Vastgesteld 8 januari 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 5 november 2014 overleg gevoerd met Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:
– de brief van Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 17 december 2013 over de werkhoeveelheden bij het Openbaar Ministerie (Kamerstuk 29 279, nr. 182);
– de brief van Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 17 januari 2014 houdende nadere informatie over de aanpak van recidive, pakkans en strafhoogte (Kamerstuk 29 279, nr. 185);
– de brief van Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 29 januari 2014 inzake de aanpak van veelplegers en de aanbieding factsheets «Veelplegersmonitor 2013» en «Veelplegers specialisten of niet» (Kamerstuk 31 110, nr. 15);
– de brief van Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 2 juli 2014 over de aanpak van openstaande vrijheidsstraffen (Kamerstuk 29 279, nr. 203);
– de brief van Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 3 juli 2014 over de voortgang van Versterking prestaties in de strafrechtketen (Kamerstuk 29 279, nr. 204);
– de brief van Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 9 juli 2014 houdende de toezegging over spoofing (Kamerstuk 32 761, nr. 66);
– de brief van Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 15 augustus 2014 over de inzet @MIGO-BORAS voor de rechtshandhaving (Kamerstuk 28 684, nr. 411);
– de brief van Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 25 september 2014 over de stand van zaken van de aanpak veelplegers in het verkeer (Kamerstuk 29 398, nr. 419).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts
Voorzitter: Elias
Griffier: Tielens-Tripels
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Berndsen-Jansen, Elias, Helder, Van Oosten, Oskam, Van Nispen, Recourt,
en Minister Opstelten en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
Aanvang 16.03 uur.
De voorzitter: Ik open de vergadering van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie. Ik heet de Minister en de Staatssecretaris van harte welkom, evenals degenen op de publieke tribune en degenen die ons thuis of ergens anders volgen. De vergadering staat geagendeerd tot 19.00 uur, maar die hoeft natuurlijk niet zo lang te duren. We gaan niet racen, maar het is mogelijk dat de vergadering eerder is afgelopen. De indicatieve spreektijd is vijf minuten per fractie. Ik heb liever dat u rustig voordraagt dan dat u vreselijk gaat racen om binnen de tijd te blijven, maar probeert u wel om die vijf tot vijfenhalf minuten aan te houden.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. In de periode van januari 2013 tot september 2013 is de hoeveelheid werk bij het Openbaar Ministerie (OM) gestegen. Het aantal misdrijven dat in die periode door het OM in behandeling werd genomen, is gestegen met 9,5% en het aantal overtredingen met 18,4%. In beide situaties is volgens het OM zelf sprake van een tijdelijke stijging. Maar dit overzicht is van ruim een jaar geleden. De PVV wil dan ook graag een actuele stand van zaken, aangezien we vrijwel zeker kunnen zeggen dat de werkdruk is opgelopen vanwege alle onderzoeken naar het deelnemen of het oproepen tot deelname aan de gewapende strijd. Volgens de heer Bolhaar van het College van procureurs-generaal staat de teller anno 5 november 2014 op 30 onderzoeken op dat punt. Graag wil ik hierop een reactie van de Minister.
Daarnaast wil mijn fractie nog een opmerking maken over een situatie die zich recentelijk voordeed. Het Openbaar Ministerie is blijkbaar in beroep gegaan tegen het vrijlaten van twee verdachten uit Huizen. Maar toen het Openbaar Ministerie gelijk kreeg van de rechter, heeft het tijdens de zitting zelf gevraagd om de verdachten onder strenge voorwaarden toch maar weer vrij te laten. Dit inconsistente gedrag zorgt voor een stijging van de werkdruk en kosten, maar ook voor een stijging van de onveiligheid in Nederland.
In de brief met nadere informatie over de aanpak van recidive, de pakkans en de strafhoogte wordt geconcludeerd dat het lastig is vast te stellen of gedragsinterventies leiden tot recidivevermindering. Het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum) zal derhalve in 2014 met een verdiepende studie komen die nader licht kan werpen op de bijdrage van diverse interventies aan de vermindering van recidive. Helaas komt er geen onderzoek naar de redenen van het verschil in recidive na een taakstraf en na een gevangenisstraf. Beide bewindspersonen zeggen tot vervelens toe, vooral in de richting van de PVV, dat begeleiding en gedragsinterventies ervoor zorgen dat criminelen minder snel in de fout gaan. Er is echter nooit een voorbehoud gemaakt. De belastingcenten die ertegenaan werden gegooid, konden niet op. Nu er bezuinigd moet worden, wordt er gezegd dat onderzoek naar de effectiviteit van deze interventies nuttig is in tijden waarin extra zuinig moet worden omgesprongen met de middelen. Ik zal nog niet zeggen dat de PVV gelijk heeft, maar mijn fractie is terecht kritisch. De PVV is dan ook zeer benieuwd wanneer de verdiepende studie die is genoemd in de brief van 17 januari, eindelijk gereed is. Ook hierop krijg ik graag een reactie.
De heer Recourt (PvdA): Het gaat over het handelen van het Openbaar Ministerie of, beter gezegd, de officier van justitie in een individuele zaak. We zitten hier om het strafrecht en de beleidsmaatregelen te bespreken, maar vindt de PVV het geen groot goed dat de Minister en de Staatssecretaris zich niet bemoeien met individuele zaken?
Mevrouw Helder (PVV): Dit is geen bemoeienis in individuele zaken, maar ik wilde deze situatie wel als voorbeeld aanhalen, omdat het bevreemding wekt dat het Openbaar Ministerie zelf vraagt om de verdachten in voorlopige hechtenis te houden en blijkbaar vervolgens, om welke reden dan ook, tot inkeer komt en aan de rechter vraagt om de verdachten onder strenge voorwaarden in vrijheid de zitting te laten afwachten in plaats van in voorlopige hechtenis. Dat bevreemdt ons.
De heer Recourt (PvdA): Maar dat gebeurt iedere dag heel vaak omdat nu eenmaal de tijd relevant is. Het gaat erom hoelang mensen voorlopig vast moeten zitten. Het genoemde punt is niet relevant, omdat wij niet weten wat er is gebeurd, welke afwegingen er zijn gemaakt enzovoorts. De Minister of Staatssecretaris kan er dan ook geen zinnig woord over zeggen. We moeten over een brede scope beschikken om de Minister en de Staatssecretaris ergens op aan te spreken. Het kan daarbij dus niet gaan om een individuele zaak.
Mevrouw Helder (PVV): Het is hier wel relevant, want de Minister is zelf met een actieplan voor de aanpak van jihadisme gekomen. In dat licht is het heel vreemd dat het Openbaar Ministerie, waar deze Minister politiek verantwoordelijk voor is, blijkbaar tot een afweging komt die de PVV-fractie niet begrijpt. Ik heb niet aan de Minister gevraagd om in te grijpen. Ik heb hem gevraagd wat zijn mening hierover is, aangezien er een brief is geschreven over de werkdruk bij het Openbaar Ministerie. In dat licht lijkt het toch wel een vrij inconsistent verhaal. Dat wilde ik onder de aandacht brengen. Mijn vraag aan de Minister is hoe hij daarover denkt.
De voorzitter: Voor zover het over individuele zaken gaat, wil ik benadrukken dat ik als fungerend voorzitter van deze commissie er scherp op let dat er geen namen worden genoemd. Dat was hier overigens niet het geval.
Mevrouw Helder (PVV): Ik kom nu op het volgende punt. In de brief geeft de Minister ook aan wat de prestatieverbetering is met betrekking tot high-impact criminaliteit. Uit de tabel valt te halen dat het oplossingspercentage van overvallen van 23% in 2009 naar 32% in 2013 is gegaan. Onder «oplossingspercentage» wordt verstaan het aantal delicten met ten minste één verdachte ten opzichte van het aantal gepleegde delicten. «Opgelost» betekent dus niet dat de dader is veroordeeld, maar wel dat er een verdachte is. Dan is een stijging leuk en uiteraard ook goed, maar op zichzelf hebben mensen hier weinig aan, want een stijging van het oplossingspercentage wil niet zeggen dat het ook tot successen heeft geleid.
Ter illustratie wil ik wijzen op de schrijnende verhalen van juweliers. Hun verhalen wil ik een keer onder de aandacht brengen. Recentelijk hebben we in de media een en ander kunnen lezen over het echtpaar Comruk. Ik hoop dat ik die naam goed uitspreek. In de media verscheen het bericht dat het echtpaar zijn winkel niet meer durft te openen na een tweede overval. We hebben de dodelijke overval op juwelier Stratmann gehad. Ook is er een overval geweest op een juwelier in Nijmegen, die als gevolg daarvan levenslang aan een rolstoel is gekluisterd. Daarnaast wijs ik op de overval op juwelier Goldies in Deurne, met een dodelijke afloop. Die juweliers houden er na vele overvallen mee op en zien hun oudedagsvoorziening wegvloeien. Het gaat hierbij om high-impact crime, ofwel een topprioriteit voor de Minister. Daarvan is toch weinig te zien in de praktijk.
Ik zal meteen het rapport Criminaliteit en rechtshandhaving 2013 aan de orde stellen. Het aantal geregistreerde vernielingen en misdrijven tegen de openbare orde is gedaald, maar het aantal geregistreerde wapenmisdrijven is gestegen. Ik benadruk dat het gaat om geregistreerde misdrijven. Dat zijn misdrijven waarvan de politie op de hoogte is doordat slachtoffers aangifte hebben gedaan. Vaststaat dat de burger vaak geen aangifte doet omdat er toch niets of weinig mee gebeurt. Feit is dat hierdoor een groot verschil bestaat tussen de feitelijke criminaliteit en de geregistreerde criminaliteit. Er kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat dé criminaliteit is gedaald.
Ik kom te spreken over de veelplegers. Ik zal de brief die de Minister hierover heeft geschreven, kort samenvatten. Veelplegers zijn een ongewenst fenomeen en de isd-maatregel (maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders) is een succes. Natuurlijk is die maatregel een succes. Dat heeft de PVV eerder ook al gezegd. De isd-maatregel houdt namelijk in dat een draaideurcrimineel voor twee jaar achter tralies verdwijnt. Dan is het fysiek onmogelijk om weer in de fout te gaan. De Minister heeft het in zijn brief over een verkennend onderzoek met als doel zicht te krijgen op de oorzaak van het feit dat deze maatregel nog weinig wordt toegepast. De isd-maatregel wordt vooral weinig toegepast bij jongvolwassenen. Ik neem aan dat dit onderzoek is afgerond, aangezien de brief in mei is verstuurd en de Staatssecretaris op 16 oktober in de krant aangaf dat de rechters die maatregel niet opleggen omdat ze die te zwaar vinden. Rechters ontkennen dit en zeggen dat het OM die maatregel gewoon moet eisen. Wat zijn de knelpunten hierbij?
Mijn laatste punt is dat er nog 12.000 tot vrijheidsstraffen veroordeelde criminelen rondlopen. 2.400 van die criminelen worden actief opgespoord, maar 10.000 dus niet. Die straffen zijn ter signalering geregistreerd. Wie ondermijnt hier nu de rechtsstaat? Naar mening van de PVV geeft de regering hiermee zelf aan dat zij gevangenisstraffen korter dan 120 dagen niet belangrijk genoeg vindt, want degenen die daartoe veroordeeld zijn, worden niet meer actief opgespoord. Maar een uitspraak is een uitspraak en een straf is een straf. Het klopt niet dat veroordeelden de dans ontspringen. Ik heb wat onderzoek gedaan en zo kwam ik op de websites www.nationaleberoepengids.nl en www.binnenlandsbestuur.nl. Op die websites wordt gesproken van premiejagers. Daar staat: «Premiejagers zijn vooral bekend van de negentiende eeuw, maar ook nu bestaan ze nog, met name in de VS.» Laat ik duidelijk zijn: dit moet niet ontaarden in de praktijken die we op televisie kunnen zien in de series Bounty Hunters en Wanted: Dead or Alive. Is de Staatssecretaris het met de PVV eens dat er toch iets van een oplossing voor het probleem van rondlopende criminelen moet worden gevonden?
De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Ik begin vandaag met een compliment aan de Minister en de Staatssecretaris, want hun ambities zijn heel erg mooi. We gaan veroordeelde criminelen opsporen, beter samenwerken in de keten en de pakkans verhogen. Dat is prachtig. Het komt allemaal voorbij in de brieven die vandaag op de agenda staan. De veiligheidsambitie van de Minister en de Staatssecretaris kan naar de mening van de SP echter onmogelijk gecombineerd worden met de bezuinigingsambitie van de regering.
Als je bekijkt wat er in de praktijk gebeurt, word je daar niet altijd vrolijk van. Ik noem enkele voorbeelden die ik de afgelopen weken ben tegengekomen. Bankfraudeurs komen weg met een werkstraf, omdat het OM de zaak te lang op de plank heeft laten liggen. Er is te weinig capaciteit bij het OM om mensenhandel goed aan te pakken. Een kantonrechter heeft moeten concluderen dat drie verkeerde verdachten zijn voorgeleid. Totaal willekeurige personen werden zomaar beschuldigd. Landelijke units voor georganiseerde misdaad zijn opgeheven, waardoor de recherche nu te maken heeft met veel te druk bezette officieren van justitie. Drie kwart van de misdrijven wordt nog steeds niet opgelost en dan gaat het alleen nog maar om de misdrijven die bij de politie bekend zijn. In werkelijkheid is het dus nog erger. Dit is geen diepgaand onderzoek. Dit is eenvoudigweg het resultaat van wat mij de afgelopen weken zoal onder ogen is gekomen, maar hieruit rijst wel het beeld op dat de kwaliteit onder druk staat. Ook de capaciteit schiet op onderdelen ernstig tekort. Hoe ziet de Minister dit alles? Hoe realistisch en wenselijk vindt hij de megabezuinigingen op met name het Openbaar Ministerie en het effect op die organisatie?
Ik heb er niet zoveel zin in dat de Minister vandaag gaat zeggen: ach, u noemt wat incidenten; we liggen op koers, we doen wat nodig is en alles heeft prioriteit. Gaat de Minister het eerlijke beeld ook zelf nog schetsen? Wordt er bijvoorbeeld nader onderzoek gedaan? Kunnen we daar nog voor de begrotingsbehandeling een eerlijke, oprechte brief over verwachten? Hoe staat het met het Openbaar Ministerie en welke effecten hebben de grote bezuinigingen op die organisatie?
We zijn al een tijdje bezig met de nieuwe werkwijze ZSM (Zo Spoedig, Slim, Simpel, Selectief en Samen Mogelijk), waarbij het vooral gaat over het snel afhandelen van zaken, vaak door het OM zelf. Maar nu komt er een echte pilot met rechtsbijstandverleners. Waarom wordt dat nu pas gedaan? Waarom is er niet geluisterd naar de kritiek van de SP en van de advocatuur, voorafgaand aan de invoering van ZSM? Je ziet nu bijvoorbeeld dat het verkeerd is gegaan bij festivals. Er is geen advocaat, maar wel een strafblad. Waarom is er niet een stoel bijgeschoven voor een piketadvocaat? De Minister vindt dit niet nodig, maar vervolgens geeft hij in zijn brief allerlei redenen aan waarom het eigenlijk wel nodig is. Dat heeft hij overigens in antwoord gedaan op Kamervragen van de collega's van de PvdA en van D66. De Minister geeft aan dat deze mensen de risico's vaak zelf niet goed kunnen inschatten en dat het OM mensen niet wijst op de gevolgen van een eventueel strafblad. Dit kan toch niet? Wat vinden de bewindspersonen ervan? Zijn zij bereid om de rechtsbijstand, ook bij deze snelle afdoening in het kader van ZSM, adequaat te organiseren?
De isd-maatregel – collega Helder sprak er ook over – kan nuttig zijn bij de aanpak van jongvolwassen veelplegers, maar in lang niet alle gevallen is dit de beste oplossing. Voor veel jonge veelplegers is criminaliteit hun levensstijl en een wezenlijk onderdeel van hun identiteit. Uit onderzoek blijkt dat veelplegers alleen stoppen als je ingrijpt in datgene wat hen raakt, hun blingbling, hun opbrengst en daarmee dus hun status. Plaats jongvolwassen veelplegers na vijf vermogensdelicten voor twee jaar onder financieel toezicht en controleer streng en regelmatig hun bezittingen. Als zij niet kunnen aantonen dat zij hun geld, die nieuwe auto of die scooter legaal hebben verkregen, dan zou een en ander direct moeten worden afgepakt. Ik ontvang graag een reactie van de Staatssecretaris op dit voorstel. Het voorstel is afkomstig van hoogleraar Weijers, die specifiek onderzoek heeft gedaan naar deze doelgroep.
De Minister wil het aangifteproces versoepelen. Oneigenlijke drempels moeten worden weggenomen. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft een van die drempels genoemd in haar rapport, namelijk het informatieve voorgesprek dat melders van een zedendelict hebben bij de politie. Ik begrijp zeker de goede intenties achter dit informatieve voorgesprek, maar slechts 37% van de slachtoffers doet uiteindelijk aangifte. Dat lage percentage wordt al dan niet veroorzaakt door het voorgesprek, waarbij op heel veel negatieve consequenties wordt gewezen. Van al die andere meldingen leidt slechts 3% tot ambtshalve onderzoek. Kan de Minister nagaan hoe hoog de drempel is die door dat voorgesprek wordt opgeworpen bij het doen van aangifte van een zedendelict?
