Kamerstuk 28741-43

Verslag van een algemeen overleg

Jeugdcriminaliteit


Nr. 43 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 27 maart 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 22 februari 2018 overleg gevoerd met de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 12 april 2017 over de WODC-rapporten jeugd en cyber (Kamerstukken 28 741 en 28 684, nr. 33);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 8 mei 2017 over de jaarverslagen van het Landelijk Bureau Bibob en de kwaliteitscommissie Bibob over het jaar 2016 (Kamerstuk 31 109, nr. 22);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 24 mei 2017 over het advies Taskforce Overvallen inzake aanpak overvallen en straatroof (Kamerstuk 28 684, nr. 496);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 juli 2017 over de afdoening toezeggingen drugs (Kamerstukken 24 077 en 29 911, nr. 398);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 20 juli 2017 ter aanbieding van de antwoorden op vragen commissie over jaarverslagen van het Landelijk Bureau Bibob en de kwaliteitscommissie Bibob over het jaar 2016 (Kamerstuk 31 109, nr. 23);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 december 2017 over het WODC-Prognosemodel in relatie tot de haal- en aangiftedelicten (Kamerstukken 24 587 en 29 911, nr. 708);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 18 december 2017 over de uitvoering gewijzigde motie van het lid Van Dam over onderzoeken of de taak van het LMIO kan worden uitgebreid (Kamerstuk 34 615, nr. 9) en motie van het lid Van Dam over alleen transacties via derdenrekeningen (Kamerstuk 34 615, nr. 4) (Kamerstuk 34 615, nr. 11).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Voorzitter: Van Meenen

Griffier: Hessing-Puts

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Azarkan, Groothuizen, Helder, Van Meenen, Van Nispen, Van Oosten en Van Toorenburg,

en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid.

Aanvang 11.30 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Welkom bij dit algemeen overleg van de commissie voor Justitie en Veiligheid over het onderwerp «criminaliteitsbestrijding». Ik heet de Minister van Justitie en Veiligheid en zijn ambtenaren van harte welkom evenals de leden en de ondersteuning, en u op de publieke tribune en elders. Wij hebben een overleg dat zal duren tot half drie. «Of korter», zeg ik erbij. Dat betekent dat wij spreektijden gaan hanteren van vier minuten. Ik zou voorlopig willen volstaan met twee interrupties, maar ik ben in een heel goede bui. Dat heeft geen bijzondere reden; je kunt het soms zo hebben. Dus wie weet. Ik ben altijd al in een goede bui, maar nu in een héél goede. Misschien komt dat wel omdat ik een nieuwe telefoon heb, wie zal het zeggen... Waar gáát dit over ...

Hoeveel, zegt u?

Mevrouw Helder (PVV):

Vijf minuten?

De voorzitter:

Een spreektijd van vijf minuten? Nou, laten we dat even niet doen, want als ik zeg «vier minuten» gaat u er toch overheen.

De heer Azarkan (DENK):

Ik ondersteun die vijf minuten!

De voorzitter:

Ja. Ik niet. Ik geef als eerste het woord aan de heer Groothuizen.

De heer Groothuizen (D66):

Dank u wel, voorzitter. Een veelheid aan onderwerpen zal vandaag, denk ik, de revue passeren. Ik ga het in ieder geval hebben over whizzkids, straatroof en de Wet Bibob. Laat ik maar beginnen met die WODC-rapporten over jeugd en cyber. Zoals uit die rapporten blijkt, weet de jeugd zijn weg in cyberspace goed te vinden. Het risicoprofiel bepaalt of jongeren vatbaar zijn voor bagateldelicten of voor meer serieuze strafbare feiten. We hebben jeugdige daders die gesloten zijn naar hun ouders en foute vriendjes hebben en die vooral de gedigitaliseerde delicten plegen. Dat zijn traditionele delicten, maar dan uitgevoerd met ICT-middelen. Wat mij betreft is goed voorstelbaar dat daar de bestaande interventiemogelijkheden in ieder geval deels hun werk zullen doen.

