Vastgesteld 22 december 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 4 november 2015 overleg gevoerd met Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie over strafrechtelijke onderwerpen.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Ypma
De griffier van de commissie, Nava
Voorzitter: Ypma
Griffier: Nava
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Ypma, Helder, Van Nispen, Van Oosten, Oskam, Recourt en Swinkels,
en Minister van der Steur van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over strafrechtelijke onderwerpen. Ik heet de Minister en zijn ondersteuning hartelijk welkom. Ook de collega's heet ik hartelijk welkom, in het bijzonder mevrouw Swinkels, voor wie dit haar eerste AO is. Verder heet ik alle belangstellenden hartelijk welkom. We hebben een spreektijd van vijf minuten per fractie afgesproken en ik stel voor om twee interrupties toe te staan.
De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Over de prestaties in de strafrechtketen heeft de SP blijvend grote zorgen. De mensen op de werkvloer doen hun stinkende best, maar de hele strafrechtketen staat zwaar onder druk. Dat blijkt uit alles. Ik ga niet herhalen hoe groot mijn zorgen zijn over de financiële tekorten bij de politie, het OM, het NFI en de rechtspraak, maar ik wacht vol spanning af met hoeveel extra geld de Minister op korte termijn, nog voor de begrotingsbehandeling, gaat komen. Immers, dat er geld bij moet, staat vast. Wanneer kunnen we hierover nadere informatie verwachten?
Ik heb niet alleen zorgen over het gebrek aan geld in de strafrechtketen, maar ook over de rechtsbescherming, bijvoorbeeld de ZSM-aanpak. Snelheid is goed, maar mag nooit ten koste gaan van de zorgvuldigheid. Is inmiddels overal verzekerd dat niet meer direct kan worden afgerekend en dat voor eenieder het recht op verzet, het voorleggen van de zaak aan een rechter, is gewaarborgd?
Er waren pilots met rechtsbijstand, maar die zijn beëindigd. Hoe kan dat? Ik heb vernomen dat de evaluatie klaar is. Hoe zit het daarmee? Wordt de advocatuur daarvan in kennis gesteld? Rechtsbijstand moet in ZSM verankerd zijn, maar nog steeds, inmiddels al twee jaar na de landelijke uitrol van ZSM, is dit niet het geval. Ik kan dat echt niet begrijpen. Wanneer horen we hier meer over en krijgen we de evaluatie? Los van de pilots en de evaluatie hiervan is de Minister hiermee eigenlijk al te laat. Ik krijg vandaag graag nog de toezegging dat dit zo snel mogelijk geregeld wordt. Welke stappen worden vanaf vandaag extra gezet om de rechtsbijstand te garanderen en dit structureler te regelen? Wordt gegarandeerd dat pas na contact met een advocaat afstand kan worden gedaan van het recht op bijstand?
In het rapport Beschikt en Gewogen zien we hoeveel er kan misgaan in de praktijk van de OM-strafbeschikking. In te veel zaken is er zelfs onvoldoende bewijs dat de verdachte schuldig is. Welke oplossingen de Minister hier concreet voor heeft, blijft onduidelijk. Ik krijg graag een reactie hierop. Ik heb nog enkele vragen hierover. Maakt de verzetsprocedure ook deel uit van de evaluatie van de Wet OM-afdoening? Wanneer kunnen we die verwachten? Moeten we niet eens wat principiëler kijken naar de OM-strafbeschikking, het model waarin het OM straf oplegt in plaats van de rechter?
Ik kom te spreken over de prestaties in de strafrechtketen en het programma om die te verbeteren. Van de Rekenkamer hoorden we vorige week opnieuw stevige kritiek. Net als de Rekenkamer begint ook de SP het geduld een beetje te verliezen. Nog steeds is onduidelijk waardoor zo veel aangiften en meldingen bij de politie geen vervolg krijgen. Hoe kan het dat er zoveel duizenden zaken die van de politie naar het OM gaan, worden teruggestuurd? Het zijn zaken waarin tijd en geld zijn gestoken en waarvan de politie vindt dat vervolging moet worden ingesteld. Dat is volgens mij hét bewijs van ondoelmatigheid. Ligt dit nu aan de tekortschietende kwaliteit die de politie levert of kan het OM onvoldoende zaken aanpakken? Ik heb daar wel veronderstellingen over, maar het is nog niet echt goed uitgezocht. De SP deelt de kritiek van de Rekenkamer volledig en eist dat dit nu wel wordt uitgezocht en aangepakt.
Hoe komt het dat steeds vaker vrijspraak wordt uitgesproken in strafzaken? In 1995 was dit nog 4%, maar inmiddels meer dan 10%. Ook hiervan is onduidelijk hoe het komt. Wordt hiernaar onderzoek verricht en is er een verband met de bezuinigingen op het Openbaar Ministerie?
Ik ga in op de Teeventaps. In 99,5% van de gevallen gaat het opslaan van tapgesprekken goed, maar net op het moment dat toenmalig Staatssecretaris Teeven met de van corruptie verdachte partijgenoot Van Rey belde, was er een storing. Dat is erg toevallig en erg vervelend. Er is onderzoek verricht om te achterhalen hoe dit kon gebeuren. Twee deskundigen, de hoogleraren Van Koppen en Jacobs, kraken het onderzoek dat is verricht. Het is een technisch verhaal, maar de kern is dat belangrijke vragen niet beantwoord zijn. De SP wil nog steeds dat hier een diepgravend en onafhankelijk onderzoek naar komt: technisch onderzoek, door getuigen te laten ondervragen en, zo nodig, door de leverancier onder druk te zetten. Nog steeds kan niet uitgesloten worden dat mensen op hoge posities het systeem hebben uitgezet. Dat is zeer onwenselijk. Ik doe een dringend beroep op de Minister om dit in een ultieme poging uit te laten zoeken.
Er gebeurt al heel veel op het gebied van de aanpak van voetbalgerelateerd geweld, maar ik denk dat we nog meer kunnen doen om wangedrag in voetbalstadions aan te pakken. In een brief over de walgelijke spreekkoren bij FC Utrecht schrijft de Minister dat de daders helaas niet konden worden aangepakt. Hoe kan dat, zo vraag ik me af, in een tijd dat technisch slimme camera's beschikbaar zijn? Een aantal clubs hebben die al en geven het goede voorbeeld. De KNVB zou die clubs voorwaardelijk kunnen straffen, waarbij als voorwaarde geldt dat die slimme camera's opgehangen worden. Het doel daarvan is om de rotte appels aan te pakken zodat voetbal weer een feest is voor iedereen. Met het boetegeld dat nu soms wordt betaald, zou een fonds gevormd kunnen worden om de dure systemen te bekostigen of tegemoet te komen aan clubs die deze niet zelf kunnen betalen. Is de Minister bereid, hierin het voortouw te nemen?
Eerder heeft de SP in navolging van de burgemeesters gepleit voor een bestuursrechtelijk uitreisverbod voor Europese uitwedstrijden. We vinden het nog steeds gek dat je wel kunt voorkomen dat een Feyenoordhooligan zich in Groningen bevindt, maar niet dat hij in Rome zit. Wil de Minister er toch eens nader op ingaan of dit een goed idee zou zijn?
De heer Van Oosten (VVD): Ik heb een korte vraag aan de heer Van Nispen naar aanleiding van het voetbalvandalisme en de spreekkoren. Door wie zou nu nog meer verantwoordelijkheid moeten worden genomen? Moet de overheid dat doen in de zin dat er nog regels missen of iets in die sfeer? Of zouden de voetbalverenigingen of de KNVB juist aan zet zijn?
De heer Van Nispen (SP): Dat is een interessante maar ook lastige vraag. De verantwoordelijkheid ligt nu op vele plekken. Er wordt nu vaak te veel naar elkaar gekeken. Mijn standpunt is dat politie en OM de mensen die echt strafrechtelijk over de schreef gaan, meer zouden moeten aanpakken. Dat gebeurt onvoldoende, zoals we vorig jaar uitgebreid hebben besproken bij de behandeling van de Voetbalwet. Daar ligt natuurlijk de eerste verantwoordelijkheid: het strafrechtelijk aanpakken van de zaken die strafrechtelijk aangepakt kunnen worden. Ik vind dat je die wel aan moet kunnen pakken. Hoe kun je aantonen wie welke racistische uitlating heeft geroepen op welk moment? Dat kan bijvoorbeeld door die slimme camera's. Daar ligt een verantwoordelijkheid voor de KNVB. Er gebeurt al heel veel op dit moment, zoals ik heb gezegd. Ik heb mij er uitgebreid over laten informeren. De voetbalclubs zouden wat vaker die slimme camera's moeten monteren. Er zit inderdaad een stijgende lijn in en op steeds meer plekken gaat dat ook gebeuren. Dat is mooi, maar ik vind wel dat er een verantwoordelijkheid voor deze Minister ligt om die partijen bij elkaar te brengen en gezamenlijk te kijken hoe dit nog beter kan.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Er zijn veel agendapunten. Omwille van de tijd moet ik er een paar uitlichten. Ik zal bijna niks zeggen over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) omdat ik daarmee al mijn hele spreektijd al kwijt zou zijn. Ik reserveer dat onderwerp voor de begrotingsbehandeling.
Ik heb een korte reactie op het rapport Beschikt en Gewogen van de procureur-generaal van de Hoge Raad. De Minister neemt de aanbevelingen over en noemt die «kwaliteitsverbeteringen». Met het eerste is mijn fractie het eens, maar met het tweede niet. Het wekt namelijk de indruk dat het allemaal goed loopt, maar beter kan. Mijn fractie vindt dat het beter moet. In dat kader wijs ik met name op de opmerking dat de Nationale Politie niet in alle gevallen identificeert conform het protocol en dat het Openbaar Ministerie daarop onvoldoende controleert. Ook mist mijn fractie een deadline. Wanneer moeten de aanbevelingen zijn opgevolgd en krijgt de Kamer hiervan bericht?
De zogenoemde Bulgarenfraude kun je eigenlijk alleen een blunder noemen. Wanneer er sprake is van meerdere paspoorten zou wat mijn fractie betreft al een alarmbel inzake vluchtgevaar moeten gaan rinkelen. Mijn fractie wil in ieder geval van de Minister weten of er al een verzoek aan de Turkse autoriteiten is gedaan om de straf in Turkije ten uitvoer te leggen en, zo ja, wat is de stand van zaken? Is er binnen de rechtspraak al bezien of er aanpassingen nodig zijn om ervoor te zorgen dat er geen misverstand over kan bestaan dat pas aan de bijzondere voorwaarden in de schriftelijke beschikking is voldaan als reisdocumenten zijn ingeleverd? Kunnen die paspoorten of reisdocumenten niet direct ter zitting, waar de voorlopige hechtenis wordt geschorst, vervallen worden verklaard?
Ik kom te spreken over de executieactie en de aanpak van openstaande gevangenisstraffen. De executieactie is enerzijds een succes, maar anderzijds is er natuurlijk allesbehalve sprake van een succes omdat blijkbaar zo veel veroordeelden vrij rondlopen en daarmee aangeven lak aan justitie te hebben. Triester is nog dat ze daartoe de gelegenheid krijgen. Ze moeten helemaal niet de kans krijgen om hun straf te negeren. In dat kader – het zal niemand verrassen – blijft mijn fractie dan ook wijzen op de verschijningsplicht ter zitting. De vorige Staatssecretaris heeft eerder aangegeven dat het Openbaar Ministerie vaker gebruik zal gaan maken van de verschijningsplicht als het slachtoffer heeft aangegeven daaraan behoefte te hebben. Ik vraag de Minister of dat al het geval is en, zo ja, heeft dat geleid tot meer zaken waarin de verdachte verplicht was om te verschijnen?
De Staatssecretaris noemt de pilot om het zelfmeldingspercentage op te hogen «een succes». In plaats van 30% is het zelfmeldingspercentage gedurende de pilot gestegen naar 40. Dat is nog steeds een stuk minder dan de helft van de veroordeelden die zichzelf komen melden om de gevangenisstraf te ondergaan. Waarom krijgen die zogenoemde zelfmelders een plusregime, ofwel meer vrijheden in detentie? De burger krijgt toch ook geen belastingvoordeel als hij eerder zijn belastingaangifte doet?
Ik heb een korte vraag over de stand van zaken bij het wetsvoorstel over dataretentie. Op 30 september jl. heeft de Minister geschreven dat het wetsvoorstel naar verwachting binnenkort voor advies wordt voorgelegd aan de Raad van State. Is dit inmiddels gebeurd?
Ik maak toch een kleine opmerking over de prestaties in de strafrechtketen. Het ministerie werkt hard aan verbetering van de prestaties. Mijn fractie is blij om te lezen dat het percentage overschrijding van de redelijke termijn vanaf 2015 periodiek zal worden opgenomen in het jaarverslag van de Hoge Raad. Wel zou mijn fractie graag willen weten in hoeveel zaken dit heeft geleid tot strafvermindering. Daarover heb ik eerder moties ingediend. Daarbij kwam een overschrijding van de redelijke termijn natuurlijk niet alleen voor bij de Hoge Raad, maar ook bij de rechtbank en het Hof. De vraag is of het percentage overschrijdingen bij deze instanties ook zal worden meegenomen.
Het ophelderingspercentage is in 2014 met 1% gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor, maar in de factsheet valt te lezen dat dit komt doordat het aantal opgehelderde misdrijven sterk is gedaald. Het is geen succes dus. Dan is het ook heel vervelend om te lezen dat in meer dan de helft van alle misdrijven die ter kennis zijn gekomen van de politie, geen verdere opsporingshandelingen zijn verricht. Als er geen opsporingsindicaties zijn, dan is dat logisch, maar wat wordt verstaan onder «expliciet beleid», zoals de Minister schrijft? Is dat prioriteit? Van de 45% van de gevallen die wel verder in behandeling wordt genomen, wordt het onderzoek in meer dan de helft van de gevallen, 56%, afgerond met een of meer verdachten. Dat wordt «opgehelderd» genoemd door het CBS en door de Minister. Wat mijn fractie betreft, is een zaak pas opgehelderd als de verdachte schuldig is gebleken en er een sanctie is opgelegd of er in ieder geval een rechterlijke uitspraak is gedaan. Dan blijft er vrijwel zeker niets meer over van het ophelderingspercentage. Verder zijn door het aantal overige beslissingen het aantal schuldigverklaringen en het aantal opgelegde sancties gedaald, zo schrijft de Minister. Kan hij voorbeelden geven van de term «overige beslissingen»?
Ik heb tot slot een korte opmerking over identiteitsvaststelling in de strafrechtketen. Mijn fractie begrijpt niet waarom men in de strafrechtketen blijkbaar niet doordrongen is van nut en noodzaak van naleving van de wettelijke verplichting tot identificatie of verificatie, zeker omdat het niet ondenkbaar is dat er met lookalikes wordt gewerkt in plaats van met valse paspoorten. Identificatie en verificatie zijn van belang in de strijd tegen identiteitsfraude. Mijn fractie vindt het goed dat de Minister alle aanbevelingen overneemt en steunt die maatregelen ook, maar ik wilde het belang hiervan toch even benadrukken.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ook ik heb gekozen uit de veelheid aan onderwerpen. Ik heb drie wat grotere punten en een wat kleiner punt.
Allereerst ga ik in op de misdaadcijfers die een paar weken geleden door het CBS naar buiten zijn gebracht. In 2014 gaat het om zo'n 1 miljoen misdrijven, wat een kwart minder is dan in 2007. Sowieso zie je een trend dat het vooral goed gaat met de cijfers. Nederland wordt veiliger, mensen ervaren dat ook en de misdaad neemt af. Ik begin met een compliment aan het kabinet. Het is makkelijk om in kritiek te vervallen – dat ga ik ook zo doen – en op de cijfers kun je van alles aanmerken, maar uiteindelijk is de trend gewoon goed. Het gaat de goede kant op. Het kabinet heeft daaraan bijgedragen. Misschien spelen de vergrijzing en andere onderwerpen daarbij nog een rol – dat maakt niet uit – maar het gaat de goede kant op.
Ook goed is dat op een aantal specifieke delicten stevige klappen de goede kant op zijn gemaakt: 19% minder straatroven, 14,5% minder inbraken. De voorganger van deze Minister heeft zich daaraan gecommitteerd en heeft cijfers genoemd. Die zijn gehaald. Dat vind ik te waarderen. Het kan beter. Met name cybercrime is een onderwerp dat ook deze Minister in beeld heeft. De politie en de hele justitiële keten moeten daar echt op investeren omdat de misdaad zich steeds meer naar het digitale domein verplaatst.
Mevrouw Helder (PVV): Mijn fractie heeft eerder aan de vorige Minister gevraagd – gelukkig heeft hij dat toegezegd; het onderzoeksresultaat moet nog komen – of het klopt dat bij de high-impact crimes inbraken weleens anders worden weggeschreven. Onder de streep betekent dit dus dat er een ander percentage uit rolt. De heer Recourt heeft gezegd dat het de goede kant opgaat en dat er bij een aantal misdrijven een forse klap is gemaakt. Vindt hij die uitspraak niet voorbarig? We moeten dat onderzoeksresultaat namelijk nog krijgen.
De heer Recourt (PvdA): Ik ga uit van de cijfers die het CBS heeft geleverd. Mocht het anders zijn, dan keer ik zeer snel op mijn schreden terug. Maar vooralsnog ga ik ervan uit dat de cijfers gewoon kloppen. In de media speelde de discussie over de vraag of er niet veel niet-aangiften bij zitten, oftewel: zijn mensen in toenemende mate niet bereid om aangifte te doen en zijn de cijfers daarom vertekend? Juist bij inbraken denk ik niet dat dit snel aan de orde zal zijn. Dat zal eerder bij wat kleinere delicten spelen. Er is ook geen reden om aan te nemen dat het aantal mensen dat niet bereid is tot het doen van aangifte, toeneemt. Er is altijd een deel van de mensen dat geen aangifte doet. In die zin ga ik vooralsnog uit van de cijfers van het CBS.
