Voorgesteld 11 september 2008
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het verbreken van een langdurige duurzame relatie door mensen die noch gehuwd of geregistreerd partner waren, noch een samenlevingscontract hebben gesloten, tot onrechtvaardige situaties kan leiden omdat het vermogen dat door gezamenlijke inspanningen is opgebouwd niet verdeeld hoeft te worden;
overwegende, dat er landen in Europa zijn, zoals Hongarije en Zweden, waarin men wel een voorziening heeft getroffen voor dergelijke situaties;
overwegende, dat het treffen van een voorziening voor ongehuwden die een duurzame relatie verbreken, de gelijkstelling tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden bevordert, en ook recht doet aan de positie van de economisch zwakkere partij;
verzoekt de regering te onderzoeken hoe in de wet geregeld kan worden dat er vermogensrechtelijke gevolgen kunnen worden verbonden aan het verbreken van een duurzame relatie door ongehuwd samenwonenden, en daarbij de getroffen voorziening in andere landen, zoals Hongarije en Zweden, te betrekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Wit