Maar daarnaast hebben we ook de echte cybercrime. Dan hebben we het over termen als «trojan horses», «ddos-aanvallen» en «brute force attacks». Voor de whizzkids waar we het hier over hebben, is dit gesneden koek. Ze zijn vaak jonger dan 22 jaar en keuren opvallend genoeg offlinedelinquentie af. Ze zijn eigenlijk de baas in cyberspace en kunnen computers hacken. Ik vind het vooral heel belangrijk dat we die jeugdige hackers op het rechte pad gaan brengen en daar houden. Met hun cybertalent kunnen ze volgens mij bijdragen aan de grote behoefte aan cyberexperts die we hebben in Nederland. Uit het regeerakkoord blijkt dat ook de regering wil voorkomen dat deze jongeren op het criminele pad raken. Ik zie daar eigenlijk wel een aantal kansen, bijvoorbeeld door die jongeren gehackte computers te laten opschonen of ze om te scholen tot ethisch hacker. Ik ben benieuwd of de Minister deze kansen ook ziet en bereid is om op dat punt met een voorstel te komen.

Verder ben ik benieuwd of de Minister voornemens is om verder onderzoek te gaan doen naar aanleiding van het WODC-onderzoek. Het WODC kan namelijk nog geen oorzakelijk verband aantonen tussen de afname van jeugdcriminaliteit en de verplaatsing ervan naar cybercrime. Volgens mij is de politiek interessante vraag of we de nieuwe aanpak erbij moeten gaan doen, of dat we onze aandacht kunnen verschuiven van de meer traditionele jeugdcrimedelinquentie naar cybercrime. Dat is natuurlijk van groot belang als we het hebben over de capaciteit van ons opsporings- en resocialisatieapparaat.

Voorzitter. Ik stap over naar de wat ouderwetsere vormen van criminaliteit, namelijk overvallen en straatroof. Net als bij de offlinecriminaliteit bij de jeugd zien we hier een afname. Dat is natuurlijk goed nieuws. De Minister rapporteert dat de dadergerichte en slachtoffergerichte aanpak eigenlijk heel goed werkt en de cijfers van het CBS ondersteunen dat. Wat mij betreft is het vooral van belang dat we die lijn doorzetten en heel erg gaan inzetten op het voorkomen van recidive. In dat verband ben ik benieuwd hoe de Minister aankijkt tegen het voorstel dat in de stukken staat om een probation officer aan te stellen die gedetineerden na detentie gaat bezoeken om te voorkomen dat zij terugvallen. Volgens mij past dat prima in de recidiveaanpak die we hebben afgesproken en recent nog eens hebben besproken, maar ik hoor graag of de Minister dit punt wil oppakken.

Voorzitter. Dan nog een vraag over het ophelderingspercentage, iets wat me al wat langer bezighoudt. Volgens mij, maar ik laat me graag corrigeren als het niet zo is, is het zo dat als een overval of straatroof ook als «opgehelderd» wordt gezien als niet de verdachte van dat feit zelf wordt aangehouden en geregistreerd bij het OM, maar als bijvoorbeeld de heler, dus iemand die spullen van zo'n straatroof in z'n bezit heeft, wordt aangehouden en geregistreerd. Wat mij betreft ben je dan de cijfers aan het pimpen. Ik hoor graag van de Minister of ik gelijk heb. Mocht dat zo zijn, dan zou ik dit graag aangepast zien. Ik vind dat we eerlijke informatie moeten verstrekken en wat mij betreft zou dat niet het geval zijn als dit inderdaad zo is.

Tot slot, voorzitter, de evaluatie van de Wet Bibob. Het doel van die wet is voorkomen dat overheden criminele activiteiten faciliteren. We weten allemaal dat georganiseerde criminaliteit, financieel-economische criminaliteit en ook cybercrime, zich niet houden aan grenzen. De Minister geeft aan dat vooral internationale gegevensuitwisseling een groot knelpunt is. Hij noemt een aantal oplossingen, zoals het RIEC en het Senningenverdrag, maar ik ben eigenlijk benieuwd of de Minister nog een aantal andere oplossingen heeft voor dit belangrijke probleem.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Dan is het woord aan mevrouw Helder van de PVV.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Gezien de spreektijden en de veelheid aan onderwerpen, stel ik bij mijn eerste onderwerp alleen een vraag aan de Minister. Die gaat over de WODC-rapporten jeugd en cyber. De uitkomsten van de verdere verkenningen zijn nog niet ontvangen, ondanks de toezegging dat de Kamer die in de loop van vorig jaar zou ontvangen. Kan de Minister de stand van zaken doorgeven?