De vorige Minister heeft zich duidelijk gecommitteerd aan een doel. Ik verzoek de huidige Minister dat meer te doen. Daarmee beland ik langzaam bij het functioneren van de strafrechtketen. Ook ik zat bij de toelichting door de Rekenkamer. Die zegt heel duidelijk dat het kabinet meer en sneller – helemaal na dat vernietigende rapport van de Rekenkamer van een paar jaar geleden over verantwoording in de strafrechtketen – cijfermatig moet laten zien wat het wil, hoe het daarop gaat sturen en hoeveel geld het daarop inzet. De heer Van Nispen haalde een mooi voorbeeld aan. Van het aantal zaken dat de politie aan het OM aanlevert, gaat een hele mik weer terug. We weten, aldus de Rekenkamer – daar ga ik dus even van uit – niet goed wat er gebeurt met de zaken die teruggaan. Daar zitten potentieel heel veel verloren werk in, heel veel verloren geld en heel veel verloren efficiency. Ik vraag de Minister of daar met spoed duidelijkheid over kan komen. Misschien zijn het niet de quick wins, maar het is wel de noodzakelijke winst die gehaald moet worden. Wat is de ambitie voor de toekomst?
Mijn volgende onderwerp zijn kinderen in een politiecel. Kinderen mag je nooit afschrijven, ook al hebben ze soms heel ernstige misdrijven gepleegd. Kinderen verdienen een andere aanpak dan volwassenen wat betreft het strafrecht. Dat gaat mis bij het eerste stukje: het verblijf in politiecellen. In ieder geval in theorie kunnen kinderen zes dagen en vijftien uur in een politiecel blijven. Kinderen van 16 en 17 jaar kunnen zelfs zestien dagen en vijftien uur in de politiecel blijven. Dat is niet gedifferentieerd. Zij zitten daar gewoon met volwassenen. Er zijn geen specifieke boeken, onderwijsbezoek enzovoorts. Dat moet anders en daarom breng ik dat op. Vier jaar geleden hebben CDA, D66 en PvdA er al eens aandacht voor gevraagd, maar er is niks gebeurd. Strafvordering wordt volledig herzien. Daarover gaan we spreken, maar ik geef vast een voorzetje. Ik wil heel graag een speciaal op minderjarigen toegerust onderdeel. Ik wil in dat onderdeel heel graag opgenomen hebben dat een minderjarige maximaal drie dagen in een politiecel kan verblijven. Dat wil niet zeggen dat die minderjarige vrij moet komen. Bij ernstige delicten kan dat vast en moet het ook langer duren, maar dan moet die minderjarige naar een inrichting die gespecialiseerd is in kinderen. Verder is mijn grote wens om de omstandigheden in de politiecel toch op kinderen gericht te laten zijn. Ze moeten niet bij volwassenen zitten. Het personeel moet opgeleid zijn en kennis hebben van de wijze waarop je met minderjarigen omgaat. Verder moeten minderjarigen toegang hebben tot studieboeken enzovoorts. Tot slot vind ik het in dit kader heel belangrijk om altijd, juist in de beginfase, te kijken naar een op herstel gerichte oplossing. We gaan het hebben over mediation in het strafrecht voor iedereen, maar we moeten juist bij kinderen die herstelgedachte altijd vooraan zetten. Ik verzoek de Minister, daarop te reageren.
Dan een heel klein punt dat de heer Van Nispen ook al aanvoerde: advocaten bij ZSM. Hoe zit dat? Gaat dat snel komen? De rechtsbijstand is echt nodig. ZSM is een succes, maar kan alleen een echt succes worden met juridische bijstand.
Mijn laatste punt is de Teeventap. Argos heeft daarvoor terecht aandacht gevraagd omdat er grote vragen blijven. Het is ontzettend belangrijk dat de overheid bijvoorbeeld niet op de hoogte is gesteld van het uitstaan van de back-up. Hoe kan dat? Hoe kan die back-up überhaupt uitstaan? Zonder op de hoogte te zijn van het uitstaan en het resetten van die back-up is er dus potentieel bewijsmateriaal verdwenen zonder dat de overheid dat zelf weet. Dat kan niet door particulieren beslist worden. Hoe zat dat precies en is nu echt gegarandeerd dat dit nooit meer kan voorkomen?
De heer Van Nispen (SP): Je moet bij een beperkte spreektijd natuurlijk kiezen, maar ik zal de heer Recourt helpen door even door te gaan op dat laatste punt. De heer Recourt heeft net als ik een paar maanden geleden bij Argos bepleit dat er een diepgravend onafhankelijk onderzoek moet komen, juist omdat volgens die twee hoogleraren het onderzoek dat al gedaan is door de Auditdienst Rijk, kraakt aan alle kanten. Er blijft eigenlijk heel weinig van over. Er is heel veel kritiek op. Heel veel vragen zijn onbeantwoord. In de tussentijd is er niets veranderd, behalve dat we samen Kamervragen hebben gesteld en dat het antwoord was dat de Minister geen reden zag voor nader onderzoek. De heer Recourt is toch nog steeds van mening dat dit onderzoek er wel moet komen, een onderzoek naar de oorzaken van die storing – als het een storing was – op dat moment?
De heer Recourt (PvdA): Die antwoorden moeten er komen. Of dat door een nieuw, diepgravend onderzoek moet gebeuren, laat ik afhangen van de antwoorden van de Minister. Ik ben het met de heer Van Nispen eens dat er nog vragen leven; ik heb ze zelf net gesteld.
De heer Van Nispen (SP): Net als de heer Recourt hoop ik natuurlijk dat de Minister al die antwoorden zo dadelijk uit zijn mouw kan schudden. Dan is het inderdaad klaar. Het lijkt mij wel enigszins onrealistisch om te verwachten dat de antwoorden op al die ingewikkelde vragen zo dadelijk van de Minister gaan komen. Daarvoor is het onderwerp te complex. Neem alleen al de vraag van toenmalig Kamerlid Van der Steur, dat al nadrukkelijk vroeg hoe het kan dat al die back-upsystemen niet hebben gewerkt. Ik hoor graag van Minister van der Steur het antwoord op zijn eigen vraag. Dat lijkt mij heel interessant. Dat soort vragen leven. Deelt de heer Recourt mijn mening dat dit absoluut opgehelderd moet worden?
De heer Recourt (PvdA): Ik stel vragen omdat ik wil weten hoe het zit. De praktijk in de Kamer is dat de Minister of direct kan antwoorden – het staat op de agenda, dus hij is voorbereid – of een brief stuurt of het nog een keer gaat onderzoeken. Misschien zijn er nog wel meer mogelijkheden om dit te verhelderen. Ik wil dat wel aan de Minister laten, want dat is de gang van zaken in de eerste termijn. In de tweede termijn kijken we weer verder.
Mevrouw Swinkels (D66): Voorzitter. Dank voor uw welkomstwoord, want dit is mijn eerste algemeen overleg. De mij voorgaande sprekers hebben al veel gezegd. Het zou er bijna op lijken dat de heer Van Nispen en ik samenspannen, want hij gaat mij zo direct veel dezelfde punten aan horen roeren.
Voor een goed functionerend strafsysteem zijn slagkracht en een zorgvuldige procedure essentieel. Kijkend naar de volle agenda van vandaag, zie ik vooral een strafrechtketen die onder grote druk staat. Hij moet meer presteren met steeds minder middelen. Alle schakels uit de justitieketen waarschuwen er dan ook voor dat de kwaliteit van hun werk gevaar loopt. Daarbij wijs ik niet alleen op de rapporten-Galan 1 en 2, waarin de noodklok wordt geluid voor het OM omdat de bezuinigingen forse risico's opleveren voor zijn kerntaken. De politie pakt eigenlijk slechts de helft van alle gemelde criminaliteit op, zo blijkt uit de laatste cijfers. De recherche behoeft verbetering en er is expertise nodig voor de aanpak van nieuwe vormen van criminaliteit zoals cybercrime. De rechtbanken moeten moderniseren en daarin investeren, maar krijgen ook minder geld. Ze stevenen dus af op rode cijfers. Ik praat dan nog niet eens over de problemen bij het NFI, de reclassering en de gevolgen van het rapport-Hoekstra. De druk op de strafrechtketen loopt op. Daarom vraag ik de Minister hoe zichtbaar de versterking van de strafrechtketen is, zoals die wordt beschreven in de rapportage die we allemaal hebben gekregen. Daarbij kijk ik met name naar het aangifteproces, dat een hoogwaardig dienstverleningsproces zou moeten worden. Dat is D66 uit het hart gegrepen; u herinnert zich de woorden van mijn voorganger Berndsen daarover. Er zijn maatregelen en een monitor toegezegd. Is die monitor er nu en, zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan?
Ik kom te spreken over de maatregelen voor verbetering van de processen-verbaal van de politie om te voorkomen dat werk dubbel gedaan moet worden. Ik ben daar als politierechter zelf regelmatig tegenaan gelopen. Zo waren er dossiers met onvolledige of ontbrekende processen-verbaal. Daardoor moest met het OM met de zaak terug naar de politie en werd het proces uitgesteld. Hebben de bureaus en ketensamenwerking op dit punt resultaat gehad wat betreft het voorkomen van dubbel werk?
ICT is een in dit huis vaak besproken onderwerp. De ICT vergt grote investeringen en is nog steeds niet op orde. Er zou een visie zijn. Wanneer is er een definitief plan van aanpak voor de ICT?
Over de VPS heb ik nog een teleurstellend punt. Het ophelderingspercentage schommelt al jaren rond een kwart. Er is nauwelijks verbetering te zien. Hoe gaat de Minister de slagkracht op dit punt verbeteren?
Dan ga ik in op de strafbeschikking als het gaat om zorgvuldige procedures. De procureur-generaal van de Hoge Raad constateert serieuze tekortkomingen. D66 neemt die ernstig. Als we ervoor kiezen dat het OM op de stoel van de rechter gaat zitten – dat houdt de strafbeschikking eigenlijk in – dan moet die procedure net als bij de rechter eerlijk en zorgvuldig zijn. Geen rechter zou een straf opleggen als een dossier niet voldoende wettig bewijs van schuld bevat. Dat blijkt bij het OM vaak anders uit te pakken. Met name doet zich dat gevoelen bij ZSM, waarbij het OM de zaak zelf kan afdoen. Vaak is er geen advocaat om de verdachte bij te staan. De bijstand van een advocaat is een fundamenteel recht en is essentieel voor een eerlijke procedure. Ik ben daarom benieuwd naar de uitkomst van de drie pilots waar Van Nispen het ook al over had, vooral als het gaat om de betrokkenheid van advocaten in het ZSM-traject.
Tot slot heb ik een simpele vraag over de tapbrief. De oorzaak komt niet uit het rapport naar voren en is onduidelijk. Als de oorzaak onbekend is, hoe weten we dan dat de getroffen maatregelen de juiste zijn? Daar zou ik de Minister graag over horen, net als over de ervaringen met het nieuwe tapprotocol.
De heer Oskam (CDA): Iemand moet de eerste zijn die mevrouw Swinkels gaat interrumperen. Op de agenda staat ook de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. D66 zei daar niks over. De vaste Kamercommissie is op gezoek geweest bij de Nationale Politie en heeft zich laten voorlichten. De heer Verhoeven, die bij D66 deze kwestie behandelt, is daar niet bij geweest. Hij zou later nog met de politie praten en zich laten voorlichten. Ik ben benieuwd naar het standpunt van D66 over deze wet, met name ook omdat D66 daarin een cruciale rol kan spelen.
Mevrouw Swinkels (D66): De heer Oskam zei het eigenlijk zelf al: het is de heer Verhoeven die daarover gaat. Ik denk dat de heer Oskam hem die vraag in een ander overleg nog eens moet stellen.
De heer Oskam (CDA): Dan houdt het op.
De voorzitter: Dat was een prachtige eerste interruptie.
De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Ik wil een viertal onderwerpen bespreken. Collega's gaven het al aan: we hebben een palet aan onderwerpen. De onderwerpen die de collega's en ik kiezen, lopen misschien wat uiteen.
Ik begin met een aantal opmerkingen over een brief die is gestuurd door de Staatssecretaris, maar die toch in de convocatie opgenomen staat. Die brief ziet op het fenomeen van de zelfmelders. Dat zijn mensen die een gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen, maar bij wie die niet meteen ten uitvoer wordt gelegd. Zij zijn in afwachting van een oproep om zich bij de gevangenispoort te melden. Ergens in die brief staat dat op het moment dat een zelfmelder gehoor geeft aan het ondergaan van de straf die hem is opgelegd door de straf, hij in feite wordt beloond. Zo lees ik dat in de brief. De zelfmelder komt terecht in het plusregime, waaraan een aantal vrijheden gekoppeld zijn. Eerlijk gezegd begrijp ik dat niet. Ik vind het niet meer dan normaal dat iemand die een straf opgelegd heeft gekregen zich op tijd meldt bij de gevangenispoort om zijn straf uit te zitten. Ik zou het liever omgedraaid zien. Wanneer je je niet meldt, wat helaas ook voorkomt, zoals in dezelfde brief staat, moet je dat gelijk ondervinden. Je moet het merken aan het detentieregime waarin je wordt opgebracht. De consequentie kan bijvoorbeeld zijn dat de televisie uit de cel wordt gehaald of dat rookpauzes worden ontnomen. Ik noem maar iets. Ik krijg graag een reactie van de Minister daarop voor zover hij daarop kan reageren namens zijn Staatssecretaris.
Kan de Minister specifieker zijn over de tijd tussen het opleggen van de straf en de uiteindelijke tenuitvoerlegging daarvan? Wat is de gemiddelde doorlooptijd? Kan die niet versneld worden? Aangezien er nog gevangenissen deels leegstaan, vraag ik mij af waarom dat niet een-op-een volgend kan zijn of ten spoedigste kan zijn nadat de uitspraak is gewezen.
De heer Recourt (PvdA): Ik hoorde de heer Van Oosten zeggen: maak onderscheid tussen mensen die zichzelf melden en mensen die zich in eerste instantie niet zelf melden. Is het dan een oplossing om wat we nu «een plusregime» noemen «het standaardregime» te noemen en wat we nu «het standaardregime» noemen «een minregime» te noemen? Dan hebben we datzelfde onderscheid.
De heer Van Oosten (VVD): Nee, want in de brief die nu verstuurd is, wordt een onderscheid gemaakt. De term «plusregime» wordt gebruikt in de brief. Aan dat regime zijn een aantal vrijheden gekoppeld. Dat laatste vind ik gek. Op het moment dat je je niet meldt, moet je dat merken in het detentieregime waarin je wordt ondergebracht. Dat is een omgekeerde benadering van dit vraagstuk dan ik nu vertaald krijg door de Staatssecretaris.
De heer Recourt (PvdA): Ik maakte de opmerking een beetje als grapje. De heer Van Oosten zegt dat we onderscheid moeten maken tussen mensen die het goed doen en mensen die het niet goed doen. Ik constateer dat dit onderscheid er is. Of gaat het hem erom dat straffen niet hard genoeg zijn en dat er per definitie harder gestraft moet worden in de uitvoering?
De heer Van Oosten (VVD): Ik begrijp niet waarom je beloond moet worden voor iets wat ik niet meer dan normaal vind. Je krijgt een straf opgelegd, je meldt je bij de gevangenispoort, waarmee je gehoor geeft aan de oproep om de straf te ondergaan die je opgelegd hebt gekregen. Dan staat er in de brief te lezen dat je dan beloond wordt met een aantal vrijheden. Ik vind dat vreemd. Ik zou zeggen dat je dan gewoon gestraft wordt in de gevangenis. Op het moment dat je je niet meldt, zul je dat merken ook. Ik vraag aan de Minister hoe dat dan zal worden vormgegeven.
Mevrouw Helder (PVV): Het klinkt natuurlijk wel heel mooi dat je meer straf krijgt wanneer je je niet meldt, maar we hebben het nog altijd over het principe van het zelfmelden. Denkt de heer Van Oosten niet dat er mensen zijn die zich dan helemaal niet meer gaan melden?
De heer Van Oosten (VVD): Nou, niet per se.
Mevrouw Helder (PVV): Nou, dat denk ik wel. Daaraan koppel ik de volgende vraag. Als de heer Van Oosten serieus meent dat dat dan een noodzakelijke sanctie zou zijn, is hij dan ook bereid om daar een verschijningsplicht aan te koppelen? Anders gaat het immers niet gebeuren.
De heer Van Oosten (VVD): Ik vind het helemaal niet onaardig om daarover na te denken, maar het gaat mij gewoon om het principe: je krijgt door een rechter in dit land een straf opgelegd omdat je een misdaad hebt begaan; dan heb je die straf te ondergaan in de gevangenis en dan zul je dat merken ook. Ik zou menen dat de PVV die gedachte toch zou moeten delen. Ik vind het een gekke redenering dat je, als je tegemoetkomt aan iets wat je gewoon opgelegd hebt gekregen, daaraan vrijheden in het detentieregime gekoppeld krijgt. Dat vind ik vreemd. Ik zou dat liever omgedraaid zien.
Ik wil nog op twee andere punten ingaan, allereerst de kwestie van het voetbalvandalisme in relatie tot de spreekkoren. Onder anderen collega Van Nispen heeft het daar al over gehad. De burgemeester van Utrecht heeft zich genoodzaakt gezien om een complete supportersgroep te weren bij een aanstaande voetbalwedstrijd. Op zich begrijp ik dat wel, want hij nam die maatregel uit hoofde van veiligheidsoverwegingen en de openbare orde. Mijn punt is echter: hoe kan het nou dat een burgemeester zich daartoe verplicht voelt ondanks het feit dat wij recent in deze Kamer een Voetbalwet hebben aangenomen? Collega's van mij hebben die wet behandeld. Met die wet worden, ook aan het lokale openbaar bestuur, diverse instrumenten aangeboden die ingezet kunnen worden om te voorkomen dat de goedwillende supporters, dus vaders die gewoon met hun zoontjes naar een voetbalwedstrijd willen gaan – ik heb van de KNVB begrepen dat gelukkig 99% van de voetbalfans bestaat uit goedwillende supporters – uiteindelijk geconfronteerd worden met zeer nare discriminatoire spreekkoren of zelfs het stadion niet in kunnen. Wat ontbreekt er nu? Ontbreken er handvatten? Moet de politiek toch nog iets doen? Ik wil liever geen regels. Of worden de beschikbare instrumenten nog onvoldoende ingezet? Of zijn die instrumenten onvoldoende bekend? Daarvan krijg ik graag meer duiding van de Minister, want de wijze waarop het nu lijkt te gaan, geeft mij een onplezierig en ongemakkelijk gevoel.
