent dat zij dit heel politiek moet maken. Deze mensen zullen behoefte aan geld hebben en niet gelukkig zijn als er geen geld is omdat mevrouw Van Toorenburg dat kennelijk een VVD-onderwerp vindt. Het is niet ongebruikelijk dat door geld ook immaterieel leed wordt gecompenseerd, voor zover dat mogelijk is. De reclassering is beschikbaar, maar er zullen vaak andere hulpverlenende instanties nodig zijn omdat de toeleiding naar werk voor een gedeelte bij het UWV of de gemeentelijke sociale dienst ligt en de schuldhulpverlening voor een gedeelte bij de gemeente ligt. We weten dat dit niet allemaal geregeld kan worden door de reclassering. Ik ben het er ook helemaal mee eens dat deze mensen goed naar andere instanties begeleid moeten worden. Het gaat echter wel wat snel om nu in zijn algemeenheid te zeggen dat het altijd verkeerd gaat, hoe verschrikkelijk elk individueel geval ook is.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
De Minister begrijpt het echt niet. Het spijt me zeer. Hij zegt letterlijk: wat is meer maatwerk dan geld? Nou, precies wat ik zeg. We hebben gelukkig al een VAO op de agenda staan, want we moeten echt een stap zetten. Er stonden in de krant lange artikelen naar aanleiding van een aantal zeer schrijnende situaties waarin mensen in de kou staan. Dit moet echt stoppen. De Minister begrijpt niet wat ik bedoel en misschien helpt een motie van deze doorgaans toch wat linkse Kamer om de Minister te bewegen.
Minister Blok:
Het helpt vooral als mevrouw Van Toorenburg concreter aangeeft waar de manco's zitten, want dat moet in een motie ook concreter aangegeven worden. Althans, als die motie echt richting wil geven.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Concreter dan hulp bij het vinden van een woning en werk kan ik het niet maken. Dat is wat anders dan geld.
Minister Blok:
Dat is precies wat ik genoemd heb. Ik heb aangegeven dat hulp bij het vinden van werk normaal gesproken op het terrein van het UWV of de gemeente ligt. Ik ben ingegaan op de schuldenproblematiek, die normaal ook op het terrein van een gemeente ligt. Het vinden van een woning ligt normaal gesproken op het terrein van een woningcorporatie. Natuurlijk moeten mensen geholpen worden om bij de goede instantie terecht te komen. Mevrouw Van Toorenburg komt echter niet met een ander lijstje dan ik. Ik wacht de motie natuurlijk af.
Mevrouw Van Toorenbrug vroeg een reactie op het niet behalen van de doorlooptijden. Dat is de doelstelling die de minste voortgang geboekt heeft. Dit baart mij ook zorgen. Er wordt volop ingezet om dit te verbeteren, bijvoorbeeld met de in veel organisaties goed werkende methode Lean Six Sigma. Het gaat om het maken van goede afspraken tussen het Openbaar Ministerie en de rechtspraak om ervoor te zorgen dat de doorlooptijden verkort worden. Mevrouw Van Toorenburg heeft gelijk dat dit de doelstelling is die het minst fraaie resultaat laat zien.
De heer Recourt vroeg waar een nieuw kabinet het meest de nadruk op moet leggen in de strafrechtketen. Mijn beeld van de grote opgave is rust om de ingezette trajecten goed te kunnen implementeren. Ik hoop de komende weken de gelegenheid te hebben om veel uitgebreider en diepgaander te kunnen spreken met alle mensen die actief zijn. Of het nou gaat om de afspraken tussen mensen die vanuit heel verschillende organisaties samen het werk moeten doen of het kunnen implementeren van de in gang gezette automatiseringstrajecten, het is cruciaal dat er bestuurlijke rust is waarbinnen de ingezette trajecten voltooid kunnen worden. Nu ik dit een tijdje heb mogen doen, valt mij op dat de politieke verschillen misschien wel kleiner zijn dan bij andere onderwerpen. Ik heb op andere plekken woeste discussies gehad waarbij de een vond dat de huren omhoog moesten en de ander dat de huren omlaag moesten. Zulke harde tegenstellingen kom ik hier niet tegen. Er is een gemeenschappelijke ergernis over het feit dat het niet zo snel gaat als we willen, dat aansluitingen lastiger zijn dan we willen, dat we zien dat de oplossingspercentages heel constant zijn terwijl we een sterke toename willen zien, en er zijn eigenlijk geen heel grote ideologische tegenstellingen. Dat leidt me terug naar de vraag van de heer Recourt: waar willen we landen? Bij rust, zodat deze belangrijke processen goed geïmplementeerd kunnen worden door de professionals die het ontzettend druk hebben met de inhoud van hun werk en al deze implementaties erbij moeten doen.
Dat is eigenlijk ook mijn antwoord op de vraag van de heer Van Oosten naar wat er nodig is om de verbeterslag verder vaart te geven, zeker op de terreinen waar de doelstellingen nog niet gehaald zijn. Naar mijn overtuiging is de koers goed, maar moeten de mensen in de organisatie de tijd krijgen om die te implementeren zonder dat we daarbij inleveren op het gebied van ambitie.
Ik hoop hiermee de vragen rond de prestaties van de strafrechtketen beantwoord te hebben en ga over naar de vragen over de ZSM-procedure en de Veiligheidshuizen. Het desbetreffende rapport geeft gelukkig aan dat er grote stappen vooruit zijn gezet. Ook hiervoor geldt dat het niet af is en dat er grote regionale verschillen zijn. Ik kom echter niemand tegen die zegt – het rapport geeft dat ook niet aan – dat er sprake is van een verkeerde koers of dat een operatie teruggedraaid moet worden. Integendeel: er is een uitgebreide wens om hiermee verder te gaan.
Mevrouw Swinkels merkte naar aanleiding van het inspectierapport op dat niet alle organisaties standaard aanwezig zijn en dat de jeugdzorg vaak verstek laat gaan. Mevrouw Van Toorenburg wees al terecht op de enorme drukte waar professionals tegenaanlopen, maar los daarvan is de reden hiervoor dat in de praktijk blijkt dat een aanwezigheid van veertien uur per dag voor bijvoorbeeld de jeugdzorg niet efficiënt is. Dan is het een logische lokale afweging om op gerichtere tijdstippen of op afspraak aanwezig te zijn.
De heer Recourt vroeg of de reclassering te weinig aanwezig is. Dat signaal heb ik niet gekregen. Als hij daarover signalen heeft gekregen, hoor ik die graag verder toegelicht.
Mevrouw Swinkels vroeg welke zaken bij de ZSM-pilot en de rechterlijke interventie aan de orde komen. Het gaat om eenvoudige zaken; een dader die geen complexe problematiek heeft en waarbij er geen rol voor het slachtoffer is. In zekere zin zijn dit overzichtelijke zaken. Het doel van de pilot is om te bekijken of er inderdaad voldoende van dit soort helder in te kaderen zaken zijn om deze manier van werken grootschalig in te voeren.