Ik kom op de openstaande vrijheidsstraffen. Ook de SP is van mening dat de straffen die zijn opgelegd, ten uitvoer moeten worden gelegd, maar volgens de Minister is het soms niet wenselijk om criminelen op te sporen. Ik denk dat het altijd wenselijk is dat mensen die een straf hebben gekregen, hun straf netjes ondergaan, anders kun je wel stoppen met het bestraffen van mensen. Meent de Minister werkelijk dat er een goede onderbouwing is om van de 12.000 loslopende criminelen, maar 2.400 actief op te sporen? Wordt er ook grondig gekeken naar de mogelijkheid dat er met paspoorten is geknoeid en dat een in het buitenland gewijzigde naam wordt gebruikt om de straf te ontlopen en in Nederland justitie te ontwijken? Door meer in te zetten op voorlopige hechtenis en supersnelrecht wil de Minister voorkomen dat veroordeelden hun straf ontlopen. Betekent dit dan ook dat potentieel vluchtgevaar sneller zal leiden tot het toepassen van supersnelrecht? Ik zou denken dat een zaak daar op zichzelf geschikt voor moet zijn. Ik ontvang daarop graag een reactie van de Minister.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Het is goed om vandaag met twee bewindspersonen te kunnen spreken over strafrechtelijke onderwerpen. Desalniettemin wil ik aansluiten bij de opmerking die collega Van Nispen heeft gemaakt over het aangifteproces voor slachtoffers van mensenhandel. Ik vind dit eigenlijk een politieaangelegenheid, maar heel veel van de brieven die we vandaag bespreken, gaan ook over onderdelen van de politie. Ik zal daar verder niet op ingaan, want die onderdelen horen bij een politieoverleg thuis, maar ik stel toch de volgende vraag aan de Minister. Zedenrechercheurs zijn met name opgeleid om dit type slachtoffers goed te kunnen bejegenen. Kunnen zij er niet voor zorgen dat de slachtoffers op een dusdanige manier worden bejegend dat zij wel aangifte doen? Het verbaast mij dat dit knelpunt wordt gesignaleerd door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel.
Ik kom toch maar bij de echte strafrechtelijke onderwerpen. Er is veel dat ons bezighoudt, om te beginnen het Openbaar Ministerie. Collega Van Nispen had het daar ook al over. We hebben vaak genoeg gesproken over de bezuinigingen. Tussen de middag hebben we een rapportage gekregen van 540 pagina's. Ik neem aan dat de Minister ze niet allemaal heeft gelezen. In die paar uurtjes die ons gegeven zijn, hebben wij die pagina's absoluut niet allemaal kunnen lezen. Maar ik heb er wel één staatje uit gehaald betreffende de doorlooptijden van het Openbaar Ministerie. Als je de doorlooptijden in 2007 vergelijkt met die in 2013, dan kom je tot de conclusie dat het dramatisch is gesteld met de doorlooptijden. Hoe komt dat nou? De Minister heeft gemeld dat het Openbaar Ministerie een sluitende begroting voor 2014 heeft gepresenteerd, maar dat is nogal een gratuite uitspraak. Er wordt niets gezegd over hoe het Openbaar Ministerie dit jaar is begonnen of hoe het dit jaar zal afsluiten. Zaken als MH17 waren niet voorzien. Hoe staat het Openbaar Ministerie er per 1 november voor?
Mijn fractie vraagt om inzicht in de werkvoorraden bij het Openbaar Ministerie, zeker afgezet tegen zo'n staatje in de onderzoeksrapportage. Wij hebben de werkvoorraden bij de politie en de rechtspraak ook in beeld. In de brief van de Minister worden de werkhoeveelheden in 2013 genoemd, maar met welke voorraden is het Openbaar Ministerie in 2014 begonnen? Wat is de stand per 1 november? Dat is een heel concrete vraag.
De Minister neemt het Wetboek van Strafvordering op de schop, inclusief het legaliteitsbeginsel, dat ervoor zorgt dat bevoegdheden van onze opsporingsdiensten een wettelijke grondslag hebben. Het Wetboek van Strafvordering lijkt zo te degraderen tot de persoonlijke lijfspreuk van de Minister «wij gaan het gewoon doen». Dat stoort mijn fractie. Voordat die inzet in beton is gegoten, wil ik van de Minister weten wat hij precies van plan is met de strafvordering. Vanuit welk rechtsstatelijk beginsel en perspectief is hij aan de slag? Ik denk dat het goed is als hij de Kamer daarover informeert.
Ik kom op de veelplegers in het verkeer. Een lijst van overtredingen gaat van de Wet Mulder naar het strafrecht. Waarom worden die strafbaarstellingen niet in maar buiten de wet geregeld? Welke waarborgen zijn er straks dat de kentekenhouder nog kan aantonen dat hij niet de foute bestuurder was? Ik vraag dit omdat het de Minister nog wel bekend zal voorkomen dat onlangs uit Brusselse Raadsdocumenten bleek dat de Minister heeft voorgesteld dat een kentekenhouder zich niet langer mag verweren tegen zo'n strafrechtelijke beschuldiging. Is de Minister dit van plan met veelplegers in het verkeer?
Ik kom op @MIGO-BORAS, de slimme camera's die kentekens registreren. De Belastingdienst krijgt vrij spel om via de politie gegevens van miljoenen kentekenhouders als potentiële belastingfraudeurs te verzamelen en die dan ook nog eens zeven jaar te bewaren, terwijl het Europese Hof van Justitie recentelijk willekeurige dataverzameling over onschuldige burgers als grove privacyschending heeft aangemerkt. Hoe kan de Minister dit goedkeuren, terwijl de Staatssecretaris op advies van de Raad van State wacht? D66 heeft samen met de Partij van de Arbeid vragen hierover gesteld. Ik vraag de Minister om die op zeer korte termijn te beantwoorden.
Tot slot kom ik op de aanpak van draaideurcriminelen. D66 is voorstander van een combinatie van celstraf voor en behandeling van veelplegers, maar constateert dat de Staatssecretaris bij rechters de handen niet op elkaar krijgt voor meer isd. De combinatie van detentie en behandeling komt in de uitvoering onvoldoende uit de verf, zeggen de rechters. Is er inmiddels gesproken met de Raad voor de rechtspraak, het Openbaar Ministerie en de Inspectie Veiligheid en Justitie over de kansen en de uitdagingen op dit punt?
De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Ik zal een aantal onderwerpen benoemen tijdens dit algemeen overleg. We hebben een flink aantal documenten ontvangen. Als ik luister naar de inbreng van mijn collega's en mijn eigen bijdrage daartegenover zet, stel ik vast dat het een heel divers palet aan vragen dreigt te worden. Maar ik laat mij daardoor niet ontmoedigen, want deze vragen houden mij wel bezig. Ik kom te spreken over de samenhang tussen het onderzoek door de politie en de strafvervolging, over de drempels tot het doen van aangifte, over het afpakken van het criminele vermogen en het bijhouden van de resultaten, over het faciliteren van ondernemers in hun aanpak van diefstal en oplichterij en ten slotte over de «hufterbrief». Mijn collega refereerde daar al aan. Die brief gaat over de Wet Mulder en het naar het strafrecht verplaatsen van de aanpak van veelplegers in het verkeer.
Ik begin met het onderwerp politie en vervolging. Vorige week hadden we een debat over georganiseerde criminaliteit. Toen heeft de Minister in antwoord op vragen van onder meer mevrouw Kooiman en ongetwijfeld ook van mevrouw Berndsen gezegd: mij is niet bekend dat er grote capaciteitsproblemen zijn bij het Openbaar Ministerie en als die er wel zijn, los ik die op. Dat lijkt mij een heel juiste instelling. In de brief van vorig jaar die deel uitmaakt van de agenda, worden wel een aantal voorbeelden genoemd van tijdelijke opstoppingen. Ik gebruik het woord «opstopping», maar het gaat hierbij over allerlei variaties. Ik heb een heel concrete vraag. Aangezien die brief van vorig jaar is, mag ik dan wel aannemen dat die opstoppingen inmiddels naar tevredenheid zijn opgelost?
Wat betreft het doen van aangifte, is het goed om vast te stellen dat de Minister alles in het werk stelt, zo lees ik in de documenten, om de drempels om aangifte te doen zo veel mogelijk te verlagen. Maar met name op het punt van online aangifte doen valt toch nog een slag te maken. Kan er in feite online aangifte worden gedaan van de meest «gangbare» – dat klinkt eigenlijk te positief voor de negatieve lading van het onderwerp waar het over gaat – misdrijven, die helaas toch veel plaatsvinden, of diefstallen, zodat de burger maar ook de ondernemer in maximale zin wordt gefaciliteerd om aangifte te doen van datgene wat hem overkomen is? Dat is niet alleen belangrijk voor de statistieken. Het is ook van belang dat het wordt opgelost.
Het thema «afpakken van het crimineel vermogen» komt natuurlijk geregeld voorbij. Ik weet dat zowel de Minister als de Staatssecretaris er keihard tegenaan gaat. Dat lijkt mij ook heel goed. Ik roep in herinnering de oproep van de Rekenkamer, waar we verleden jaar ook over hebben gesproken. We hoeven op dit punt geen businessmodel te bouwen of iets dergelijks, maar laten we een beetje bijhouden wat we doen met de resultaten, zodat we daar als Kamer ook zicht op houden. Hoe staat het daarmee? Wanneer krijgen we op dit punt een reflectie?
Ik kom te spreken over de ondernemers. Ik wil daarbij twee punten noemen. Het CDA heeft verleden jaar samen met de VVD een initiatief over cameratoezicht neergelegd. Ik moet zeggen dat de PVV een soortgelijk initiatief had. Het ging daarbij om het effectief gebruik van beelden van private camera's bij opsporing en vervolging. Dat heeft zijn beslag gekregen en dat zal ook een uitrol krijgen. Ik ben benieuwd hoe het daarmee staat. Volgens mij kan het echt een bijdrage leveren, ook ten behoeve van de ondernemers, in de strijd tegen criminaliteit.
Ik roep graag ook nog een ander initiatief in herinnering dat de VVD vlak voor het zomerreces heeft gelanceerd tijdens het fraudedebat. We hebben voorgesteld om ondernemers meer mogelijkheden te geven, waar dat kan, om te verifiëren of de gegevens die hun worden aangereikt, zoals de gegevens op een paspoort, stroken met het adres waar de betrokkene zegt te wonen en waar bijvoorbeeld een factuur naartoe moet worden gestuurd. Dat adres staat natuurlijk niet op het paspoort. Wat zie je dan gebeuren? Dan gaat de ondernemer een kopie maken van het paspoort. Dat paspoort blijft ergens achter in het magazijn liggen. Dan loop je het risico dat het paspoort ergens rondslingert en dan kun je te maken krijgen met identiteitsfraude. Met andere woorden: kunnen we een kliksysteem organiseren waardoor de ondernemer bij de GBA – die heeft tegenwoordig een modernere naam – kan nagaan of een en ander bij elkaar past? Als dat zo is, dan hoor je of je een deal kunt sluiten. Als dat niet zo is, dan zeg je als ondernemer wellicht: ik denk er nog eens over na. De Minister gaf aan dat hij dit voorstel zou meenemen naar het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC). Ik ben benieuwd welke slagen er op dit vlak zijn gemaakt.
Ik rond af met het thema «verkeer». Ik lees een hele lijst met feiten die overgebracht worden naar het strafrecht. Een van de feiten op die lijst viel mij op, namelijk het niet stoppen voor een oversteekplaats. Natuurlijk moet je stoppen voor een oversteekplaats. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Maar hoe is die lijst tot stand gekomen? Hoe voorkomen we dat er wel heel veel feiten worden overbracht naar het strafrecht? Halen we daarmee wel het doel dat wordt nagestreefd, namelijk dat huftergedrag in het verkeer wordt aangepakt, niet alleen omdat het hufterig gedrag is, maar met name omdat het ertoe kan leiden dat bijvoorbeeld een kind wordt doodgereden? Niemand van ons wil dat accepteren. Laat de mensen die klaarblijkelijk elke keer tot dat soort idioterie overgaan, maar letterlijk ervaren en voelen wat het betekent om tot dat gedrag over te gaan. Maar hoe is die lijst tot stand gekomen? Hoe houden wij bij of het de beoogde werking heeft?
Daarmee rond ik af, voorzitter.
De voorzitter: Dat moest ook, want u was ruim door de tijd heen.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik hoorde de heer Van Oosten pleiten voor een uitbreiding van het aantal delictsoorten bij de internetaangifte. Is het de heer Van Oosten bekend dat de inspectie daar al onderzoek naar heeft gedaan? Zij heeft geconcludeerd dat er zeer relevante informatie verloren gaat tijdens het doen van een internetaangifte. Het gaat hierbij om informatie die nodig is om tot een effectieve opname te komen van een verbaal.
De heer Van Oosten (VVD): Laten wij vooropstellen dat online-aangifte natuurlijk lang niet altijd de oplossing is. Ik geloof wel dat dit een van de maatregelen zou kunnen zijn om wel heel drempelverlagend te werken, om ondernemers en burgers die slachtoffer zijn geworden, in de gelegenheid te stellen om aangifte te doen op een heel praktische en eenvoudige wijze. Als er aanleiding is voor een nader gesprek, kan ik mij voorstellen dat daar dan ook een telefoontje op zou volgen.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Daar zit hem nu juist de kneep, want dat gebeurt dus niet. Dit leidt alleen maar tot teleurstelling bij de mensen die aangifte doen. De Minister is er een groot voorstander van. Ik snap dat de heer Van Oosten wellicht daarom ook een voorstander hiervan is. Maar is hij bereid om daar toch eens heel kritisch naar te kijken? Wil hij er in ieder geval voor zorgen dat datgene wat nu op internet gebeurt, wordt vervolmaakt, zodat mensen daar niet in teleurgesteld worden?
De heer Van Oosten (VVD): Ik wil bestrijden dat er geen goede telefonische dienstverlening door de politie plaatsvindt. Het tegendeel is waar. Wellicht kan de Minister daar nog wat over zeggen. Ik herinner mij namelijk staatjes die we in een ander overleg, hier of in een vergelijkbare zaal, hebben besproken, waaruit blijkt dat de dienstverlening door de politie aanzienlijk is gestegen. Ik kan mij voorstellen dat er ook op dit punt maatregelen zijn genomen, maar natuurlijk moeten we de regering controleren en kritisch volgen. Dat is ook onze rol als Kamerlid. Tot zover ga ik met mevrouw Berndsen mee. Ik zal de regering ook op dit punt kritisch volgen. Daarom heb ik dit punt ook genoemd.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik begin met mijn waarneming over de afgelopen jaren. De politiek verwacht veel te veel van het strafrecht. Wij zijn zeer scheutig met strafbaar stellen en dan een maatschappelijk probleem constateren. Ook als het gaat om klassieke gedragingen die onder het strafrecht vallen, verwachten we heel veel. Het strafrecht kan echter niets anders zijn dan een trechtermodel, een model waarin je veel misdrijven hebt en waarin van minder misdrijven aangifte wordt gedaan. Een deel daarvan blijft bij de politie hangen en weer een deel daarvan blijft bij het Openbaar Ministerie hangen. Een deel daarvan komt uiteindelijk bij de strafrechter terecht en weer een deel daarvan eindigt in een straf. Dat is de aard van het beestje en daar moeten wij het mee doen en dat moeten wij optimaal doen. Ik zal een aantal vragen stellen over de keten. Functioneert die inderdaad wel optimaal? Op dit punt heb ik wel wat zorgen, maar ik zal ook wat complimenten geven.
Allereerst ga ik in op het Openbaar Ministerie. De cijfers zien er goed uit, maar uit het veld horen we inderdaad wel zorgelijke signalen. De Minister heeft al eerder gezegd dat hij het in de gaten houdt en dat hij optreedt als het niet goed gaat. Mevrouw Berndsen heeft al gewezen op de doorlooptijden. Ik wil ook graag wijzen op dat signaal. Je kunt je cijfers wel goed op orde hebben, maar als dat betekent dat de kasten steeds voller raken, ben je verkeerd bezig. Kan de Minister die zorg nu wegnemen?
In totaal staan er acht onderwerpen op de agenda en ik ga nu in op onderwerpen twee en drie. In de brief met informatie over de aanpak van recidive, pakkans en strafhoogte lees je eigenlijk een positief verhaal. Ik wil het kabinet daarmee complimenteren. De isd-maatregel is effectief. Die werkt. Dat zorgt voor een veiliger Nederland. Er is sprake van een veiligheidsparadox. In de media lees je alleen waar het slecht gaat, maar als je kritisch naar de cijfers kijkt, dan zie je dat het goed gaat. Je kunt trouwens eindeloze discussies houden over die cijfers, maar je moet je ergens aan vasthouden. Het neemt allemaal af. Ieder slachtoffer is er een te veel en de impact voor ieder individueel slachtoffer is hoog, maar als je het vanuit een ander perspectief, met een helicopterview bekijkt, dan gaat het de goede kant op. Door de aanpak van high-impact criminaliteit is het aantal opgeloste delicten die daartoe worden gerekend, toegenomen. Daarmee is Nederland ietsje veiliger geworden.
Ik ga maar kort in op de openstaande vrijheidsstraffen, want daar hebben we het al vaker over gehad. De Staatssecretaris heeft een stevig plan daarvoor opgezet en heeft daar prioriteit aan gegeven. Ik heb nog wel een vraag aan de Staatssecretaris. Vreemdelingen die zijn uitgezet omdat ze een veroordeling op hun naam hebben staan, staan in het opsporingsregister. Waarom staan ze daar nog in? Is dat register wellicht vervuild?