Tot slot ga ik in op de buitenlandse reisdocumenten, waarover de Minister de Kamer een brief heeft gestuurd. Die brief gaat over een fraudekwestie die zich heeft afgespeeld. De Minister heeft de rechtspraak gevraagd om na te gaan of aanpassingen van interne regels nodig zijn met betrekking tot het innemen van reisdocumenten bij schorsing van voorlopige hechtenis. Wat gebeurt er klaarblijkelijk weleens? Iemand wiens voorlopige hechtenis wordt geschorst, kan desondanks naar het buitenland reizen als niet alleen zijn Nederlandse documenten zijn ingeleverd maar ook de documenten van het buitenland. Uit de brief bleek dat dit een aantal Turken betrof die zijn vertrokken naar Turkije. Turkije levert die mensen niet meer uit. Het beste wat je dan nog kunt hopen, is dat de straf ten uitvoer wordt gelegd in Turkije. De Minister gaat de rechtspraak nu vragen wat we daaraan kunnen doen. Volgens mij moet dat wat steviger neergelegd worden en moet er gewoon worden gezegd dat daar iets aan moet gebeuren. Daarop krijg ik graag een reactie van de Minister.
De heer Oskam (CDA): Voorzitter. De Telegraaf nam vorige week al een voorschot op dit verzamel-AO, want daarin werd bericht dat tal van wetsvoorstellen bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie op stapel staan, wetsvoorstellen waarmee haast is geboden maar waarbij de ambtelijke molens langzaam malen. Ik noem als voorbeeld de stand van zaken ten aanzien van het buiten werking stellen van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Dat is voor de CDA-fractie een belangrijk onderwerp; we hebben het al vaker daarover gehad. Justitie en politie ondervinden grote hinder van het feit dat zij geen gegevens meer mogen opslaan. Dat hebben zij eerder in een gezamenlijk rapport uitvoerig beschreven. Ik heb al gezegd dat de vaste Kamercommissie bij de Nationale Politie is geweest om daarover te praten en naar die voorbeelden te kijken. Afgelopen vrijdag is de ministerraad gelukkig akkoord gegaan met een nieuw wetsvoorstel. Kan de Minister toezeggen dat hij dit wetsvoorstel met spoed langs de Raad van State en beide Kamers wil loodsen, zodat het snel kan worden aangenomen en de gevolgen voor de opsporingspraktijk zo beperkt mogelijk blijven? En welke doelstelling stelt hij zich op dit punt? In een eerder AO heeft de vorige Minister immers gezegd dat hij echt haast zou gaan maken met het regelen van dit punt.
Ik noem nog een ander wetsvoorstel waar de Kamer al heel lang op wacht. In november 2013 werd de motie-Oskam/Van Oosten van het CDA en de VVD over het effectief inzetten van camerabeelden bij opsporing aangenomen. Waar blijft het wetsvoorstel dat hierover werd aangekondigd? Dat was twee jaar geleden. Hoe kan het dat dit pas recentelijk de consultatieronde heeft gepasseerd?
Kan de Minister berichten in De Telegraaf bevestigen dat momenteel bij Veiligheid en Justitie 47 wetten op de plank liggen die nog naar het parlement moeten? Kan de Minister nog voor de begrotingsbehandeling een schriftelijk overzicht geven, ook van wetsvoorstellen die het parlement nog niet hebben bereikt maar die wel zijn aangekondigd in de pers? En kan de Minister naast het bieden van dat overzicht vooral tempo maken met die wetsvoorstellen?
Een ander zeer belangrijk agendapunt is de voortgang van het programma Versterking prestaties in de strafrechtketen. Daarover valt veel te zeggen, ook in het kader van de begrotingsbehandeling later deze maand. De CDA-fractie vraagt de Minister vandaag om terug te komen op zijn beslissing om geen doelstelling te formuleren voor de uitstroom van de strafrechtketen. Het formuleringen van zo'n doelstelling had Minister Opstelten eerder, in juli 2013, toegezegd. In relatie tot de reden voor het in 2012 opstarten van dit programma gaf de Rekenkamer een vernietigend oordeel over onder andere de uitstroom van gewelds- en vermogensmisdrijven in de strafrechtketen. Inzicht in de behandeling van het aantal zaken tussen politie, OM en de diensten CJIB, DJI, de Raad voor de Kinderbescherming, Halt en reclassering ontbrak volledig. Daar hebben wij als Kamer volgens de Rekenkamer wel een punt, omdat wij daardoor ook niet weten wat wij moeten controleren. Vorige week hebben we weer met de Rekenkamer gesproken. Nogmaals werd schematisch geschetst hoe we ervoor staan. Het is nu eind 2015. Hoe kan het toch zo zijn dat de Minister daar geen concrete verbeterdoelstellingen aan koppelt? Hoe kunnen we dan onze controlerende taak uitoefenen? Daarop krijg ik graag een reactie.
Alle sprekers hebben het natuurlijk gehad over de aanpak van voetbalgerelateerd geweld. De Minister heeft op 13 mei jl. een brief gestuurd, ook met betrekking tot de spreekkoren bij FC Utrecht. Afgelopen week bleek helaas weer dat die spreekkoren nog steeds niet uitgebannen zijn. In de vervolgbrief van 27 augustus liet de Minister weten dat bij eerdere spreekkoren daders niet geïdentificeerd konden worden door het OM. Bij de voorbereiding van dit AO keek ik gisteren met een schuin oog naar PSV-Wolfsburg. Ik zag daarbij duidelijk wie er allemaal iets gooide. Volgens mij kunnen we met cameratoezicht en met tv-beelden dus een hoop doen. Hoe zit het met de gebeurtenissen van afgelopen week? Is het OM daar actief mee aan de slag gegaan, ook omdat we bij de behandeling van de Voetbalwet hebben afgesproken dat dit een gezamenlijke verantwoordelijkheid is? Iedereen moet op zijn eigen gebied doen waar hij goed in is, maar zoals de heer Van Oosten in het AD heeft aangegeven, moeten we er wel voor zorgen dat gezinnen en vaders met hun kinderen weer naar het voetbal kunnen; moeders mogen trouwens ook.
Ik heb in september jongstleden vragen gesteld over de werking van de digitale meldplicht en het voetbalvolgsysteem. De nieuwe Voetbalwet, die voor de zomer is aangenomen, maakt de digitale meldplicht mogelijk. De KNVB had daar ook hoge verwachtingen van, maar wat blijkt? De gemeenten zijn vooralsnog niet van plan om gebruik te maken van dit instrument. Dat moet behalve de CDA-fractie ook de Minister teleurstellen, want zijn voorganger was eigenlijk wildenthousiast over deze mogelijkheid. Deze maand is er weer een burgemeestersoverleg. Is de Minister bereid om dit daar opnieuw onder de aandacht te brengen bij de gemeenten en aan te dringen op een gesprek met G4S om te bekijken wat de mogelijkheden zijn, maar misschien ook om te bekijken tegen welke beperkingen die gemeenten aanlopen en of we die beperkingen kunnen wegnemen?
Een ander punt over voetbal – dat blijft natuurlijk altijd belangrijk – is het voetbalvolgsysteem. Deelt de Minister de opvatting dat dit systeem sterk verouderd is en dat de frustratie bij de clubs groter is dan de bedoelde mogelijkheden voor gegevensuitwisseling tussen de verschillende partijen in de veiligheidsketen, waarvoor dit systeem was bedoeld? Is het de Minister bekend dat steeds meer clubs overgaan op een alternatief systeem van registratie en gegevensuitwisseling, waardoor mogelijk een versnipperd beeld ontstaat en waardoor die samenwerking geen gestand kan worden gedaan? Uitstel en temporisering binnen het politiekorps van dit systeem lijken de CDA-fractie niet wenselijk. Waarom heeft de Minister daartoe besloten? De CDA-fractie wil dat de Minister vaart zet, ook omdat burgemeesters nu nog geen toegang tot het systeem hebben. Is de Minister daartoe bereid?
Wat het OM, ZSM en de advocatuur betreft, sluit ik mij graag aan bij wat de heer Van Nispen daarover heeft gezegd.
De vergadering wordt van 10.42 uur tot 11.01 uur geschorst.
Minister Van der Steur: Voorzitter. Allereerst feliciteer ik mevrouw Swinkels van de D66-fractie van harte met haar beëdiging gisteren en met haar maiden-AO. Gelet op haar voorgeschiedenis als rechter, denk ik dat zij een welkome en goede aanvulling zal leveren aan het debat dat de regering samen met de Kamer kan voeren. Er is immers weer een Kamerlid bij gekomen dat net als veel andere leden van deze commissie uit eigen ervaring kan putten.
Ik dank de heer Recourt voor de complimenten aan het Openbaar Ministerie, de politie en zeker ook de rechterlijke macht over de op alle fronten zichtbare dalende cijfers ten aanzien van de criminaliteit. Ik zal die complimenten doorgeven. De oorzaak daarvan kan zeker niet alleen op het conto van de regering worden geschreven; daar ben ik heel bescheiden in. Uit het onderzoek dat ik de Kamer al eerder heb toegezonden, blijkt echter wel dat het door ons gevoerde beleid daar zeker een bijdrage aan heeft geleverd. Terecht werd ook al verwezen naar de resultaten die geboekt zijn ten aanzien van de zogenoemde high-impact crimes. Op dat punt is heel duidelijk zichtbaar dat de gekozen andere werkwijze heeft gezorgd voor een enorme daling van die specifieke, voor mensen zeer bezwaarlijke misdrijven.
In dit algemeen overleg hebben een heleboel oude onderwerpen de revue gepasseerd. Voor dit AO zijn veel brieven over zeer diverse onderwerpen geagendeerd. Al die brieven hebben eigenlijk het kenmerk dat zij gaan over het optimaliseren en verbeteren van werk- en ketenprocessen in de strafrechtketen. Ik waardeer het ongeduld dat ik niet alleen in mijn verleden maar ook nu weer in al deze AO's heb geproefd bij de Kamer. Ik stel het ook zeer op prijs dat de Kamer de regering en daarmee ook de politie, het Openbaar Ministerie en alle andere ketenpartners kritisch, vaak ook positief-kritisch, volgt bij het realiseren van de doelstellingen die wij met elkaar hebben geformuleerd. Er gebeurt zeer veel op dit gebied en er worden zeer veel concrete en goede resultaten geboekt, maar het is zonder enige twijfel zo dat er ook nog heel veel zal moeten gebeuren en dat het nooit zo kan zijn dat we in de komende periode op enig moment zeggen dat het klaar is; ik heb ook heel duidelijk beluisterd dat de Kamer dat inziet. Hoe eerder het gebeurt hoe beter, maar het zal natuurlijk nog behoorlijk wat tijd vergen voordat we het hele programma Versterking prestaties strafrechtketen helemaal op poten hebben.
Natuurlijk krijgen we intussen gaandeweg een steeds beter inzicht in de al gerealiseerde ketenprestaties. De ontwikkeling van de strafrechtketenmonitor is daarvan een heel goed voorbeeld. Het inzicht in de ketenprestaties biedt ook de mogelijkheid voor een steeds betere en steeds efficiëntere sturing. In dit kader wil ik een concrete doelstelling vaststellen voor de doorlooptijden van zaken die aan de rechter worden voorgelegd. Dat is een van de doelstellingen die ik zal gaan formuleren.
Daarnaast wordt op verschillende plekken in de keten gewerkt aan het vergroten van de kwaliteit van de behandeling van strafzaken, zoals de versterking van de opsporing en de invoering van de verkeerstorens. De verkeerstorens zijn een belangrijke, door de rechtspraak en het Openbaar Ministerie zelf ontwikkelde vernieuwing, die ervoor zal zorgen dat politiedossiers niet meer hoeven te worden teruggestuurd, maar dat zaken niet ter zitting komen als het politiedossier niet compleet is. Dat het politiedossier niet in alle gevallen compleet is, is een bekend probleem. Een van de taken van de politie is om dat efficiënt op te lossen. Daar is al beleid voor; dat moet alleen nog volledig in de organisatie worden ingebed. Daar zal ik natuurlijk ook op toezien. Eén ding is zeker: die verkeerstorens zullen zorgen voor meer grip en meer zicht op de zaakstromen. Daarnaast vindt digitalisering van de werkprocessen plaats. Hieraan zal natuurlijk ook aandacht worden besteed in het belangrijke wetgevingsprogramma voor de herziening van het Wetboek van Strafvordering.
Het goede nieuws is dat op het gebied van de executie op dit moment rond de 90% van de opgelegde principale vrijheidsstraffen na 24 maanden lopend dan wel afgerond is. Ik heb de Kamer ook laten weten dat we een lichte toename zien in de voorraad van openstaande vrijheidsstraffen, namelijk naar 2.846 zaken. Op verzoek van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie wordt een verdiepende analyse uitgevoerd naar deze toename. De uitkomsten van dat onderzoek verwacht ik eind dit jaar. De Staatssecretaris zal de Kamer daar uiteraard over informeren.
Er worden ook nieuwe werkwijzen getoetst. Een voorbeeld daarvan is de pilot op het gebied van rechtsbijstand in het kader van ZSM. Ik realiseer mij net als iedereen dat het van belang is dat rechtsbijstand een plek heeft in ZSM. Mogelijkerwijs zal dat niet altijd nodig zijn, maar dat wil niet zeggen dat het aanbod er niet moet zijn. Die pilots worden op dit moment geëvalueerd. In antwoord op de vragen zal ik straks concreet aangeven wanneer de resultaten daarvan worden verwacht, maar die zal ik uiteraard ook naar de Kamer zenden; ik beschik daar op dit moment nog niet over.
Tijdens de verbouwing – die vindt zowel bij het Openbaar Ministerie als bij de Nationale Politie en bij een aantal ketenpartners plaats – blijft de winkel gewoon open. De prestaties blijven overeind, zoals ook blijkt uit de scherpe daling van de geregistreerde criminaliteit in 2014, die door het CBS maar ook in het werkstuk Criminaliteit en rechtshandhaving 2014 wederom is geconstateerd. De geregistreerde criminaliteit is sinds 2007 met 23% gedaald.
Het slachtofferschap is een belangrijk cijfer, omdat we ons daar altijd zorgen over maken. Het onderzoek naar de vraag hoe het zit met de geregistreerde criminaliteit loopt nog. Als er geen aangifte wordt gedaan, rijst de vraag of er wel registratie van die criminaliteit plaatsvindt. Daarnaast wordt echter ook gekeken naar het slachtofferschap. Dat getal staat natuurlijk los van de aangifte, maar ook het geregistreerde slachtofferschap is met bijna een derde gedaald in de periode van 2005 tot 2014. Zoals ik zojuist al zei, wordt in de recente voortgangsrapportage over VPS toegelicht dat deze daling volgens de experts mede te danken is aan het gevoerde overheidsbeleid.
Uiteraard blijven de ketenorganisaties en ik de komende tijd gewoon hard aan de weg timmeren. Wij blijven met hulp van het WODC onderzoek doen naar nieuwe vormen van criminaliteit, zeker ook naar cybercrime, waarover de heer Recourt opmerkingen heeft gemaakt. Vooruitlopend op de brief die ik in december naar de Kamer zal sturen, kan ik alvast berichten dat ook cybercrime een onderwerp zal zijn dat we in het kader van het Europees voorzitterschap nadrukkelijk met de collega's zullen bespreken. Cybercrime is immers een voorbeeld van een vorm van misdaad waarbij je het wiel niet alleen maar vooral in Europees verband, dus door samenwerking, moet uitvinden.
De heer Recourt (PvdA): Ik dank de Minister voor de cijfers. Zowel vanuit het OM als vanuit de ZM komen voortdurend signalen dat men het druk heeft, dat de werkvoorraden groot zijn en dat de kwaliteit onder druk komt te staan door de enorme druk waaronder men wordt gezet. Deels is dat natuurlijk te verklaren door bezuinigingen, maar als je constateert dat de cijfers zo afnemen, zou je juist verwachten dat het minder druk wordt. Hoe verhouden de bezuinigingen zich ten opzichte van de afnemende cijfers? Mij bereiken sinds kort ook geluiden dat het bij hoven en rechtbanken in de strafsector vrij rustig is, omdat de kasten leeg zijn en er gewoon niet heel veel zaken langskomen. Op welke manier worden deze twee grootheden door de Minister gewaardeerd en op welke manier houdt hij daar in de toekomst rekening mee?
Minister Van der Steur: Ik ben blij met de geluiden die de heer Recourt naar voren brengt, want geluiden over het rustig zijn bij hoven en rechtbanken hebben mij nog niet bereikt. Dit is een aansporing om nader te vragen naar die geluiden. Het is een feit dat de criminaliteit daalt. Dat betekent ook dat het aantal gedetineerden, het aantal strafzaken en het aantal rechtszaken dalen. Daarmee bevinden we ons in een situatie waarin er in principe steeds minder werk komt voor de hele strafrechtketen. Daar staat tegenover dat de aard van de overblijvende rechtszaken steeds ingewikkelder wordt. Door het Openbaar Ministerie maar ook door de politie en de rechterlijke macht wordt aangegeven dat bij die overblijvende zaken de ingewikkeldheid van die zaken toeneemt, ook omdat ZSM zorgt voor het afnemen van het aantal zaken met betrekking tot kleine criminaliteit; die zaken kunnen heel goed door het OM zelf worden afgedaan. Dit is op dit moment voor mij nog te weinig inzichtelijk om daar allerlei kwalificerende uitspraken over te doen, maar dit heeft natuurlijk wel onze aandacht. Ik verwacht dat de zogenoemde PMJ-ramingen in het voorjaar weer zullen laten zien dat het aantal rechtszaken in algemene zin echt weer zal afnemen. Ik heb op dit moment nog geen antwoord op de vraag hoe dit alles zich precies tot elkaar verhoudt. Misschien is het goed als ik daar in de aanloop naar de begrotingsbehandeling nog even nader naar kijk.