Ik richt mij vandaag verder voornamelijk op het advies van de taskforce Overvallen inzake aanpak overvallen en straatroof. Om de aanpak in 2017 en inmiddels 2018 verder te verduurzamen heeft de taskforce een actieprogramma 2.0 opgesteld. In dat actieprogramma zijn zo'n 60 acties opgenomen langs de lijnen van het voorkomen van daderschap, aanpakken van daders en het beschermen van de slachtoffers. Ik heb het al vaak gezegd en ik herhaal het steeds, nu dus ook: het aantal straatroven en overvallen is gebaseerd op de aangiftes die slachtoffers bij de politie doen. Vaststaat, inmiddels hebben we er gelukkig een rapport over, dat de aangiftebereidheid niet erg hoog is en ook daalt. Wat ook niet wordt vermeld, is dat de pakkans en de ophelderingspercentages bedroevend laag zijn. De regering vermeldt in het regeerakkoord; ik citeer: «De inzet is de aangiftebereidheid te vergroten, het ophelderingspercentage te verhogen en de doorlooptijden in te korten. Hiermee wordt beoogd dat misdaad ook daadwerkelijk wordt bestraft.» Hoe gaat de regering dit doen? Komt er een nieuwe definitie voor het begrip «ophelderingspercentage»? Want nu betekent dat niets meer of minder dan dat er een verdachte in beeld is, terwijl de burger denkt dat het een opgehelderde zaak betreft; mijn buurman sprak er ook al over. Inderdaad, dat is gewoon de cijfers oppimpen. Wat wordt gedaan met de 60 acties die het actieprogramma 2.0 noemt? De Minister schrijft namelijk dat de huidige aanpak wordt gecontinueerd. Ik lees het zo dat die acties dan op de plank blijven liggen. Ik hoor graag vandaag van de Minister dat ik daar ongelijk in heb.

Ook vandaag weer aandacht voor het gebrek aan capaciteit bij de politie. Vandaag vraagt Detailhandel Nederland daar aandacht voor. Detailhandel Nederland maakt zich terecht zorgen, want het aantal overvallen daalt nauwelijks, de overvallen worden steeds gewelddadiger en bij plofkraken is in 70% van de gevallen een zwaar explosief gebruikt, met alle gevaren die dat met zich meebrengt. In dit kader vraag ik ook naar de reactie van de Minister op een passage uit de brief van Minister Dekker van vandaag, de Minister voor Rechtsbescherming. Hij wil 124 fte bij de politie gaan gebruiken om, ik citeer: «De slachtoffers die aangifte doen structureel te beoordelen op hun kwetsbaarheid.» Klinkt sympathiek, maar ik vind dit niet de taak van politieagenten. Ik heb liever dat de agenten hun daadwerkelijke taak uitvoeren, daar hebben ze het al druk genoeg mee. De Minister voor Rechtsbescherming erkent ook dat dit een enorme belasting is. Ik hoop eerlijk gezegd dat deze Minister er iets anders over denkt. Maar dat hoor ik graag van hem.

Dan het WODC-prognosemodel in relatie tot de haal- en aangiftedelicten. Aangezien bij georganiseerde ondermijnende criminaliteit niet kan worden afgegaan op aangiftecijfers, worden andere instrumenten gebruikt om beter zicht te krijgen op aard en ontwikkeling van deze vorm van criminaliteit. Het WODC doet onderzoek hiernaar. Naar verwachting zal dit onderzoek in februari van dit jaar gereed zijn. Is er al zicht op de uitkomsten?