Ik kom op de voortgang van het programma Versterking prestaties in de strafrechtketen. Daar zijn grote zorgen over, ook vanwege de financiële opdracht, de bezuinigingsopdracht, die de hele keten voor de kiezen heeft. Daar hebben we het al vaak over gehad. Ik wil focussen op wat kleine dingen en geef daarvoor een paar voorbeelden. Een vrouw belt de politie en zegt: ik zie mijn gestolen fiets op internet staan; wilt u mij helpen? Dan zegt de politie: nee, mevrouw, gaat u zelf maar uw fiets halen. Ik heb nog een voorbeeld. Iemand weet waar een gestolen goed is afgeleverd. Hij vraagt de politie om hulp. De politie meldt erbovenop te zitten, maar is nooit bij dat adres gaan kijken. Kortom, is de serviceverlening van de politie, die erg bezig is met die moeilijke transitie naar de Nationale Politie, ook bij heel praktische zaken op orde? De Kamer heeft een presentatie gehad van de ondernemingsraad. Ik was heel enthousiast over de zelfsturende teams. Is dat bijvoorbeeld een oplossing om een nog beter servicegericht politieapparaat te krijgen? Je kunt sturen op indicatoren die van boven komen, maar je kunt ook sturen op de vraag van de burger. De burger wil dat de politie helpt die gestolen fiets terug te krijgen.
Nu ga ik nog heel kort in op spoofing. Daar hebben we een brief over gehad. Kan dit kabinet uitsluiten dat criminelen zich kunnen verstoppen achter het telefoonnummer van de advocaat? Wordt inderdaad altijd het telefoonnummer gepakt waarmee daadwerkelijk wordt gebeld? Of kun je je via spoofing, onder een geheim nummer, toch nog verzetten en daarmee buiten het beeld blijven van misschien wel het belangrijkste opsporingsmiddel van politie en justitie, namelijk de telefoontap?
Ik kom te spreken over stavaza aanpak veelplegers in het verkeer.
De voorzitter: Stavaza staat voor stand van zaken.
De heer Recourt (PvdA): Ik dank degene die deze afkorting heeft opgeschreven. Die kende ik nog niet.
Ik kom dus te spreken over de stand van zaken aanpak veelplegers in het verkeer. Ik ben even van mijn à propos.
De voorzitter: Een van uw verre voorgangers, de heer Den Uyl, had een map op zijn kamer staan waarop stond «zum». Die map zette hij weg. Na een jaar kwam de map weer tevoorschijn en was de helft van de zaken opgelost. Later bleek er te staan: ziet u maar.
Gaat u verder, mijnheer Recourt.
De heer Recourt (PvdA): Ik ben in ieder geval erg blij met de hufteraanpak, maar in lijn met D66 stel ik de volgende vraag. Ik neem aan dat het brengen naar het strafrecht ook wel de waarborgen van het strafrecht met zich brengt en dat daar geen gaten in geschoten worden?
De voorzitter: Daarmee bent u aan het eind gekomen van uw bijdrage. Ik help u nogmaals.
Mevrouw Berndsen heeft een interruptie.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Graag hoor ik nog wat meer over het laatste punt van de heer Recourt. Ik was zo blij toen hij zei dat we niet alles in het strafrecht moeten willen regelen. Maar de aanpak van verkeershufters wordt dusdanig in het strafrecht geregeld dat je eigenlijk bijna niets meer kunt doen of je komt al in het strafrecht terecht. Wat mij betreft is het dan geen ultimum remedium meer. Hoe kijkt de heer Recourt daartegen aan?
De heer Recourt (PvdA): Bij vreselijke zaken in het verkeer die tot doden kunnen leiden, moet je aanpakken. Dat er bijvoorbeeld bij recidive bekeken wordt of het mogelijk is om het strafrecht in te zetten, vind ik heel goed. Je kunt je afvragen of het lijstje niet iets te uitgebreid is, maar dan komt het opportuniteitsbeginsel van het Openbaar Ministerie aan de orde. Het OM heeft de mogelijkheid om te bekijken of het inderdaad een ernstige zaak is. Ik ga ervan uit dat het OM ook daadwerkelijk kritisch zal zijn bij de toepassing. Als het wordt toegepast, ga ik ervan uit dat de strafrechtelijke waarborgen worden ingezet.
De voorzitter: Mevrouw Berndsen, heel kort.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Nou, dit is pas mijn tweede interruptie.
De voorzitter: Toch ga ik erover. Ga uw gang, mevrouw Berndsen.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Nou ja, goed, het zal wel.
Is de heer Recourt met D66 van mening dat dit eigenlijk in de wet moet worden geregeld en niet in een algemene maatregel van bestuur?
De heer Recourt (PvdA): Daar ziet mijn vraag ook op. Als die waarborgen allemaal in orde zijn, hoef je die ook niet bij wet vast te leggen. In de algemene maatregel van bestuur wordt alleen het lijstje met feiten geregeld. Dan staan de waarborgen gewoon keurig in de wet, dus dan hoef je het niet bij wet te regelen. Op het moment dat die waarborgen niet meer gegarandeerd zijn, dan hebben we een punt. Dit is een strafrechtelijk onderwerp. Mevrouw Berndsen heeft zelf haar zorgen uitgesproken over het Wetboek van Strafvordering. Ik zal dat nog doen bij de begrotingsbehandeling. Maar net zoals mevrouw Berndsen maak ik mij zorgen over de waarborgfunctie van het recht.
De voorzitter: Wil mevrouw Berndsen nog iets zeggen?
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Nee, dank u, voorzitter.
De voorzitter: Daarom houden we die interrupties kort. Dan kun je er meer doen.
De heer Van Nispen (SP): Ik stel de woordvoerder van de PvdA-fractie een vraag over een ander punt. Hij heeft ook iets gezegd over de aanpak van jongvolwassen veelplegers. Ik heb daar zelf ook iets over gezegd. Mijn stelling is dat het opsluiten van veelplegers soms noodzakelijk is, maar lang niet altijd de beste oplossing is, zeker niet als het jongvolwassenen betreft. Daarom vraag ik de PvdA of zij iets ziet in het voorstel van hoogleraar Weijers, die hier onderzoek naar heeft gedaan, om te kijken naar een soort «patseraanpak». Zijn voorstel is om te bekijken of je iemand onder een soort curatele, onder financieel toezicht kunt plaatsen. Diegene moet dan aantonen hoe hij aan zijn dure auto of scooter komt. Als die persoon dat niet kan aantonen, wordt die auto of scooter afgepakt. Ziet de PvdA-fractie ook iets in dat voorstel?
De heer Recourt (PvdA): Jazeker, dat heb ik een week of drie, vier geleden ook al in EenVandaag gezegd. Vorige week heb ik in het algemeen overleg Georganiseerde criminaliteit nog een en ander gezegd over het ontnemen, bijvoorbeeld van scooters. Ik heb gevraagd of dat tevens bij jongeren kan gebeuren, ook als het ontnemen meer geld kost dan het oplevert. Je ontneemt om de norm te zetten. De norm is «misdaad loont niet». Dat geldt dus ook voor jongeren als hun scooter of horloge wordt ontnomen. Het moet wat mij betreft wel passen binnen de strafrechtelijke waarborg dat je de bewijslast niet om mag keren. Bij crimineel vermogen gaan we heel ver. Als verdachte moet je wel zeggen hoe en waar je iets hebt verkregen, maar de bewijslast wordt niet omgekeerd. Als dat de bedoeling is van die hoogleraar – dat kan ik mij niet voorstellen – dan gaat het een stap te ver. Maar tot dat moment steunt ook de PvdA-fractie deze aanpak.
De heer Van Nispen (SP): Ja goed, die aanpak steun ik natuurlijk ook. De SP zegt al heel lang dat misdaad nooit mag lonen. Dan begrijpen we elkaar toch niet goed. Mijn voorstel is om aan iemand die vijf vermogensdelicten heeft gepleegd en die in aanmerking zou kunnen komen voor de isd-maatregel, bijvoorbeeld in de vorm van een bijzondere voorwaarde een maatregel financieel toezicht op te leggen. Dan moet die persoon twee jaar aantonen hoe hij aan zijn geld en goederen komt.
De voorzitter: Wat is uw vraag aan de heer Recourt?
De heer Van Nispen (SP): Mijn vraag gaat over het voorstel dat ik net nogmaals heb toegelicht omdat er een misverstand over bestond. Wil de heer Recourt meedenken over de vraag of dit een plaats zou kunnen hebben in ons stelsel?
De heer Recourt (PvdA): Jazeker, met de grens die nu ook al in de wet zit. Er kan worden gevraagd: hoe kom je aan die scooter? Op het moment dat je dat niet kunt uitleggen, heb je een probleem. Daar ligt de grens. Als de SP ook die grens in acht wil nemen, denk ik dat we op dezelfde lijn zitten.
De voorzitter: U kunt daar in tweede termijn nog even op reageren. Het woord is nu aan de heer Oskam.
De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Ik focus met name op de voortgang van Versterking prestaties in de strafrechtketen. We zijn nu twee jaar bezig. Dit is een mooi moment om de tussenbalans op te maken. De Minister heeft van de zomer een brief gestuurd aan de Kamer waarin staat: we liggen op koers, de volle vaart zit er in. Ik heb daar toch wel mijn twijfels over. Ik kijk even terug naar het aantreden van de Minister in Rutte II in november 2012, waarbij de eerste ambities en doelstellingen naar voren zijn gebracht. Er werden veel wetsvoorstellen aangekondigd, maar in de praktijk blijkt het allemaal wat weerbarstiger te zijn. Het is goed om even een paar van die ambities de revue te laten passeren. Zo wilde de Minister in 2012 dat in 2014 geen papieren bekeuringen meer zouden worden overhandigd, maar dat bekeuringen voor veelvoorkomende overtredingen via de handcomputer zouden worden verwerkt. 1 januari 2014 zou het in werking moeten treden. Uiteindelijk is het 1 juli 2014 geworden. Hoe staan we ervoor? Hebben alle dienders en alle opsporingsambtenaren nu zo'n pda? Werkt dit ook?
In de brief van 23 november 2012 heeft de Minister aangekondigd dat er in het kader van het wetgevingsprogramma een herziening van het Wetboek van Strafvordering zou plaatsvinden. Daar is net al aan gerefereerd. Die herziening zou in 2015 klaar moeten zijn. Nu blijkt al dat er een jaar vertraging is. Ik praat weleens met bestuurders uit de keten en zij zeggen dat het veel geld en veel capaciteit kost. De vraag is of we 2016 gaan halen. Als het allemaal al door de Kamer komt, gaat de implementatie heel veel geld kosten. De systemen binnen de rechtbank moeten allemaal veranderd worden. De vraag is of dat verantwoord is in een tijd dat de keten financieel enorm onder druk staat. Ik begrijp de ambitie van de Minister, maar is het niet verstandiger om dit project tijdelijk in de koelkast te zetten en dat geld te benutten om de keten op sterkte te houden?
In de brief staat ook een en ander over het wetsvoorstel inzake de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis. De wet had medio 2013 in werking moeten treden. Dat komt voor rekening van de Staatssecretaris. Het wetsvoorstel is pas aangenomen op 13 mei 2014. Het wetsvoorstel versterking presterend vermogen politie ligt nog niet bij de Eerste Kamer, want dat moet nog plenair worden behandeld in de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel invoering elektronische detentie is in september 2014 verworpen door de Eerste Kamer.
Vanaf 2014 zou ook de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen overgaan van het Openbaar Ministerie naar de Minister. Het OM zou exclusief verantwoordelijk zijn voor het aanleveren van de ten uitvoer te leggen strafrechtelijke beslissingen. Het wetsvoorstel is kort voor de zomer pas behandeld in de ministerraad en naar de Raad van State gestuurd. Wat is de prognose? Wanneer moet het allemaal geregeld zijn?
De Minister heeft aangegeven dat in januari 2014 het Informatieportaal justitiabelen (Injus) beschikbaar is voor alle partijen in de keten die contact moeten leggen met slachtoffers en nabestaanden. Is dat inmiddels ook beschikbaar?
Ik ga niet alles noemen, maar een hoop voorstellen en andere zaken die zijn aangekondigd, lopen vertraging op. Het risico bestaat dat hiervoor uiteindelijk geen meerderheid in de Eerste Kamer is. We hebben hier geen glazen bol, maar het ziet ernaar uit dat het volgend jaar moeilijk wordt. Ik noem het wetsvoorstel inzake elektronische detentie. Daar heeft de regering veel aandacht aan besteed. Daar zijn ook veel kosten voor gemaakt. Signaleert de Minister deze vertragingen ook? Kan hij aangeven waardoor die vertragingen ontstaan? Komt het door de vele ambities, zoals de heer Van Nispen zei? Ligt er te veel werk voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Zijn de ambities te groot of is het ingewikkelder? Ligt het aan de politieke verhoudingen? Waar zit het hem in dat de dingen die we met elkaar wilden, niet allemaal op tijd klaar zijn?
Ik maak mij ook zorgen over de doelstelling van de Minister om in 2015 twee derde van de standaardzaken binnen vier weken te hebben afgehandeld. In 2013 werd 40% in dertig dagen afgehandeld. Toen heeft de Minister gezegd: we zijn goed bezig, er zitten allerlei verbeteringen aan te komen in het logistieke proces en in 2014 moeten die doorgevoerd worden. Wat is op dit moment de stand van zaken?
Een heel ander item is het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE). U wilt afkortingen altijd uitgelegd hebben, voorzitter. Ik hoop niet dat dit van mijn tijd af gaat. Sinds 1 januari is het AICE opgetuigd en is een en ander in werking getreden. Hierin worden gegevens over gevangenisstraffen, boetes en andere strafrechtelijke beslissingen beheerd door één centrale administratie. Dat is heel mooi, maar het heeft ook raakvlakken met de wijze waarop gemeenten opereren. Wij krijgen berichten dat gemeenten aanvragen voor bijvoorbeeld rijbewijzen traineren of laten belemmeren als er nog boetes openstaan. Misschien is dat ook wel het idee: als je je niet aan je verplichtingen aan de overheid houdt, zul je dat merken. Maar het gaat vaak om beroepschauffeurs die hun rijbewijs verloren zijn en die nog boetes moeten betalen. Vaak willen die mensen de boetes wel betalen, maar kunnen ze die niet betalen. Dan wordt hun rijbewijs achtergehouden. De vraag is of dat een goede manier van doen is. Is het bekend bij de Minister dat het zo werkt?
Wat betreft de aangiftebereidheid, sluit ik mij aan bij wat de vorige sprekers hebben gezegd. Er zijn toch nog wel veel oneigenlijke drempels, met name voor slachtoffers van seksueel geweld. De Minister is ook bij een vergadering van de commissie voor VWS geweest waarin het rapport Op goede grond van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen is behandeld. Toen heeft de Minister aangegeven dat hier in een eerstvolgende voortgangsrapportage op terug zou worden gekomen. Het rapport gaat over geweld in afhankelijkheidsrelaties. Daar hoeven we het nu verder niet over te hebben, maar als gezinspartij kijken wij wel uit naar de reactie van de Minister hierop. Ik wil nog wel aan de Minister vragen hoe hij ...
De voorzitter: U bent ruim door uw tijd heen. U hebt het langste gesproken van iedereen.
De heer Oskam (CDA): Ik praat toch heel snel.
De voorzitter: Dat kan ik niet beoordelen. U moet nu afronden.
De heer Oskam (CDA): Ik heb nog een vraag over de risicotaxatie. De Nationaal Rapporteur heeft daarover een voorstel gedaan aan de Minister. Bij het NIFP, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie – dit kost allemaal tijd, voorzitter – is gezegd dat de risicotaxatie-instrumenten verplicht moeten worden. Wat is de stand van zaken op dit moment?
De voorzitter: Ik schors de vergadering voor overleg en voor de verdeling.
De vergadering wordt van 16.50 uur tot 17.05 uur geschorst.
Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun interventies naar aanleiding van onze brieven en de actualiteit. Ik dank ook voor de complimenten, voor zover ze zijn uitgedeeld, en voor de steunbetuiging. Die steun heb ik ook gevoeld. Mevrouw Berndsen sprak over het beschikbaar komen van het grote handboek dat elk jaar verschijnt. Indertijd is dat door voormalig Minister Sorgdrager geïntroduceerd. Ik heb het over het CBS-rapport Criminaliteit en rechtshandhaving. Vandaag is Criminaliteit en rechtshandhaving 2013 verschenen. Ik denk dat ik tot mijn tevredenheid kan zeggen dat de criminaliteit in 2013 wederom is afgenomen, en wel met 5%. Natuurlijk ben ik tevreden met – de heer Recourt sprak er al over – de goede resultaten wat betreft het aantal high-impact crimes. Op korte termijn ontvangt de Kamer een reactie op het rapport. Er zijn ook nog publicaties over de nationale veiligheidsindex van het WODC. Dat heb ik van de directeur van het WODC vernomen. Gelet op de geregistreerde criminaliteit van 2005 tot 2013, kun je concluderen dat het allemaal afneemt. Het ophelderingspercentage moet natuurlijk altijd omhoog. Dat blijft in de orde van grootte van 25% tot 22%. Dat percentage moet omhoog. Het onveiligheidsgevoel van de burgers, dus het aandeel van de bevolking dat zich weleens onveilig voelt, neemt af. Met het subjectieve veiligheidsgevoel gaat het dus goed. De combinatie hiervan zorgt ervoor dat het percentage in het staatje geleidelijk naar beneden gaat. We moeten de koers dus voortzetten. We gaan het beleid van onze voorgangers en van onszelf dus doortrekken, met steun van de Kamer. Het is belangrijk om dat in dit verband te zeggen.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter, ik heb een punt van orde. Wij hebben dat rapport tussen de middag gekregen. Mevrouw Helder heeft het hier voor zich liggen. Ik vind dus dat dit nog apart geagendeerd moet worden, zodat we er nog apart over kunnen spreken.
De voorzitter: Dat gaat u in de procedurevergadering ongetwijfeld vaststellen.