Mevrouw Swinkels (D66): Ik kom natuurlijk net uit die praktijk. Ik was eigenlijk wel blij dat het een beetje rustiger werd, maar nu ik hier zit, denk ik: hoe komt dat en is dat wel een goede zaak? Ik heb natuurlijk gezien dat het OM al eerder 40 fte's heeft gekregen om ervoor te zorgen dat zaken die in de kast lagen, in ieder geval beoordeeld werden door de juristen met die 40 fte's, maar wat krijg je dan? Dan komt er vervolgens een prop bij onderhanden werk. Ook daarover hebben we kunnen lezen. De Minister zegt dat hij hier nu nog geen inzicht in heeft, maar die prop bij onderhanden werk moet ook weer weggewerkt worden. Betekent dit dat er ook op dat punt in de vorm van extra fte's extra inzet zal zijn bij het OM? Gaat de Minister dat voortzetten of niet?
Minister Van der Steur: Dat onderwerp komt natuurlijk aan de orde tijdens de behandeling van de begroting. In de begroting zoals die op tafel ligt, wordt niet voorzien in een extra investering in het Openbaar Ministerie, want daar is geen ruimte voor. Tegelijkertijd hebben we ook met elkaar gedeeld dat het Openbaar Ministerie bezig is met een enorme efficiencyslag, omdat ook bij het Openbaar Ministerie, net als bij de rechterlijke macht, de werkprocessen nog niet in alle gevallen geheel waren toegesneden op de eenentwintigste eeuw. Dat komt ook doordat daar wetgeving voor nodig is. Die wetgeving is op een zeer groot aantal terreinen in aantocht. Aan de ene kant vinden dus efficiencyslagen plaats en aan de andere kant wordt er gewerkt aan de werkvoorraden. Tegelijkertijd zien we dat de zaken per saldo ingewikkelder worden. Ik neem aan dat mevrouw Swinkels ook dat signaal herkent uit haar verleden.
Mevrouw Swinkels (D66): De Minister heeft het ook over de slagkracht. Daarbij is het natuurlijk van belang dat deze prop van te beoordelen zaken, waarvoor er blijkbaar geen extra mankracht komt – die wordt op dit moment in ieder geval nog niet voorzien – tot een verlenging van doorlooptijden zou kunnen leiden. Dat is toch ook niet de bedoeling? Of wel?
Minister Van der Steur: Nee, zeker niet. Mevrouw Swinkels heeft daarin volkomen gelijk. Juist op het terrein van de doorlooptijden monitoren we heel nauwkeurig wat er gebeurt, omdat we ons allemaal realiseren dat het van groot belang is dat een strafzaak – daar hebben we het nu specifiek over – zo snel mogelijk wordt behandeld. Hetzelfde geldt echter natuurlijk ook voor andersoortige rechtszaken. Elke rechtzoekende heeft er recht op dat de zaak zo snel mogelijk wordt behandeld. Dat is expliciet de inzet, zowel van de rechterlijke macht als van het Openbaar Ministerie en de politie. Daar wordt grondig naar gekeken en dat wordt goed gemonitord. Dat is terug te vinden in de monitoren die wij regelmatig naar de Kamer sturen.
De heer Van Nispen (SP): Ik ben eigenlijk wel blij met deze woorden van de Minister, want hij herkent en erkent nu het signaal dat zaken steeds ingewikkelder worden. Dat horen wij ook en wij hebben dat vorig jaar al aangekaart bij de begrotingsbehandeling. Ik neem aan dat het feit dat eenvoudige zaken ZSM worden afgehandeld en dat de gemiddelde zaakzwaarte bij strafzaken maar ook bij andere sectoren steeds zwaarder en ingewikkelder wordt, een rol gaat spelen bij de zogenoemde PxQ-onderhandelingen, de prijsonderhandelingen met de rechtspraak: welke prijs betaal je per rechtszaak aan de Raad voor de rechtspraak? Dat feit gaat dus een rol spelen bij die onderhandelingen.
Minister Van der Steur: Het is natuurlijk een goed gebruik om geen uitspraken te doen over onderhandelingen die nu plaatsvinden, maar het zou mij niet verbazen als dit onderwerp vanuit de rechterlijke macht langs die lijnen wordt opgebracht. Tegelijkertijd heeft de heer Recourt er gelijk in – mevrouw Swinkels heeft dat ook bevestigd – dat die sterke daling van de criminaliteit per saldo leidt tot veel minder strafzaken. Het zijn dus ook communicerende vaten: aan de ene kant wordt het ingewikkelder en aan de andere kant komen er veel minder zaken. Dat betekent per saldo dat je die fenomenen niet een-op-een kunt doorvertalen. Dat is in zorgvuldigheid overgelaten aan de onderhandelingen die op dit moment plaatsvinden over de bijdrage aan de Raad voor de rechtspraak voor de toekomstige begrotingen.
De heer Van Nispen (SP): Het was ook niet mijn bedoeling om te treden in de onderhandelingen, maar wel om vast te leggen dat de Minister dus erkent dat de gemiddelde zaakzwaarte toeneemt. Dat is goed. Dan gaat de Minister aan de slag met de onderhandelingen. Daar horen we later meer over, maar ik vind dit ook het moment om van de Minister te horen op welk moment voor de begrotingsbehandeling wij nog te horen krijgen met hoeveel geld de Minister nog over de brug komt voor het Openbaar Ministerie, het NFI, de rechtspraak en de politie. Ik ben heel benieuwd of dat vijf minuten voor de begrotingsbehandeling gebeurt of dat we dat iets eerder kunnen verwachten.
Minister Van der Steur: Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is afgesproken dat de Minister van Financiën en ikzelf voorafgaand aan de behandeling van de begroting van V en J met een brief zullen komen naar aanleiding van de hierover gemaakte opmerkingen; dat is later bevestigd in de Algemene Financiële Beschouwingen. In die brief zullen wij de eventuele risico's in de begroting behandelen. Ook zullen wij bezien of daar oplossingen voor nodig zijn. Ik zal er uiteraard voor zorgen dat die brief de Kamer tijdig bereikt. Ik doe mijn best om ervoor te zorgen dat die brief in ieder geval een week van tevoren bij de Kamer is.
Hieraan voeg ik toe dat de Kamer op korte termijn op een aantal terreinen nader zal worden geïnformeerd. In november zal de Kamer de contourennota over de kwaliteit van de opsporing ontvangen, die is toegezegd in het kader van de herijking van de Nationale Politie. De uitkomsten van de pilot rechtsbijstand in het kader van ZSM zal de Kamer ook in november ontvangen. In het kader van VPS zal de Kamer in december nog nader worden geïnformeerd over de ontwikkeling van een doelstelling voor de doorlooptijden van strafzaken, waar mevrouw Swinkels naar vroeg, de executie, digitalisering en het wetgevingsprogramma VPS.
Ik kom nu bij negen onderwerpen die de Kamer heeft aangedragen: de voortgang van Versterking prestaties in de strafrechtketen, de reactie op het rapport Beschikt en gewogen van de procureur-generaal, voetbal en veiligheid – dat is een onderwerp waarover ik als groot liefhebber graag met de Kamer spreek; dat zeg ik met een glimlach, omdat de leden weten dat ik, misschien ten onrechte, de afgelopen jaren niet vaak op de tribune te vinden ben geweest, maar de Staatssecretaris haalt dat ruimschoots in – de Bulgarenfraude, het onderwerp jeugd, tappen, de zelfmelders, de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens en een aantal overige aspecten. Langs die lijnen zal ik de beantwoording vormgeven.
Ik begin met de specifieke vragen over de voortgang van Versterking prestaties in de strafrechtketen. De heer Van Nispen stelde vragen over de rechtsbijstand. Daarover zal de Kamer separaat worden geïnformeerd zodra die pilots zijn afgerond. Sorry, de pilots zijn afgerond en de evaluatie hebben we ook. Die zal ik met een kabinetsreactie naar de Kamer zenden. Zoals ik zojuist al zei, zal dat in november plaatsvinden.
De heer Van Nispen (SP): Allereerst vind ik «in november» een beetje een gekke formulering. We zitten al in november. Ik ben benieuwd of dit nog voor de begrotingsbehandeling zal plaatsvinden of niet. Daarnaast weten we, ook los van die pilots, al heel lang dat het gewoon schort aan rechtsbijstand bij ZSM-zaken, bij de OM-strafbeschikkingen. Ik vind die pilots interessant, ik wil de evaluatie zo snel mogelijk zien en ik wil ook de kabinetsreactie lezen, maar ook los van die pilots kunnen we hier gewoon uitspreken dat we dit belangrijk vinden. Het OM en de advocatuur hebben hierop aangedrongen. Die rechtsbijstand had al twee jaar geleden, toen we begonnen met ZSM, geregeld moeten zijn. Nu zitten we nog te wachten op pilots. Die zijn afgerond, maar de inhoud kennen we nog niet. Het is nog steeds niet geregeld. Ik wil vandaag eigenlijk meer horen van de Minister. Welke concrete stappen gaan er nu gezet worden? Waar gaat het geld vandaan komen? Wat moet er bij de politie nog gebeuren voor het inrichten van verhoorkamers en voor de communicatie met de Raad voor Rechtsbijstand? Er zijn heel veel praktische problemen. Wanneer horen we hier inhoudelijk meer over? Dat kan ook los van die pilots, want dit had allang geregeld moeten zijn.
Minister Van der Steur: Die vragen zal ik beantwoorden in de brief die ik naar de Kamer zal sturen. Die brief zal ik, als het mij lukt – ik zeg het gewoon zoals het is, want er moet nog veel meer naar de Kamer voor de begrotingsbehandeling – voor de begrotingsbehandeling sturen. Ik zal daar mijn uiterste best voor doen. Voor de goede orde: ook in de huidige ZSM-aanpak heeft iedere aangehouden verdachte recht op consultatie van een raadsman, voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie. Die consultatiebijstand is voor de verdachte kosteloos. Dat geldt ongeacht de werkwijze die de politie en het Openbaar Ministerie hanteren, dus ook als een zaak via de ZSM-werkwijze wordt afgehandeld. Bij de pilots met ZSM-rechtsbijstand is een intensievere vorm van rechtsbijstand beproefd. Daarbij kregen verdachten standaard een eerste gesprek met een advocaat. Afstand doen van de rechtsbijstand was in die pilots alleen mogelijk ten overstaan van een advocaat. Zoals ik al zei, is het eindrapport opgeleverd. Ik zal dat snel naar de Kamer sturen. Dan zal ik het debat daarover graag met de Kamer voeren. Ik zal daarbij ook inzicht geven in de beleidsvoornemens die het kabinet naar aanleiding van ZSM heeft.
De heer Van Nispen (SP): Dat vind ik heel teleurstellend, want we zijn al zo lang met ZSM bezig en de roep vanuit het Openbaar Ministerie, de advocatuur en de Kamer dat er meer moet gebeuren met de rechtsbijstand, klinkt al zo lang. We zitten hier nog steeds te wachten. Als het lukt, krijgen we voor de begrotingsbehandeling meer informatie. Ook op grond van Europese regels had dit allang geregeld moeten zijn. We weten dat de verhoorbijstand eraan zit te komen. De verplichte implementatie daarvan vindt volgens mij in november 2016 plaats. Vanaf dat moment kunnen mensen daar rechtstreeks aanspraak op maken. Het is ook volstrekt evident dat in die pilots is geregeld dat mensen pas afstand van hun recht op een advocaat kunnen doen nadat zij met een advocaat hebben gesproken. Hoe weet je waar je afstand van doet als je niet geïnformeerd bent over de rechten? Er moeten nog zoveel praktische zaken gebeuren. Ik vind het een heel slecht idee als we daarover pas bij de begrotingsbehandeling kunnen doorspreken of als we mogelijk zelfs dat niet kunnen doen omdat we de informatie dan nog niet hebben. Ik spoor de Minister er dus echt toe aan om daar op kortere termijn, vanaf vandaag of morgen, werk van te maken in gesprekken met de advocatuur, de politie en het Openbaar Ministerie.
Minister Van der Steur: Die aansporing neem ik graag ter harte. Ik heb al gezegd wat ik heb gezegd over de informatievoorziening aan de Kamer, maar ik wil de heer Van Nispen er wel op wijzen dat rechtsbijstand juist bij ZSM allang is geregeld. Er is alleen gekeken naar de vraag hoe we dat nog beter en intensiever kunnen doen. De implementatie van het Salduz-arrest staat daar los van, want in heel veel gevallen heeft een verdachte helemaal geen belang bij ZSM-bijstand, omdat dat in een aantal gevallen alleen betekent dat het allemaal veel langer duurt; volgens mij heb ik dat nog als Kamerlid besproken met het OM, dat daar ook informatie over heeft gegeven. De beschikbaarheid is er echter altijd al geweest. De vraag van nu is of dat efficiënter en beter kan. Die vraag hebben we onderzocht in pilots. Natuurlijk is er ongeduld, ook bij de heer Van Nispen, maar ik vind wel dat we dat debat op een zorgvuldige wijze moeten voeren. Ik heb al gezegd dat ik mijn best doe om voor de begrotingsbehandeling die evaluatie met een reactie naar de Kamer te sturen.
De heer Van Nispen vroeg of het toenemende aantal vrijspraken samenhangt met de bezuinigingen op het Openbaar Ministerie en de reorganisatie van de politie. Naar aanleiding van het artikel waarnaar de heer Van Nispen verwees, heeft mevrouw Helder van de PVV-fractie Kamervragen gesteld. Die vragen zal ik zo snel mogelijk behandelen. Ik voeg daar in de richting van mevrouw Helder meteen aan toe dat ik bij die beantwoording haar vragen over de overige beslissingen zal meenemen, zodat zij een compleet beeld krijgt. Ik zeg toe dat die vragen in ieder geval voor de begrotingsbehandeling zullen worden beantwoord. Daarmee heb ik ook antwoord gegeven op de vragen die mevrouw Helder hierover heeft gesteld.
Mevrouw Swinkels van D66 vroeg hoe zichtbaar de versterking van de strafrechtketen is. Zoals uit de VPS-rapportages blijkt wordt in alle fasen van de keten gewerkt aan verbetering. Dat zijn allemaal maatregelen die, veelal niet direct maar wel op termijn, zichtbare resultaten laten zien. We meten dat door middel van de strafrechtketenmonitor. De laatste versie daarvan is in september naar de Kamer gezonden; daar vroeg mevrouw Swinkels ook naar.
Mevrouw Swinkels vroeg vervolgens wanneer de visie op de informatievoorziening gereed is. Die visie zal de Kamer nog dit kalenderjaar ontvangen.
Mevrouw Swinkels vroeg ook wanneer het ophelderingspercentage omhooggaat. Zoals gezegd wordt in alle fasen van de keten gewerkt aan verbeteringen. Ophelderingspercentages zijn heel lastig te beïnvloeden, maar ik verwacht dat alle verbeteringen op termijn zullen leiden tot een hoger percentage. Via de strafrechtketenmonitor meet ik dat percentage; daar wordt de Kamer ook over geïnformeerd.
De heer Oskam vroeg waarom op basis van het kwantitatieve onderzoek van het WODC geen doelstelling wordt vastgesteld voor de uitstroom van strafzaken. Dat heeft een aantal redenen. Er is bijvoorbeeld een enorme hoeveelheid maatregelen genomen om de behandeling van zaken te verbeteren en te versnellen, zoals ZSM, de Taskforce OM-ZM en de digitalisering. Voor een deel zijn die maatregelen al uitgevoerd en voor een deel zijn zij nog gepland. Ik zal de effecten van deze maatregelen meten door de zaken die in 2016 de keten instromen, twee jaar lang nauwgezet te volgen. Ik verwacht dat uit deze meting zal blijken dat het percentage zaken dat binnen die twee jaar is uitgestroomd of in uitvoering is in de executiefase, hoger zal zijn dan het percentage dat uit het onderzoek van het WODC naar voren kwam; dat was 97,3. Ik wil daar aandacht voor vragen, omdat een buitenstaander die dit algemeen overleg zou volgen, misschien wel het gevoel zou kunnen krijgen dat dat percentage 10 was. Het WODC heeft vastgesteld dat 93,7% binnen twee jaar uitstroomt of in de executiefase wordt uitgevoerd. We mogen vaststellen dat dit een zeer hoog percentage is, ook in Europees verband. Dat wil niet zeggen dat we niet de ambitie hebben om het te verbeteren; de verbetering van die 93,7% is duidelijk mijn ambitie. Daarom is het niet nodig om een concrete doelstelling vast te stellen, ook omdat ik me realiseer dat de strafrechtketen juist door al die verbeteringsmaatregelen onder druk staat. Ik heb wel aangekondigd dat ik een doelstelling op het gebied van de doorlooptijden van de rechtbankzaken zal vaststellen. Ik ben in overleg met de ketenorganisaties over de ontwikkeling van zogenaamde ketenprestatie-indicatoren. Ik zal de Kamer in december daarover informeren, in het kader van de VPS-voortgang.
De heer Oskam (CDA): Ik blijf dit lastig vinden. Ik begrijp dat de Minister zegt dat er een aantal verbetervoorstellen en -plannen zijn, dat we gaan bekijken hoe alles loopt en dat we het allemaal gaan evalueren. Maar het is toch vooral de Kamer die moet bekijken of alles goed loopt. Wij geven namelijk heel veel geld uit aan Veiligheid en Justitie. De Rekenkamer heeft in het verleden al gezegd dat het niet deugt en eigenlijk zegt ze dat nu weer. Ze waarschuwt ons om ervoor te zorgen dat het concreter wordt. De Minister heeft ambitie, dus laat hij deze ambitie dan uitspreken; en niet alleen met woorden maar ook met getallen. Ik wil de Minister voorhouden dat dit echt een belangrijke taak is. We kunnen er wel weer tijdens de begrotingsbehandeling over komen te spreken, maar dat wordt dan een heel vervelende begrotingsbehandeling.
