Kamerstuk 28867-A

Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen; Oorspronkelijke tekst

Dossier: Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)

Gepubliceerd: 14 mei 2003
Indiener(s):
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28867-A.html
ID: 28867-A

28 867
Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

Wetsvoorstel

Het opschrift luidde:

Wijziging van de titels 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)

Artikel 87, eerste lid, luidde:

1. Indien een echtgenoot met behulp van vermogen van de andere echtgenoot een tot zijn eigen vermogen behorend goed verkrijgt of indien met behulp van vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding.

De aanhef van artikel 94, tweede lid, luidde:

2. De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten, met uitzondering van:

Artikel 94, derde lid, luidde:

3. Ten huwelijk aangebrachte goederen en schulden vallen niet in de gemeenschap, voor zover zij voorafgaand aan het huwelijk zijn vermeld in een notariële akte, in een door de aanstaande echtgenoten en de notaris ondertekende, aan de notariële akte gehechte beschrijving of in een onderhandse gedagtekende, ondertekende en geregistreerde akte.

Artikel 94, zesde lid, is toegevoegd, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid.

Artikel 94, zesde lid, (thans zevende lid) luidde:

6. De gemeenschap omvat, wat haar lasten betreft, alle schulden van ieder der echtgenoten.

De tweede zin van artikel 95, eerste lid, luidde:

Deze echtgenoot is alsdan gehouden tot vergoeding aan de gemeenschap van het deel van de waarde van het goed op het tijdstip van de voldoening, dat evenredig is aan het aandeel, afkomstig uit de gemeenschap, in de tegenprestatie waarvoor het goed is verkregen.

Aan artikel 95 is een derde lid toegevoegd.

Onderdeel D (wijziging van artikel 99) luidde:

Artikel 99, eerste lid, komt te luiden:

1. De gemeenschap wordt van rechtswege ontbonden:

a. in geval van het eindigen van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap door overlijden: op het tijdstip van overlijden;

b. in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap door de rechter: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding onderscheidenlijk indiening van het verzoek tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap;

c. in geval van scheiding van tafel en bed: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot scheiding van tafel en bed;

d. in geval van opheffing van de gemeenschap door een beschikking: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot opheffing van de gemeenschap;

e. in geval van beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden: op het tijdstip waarop de overeenkomst tot beëindiging wordt gesloten;

f. in geval van vermissing en een daarop gevolgd huwelijk of geregistreerd partnerschap: op het tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in artikel 417, eerste lid, in kracht van gewijsde is gegaan;

g. in geval van opheffing bij latere huwelijkse voorwaarden: op het tijdstip, bedoeld in artikel 120, eerste lid.

Onderdeel G (artikel 130) luidde:

De eerste volzin van artikel 130 komt te luiden: Een echtgenoot kan tegen derden zijn aanbreng van bij het aangaan van een huwelijk of bij huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap gehouden goederen, wat rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, betreft slechts bewijzen door hun vermelding in een notariële akte, daaronder begrepen de akte van huwelijkse voorwaarden, in een door de partijen en de notaris ondertekende, aan die notariële akte gehechte beschrijving, dan wel in een onderhandse gedagtekende, ondertekende en geregistreerde akte mits die akte is opgemaakt vóór de voltrekking van het huwelijk.

Het vervallen artikel 11 luidde:

ARTIKEL II

In artikel 61, tweede lid, van de wet van 30 september 1893, op het faillissement en de surséance van betaling (Stb. 140) wordt vóór «bij huwelijkse voorwaarden» ingevoegd: bij aanvang van het huwelijk,.

Memorie van toelichting

Paragraaf 9

In opsomming is een onderdeel c toegevoegd, onder verlettering van het bestaande onderdeel c in onderdeel d.

De tweede alinea na de opsomming a tot en met d is vervallen. Deze luidde:

In het wetsvoorstel wordt er enerzijds weliswaar voor gekozen het aangebrachte vermogen (met uitzondering van giften en erfrechtelijke verkrijgingen die steeds buiten de boedelmenging vallen) van rechtswege in de gemeenschap te laten vallen, maar anderzijds wordt een eenvoudigere mogelijkheid gecreëerd om indien echtelieden dat wensen, aangebracht vermogen privé te houden. Volgens het voorgestelde artikel 94, derde lid, behoeven daarvoor geen huwelijkse voorwaarden te worden opgesteld, maar volstaat een notariële akte of een onderhandse, gedagtekende, ondertekende en geregistreerde akte. Anders dan bij giften en erfenissen, waarvan niet te voorspellen valt of men die zal krijgen, hebben echtelieden bij het aangaan van het huwelijk de mogelijkheid om zich gelet op de stand van hun eigen vermogen te bedenken over het al dan niet gemeenschappelijk worden van het door hen aangebrachte vermogen. Hierin ligt dan ook het belangrijkste argument om ten aanzien van het aangebrachte vermogen in het wetsvoorstel een ander uitgangspunt te kiezen dan ten aanzien van giften en erfrechtelijke verkrijgingen.