Minister Opstelten: Ik zou het prettig vinden als dat geagendeerd werd. Heel graag. Het rapport verdient dat zeker. Ik heb zonet ook het rapport van het WODC genoemd. Ik denk dat dat al naar de Kamer is gestuurd, maar misschien heeft de Kamer dat nog niet ontvangen. Ik kan daar ook niets aan doen. Ik heb niet in de hand wanneer dat verschijnt. Dat valt gelukkig niet onder mijn regie. Ook de cijfers vallen niet onder mijn regie. Dit zijn gevalideerde cijfers van externe, onafhankelijke derden. Ik vind het prettig om die aan de Kamer te melden. Een aantal leden hadden dat al onderkend. Los van deze rapporten was het ook geen verrassing voor ons, want het is algemeen bekend omdat we maandelijks met die cijfers komen.
Ik kom nu bij het Openbaar Ministerie. Iedereen heeft daarover gesproken. Er is inmiddels extra capaciteit beschikbaar gesteld voor het afhandelen van de te beoordelen zaken; dat weet de Kamer. Dat hebben wij toegezegd en dat is een goede operatie. De eerste resultaten heb ik de Kamer gemeld in de brief van 2 juli 2014. Daaruit blijkt een daling met 3.300 van het aantal te beoordelen misdrijven in de periode tot en met mei. Ook blijkt daaruit een daling van het aantal te beoordelen overtredingszaken met 7.800. Er is een stijging van de hoeveelheid onderhanden werk tussen september 2013 en 2014 met 9.000. Ook is er een stijging van de hoeveelheid onderhanden werk van september tot en met mei met 4.000. Er is een daling van het aantal zittingsgerede misdrijfzaken met 3.600, en ook een daling van het aantal zittingsgerede overtredingszaken met 3.600. Het OM werkt gestaag door aan de vermindering van de tijdelijk gestegen werkhoeveelheid. Dat ligt gewoon op koers. Ik heb natuurlijk heel veel contact met de leiding van het Openbaar Ministerie. Zoals afgesproken informeer ik de Kamer daarover nader in de eerstvolgende VPS-voortgangsbrief, die zij nog dit jaar ontvangt. Ik heb geen reden tot zorgen daarover, maar het OM heeft natuurlijk een stevige klus te doen. Het OM staat ook voor zijn zaken. De resultaten zijn er. We komen zo dadelijk nog terug op de strafrechtketen. Ik grijp in op het moment dat de leiding van het Openbaar Ministerie zegt dat dit nodig is. Zo hebben we dat afgesproken en het OM en de Minister spreken met dezelfde mond. Dat zeg ik ook op de vraag van mevrouw Helder. In de volgende VPS-brief zal ik de meest actuele stand van zaken geven rond de werkhoeveelheden van het Openbaar Ministerie.
Hoe kan de werkhoeveelheid van het Openbaar Ministerie dalen, gelet op de vele jihadzaken? Wat betreft de capaciteit voor de jihadzaken verwijs ik naar de begrotingsbehandeling, want ik heb structureel geld beschikbaar gesteld om die werkvoorraad op peil te brengen. Dat hebben we de vorige keer benaderd. Er is extra geld in de begroting beschikbaar gesteld voor het Openbaar Ministerie, onder andere voor capaciteitsuitbreiding voor de jihadzaken en voor cybercriminaliteit.
De voorzitter: Mevrouw Helder heeft een vraag. Ik weet natuurlijk niet wat zij gaat vragen, maar ik wil vermijden dat we dingen die bij de begroting aan de orde komen, nu al gaan bespreken.
Mevrouw Helder (PVV): Nee, dat ga ik niet ook doen. Ik wil wel een opmerking maken over dit laatste punt. Bij de begrotingsbehandeling gaan we spreken over structureel geld erbij, maar het OM krijgt niet zozeer meer geld; er wordt alleen minder op bezuinigd. We hebben enige tijd geleden een debat gevoerd over de werkdruk bij het OM. Toen kwam een brief aan de orde van het Openbaar Ministerie zelf, dat toen al zei: met dit bedrag, met deze bezuiniging, kunnen we het net redden, maar we hebben hierbij voorwaarden gesteld waaraan moet worden voldaan om het hoofd boven water te kunnen houden. Er is nu al heel wat meer water onder de brug doorgestroomd. Er zijn meer zaken bij gekomen. Ik kan mij dus niet voorstellen dat er geen reden tot zorg is. Kan de Minister daar nader op ingaan?
Minister Opstelten: Ik zeg ook niet dat er geen reden tot zorg is, want het Openbaar Ministerie heeft een zware taak in onze samenleving. Dat zal niemand ontgaan. Ik vind ook dat het OM een behoorlijke taakstelling heeft. Dat ga ik ook niet ontkennen. We hebben daarover echter goede afspraken gemaakt. Als stevige Minister maak je met een stevig Openbaar Ministerie afspraken waarvan je zegt: die kunnen we waarmaken. Daar gaat het om. Het antwoord daarop is ja. Ik volg de ontwikkeling nadrukkelijk en ik doe wat nodig is. Daar kan mevrouw Helder op rekenen. Bovendien rapporteer ik daarover aan de Kamer. Dat vind ik ook prettig.
Mevrouw Helder (PVV): De Minister zei in het begin wel degelijk: er is geen reden tot zorg. Ik ben blij dat hij daar toch enigszins op terugkomt. Maar goed, wij blijven met de Minister van mening verschillen, want wat ons betreft moet er meer geld naar het OM. Maar dat is voor de begroting.
De voorzitter: U blijft waakzaam.
Minister Opstelten: Ik kom bij het onderwerp veelplegers in het verkeer. Mevrouw Berndsen heeft daarover gesproken. De brief die ik daarover gestuurd heb, is een vrucht van de vele overleggen die ik heb mogen hebben met de Kamer. Dat was meestal niet met deze Kamerleden maar met collega's van hen, en aan de zijde van mijn collega van I en M. Daar is dit uitgekomen. Ik ben een groot voorstander van het aanpakken van de hufters op deze manier. In een interruptie tussen de heer Recourt en mevrouw Berndsen is mijn antwoord eigenlijk al genoemd. Dit gebeurt, natuurlijk binnen de waarborgen van het strafrecht via het Wetboek van Strafrecht, in de AMvB. Door het in een AMvB op te nemen, is het mogelijk om op een later moment, tot na een jaar of twee, feiten toe te voegen. De Kamer kan door middel van de voorhangprocedure meebeslissen over de algemene maatregel van bestuur. Met het overbrengen naar het strafrecht gelden uiteraard alle waarborgen die we binnen het strafrecht kennen. Daar is het strafrecht voor.
In de ketenaansprakelijkheid zal, net als nu al het geval is, bij de strafrechtelijke overtredingen die op kenteken worden geconstateerd, aan de kentekenhouder de gelegenheid worden geboden om de feitelijke bestuurder bekend te maken indien hij niet zelf de bestuurder is geweest.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): In de brief van de Minister lees ik dat het bij de feiten die overgebracht worden van de Wet Mulder naar het strafrecht ook gaat om zaken bij een eerste overtreding. We hebben het dus niet per definitie over recidivisten. Ik kijk even naar het feitenlijstje. Juist als het gaat om een eerste overtreding gaat dat wel buitengewoon ver.
Minister Opstelten: Bij recidive moet je wel een eerste overtreding hebben. Daar zal mevrouw Berndsen het mee eens zijn. Anders is er geen sprake van recidive. Dat is nu eenmaal zo in het strafrecht. Ik vind het een zeer verantwoorde maatregel, want die hufters moeten niet wegkomen met Mulderzaken. Hier is natuurlijk heel goed over nagedacht. Er is een- en andermaal zwaar over gediscussieerd met de Kamer. De wil is er om dit op deze manier te gaan doen. Laten wij dit dan ook gaan doen, want ik ben daar zeer van overtuigd.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Deze commissie gaat over de rechtsstaat. Ik citeer nu uit de brief van de Minister: «Voor deze feiten geldt dat deze voortaan direct bij de eerste overtreding leiden tot een strafrechtelijke reactie van het OM». We kunnen het dan dus hebben over iemand die als bestuurder een voetganger niet voor laat gaan die oversteekt op een voetgangersoversteekplaats of kennelijk op het punt staat om over te steken. De eerste keer dat dus geconstateerd wordt dat iemand een dergelijke overtreding begaat, volgt er een strafrechtelijke sanctie. Als je als zodanig veroordeeld wordt, krijg je dus bijvoorbeeld al geen verklaring omtrent het gedrag meer. Dat zijn zware sancties.
Minister Opstelten: Nu treedt mevrouw Berndsen al in het kader van hetgeen de rechter en het Openbaar Ministerie zouden doen. Zij weet echter dat met Mulder geen recidive kan plaatsvinden. Als je dus met recidive en hufters wilt starten – kennelijk is mevrouw Berndsen daar nog niet aan toe en zijn wij wel een stuk verder dan zij – moet je dit wel doen. Dan moet je daarmee beginnen. Zo simpel zijn de waarborgen van het strafrecht. Ik wil het nog een keer uitleggen maar dat lijkt mij niet nodig, want dit is de kern.
De heer Recourt (PvdA): Ik wil de Minister dit toch nog een keer vragen voor alle zekerheid. Nogmaals, mensen die recidiveren in het verkeer, mag je steviger aanpakken dan telkens een eerste keer Wet Mulder. De Wet Mulder kent inderdaad geen recidive en ook geen verhoging. Maar dan wil ik wel zeker weten dat dit inderdaad in de recidiveregeling zit. Volgens mij vroeg mevrouw Berndsen dat ook. Kan de Minister dat garanderen? Hoe de techniek eronder zit, zal mij worst zijn. Ik wil gewoon de garantie hebben dat dit goed zit.
Minister Opstelten: De AMvB's zijn er. Die hangen voor. Om die feiten gaat het. Het is de recidiveregeling, punt. Dat is het. Die feiten.
De heer Recourt (PvdA): En die feiten moeten dus eerst gewoon via Mulder zijn afgedaan, en pas daarna komen ze in het strafrecht.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Nee, dat staat er niet.
Minister Opstelten: Nee, dat kan niet, want via Mulder kun je geen recidive plegen. Dat moet je dus eerst vaststellen in het strafrecht. Zo eenvoudig is dat.
De heer Recourt (PvdA): Het is misschien eenvoudig, maar het is onbegrijpelijk hoe je dan tot recidive komt.
Minister Opstelten: Je begint met een overtreding. Als je het een tweede, derde of vierde keer doet, is het recidive. Het OM kan daarop acteren zoals het dat wil. Ik wil niet vooruitlopen op de vraag hoe het OM dat wil. Het OM is natuurlijk ook heel nauw betrokken geweest bij de opzet van deze regeling. Het OM kan dus ook zeggen: ik doe even niks. Maar zover zou ik nog niet direct willen gaan. Je moet het opbouwen maar het is recidive.
De heer Van Oosten vroeg of wij gaan evalueren. Ik denk dat we het als volgt moeten doen. Indien de ervaringen in de praktijk daartoe aanleiding geven, zal ik de aanpak aanpassen. We zijn nog niet gestart, dus we moeten niet gelijk weer gaan monitoren, registreren en evalueren. We doen iets als er aanleiding voor is. We gaan goed volgen hoe dit precies werkt. Wij zijn hierbij bepaald niet over één nacht ijs gegaan; dat is natuurlijk duidelijk.
De heer Van Oosten vroeg ook waarom ik ervoor kies om deze feiten over te brengen naar het strafrecht. Er is gekeken naar feiten die opzet behelzen in de zin van bewust handelen, naar de potentiële gevaarzetting of hinder van een overtreding, naar mogelijke gevolgen voor derden en naar de perceptie van medeweggebruikers. We brengen juist die feiten over naar het strafrecht waarmee we bij herhaald plegen de veelpleger stevig aanpakken en blijven tegelijk de lichtere feiten via de Wet Mulder afdoen.
Nu kom ik bij de Versterking prestaties in de strafrechtketen (VPS). Dat is natuurlijk een belangrijk punt. De Rekenkamer, die ik daar altijd voor heb bedankt, heeft ons een spiegel voorgehouden met zijn rapport waaruit blijkt dat politie, het Openbaar Ministerie, de zittende magistratuur en de executie niet met elkaar samenwerkten en los van elkaar opereerden. Er zou veel meer kwaliteit en effectiviteit zijn als er gewoon zou worden samengewerkt. Zo wordt de kwaliteit van de ketenprestatie fors verbeterd. Er zijn concrete stappen gezet in het kader van de digitalisering van de keten, het zicht op de ketenprestaties is aanmerkelijk verbeterd en er zijn diverse wetsvoorstellen in ontwikkeling, aan de Kamer aangeboden of al aangenomen. Ik noem een paar voorbeelden. De ZSM is landelijk ingevoerd. Dat is een enorme prestatie van het Openbaar Ministerie; dat zeg ik om het OM te prijzen. De dienstverlening door Slachtofferhulp wordt per 1 januari 2015 uitgebreid tot zeven dagen per week. Op het terrein van de Staatssecretaris is het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen begin 2014 van start gegaan. De logistieke centra tussen het OM en de zittende magistratuur, de verkeerstorens dubbelplus, zijn in ontwikkeling. Dat betekent een enorme stijging van effectiviteit. Dat is ook nodig. We zijn er nog absoluut niet.
Ik noem ook een aantal concrete voorbeelden van digitalisering, waarvan ik het knap vind hoe men het doet in deze tijd. In Noord-Nederland, Den Haag en Rotterdam zijn proeftuinen gestart. Het digitaal loketverkeer is begin dit jaar van start gegaan. Burgers kunnen hiermee digitaal in beroep gaan tegen een verkeersboete. Het advocatenportaal is op 8 september 2014 door mij gestart. Dat was een mooi moment. Een concreet voorbeeld van verbetering en zicht op prestaties is dat er een strafrechtketenmonitor is ontwikkeld waarin we het proces kunnen volgen. Er is een nulmeting verricht op de doorlooptijden voor standaardzaken in 2013.
Ik heb ook concrete voorbeelden van wetsvoorstellen. Het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is voorgelegd aan de Raad van State. Het wetsvoorstel elektronische processtukken wordt binnenkort aan de Tweede Kamer gezonden. Het wetsvoorstel uitbreiding gronden voorlopige hechtenis is door de Eerste Kamer aanvaard. Het wetsvoorstel digitale handhaving veelvoorkomende overtredingen is door de Eerste Kamer aanvaard. Kortom, ik heb het vertrouwen dat de ambities en de doelstellingen voor 2016 binnen bereik zijn, al kan ik geen garanties geven. Nog voor de begrotingsbehandeling zal ik de Kamer een nieuwe voortgangsrapportage toesturen. Dat is natuurlijk een belangrijk punt.
De heer Van Nispen vroeg: zijn de rechten van verdachten binnen de ZSM-werkwijze wel voldoende gewaarborgd, gelet op het snelle verwerkingsproces en de mogelijke directe afdoening door het OM? Vooropgesteld: de mogelijkheid voor het OM om zaken zelfstandig af te doen, is niet nieuw. Die mogelijkheid heeft het OM immers al sinds de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening uit 2008. Binnen de ZSM-werkwijze is de OM-afdoening een van de afdoeningsmodaliteiten waarvan gebruik kan worden gemaakt. Binnen de huidige ZSM-werkwijze wordt dus ook gewerkt overeenkomstig de geldende regelgeving waarin de waarborgen voor de verdachte zijn opgenomen. Zo heeft iedere aangehouden verdachte recht op consultatie van een raadsman voorafgaande aan het eerste verhoor door de politie; dat was de kern van de vraag van de heer Van Nispen. Dit is het Salduz-consult. Voor de verdachte zijn hieraan geen kosten verbonden. Daarnaast kan een verdachte die rechtsbijstand wenst naar aanleiding van een door de officier voorgenomen strafbeschikking, in een aantal in de wet bepaalde situaties een toegevoegde advocaat krijgen. Daarbij gelden de reguliere draagkrachtcriteria van de Wet op de rechtsbijstand. Dat wilde ik graag zeggen.
De heer Van Nispen (SP): De Minister zegt nu dat wat het OM binnen ZSM kan, eigenlijk niets nieuws is; het kon altijd al en we hebben daarvoor de geldende regels. Maar de Minister wil toch niet ontkennen dat dit probleem urgenter wordt nu ZSM zo'n vlucht neemt en het OM vaker dan voorheen zelf zaken afdoet? We hebben in de praktijk toch ook gezien dat mensen wel worden gewezen op het recht op een advocaat maar daarvan niet alle consequenties konden doorzien? Het beste voorbeeld daarvan zijn de festivals, waarbij mensen al dan niet onder invloed zijn. Goed, dat is een omstandigheid die je jezelf kunt aanrekenen, maar je kunt niet altijd de gevolgen overzien van het niet consulteren van een advocaat. Dat kan de Minister toch niet ontkennen? Daarover heb ik mijn zorgen geuit.
Minister Opstelten: Ik herinner me de vragen goed en heb daar goed en gewetensvol naar gekeken. Dat doe ik altijd. Er is echter een eigen verantwoordelijkheid. Er is ook een mogelijkheid om een advocaat te krijgen als men dat wil. Daar wordt ook op gelet door de autoriteiten die daar aanwezig zijn. De voorzieningen daarvoor worden getroffen, dus die vragen heb ik heel precies beantwoord.
De heer Van Nispen (SP): Dat gebeurt dus in de praktijk onvoldoende. Het OM wijst mensen niet op de eventuele gevolgen, bijvoorbeeld dat ze een strafblad kunnen krijgen als ze erop ingaan. Sterker nog, mensen wordt voorgehouden: als u nu hierop ingaat, kunt u snel weer terug naar het feest waarvoor u een duur toegangsticket heeft gekocht. Natuurlijk is er de eigen verantwoordelijkheid, maar mensen die onder invloed zijn, hebben ook gewoon rechten. Het moet zorgvuldig gebeuren. Mijn stelling is dat het beter moet en beter kan, ook getuige de pilots die nu door het kabinet zelf zijn ingezet om te bekijken of de rechtsbijstand beter kan. Daar wil ik het kabinet wel voor prijzen, maar die pilots zijn nu pas ingezet, terwijl dit al zo lang loopt.