Minister Van der Steur: Het is aan de heer Oskam om te bepalen wat hij bij de begrotingsbehandeling aan de orde wil stellen. Ik herhaal maar even wat ik net heb gezegd. Ik heb een doelstelling aangekondigd op het gebied van de doorlooptijden van rechtbankzaken. Die zal ook beschikbaar worden. Alles wordt gemeten. De heer Oskam wil dat meten kennelijk controleren. Ik vind dat het altijd beter moet dan het gaat, maar 93,7% is al een heel goed resultaat. Ik begrijp en deel de ambitie van de heer Oskam, maar ik vind ook dat we realistisch moeten zijn. De rechterlijke macht, het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie zijn met elkaar bezig aan een enorme verbeterslag. Ik vind dat we deze drie organisaties de gelegenheid daartoe moeten bieden en hen niet moeten vastbinden aan allerlei cijfers die ze zouden moeten halen. Ik vind de processen op dit moment belangrijker dan het resultaat. Ik ben het overigens geheel eens met de heer Oskam dat dat resultaat nooit lager mag worden dan wat het nu is.
De heer Oskam (CDA): Die processen moeten tot een beter resultaat leiden; daarover zijn we het eens. Iedereen wil een beter resultaat, maar alles hangt wel met alles samen. Ik breng even in herinnering wat de heer Van Nispen net zei over het vergoedingensysteem voor de rechtspraak. De rechtspraak moet van tevoren weten hoeveel geld er binnenkomt. Zij moet dus met het Openbaar Ministerie afspraken maken over het aantal strafzaken. Zolang wij dit bekostigingssysteem houden, blijft dat ingewikkeld. We moeten toch kunnen meten en afspreken hoe de dingen gaan? Het zou anders zijn als de Minister zei dat de rechters in Nederland het maar met een bepaald bedrag moesten doen. Rechtbankpresidenten kunnen rechters nu niet ontslaan omdat er tijdelijk minder werk is, behalve de plaatsvervangers. Ik denk daarom dat het ook voor de keten belangrijk is om te weten waar men aan wordt gehouden. Dat is ook belangrijk voor de Kamer, dus ik blijf bij mijn punt.
Minister Van der Steur: Daar heb ik goed nota van genomen, maar ik heb hierover gezegd wat ik heb gezegd.
Mevrouw Helder vroeg naar de overschrijding van de redelijke termijn. In het algemeen overleg van 1 april van dit jaar heb ik al toegezegd dat ik zou bezien hoe de Kamer periodiek kan worden geïnformeerd over dit percentage. Als ik het wel heb, heb ik de Kamer ook geschreven dat ik dit percentage vanaf 2015 in het jaarverslag van de Hoge Raad zal meenemen. Mevrouw Helder vroeg verder of de redelijke termijnen van rechtbanken en hoven inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Ik zal het antwoord op deze vraag in de tweede termijn geven.
De leden Recourt en Swinkels vroegen naar het terugdringen van het aantal processen-verbaal die tussen de politie en het Openbaar Ministerie retour worden gestuurd. In goed Nederlands noemen we dat «rework». De politie en het Openbaar Ministerie hebben in het kader van het terugdringen van dat fenomeen het initiatief genomen om met een aantal duo's te gaan werken. In dit samenwerkingstraject van eenheden en parketten wordt momenteel gewerkt aan een landelijke standaard voor processen-verbaal. Meer in brede zin werkt mijn departement ook aan de verbetering van het gehele aangifteproces. In dat kader worden een aantal maatregelen genomen. Ten eerste organiseren we uniforme aangiftevoorzieningen, waarbij op een passende manier aangifte kan worden gedaan. We verhogen de kennis en expertise van de politiemedewerkers die de aangiften opnemen, wat overigens beleid is dat al eerder is ingezet naar aanleiding van een rapport waarin werd vastgesteld dat de processen-verbaal niet in alle gevallen aan de juiste kwaliteitseisen voldeden. Verder wordt voorzien in een terugkoppeling naar de aangevers. Het is namelijk belangrijk als mensen kunnen weten wat er met hun aangifte is gebeurd. Tegelijkertijd wordt er gewerkt aan de uniformering van de organisatie van de weging, selectie en overdracht van de aangifte: met welke aangifte kun je iets, met welke niet? Ook worden in overleg met het Openbaar Ministerie duidelijke regels gesteld voor het opnemen en afhandelen van aangiften. Dit is allemaal nu nog gaande, en wel in combinatie met de verkeerstorens. Als een proces-verbaal of dossier niet compleet is, moet er immers voor worden gezorgd dat er geen zittingscapaciteit wordt ingeruimd, zodat de zittingszalen effectiever kunnen worden benut.
Mevrouw Swinkels vroeg ook nog naar de herijkingsstukken. Er is opgemerkt dat er een nadere verkenning komt van de kwaliteit van de opsporing, in de zogenaamde Contourennota. De heer Van Nispen vroeg hier ook naar, naar aanleiding van een uitgelekt werkdocument. Ik heb al gezegd dat ik deze Contourennota in november naar de Kamer zal sturen. Zij geeft een eerste analyse van de opsporing en schetst een aantal maatregelen voor de korte termijn. Ik had al eerder aangekondigd dat ik in mei 2016 zal komen met een uitgewerkt plan hiervoor. Wat binnen de budgettaire kaders en binnen de kaders van het Inrichtingsplan Nationale Politie mogelijk is, wordt natuurlijk opgepakt en gedaan. Zo worden de beoogde 600 fte aan zijinstromers, de verbetering van de intake en service bij de aangifte en de processen-verbaal bijvoorbeeld gewoon opgepakt in het kader van de bestaande afspraken.
Ik kom nu bij het rapport «Beschikt en Gewogen» van de procureur-generaal van de Hoge Raad. In algemene zin merk ik op dat de centrale conclusie van het rapport van de procureur-generaal is dat er bij het naleven van de wettelijke bepalingen vrijwel geen onregelmatigheden zijn geconstateerd, dat er geen strafbeschikkingen zijn uitgevaardigd voor strafbare feiten die het Openbaar Ministerie niet op een dergelijke wijze had mogen afdoen en dat er geen ontoelaatbare sancties zijn opgelegd. Terecht hebben een aantal woordvoerders naar voren gebracht dat het rapport zeer relevante aanknopingspunten geeft voor de verbetering van het uitvaardigen van strafbeschikkingen. Daarmee is het rapport een waardevolle aanvulling op het bestaande kwaliteitsinstrumentarium van het Openbaar Ministerie. In februari van dit jaar heeft de Kamer de kabinetsreactie ontvangen waarin maatregelen staan beschreven die de uitvoeringspraktijk zullen verbeteren, onder andere op het gebied van de reproduceerbaarheid van bewijzen, en de kwaliteit van de beslissingen en de onderliggende dossiers. Die punten kwamen destijds naar voren. Ook in het veranderprogramma OM 2020 neemt de kwaliteit een prominente plaats in. Een aantal van de bevindingen van de procureur-generaal kan daarom worden meegenomen in de reeds lopende kwaliteitstrajecten.
Mevrouw Helder vroeg hoe het zit met het identificeren van verdachten bij strafbeschikkingen. Het spreekt voor zich dat de identiteitsvaststelling de primaire verantwoordelijkheid is van de politie. Daarom investeert de politie in ID-zuilen, waarmee verdachten kunnen worden geïdentificeerd, gecontroleerd en geregistreerd. Op die manier staat hun identiteit vast en worden fouten in het vervolg van het strafrechtelijke traject voorkomen. Daarnaast is eind 2014 het programma MEOS (Mobiel Effectiever Op Straat) gestart, waarover overigens vanmorgen in de media nog werd gerapporteerd. Dat programma voorziet in de identificatie van verdachten via de smartphone van de politiemedewerker. De uitrol daarvan is nu in volle gang. Het Openbaar Ministerie verifieert op zijn beurt in alle gevallen de identiteit van de verdachte. Het zal alleen een afdoeningsbeslissing nemen indien uit het dossier blijkt dat de identiteit van een verdachte op de juiste wijze is vastgesteld en alle daarvoor benodigde gegevens in het dossier aanwezig zijn.
De heer Van Nispen vroeg wanneer we de evaluatie van de Wet OM-afdoening kunnen verwachten. De start van de evaluatie staat gepland voor 2016 en de evaluatie zal de gehele wet beslaan. In de tweede termijn zal ik de verwachte datum van de afronding noemen.
Mevrouw Helder (PVV): De Minister schetst hoe de politie zou moeten identificeren en hoe het Openbaar Ministerie dat zou moeten controleren, maar dat wist ik al. Daarom had ik ook gevraagd waarom de Nationale Politie het juist niet in alle gevallen conform het protocol doet en waarom het Openbaar Ministerie dit niet voldoende controleert. De brief gaf aanleiding tot deze vraag. Verder vroeg ik wanneer die aanbevelingen moeten zijn opgevolgd en of daar een tijdpad of deadline aan is verbonden.
Minister Van der Steur: Het spreekt voor zich dat de identificatie van de verdachte een essentieel onderdeel is van het proces. Ik zal bij de politie en het Openbaar Ministerie hiernaar vragen en hen hier nog eens op aanspreken. Ik denk dat het goed is als ik de Kamer in de eerstvolgende rapportage hiervan een terugkoppeling geef met de stand van zaken. In het voorjaar zullen we in het kader van de reguliere rapportage de Kamer nader rapporteren over de verbetering van het identificatieproces. Dit kan als toezegging worden genoteerd.
De heer Van Nispen (SP): Graag een heel korte precisering van de evaluatie van de Wet OM-afdoening op het punt van de strafbeschikking. De Minister zegt dat die evaluatie de gehele wet omvat. Ik vroeg de Minister specifiek of de verzetprocedure daar ook deel van uitmaakt, waardoor we kunnen nagaan of in zaken waarin het OM tot een strafbeschikking is gekomen de rechter uiteindelijk ook tot een veroordeling komt. Dat vind ik relevant in het licht van het rapport Beschikt en Gewogen.
Minister Van der Steur: Dat begrijp ik. Ik zal dit navragen en hierop in de tweede termijn terugkomen.
De heer Recourt (PvdA): Ik ben zuinig en houd het wederom bij slechts één interruptie, en wel over het identificeren op straat door de politie. De Minister vertelde over de plannen. Op internet heb ik gelezen dat men zich grote zorgen maakt over de veiligheid: «een feest voor hackers», zo stond er letterlijk. Kan de Minister garanderen dat dit pas gebeurt als het echt veilig is?
Minister Van der Steur: De uitrol vindt nu plaats. Misschien is het goed om naar aanleiding van het bericht van vanmorgen in een brief aan de Kamer aan te geven welke maatregelen de politie heeft genomen om zo'n hackersfeest te verstoren. Ik kan niet garanderen dat het 100% veilig zal zijn, want 100% veiligheid bestaat helaas niet, en zeker niet op ICT-gebied. Ik zal de Kamer dus informeren over de genomen maatregelen op dit punt.
Ik ga verder over voetbal en veiligheid. Laat ik vooropstellen dat ik de aangescherpte Voetbalwet niet al te lang geleden van de steun van de Eerste Kamer heb kunnen voorzien. Mijn hartelijke dank aan alle partijen die deze wet hebben gesteund; in mijn herinnering bijna alle partijen of misschien wel allemaal. We hebben daardoor heel veel instrumenten om mensen aan te pakken die over de schreef zijn gegaan en om hen uit het voetbal te weren. Het WODC-onderzoek naar de effectiviteit van maatregelen om voetbal veiliger te maken bevestigt dat er voldoende juridische, organisatorische en andere instrumenten zijn om hooligans te weren, maar dat er capaciteit, lef en daadkracht bij alle partners nodig is. Ik zou daar zelf nog samenwerking tussen de partners aan willen toevoegen. Het kaf kan namelijk alleen van het koren worden gescheiden als alle partners de handen ineenslaan en stevig doorpakken. Dat vergt een integrale aanpak en een optimale mix van civielrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen. Op al die fronten moet er stevig worden doorgepakt. De landelijke voetbal- en veiligheidspartners zijn verenigd in de Regiegroep Voetbal en Veiligheid. Ik denk dat de meeste leden het wel weten, maar ik zeg het toch maar even: dat zijn de KNVB, het Openbaar Ministerie, de politie, de gemeenten, het Auditteam Voetbal en Veiligheid en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Allen constateren dat er in de afgelopen jaren voortgang is geboekt, maar dat er nog te weinig is gebeurd om het kaf daadwerkelijk van het koren gescheiden te houden. Daarom zullen zij hier in de komende jaren extra in investeren, onder meer door het creëren van best practices en pilots. Tot mijn grote vreugde kan ik berichten dat er heel veel positieve en enthousiaste reacties zijn gekomen op de gedachte van die pilots en dat een aantal gemeenten daar echt aan gaat meewerken. Ik heb dit allemaal beschreven in de brief van 27 augustus jongstleden. De persoonsgerichte aanpak is een van de speerpunten en het onderwerp waarvoor in de komende tijd flinke stappen moeten worden gezet. De leden Van Dekken en Marcouch van de PvdA hebben vragen gesteld over de specifieke situatie bij FC Utrecht en Ajax. Ik laat mij momenteel door de verschillende partijen informeren en zal de Kamer in het kader van de beantwoording over deze specifieke kwestie nader informeren. Het moge echter helder zijn dat het de bevoegdheid van de burgemeester is om hierbij passende maatregelen te nemen. Misschien is het goed om hiervoor nog eens even te kijken naar de gelaagdheid in de verantwoordelijkheid voor de veiligheid in het voetbal. Hierbij spelen heel veel partners samen. De KNVB, maar zeker ook om de voetbalclubs zelf moeten daartoe allerlei maatregelen nemen. Dat geldt ook voor het Openbaar Ministerie en de politie, maar zeker ook voor de gemeenten. En uiteindelijk ook voor mijn ministerie, als dat bijvoorbeeld nodig is voor wetgeving.
De heer Van Nispen herhaalde een vraag die uitgebreid aan de orde is geweest bij de Voetbalwet, althans in de Eerste Kamer; de behandeling in de Tweede Kamer heb ikzelf namelijk niet gedaan. De vraag was: hoe zit het met het uitreisverbod? Die vraag was actueel naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rome. Er is een uitgebreid instrumentarium om het relschoppers zo lastig mogelijk te maken om problemen in het buitenland te veroorzaken. Voor uitwedstrijden buiten Nederland kan de KNVB landelijke stadionverboden opleggen, die gelden voor alle voetbalwedstrijden in binnen- en buitenland waaraan een Nederlandse betaaldvoetbalorganisatie deelneemt. In dat geval mag de ordeverstoorder bij een buitenlandse wedstrijd niet het stadion in. De strafrechter kan personen een meldplicht en een locatiegebod opleggen voor alle wedstrijden van een betaaldvoetbalclub in binnen- en buitenland. Daardoor wordt het voor deze personen feitelijk onmogelijk om uit te reizen. Ook vindt er in internationaal verband, tussen de National Football Information Points, informatie-uitwisseling plaats over supporters die meereizen naar uitwedstrijden. Eventueel meegereisde hooligans kunnen zo tijdig worden gesignaleerd, zodat hun de toegang tot het stadion kan worden ontzegd. Ook de lokale autoriteit in het land kan maatregelen nemen om deze personen te weren uit gebieden in de speelstad.
De heer Van Nispen vroeg verder of er wordt gewerkt met slimme camera's en of de Minister bereid is om het voortouw te nemen bij de inzet daarvan. Het is heel helder dat hoogkwalitatieve camera's een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het aanpakken van relschoppers in het stadion, maar het is natuurlijk maar één maatregel in een palet van veel meer maatregelen waarbij alle partners de handen ineenslaan. Op dit moment zijn diverse voetbalclubs bezig om hun camera's te verbeteren en te vernieuwen. Clubs maken natuurlijk zelf de afweging of de kosten van die geavanceerde camerasystemen opwegen tegen de verwachte opbrengst. Het moge helder zijn dat hoe beter de camera-informatie is, hoe makkelijker het wordt voor de politie en het Openbaar Ministerie, en daarvóór al voor de clubs zelf, om maatregelen tegen de betrokkenen te kunnen nemen.
De heer Oskam vroeg wat er is gedaan bij de spreekkoren tijdens de wedstrijd van FC Utrecht tegen FC Twente. Ik ga niet herhalen waar het destijds over ging. Toen de spreekkoren werden gehoord, is geprobeerd om deze zo veel mogelijk met de stadionspeaker te overstemmen. Na afloop heeft de voorzitter van FC Utrecht de spreekkoren scherp veroordeeld, wat niemand kan zijn ontgaan. Er is een onderzoek gestart om de aanstichters te achterhalen. Naar ik heb begrepen hebben drie personen inmiddels een stadionverbod opgelegd gekregen. De KNVB draagt alle beschikbare informatie en verklaringen rond dit incident over aan de onafhankelijke aanklager betaald voetbal. Deze aanklager besluit op basis daarvan of er een onderzoek wordt gestart naar het optreden van de club bij dit incident. Als er aangifte wordt gedaan zal het Openbaar Ministerie onderzoeken of er sprake is geweest van discriminatie is of van strafbare belediging en of er tot vervolging kan worden overgegaan.
De heer Oskam sloeg aan op de brief waarin ik aangaf dat er op basis van de bij gemeenten opgehaalde informatie op dit moment nog geen groot enthousiasme valt te bespeuren over de digitale meldplicht. Hij vroeg mij of ik die opnieuw onder de aandacht wilde brengen. Ik heb daar geen enkel bezwaar tegen en zal dat graag doen. Binnen de G4 wordt al bekeken op welke manier de mogelijkheden van de aangescherpte wet optimaal kunnen worden geïmplementeerd. Ik neem dit dus graag op mij.