Tot slot een belangrijk punt waar ik sinds mijn alweer op 18 maart 2014 ingediende motie mee bezig ben: het strafbaar stellen van het voorhanden hebben van professionele inbrekerswerktuigen. De Minister heeft onderzoek laten uitvoeren en schrijft in zijn brief van 23 november 2015: «Politie en Openbaar Ministerie zien een toegevoegde waarde in dit extra, wettelijk instrument om inbraken tegen te gaan. Dat oordeel deel ik.» Dat schrijft de Minister dus. «Mede gelet op het streven in de Veiligheidsagenda om het ophelderingspercentage bij woninginbraken te verhogen, zal ik hiertoe een wetsvoorstel voorbereiden.» Dat wetsvoorstel is nog steeds niet ingediend bij uw Kamer, voorzitter. Ik vraag dus wat de stand van zaken is. Als het antwoord zou zijn dat het afgedaan is en dat dat zo in de begroting staat, dan klopt dat niet. Er is namelijk alleen een brief gestuurd.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Van Oosten van de VVD.

De heer Van Oosten (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil vier punten opbrengen, die zien op overvallen, wapens, fraudebestrijding en de Bibob. Gisteren was er een beetje vergelijkbaar algemeen overleg. Daar was ik niet bij aanwezig, dus ik sluit niet uit dat ik misschien iets opbreng wat ook gisteren al aan de orde is gekomen. Ik hoor het wel.

Om te beginnen overvallen en de taskforce overvallen. Die heeft een rapport opgestuurd. Ik heb het allemaal goed gelezen. Mijn vraag gaat over het volgende. Mij bereikte recent de casus van een supermarkteigenaar die werd geconfronteerd met diefstal, overval, maak het zo zwaar je wilt. Een diefstal. Politie erbij. Zaak uitgezocht. De overvallers, de dieven, zijn daarop aangesproken. Het punt is dat die supermarkteigenaar vervolgens niet de gegevens mag ontvangen van de dief. Hij wil die echter wel hebben, om bijvoorbeeld een winkelverbod op te kunnen leggen. Ik vraag de Minister of dit kan verbeteren. Kan het zo worden gedaan dat de eigenaar wel degelijk over die gegevens mag beschikken, zodat hij die informatie ook kan gebruiken?

Mijn tweede punt is wellicht gisteren ook aan de orde gekomen, ik weet het niet, maar ik vind het wel heel relevant. Ik heb er eerder voor gepleit om de burgemeester alstublieft de bevoegdheid te geven om een pand te kunnen sluiten op het moment dat alle ingrediënten om drugs te produceren voorradig zijn, behalve de drugsdealer zelf. Daar is naar geluisterd en er is een wet in voorbereiding. Laten we dan analoog daaraan een vergelijkbare sluitingsbevoegdheid introduceren voor de burgemeester op het moment dat er wapens worden gevonden in panden. Ik hoor collega Helder nu zeggen dat zij daarnaar gevraagd heeft. Ik acht haar daar zeer wel toe in staat, maar ik vraag het toch ook nog maar een keer. Wil de Minister concreet toezeggen, voor zover dat gisteren niet is gedaan, dat hier werk van wordt gemaakt? Eventueel kan het worden meegenomen in het wetsvoorstel dat al in voorbereiding is en anders kan het in een separaat wetsvoorstel, want het ziet natuurlijk op de Wet wapens en munitie. Dus een sluitingsbevoegdheid voor de burgemeester bij vondst van wapens. Want laten we wel wezen: ondermijning, criminaliteit ect. worden alleen maar erger op het moment dat daar een wapen bij wordt gebruikt.

Dan een beetje ander thema: fraudebestrijding. Ik zocht een haakje voor mijn punt in de stukken die opgestuurd zijn. Ik heb het niet helemaal kunnen vinden, dus ik hoop dat de collega's mij vergeven dat ik het opbreng. Bij eerdere gelegenheden, met de voorgangers van de Minister, is er gesproken over initiatieven vanuit het bedrijfsleven om informatie over bestaande fraudeurs, die dus bedrijven hebben opgelicht, te kunnen delen. Dat wordt aangeduid als de «crosssectorale benadering». Het ministerie ondersteunt dat, want er is subsidie verleend om precies dit alles uit te zoeken, als ik goed geïnformeerd ben. Ondertussen loopt het ergens al vast, want die informatie mag dan weer niet worden gedeeld. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft daar allerlei ingewikkelde en wellicht juridisch zeer verantwoorde gedachten omheen bedacht, maar feit is dat die fraudeurs ondertussen onbekend blijven en dus hun daden opnieuw kunnen verrichten, bij andere bedrijven. Dat vind ik fout. Dus ook hier verlang ik graag actie van de Minister.