Minister Opstelten: Ik kan hier nog een paar dingen over zeggen, want ik heb dit glashelder in de beantwoording van de vragen aangegeven. Dit is dus een herhaling van zetten. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de verdachte zelf. Punt. We moeten de zaak niet omdraaien. Zoals ik in mijn eerdere antwoord aangaf, verstrekt het OM deze informatie wel wanneer de verdachte ernaar vraagt. Daarnaast is op verschillende momenten voorzien in de mogelijkheid om een advocaat te raadplegen, die de verdachte hierover kan informeren. Wij doen dit heel zorgvuldig. Ik denk dat de heer Van Nispen en ik niet zo veel van mening verschillen. De verantwoordelijkheid ligt bij de verdachte; dat vindt de heer Van Nispen zeker ook. Wij doen het heel zorgvuldig en het Openbaar Ministerie ook. Daar hoeven we het Openbaar Ministerie niet nog eens extra op te wijzen.
Mevrouw Berndsen vroeg of het wetgevingsprogramma niet te hoog gegrepen is. Nee, de planning van het wetgevingsprogramma is uitgebreid besproken met politie, Openbaar Ministerie en zittende magistratuur. Uiteraard wordt goed rekening gehouden met de haalbaarheid van de invoering; dat zeg ik ook tegen de heer Oskam. Het Wetboek van Strafvordering is gewoon aan vernieuwing toe. Dat is echt nodig; dat hoef ik niet te herhalen. Ik heb ook in de voortgangsbrief geschreven dat ik niet zomaar met een wetsvoorstel kom. Ik beoog in het voorjaar van 2015 de contourennota in consultatie te geven en die daarna naar de Kamer te zenden. Ik had een ambitieuzere tijdsplanning voor ogen, maar ik had een congres in Amersfoort. En na te hebben geluisterd naar de deelnemers aan dat congres, heb ik de timing iets teruggenomen. Dat heeft het draagvlak ook vergroot. Ik denk dat de advocatuur nog een beetje moet bijtrekken, maar dat is helemaal geen punt. Dat heb ik ook al tegen de deken gezegd, die mij een knipoog gaf en zei: ja, wij moeten die brieven ook sturen. Ik beoog dus in het voorjaar de contourennota in consultatie te doen. Die gaat naar het hele veld voor reacties, en daarna naar de Kamer. Dan komt er eerst een debat en dan een planning. Daarna worden de wetsvoorstellen ingediend. Dan hebben we het weer goed op een rij. Over de planning kan ik preciezer zijn. Ik heb die planning helemaal doorgesproken met de ketenpartners. Zij vinden die realistisch en haalbaar. Ik heb die planning ook iets aangepast omdat zij die wens hebben uitgesproken.
De heer Oskam (CDA): Ik begrijp het belang van die wetgeving. Het is goed dat de Minister daarin ambitie toont, maar dit is een periode waarin we erg moeten bezuinigen. De keten staat erg onder druk. Juist de ketenpartners zeggen: natuurlijk willen we meewerken en zijn we loyaal, maar het kost een hoop geld. Dat geldt ook voor de implementatie. Kan de Minister de Kamer informeren over de kosten van de implementatie van deze wetgeving? Dat hoeft niet nu; het kan ook op een later moment.
Minister Opstelten: Dat staat in de contourennota. Het is een wetsverandering. Iedereen is ervan overtuigd dat die echt nodig is. De wetgeving is totaal verouderd wat dat betreft. In het civiele recht en het burgerlijk procesrecht verloopt de wetgeving heel goed. Die ligt voor een gedeelte ook al bij de Kamer. Ik heb daarover vandaag ook nog met de beide regeringscommissarissen gesproken. Dat loopt. Het is wel noodzakelijk dat we in de pas blijven lopen. Ik maak me wat dat betreft niet zo veel zorgen over de financiën in verband met de wetswijzigingen. Ik zal de Kamer natuurlijk totaal informeren. Voordat wij beginnen, hebben wij dit natuurlijk allemaal op een rij. Het komt in de contourennota ook aan de orde. Het zal uiteraard moeten gebeuren binnen de bestaande begroting en op een verantwoorde manier, met steun van de ketenpartners. Het werkt namelijk niet alleen met een Minister die zegt: dit moet gebeuren. Dat werkt niet, want zij moeten het uitvoeren. Dat is heel belangrijk.
Daarmee heb ik mevrouw Berndsen de rechtsstatelijke basis aangegeven van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Wij gaan dat heel zorgvuldig doen.
De heer Van Oosten had het over het verder verlagen van drempels bij het doen van aangifte. De Kamer weet dat de Nationale Politie als taak heeft om het aangifteproces, dat onder het oude bestel natuurlijk toch een verloederde status had bereikt, te moderniseren. Dat is niet een-twee-drie geregeld. Dat lukt niet met een druk op de knop. Ik vind wel dat we een end op weg zijn. Een van de elementen daarvan is inderdaad het verlagen van drempels om aangifte te doen. We noemen dit de multi-channel aanpak. Daarmee worden burgers en bedrijven meerdere kanalen geboden voor de aangifte: via internet, telefonisch, op het bureau, op de locatie van het delict, zoals bij inbraken, of via een 3D-loket. Uitgangspunt hierbij is dat de politie 24 uur per dag bereikbaar is en in overleg met de burger – dat zeg ik tegen de heer Recourt – het juiste kanaal voor aangifte kiest. Dat is belangrijk. Aangifte van een gestolen fiets gebeurt bij voorkeur via internet, en aangifte van zwaardere delicten zoals seksueel misbruik gebeurt op het bureau of bij de aangever thuis. Aangifte van inbraak gebeurt meestal op de plaats delict. De internetaangifte is op dit moment mogelijk voor een beperkt aantal delicten zonder opsporingsindicatie. In 2013 zijn er circa 417.000 aangiften via internet gedaan. Ik werk aan een wijziging van het Wetboek van Strafrecht die uitbreiding van de elektronische aangifte tot meer strafbare feiten mogelijk maakt. Ik heb dat net genoemd. Het wetsvoorstel elektronische processtukken zal ik naar verwachting eind dit jaar naar de Kamer sturen. De inwerkingtreding zal vermoedelijk gefaseerd plaatsvinden in 2016. De politie bereidt zich voor op de uitbreidingsmogelijkheid.
Mevrouw Helder heeft een vraag gesteld over de terugkoppeling ... Hebt u daar een vraag over gesteld, mevrouw Helder? Het is wel een item van u, maar ik kan het me niet herinneren. Ik krijg nu wel het antwoord op die vraag, die u niet gesteld hebt maar die ik wel wil beantwoorden.
Mevrouw Helder (PVV): Ik krijg een terugkoppeling van iets wat ik misschien wel gevraagd heb, maar dit gaat mij hopelijk geen interruptie kosten.
Minister Opstelten: De voorzitter zei waarschijnlijk dat u geen tijd meer had.
Mevrouw Helder (PVV): Nee, dat zei de voorzitter niet, want die was dit keer heel welwillend. Dat is hij overigens wel vaker, waarvoor dank. Nee, ik heb gevraagd naar de verdiepende studie van het WODC. Als de Minister dat bedoelt, dan krijg ik daar natuurlijk heel graag een antwoord op.
Minister Opstelten: Nee, maar dat komt.
Mevrouw Helder (PVV): Dat wilde ik al zeggen. Volgens mij is dat een onderwerp van de Staatssecretaris, dus dat is geen vraag die ik heb gesteld.
Minister Opstelten: Dat ligt inderdaad op het terrein van de Staatssecretaris en wij hebben afgesproken dat wij dit keer niet op elkaars terrein zullen opereren, hoewel daar niet helemaal aan is te ontkomen,...
De voorzitter: Een grote verbetering! En ongestelde vragen gaan we niet beantwoorden.
Minister Opstelten: De heer Oskam vroeg hoe het staat met de digitale handhaving op straat. Nog dit jaar start de landelijke uitrol van Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS). Ik informeer de Kamer hierover nog dit jaar via de voortgangsbrief van de VPS.
De heer Oskam (CDA): De start is in 2014, maar wanneer is het helemaal uitgerold?
Minister Opstelten: Ik zal de Kamer in de brief heel precies informeren over het moment waarop de laatste politieman het apparaat in handen heeft. Dat kan ik op dit moment niet zeggen.
De voorzitter: De Minister gaat afronden.
Minister Opstelten: Nu kom ik op de doorlooptijden bij de strafzaken. De doelstelling is om van de standaardzaken 67%, dus twee derde, binnen een maand af te handelen. Ik houd vast aan die ambitie. Er is een groot aantal maatregelen genomen. Er zijn projecten gestart om de doorlooptijden te verkorten. Voorbeelden daarvan zijn ZSM en 150 verbeterprojecten in de keten. Een belangrijk project is inderdaad MEOS, dat dit najaar landelijk wordt uitgerold.
De heer Van Nispen vroeg of bij ZSM snelrecht wordt toegepast. De ZSM-werkwijze staat en wordt verder uitgerold en verbeterd. Dat betekent ook dat de aansluiting op de rechterlijke interventies wordt aangepakt. Er zijn proeven uitgevoerd en in 2015 wordt daarop doorgewerkt met pilots en afspraken met de rechterlijke macht. Ook de uitrol van supersnelrecht komt daarbij aan de orde.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Gaat de Minister nog verder door op de doorlooptijden van het Openbaar Ministerie? Anders heb ik daar nog wel een vraag over.
De voorzitter: Is dat een vraag voor nu of voor de tweede termijn?
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Naar die doorlooptermijn heb ik gevraagd, dus ik wil daar graag een antwoord op hebben. Ik heb nadrukkelijk aangegeven dat de doorlooptijden bij het Openbaar Ministerie intussen dramatisch zijn, maar ik hoor de Minister maar zeggen: wij liggen op koers.
Minister Opstelten: Ja.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Dan zou ik de Minister toch willen adviseren om naar het staatje op pagina 128 van dat dikke boekwerk te kijken. In figuur 5.12 is te zien hoe de doorlooptijden van 2007 zich verhouden tot die van 2013. Dat zijn enorme doorlooptijden. Dan kan de Minister toch niet blijven volhouden: als het Openbaar Ministerie in zwaar weer komt, help ik wel; we liggen op koers. Dat blijkt dus niet uit deze cijfers. Dus mijn vraag ...
De voorzitter: Die gingen we op een ander moment apart bespreken.
Minister Opstelten: Voorzitter, mag ik ...
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Nee, ik heb die vraag gesteld naar aanleiding van de brief van de Minister over de doorlooptijden. Ik krijg als een gelukje dit staatje van mijn medewerker mee, waarmee ik het nog beter kan illustreren, maar de vraag is toch: hoe kan de Minister ...
Minister Opstelten: De vraag is helder.
De voorzitter: Nee, mevrouw Berndsen maakt gewoon haar vraag af. Ga uw gang.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik zal mijn vraag helder formuleren, want ik hoop dat ik dan ook een helder antwoord krijg. De Minister zegt: we liggen op koers; het Openbaar Ministerie loopt de werkvoorraden in. Hoe kan hij dat zeggen over de gegevens die wij hebben gekregen?
Minister Opstelten: Ik ben begonnen, maar dat zal mevrouw Berndsen dit keer ontgaan zijn, met een heel overzicht uit de brief over de doorlooptijden, met daarin alle cijfers van het Openbaar Ministerie tot en met mei 2014. Ik herhaal dat niet, want dat staat in de Handelingen. Het OM werkt gestaag door aan de vermindering van de tijdelijk gestegen werkhoeveelheid. In de eerstvolgende VPS-voortgangsbrief, die er dus aankomt, zal ik de Kamer verder informeren. Ik zal dat staatje daar ook gaarne bij betrekken. Dan is ook het gesprek dat we over het dikke boek zullen hebben, goed voorbereid wanneer dat te zijner tijd wordt geagendeerd door de Kamer.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Er wordt gestaag gewerkt aan de werkvoorraden. Daarmee erkent de Minister dus dat er werkvoorraden zijn. Ik heb daarnaar gevraagd. Ik heb gevraagd: hoeveel werkvoorraden zijn er dan?
Minister Opstelten: Zal ik het nog een keer ...
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Nee, ...
Minister Opstelten: Ik zal ...
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik heb ook gevraagd naar het ene jaar ten opzichte van het andere jaar ...
Minister Opstelten: Dat heb ik net ook aangegeven.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): ... als je het jaar begint met een enorme achterstand. Dat kan niet anders als je naar de staten kijkt. Maar goed, het gaat mij niet om de cijfers; het gaat mij erom dat het bij het Openbaar Ministerie over de schoenen loopt.
Minister Opstelten: Mijn antwoord is nee.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): En als de Minister dan maar blijft roepen dat we op koers liggen, zeg ik: nee, het Openbaar Ministerie ligt niet op koers. Dat is het ministerie ook niet kwalijk te nemen, want het heeft te weinig mensen en te weinig middelen om op koers te komen. Hoe gaat de Minister dat nu aanpakken?
Minister Opstelten: Ik zal herhalen wat ik heb gezegd naar aanleiding van het betoog van mevrouw Berndsen. Het Openbaar Ministerie ligt wel op koers. Daarover kunnen we van mening verschillen. Ik ben mijn betoog begonnen met het overzicht dat ik de Kamer heb gegeven. Ik heb ook gezegd dat ik in de eerstvolgende VPS-voortgangsbrief de meest actuele informatie zal geven. Ik moest ook even wennen aan de term «werkvoorraad». Over die werkvoorraad zegt het Openbaar Ministerie: ja, stel je voor dat we geen werkvoorraad zouden mogen hebben; natuurlijk hebben we een werkvoorraad. Het gaat erom dat die werkvoorraad kleiner wordt en daarvoor hebben wij voorzieningen getroffen. Dat is het gegeven. Ik zal de Kamer minutieus informeren in de eerstvolgende VPS-brief. Ik dank mevrouw ...
De voorzitter: Versterking prestaties in de strafrechtketen.
Minister Opstelten: Zeker. Daar gaat het allemaal om.
De voorzitter: Het komt nog allemaal terug. Ik stel voor dat de Minister afrondt.
Minister Opstelten: Ik kom bij de vraag van mevrouw Helder over twee verdachten in Huizen. Mevrouw Helder heeft daar ook al schriftelijke vragen over gesteld. De Kamer ontvangt het antwoord daarop vandaag of morgen. Daarnaar wil ik dus verwijzen. Ik wil wel zeggen dat ik niet in het oordeel van de onafhankelijke rechter treed in een individuele strafzaak.
Mevrouw Helder heeft ook gezegd dat de criminaliteit niet is gedaald, aangezien niet iedereen aangifte doet. Ik ben ingegaan op de aangifte-aanpak. Ook uit de enquêtes onder burgers en bedrijven blijkt dat Nederland veiliger wordt. Ik wil dat nog een keer zeggen. Laten we dat ook niet ontkennen. Laten we het prettig vinden. Het aantal Nederlanders dat zich weleens onveilig voelt, is tussen 2005 en 2013 met 22% gedaald. Dat is gebeurd mede dankzij de Kamer, alle instanties, de burgers en het beleid dat meerjarig is gevoerd.
De heer Van Oosten vroeg naar de kosten die gemoeid zijn met het afpakken van crimineel vermogen. Daarover hebben we ook gesproken. Ik heb toen ook gezegd dat de toezegging die ik heb gedaan naar aanleiding van de Rekenkamervisie eraan komt. Ik kan er ook niets aan doen. We zitten op koers. Vorig jaar is bijna 90 miljoen strafrechtelijk afgepakt. Ik zal in de fraudebrief ook inzichtelijk maken met welke investering dit resultaat is behaald en de kosten-batenanalyse dus zichtbaar maken. Dat is de kern van de visie van de Rekenkamer.
De heer Van Oosten heeft ook gevraagd naar de private camerabeelden bij opsporing en vervolging. De overleggen met betrokken partijen Detailhandel Nederland en MKB-Nederland verlopen voorspoedig. Er ligt naar verwachting begin volgend jaar een concreet voorstel, waaronder een wetsvoorstel. Dat zal noodzakelijk zijn. De Kamer ontvangt hier dus begin 2015 nadere informatie over.
De heer Van Oosten deed ook het voorstel om ondernemers toegang te geven tot de GBA. Ik heb al toegezegd dat ik het voorstel van de VVD-fractie bespreek in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC), dat elk jaar bijeenkomt. Ik zal dit punt bespreken tijdens de eerstvolgende vergadering op 1 december van dit jaar. In voorbereiding hierop ben ik met mijn collega Plasterk in gesprek over de voor- en nadelen van het voorstel van de VVD. Daarna zal ik de Kamer informeren.
Mevrouw Berndsen vroeg nog naar @MIGO-BORAS. ANPR, zoals door de politie gebruikt, en het systeem @MIGO-BORAS van de KMar zijn twee verschillende systemen met verschillende doeleinden en verschillende werkwijzen. Ook voor @MIGO-BORAS geldt dat bij het ontwerp van het systeem de richtsnoeren van het College bescherming persoonsgegevens inzake ANPR in acht zijn genomen, alsmede de aanbevelingen van de commissie-Brouwer-Korf over bescherming van veiligheid en persoonlijke levenssfeer.
De heer Recourt sprak over spoofing. Laat ik daar duidelijk over zijn. Spoofing is voor de opsporingen niet nieuw. De politie is er alert op. De kern is dat tegen slimme criminelen met succes slim recherchewerk wordt ingezet. Een tap wordt op het echte telefoonnummer van de verdachte geplaatst en niet op het gefingeerde nummer van de onschuldige burger. Voor het plaatsen van de tap is het feit of de verdachte gebruikmaakt van een spoofdienst niet relevant. Zo kun je je dus niet verstoppen. Dat is, denk ik, de kern. Heel veel meer kan ik daar vanwege opsporingszaken ook niet over zeggen.