De heer Oskam vroeg verder of de Minister bereid is om vaart te zetten achter het Voetbal Volg Systeem. Dit wordt meegenomen binnen de ICT-reorganisatie van de Nationale Politie. Tot die tijd blijven de clubs, de politie en het Openbaar Ministerie het oude systeem gebruiken. Na de vernieuwing kunnen ook gemeenten van dat voetbalvolgsysteem gebruikmaken, wat de heer Oskam suggereerde.
De heer Van Oosten (VVD): Ik heb nog een vraag naar aanleiding van de beantwoording van de Minister van onder meer mijn eigen vragen. De Minister zegt dat er met de nieuwe Voetbalwet genoeg instrumenten zijn. Het WODC bevestigt dat. Toch zijn lef, daadkracht en samenwerking noodzakelijk. Ziet de Minister daarbij voor zichzelf een rol weggelegd?
Minister Van der Steur: Jazeker, en dat was precies het onderwerp van de brief van 27 augustus. Ik ben met al die partijen aan tafel gegaan om juist daarvoor te zorgen. Laat ik nog een keer helder zeggen dat het uitgangspunt moet zijn dat de gewone voetbalsupporter en -liefhebber met zoon of dochter en met of zonder echtgenote of echtgenoot, zonder ellende naar voetbalwedstrijden moeten kunnen gaan en daarvan moeten kunnen genieten. Daar zijn die namelijk voor, dus dat is het doel. Ik bevestig daarmee de opmerkingen hierover van de heer Van Oosten en de heer Oskam. Voor dat doel hebben we de handen ineengeslagen, om ervoor te kunnen zorgen dat we die situatie met elkaar kunnen bereiken. Dat is dus de inzet in de brief van 27 augustus. Ik teken hierbij aan dat de samenwerking nog steeds beter kan. Ik zal me daarvoor blijven inzetten, ook in het kader van de Regiegroep Voetbal en Veiligheid. Dat is namelijk precies de plek waar die samenwerking en verbeteringen kunnen plaatsvinden.
De heer Van Oosten (VVD): Met dat laatste ben ik gelukkig. Ik beschouw het maar min of meer als een toezegging. De brief van de Minister dateert namelijk van 27 augustus. Nadien hebben ons echter de berichten bereikt over FC Utrecht tegen Ajax. Daarna heeft de KNVB zich tot mij gewend en bracht hij ter voorbereiding van dit AO onder andere het punt op van de digitale meldplicht. Collega Oskam gaf dit al aan. Met andere woorden, er valt nog heel veel te overleggen over de praktische uitwerking van de Voetbalwet, juist om het doel na te kunnen streven waar de Minister zo'n groot voorstander van is: namelijk dat iedereen samen met wie hem goeddunkt gewoon naar een voetbalwedstrijd kan gaan kijken.
Minister Van der Steur: Ik ben het daar geheel mee eens. De partijen kunnen daar onderling ook heel veel aan doen. Zij hebben daar de Minister niet voor nodig. De KNVB en de betaaldvoetbalclubs kunnen met de gemeenten gewoon goede afspraken maken. In veel gevallen gebeurt dat ook. De KNVB kan daarbij een rol vervullen. De lokale driehoek kan de politie daarbij ondersteunen. De politie kan daarover afspraken maken met het OM. Ik vind dat dat allemaal moet gebeuren. Het is precies het idee van de regiegroep om dat te stimuleren. Ik zal dat blijven doen.
Ik kom nu bij de Bulgarenfraude. In beginsel moeten bij een schorsing van voorlopige hechtenis alle reisdocumenten worden ingenomen. Dat kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd bij de schorsing van voorlopige hechtenis. Ter geruststelling van de heer Van Oosten kan ik melden dat het Openbaar Ministerie en de rechtspraak al maatregelen hebben getroffen om dit extra onder de aandacht te brengen. Ik ben het eens met de heer Van Oosten dat dat wel moet gebeuren. Het is nodig dat men dit weer scherp op het netvlies gaat krijgen.
De heer Van Oosten vroeg ook welke maatregelen er inmiddels zijn genomen naar aanleiding van de brief die ik over deze zaak in juni heb gestuurd. Ten aanzien van het Openbaar Ministerie is via de landelijke vergadering van rechercheofficieren aandacht gevraagd voor deze problematiek. Ook is de parketten verzocht om hier alerter op te zijn. Ten aanzien van de rechtspraak is in juni jongstleden binnen de landelijk expertgroep van rechter-commissarissen afgesproken om bij schorsing van voorlopige hechtenis een uniforme formulering te gebruiken, waarin expliciet tot uitdrukking komt dat het gaat om het inleveren van álle reisbescheiden, voor zover daartoe natuurlijk aanleiding bestaat.
Mevrouw Helder vroeg ook naar het innemen van reisdocumenten. Reisdocumenten worden ingenomen bij de penitentiaire inrichting waar de verdachte in voorlopige hechtenis zit. Ook bij schorsing worden daar alle reisbescheiden ingenomen. Dat had in die casus ook zo gemoeten, ware het niet dat alleen het Nederlandse paspoort was ingenomen en niet ook het Turkse, waardoor de mogelijkheid ontstond om toch te vertrekken.
Mevrouw Helder vroeg verder welke actie is ondernomen in het kader van de tenuitvoerlegging van de straf in Turkije. Terecht stelde zij vast dat, gegeven het feit dat Turkije geen mensen uitlevert, de enige mogelijkheid is dat de straf in Turkije ten uitvoer wordt gelegd. Het spreekt voor zich dat alles in het werk zal worden gesteld om zeker te stellen dat deze uitspraak niet zonder gevolgen zal zijn voor de betrokkene. De Turkse autoriteiten leveren geen eigen onderdanen uit. Zodra een veroordeling onherroepelijk is, kunnen wij hun verzoeken om de straf in Turkije ten uitvoer te leggen. Een verzoek met die strekking zal aan de Turkse autoriteiten worden gedaan. In dat geval zal de Turkse rechtbank op basis van de Nederlandse bewezenverklaring tot een strafoplegging moeten komen, waarna de straftenuitvoerlegging in Turkije kan plaatsvinden. Op dit moment is tegen de veroordeling hoger beroep ingesteld, dus er is nog geen sprake van een onherroepelijke zaak. Daarom is een dergelijk verzoek nog niet gedaan.
Ik kom nu te spreken over het onderwerp jeugd. De heer Recourt vroeg of ik ervoor kan zorgen dat minderjarigen maximaal drie dagen in een politiecel verblijven. Over de verblijfsduur van minderjarigen in politiecellen adviseert ook Defence for Children de maximale duur van drie dagen. Hoewel ik van mening ben dat het verblijf van minderjarigen in politiecellen niet langer moet duren dan strikt noodzakelijk, moet men ook niet uit het oog verliezen dat het daarbij regelmatig gaat om minderjarigen die worden verdacht van het plegen van ernstige delicten. Het opsporingsbelang moet dan ook nadrukkelijk worden meegewogen bij de bepaling van de feitelijke verblijfsduur van minderjarigen in politiecellen. Ik stel voor dat ik het betoog van de heer Recourt betrek bij mijn reactie op het rapport «Een nacht in de cel» van de Kinderombudsman. Ik denk dat de Staatssecretaris deze brief in november zal sturen.
De heer Recourt vroeg verder of het mogelijk is om alternatieven te ontwikkelen voor de inverzekeringstelling en het verblijf op het politiebureau. De Kinderombudsman heeft dat in zijn rapport ook aanbevolen. Op dit moment wordt gewerkt aan de reactie op deze aanbevelingen. Deze zal in november klaar zijn en ik zal haar in dezelfde brief meenemen. In de wet is opgenomen dat het ondergaan van een inverzekeringstelling kan worden aanwezen op elke daartoe geschikte plaats. Wettelijk gezien zijn er dus alternatieven mogelijk voor die inverzekeringstelling. Een en ander zal worden meegenomen in de brief die ik aan de Kamer zal sturen. Ik dank de heer Recourt voor het agenderen van dit onderwerp.
De heer Recourt (PvdA): Uiteraard wachten wij met spanning op deze brief. Ik heb echter ook gesuggereerd om dit te betrekken bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering en om daarin een apart onderdeel op te nemen voor minderjarigen. Kan de Minister daar iets over zeggen?
Minister Van der Steur: We moeten de debatten over de Contourennota en het Wetboek van Strafvordering nog voeren. Ik stel voor om dit onderwerp bij dat debat te betrekken. In de aanloop daarnaartoe kan ik dan bezien wat de consequenties daarvan kunnen zijn, ook gegeven het feit dat er veelvuldig met alle betrokken partijen over die Contourennota is gesproken en dat dit onderwerp daarbij niet aan de orde is gekomen. Ik wil het risico vermijden dat hierdoor ruis op de lijn zou komen. Men zou dan immers kunnen zeggen dat er weer iets is toegevoegd waarover men niet heeft kunnen meespreken. Ik zal hier dus nog even naar kijken en stel voor dat we dit bij de Contourennota onder ogen zien.
Ik kom nu te spreken over tappen. Het gaat daarbij specifiek over het rapport van de Auditdienst Rijk, de ADR. Misschien is het goed als ik in de richting van de heer Van Nispen opmerk dat de Auditdienst Rijk losstaat van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De Auditdienst Rijk heeft een zeer uitgebreid onderzoek gedaan en de Kamer heeft de rapportage daarvan ontvangen. De belangrijke conclusie van de Auditdienst Rijk is dat er geen aanwijzingen zijn voor het wissen van gesprekken. De suggestie van de heer Van Nispen wordt dus niet door dit onderzoek ondersteund. Ik hoor hem buiten de microfoon zeggen dat hij geen suggestie heeft gedaan; hij zou hebben gezegd dat er iets kan zijn uitgezet. Voor zoiets is er echter ook geen aanwijzing gevonden. Ik merk hierbij op – en dat is misschien nieuw voor de heer Van Nispen – dat in de rechtszaak tegen de verdachte politicus door de rechter een verzoek van de verdediging is afgewezen om nader onderzoek te doen naar het wissen van die gesprekken. Ook de rechter heeft toen dus overwogen dat het argument dat het een groot toeval is dat precies dit deel niet is opgenomen, te mager is om op basis daarvan nader onderzoek te laten plaatsvinden. Ik sluit mij aan bij deze bevindingen van de rechter en van de ADR. Ik heb voldoende vertrouwen in de kwaliteit van het tapsysteem van de Nationale Politie. Ik vrees dat we zullen moeten vaststellen dat het om toeval is gegaan. Vervolgens is de vraag van belang welke maatregelen er zijn genomen om ervoor te zorgen dat dit niet meer kan voorkomen. Dat staat in mijn brief. Ik heb er echt vertrouwen in dat, gegeven de maatregelen, deze problematiek zich niet meer zal kunnen voordoen.
Mevrouw Swinkels vroeg in dit kader naar de ervaringen met het nieuwe protocol. Het nieuwe protocol is per 1 september geïmplementeerd. Er is in april 2016 een interne audit voorzien. Uiteraard zal de Kamer op de hoogte worden gesteld van de resultaten daarvan. Zoals ik de Kamer heb bericht, zie ik vanwege het Auditdienst Rijkrapport geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten naar deze kwestie. Ik vind echt dat we geen twijfels over dat rapport moeten hebben.
De heer Van Nispen (SP): Het onderzoek van de Auditdienst Rijk is inderdaad onafhankelijk, maar dat heb ik ook niet in twijfel getrokken. Ik heb alleen gezegd dat belangrijke vragen nog steeds onbeantwoord zijn en dat een diepgravender onderzoek wel degelijk mogelijk is. Van Koppen en Jacobs, dus niet de minste hoogleraren, wijzen erop dat bepaalde vragen onbeantwoord zijn gebleven en dat bepaalde mogelijkheden nog steeds niet zijn uitgesloten. Volgens mij moeten we die mogelijkheden wel uit kunnen sluiten. Er is dus een nog diepgravender onderzoek mogelijk. En vooral verbaast het me dat Minister van der Steur nu niet wil weten wat Kamerlid Van der Steur destijds vroeg, namelijk hoe het kan dat die back-upsystemen niet hebben gewerkt.
Minister Van der Steur: Die kwesties komen allemaal aan de orde in dat ADR-rapport. Er is deugdelijk onderzoek gedaan. Er is geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld hoe bepaalde dingen precies zijn gebeurd. Er is ook vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor enige moedwilligheid daarachter. Ik vind dat we op enig moment moeten erkennen dat we het nooit precies zullen weten, ook omdat dat inmiddels niet meer kan. We moeten daarom maar genoegen nemen met het huidige onderzoek.
De heer Van Nispen (SP): Aanwijzingen vind je natuurlijk pas als je goed zoekt. Ik doe niets af aan het onderzoek van de Auditdienst Rijk, ik stel alleen vast dat je nog dieper kunt zoeken. Dit is uitgebreid aan de orde gekomen in de rapportages van de deskundigen. Er is gewoon meer onderzoek mogelijk, bijvoorbeeld door de leverancier van het systeem. Er hangt een hele mystiek om de vraag wie dat is en wat er wel of niet op tafel lag ten tijde van het onderzoek. We zouden hem daartoe ook kunnen aansporen. Dit is namelijk belangrijk. Het gaat om de integriteit van onze opsporing, om de bewijsgaring in strafzaken. Het is voor ons van cruciaal belang dat dit integer gebeurt. Daarom willen wij gewoon alle informatie op tafel krijgen. Hoe zat alles precies? Er is dus dieper onderzoek mogelijk en in mijn ogen ook nodig. Ik verbaas me erover dat de Minister zegt: we hebben eenmalig onderzoek gedaan, het is jammer dat we het nooit helemaal zullen weten, maar we laten het daarbij.
Minister Van der Steur: Ik sluit mij aan bij hetgeen in die strafzaak is gebeurd. Dezelfde vraag is immers aan de rechter voorgelegd. Ook hij heeft gezegd dat voor hem de notie van toeval onvoldoende reden is voor nader onderzoek en heeft genoegen genomen met de feiten die op tafel lagen. Ik begrijp de onvrede en de zorg van de heer Van Nispen, die ik overigens ook hoorde bij de heer Recourt, maar ik vind ook dat we op enig moment moeten kunnen zeggen: het is zoals het is; we hebben er goed naar gekeken, maar op een aantal terreinen kunnen we de diepgang die we hadden willen hebben, niet meer bereiken. Dus: is er nu wat aan de hand? Het antwoord van de Auditdienst Rijk daarop is: naar alle waarschijnlijkheid niet. Voor mij is dat voldoende reden om het hierbij te laten.
De heer Recourt (PvdA): Vorige week hebben we in de Eerste Kamer een debat gehad over het initiatiefwetsvoorstel van de collega's Oskam, Segers en mijzelf over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de overheid. De Minister was daarbij. Het ging daarbij uitdrukkelijk over die twee mogelijke vormen van verantwoording als er wat fout gaat: een voor de strafrechter en een publieke. De Minister verwijst nu naar de strafrechter en sluit zich bij hem aan. Ik wil nu verwijzen naar dat debat, waarin we het er volgens mij over eens waren dat dat twee verschillende vormen van verantwoording zijn. Bij een publieke verantwoording kun je volgens mij niet zeggen: de strafrechter vond het niet nodig om dit te doen, dus ik ook niet. Ik vind het van belang dat in ieder geval in een van de twee rapporten waar Argos mee kwam, volgens mij praktische en niet al te moeilijke vragen worden gesteld, die echter wel leven en die nog kunnen worden beantwoord. Ik wil me er wel bij neerleggen dat je op een gegeven moment moet vaststellen «het is wel heel toevallig, maar het is zo», maar dan moeten die praktische vragen wel beantwoord zijn, want anders blijf je mist houden. Het ging toen om aan fotorolletje. Nu gaat het om een tap. Je kunt niet alle mist wegnemen, maar doordat die vragen niet worden beantwoord, blijft er meer mist bestaan dan nodig is. Kan de Minister dus toch antwoord geven op die praktische vragen? In dat ene rapport zijn dat vooral technische vragen.
Minister Van der Steur: Even voor de helderheid. Ik heb niet gezegd dat ik het vind omdat de rechter het zegt. Ik heb gezegd: ik vind het en de rechter vindt het ook. Ik vind dat op basis van het rapport dat er ligt. Als de heer Recourt zegt dat een aantal praktische vragen nog nader kunnen worden toegelicht in een brief, dan ben ik daar uiteraard toe bereid. Ik vind echter ook dat we op enig moment moeten zeggen dat we er heel zorgvuldig naar hebben gekeken. De onafhankelijke Auditdienst Rijk, toch niet de minste organisatie, heeft er echt zeer zorgvuldig naar gekeken. Ik ben bereid om die praktische vragen nog even van een toelichting te voorzien in een brief, zonder daarbij te willen toezeggen dat ik weer een nieuw onderzoek ga laten doen, want ik heb echt het gevoel dat dat ons niet verder zal brengen.
Ik kom op het onderwerp zelfmelders. De heer Van Oosten en mevrouw Helder hebben naar aanleiding hiervan gevraagd hoe het zit met de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen. Zij vroegen naar de gemiddelde tijd tussen het opleggen van een straf en de tenuitvoerlegging daarvan. Laat ik vooropstellen dat een deel van de gevangenisstraffen uiteraard direct ten uitvoer wordt gelegd. Dat betreft de groep veroordeelden die in voorlopige hechtenis zijn. Dit is ongeveer de helft van het aantal opgelegde vrijheidsstraffen. De overige vrijheidsstraffen kunnen niet direct ten uitvoer worden gelegd, omdat zij pas veertien dagen na de uitspraak van de rechter onherroepelijk zijn. Ik ben het overigens wel met de heer Van Oosten en mevrouw Helder eens dat het streven moet zijn om ook die straffen zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen. De zelfmeldprocedure is voor een deel van de veroordeelden juist efficiënt. Het CJIB beoordeelt na ontvangst van het vonnis of betrokkene in aanmerking komt voor de zelfmeldprocedure. Het CJIB voert deze taak namens het Openbaar Ministerie uit, zoals neergelegd in de aanwijzing van het Openbaar Ministerie gericht op executie. De betrokkene wordt binnen drie weken opgeroepen door de Dienst Justitiële Inrichtingen. Er zijn criteria opgesteld om te beoordelen of iemand in aanmerking komt voor de zelfmeldprocedure. Iemand zonder adres of iemand die zich de afgelopen maanden in een andere zaak niet heeft gemeld als zelfmelder, komt hiervoor uiteraard niet in aanmerking. Zij worden door de politie opgepakt en in het arrestantenregime in een centrale gevangenis geplaatst. Als het zelfmeldtraject mislukt, gaat er altijd nog een arrestantenbevel uit.