Mevrouw Swinkels (D66):
De Minister zegt dat de pilot om zaken gaat waarbij geen complexe daders en slachtoffers betrokken zijn. Dit zouden op zichzelf eenvoudige zaken genoemd kunnen worden, maar wordt er een afweging gemaakt over de prioritering en de vraag welke zaken we gelet op de maatschappelijke betekenis door dit soort snelrechtzaken willen afdoen? Is daar een visie op?
Minister Blok:
Dat lijkt me het doel van de pilot. Ik kijk even naast mij. Ja, er wordt heftig geknikt. De pilot moet daar juist de helderheid in brengen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Dus op dit moment zoeken we nog niet naar een bepaald soort zaken? Welke zaken worden dan nu voor de pilot geselecteerd?
Minister Blok:
Het lijkt me dat de criteria die worden toegepast al beperkend zijn. Mijn beeld van de gemiddelde klant bij ZSM is dat die vaak wel aanvullende problematiek heeft. Er wordt bij de pilot van een deelverzameling bekeken of het echt kan werken. De achtergrond van de ZSM-aanpak was juist dat veel gevallen niet eenvoudig bleken te zijn. Het is logisch om te verkennen of er voor dit heel zware instrument een eenvoudigere route is, ook omdat er veel partijen bij betrokken zijn en het lastig is om die allemaal aan tafel te krijgen. Het is nog een beetje vroeg om de ervaringen van de pilot te delen.
Mevrouw Swinkels vroeg naar aanleiding van een artikel in het Nederlands Juristenblad of ik de observatie herken dat de strafbeschikking en de ZSM-methode tot meer werk en heel veel correcties door rechters leiden. Het is niet goed te beoordelen waar deze cijfermatige stelling op gebaseerd is, omdat we niet in de systemen kunnen zien of een zaak voor een strafbeschikking van een ZSM-tafel komt of van een andere tafel. Om de conclusie te trekken waar mevrouw Swinkels naar verwees, zou je dat moeten kunnen zien. Het Openbaar Ministerie probeert natuurlijk voortdurend alert te zijn op de vraag of zijn oordelen door de rechter worden gevolgd, maar nogmaals, de directe koppeling aan de ZSM-werkwijze kunnen wij niet herleiden.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg aandacht voor de positie van adolescenten, als ik het goed begrijp adolescenten met een meervoudige problematiek. Die horen juist tot de doelgroep van de Veiligheidshuizen. Het is mij niet helemaal helder welk probleem mevrouw Van Toorenburg voor ogen heeft.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik heb met mensen gesproken die zich hier specifiek mee bezighouden, bijvoorbeeld deskundige Van der Laan. Die ziet dat de beoordeling of een adolescent voor het adolescentenstrafrecht of ZSM in aanmerking komt of op een andere manier aangepakt moet worden, in de knel komt omdat mensen elkaar nauwelijks meer ontmoeten en het in de praktijk niet goed gaat. Kan de Minister hieraan specifiek aandacht besteden om te bekijken hoe we dit kunnen verhelpen?
Minister Blok:
Het is een heel brede vraag. Is dit gebaseerd op één Veiligheidshuis – er zijn er nogal wat – of is dit een analyse van de werkwijze in meerdere Veiligheidshuizen?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dit is een bredere analyse die komt van het Nederlands Jeugdinstituut waar de heer Van der Laan aan verbonden is. Ik heb met hem een gesprek gevoerd over de uitvoering van het adolescentenstrafrecht en hij zegt dat het met name hier knelt. Als de Minister of een ambtenaar met hem in gesprek gaat over de vraag waar het schort, kunnen we bekijken wat we kunnen verbeteren.
Minister Blok:
Dan gaan we dat doen. Kunnen wij de heer Van der Laan vinden? Ja. We komen erop terug.
De heer Oosting vroeg...
De voorzitter:
Ik denk dat u de heer Van Oosten bedoelt. De heer Oosting is een bekende naam in dit gezelschap, maar dat ben ik in ieder geval niet.
Minister Blok:
Met de heer Oosting heb ik nog wel eens koffie mogen drinken. Sorry, de heer Van Oosten.
De heer Van Oosten vroeg een reactie op het feit dat in een aantal plaatsen de samenwerking tussen ZSM en de Veiligheidshuizen niet van nature tot stand komt. Ik heb al aangegeven dat we vanuit het ministerie veel inspanning doen om de ketenpartners bij elkaar te brengen. Eerder deze week heb ik een bijeenkomst geopend die als hoofddoel had om de ketenpartners bij elkaar te brengen. Je kunt constateren dat het vreemd is dat ze elkaar niet kunnen vinden terwijl ze allemaal in dezelfde regio werken, maar het heeft niet veel zin om in die constatering te blijven hangen. Vandaar dat we dat landelijk organiseren en ook aanjagen. Ik heb dezelfde ambitie als de heer Van Oosten en ongetwijfeld ook de anderen om die samenwerking soepel te laten verlopen.
Ik kom bij de vragen die zijn gesteld naar aanleiding van de rapportage over de bestuurlijke aanpak en de aanpak door de RIEC's en het LIEC. Ook hierbij laten de cijfers zien dat er grote vooruitgang is op het niveau van het bewustzijn en de betrokkenheid van gemeenten en andere lokale spelers als het gaat om georganiseerde criminaliteit. Heel veel ondervraagden geven echter aan – de heer Van Nispen wees daar als eerste op – dat ze elkaar nu weten te vinden en het in beeld hebben, maar dat ze nog weinig maatschappelijk effect zien. De enige logische conclusie is dat er kennelijk wel goed aan het fundament wordt gebouwd, maar dat de aanpak meer handen en voeten moet krijgen. Dit vraagt om een heleboel componenten. Er is vanuit de rijksbegroting meer geld uitgetrokken. Het geld is verdeeld onder de regio's waarin het het meeste knelt. Ik heb recentelijk met de regioburgemeesters om tafel gezeten en heel concreet gevraagd of ze mij twee lijstjes kunnen opleveren. Deze vraag sluit tevens aan bij het interview van gisteren met de Brabantse burgemeesters. Het eerste lijstje betreft de vraag met welke wet- en regelgeving men in de knel zit. De heer Recourt vroeg hier specifiek naar en het was ook mijn eerste vraag toen ik de regioburgemeesters voor het eerst trof. Het is een geluid dat heel vaak geuit wordt: wijs aan om welke regelgeving het gaat. Ik heb de Kamer nog niet zo lang geleden een wet voorgelegd om politiegegevens ter beschikking te stellen aan woningcorporaties; een klein bouwsteentje in de georganiseerde criminaliteit. Hierbij speelde tevens de privacyvraag. We hebben die vraag netjes kunnen inkaderen. Als ik zo'n lijstje krijg, kijk ik daar goed naar. Ik ben volop gemotiveerd om een en ander vervolgens in wetgeving aan de Kamer voor te leggen, voor zover dit aan mij gegeven is. Het tweede lijstje heeft niet met wetgeving maar met onderlinge samenwerking te maken. Het helpt het meest om te bekijken waar het wel goed gaat. Er zijn vaak situaties waarin mensen elkaar op onbegrijpelijke wijze niet weten te vinden. De heer Van Oosten noemde zojuist al de Veiligheidshuizen en de ZSM-medewerkers. Er worden eigen inschattingen gemaakt over informatie die niet gedeeld zou kunnen worden, terwijl er geen wettelijke belemmeringen zijn. Ik heb gevraagd om een tweede lijstje te maken, het liefst met de regio's waar de samenwerking goed lijkt te gaan. Rotterdam wordt hierbij vaak genoemd. Op basis van de twee lijstjes kan de landelijke politiek haar deel van het werk doen en de lokale politiek en de lokale partners hun deel van het werk.