De heer Recourt (PvdA): Volgens mij is de kern niet de burger; dat zou erg zijn. Mijn vraag ging over geheimhouders. We hebben een systeem waarmee de tapmachine direct ophoudt als er een geheimhoudersnummer over de tap komt. Dan schakelt de machine automatisch uit. Kun je nu met spoofing ten onrechte zo'n uitschakeling realiseren?
Minister Opstelten: Voor het plaatsen van een tap is het feit dat de verdachte gebruikmaakt van een spoordienst niet relevant. Zo kun je je dus niet verstoppen. Met het geheimhoudersnummer als zodanig moet dat natuurlijk niet. Dat is duidelijk.
De heer Recourt (PvdA): Dus de conclusie is: maakt u zich geen zorgen; dat ding slaat niet ten onrechte af bij geheimhoudersnummers.
Minister Opstelten: Je kunt in het leven nooit iets uitsluiten. Laat ik het ook zo zeggen. Veel meer kan ik er ook niet over zeggen; dat is de kern van mijn betoog. Ik zie aan de ogen van de heer Recourt dat hij dat heeft begrepen.
De heer Van Nispen en mevrouw Berndsen gingen in op mensenhandel en aangiftebereidheid. Dat vind ik ook een buitengewoon belangrijk punt. Het feit dat mensenhandel met de komst van de Nationale Politie onder de vreemdelingenpolitie is komen te vallen, heeft de werkwijze van de politie bij het verhoor van slachtoffers van mensenhandel niet veranderd. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat dit heeft geleid tot een lagere aangiftebereidheid bij deze slachtoffers. Slachtoffers van mensenhandel worden in principe door twee rechercheurs gehoord, onder wie een gecertificeerde mensenhandelrechercheur. Indien nodig kan ook de expertise van zeden- of gedragsdeskundigen worden ingeroepen. Ik zal dit scherp in de gaten blijven houden.
De voorzitter: We zijn gekomen aan het eind van het betoog van de Minister in eerste termijn. De heer Van Nispen plaatst nog een laatste, korte interruptie.
De heer Van Nispen (SP): Ik dank de Minister voor dit antwoord op een vraag die ik niet gesteld heb. Mijn vraag was: wil de Minister kijken naar de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, die niet alleen betrekking heeft op mensenhandel maar op alle aangiften van zedendelicten? Het informatieve voorgesprek bij de politie, dat weliswaar terecht plaatsvindt, blijkt toch een grote drempel op te werpen.
Minister Opstelten: Ik zal dat nagaan. Mevrouw Berndsen kwam hier ook mee en ik vind het een serieus punt. Die drempel mag er niet zijn. Ik neem de adviezen, conclusies en aanbevelingen van de nationaal rapporteur altijd buitengewoon serieus, dus ik zal dit nagaan. Ik heb echter geen signalen gekregen dat dit klopt. Ik weet wel hoe hoog de prioriteit bij de politie is van de aanpak van mensenhandel, ook in de korpsleiding.
De voorzitter: Hoe en wanneer bereikt de resultante van dat nagaan de Kamer?
Minister Opstelten: Ik vind dat een urgente zaak. Ik zal vóór de behandeling van mijn begroting een antwoord formuleren. Dat vind ik noodzakelijk.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. De vragen op mijn terrein concentreren zich rond twee punten, namelijk de aanpak van veelplegers en de tenuitvoerlegging van straffen in het algemeen en gevangenisstraffen in het bijzonder.
Ik begin met dat laatste onderwerp. Toen ik iets meer dan vier jaar geleden aantrad als Staatssecretaris waren er rond 13.000 mensen gedetineerd in gevangenissen in Nederland. Op dit moment, rond 1 november 2014, zijn er circa 8.500 mensen gedetineerd. Dat is een afname met 4.500 mensen. Die grote afname verklaart meteen waarom we veel gevangenissen moeten sluiten, maar het is natuurlijk interessant om te weten wat de oorzaak is van de afname met 4.500 gedetineerden. Want dat zijn de harde cijfers. Dit heeft in hoge mate te maken met ZSM. Het heeft ook te maken met een autonome daling van de criminaliteit. Die daling zie je ook in andere Europese landen. Verder heeft het te maken met het feit dat de recherche wordt ingezet op onderwerpen die niet altijd jarenlange vrijheidsstraffen opleveren bij afdoening. Dat zijn enkele oorzaken.
Met betrekking tot de tenuitvoerlegging kan ik het volgende zeggen. Vorige week ben ik met de politie op pad geweest in het kader van de start van een executieactie van de Nationale Politie. Tien eenheden nemen deel aan deze actie die duurt tot eind november en in het kader waarvan de politie vooral aandacht besteedt aan de executietaak. De Minister en ik hebben de Kamer september vorig jaar beloofd om er alles aan te doen om het aantal straffen dat openstaat – dat waren er toen 13.000 – flink te reduceren. De actie waar ik nu over spreek, loopt de hele maand november en is een week bezig. Er zijn tot nu toe zo'n 200 personen aangehouden. Ik heb het daarbij niet over aanhoudingen voor het incasseren van boetes, maar over aanhoudingen in verband met opgelegde detentiedagen. Dit levert in totaal 5.380 dagen gevangenisstraf en/of hechtenis op. Dat is dus een aanzienlijk resultaat. Daarnaast is er een bedrag van € 170.000 aan openstaande boetes geïncasseerd. Mensen die staande worden gehouden in het kader van de executieactie krijgen natuurlijk altijd de mogelijkheid om op het laatste moment, voordat vervangende hechtenis wordt toegepast, nog te betalen. Dat leverde € 170.000 op.
We hebben vorig jaar met elkaar gewisseld dat het in ongeveer 80% van de zaken ging om vrijheidsstraffen van minder dan drie maanden. Daarmee beantwoord ik al wat vragen die individuele leden hebben gesteld. Ik kom daar straks nog op terug. Zoals vorig jaar september met de Kamer is besproken, had 80% van de openstaande zaken toen betrekking op vrijheidsstraffen van drie maanden of minder en 4% van de zaken op straffen van een jaar of meer. De Minister en ik zijn daarmee verder gegaan, zoals beschreven in de brief van 2 juli. Wij hebben onszelf de vraag gesteld hoe wij in iets meer dan een jaar tijd iets kunnen doen aan de kleine 13.000 vrijheidsstraffen die nog openstaan. Ik ben het heel erg met mevrouw Helder, de heer Van Nispen en de andere sprekers eens die hebben opgemerkt dat het heel belangrijk is dat vrijheidsstraffen die door de rechter zijn opgelegd in een vonnis dat onherroepelijk is geworden, ook worden uitgezeten. Op dat punt moet je in ieder geval constateren dat er resultaat is geboekt: vijf jaar geleden, in 2009, stonden er in 20.000 zaken vrijheidsstraffen open, terwijl de teller vandaag de dag – dat is ongeveer op 1 november – op 12.500 zaken staat waarin dat het geval is. Het aantal openstaande vrijheidsstraffen is in vijf jaar tijd dus gedaald met 40%.
Onder anderen mevrouw Helder heeft gevraagd wat voor straffen die iets meer dan 12.000 openstaande vrijheidsstraffen nou zijn. In zo'n 10.000 zaken waarin straffen openstaan, is actieve opsporing niet mogelijk. Ik ga daar zo op in. In 22.400 zaken gaat het om een strafrestant van 120 dagen of meer en daarin wordt actief opgespoord. Die zaken zijn in portefeuille bij het Team Executie Strafvonnissen en daarin worden actief opsporingshandelingen verricht.
Een vraag klinkt in de inbreng van de verschillende commissieleden door: waarom kun je nu niet zo veel met die andere 10.000 zaken? Vorig jaar september wisten wij het antwoord daarop niet. Wij hebben die vraag geanalyseerd – ik ben veel dank verschuldigd aan de medewerkers die daar intensief mee bezig zijn geweest het afgelopen jaar – en het gaat in die zaken bijvoorbeeld om mensen die een strafonderbreking krijgen omdat ze vreemdeling zijn. Zoals bekend bestaat de regeling inzake strafonderbreking bij illegale vreemdelingen sinds april 2012. Op grond daarvan kunnen mensen die bijvoorbeeld een jaar gevangenisstraf krijgen opgelegd, na 50% van de straf te hebben uitgezeten, teruggaan naar hun land van herkomst. In het opsporingsregister wordt de resterende 50% van de straf nog wel opgenomen, waardoor deze zaken behoren tot de categorie van de 10.000 zaken waarin straffen openstaan, maar in deze zaken vindt natuurlijk geen actieve opsporing plaats. Pas als een vreemdeling ten onrechte terugkeert in Nederland en bij een grensoverschrijding, een vreemdelingencontrole of anderszins bekend wordt dat hij in het land is, wordt de resterende 50% geëxecuteerd. Bij deze categorie vindt dus geen actieve opsporing plaats, tenzij slachtofferbelangen zich daartegen verzetten. Soms gaat het om zaken waarin het belang van het slachtoffer een rol speelt. Mevrouw Berndsen heeft daar weleens mijn aandacht voor gevraagd. In die zaken komt men tot een gewogen oordeel en zijn er incidenteel wel redenen om aan opsporing te doen.
Er zijn ook zaken waarin mensen minder dan vier maanden gevangenisstraf hoeven uit te zitten. Ook in die zaken, waarin het gaat om minder dan 120 dagen gevangenisstraf, vindt geen actieve opsporing plaats. Een aantal Kamerleden vroeg waarom dit niet gebeurt. Het gaat vaak om mensen die naar het buitenland zijn vertrokken. In dat geval is er geen wettelijke mogelijkheid om een Europees arrestatiebevel uit te vaardigen. Dat betekent dat je deze mensen dus moet aantreffen bij een grensoverschrijding. Als het binnen Europa plaatsvindt, kun je niet om de overdracht van deze mensen vragen. Om die reden gebeurt dat ook niet. Er zijn ook mensen die Nederland gewoon hebben verlaten en van wie de verblijfplaats totaal onbekend is. Het gaat daarbij vaak om heel korte vrijheidsstraffen, variërend van enkele dagen tot enkele weken. Dit is echter de grote bulk van die 10.000. Wij zijn er niet van overtuigd dat wij iets hieraan zouden kunnen doen door actieve opsporing, tenzij deze mensen zich in Nederland melden of wij gewoon tegen hen aanlopen. Daar speelt dit dus niet.
Nu kom ik op de categorie van 2.400 zaken waarbij wel actieve opsporing plaatsvindt. Dat is geen statische groep, maar dit is wel steeds, door de jaren heen, de werkvoorraad. In de analyse gaat het om tussen de 2.000 en 2.600 of 2.700 zaken. In de afgelopen vijftien maanden, dus sinds wij voor het laatst over dit onderwerp hebben gecommuniceerd met de Kamer, hebben ongeveer 700 personen van deze groep hun straf uitgezeten. Wij zijn daar blij mee, want dit betekent dat wij daadwerkelijk gevolg hebben kunnen geven aan de afspraken die wij met de Kamer en in het bijzonder met deze commissie hebben gemaakt.
In het debat waaraan ik eerder refereerde, heb ik ook uiteengezet welke maatregelen de Minister en ik treffen om de uitval terug te dringen. De Minister sprak al over de inrichting van het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE) in Leeuwarden. Maatregelen zoals verruiming van de Paspoortwet, waar de PvdA-fractie in het verleden op heeft aangedrongen, en het intrekken van uitkeringen voor voortvluchtige veroordeelden, waar de meerderheid van de Kamer om heeft gevraagd, hebben ertoe bijgedragen dat er minder uitval is. Een van de leden noemde het feit dat het moeilijker wordt om een rijbewijs of een paspoort te verkrijgen bij het gemeentehuis. Die maatregelen hebben wij ingesteld om ervoor te zorgen dat mensen die zich onttrekken aan een veroordeling, juist niet meer massief van hun burgerrechten gebruik kunnen maken, zoals de heer Oskam het uitdrukte. De meerderheid van de Kamer heeft in het verleden gevraagd om daar eens kritisch naar te kijken, want waarom zou iemand die zich aan veroordeling onttrekt, ook nog met een paspoort of identiteitsbewijs moeten kunnen reizen? De CDA-fractie heeft in het verleden gevraagd om als één overheid te acteren ten opzichte van mensen die zich onttrekken aan uitgesproken straffen en dit hoort daarbij.
De heer Oskam (CDA): Ik weet niet of de Staatssecretaris hier nog op terugkomt. Daarom vraag ik het nu maar even. Ik begrijp dat de ene kant van het verhaal is dat er soms maatregelen worden getroffen om het mensen die de overheid dwarszitten, moeilijk te maken. De andere kant van het verhaal is dat het vaak om chauffeurs gaat die hun geld verdienen met hun rijbewijs, maar die geen rijbewijs kunnen krijgen. Als ze de boete wel willen betalen, maar die niet kunnen betalen vanwege financiële problemen, hoop ik dat er toch een menselijke maat wordt aangehouden.
Staatssecretaris Teeven: Jazeker, dat is een onderwerp waar mevrouw Kooiman, de collega van de heer Van Nispen, de afgelopen maanden bij herhaling aandacht voor heeft gevraagd. Het gaat daarbij om de termijnbetalingen. Wij hebben het nu mogelijk gemaakt dat boetes in termijnen kunnen worden betaald. Die mogelijkheid ondervangt het probleem dat de heer Oskam nu terecht op de kaart zet, namelijk dat mensen wel hun beroep moeten kunnen uitoefenen. Als mensen die voor hun beroep een rijbewijs nodig hebben, tot nu toe weigeren om boetes te betalen, moet de overheid wel consequent zijn en ervoor zorgen dat die boetes wel kunnen worden geëxecuteerd. Wij denken dat wij met de mogelijkheid van de termijnbetaling een oplossing hebben gevonden. Aan de ene kant worden die mensen niet belet om hun beroep uit te oefenen en aan de andere kant worden de boetes dan wel betaald, zonder dat mensen de spreekwoordelijke afgrond worden ingeduwd. Daar is in het verleden aandacht voor gevraagd en dat voorkom je op deze manier.
Uit de analyse is ook gebleken dat wij kunnen voorspellen bij welke zaken de kans op onttrekking aan de tenuitvoerlegging groot is. Gebleken is bijvoorbeeld dat personen die niet preventief in hechtenis zijn genomen en die ook nooit ingeschreven zijn in de Basisregistratie Personen, vaak degenen zijn die hun korte vrijheidsstraf niet ondergaan. De mensen uit die twee groepen – zij die niet in de BRP staan en niet preventief gehecht zijn geweest – maken ongeveer een derde van alle onttrekkingen uit van in Nederland opgelegde vrijheidsstraffen. Van die 12.500 mensen behoren er zo'n 4.500 tot deze groepen. Wij hebben het Openbaar Ministerie verzocht om deze uitkomsten bij het beleid te betrekken. Hiermee kom ik op het onderwerp van de uitbreiding van voorlopige hechtenis en supersnelrecht, waar een aantal commissieleden over hebben gesproken. Het Openbaar Ministerie moet het feit dat er 4.500 mensen zijn die zich aan vonnissen en straffen onttrekken, meenemen bij het beleid, ook in combinatie met het toepassen van supersnelrecht en het meer gerichter vorderen van voorlopige hechtenis. Blijkbaar is dat de grootste risicogroep bij het niet uitvoeren van straffen. Een dergelijke analyse is de afgelopen jaren niet gedaan. De Kamer zegt daarom terecht dat de Minister en ik ervoor moeten zorgen dat dit in orde komt. Dit is inderdaad een onderwerp waarvan wij meer willen weten.
Ik heb ook nog enkele algemene opmerkingen over de veelplegers en de isd-maatregel. Ik kom direct nog op de individuele vragen. In 2003 waren er 5.900 veelplegers en in 2011 4.500. Dat is een daling van 1.400 veelplegers. Een aantal leden heeft vragen gesteld over de jongvolwassen actieve veelplegers. Bij deze groep is er een stijging te zien. In 2003 waren er 1.100 jongvolwassen veelplegers en in 2011 waren dat er 1.250. Het is interessant om je af te vragen waarom de isd-maatregel wel succesvol is bij volwassenen – bij hen zien wij een aanzienlijke daling – maar niet bij jongvolwassenen. Een antwoord op deze vraag wordt gegeven door een recent verricht onderzoek in de justitiële jeugdinrichting De Hunnerberg. Het feit dat er geen daling is bij de jongvolwassenen heeft te maken met de wijze waarop wij met hen omgaan in de justitiële jeugdinrichtingen. Ik kom nu meteen ook op de gedragsinterventies waar de heer Van Nispen over sprak. Uit het zojuist genoemde recente onderzoek blijkt dat er een behoorlijke daling van de recidivecijfers is bij de jongeren die een pij-maatregel krijgen, namelijk zo'n 40%. Die daling is minder hoog bij jongeren die jeugddetentie krijgen. Er is nog wel een daling, maar die is aanzienlijk minder. Bij jongeren die gedurende zeer korte tijd in de jji verblijven, is er daarentegen zelfs een kleine stijging van de recidivecijfers te zien. Blijkbaar hebben leden van de staande en de zittende magistratuur de indruk dat het een positieve bijdrage levert aan de beperking van het aantal recidivegevallen als ze jongeren maar kort uit hun netwerk halen en zo snel mogelijk schorsen, waardoor zij snel weer mogelijkheden hebben om deel te nemen aan het netwerk, zoals school of werk. Dat is echter niet zo. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat de vermindering van het aantal recidivegevallen het grootst is bij pij'ers. Bij mensen die in de jeugddetentie zitten, is er nog een beetje sprake van vermindering. Er is echter een stijging van het aantal recidivegevallen als jongvolwassenen maar gedurende zeer korte tijd in justitiële jeugdinrichtingen in hechtenis zitten.
Ik zal daar iets aan moeten doen in combinatie met de opmerkingen die de heer Van Nispen heeft gemaakt over het rapport van professor Weijers van de Universiteit Utrecht. Het gaat daarbij om de discussie van de financiële ondercuratelestelling. Om jongvolwassenen onder controle te houden, kun je alleen maar financiële ondercuratelestelling toepassen als je beter zicht hebt op het netwerk en op de negatieve indicatoren uit het netwerk. Bij het wetgevingsoverleg over de jeugdzorg van afgelopen maandagavond is dit onderwerp aan de orde gesteld door de fractie van de SP en ook door andere fracties. Gevraagd werd hoe wij daar beter mee kunnen omgaan. Ik heb een brief toegezegd voor begin februari waarin ik wil ingaan op het onderwerp van de financiële ondercuratelestelling in relatie tot het langere verblijf in de justitiële jeugdinrichting. Het blijkt namelijk niet positief te zijn om kinderen ogenblikkelijk terug te plaatsen. Daarover moet ik dus spreken met de staande en de zittende magistratuur. Ik heb al gesproken met het Openbaar Ministerie, namelijk met de landelijke jeugdofficier. Ik zal dat echter ook moeten bespreken met de zittende magistratuur, de kinderrechters en andere betrokkenen. Het adolescentenstrafrecht heeft immers geen goede uitwerking als wij jongvolwassenen zeer korte tijd in detentie hebben, vervolgens schorsen en meteen terugplaatsen. Dat blijkt nu al, na negen maanden onderzoek.
De heer Van Nispen vroeg waarom gedragsinterventies slechts weinig resultaat opleveren. Die interventies lijken meer resultaat op te leveren als je een jongvolwassene gedurende iets langere tijd in de justitiële jeugdinrichting hebt en bekijkt hoe zijn netwerk eruitziet. Je moet er bovendien voor zorgen dat je de nazorg goed voorbereidt. Vervolgens moet je de gedragsinterventies combineren met een langer verblijf in de justitiële jeugdinrichting. Dat levert op het vlak van de beperking van het aantal recidivegevallen een beter resultaat op dan snel schorsen. Ik laat dit onderzoek even in de diepte uitzoeken, want het is zeer recent. De Hunnerberg heeft dat uitgebreid onderzocht in de afgelopen maanden. Wij moeten daar meer duidelijkheid over krijgen. Ik zal de Kamer daar begin februari over berichten. Dit waren mijn algemene opmerkingen over het onderwerp isd voor de jongvolwassenen. Ik ben daarbij ook al op enkele vragen ingegaan.
Mevrouw Helder vroeg mij wanneer het verdiepende onderzoek naar recidive van het WODC gereed is. Ik ga ervan uit dat ik de Kamer de rapportage met een beleidsreactie van het kabinet voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dus nog voor 25 november, kan toesturen. In die rapportage staat ook een verdiepend onderzoek naar de mogelijke verklaringen voor de geconstateerde afname van recidive. Wat is daar nu de reden voor? Dit heeft onder andere te maken met wat ik zojuist heb geschetst over jongvolwassenen en kort verblijf in justitiële jeugdinrichtingen.
Mevrouw Helder heeft gevraagd waarom de isd-maatregel nog niet vaak wordt opgelegd. Wat zijn de knelpunten? Mevrouw Berndsen vroeg in dit verband ook of het overleg over jongvolwassenen en veelplegers al is gevoerd. Onlangs heb ik een rapport aan de Kamer aangeboden over de uitvoeringspraktijk van de isd-maatregel bij jongvolwassen veelplegers. Toen heb ik ook geschreven dat de isd-maatregel naar mijn mening een goede en passende sanctie voor de doelgroep is. Mevrouw Berndsen heeft terecht aandacht gevraagd voor de onjuiste beeldvorming bij ketenpartners, ook wel breder in de samenleving. Inmiddels hebben wij overleg gehad met de Raad voor de rechtspraak. Bovendien zullen wij met het OM en de ZM tijdens een voorlichtingsronde die wij de komende maand gaan houden in voorbereiding op de brief van februari, bespreken welke daling er kan zijn in het aantal opgelegde isd-maatregelen bij volwassenen en ook bij jongeren.
Mevrouw Helder heeft eveneens gevraagd naar de 10.000 mensen naar wie niet actief gerechercheerd wordt. Ik ben daar al uitgebreid op ingegaan. Mevrouw Helder sprak over premiejagers. Die hebben wij echt niet nodig. Het is een taak van justitie om die mensen te vinden. Die mensen zijn natuurlijk wel gesignaleerd. Als mensen met kleine vrijheidsstraffen door de politie of anderszins, bijvoorbeeld bij grenscontroles of vreemdelingentoezicht, worden aangetroffen, zullen die vrijheidsstraffen worden geëxecuteerd.
Mevrouw Helder (PVV): Ik heb een vraag over de isd-maatregel. Ik begrijp dat de Staatssecretaris daar nog op terugkomt. Ik heb geconstateerd dat een reden kan zijn dat rechters de maatregel te zwaar vinden. Dat hebben de rechters echter ontkend. Zij zeggen dat het Openbaar Ministerie die maatregel gewoon vaker moet eisen. Ik weet niet of de Staatssecretaris daar nu al op kan ingaan. Anders kan het ook terechtkomen in de brief.
Staatssecretaris Teeven: Zoals ik al zei, zijn wij bezig met de overlegronde met het OM en de ZM over dit onderwerp. Wij moeten de resultaten uit het onderzoek dat ik zojuist heb geschetst, wel meenemen. Bij leden van de staande en de zittende magistratuur bestaat immers nog wel de indruk dat het voor jongvolwassenen het meest effectief is om ze zo snel mogelijk te schorsen. Volgens mij wordt die aanname niet bevestigd door het gedane onderzoek. In individuele situaties is het mogelijk dat je die beslissing moet nemen. Daar kan ik niet in treden, maar in zijn algemeenheid is het recidivecijfer van jongvolwassenen na kort verblijf in de jji's veel hoger dan na lang verblijf. Wij moeten constateren dat de resultaten van de pij-maatregelen eigenlijk onverwacht positief zijn. Bij jeugddetentie is dat ook nog het geval. Bij langere jeugddetentie zijn de resultaten ook nog positief, maar bij kortdurende voorlopige hechtenis zijn de resultaten niet positief. Daar zie je de laatste jaren als het ware een stijging van de recidivecijfers. Dat is de reden waarom wij bij volwassenen wel goede resultaten bereiken met de isd-maatregel en bij jongvolwassenen niet.
De heer Van Nispen heeft vragen gesteld over de identiteitsfraude. Ik ben het met hem eens dat een goede identiteitsvaststelling van groot belang is voor de strafrechtketen. Een aantal jaren geleden zijn wij daarom gestart met het Programma Informatievoorziening Strafrechtsketen (PROGIS) dat ziet op een betere identiteitsvaststelling. Plegers van delicten worden via het PROGIS-protocol geïdentificeerd. Hierdoor weten wij beter met wie wij van doen hebben. Er was nog een omissie en daarom heb ik de Kamer gisteren samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Veiligheid en Justitie toegezegd om binnen zes weken te laten weten op welke wijze het kabinet opvolging geeft aan het rapport van de politie over de identiteitsfraude door Oost-Europese vreemdelingen. Dat hoort daar nog bij, want blijkbaar zat daar een omissie. Wij zullen de Kamer die brief voor de kerst doen toekomen.
Nu ga ik in op de gerichte toepassing van voorlopige hechtenis in combinatie met snelrecht. Ik heb daar al iets over gezegd. Het Openbaar Ministerie heeft een categorie van personen gedetecteerd bij wie het de uitbreidingsmogelijkheden van de voorlopige hechtenis en het ontnemen van vrijheid nog gerichter kan toepassen. Het OM kan zich op die categorie richten en daarmee zorgt het er effectiever voor dat de straffen daadwerkelijk worden uitgezeten.
Ik ben reeds ingegaan op de financiële ondercuratelestelling. Ik zal daar, zoals gezegd, begin februari over berichten. Ik geloof dat de heer Van Nispen in deze context het woord «patseraanpak» gebruikte. In het rapport van professor Weijers zitten goede aanknopingspunten voor de patseraanpak die in combinatie met het gericht toepassen van voorlopige hechtenis en snelrecht tot effectieve resultaten kunnen leiden. Dat rapport zullen wij zeker meenemen. Hiermee heb ik volgens mij de vragen van de heer Van Nispen beantwoord.
De voorzitter: Mijnheer Van Nispen, hebt u een concrete vraag of is het een politiek oordeel? Dat is namelijk meer voor de tweede termijn.
De heer Van Nispen (SP): Het is een concrete vraag. De Staatssecretaris zegt dat het supersnelrecht in combinatie met het toepassen van de voorlopige hechtenis een aanpak is om het probleem van openstaande vrijheidsstraffen te voorkomen of te verkleinen. Ik begrijp dat. Bij het toepassen van supersnelrecht komt echter meer kijken. Het gaat dan toch ook om de vraag of er voldoende bewijs is op korte termijn? Die zelfstandige afweging moet daar toch altijd bij gevolgd worden?
Staatssecretaris Teeven: Zeker. Er moeten geen misverstanden ontstaan. Bij supersnelrecht is de bewijsvoering natuurlijk wel een vraag. In hoeverre ben je in staat om snel bewijs te leveren? Je moet dan geen discussies krijgen over getuigenverklaringen die wel of niet betrouwbaar zijn en dat soort dingen. Supersnelrecht kun je vaak hanteren bij zaken die de openbare orde betreffen. Het toepassen van voorlopige hechtenis in zijn algemeenheid leidt ertoe dat straffen meer worden uitgezeten. Dat is in ieder geval een keiharde relatie, die een-op-een valt te constateren. Ik kijk bij dit onderwerp ook even naar de heer Recourt. Ik weet eigenlijk niet precies waarom, maar ik doe het toch bij dit onderwerp, wetende wat hij heeft gezegd toen de Minister en ik aantraden. Dit alles betekent in ieder geval niet dat je voorlopige hechtenis moet verheffen tot het summum. Het kan, alles in het achterhoofd houdende, wel een criterium zijn bij de toepassing van voorlopige hechtenis op het moment van voorgeleiden. Als je weet dat je met een verdachte te maken hebt bij wie de kans groter is dat hij zich zal onttrekken aan zijn uiteindelijke veroordeling, heb je er belang bij om iemand snel op zitting te zetten, zodat er snel een uitspraak is. Dan moet je serieus bekijken of de gronden van artikel 67a zich voordoen. Daar moet je wel iets scherper in zijn als je te maken hebt met een risicocategorie. Als je het werk aan voorkant immers niet goed doet, moet je aan de achterkant mensen met openstaande vonnissen opsporen. Dat moeten wij vermijden, want dat is dubbel werk en kost ook dubbel zo veel geld. Dat lijkt mij niet effectief.
Mevrouw Berndsen sprak over de combinatie van straf en behandeling. Er is een overlegronde geweest en daar gaan wij mee door. Begin februari krijgt de Kamer een brief van mij en de Minister over de wijze waarop wij dit kunnen aanpakken.
De heer Van Oosten heeft geen opmerkingen gemaakt die mij regardeerden.
De heer Recourt heeft opmerkingen gemaakt over de vreemdelingen in het opsporingsregister. De vreemdelingen zijn uitgezet, maar omdat ze nog een veroordeling op hun naam hebben staan, staan zij evengoed nog in het opsporingsregister. Daarbij gaat het vaak om de strafonderbreking vreemdelingen. Dat zijn de mensen die na het uitzitten van 50% van de oplegde onherroepelijke vrijheidsstraf het land verlaten, omdat zij vrijwillig bereid zijn om terug te keren naar hun herkomstland. Hiermee kunnen wij gedwongen uitzettingen vermijden. Het gaat hier dus vaak om vrijwillige terugkeerders. Het meest recente voorbeeld zijn de veroordeelde Somalische kapers. Zij zaten een onherroepelijke straf uit, maar na de helft van hun straf gingen zij terug naar hun herkomstland. In dit soort gevallen staat de nog resterende 50% van hun straf in het opsporingsregister. Zodra zo iemand Nederland weer betreedt, moet hij die andere 50% uitzitten. Dan zit hij overigens niet twee derde van de straf uit, maar 100%, de volledige gevangenisstraf dus. Zo iemand heeft geen recht op een voorwaardelijke invrijheidstelling. Hij kan daar dus niet voor in aanmerking komen.
De heer Oskam vroeg naar wetsvoorstel USB, dat is de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (USB). Ik moest even navragen waar die afkorting voor stond, want ik ben zo gewend aan de afkorting dat ik op een gegeven moment niet meer uit mijn hoofd weet waar die voor staat. Ik word echter opgevoed door deze voorzitter.
De voorzitter: Ik zeg er even bij dat ik dit doe omdat er allerlei mensen thuis zitten te kijken naar dit overleg. Zij worden om de oren geslagen met de ene afkorting na de andere. Dat moeten wij vermijden.
Staatssecretaris Teeven: Ik ben ook heel scherp geworden. Tegenwoordig zeg ik al uit mijzelf wat een afkorting betekent als ik ze gebruik. Ik probeer dat althans.
De voorzitter: We gaan langzamerhand vooruit.
Staatssecretaris Teeven: Ja, het gaat steeds beter.
De voorzitter: ZSM, ibs, VPS, maar gaat u verder.
Staatssecretaris Teeven: Het wetsvoorstel wordt voor het eind van 2014 ingediend. Ik heb aan de medewerkers van wetgeving en beleid gevraagd of het niet mogelijk was om dit wetsvoorstel voor 25 november in te dienen. Dit is namelijk een wetsvoorstel van de bewindslieden van V en J dat de Kamer met een zeer positief dictum van de Raad van State zal bereiken. Maar goed, het was niet mogelijk om het voor 25 november in te dienen en daarom zal dat gebeuren voor het eind van het jaar.
Ik ben al ingegaan op de vraag van de heer Oskam wat wij doen met mensen die wel willen, maar niet kunnen betalen. De heer Oskam heeft ook nog twee heel specialistische vragen gesteld over de operationaliteit van Injus, het Informatieportaal justitiabelen. Dit soort vragen was wel te verwachten van de heer Oskam. Injus is operationeel en wordt ook ontsloten voor burgemeesters, opdat zij rechtstreeks toegang krijgen voor wat betreft het einde van de detentie. Die informatie is namelijk van belang voor burgemeesters. De basisvoorziening is gereed voor organisaties binnen de keten, voor partijen die slachtoffers of nabestaanden informeren en voor instanties die vanuit hun publieke functie informatie over personen in de keten nodig hebben. Op het moment dat wij hier vanavond over spreken, vindt er toevallig ook een voorlichting aan alle gevangenisdirecteuren plaats. Daarin wordt nogmaals de aandacht gevestigd op het feit dat de pi-directeuren er heel goed aan doen om het einde van de detentie door te geven aan de gemeente waarheen mensen terugkeren ter voorkoming van allerlei problemen.
De voorzitter: Een pi is een penitentiaire inrichting, vroeger ook wel «gevangenis» genoemd.
Staatssecretaris Teeven: Dat klopt. Een penitentiaire inrichting is gewoon een bajes. Vier jaar geleden sloten wij nog 13.000 mensen op in de bajes en nu rond de 8.500.
Tot slot ga ik in op de vraag van de heer Oskam over de risicotaxatie bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Wat is de stand van zaken rond het verplicht stellen van het gebruik van risicotaxatie bij het opstellen van pro justitia-rapportages? Ik moet zeggen dat het NIFP continu werkt aan de kwaliteitsverbetering van het opstellen van pro Justitia rapportages. Het uitvoeren van een risicoanalyse is een belangrijk onderdeel daarvan. Er lopen twee projecten ter verbetering van risicoanalyses. Om het inschatten van risico's op de persoon te kunnen toesnijden, is het gebruik van functionele diagnostiek van belang bij het uitvoeren van een risicoanalyse. Er wordt momenteel ook een onderzoek uitgevoerd naar functionele diagnostiek bij zedendelinquenten waarbij het NIFP betrokken is. In het kader van dit onderzoek worden er ook voorstellen opgesteld voor een gesystematiseerde risicoanalyse gebaseerd op de laatste stand van zaken in de wetenschap. Wij proberen er dus ook alles bij te halen om dit zo optimaal mogelijk te doen.
Dit was mijn bijdrage.
De voorzitter: Wij zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn van het kabinet. Is er behoefte aan een tweede termijn? Ik stel vast dat dit het geval is en wij gaan meteen door!
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de antwoorden en voor de toelichting op de afkortingen. Dat is altijd goed. De Minister zei eerst dat hij geen reden tot zorgen had over het Openbaar Ministerie. Daarna zei de Minister dat er toch wel enige reden tot zorgen is, maar in ieder geval niet voldoende om in te grijpen, lees: meer geld ter beschikking te stellen. Daarover zullen wij verder spreken bij de begrotingsbehandeling.
De Minister zegt: «wij liggen op koers». Die uitspraak betwijfelt de PVV-fractie ten zeerste. Die twijfel zullen wij bij de begrotingsbehandeling nader onderbouwen.
Nu kom ik op de 10.000 veroordeelden die niet actief opgespoord worden. Ik dank de bewindspersonen voor de uitgebreide toelichting van de samenstelling van de groep. Het blijft echter een feit dat een vonnis gewoon niet ten uitvoer wordt gelegd en de straf niet wordt ondergaan. Ik heb in dit verband enkele kritiekpunten. Ik heb de Staatssecretaris horen zeggen dat de verblijfplaats van de mensen onbekend is, maar dat ze tegen de lamp kunnen lopen als ze weer opduiken in Nederland, bijvoorbeeld bij het aanvragen van een paspoort. Onlangs hebben wij bij RTL Nieuws kunnen zien dat je in Roemenië voor € 15 een nieuwe identiteit kunt krijgen. Het is dus maar de vraag of ze weer gesignaleerd worden. Als iemand bij een zitting aanwezig is waar het vonnis geveld wordt en het vonnis luidt dat er een gevangenisstraf wordt opgelegd, zou zo iemand meteen naar de gevangenis moeten worden gebracht om de straf te ondergaan. Wat de PVV betreft is dat eigenlijk de enige juiste oplossing. Daar blijven wij dan ook op hameren.
Nu ga ik in op de inrichting voor stelselmatige daders (isd). Dat het recidivecijfer daalt bij langer vasthouden, is de PVV al een tijdje bekend. Op werkbezoek bij de pi Vught werd ons dat ook al verteld. Daar werd gezegd: we krijgen ze graag eerder, maar daar gaat de rechter over. Verder zei men: wij houden ze graag wat langer vast. Dat wordt hier eigenlijk bevestigd. Daarom heb ik verder geen vragen meer.
De heer Van Nispen (SP): Voorzitter. Ik dank met name de Minister voor zijn toezegging dat hij zal kijken naar de drempels die worden opgeworpen bij het doen van aangifte van een zedendelict. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft op dat knelpunt gewezen. Verder dank ik de Staatssecretaris met name voor zijn toezegging om te kijken naar de mogelijke financiële ondercuratelestelling van of het financieel toezicht op de jonge veelplegers.
Mijn fractie gaat heel goed kijken naar het korter of langer verblijven in een jeugdinrichting. Wij moeten de recente onderzoeken goed gaan bestuderen. Daar laat ik mij op dit moment nog niet over uit.
Ik dank de Staatssecretaris voor zijn gedetailleerde uitleg over de cijfers van de openstaande vrijheidsstraffen. Ik begrijp daaruit dat het om heel veel straffen van minder dan 120 dagen gaat. Is het aantal mensen dat in het buitenland verblijft cumulatief? Als dat niet zo is, kan ik mij voorstellen dat wij bekijken of wij de grens van 120 dagen kunnen verlagen naar bijvoorbeeld 90 of 60 dagen. Als de maand november als executiemaand zo'n succes is als de Staatssecretaris zegt, kunnen wij er dan niet een tandje bij doen? Dat is een suggestie.
Nu ga ik nog in op ZSM. Nu moet ik die afkorting uitleggen, maar dat is lastig omdat de S voor meerdere woorden staat. De afkorting betekent: Zo Spoedig, Slim, Simpel, Samen Mogelijk. Ik ben en word het niet eens met de Minister over de huidige praktijk van ZSM. Ik doel dan op de rechtsbijstand. Volgens de Minister is die adequaat. Natuurlijk is het de verantwoordelijkheid van de verdachte, maar hij moet van de Minister zelf om een advocaat vragen. In de praktijk worden mensen, bijvoorbeeld bij een festival, niet op de gevolgen van ZSM gewezen, bijvoorbeeld op het feit dat zij mogelijk een strafblad krijgen als zij ingaan op het aanbod. Dat zou volgens mij in ieder geval beter moeten. Zij moeten op die gevolgen worden gewezen, ook door het OM. Verder zou er altijd een stoel moeten worden bijgeschoven voor de piketadvocaat. Er loopt nu een pilot. Mijn fractie is van mening dat die pilot veel eerder had moeten plaatsvinden. Op dit moment wil ik dat wij niet een halfjaar gaan nadenken over de vraag of wij dat nu wel of niet gaan doen.
Bij de begrotingsbehandeling moeten wij nader terugkomen op het Openbaar Ministerie. Kan de Minister het eerlijke beeld, zoals ik al zei, nog voor de begrotingsbehandeling naar de Kamer sturen? Ik wil namelijk weten wat er misgaat en wat het effect is van de bezuiniging op de organisatie.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Ook ik dank de beide bewindspersonen voor de beantwoording. De zorgen over het Openbaar Ministerie zijn bij mij zeker niet weggenomen. De werkvoorraden en de doorlooptijden zijn twee indicatoren op basis waarvan je kunt bekijken of een organisatie «in control» is en of ze de zaken kan doen, die ze moet doen. Het baart mij veel zorgen als ik lees dat pas afgestudeerde juristen worden geworven en een training on the job krijgen, zodat ze direct productief zijn. Dat zijn nog geen officieren van justitie, met alle respect voor deze mensen. Ik denk dat het nooit mogelijk is om het Openbaar Ministerie op die manier kwalitatief te versterken. Daar komen wij zeker nog over te spreken.
Verder heb ik geen antwoord gekregen van de Minister op de vragen over de veelplegers in het verkeer en over het akkefietje bij de JBZ-Raad. In het Raadsdocument stond nadrukkelijk dat een verdachte zich niet meer kan verweren. De Minister ontkende dat dit in het Raadsdocument stond, maar ondertussen hebben wij dat document gevonden en dit staat er nadrukkelijk in. Ik vraag de Minister dus heel streng om te kijken naar die passage, die onder zijn verantwoordelijkheid door ambtenaren in dat Raadsdocument is terechtgekomen. Ik help de Minister even: het gaat om de commissie-Meijers. De Minister was heel boos hierover, maar die alinea staat er dus wel degelijk in. Als de Minister het overhevelen van Mulderfeiten naar het strafrecht doorzet, ontstaat er een heel rare situatie. Dan kunnen mensen zich namelijk niet meer verweren, terwijl ze in het strafrecht terechtkomen. Ik zie de Minister moeilijk kijken, maar ik zou zeggen: zoek het uit en zorg dat wij een brief daarover krijgen. Die brief was al toegezegd, maar dit zet mij nog extra op scherp. Nogmaals, ik heb buitengewoon veel moeite met het type delictsoorten, de Mulderfeiten, dat nu wordt opgenomen in het strafrecht, terwijl het gaat om een eerste feit.
De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Ik heb zo-even de gelegenheid gevonden om door het dikke document Criminaliteit en rechtshandhaving 2013 te scrollen dat mevrouw Helder voor zich heeft liggen. Wij zullen daar nog over te spreken komen. Gegeven het feit dat een aantal collega's uit dit document heeft geciteerd, permitteer ik het mij om één enkele opmerking te maken. Ik lees in dat document dat het aantal geregistreerde misdrijven vorig jaar weer is gedaald, maar dat het echt aanzienlijk is gedaald sinds 2007/2008. Ik zeg dit uit mijn hoofd. Volgens mij hebben wij precies daarvoor deze twee bewindspersonen aangesteld. Zij moeten ervoor zorgen dat Nederland veiliger wordt en dat het onveiligheidsgevoel afneemt. Ik ben blij om dat vast te stellen. Ik heb zelf af en toe kritische vragen. Ik ben dan ook blij om vast te stellen dat men niet op de lauweren rust. De Minister en Staatssecretaris zeiden dat zij verdergaan, dat zij hufters in het verkeer zullen aanpakken en dat zij zullen inzetten op digitalisering waar die een bijdrage kan leveren. De Staatssecretaris heeft het probleem van jongvolwassenen in de sfeer van veelplegers gedetecteerd en dat wordt aangepakt. Dit wordt niet ergens naartoe geschoven, maar daar wordt aan gewerkt. Volgens mij zijn dit fraaie constateringen waarover, naar ik veronderstel, bij de begrotingsbehandeling over een week of twee, drie ongetwijfeld wordt doorgesproken.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Mijn tweede termijn zal kort zijn. Ik begin weer met complimenten, want de cijfers zien er over de hele linie gewoon goed uit. Dat kan dit kabinet en het vorige zich aanrekenen. Het is onze taak om kritisch op te letten. Gaat het op alle punten wel goed?
Mijn interruptie stopte bij een punt, namelijk bij de aanpak van de verkeershufters. Ik ben erg gemotiveerd om die goed te regelen, maar ik snap dit gewoon nog niet helemaal. Ik begrijp dat die hele lijst met delicten meteen naar het strafrecht gaat. Op die lijst staat bijvoorbeeld het delict «rijden met een te zware aanhanger». Betekent dit dat je geen verklaring omtrent het gedrag (vog) kunt krijgen als je met een te zware aanhanger hebt gereden? Kan dat een consequentie zijn? Het lijkt mij dat dit niet het geval moet zijn. Het gaat toch echt om recidive? Zodra je dit direct in het strafrecht trekt, heb je dus al bij de eerste veroordeling een strafrechtelijke aantekening. Als dit niet zo is, is dat prima. Ik heb hier echter nog zorgen over.
Verder heb ik een korte nabrander over het thema «november executiemaand». Wat mij betreft gaat het niet alleen om afkortingen, voorzitter, maar ook over uitleggen. Het woord «executie» betekent in dit geval het organiseren van straffen en niet andere zaken, waar de gemiddelde kijker aan denkt als je het over executie hebt.
De voorzitter: Dan zien we de koppen al rollen.
De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Ik deel de zorgen van mevrouw Berndsen over het Openbaar Ministerie en de personele transitie aldaar. Mevrouw Berndsen zei al dat jonge juristen worden aangenomen die een training on the job krijgen om het niveau bij het OM omhoog te helpen. Ik moet zeggen dat de grootste bulk van het werk bij het OM wordt gedaan door parketsecretarissen zonder meestertitel. Zij moeten eruit en dat geeft heel veel onrust bij de organisatie. De bedoeling is dat deze mensen naar de politie gaan op detacheringsbasis. De politie wil ze tijdelijk gebruiken maar niet houden. Als ze niet goed genoeg zijn voor het werk bij het OM dat ze jarenlang hebben gedaan, maar wel goed genoeg zijn om de politie een kwaliteitsimpuls te geven, waar zijn we dan mee bezig? Ik wil eigenlijk de stand van zaken weten. Heb ik het juist dat dit de «stavaza» is?
De voorzitter: Hiermee zijn wij het einde van de tweede termijn van de Kamer gekomen. De Minister kan aanstonds antwoorden.
Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Ik dank mevrouw Helder voor haar interventies. Daar komen wij op terug.
De heer Van Nispen had het over ZSM, Zo Spoedig, Slim, Simpel, Samen Mogelijk en de rechtsbijstand. Ik wil graag een aanvulling hierop geven, want ik heb het gevoel dat wij heel dicht bij elkaar zitten. Wij moeten daarom bezien of wij inderdaad bij elkaar kunnen komen. Ik herhaal niet wat ik al gezegd heb, maar ik wil dat er geen misverstanden hierover bestaan. Ik zal met het OM in overleg treden om te bezien of we – en zo ja, aan wie en hoe – de informatie moeten verstrekken dat de acceptatie van een strafbeschikking tot een strafblad leidt. Dat zou immers kunnen leiden tot de weigering van de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag. Ik wil dat nog eens bespreken en daar dan op terugkomen.
De heer Van Nispen, mevrouw Berndsen en de heer Oskam spraken over het OM. Het OM volgt nauwlettend de werkhoeveelheden die in verschillende stadia van bewerking zijn, namelijk: te beoordelen zaken, onderhanden werk en zittingsgereed. Ik heb de getallen genoemd. Ik kom daarop terug bij de voortgangsrapportage van het project Versterking prestaties in de strafrechtketen. Wij zullen daarop ingaan. Ik vind dat het goed gebeurt en dat wij op koers zijn.
Ik ga in dit verband ook nog in op de juristen. Wij hebben op een gegeven moment een aantal miljoenen beschikbaar gesteld om de achterstanden in te halen. Dat is de uitgestoken hand naar het College van procureurs-generaal, want zij hebben dat verzoek gedaan. Het gaat goed; die juristen zijn aangesteld. Dit verdient verheldering in de voortgangsrapportage. Daar werd naar gevraagd. Ik zal daar dus nader op ingaan in die rapportage. Ik heb daar op zichzelf geen zorgen over. In tegenstelling, ik ben daar positief over.
Nu kom ik bij de bijdrage van mevrouw Berndsen. Zij ging in op de discussie in de JBZ-Raad. Zij vroeg om daar nog even goed naar te kijken in relatie met het advies van de commissie-Meijers en de Kamer daarover te informeren door middel van een brief. Ik hecht eraan om daar precies in te zijn. Ik herinner mij heel goed wat daar gezegd is. Ik wil dat graag even precies nagaan. Dat zeg ik dus toe. Voor mevrouw Berndsen is dit gerelateerd aan de thematiek van de veelplegers in het verkeer.
Ik zeg de heer Van Oosten dank en complimenteer hem met het feit dat hij zo snel de kern uit dat dikke boek heeft gehaald.
Graag stel ik de heer Recourt gerust. Het is heel goed om precies te zijn. Niet elke strafrechtelijke verkeersovertreding leidt tot een weigering van afgifte van een verklaring omtrent het gedrag. Dit wordt telkens gewogen. Dit zal ook afhankelijk zijn van de functie waarvoor de vog is aangevraagd. Ik denk dus dat ik de heer Recourt gerust kan stellen. Wij zullen dit heel goed in de gaten houden, zodat dit niet tot verkeerde en overdreven posities leidt. Een aantal leden heeft dit naar voren gebracht. Ik zal dit dan ook met het OM bespreken. De kern van de recidive blijft natuurlijk overeind. Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat een hufter in het verkeer zijn gerechtvaardigde straf krijgt via het strafrecht. Dat is de bedoeling.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik wachtte even, want de verklaring omtrent het gedrag zit in de portefeuille van de Staatssecretaris. Ik ben dus benieuwd of hij een iets helderder antwoord kan geven.
De voorzitter: Is de Minister klaar?
Minister Opstelten: Ja.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden ook voor hun inbreng in tweede termijn. Mevrouw Helder constateert dat er rond de 10.000 mensen zijn die hun straf pas uitzitten op het moment dat zij in aanraking komen met politie of justitie. Daar heeft zij gelijk in. De heer Van Nispen vroeg in hetzelfde verband hoe het zit met die 2.400 mensen. In het aantal van 2.400 actief rechercheerbare vonnissen, waarin de politie dus opspoort, zitten zaken van meer dan 120 dagen. Die mensen worden gewoon getapt en geobserveerd om ze op die manier binnen te krijgen. Het gaat daarbij ook om mensen uit het buitenland, bijvoorbeeld mensen die in Thailand een straftegoed hebben en daar een straf uitzitten van negen jaar. Verder zitten daar de mensen bij – daar vroeg de heer Van Nispen naar, en hiermee wordt het misschien ook wat duidelijker voor mevrouw Helder – die in Nederland verblijven en dus niet in het buitenland, maar die een straf hebben van minder dan 120 dagen. Naar die mensen wordt niet actief gerechercheerd, maar zij worden wel actief opgespoord. Zo zijn er acties waarbij het basisteam van de politie met ondersteuning van de DJI op pad gaat. Dit is regelmatig gebeurd in Tilburg, Maastricht, Venlo en andere plaatsen in Nederland. Dan vindt een gerichte actie plaats waarbij een basisteam van de politie met mensen van de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI op pad gaat. Dat is dan een team van twintig mensen. Zij gaan gewoon de deuren langs en als iemand 's avonds om 22.00 uur thuis is, wordt gezegd: hé, jij hebt nog vijf dagen uit te zitten, dus ga mee! Zo iemand zit dan die vijf dagen uit. Die mensen zitten ook in die fluctuerende werkvoorraad van 2.400. Dat zijn bijvoorbeeld ook de mensen die je tegenkomt bij de actie in november waarmee ik mijn bijdrage in eerste termijn begon.
De heer Van Nispen vraagt of er nog een tandje bij kan. Dat kan. Wij zouden nog meer mensen van DJI kunnen inzetten om dit te doen. Wij kunnen bekijken of de Dienst Vervoer en Ondersteuning nog verloren tijd heeft. Die dienst kan in een paar stille uurtjes nog een paar straten afrijden om mensen op te halen die nog een straf moeten uitzitten. In die zin zijn er nog mogelijkheden en daar wordt aan gewerkt. Het afgelopen jaar is daar ook nader invulling aan gegeven.
Nu kom ik op de verklaring omtrent het gedrag. De heer Recourt begon daarover en ook mevrouw Berndsen vroeg daarnaar. Het maakt verschil of je een zware aanhanger vervoert en je daarvoor een bekeuring krijgt of dat je met een zware aanhanger 1.000 kg hennep vervoert en daarmee wordt aangehouden. Deze zaken worden anders gewogen bij het afgeven van een vog. Dat heeft de Minister al gezegd. Het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag aan iemand die 1.000 kg hennep vervoert, wordt natuurlijk ingewikkeld. Als de aanhanger gewoon te zwaar is, is dat een ander soort strafbaar feit dan wanneer de aanhanger geladen is met 1.000 kg hennep. Met dat laatste doen wij wat; de vog wordt dan ook niet afgegeven. Er wordt dus wel degelijk bekeken of het niet afgeven van een vog disproportioneel is. Soms geeft de Dienst Justis wel een vog af. Wij proberen mensen immers te laten terugkeren in de samenleving. Dat is een van de redenen waarom wij op verzoek van de Kamer anders omgaan met jongeren tot 21 jaar. Wij hebben de terugkijktermijn voor deze groep verkort van vier naar twee jaar. Bij die weging gaan wij dus anders om met die jongeren.
Dit waren mijn opmerkingen in tweede termijn.
De voorzitter: Meestal laat de Kamer zelf wel blijken dat ze de antwoorden onvoldoende vindt, maar dat is nu niet het geval. Ik dank de bewindspersonen voor de gegeven antwoorden en de leden voor hun inbreng. De mensen op de publieke tribune en degenen die ons anderszins hebben gevolgd dank ik voor hun belangstelling.
Sluiting 18.46 uur.