Ik geef even de cijfers. In 2014 stroomden 2.154 zelfmelders en 25.443 arrestanten in. Dit laat zien wat de omvang van het aantal zelfmelders is in relatie tot de mensen die in het reguliere stelsel zitten. Het systeem van zelfmelders is efficiënt en werkt goed, naar het oordeel van mijn ministerie. Het afgelopen jaar is de zelfmeldprocedure overigens ook nog efficiënter ingericht. Zelfmelders melden zich gemiddeld na 30 dagen. Voorheen was dit nog 60 dagen. Er werd gevraagd naar de gemiddelde tijd tussen de opgelegde straf en de tenuitvoerlegging. Momenteel is de tenuitvoerlegging bij 73% van de vrijheidsstraffen binnen zes maanden gaande of afgerond en bij 89% binnen 24 maanden. Dat zijn bemoedigende resultaten.
De heer Van Oosten en mevrouw Helder vroegen vervolgens: hoe zit het nu met dat regime? De heer Recourt deed een heel mooie semantische suggestie op dat punt. Hij stelde voor om het niet meer het «plusregime» te noemen maar het «gewone regime» en om het andere het «minregime» te noemen. Het gaat erom dat een gedetineerde in een plusregime terechtkomt als hij of zij aantoont zich aan de afspraak te houden. Ook in het kader van het masterplan, toen het plusregime werd geïntroduceerd hebben wij veelvuldig gesproken over de vraag of dat luxe omstandigheden zijn. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ook daar nog steeds sprake is van een zeer sober regime waarbij iemand gewoon gevangen is. Als de zelfmelder zich niet meldt, wordt hij arrestant en zal hij in het basisregime, in het sobere of nog soberdere basisregime in een centrale penitentiaire inrichting worden geplaatst. Om even aan te geven wat het verschil is tussen het plusregime en het basisregime: in het basisregime is 42,5 uur ingeroosterd voor activiteiten; in het plusregime is dat 48 uur. Dat is dus 5,5 uur meer. Het is ook mogelijk dat de zelfmelder in het kader van het plusregime meer zelfstandige arbeid mag verrichten dan in het sobere regime plaatsvindt. Ik hoorde ook het woord «televisie». Ik merk nog even op dat gedetineerden gewoon moeten betalen voor het hebben van een televisie. Dat geldt voor alle gedetineerden.
Ik kom op de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens.
Mevrouw Helder (PVV): Ik mis het antwoord op de vraag over de pilot met de verschijningsplicht in zaken waarin het slachtoffer heeft aangegeven daar behoefte aan te hebben. De Staatssecretaris heeft dat toen toegezegd. Heeft dat geleid tot meer zaken waarin de verdachte verplicht moest verschijnen? Misschien komt de Minister daar in de tweede termijn op terug.
Wat mij voornamelijk stoort, is dat de Minister zegt: het plusregime is nog steeds sober, het zijn dan wel voordeeltjes, maar het is gewoon wat minder nadeel. Dat is misschien een semantische discussie, maar daar gaat het toch niet om! Het gaat om mensen die een gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen en die denken «ik meld me maar niet», terwijl de mensen die zich wel melden, die zich aan de afspraak houden, zoals het ook hoort, daarvoor worden beloond. Dan kun je toch niet zeggen: nou, het is geen beloning; het is nog steeds een sober regime. Ik geef de Minister een herkansing zodat hij een beter antwoord kan geven.
Minister Van der Steur: De heer Recourt wees al op die semantiek. We hebben in het masterplan afgesproken dat de mogelijkheid voor gedetineerden bestaat om door goed gedrag een plus te verdienen, ook in het kader van de teruggeleiding naar de samenleving. Goed gedrag wordt dus beloond. Zelf melden is goed gedrag. Dat wordt dan beloond in het kader van het plusregime, zoals een gewone gedetineerde dat ook kan verdienen. Het gevoel dat mevrouw Helder daarbij heeft, begrijp ik heel goed, maar zo is het systeem. Er werd ook terecht gezegd: we willen wel dat die mensen zich melden; het systeem werkt efficiënt en goed, want het gaat sneller en beter dan het al ging. Volgens mij zei de heer Van Oosten dat. Tegelijkertijd is er geen enkele kwestie over dat voor iemand die zichzelf niet meldt, terwijl hij daar wel voor geselecteerd is, het gewone arrestantenregime geldt.
Mevrouw Helder (PVV): Het is wel heel zuur om te moeten constateren dat goed gedrag bij iemand die tot een gevangenisstraf is veroordeeld tot een voordeel leidt, terwijl bijvoorbeeld iemand die op tijd zijn belastingaangifte doet, geen korting krijgt. Ik mag toch hopen dat dit niet de gebruikelijke gang van zaken gaat worden. Mijn fractie zal zich hiertegen blijven verzetten.
Minister Van der Steur: Dat is het goed recht van mevrouw Helder. Ik stel vast dat het zelfmeldsysteem werkt, dat het past in het stelsel dat we met de Kamer hebben afgesproken in het kader van het masterplan en dat we daar op zich tevreden over zijn.
Mevrouw Helder vroeg tijdens het eerste deel van haar interruptie naar de verschijningsplicht ter terechtzitting. Dat onderwerp zat bij de overige onderwerpen waarover ik hierna kom te spreken. Ik haal het even naar voren. Tijdens het wetgevingsoverleg van 27 mei 2015 over het wetsvoorstel uitbreiding spreekrecht heb ik de Kamer een brief toegezegd waarin ik de stand van zaken geef ten aanzien van het gesprek bij de officier en het bespreken van de wensen van de slachtoffers, waaronder die met betrekking tot het ter zitting verschijnen van de verdachte. De Kamer kan deze brief voor het einde van het jaar verwachten. Daarin zal ik ook die vragen beantwoorden.
De heer Van Oosten (VVD): Ik kom nog even terug op het zelfmeldsysteem. Uit de woorden van de Minister maak ik op dat het systeem gewoon goed werkt. Met andere woorden: de Minister zegt dat je dit niet moet willen veranderen. Maar waardoor werkt dat systeem nu goed? Komt dat doordat mensen die beloning krijgen? Kunnen we dat hardmaken? Waarop is die vaststelling gebaseerd?
Minister Van der Steur: Ik aarzel een beetje. De brief die op de agenda is gezet, is verzonden door de Staatssecretaris. Hij gaat over het gevangeniswezen in brede zin. Ik ben als Minister inmiddels verantwoordelijk voor een heel groot deel van de portefeuille van de Staatssecretaris. Ik doe dat met plezier, maar dit onderwerp zit daar niet in. Ik verzoek de heer Van Oosten daarom om dit onderwerp aan de orde te stellen tijdens het eerstkomende overleg met de Staatssecretaris over het gevangeniswezen. De Staatssecretaris kan daar dan in brede zin antwoord op geven.
De heer Van Oosten (VVD): Dat is een goede suggestie. Ik heb een aantal vragen, omdat ik duidelijk voor ogen wil hebben hoe dit werkt. Is het werkelijk slechts een semantische discussie of steekt er meer achter? Dat wil ik duidelijk krijgen. Ik zal die vragen aan de Staatssecretaris voorleggen tijdens een passend overleg.
Minister Van der Steur: Ik dank de heer Van Oosten daarvoor. Daarmee voorkomen we dat er onhelderheid ontstaat.
Mevrouw Helder en de heer Oskam stelden vragen over het wetsvoorstel dataretentie. Ik kan bevestigen dat het wetsvoorstel naar de Raad van State is gestuurd en dat er spoed wordt betracht, gegeven het belang van de dataretentie. Ik zal het advies van de Raad van State zo spoedig mogelijk nadat het verschenen is aan de Kamer toesturen. Dat gebeurt dan wel na eventuele aanpassingen. Als de Raad van State vanuit zijn rol belangrijke wijzigingen voorstelt, zal ik daar goed en zorgvuldig naar moeten kijken.
De heer Oskam vroeg of ik ervoor kan zorgen dat het wetsvoorstel met spoed door de Kamers wordt behandeld. Het antwoord daarop is: nee, dat kan ik niet. De enige die dat kan is de heer Oskam zelf, met steun van zijn collega-Kamerleden. Ik ben eraan gewend dat de Kamer belangrijke wetsvoorstellen met de nodige voortvarendheid behandelt. Ik ga ervan uit dat ik de heer Oskam erop mag aanspreken als ik die voortvarendheid op dit punt onvoldoende terugzie.
De voorzitter: Dat lokt uiteraard een reactie van de heer Oskam uit.
De heer Oskam (CDA): Dat zal ik niet doen. Ik wil wel iets anders vragen. Wat is de planning? Wanneer kunnen wij het in de Tweede Kamer tegemoetzien?
Minister Van der Steur: Daar heb ik al antwoord op gegeven. De Raad van State heeft altijd drie maanden de tijd om over een wetsvoorstel te mogen nadenken. De snelheid waarmee ik het voorstel naar de Kamer kan sturen, hangt vervolgens af van de aard van de opmerkingen van de Raad van State. Ik ga dat zo snel mogelijk doen, maar ik kan daar geen termijn aan verbinden. Ik hoop dat het voorstel in het voorjaar van 2016 aan de Kamer voorligt zodat wij het nog voor de zomer kunnen behandelen.
Er zijn nog twee vragen blijven liggen. Ik had gezegd dat ik die in de tweede termijn wilde behandelen, maar ik kan dat nu al doen. De heer Van Nispen vroeg naar de einddatum van de evaluatie van de OM-strafbeschikking. De opdracht voor die evaluatie wordt op dit moment opgesteld. Ik kan de heer Van Nispen geruststellen: de hele verzetsdiscussie zal daar deel van uitmaken. Het wordt een omvangrijk onderzoek. Ik durf nog niet te zeggen of het zal lukken om het al in 2016 af te ronden, maar we doen uiteraard wel ons best daarvoor.
Mevrouw Helder vroeg of kan worden gerapporteerd over de overschrijding van de redelijke termijn bij hoven en rechtbanken. Ik zal uitzoeken of dat mogelijkerwijs al in het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak wordt meegenomen en zo nee, of dat dan kan worden meegenomen. Dat hangt natuurlijk ook af van de vraag of die informatie beschikbaar is. Ik zeg hierbij toe om de Kamer nader daarover te berichten, naar aanleiding van het overleg met de Raad voor de rechtspraak daarover.
Ik kom op de overige vragen. Dat is mijn laatste blokje. De heer Van Nispen vroeg wanneer er extra geld komt ten aanzien van de begroting. Ik heb al gezegd dat ik conform de afspraak de risico's en de eventuele oplossingen daarvoor in kaart zal brengen in de brief die ik samen met de Minister van Financiën zal sturen. Op de inhoud daarvan loop ik uiteraard niet vooruit.
Mevrouw Helder vroeg wat expliciet beleid is bij het afwijzen van zaken. Een voorbeeld daarvan is tanken zonder te betalen. Daarvan is vastgelegd dat het in eerste instantie langs de civiele weg wordt opgelost. Het is een van de voorbeelden waarbij dit met grote voortvarendheid wordt opgepakt.
De heer Oskam vroeg of de Kamer een overzicht kan krijgen van de wetgevingstrajecten die lopen. Ik kan hem berichten dat hij dat overzicht al heeft. Het is opgenomen in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Ik beveel de heer Oskam van harte aan om die uitstekende begroting te lezen. Daarin staat het hele wetgevingsprogramma inclusief de voorziene inwerkingtreding van alle wetsvoorstellen die op dit moment in behandeling zijn, heel precies beschreven. Mocht hij daarna nog vragen hebben, dan is de begrotingsbehandeling het juiste moment om daarover verder van gedachten te wisselen.
De heer Oskam (CDA): Ik heb ook nog gevraagd naar de uitvoering van de motie-Oskam/Van Oosten. Het is nu al twee jaar geleden. Ik heb gevraagd waarom het zo lang heeft geduurd. De consultatieronde is nu achter de rug, maar we hebben hier twee jaar op moeten wachten.
Minister Van der Steur: Er is geen wetsvoorstel waaraan niet met de nodige voortvarendheid wordt gewerkt. Dat geldt ook voor de uitvoering van de motie-Oskam/Van Oosten. Dat voorstel is nu uit de consultatie. We hebben natuurlijk een aantal zorgvuldigheidseisen afgesproken en ingebouwd. De consultatie is een daarvan. Daarvoor staan termijnen. Die zul je moeten handhaven. Datzelfde geldt voor de rest van het traject. We doen ons uiterste best om ook dit wetsvoorstel zo snel mogelijk aan de Kamer voor te leggen.
De vergadering wordt van 12.12 uur tot 12.20 uur geschorst.
De voorzitter: We beginnen met de tweede termijn van de Kamer. De spreektijd daarin is maximaal twee minuten per fractie. Ik verzoek de Kamerleden om het aantal interrupties tot het minimum te beperken. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Ik begin met het verdwenen tapgesprek tussen Teeven en Van Rey. Ik blijf het onwenselijk vinden dat we niet precies weten wat er is gebeurd. De Minister vindt dat natuurlijk ook, maar ik stel vast dat het mogelijk en wenselijk is om daar een diepgravend onderzoek naar te laten doen. Volgens mij zou de Minister dat ook moeten willen. Er moet een ultieme poging worden gedaan om de waarheid te achterhalen. Zoals de heer Recourt al zei, kunnen we ons erbij neerleggen dat er sprake is van toeval als we het idee krijgen dat alles is geprobeerd om te achterhalen wat er precies is gebeurd. Ik sluit mij daarbij aan. Ik vind toch dat er een diepgravend onderzoek moet worden gedaan. Ik wil daarover graag een motie indienen. Daarom vraag ik hierbij een VAO aan.
Ik heb mijn zorgen uitgesproken over rechtsbijstand bij OM-strafbeschikkingen en ZSM. Ik heb een aantal heel concrete vragen gesteld en ik heb ook zelf voorstellen gedaan. Ik ben toch een beetje teleurgesteld over de voortgang die op dit onderwerp wordt geboekt en de voortvarendheid waarmee het wordt aangepakt. Van dat laatste is namelijk niet echt sprake. Vooruitlopend op de evaluatie die in november naar de Kamer zal worden gestuurd, wil ik de Minister nogmaals aansporen om echt te garanderen dat er rechtsbijstand is en om dat structureel te regelen. Ook vraag ik de Minister om in de brief die hij de Kamer nog deze maand zal toesturen, wat beter inzicht te geven in hetgeen precies nodig is. Ik heb het dan over de zaken als de logistiek, de infrastructuur, de verhoorkamers en de digitale systemen. Is dat allemaal op orde? En hoe zit het met de financiën? Wat kost het en wie gaat dat betalen?
De evaluatie van de OM-strafbeschikking komt in 2016. Het is goed om te horen dat de verzetprocedure daar deel van uitmaakt, omdat we volgens mij moeten willen weten of de rechter ook tot een veroordeling komt in zaken waarin het tot een OM-strafbeschikking is gekomen en waarin vervolgens verzet is ingesteld. Dat is een onderdeel van die evaluatie. Als die evaluatie gereed is, kunnen we wat principiëler naar het model kijken waarbij het OM en niet de rechter de straf oplegt. In de aard is dat toch een risicovol model. Ik vraag de Minister ook om zelf het denken niet te stoppen. In Trema is bijvoorbeeld een artikel verschenen waarin voorstellen worden gedaan om vooraf een rechterlijke toets in te stellen of om de OM-strafbeschikking zelfs af te schaffen en te vervangen door een rechterlijke strafbeschikking. Ik vraag de Minister om op dat artikel te reageren. Hij hoeft dat niet per se vandaag te doen. Dat kan ook schriftelijk gebeuren, op een later tijdstip.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de gegeven antwoorden. Ik constateer daarbij dat we de antwoorden op veel inhoudelijke vragen nog moeten krijgen. De Minister gaat bijvoorbeeld nog doelstellingen formuleren met betrekking tot de doorlooptijden in de strafrechtketen. Naar verwachting worden die in december 2015 naar de Kamer gestuurd. Een heleboel dingen worden meegenomen in voortgangsrapportages. We wachten dat af. We komen daar zeker nog over te spreken.
Ik dank de Minister voor de twee toezeggingen. Ten eerste krijgen we in de voortgangsrapportage een terugkoppeling met betrekking tot de verbetering van het identificatieproces. Ten tweede wordt nagegaan of de voortgangscijfers met betrekking tot de procedures bij de rechtbanken en de hoven in het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak kunnen worden opgenomen.
Mijn fractie wacht het resultaat van de verdiepende analyse die de Staatssecretaris laat uitvoeren naar de oorzaak van de toename van het aantal vrijheidsstraffen, vol spanning af.