Aan het slot van de op vier na laatste alinea zijn twee zinnen toegevoegd, die luiden:

Daarenboven zal juist de bewijsregel van artikel 94, achtste lid, in de praktijk veel problemen voorkomen. Tussen echtgenoten geldt dat, als men niet kan bewijzen dat een goed een der echtgenoten in privé toebehoort, het als gemeenschapsgoed wordt aangemerkt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 87

Na de zesde alinea is een alinea toegevoegd, die luidt:

De in het eerste lid van artikel 87 gebruikte formulering «met behulp van vermogen» impliceert in het algemeen dat middelen (bijvoorbeeld geld of effecten) te beschikking worden gesteld voor de aanschaf van een privé-goed.

Artikel 94

In de tweede zin zijn vervallen de woorden:

bij de aanvang van de gemeenschap bezitten en die

De vijfde en zesde alinea luidden:

Het voorgestelde derde lid geeft aan dat echtelieden ook op eenvoudigere wijze dan bij huwelijkse voorwaarden aangebrachte goederen en schulden buiten de gemeenschap kunnen houden. Indien en voor zover zij zijn beschreven in een notariële of onderhandse gedagtekende, ondertekende en geregistreerde akte, kunnen zij van boedelmenging worden uitgezonderd. Deze regel impliceert dat een goed dat een echtgenoot bij de aanvang van het huwelijk bezit, bij gebreke van vermelding in een aldus opgemaakte beschrijving in de gemeenschap valt (tenzij het gaat om een erfrechtelijke verkrijging of gift). Dat geldt ook als later onomstotelijk kan worden aangetoond dat die echtgenoot dat goed bij de aanvang van het huwelijk reeds in bezit had. Zowel de NVvR als de NovA hebben in hun advies opgemerkt dat in de tekst van het wetsvoorstel verduidelijkt dient te worden dat de desbetreffende onderhandse of notariële akte voorafgaand aan het huwelijk moet zijn opgemaakt. De KNB heeft hierover een vraag gesteld. Naar aanleiding van deze opmerkingen is in de tekst van artikel 94, derde lid, tot uitdrukking gebracht dat de desbetreffende akte voorafgaand aan het huwelijk moet zijn opgemaakt. Ook de registratie van de onderhandse akte dient voorafgaande aan de huwelijkssluiting plaats te vinden. Publicatie in het huwelijksgoederenregister is naar mijn oordeel geen noodzakelijk vereiste. Ook van de huwelijksgoederengemeenschap uitgesloten erfrechtelijke verkrijgingen worden niet gepubliceerd in het huwelijksgoederenregister.

De KNB merkt op dat een onderhandse, gedagtekende en geregi-streerde akte fraudegevoeligheid impliceert, aangezien de Inspectie niet zelden copie van de akte bewaart.

Een onderhandse akte impliceert altijd een wat grotere fraudegevoeligheid dan een notariële akte, maar dat betekent niet dat daarom afgezien moet worden van het gebruik van onderhandse akten. In dit geval zijn aan de onderhandse akte extra eisen gesteld, waaraan alle moet zijn voldaan, wil de aanbrengst geldig zijn uitgesloten van de gemeenschap.

Indien, zoals de KNB vraagt, een pand van de gemeenschap wordt uitgesloten door vermelding op een aanbrengstenlijst, maar de daarbij behorende hypothecaire lening niet op die lijst is vermeld, zal het van de omstandigheden van het geval afhangen of deze tot het uitgesloten goed behorende schuld wel of niet in de gemeenschap is gevallen. Als een aanstaande echtgenoot wel goederen op een aanbrengstenlijst plaatst, maar niet schulden (welke geen betrekking hebben op die goederen), betekent dit dat de schulden gemeenschappelijk worden en op de gemeenschap verhaalbaar zijn. In dat geval bestaat de mogelijkheid van benadeling van de (schuldeisers van de) andere echtgenoot. Goede voorlichting van aanstaande echtgenoten is dan ook van wezenlijk belang. Daarbij kan een notaris, maar ook een andere deskundige, zoals een advocaat of andere juridisch deskundige een rol spelen. Het vereiste van goede voorlichting betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de aanbrengstenlijst in een notariële akte moet zijn vastgelegd om de tussenkomst van een notaris te verzekeren.

De KNB vraagt voorts of, indien alleen de schulden van een van beide aanstaande echtgenoten op de aanbrengstenlijst geplaatst worden, de schuldeisers dan een beroep op de Pauliana (artikel 3:45 BW) zouden kunnen doen. Het is een misverstand te menen dat door het houden buiten de boedelmenging de rechten van schuldeisers verkort worden. De echtgenoot blijft met geheel zijn vermogen aansprakelijk voor deze schulden. Dat is ook het vermogen dat deel uitmaakt van de boedelmenging.