De heer Van Nispen vroeg naar een reactie op het citaat dat een verdubbeling van de capaciteit voor de aanpak van ondermijning nog niet voldoende zou zijn. Ik vrees dat de middelen nooit onuitputtelijk zijn. Op het gevaar af dat dit een VVD-opmerking is, maar we hebben extra geld beschikbaar gesteld. Dit werd volgens mij breed gesteund. Partijen hebben bij de komende verkiezingen en kabinetsformatie ongetwijfeld hun eigen inzet op eventueel nog meer geld voor veiligheid. Ik kan hieraan nu niets toevoegen. Ik zet het geld dat bij de laatste begrotingen gelukkig beschikbaar is gekomen zo efficiënt mogelijk in. Het gaat voor een belangrijk deel naar de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Ik hoop hiermee tevens de vraag van mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Swinkels beantwoord te hebben over wat ik concreet ga doen. Voor zover dit mij nog gegeven is, wil ik op basis van de twee lijstjes concreet aan de slag. Deels met regelgeving en daarnaast met het helpen van regio's om de praktijken uit regio's waar het goed gaat bij hen toe te passen.
De heer Van Oosten vroeg naar het afpakfonds. Ik heb gisteren gezegd dat ik hoop dat het WODC-rapport er voor de zomer was. Het spijt mij dat ik dit moet corrigeren, want het blijkt 2018 te zijn. Het zal een grondig onderzoek worden.
Ik kom op het rapport naar aanleiding van het fonds dat voor de slachtoffers van het geweld in Haren is opgericht. De heer Van Oosten vroeg of het voldoende afschrikwekkend was. Dit is niet specifiek in het onderzoek gevraagd. Er is wel hoger beroep ingesteld. Dit geeft aan dat de betalers niet allemaal meteen geneigd waren om te betalen. De heer Van Oosten wees erop dat de jongeren klaarblijkelijk meer bereid waren te betalen dan de ouderen. De onderzoekers vermoeden dat dit onder meer te maken heeft met de druk van ouders op jongeren om toch maar te betalen. Dit geeft hoop dat er veel ouders zijn die proberen om hun kinderen netjes op te voeden, ook al waren ze heftig ontspoord.
De heer Van Oosten had een vraag over de positie van ondernemers. Bij dit fonds is ervoor gekozen om de financieel meest kwetsbaren – hier gedefinieerd als particulieren of eenmansbedrijven – recht te geven op een schadevergoeding. Mocht het nog een keer nodig zijn, wat niet uit te sluiten valt maar ook niet te hopen is, dan moet afhankelijk van de situatie worden afgewogen of ook ondernemers anders dan eenmansbedrijven een beroep op het fonds moeten kunnen doen.
De voorzitter:
Ik wil de Minister een vraag stellen. De heer Van Nispen knikt dat dit mag.
Voorzitter: Van Nispen
De heer Van Oosten (VVD):
Ik combineer de thema's ondernemers en volwassenen, omdat ze gezamenlijk zien op Project X en het vergoeden van de schade. Wil de Minister binnen het ministerie doorgeven dat, mocht een volgende keer iets vergelijkbaars worden opgezet, er wel degelijk gekeken wordt naar een ruime definiëring van degenen die een beroep mogen doen op schadeloosstelling? Met name een kleine ondernemer moet het immers allemaal maar kunnen financieren en heeft niet om de schade gevraagd. Ik lees de stukken zo dat een en ander ook voor kleine ondernemers een toegevoegde waarde had kunnen zijn. Wat ik echter nog belangrijker vind, is wat we eraan gaan doen om de volwassenen ertoe te bewegen dat zij ook hun verantwoordelijkheid pakken. Als volwassenen niet willen meewerken aan de maatregel, vinden we dat dan terug in de strafeis?
Minister Blok:
Ik kan uit het hoofd niet beoordelen op welke wijze een rechter in dit concrete geval ermee is omgegaan. Ik moet bekijken of ik die informatie in tweede termijn beschikbaar heb.
Ik kom op de vragen over de verklaring omtrent het gedrag. Ik zal de complimenten van de heer Recourt aan het adres van de afdeling Justis overbrengen. Ik ben daar zelf ook gaan kijken. Ik heb het beeld dat daar, anders dan wellicht het beeld bij het publiek is, niet automatisch een soort beslisboom wordt doorlopen. Er wordt heel afgewogen gekeken hoe ernstig de feiten zijn, hoe relevant ze zijn voor de taak waarvoor een vog wordt gevraagd en wat de consequenties zijn van het niet verstrekken van een vog.
Evenals mevrouw Swinkels en mevrouw Van Toorenburg vroeg de heer Van Nispen op welke manier wordt omgegaan met reclasseringsrapporten. De reclasseringsrapporten kunnen in het proces betrokken worden. Zoals ik zojuist beschreef, is het proces geen digitale beslisboom maar echt mensenwerk waarbij een en ander zo goed mogelijk wordt afgewogen. Er zijn mij geen signalen bekend dat de reclasseringsrapporten hierbij niet goed betrokken zouden worden.
De heer Recourt vroeg of er een beeld is van het dark number, oftewel mensen die geen vog durven aan te vragen. Ook hiernaar wordt onderzoek gedaan. Het onderzoek is naar zijn aard nogal ingewikkeld en het is begin volgend jaar klaar. Het antwoord is er nu dus niet. Het feit dat er een onderzoek loopt, geeft echter aan dat de zorg dat mensen überhaupt geen vog durven aanvragen en daarmee dus zelf al van een stage of een functie afzien, wordt gedeeld. Met het onderzoek wordt geprobeerd antwoorden boven tafel te krijgen.