Ik kom op de Bulgarenfraude, om het zomaar even te noemen. De Minister zegt dat reisdocumenten worden ingenomen bij het ondergaan van de voorlopige hechtenis. Dat is zo, maar het zou beter zijn om een vervallenverklaring af te geven, want dan kan er namelijk ook geen nieuw reisdocument verkregen worden onder het mom van «ik ben de mijne kwijt en ik moet echt nodig naar het buitenland» of «ik heb zo'n ding nodig». Ik verwijs daarbij naar de rijkswet van 28 oktober 2010. Voor de liefhebber: zij staat in het Staatsblad 2010, onder nummer 756. Het is wel een iets andere situatie, maar daarin ging het ook om het vervallen kunnen verklaren van een reisdocument bij een gegrond vermoeden dat de betrokken persoon zich buiten de grenzen van het Koninkrijk zou onttrekken aan strafvervolging of tenuitvoerlegging van de straf. Dat is weliswaar de omgekeerde variant, want die rijkswet is tot stand gekomen nadat twee Nederlanders in Brazilië waren veroordeeld en zij zich met reisdocumenten aan de tenuitvoerlegging daar konden onttrekken. Maar ja, het tegenovergestelde kan dus ook. Mijn vraag aan de Minister is daarom: is het niet beter om die reisdocumenten vervallen te laten verklaren? Dat is gewoon een signaleringsprocedure. De Minister van Binnenlandse Zaken zou die in gang kunnen zetten.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor alle antwoorden. Gelet op de enorme hoeveelheid onderwerpen die op de agenda van dit algemeen overleg is geplaatst, voelde het een beetje als de kast opruimen. Er moet overigens ook weer kastruimte komen, want ik heb van de Minister begrepen dat er heel veel terugkomt.
Ik zal kort ingaan op mijn eigen punten. Er komt in ieder geval meer inzicht in de cijfers. Dit moet verklaren waarom er meer werkdruk in de keten wordt ervaren, terwijl het aantal zaken afneemt. We hebben het gehad over de uitzending van het programma Argos. De vragen uit het rapport-Jacobs zijn nog niet volledig beantwoord. Dat gaat nog gebeuren. Het uitgangspunt daarbij is om zo veel mogelijk helderheid te krijgen over die Teeventapes. Ik vind het belangrijk om nog eens te zeggen dat de politie over haar eigen bewijsmiddelen gaat en dat zij ook de enige is die daarover gaat. Particuliere bedrijven gaan daar niet over.
We hebben ook gesproken over kinderen in de politiecel. Daarover volgt een brief van de Staatssecretaris. We zullen daar nog over spreken in het kader van de wijziging van het Wetboek van Strafvordering.
Tot slot wil ik benadrukken dat advocaten op de een of andere manier een vaste plek moeten krijgen aan de ZSM-tafel. We gaan bekijken in welke vorm dat kan gebeuren, maar die rechtsbescherming moet geregeld worden en het liefst zo snel mogelijk.
De Kamer heeft veel tennisballen naar de Minister geslagen. De Minister heeft ze met verve weer teruggeslagen en de meeste landen in de begrotingsbehandeling. Dan gaan wij daar ook weer mee verder.
Mevrouw Swinkels (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden. Goed voorbeeld doet goed volgen, dus ik sluit mij op twee punten aan bij collega Van Nispen. Er is gesproken over de ZSM-pilots. Ik vraag de Minister om de evaluatie daarvan snel aan de Kamer te sturen. Zij was eigenlijk al toegezegd voor de zomer van 2015 en het is inmiddels echt al herfst, zoals we buiten kunnen zien.
De heer Van Nispen wees in zijn bijdrage ook op het artikel in Trema. Ik krijg graag een reactie daarop, met name met betrekking tot de strafbeschikkingsprocedure die in Frankrijk zo is omgevormd dat de rechter-commissaris in plaats van de officier van justitie daarbij is betrokken. Het is daar dus niet meer de officier die de straffen uitdeelt. Ik krijg graag een reactie van de Minister op dat idee.
Ten slotte merk ik nog het volgende op. Tussen neus en lippen door zei de Minister dat ik hetgeen de heer Recourt zei over de afname van de criminaliteit, van de misdaad in Nederland, zou hebben bevestigd. Dat heb ik niet gezegd. Ik heb alleen gezegd dat het aantal zaken dat op het bord van de rechter ligt, is verminderd en dat dit naar mijn idee komt door de prop werk waar onder andere het OM mee te maken heeft. In de rapportage van de Minister wordt er ook melding van gemaakt dat het werk daar is toegenomen. Ik blijf mij zorgen maken over die prop. Wat wil de Minister daaraan gaan doen?
De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. De Minister gaf aan dat hij voor zichzelf een rol ziet weggelegd bij de aanpak van voetbalvandalisme. Hij is daarover al in gesprek met de KNVB en de grote steden die daar in het bijzonder een rol bij spelen. Hij zal dat blijven doen. Ik zou het wel interessant vinden om een terugkoppeling te krijgen van hetgeen uit dat reguliere overleg met de verschillende ketenpartners komt, vooral als het gaat om de spreekkoren en de al dan niet antisemitische leuzen die worden uitgesproken. Ik hoef daar geen aparte brief over te krijgen, maar het zou goed zijn om een terugkoppeling te krijgen zodat de Kamer daarvan op de hoogte is en zij, als zij dat passend vindt, daarover wellicht een keer verder kan discussiëren.
De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Ik dacht even dat ik bij het verkeerde debat zat toen de heer Recourt over tennis begon, want volgens mij hebben we het vooral over voetbal gehad. Ik heb drie loepzuivere voorzetten gegeven aan de Minister. Een daarvan heeft hij ingekopt. Een ander heeft hij op het doel geschoten. Weer een ander heeft hij ver naast geschoten.
Ik ben heel blij met de toezegging dat hij met de «voetbalburgemeesters» wil praten over de digitale meldplicht. Ik denk dat dit gewoon belangrijk is voor hetgeen we in het kader van de Voetbalwet hebben besproken. We moeten bekijken of we de burgemeesters tegemoet kunnen komen bij eventuele belemmeringen.
De Minister zegt dat het Voetbal Volg Systeem (VVS) deel uitmaakt van het grote ICT-verhaal binnen de politie. Ik vind dat een realistisch standpunt, maar ik zou de Minister toch willen vragen of we het systeem, ook al is dat verouderd, toegankelijk kunnen maken voor de «voetbalburgemeesters», zodat er toch tot een goede gegevensuitwisseling kan worden gekomen. Ik weet niet of dat technisch mogelijk is.
Naar mijn mening werd ver naast geschoten op het gebied van de verbetering van de prestaties in de strafrechtketen. Het formuleren van goede doelstellingen met betrekking tot de doorlooptijden is maar een klein onderdeel daarvan. Een en ander hangt natuurlijk ook van het aantal zaken af, van de zwaarte van de zaken, van het aantal rechters en officiëren van justitie en van de andere partners in de strafrechtketen. Het zegt dus niet alles. Ik denk dat het voor het bekostigingssysteem van Justitie wel belangrijk is om te zeggen waar je de lat legt en welke doelstellingen je wilt halen. Natuurlijk kunnen er altijd redenen zijn waarom je het niet haalt. Dat kun je dan gewoon uitleggen. Het is dus meer indicatief bedoeld. We willen de Minister daar niet op aanvallen of tackelen. Ik vind dat de ambities verder zouden moeten gaan. Daarom sluit ik mij graag aan bij het VAO dat de heer Van Nispen heeft aangevraagd.
Minister Van der Steur: Voorzitter. Ik dank de leden voor de nadere vragen die zij hebben gesteld. Ik begin met de door mij toegezegde brief over het tappen. Ik merk nog even op dat ik naar aanleiding van het rapport-Jacobs/Van Koppen, na de uitzending van het VPRO-programma Argos, op 13 juli antwoorden op daarover gestelde Kamervragen aan de Tweede Kamer heb gestuurd. De uitkomst daarvan was dat de grondigheid en de onafhankelijkheid van de ADR geen aanleiding zouden geven voor een nader onderzoek. Niettemin heb ik toegezegd om de Kamer nog een brief te sturen over de technische aspecten die met name door de heer Jacobs naar voren zijn gebracht. De Kamer zal die brief zo snel mogelijk ontvangen.
Ik kom op de vraag van de heer Van Nispen over het artikel over de rechterlijke strafbeschikking. Ik zal dat artikel uit Trema betrekken bij de evaluatie van de OM-strafbeschikking die ik in eerste termijn al heb aangekondigd. Als ik het goed begreep, zei mevrouw Swinkels daar ook iets over, maar ik ben even kwijt welk punt zij in het kader van de strafbeschikking naar voren bracht.
Mevrouw Swinkels (D66): In het artikel in Trema wordt gesuggereerd om de procedure om te vormen. Daar hoef je niet eens zo gek veel voor te doen. Het belangrijkste is dat je deze taak weghaalt bij de officier en teruglegt bij de rechterlijke macht, bijvoorbeeld bij een rechter-commissaris.
Minister Van der Steur: Dat is typisch iets waar de evaluatie over gaat. Ik zal dat aspect daar zeker bij betrekken. Mijn excuus voor het feit dat ik dat in eerste termijn niet meteen had begrepen.
Mevrouw Helder deed een suggestie over het vervallen verklaren van reisdocumenten. Ik ken mevrouw Helder als iemand die altijd suggesties doet waarvan je denkt «hé, dat is eigenlijk een heel goed idee, waarom hebben wij dat nog niet gedaan?». Dan kom je er soms achter dat daar redenen voor zijn, maar in dit geval zal ik de suggestie van mevrouw Helder bespreken met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik zal de Kamer erover informeren als dat gesprek heeft plaatsgevonden.
De heer Van Oosten vroeg om een terugkoppeling. In de Eerste Kamer, en volgens mij ook in de Tweede Kamer, werd naar aanleiding van de behandeling van de Voetbalwet ook gezegd: er moet wel een moment komen waarop we even laten zien wat er in de afgelopen tijd is gebeurd. De heer Oskam heeft daar ook naar gevraagd. Zijn vraag ging onder andere over de digitale meldplicht. Ik stel voor dat ik de Kamer na het voetbalseizoen 2015/2016, als we inzicht hebben in hetgeen tijdens dit seizoen is gebeurd, bericht over de werkwijze van de Voetbalwet.
De heer Oskam vroeg vervolgens of we het Voetbal Volg Systeem toegankelijk kunnen maken voor gemeenten, als dat zonder enige moeite zou kunnen. Ik zal het uiteraard niet nalaten om aan de politie te vragen of die mogelijkheid er is. Mochten daarvoor extra maatregelen of nieuwe inspanningen nodig zijn, dan vind ik het onverstandig om dat te doen, ook in het kader van het beleid dat ik geen extra eisen meer stel aan de noodzakelijke wijzigingen van de Nationale Politie. Ik heb dat al eerder uiteengezet. Als het kan, zal ik proberen om dat te regelen. Als het niet kan, als het bezwaar oplevert, zal ik het niet doen. Ik neem dat mee in de terugkoppeling na het komende voetbalseizoen die ik zojuist heb toegezegd.
De heer Van Oosten (VVD): Ik ben blij met de toezegging dat de Minister in een brief zal ingaan op de uitwerking van de Voetbalwet, laat ik het zo maar noemen. Ik stel dat bijzonder op prijs, maar het gaat mij er ook om – ik neem aan dat het een het ander niet uitsluit – dat de Minister in de tussentijd met de KNVB en de grote gemeenten spreekt over de praktische punten die mij worden aangereikt, maar die ook blijken uit berichten die ons allemaal bereiken. Daar ben ik nu juist zo benieuwd naar.
Minister Van der Steur: Dat spreekt voor zich. In de regiegroep voetbal en veiligheid wordt met regelmaat hierover gesproken. Ik zal deze onderwerpen daar uiteraard bij betrekken.
Mevrouw Swinkels vroeg nog of er een prop bij het Openbaar Ministerie is en zo ja, wat wij daar dan aan gaan doen. Dat hoort bij het hele traject van de verbetering van de prestaties in de strafrechtketen. De werkprocessen worden daarin verder verbeterd, zoals ik in eerste termijn heb toegelicht.
Naar aanleiding van de vraag die gesteld werd over het wetsvoorstel dataretentie merk ik nog op dat zojuist bekend geworden is dat ook de Britse regering een voorstel naar haar Kamer heeft gestuurd of gaat sturen over het repareren van het probleem met de dataretentie. Ik wil de Kamer daar graag op attenderen.
Ten slotte dank ik de Kamerleden voor het feit dat zij het zo belangrijke project met betrekking tot onze strafrechtketen, telkens weer positief kritisch benaderen. De afgelopen jaren hebben wij, ook met steun van de Kamer, heel veel dingen gedaan om daar veel meer efficiency en verbeteringen in aan te brengen. Wij zijn er nog niet, maar wij zijn wel op de goede weg. Ik waardeer het zeer dat ik dat ook proef bij de Kamerleden.
De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan dit AO. Er zijn een aantal toezeggingen gedaan door de Minister. Ik zal die toezeggingen voorlezen.
– De Minister zal de Kamer een brief sturen over de extra gelden naar aanleiding van de Algemene Politieke Beschouwingen en de Algemene Financiële Beschouwingen. Die brief wordt de Kamer één week voor de begrotingsbehandeling toegestuurd.
– De Minister zal de Kamer een brief sturen over ZSM en de rechtsbijstand. De Minister streeft ernaar om dat nog voor de begrotingsbehandeling te doen.
– De Kamer ontvangt dit kalenderjaar nog een visie met betrekking tot ICT.
– De Kamer wordt in volgende voortgangsrapportage over het programma Versterking prestaties in de strafrechtketen geïnformeerd over de verbetering van het identificatieproces.
– De Kamer ontvangt een brief over de technische aspecten inzake het onderzoek van de Auditdienst Rijk over het tappen.
– De Kamer ontvangt een brief over het opnemen van overschrijdingen van de redelijke termijn in het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak.
– De Kamer ontvangt een brief over kinderen in de cel. Daarin wordt ingegaan op een aantal aspecten.
Minister Van der Steur: Naar aanleiding hiervan merk ik op dat de brief over kinderen in de cel wordt opgesteld in reactie op het rapport van de Kinderombudsman. De Staatssecretaris zal de Kamer die brief toesturen.
De voorzitter: Dat is dus in reactie op het rapport van de Kinderombudsman.
Ik ga verder met de toezeggingen.
– In de evaluatie van de strafbeschikking wordt een reactie op het artikel in Trema meegenomen.
– De Kamer ontvangt een brief over de buitenlandse reisdocumenten.
Wanneer wordt dat?
Minister Van der Steur: De Kamer ontvangt die brief na het overleg met BZK. Laat ik zeggen dat ik ernaar streef om de Kamer die brief voor het einde van het jaar toe te sturen.
De voorzitter: Voor het einde van het jaar. Dan kom ik op de volgende toezegging.
– De Kamer ontvangt een brief naar aanleiding van de evaluatie van de Voetbalwet.
Minister Van der Steur: Ik heb gezegd dat dit aan het einde van het voetbalseizoen 2015/2016 zal zijn. Dat eindigt ... Ik kijk even naar de heer Oskam, want hij weet dat beter dan ik.
De heer Oskam (CDA): Eind mei.
Minister Van der Steur: Dan probeer ik daar voor het reces inzicht in te geven. Ik moet bij alle burgemeesters informatie verzamelen over de maatregelen die zijn genomen. Ik zal de Kamer vervolgens een brief daarover sturen.
De voorzitter: De Kamer ontvangt die brief voor het reces 2016. Uitstekend.
Heb ik alle toezeggingen genoemd?
De heer Oskam (CDA): Misschien heb ik het niet gehoord, maar de Minister zou nog met de «voetbalburgemeesters» gaan praten over de digitale meldplicht.
De voorzitter: Informeert u de Kamer daarover?
Minister Van der Steur: Dat zal ik in dezelfde brief doen, maar ik zal dat gesprek eerder dan in mei voeren.
De voorzitter: Daarmee zijn we gekomen aan het einde van dit AO. Er zal een VAO plaatsvinden met de heer Van Nispen als eerste spreker. Ik dank de collega's van harte voor hun bijdrage. De Minister en zijn ondersteuning dank ik voor de antwoorden. Iedereen die dit debat gevolgd heeft, dank ik voor de belangstelling.
Sluiting 12:39 uur.
Volledige Agenda
1. Voortgang programma Versterking Prestaties Strafrechtketen
Kamerstuk 29 279, nr. 215 – Brief regering d.d. 21-11-2014
Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
2. Toezeggingen ten aanzien van het opsporingsmiddel tappen, informatie over de uitwerking van tapverslagen, de inzet van tappen als opsporingsmiddel en de storing in het tapsysteem van september 2012
Kamerstuk 30 517, nr. 27 – Brief regering d.d. 06-02-2015
Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
3. Aanbieding reactie op de rapporten omtrent de «Sturing van het Openbaar Ministerie BES» en het «Review-onderzoek aangifteproces»
Kamerstuk 29 279, nr. 224 – Brief regering d.d. 06-02-2015
Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
4. Beleidsreactie bij het rapport «Beschikt en Gewogen» van de procureur-generaal bij de Hoge Raad
Kamerstuk 29 279, nr. 225 – Brief regering d.d. 27-02-2015
5. Landelijke executie-actie Nationale Politie
Kamerstuk 29 279, nr. 227 – Brief regering d.d. 18-03-2015
Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
6. Spreekkoren FC Utrecht-Ajax en Strafrechtelijk onderzoek voetbalrellen Rome
Kamerstuk 25 232, nr. 64 – Brief regering d.d. 13-05-2015
Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
7. Reactie op berichtgeving van RTL Nieuws op 9 april 2015 over de naar Turkije vertrokken hoofdverdachte in de zaak die bekend is komen te staan als de «Bulgarenfraude»
Kamerstuk 17 050, nr. 518 – Brief regering d.d. 02-07-2015
Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
8. Beleidsreactie rapport Inspectie VenJ «Identiteitsvaststelling in de strafrechtsketen»
Kamerstuk 29 279, nr. 265 – Brief regering d.d. 07-07-2015
Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
9. Stand van zaken ten aanzien van buiten werking stelling Wet Bewaarplicht telecommunicatiegegevens (Wbt)
Kamerstuk 33 542, nr. 19 – Brief regering d.d. 21-07-2015
Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
10. Stand van zaken openstaande vrijheidsstraffen
Kamerstuk 29 279, nr. 271 – Brief regering d.d. 13-08-2015
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff
11. Voetbal en Veiligheid
Kamerstuk 25 232, nr. 65 – Brief regering d.d. 27-08-2015
Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
12. Voortgang programma Versterking Prestaties Strafrechtketen
Kamerstuk 29 279, nr. 274 – Brief regering d.d. 15-09-2015
Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur