Ontvangen 20 maart 2008
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, wordt na onderdeel Ed een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na artikel 121 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien partijen bij huwelijkse voorwaarden afwijken van de regels der wettelijke gemeenschap kan de echtgenoot die arbeid heeft verricht in het door de andere echtgenoot uitgeoefende beroep of bedrijf of in diens huishouding, zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen, aanspraak maken op een billijke vergoeding van de andere echtgenoot:
a. in geval van het eindigen van het huwelijk door overlijden: op het tijdstip van overlijden;
b. in geval van beëindiging van het huwelijk door echtscheiding door de rechter: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding;
c. in geval van scheiding van tafel en bed: op het tijdstip van indiening van het verzoek tot scheiding van tafel en bed;
d. in geval van vermissing en een daarop gevolgd huwelijk: op het tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in artikel 417, eerste lid, in kracht van gewijsde is gegaan;
2. Op verzoek van de vergoedingsplichtige echtgenoot kan de rechter wegens gewichtige redenen bepalen dat de billijke vergoeding, al dan niet vermeerderd met een in de beschikking te bepalen rente, in termijnen of eerst na verloop van zekere tijd, hetzij ineens, hetzij in termijnen behoeft te worden voldaan. Hierbij let de rechter op de belangen van beide partijen. De rechter kan de vergoedingsplichtige echtgenoot verplichten binnen een bepaalde tijd zakelijke of persoonlijke zekerheid te stellen voor de voldoening van de verschuldigde geldsom.
3. De mogelijkheid om aanspraak te maken op een billijke vergoeding vervalt, indien de belanghebbende echtgenoot niet binnen een hem door de vergoedingsplichtige echtgenoot gestelde redelijke termijn, en uiterlijk vijf jaren na de ontbinding van het huwelijk, dan wel het eindigen van het huwelijk door overlijden, heeft verklaard een billijke vergoeding te wensen.
4. Hetgeen in de vorige leden omtrent de echtgenoten is bepaald geldt op overeenkomstige wijze na hun overlijden voor hun rechtverkrijgenden onder algemene titel.
5. Van het eerste tot en met het derde lid kan niet worden afgeweken.
Door dit amendement worden de negatieve gevolgen van de «koude uitsluiting» ondervangen. Hoewel de keuze voor 100% koude uitsluiting de laatste decennia minder wordt gemaakt, en de Hoge Raad op 18 juni 2004 (LJN-nummer: AP0963) een zogenoemde «correctietoets» heeft geïntroduceerd, leidt dit systeem nog altijd tot onrechtvaardige situaties. Niet-beroepactieve echtgenoten die niet in geld meebetalen, maar wel in fysieke (huishoudelijke) arbeid, vallen binnen het huidige en voorgestelde huwelijksvermogensrecht tussen wal en schip. De economisch zwakkere partij wordt soms toch nog onvoldoende beschermd door de eis van tussenkomst van de notaris bij het maken van huwelijkse voorwaarden.
Dit amendement regelt daarom het wettelijk recht op een billijke vergoeding voor de echtgenoot die arbeid heeft verricht in de huishouding of in het door de andere echtgenoot of de andere geregistreerd partner uitgeoefende beroep of bedrijf, zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen. Echtgenoten kunnen alleen aanspraak maken op deze billijke vergoeding wanneer partijen bij huwelijkse voorwaarden hebben afgeweken van de regels der wettelijke gemeenschap.
Er is gekozen voor de term «billijke vergoeding» om de volgende redenen. Door de gekozen formulering kan rekening worden gehouden met de (financiële) situatie van beide partijen. Zo kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met zaken als het profijt dat de niet-beroepsactieve heeft gehad van de opgedane werkervaring of juist het ontbreken daarvan. Ook kan rekening worden gehouden met het opgebouwde vermogen van de echtgenoot in wiens bedrijf, beroep of huishouding de niet-beroepsactieve echtgenoot heeft gewerkt.
Voor het bepalen van de billijke vergoeding is dus niet alleen de uitsparing van kosten voor arbeid relevant en kan dan ook niet alleen worden volstaan met het bepalen van de financiële waarde van de verrichte arbeid of de verzorging van de huishouding van de niet-beroepsactieve. Het is de bedoeling dat ook een billijke vergoeding kan worden ontvangen voor eventueel gedurende het huwelijk opgebouwd vermogen.
De bepaling van de «billijke vergoeding» wordt vastgesteld op het moment dat een van de echtgenoten overlijdt of een verzoek tot scheiding (van tafel en bed) wordt ingediend.
Het tweede lid regelt dat de betaling ineens of in termijnen kan geschieden en dat de rechter kan verplichten zakelijk of persoonlijke zekerheid te stellen voor de voldoening van de betalingsverplichting.
Het derde lid bepaalt dat het recht van de niet-beroepsactieve op een billijke vergoeding vervalt wanneer de niet-beroepsactieve niet binnen een door de vergoedingsplichtige echtgenoot gestelde redelijke termijn verklaard een billijke vergoeding te wensen. Ook vervalt het recht van de niet-beroepsactieve op een billijke vergoeding wanneer deze niet heeft verklaard een billijke vergoeding te wensen binnen vijf jaren na de ontbinding van het huwelijk of het eindigen van het huwelijk door overlijden.
Het vierde lid bepaalt dat het recht op een billijke vergoeding in stand blijft ten opzichte van de erfgenamen, als een van de echtgenoten, dan wel geregistreerde partners overlijdt.
In het vijfde lid wordt het principe neergelegd dat niet van deze bepaling kan worden afgeweken. Dit neemt overigens niet weg dat bij de bepaling van de billijke vergoeding rekening kan worden gehouden met een bij huwelijkse voorwaarden afgesproken verrekenbeding.
Anker