De heer Recourt vroeg op welke wijze we via voorlichting proberen te voorkomen dat mensen zelf voorbarige conclusies trekken en daardoor stages of andere kansen missen. Er is een voorlichtingstraject gestart dat specifiek gericht is op professionals die met jongeren omgaan, zoals onderwijsinstellingen en werkgevers. Hiervoor is een vog-wijzer beschikbaar gemaakt. Zo kunnen zij zelf een inschatting maken en een beter beeld krijgen van de werkwijze, die niet zo zwart-wit is. We willen ambassadeurs opleiden om de kennis te verspreiden onder de professionals die veel met jeugd werken. We laten een webpagina ontwikkelen. Daarnaast is er al een voorlichtingsfilmpje. Beide zijn specifiek op de jongeren zelf gericht.
De heer Van Oosten vroeg of het te voorkomen is dat dezelfde persoon die meerdere functies bekleed waarvoor een vog vereist is, meerdere vog's moet aanvragen. Ik vrees dat het antwoord is dat dit niet te voorkomen is, omdat de vog wordt afgestemd op de functie. In het afwegingsproces van Dienst Justis zit de vraag verwerkt of het verlenen of niet verlenen van de vog in het desbetreffende geval een terechte maatregel is. Wanneer functies worden gecombineerd, kan die specifieke afweging niet meer gemaakt worden.
De heer Van Oosten (VVD):
Dit is mijn tweede interruptie, dus daarna mag ik de Minister niet meer lastigvallen, maar ik heb het over de situatie waarbij de functie vergelijkbaar is. In dit specifieke voorbeeld – ik kan de vinger er niet op leggen of dit vaker het geval is – gaat het om iemand die voor een kinderopvangorganisatie en een school werkt. Feitelijk is het werk hetzelfde, namelijk het zorgen voor kleine kinderen, op dezelfde locatie.
Minister Blok:
Dit roept de vraag op waarom de organisatie zelf twee keer een vog nodig vindt.
De heer Van Oosten (VVD):
Het zijn naar ik begrijp twee organisaties: een school en een kinderopvangorganisatie.
Minister Blok:
Dat begrijp ik. De oplossing zou dan bij de organisatie zelf kunnen liggen door genoegen te nemen met die ene vog. Ik begrijp heel goed waarom de medewerkers van Justis moeten kunnen beoordelen voor welke taak de vog wordt aangevraagd. Een en ander moet niet van tevoren al gecombineerd worden.
Ten slotte kom ik op de vragen die zijn gesteld over de veiligheid van moskeeën. Naar aanleiding van de verschrikkelijke aanslag in Quebec hebben collega Asscher en ik vertegenwoordigers van moskeeorganisaties en moslimorganisaties uitgenodigd om samen met hen en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de heer Schoof, te bespreken tegen welke punten zij aanlopen en hoe we ze kunnen helpen. Daarnaast hebben we een handreiking opgesteld waarmee moskeeën zelf hun weerbaarheid kunnen versterken in geval van dreiging. Het staat buiten kijf dat godsdiensthuizen in Nederland, van welke godsdienstige stroming dan ook, nooit bedreigd mogen worden. Mensen moeten hun godsdienst veilig kunnen beoefenen dan wel veilig zijn als zij geen godsdienst aanhangen. De Staat moet hier pal voor staan.
Als ik het goed begrijp, vroeg mevrouw Van Toorenburg of de gesprekken serieus waren. Deze waren heel serieus, want ik neem de dreiging heel serieus. De gesprekken krijgen altijd een vervolg op lokaal niveau. De lokale driehoek, in ieder geval de burgemeester en de politie, moet immers de zwaarte van de lokale dreiging inschatten. Als er daadwerkelijk misdrijven worden begaan, wordt natuurlijk ook het Openbaar Ministerie ingeschakeld. Omdat we een en ander zeer serieus nemen, zijn we niet alleen landelijk bijeengekomen, maar hebben we ook een handreiking opgesteld en daarmee een signaal naar de samenleving uitgezonden.
De heer Öztürk vroeg waarom de overheid geen geld aan moskeeën geeft voor beveiligingsdoeleinden. De inzet op beveiliging is altijd gebaseerd op het dreigingsbeeld. Er is geen algemene richtlijn voor godsdienstige instellingen. Helaas is er een gruwelijke moord gepleegd op een priester in Frankrijk en zijn er gruwelijke daden gepleegd tegen moskeeën in Nederland, in Enschede. De heer Öztürk vroeg hier terecht aandacht voor. Overigens heeft de Nederlandse rechtsstaat in dezen gefunctioneerd. Er zijn zware veroordelingen uitgesproken wegens terrorisme. In Nederland gebeurt dit niet zo vaak. Het laat dus gelukkig zien dat de Nederlandse rechtsstaat op zo'n moment onverbiddelijk optreedt. Het is echter geen automatisme om gebedshuizen van welke godsdienst dan ook van extra beveiliging of extra middelen te voorzien. Dit gebeurt alleen als het dreigingsbeeld hiertoe aanleiding geeft.
De heer Öztürk vroeg specifiek naar een reactie op de rapportage van het Sociaal Cultureel Planbureau waaruit blijkt dat het aantal mensen dat zich hier niet thuis voelt, is toegenomen. Het kabinet heeft een aantal lijnen gericht op het bestrijden van discriminatie, in het bijzonder van moslimdiscriminatie. De collega van SZW heeft hierbij het voortouw. De AIVD volgt het en rapporteert er regelmatig over. Een belangrijke lijn is het verhogen van de meldingsbereidheid. Dit is een van de redenen waarom we de handreiking hebben opgesteld en deze hebben gedeeld met de moslimorganisaties. Een andere belangrijke lijn is de lokale samenwerking, zoals ik zojuist aangaf, omdat de politie en burgemeester de dreiging op lokaal niveau goed kunnen inschatten, mits de samenwerking met de lokale moskeeorganisaties en moslimorganisaties goed is. Los van de algemene manier waarop we in Nederland, via het onderwijs en de rechtsstaat, bij iedereen tussen de oren proberen te krijgen dat we met onze handen van andere mensen moeten afblijven, proberen we via voornoemde sporen duidelijk te maken dat iedereen vrij is om zijn godsdienst te beoefenen. Daarnaast is er dus een specifieke lijn uitgezet, zowel landelijk als lokaal, om ervoor te zorgen dat moskeebezoekers zich zo veilig mogelijk voelen.
De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Het dreigingsbeeld is altijd een geheim dat niemand mag weten. Het kabinet verschuilt zich er helaas achter, wat jammer is. Er hebben vreselijke aanslagen in Parijs en Canada plaatsgevonden en ook deed zich een terroristische aanslag voor op een moskee in Enschede. Welk dreigingsbeeld is nodig om het kabinet zover te krijgen? Ik zou graag de dreigingsbeelden van de joodse synagoog en de moskee naast elkaar leggen en bekijken wat er nog meer moet gebeuren alvorens preventieve maatregelen worden genomen. Op het moment dat we geen preventieve maatregelen nemen, gaan mensen het zelf doen, zoals in Rotterdam. Het is toch kwalijk dat de overheid haar taak verzaakt?
Minister Blok:
Door het delen van dreigingsbeelden spelen we de schurk toch in de kaart? Dit zou Nederland veel gevaarlijker maken. Dan laten we als overheid precies zien wat we weten over de bedreigingen. Het is heel raar dat de heer Öztürk zegt dat de regering zich verschuilt. Iedereen begrijpt immers dat als we precies laten zien wat we over de criminelen weten, we niet meer effectief kunnen optreden.
De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Dat was mijn vraag niet. Ik zeg niet dat het openbaar gemaakt moet worden. Ik zeg dat de Minister zich er niet achter moet verschuilen. Ik vraag hem om een en ander naast elkaar te zetten. We besteden honderden miljoenen euro's aan de bestrijding van terrorisme. Nederland is een van de grootste investeerders in de preventieve bestrijding van terrorisme. Het lukt ons ook. Moskeeën vragen om preventieve maatregelen. Synagogen krijgen 1,5 miljoen euro. Burgemeester Van der Laan van Amsterdam geeft 1 miljoen euro aan de Amsterdams-joodse gemeenschap. De moskeeën krijgen niets. Een miljoen mensen begrijpt dit niet. Zij voelen het als een dubbele maat. Hierdoor voelt 40% van de Turkse en Marokkaanse gemeenschap, honderdduizenden mensen, zich niet langer Nederlands en niet meer betrokken. En dan vraagt men zich af wat hiervan de oorzaak is. Wij verzaken voor een paar miljoen euro en negeren het gevoel van deze mensen. Het is toch niet zo moeilijk om een paar miljoen euro aan camera's, dubbelglas en hekjes te plaatsen, zoals dit ook bij de synagogen gebeurt? Nederland is het op vijf na rijkste land ter wereld, maar we voeren al een heel jaar debatten over die 1 miljoen euro voor beveiliging. Komt dit enkel door het dreigingsbeeld of zijn er nog andere oorzaken?
Minister Blok:
De heer Öztürk houdt een heel lang betoog. Aan het begin ervan begreep ik dat de heer Öztürk het gelukkig met mij eens is dat we dreigingsbeelden niet openbaar moeten maken, anders dan op het algemene niveau waarop we dit nu doen. Vervolgens vroeg de heer Öztürk nogmaals waarom we geen geld beschikbaar stellen, zoals dit bij synagogen gebeurt. Het beschikbaar stellen van geld voor beveiligingsmaatregelen moet gebaseerd zijn op het concrete veiligheidsbeeld van een specifieke instelling of persoon. Als het concrete veiligheidsbeeld er geen aanleiding toe geeft, doen we het niet. Er is immers een grens aan de hoeveelheid agenten en euro's die we kunnen inzetten en we moeten altijd afwegen waar de agenten het dringendst nodig zijn. Deze afweging baseren we op het concrete dreigingsbeeld. Dat is de enige professionele manier.
Voorzitter: Van Oosten
De voorzitter:
De Minister vervolgt zijn betoog, voor zover er nog vragen openstaan.
Minister Blok:
Ik hoopte de vragen in eerste termijn te hebben beantwoord.
De voorzitter:
Heeft de Kamer behoefte aan een tweede termijn?
De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik wil mijn tweede interruptie inzetten. De Minister gaat niet in op het gevoel van de mensen. Hij is heel bureaucratisch, zo van: ja, het dreigingsbeeld ... Hij legt niet uit wat er nog meer moet gebeuren om de moskeeën te beveiligen. Op klaarlichte dag heeft er een terroristische aanslag plaatsgevonden op een moskee. Vijf mannen gingen naar binnen met molotovcocktails. De desbetreffende moskee is nog steeds niet preventief beveiligd door ons. Mensen die naar het gebed gaan, vragen iemand om voor de deur te staan en hen te beveiligen. In Rotterdam hebben honderden mensen een schild om de moskee gevormd. De Minister zegt heel nuchter: het dreigingsbeeld; ik doe er niks aan. Dit kan hij toch niet uitleggen? Dat is de reden dat mensen zich niet meer thuis voelen in Nederland.
Minister Blok:
Ik neem afstand van de woorden «het dreigingsbeeld; ik doe er niks aan». Dit heb ik niet gezegd en het is ook niet juist.
De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Het is toch te gek voor woorden om op deze manier met zo'n gemeenschap om te gaan? Schaam u! Ik vind het echt beschamend.
Minister Blok:
Het beeld dat de heer Öztürk creëert doet de werkelijkheid geweld aan. Wij volgen de dreiging jegens moskeeën op de voet en met grote zorg. Op landelijk niveau worden de Kamer en het publiek geïnformeerd. Op het niveau van de moskeeën doen we dit bijvoorbeeld via de opgestelde handreiking. Ik kan niet, zoals de heer Öztürk vraagt, zomaar geld beschikbaar stellen. Als de dreigingsanalyse ertoe aanleiding geeft, worden er aanvullende maatregelen genomen. Dit gebeurt dan op basis van het dreigingsbeeld. Als de heer Öztürk niet op basis van het dreigingsbeeld wil werken, is het onmogelijk om te bepalen op welke wijze we de inzet van politie en middelen over Nederland verdelen en ontstaat er een onwerkbare situatie.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik heb het stuk gemist over de tijdige tenuitvoerlegging van de gevangenisstraffen. Ook heb ik gemist of het gesprek met de rechercheurs inmiddels heeft plaatsgevonden om te informeren tegen welke zaken zij aanlopen bij de digitalisering. De Minister is vooral ingegaan op de keten, maar niet zozeer op de recherche.
Minister Blok:
Ik hoopte voldoende te zijn ingegaan op de tijdige tenuitvoerlegging door mevrouw Van Toorenburg gelijk te geven dat dit het onderdeel van de ketenaanpak betreft waarop de minst fraaie resultaten zijn geboekt. We zetten er nog vol op in. Ik noemde onder meer de methode Lean Six Sigma om de aanpak te verbeteren.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg of er een gesprek met de rechercheurs heeft plaatsgevonden. Ik hoop over een week iets meer de rondte in te kunnen gaan. Ik neem immers aan dat zij bedoelt dat ik met de rechercheurs ga praten. Ik hoop van harte dat het lukt, want mijn tijd werd tot nu toe vooral opgeslokt door afspraken in dit huis en aan de overkant. Het staat echter bovenaan in mijn agenda om over een week het land in te trekken. Ik verheug me daar echt op.
De voorzitter:
Ik stel voor dat we overgaan tot de tweede termijn, voor zover hier behoefte aan is. Dit lijkt zeker het geval. Ik hanteer een spreektijd van twee minuten.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Terwijl wij hier eigenlijk allemaal hebben gewezen op de problemen in de strafrechtketen, bij de politie, het OM en wat er nog meer zij, houdt de Minister vast aan het standpunt dat we vier van de zeven doelstellingen hebben gehaald, wat best goed is, maar dat het altijd beter kan. Ik constateer hier een kloof. Laat ik bij het laatste punt van mevrouw Van Toorenburg aanhaken. Ik hoop dat het gesprek met de rechercheurs er onder meer toe bijdraagt dat duidelijk wordt wat deze mensen echt nodig hebben in de praktijk.
Het is goed dat de Minister aan de burgemeesters heeft gevraagd welke wetten en regels hun in de weg zitten bij de onderlinge samenwerking. Dit moeten we heel scherp krijgen. Ook hier duikt echter het punt op van de capaciteit. In het onderzoek staat dat zelfs een verdubbeling van de capaciteit niet toereikend is. In reactie hierop zegt de Minister: ja, we hebben extra geld beschikbaar gesteld, waarvan we allemaal weten dat de bezuinigingen dat extra geld nog overtreffen. Hij zegt ook dat er verkiezingen aankomen. Hiermee zijn we bekend. Morgen weten we hoeveel de partijen willen investeren in de politie, het OM en de rechterlijke macht, maar hierbij kan het wat mij betreft niet blijven. Ik doe derhalve een dringende oproep aan de Minister om zich tijdens de gesprekken, ook in de laatste maanden, met een open houding ervan te laten overtuigen dat de noden hoog zijn. Het draait niet alleen om wetten en onderlinge samenwerking. Ook de capaciteit is een knellend probleem.
Ik kom op de verklaring omtrent het gedrag waarvan de Minister zei dat er geen signalen bekend zijn dat de informatie van de reclassering niet goed zou worden betrokken. Uit het onderzoek van het WODC blijkt echter dat er beperkt invulling wordt gegeven aan de subjectieve screening, de omstandigheden van het geval, het maatwerk. Waar zit de beleidsruimte? Hoe zorgen we ervoor dat de verklaring omtrent het gedrag alleen geweigerd wordt bij mensen die een echt risico vormen? Tot slot kom ik op de rehabilitatie van onterecht veroordeelden. Hoe vreselijk fout het kan gaan, hebben we gezien in de zaak tegen Herman du Bois. Er zijn meer mensen het slachtoffer van dwaling, de een wat meer dan de ander. Op dit moment wordt er echter geen onderscheid gemaakt tussen gedetineerden die terecht en gedetineerden die onterecht detentie hebben ondergaan. Hierover ben ik het echt oneens met de Minister. Er rust een bijzondere verantwoordelijkheid op de overheid, juist als mensen onterecht, soms jarenlang, in de gevangenis hebben gezeten. Hierover zal ik met mevrouw Van Toorenburg zeker een motie indienen bij het VAO dat is aangevraagd.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. Ik begrijp de opmerking van de Minister dat er nu rust moet komen bij de uitvoering. Ik reik de Minister het volgende aan. Hij zegt zelf dat de ZSM-pilot nog niet klaar is. Ondertussen worden er alternatieven ontwikkeld, zoals de pilot bij de rechtspraak inzake de toepassing van snelrecht. Volgens de Minister weten we op dit moment te weinig en is het te vroeg om ervaringen te delen. Kan hij toezeggen dat hij de uitkomsten van de pilot, zodra deze bekend zijn, met de Kamer deelt? Dat is mijn eerste vraag.
Mijn tweede vraag betreft de OM-afdoening waarover in het NJB een zeer kritisch artikel is verschenen. De Minister ziet de koppeling met het ZSM niet, maar die is er ook niet. Kan de Minister na dit algemeen overleg een reactie geven, wellicht schriftelijk, op het artikel uit het Nederlands Juristenblad, dat overigens gebaseerd is op cijfers van het WODC, het CBS enzovoorts? Het betreft dus niet uitsluitend cijfers van de rechtspraak. Ik weet dat er een evaluatie van de Wet OM-afdoening aankomt. Deze wet dateert reeds van 2006, dus het is de hoogste tijd. Het Bonger Instituut van de UvA (Universiteit van Amsterdam) is ermee bezig. Kan de Minister aangeven wanneer de evaluatie-uitkomsten worden verwacht? Indien dit op korte termijn is, kan ik er wel op wachten. Anders ontvang ik graag een schriftelijke reactie op de conclusies uit het artikel in het NJB dat ik hier bij mij heb en de Minister kan overhandigen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording. De Partij van de Arbeid vroeg zich af – de Minister sprak het na – of het glas nu halfvol of halfleeg is. Volgens mij kennen heel veel burgers maar één maat en die is af en toe gewoon vol. Deze is vol wanneer we zien wat er echt gebeurt, vooral in het zuiden, maar ook in het oosten van het land. De criminaliteit tiert daar welig. Men weet zich onaantastbaar. Er is heel veel hinder met de uitwisseling van informatie en het is heel moeilijk om doorlooptijden voor elkaar te krijgen. Het succesverhaal is vaak een papieren werkelijkheid, want ik hoor heel andere geluiden. Ik ben blij dat de Minister bereid is om zich meer in de praktijk te verdiepen. Dat is hard nodig, zeker wat betreft de gehele digitalisering en de doorlooptijden.
Wij zullen inderdaad tezamen met de SP een motie indienen, want we zijn sinds 2012 bezig met wat inmiddels «de vergeten groep» heet. Dit zijn mensen die voorlopig gehecht waren of veroordeeld zijn, vrijkomen en geen kant op kunnen. Oud-Minister Opstelten heeft indertijd beloofd dat hij samen met de Staatssecretaris een plan van aanpak zou maken. Ik heb het nog even teruggehaald naar aanleiding van de mondelinge vragen in 2012. Er is niets van terechtgekomen. We zijn jaren verder en het ligt nog steeds ergens op de plank. Ik heb nog niets gezien. We moeten de Minister op een aantal punten aanmoedigen om daarmee door te gaan, want er is nog veel te verbeteren. Op bepaalde punten is de maat gewoon vol.