In de op drie na laatste alinea is de volgende passage toegevoegd:

Hoewel in artikel 94, zesde lid, is opgenomen dat vruchten van buiten de gemeenschap vallende goederen niet in de gemeenschap vallen, is in artikel 94, vierde lid, dit ten aanzien van onder uitsluitingsclausule verkregen goederen uitdrukkelijk bepaald. Achtergrond hiervan is dat voor de erflater of schenker de vrijheid bestaat om te bepalen dat de vruchten in de gemeenschap zullen vallen, maar dat de echtgenoten die krachtens erfrecht of schenking onder uitsluitingsclausule verkrijgen, ook ten aanzien van de vruchten van goederen geen vrijheid hebben te bepalen dat deze vruchten in de gemeenschap vallen.

Voorafgaande aan de een na laatste alinea is de volgende alinea opgenomen:

In het zesde lid is bepaald dat vruchten van buiten de gemeenschap vallende goederen eveneens daarbuiten vallen. Dat geldt voor alle buiten de gemeenschap vallende goederen dus zowel voor krachtens erfopvolging of gift verkregen goederen als voor aangebrachte goederen.

In de eennalaatste alinea is in de tweede zin vervallen:

alle schulden die echtgenoten bij de aanvang van de gemeenschap hebben alsmede

Artikel 95

De tweede zin van de derde alinea luidde:

De hoogte van deze vergoedingsvorderingen wordt op soortgelijke wijze als in het voorgestelde artikel 87 geregeld in het eerste lid voor de vergoeding die een echtgenoot aan de gemeenschap verschuldigd is en in het tweede lid voor het recht op vergoeding van een echtgenoot op de gemeenschap.

Een alinea is aan het slot toegevoegd, die luidt:

Het derde lid van artikel 95 biedt echtgenoten de mogelijkheid om de omvang van de vergoedingsvordering anders te bepalen. Echtgenoten kunnen bijvoorbeeld overeenkomen dat ten minste het nominale bedrag aan of door een echtgenoot wordt betaald.

Artikel 96

De voorlaatste alinea is vervallen. Deze luidde:

Uitgangspunt van de voorgestelde regeling is dat de rechten van schuldeisers niet veranderen door het ontstaan van een gemeenschap van goederen, niet in negatieve zin en niet in positieve zin. Dat betekent dat in het door de KNB geschetste geval van het vermelden op de aanbrengstenlijst van de (hypothecaire) schuld verbonden aan het pand dat niet op die lijst vermeld wordt, er niet toe leidt dat de (hypothecaire) schuldeiser zich niet meer zou kunnen verhalen op het gehele pand in het licht van artikel 96, derde lid. De ontkoppeling van schuld en goed, zoals in het voorbeeld is geschied, heeft in die zin geen effect. Dit betreft overigens niet een vraag van uitleg van artikel 96, derde lid, maar een vraag van uitzondering van de aanbreng. Overigens speelt deze vraag naar huidig recht ook al en is in die zin niet nieuw.

Artikel 99

Een nieuwe eennalaatste alinea is ingevoegd, die luidt:

Het nieuwe tweede lid van artikel 99 voorziet in de noodzakelijke derdenbescherming.

Derden behoeven niet op de hoogte te zijn van een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of opheffing van de gemeenschap. Hen kan het gevolg van ontbinding van de gemeenschap dan ook niet tegengeworpen worden, tenzij het verzoek ode sluiting van de overeenkomst tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.

De laatste drie zinnen luidden:

Artikel 176, tweede lid, kan daarom naar mijn oordeel analoog worden toegepast. Dit betekent dat de intrekking van het verzoekschrift tot echtscheiding de gemeenschap weer doet herleven, alsof er geen echtscheidingsverzoek was ingediend. Maar de geldigheid van rechtshandelingen die tussen de scheiding van tafel en bed en de verzoening zijn verricht, dient te worden beoordeeld naar het tijdstip van de handeling.

Artikel 130

De toelichting luidde:

Deze bepaling moet worden aangepast in verband met het voorgestelde derde lid van artikel 94. Het bewijs van buiten de gemeenschap gehouden goederen kan ook geleverd worden met een beschrijving die is opgenomen in een notariële akte (waaronder begrepen een akte van huwelijkse voorwaarden), in een door de partijen en de notaris ondertekende, aan de minuut van die notariële akte vastgehechte beschrijving of in een onderhandse gedagtekende, ondertekende en geregistreerde akte.

Paragraaf 12 luidde:

12. Aanpassing Faillissementswet (artikel II)

In verband met de voorgestelde aanpassing van artikel 130 wordt ook het tweede lid van artikel 61 Faillissementswet aangepast.

Paragraaf 13 is vernummerd tot 12.

Paragraaf 12

Een nieuwe zevende alinea is ingevoegd, die luidt:

Voor de regel van artikel 94, derde lid, inhoudende dat de aanbreng in beginsel geen deel uitmaakt van de gemeenschap geldt dat deze bepaling uit zijn aard alleen betekenis kan hebben voor nog niet gesloten huwelijken. Vandaar dat deze bepaling onmiddellijke werking heeft.