De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Voorzitter. Ik begon mijn verhaal met de vraag waarom het kabinet weigert moskeeën geld te geven voor preventieve beveiligingsmaatregelen. Ik constateer dat het zo blijft. Naar aanleiding van de terroristische aanslagen in Parijs komt Minister Asscher met 1,5 miljoen euro voor synagogen. Voor de beveiliging van de Amsterdams-joodse gemeenschap komt burgemeester Van der Laan met 1 miljoen euro, en terecht: deze mensen hebben beveiliging nodig. In Rotterdam vormden burgers een schild om een moskee om deze te beveiligen, maar burgemeester Aboutaleb doet niets. Hij geeft niets, geen miljoen, voor de beveiliging van moskeeën. Dit is het fundament van de dubbele maat waardoor 40% van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders zich niet thuis voelt. Het gaat voort. Nederland is een van de rijkste landen ter wereld. Hoe is het mogelijk dat wij in dit land bijna moeten bedelen voor de beveiliging van een groep moslims? Dat kan toch niet? Zolang wij in Nederland de dubbele maat overeind houden, zullen heel veel mensen zich hier niet meer thuis voelen. Dan kan de Minister wel allerlei maatregelen nemen en kosten maken, maar dan is hij te laat. Nogmaals, ik heb een jaar lang gepleit voor de beveiliging van moskeeën en andere preventieve maatregelen. Op het moment dat er een terroristische aanslag komt en er mensen doodgaan, zijn alle mensen die niet hebben meegewerkt en de beveiliging van moskeeën willens en wetens hebben tegengehouden, mede schuldig.
De heer Recourt (PvdA):
Het is alsof de PVV naast me zit. De door de heer Öztürk gebezigde termen kennen we.
De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
De PvdA-fractie heeft geen woord gewijd aan de beveiliging van moskeeën en dan komt zij met dit soort opmerkingen. Dat is precies waar het misgaat.
De heer Recourt (PvdA):
Dan gebruik ik de volgende woorden om aan te sluiten bij de heer Öztürk wat betreft de beveiliging van moskeeën. De Minister heeft gelijk dat een en ander alleen kan op basis van kennis en individuele afwegingen. Deze discussie hebben we eerder gevoerd, inderdaad rond de beveiliging van synagogen. Ik vraag de Minister om goed in contact te blijven met de moskeeën. De heer Öztürk kondigt aan dat het niet alleen draait om de feitelijke dreiging – daar zien de dreigingsbeelden op – maar natuurlijk ook om het gevoel of men voldoende beschermd wordt en of er voldoende naar moslims wordt omgekeken. Op dit punt vraag ik de Minister om voldoende aangehaakt te blijven, net zoals destijds met de synagogen en de joodse gemeenschap.
Dan kom ik op mijn tweede punt. We komen aan het einde van deze Kamerperiode. Dit is waarschijnlijk mijn een-na-laatste algemeen overleg.
De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Ik wijs op de aanslag in Enschede, waarbij op klaarlichte dag vijf mannen een moskee binnengingen en molotovcocktails gooiden. Is dit voor de PvdA niet genoeg om moskeeën preventief te beveiligen?
De heer Recourt (PvdA):
Het gebeurt niet alleen in Enschede. Ook in Dordrecht is een moskee met geweld aangevallen. Ik ga ervan uit dat de politie erbovenop zit en het onderzoekt. Ik weet dat dit in ieder geval geldt voor de Dordtse situatie. De details ken ik niet. Deze kan ik ook niet weten. De Minister heeft voldoende uitgelegd waarom dit niet mogelijk is. Nogmaals, ik deel de zorgen van de heer Öztürk hierover, maar ik ben het niet met hem eens als hij zegt: de synagogen hebben het, dus de moskeeën moeten het ook krijgen; als de Minister geen geld geeft, heeft hij bloed aan zijn handen. Die stelling gaat veel te ver.
De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Dus een terroristische aanslag op klaarlichte dag is voor de PvdA niet genoeg om de desbetreffende moskeeën preventief te beveiligen? Men kan zich verschuilen achter dreigingsanalyses en rapportages. Wat moet er volgens de heer Recourt nog meer gebeuren alvorens het kabinet, waarvan hij deel uitmaakt, geld geeft om preventieve maatregelen te treffen?
De heer Recourt (PvdA):
Het kabinet beveiligt terecht op basis van kennis en feiten en niet op basis van de stelling «zij krijgen het ook, dus wij ook; als u het niet geeft, deugt het kabinet niet». Dat is echt een kromme redenering. Ik heb de heer Öztürk niet geïnterrumpeerd, omdat ik snap waarom hij een en ander zegt. Zijn zorgen deel ik, maar met zijn redenering ben ik het absoluut niet eens.
Ik rond af. Ik had de Minister gevraagd wat hij het belangrijkst vindt om door te geven. Zijn antwoord was bestuurlijke rust. Hier ben ik heel blij mee, want er is sprake van een aantal heel kwetsbare trajecten, zoals de reorganisatie van de politie en de digitalisering. Het is goed om hier prioriteit aan te geven en ervoor te zorgen dat ze goed lopen. Anders loopt de gehele keten vast. Ik heb er nog wel een paar ambities bij. De eerste is om in het strafrecht vooral het probleem naar voren te halen en om de dader en het slachtoffer te betrekken bij de oplossing. De capaciteit die op deze wijze wordt vrijgespeeld, moet worden ingezet op de ondermijnende criminaliteit. Deze vormt een tweede, heel grote zorg die leeft. Maar goed, dat is voor het volgende kabinet. Voor nu dank ik de Minister en wacht ik zijn antwoorden in tweede termijn af.
Voorzitter: Van Nispen
De heer Van Oosten (VVD):
Voorzitter. Ik heb een korte tweede termijn. Er stond nog een vraag open over de aanpak van volwassenen die in het kader van Project X te beroerd waren om mee te werken aan het schadeloosstellen van de slachtoffers. In tegenstelling tot jeugdigen die er wel toe gebracht konden worden, al dan niet met wat gezonde dwang van hun ouders, schijnen volwassenen hun verantwoordelijkheid te ontlopen. Het project krijgt wellicht navolging. Hoe zorgen we ervoor dat de desbetreffende figuren het voelen? Kan het wellicht in de strafeis of op een andere manier worden meegenomen, opdat zij ervaren dat hun houding niet normaal is?
Voorzitter: Van Oosten
De voorzitter:
We zijn aan het einde gekomen van de tweede termijn van de Kamer. De Minister gaat direct door met de beantwoording. Ik wijs er nogmaals op dat het aantal interrupties beperkt is tot één, voor zover hieraan behoefte is.
Minister Blok:
Voorzitter. De heer Van Nispen sprak nogmaals zijn zorgen uit over de capaciteit. Ik wil niet in herhaling vallen, maar toch ... Het extra geld dat ik voor dit jaar en de opvolgende jaren heb gereserveerd, zullen we zo effectief mogelijk besteden. Ik verheug me erop dat ik de komende weken veel meer met mensen, onder wie agenten, medewerkers van het OM, rechters en reclasseringsmedewerkers, om de tafel kan zitten om van hen te horen tegen welke punten zij aanlopen. Ik verheug me er natuurlijk ook op dat allerlei partijen straks heel veel geld hiervoor uittrekken, maar dat is aan mijn opvolger. Ik doe het nu met de middelen die ik heb gekregen. De heer Van Nispen wees nog een keer op zijn zorg dat de reclassering mogelijk onvoldoende betrokken wordt bij de beslissing over het verstrekken van een vog. Ik zeg de heer Van Nispen graag toe dat ik met de reclassering contact opneem over dit specifieke punt. Ik zal hem laten weten wat de uitkomst daarvan is. Verder komt de heer Van Nispen nog met een motie; die wacht ik af.
Mevrouw Swinkels vroeg of de uitkomst van de ZSM-pilot naar de Kamer komt. Die komt. Het wordt wel 2018, want de pilot moet even de kans krijgen om effect te hebben.
Ik krijg graag het artikel uit het Nederlands Juristenblad. Daar zal ik een schriftelijke reactie op geven. Mevrouw Swinkels vroeg wanneer de evaluatie van het Openbaar Ministerie komt. Dat moet ik aan het Openbaar Ministerie vragen. Het antwoord zet ik in dezelfde brief waarin ik reageer op het NJB-artikel.
Mevrouw Swinkels (D66):
Mag ik de Minister vragen wanneer hij met die brief kan komen?
Minister Blok:
Over het NJB-artikel? Ik denk binnen een maand.
Mevrouw Swinkels (D66):
Dank u wel.
Minister Blok:
Mevrouw Van Toorenburg wees nogmaals op de motie die komt. Daar zal ik op dat moment op reageren.
De heer Öztürk herhaalde zijn teleurstelling over het feit dat ik de inzet van extra geld en extra agenten wil baseren op een dreigingsanalyse. Nogmaals, als er aanleiding toe is, zal het ook ingezet worden op moskeeën, maar als er geen aanleiding toe is, wordt het niet ingezet op moskeeën. Dat is dezelfde afweging als die bij andere religieuze instellingen gemaakt wordt.
De heer Öztürk (Groep Kuzu/Öztürk):
Een terroristische aanslag in een moskee, op klaarlichte dag, vijf mannen: is dat voor de Minister geen aanleiding? Dat ze gewoon op een zondag naar binnen gaan, twee molotovcocktails gooien waar kinderen bij zijn en de moskee in brand willen steken, is dat geen aanleiding? Laatst is er een moskee in aanbouw in Culemborg in brand gestoken. Is dat geen aanleiding? Wat moet er nog meer gebeuren? Iedere dag een aanslag? Moeten er mensen overlijden alvorens de Minister de geldkraan opent? Wat moet er nog meer gebeuren? Zeg het dan!
Minister Blok:
Ik begrijp de grote verbondenheid van de heer Öztürk met moskeeën. De voorbeelden die hij noemt, zijn verschrikkelijk. Tegelijkertijd weten we dat er op heel veel plaatsen aanslagen gepleegd zijn. In Frankrijk is een aanslag op een kerk gepleegd. Dat is ook heel gruwelijk, maar het is geen aanleiding om alle kerken te beveiligen. Het is wel aanleiding om, wetend dat de spanning in de samenleving oploopt, heel zorgvuldig een dreigingsanalyse te maken en ervoor te zorgen dat partijen lokaal om de tafel zitten. Dan kunnen de politie en moskeeorganisaties lokaal hun informatie delen en zorgen voor de meest effectieve aanpak, maar dat kan geen reden zijn om de enige juiste manier om te beslissen over de inzet van agenten en de inzet van geld, overboord te zetten. De enige juiste manier is namelijk gebaseerd op een dreigingsanalyse.
Met betrekking tot hetzelfde onderwerp wees de heer Recourt terecht erop dat het daarnaast van groot belang is dat er goed contact is en blijft met de moskeeën, omdat het er ook om gaat dat men gehoord wordt en dat men weet dat de politie, de overheid, er aandacht voor heeft. Daar ben ik het zeer mee eens en dat is ook precies de reden waarom we dit punt regelmatig bespreken in het overleg met de regioburgemeesters en, nogmaals, dat we de handreiking hebben gedaan om moskeeën uit te nodigen om ook dit contact met de overheid te zoeken.
De heer Recourt heeft nog een aantal wensen bovenop de bestuurlijke rust, maar ik begrijp dat dit zijn inzet wordt voor een volgend kabinet.
De heer Van Oosten had inderdaad nog een antwoord tegoed op zijn vraag of de volwassenen die minder gewillig waren om te betalen, daarvan de consequenties ondervonden hebben. Dat is zo. Het storten in het fonds was gekoppeld aan een voorwaardelijke boete. Degenen die niet wilden storten, kregen dus alsnog de boete opgelegd. Dat lijkt me een logische werkwijze, mocht dit nog een keer toegepast moeten worden.
Ik hoop hiermee de vragen in de tweede termijn beantwoord te hebben.
De voorzitter:
Ik controleer het nog even bij de collega's. Ik zie niemand reageren, dus ik beschouw de beantwoording als gedaan. Ik lees een aantal toezeggingen voor. Deze zijn uitgesproken, dus iedereen zou ze moeten herkennen. Als dit niet zo is, hoor ik graag een reactie. Daarna kom ik nog terug op het VAO.
− De Minister zegt toe met de heer Van der Laan in gesprek te gaan over de meervoudige problematiek van adolescenten in de Veiligheidshuizen.
− De Minister zegt ten aanzien van de bestuurlijke aanpak van de RIEC toe aan te geven welke wet- en regelgeving in de knel zit op gemeentelijk niveau en geeft tevens aan in welke regio's het wel/niet goed gaat.
− De Minister neemt in het kader van de vog contact op met de reclassering.
− De uitkomsten van de ZSM-pilot worden in 2018 aan de Kamer gestuurd.
− De Minister geeft binnen een maand een schriftelijke reactie op het door mevrouw Swinkels genoemde artikel in het NJB.
Minister Blok:
Voor de zekerheid: de toezegging over de RIEC klonk een beetje alsof ik een vergelijking tussen de regio's zou maken in de zin van «deze doet het wel goed en deze niet». Wat ik met de regioburgemeesters besproken heb, is dat ik de ervaringen van de regio's waar het wel goed gaat, ga bundelen en verspreiden, zodat de andere regio's daarmee hun voordeel kunnen doen. Anders wordt het een soort schandlijstje en dat is niet mijn bedoeling.
De voorzitter:
Dit is een duidelijke aanvulling op dat punt.
Tot slot kom ik bij het VAO dat is aangevraagd door meerdere sprekers, maar in de eerste plaats door de heer Öztürk. Hij ziet daar niet van af. We houden dus een VAO en als eerste spreker noteer ik de heer Öztürk. Dat wordt doorgeleid naar de centrale griffie.
Ik dank de collega's en de Minister met zijn staf voor hun aanwezigheid vanochtend. Ik maak ons allen een compliment dat het ons is gelukt om het overleg drie kwartier voor het geplande eindtijdstip te beëindigen.
Sluiting 12.15 uur.