Ten slotte ...

De voorzitter:

We gaan eerst naar de interruptie van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vind dat een terechte vraag over fraudebestrijding. Maar wat ik niet goed begrijp, is dat de VVD niet ook vraagt om justitieel optreden, dus optreden van de politie en het Openbaar Ministerie, als het gaat om fraude. We hebben de noodkreet van de recherche en de berichten die daarover gaan, gelezen. Ik noem een willekeurig citaat van een rechercheur: «De bakjes van de rechercheurs zijn gewoon vol. Het varieert van eenvoudige mishandelingen tot fraudezaken, maar soms ook schokkende geweldsincidenten. Dat je zo'n zaak niet kan behandelen, daar krijg je als rechercheur buikpijn van.» Dat gaat dus ook over fraudezaken. Wat bent u bereid om op dat punt te doen en op dit moment te vragen van de Minister?

De heer Van Oosten (VVD):

U heeft mijn vraag heel goed verstaan. Natuurlijk ligt er ook een heel belangrijke rol als het gaat om de opsporing en vervolgens de vervolging van fraudeurs. Opsporing in de eerste plaats door de politie, vervolging door het Openbaar Ministerie. De SP weet als geen ander dat ik mij daar al jaren voor inzet. Ik heb met collega Gesthuizen van de SP daar ook initiatieven op ontwikkeld. Maar nu gaat het mij even om een ander aspect, in het kader van preventie, om te voorkomen dat de fraude überhaupt kan plaatsvinden. Daartoe moet informatie gedeeld worden. De vraag om dat alstublieft te organiseren leg ik bij de Minister neer.

De heer Van Nispen (SP):

Het is terecht om ook aandacht te vragen voor preventie. Maar dat moet natuurlijk hand in hand gaan met het aanpakken van de fraudeurs. Dus daarom daag ik de VVD uit om te kijken of de strafrechtketen in staat is om te doen wat zij moet doen, namelijk fraudeurs gewoon aanpakken en bestraffen. Die vraag miste ik. Mijn vraag is of u bereid bent om ook die vraag aan de Minister te stellen. Dat heeft u eigenlijk niet gedaan. Ik hoop dat u dat alsnog gaat doen. Wat gaat de VVD doen met de noodkreet van de recherche en welke oproep aan de Minister wordt daaraan gekoppeld?

De heer Van Oosten (VVD):

Laat ik daar geen misverstand over laten bestaan: wat de VVD betreft heeft de politie een belangrijke en voorname taak te vervullen als het gaat om het bestrijden van fraude. De Minister van Justitie en Veiligheid is hier aanwezig. Wellicht zullen we langs deze weg de Minister ook vragen om op dat punt te reflecteren. Maar nogmaals, het gaat mij erom te voorkomen dat fraude überhaupt plaatsvindt. Dan hoeft de politie er ook niet mee aan de slag. Dat betekent informatiedeling over bekende fraudeurs. Laten we die mogelijkheid creëren.

Mijn laatste punt is de Bibob en het stoplichtenmodel. Ik heb daar vorig jaar bij de begrotingsbehandeling aandacht voor gevraagd, toen ik het voorbeeld aanhaalde van de Beijerlandselaan, in een wijk in Rotterdam waar het gemiddelde jaarsalaris, geloof ik, iets van € 17.000 is, maar de winkelstraat gevuld is met juweliers, bruidsmodezaken enzovoort. Het is onbestaanbaar om te bedenken dat die zaken allemaal gefinancierd kunnen worden uit enkel de bewoners die daar omheen wonen. En als je dan pandeigenaren hebt van een beetje goede wil, die dus willen weten wat voor types bij hun een pand willen huren, moeten zij weet hebben, kennis hebben, van degene die zich meldt. Dus vraag ik de Minister: als informatie beschikbaar is bij de gemeente, al dan niet ontleend aan het Landelijk Bureau Bibob maar ook aan andere informatiebronnen of via de politie, over criminele antecedenten van figuren die in die laan of ergens anders in Nederland hun criminele activiteiten willen voortzetten, geef dan alsjeblieft gemeenten de mogelijkheid om via een stoplichtenmodel te zeggen: «rood», alsjeblieft, zoek een ander, «groen» ga vooral uw gang. Dat zou ik graag willen. Graag een toelichting van de Minister.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik wijs erop, puur als technisch voorzitter, dat dit punt bij mijn weten gisteren ook uitgebreid aan de orde is geweest. Maar goed, het is aan de Minister om daar nu verder mee om te gaan.

Het woord is aan de heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Ik ben gevraagd om mijn inbreng mede namens GroenLinks te doen. Dus als ik snel reken, heb ik maar liefst acht minuten spreektijd.

De voorzitter:

Als bevoegd wiskundeleraar zeg ik dat tweemaal vier in dit geval vier is.

De heer Van Nispen (SP):

Uitstekend. Maar het is mede namens GroenLinks, dat dat genoteerd is.

De voorzitter:

Succes.

De heer Van Nispen (SP):

Gisteren, in het debat over de georganiseerde criminaliteit heb ik uitgebreid aandacht gevraagd voor de noodkreet van de recherche. Maar niet alleen grote drugszaken blijven liggen; de recherche komt ook niet meer toe aan woninginbraken en babbeltrucs. Vernielingen en vandalisme blijven helemaal onbestraft en rechercheurs krijgen er buikpijn van dat fraudezaken en mishandelingen blijven liggen. Deze rechercheurs voelen zich in de steek gelaten door de politiek. Maar wat denk je van de slachtoffers? Vorige week was het weer raak bij mij in de straat: in twee woningen ingebroken. Dat doet echt heel veel met mensen. Mensen zijn zó kwaad, zó verdrietig, zó bezorgd. Er is iemand in jouw huis geweest, maar tegelijkertijd sta je zo machteloos. Als je het slachtoffer wordt van een misdrijf, moet de overheid er voor je zijn. Jou is immers onrecht aangedaan. De overheid moet een bondgenoot zijn van slachtoffers. Zaken moeten worden aangepakt en niet op een stapel belanden. Dat is ook belangrijk voor het vertrouwen van mensen in de overheid.

Maar het loopt in de strafrechtketen dus op heel veel plaatsen vast: te weinig rechercheurs, het OM krijgt het niet rond en de rechtbanken staan onder druk. De politie is onvoldoende in staat om al het belangrijke werk goed te doen; de helft van de aangiftes blijft op de plank liggen, zelfs als er een indicatie is wie de dader zou kunnen zijn. De aangiftebereidheid is ongeveer 20%. Hoe beoordeelt de Minister zelf de staat van de strafrechtketen? Vindt hij zelf dat het goed gaat? Waar is het principe gebleven dat er straf volgt voor wie straf verdient? Wanneer kan de Minister de garantie geven dat de zaken van mensen die zich komen melden gewoon worden opgepakt en niet op een stapel belanden? Kan de Minister in ieder geval uitzoeken wat daarvoor nodig zou zijn?

De SP vindt dat de politie in de buurt van mensen moet zijn. Er moeten per direct 2.000 rechercheurs bij komen en we moeten vervolgens investeren in opleidingen, vooral financieel en digitaal. «Straf voor wie straf verdient» zoals de VVD beloofde. Toen ik recent aandacht vroeg voor de opleiding digitale opsporing, zaaide de Minister toch wel een klein beetje verwarring door te zeggen dat er zo veel aandacht naar cyber gaat. Wat echt iets anders is. Maar nu heb ik een onderzoek gevonden waaruit blijkt dat op alle niveaus de vaardigheden van rechercheurs tekortschieten, juist op dat gebied van cybercrime. Mag ik daarop een reactie van de Minister? Ik heb dat onderzoek hier bij me: competentieonderzoek cybercrime-opsporing.

Maar het is niet alleen dit onderzoek; ik hoor het ook uit de praktijk. Bijvoorbeeld van Frans. Frans ging aangifte doen van diefstal van zijn cryptocurrency; zijn digitale portemonnee was gehackt. De goedwillende politieagent had echter geen idee. Met de tips van Frans en experts die aangeven hoe je zou moeten handelen om de schade te beperken, want dat kon toen nog als er maar snel werd ingegrepen, werd te weinig gedaan. Hij ziet dus helemaal niets terug van dat geld. Te weinig kennis en kunde bij de politie op digitaal gebied: dit is slechts één voorbeeld, maar helaas wel veelzeggend. Frans voelt zich natuurlijk in de steek gelaten. En zoals Frans zijn er helaas veel meer. Wat gaan we hier nou echt aan doen?

Over het onderwerp «internetoplichting» hebben we nog geen jaar geleden een interessant debat gehad, naar aanleiding van de initiatiefnota van het CDA. Als je bent opgelicht, is dat op zijn zachtst gezegd al ontzettend vervelend, maar als je dan ook nog eens je schade niet vergoed krijgt van de daders, is dat natuurlijk extra zuur. Wat slachtoffers zo boos maakt, is dat niemand hen helpt, ook de overheid niet. Dat vind ik eigenlijk helemaal niet zo logisch als het gaat om oplichting. In het debat bleek al dat de Minister niet van plan was om mensen concreet te helpen bij het verhalen van hun schade, en ook in zijn brief schrijft de Minister vooral wat er allemaal níét kan. Maar mijn vraag is wat er dan wél kan. Wat heeft de Minister slachtoffers van internetoplichting te bieden? Bijvoorbeeld de rol van de banken. Want als je met een creditcard betaalt ...

De voorzitter:

Ogenblik. Er is een interruptie.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nee, ik wacht even, voorzitter.

De voorzitter:

Prima. Gaat u verder.

De heer Van Nispen (SP):

Als je met een creditcard betaalt, kun je bij de creditcarduitgever je geld terugvragen in dat soort gevallen. Dat zou toch eigenlijk ook moeten kunnen als je een betaling doet via een debetrekening? Het is eigenlijk heel raar dat je die bescherming nu wel krijgt met geleend geld maar niet met je eigen geld. Is de Minister dit met mij eens? Is hij bereid om dit punt met de banken te bespreken?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik ben heel blij dat de heer Van Nispen nog even de initiatiefnota die het CDA heeft ingediend boven water haalt. Maar laat ik het gewoon even heel cru zeggen: ik stond wel erg alleen in de Tweede Kamer in het debat naar aanleiding van die initiatiefnota. Want ik had niet het gevoel dat andere partijen, waaronder ook de SP, echt een stap verder wilden zetten. Dus wat vindt de SP dan dat we nog meer moeten doen, behalve dan die verantwoordelijkheid van de banken? Want ik heb echt het gevoel dat een enorme groep slachtoffers, die gewoon slachtoffer zijn van een strafbaar feit dat de politie niet oppakt, uiteindelijk in de kou staat.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vind het prima als het CDA nog eens de eigen goede voorstellen voor het voetlicht wil brengen, maar niet ten koste van mij, alsjeblieft. Want ik heb juist het CDA in dat debat gesteund op bijna alle voorstellen, samen met de woordvoerder van het CDA, gelukkig. Wij doen al jaren voorstellen op dit gebied, dus ga nou geen tegenstelling zoeken die er niet is. Jammer dat het geheugen u misschien in de steek laat, maar dan zou u de inbreng van de SP terug moeten lezen. Ik was daar zelf bij, nog geen jaar geleden. Wij hebben de voorstellen serieus genomen, een goede inbreng geleverd en gezegd dat wij het merendeel van de voorstellen steunen. Het was juist de Minister die zei: ik ga dit allemaal niet doen. Op onderdelen ontbrak inderdaad een Kamermeerderheid, dat is waar.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

U mag van mij aannemen dat als ik een nota schrijf en een debat voer met de Kamer over mijn nota, ik ook later nog heel goed weet wat iedereen zei, waaronder ook de SP. Die waren overigens van alle Kamerleden het meest sympathiek over de initiatiefnota, dat is dan weer wel iets wat ik moet zeggen. Maar dan nog was ook de SP, net als de andere partijen, eigenlijk niet van zins om de overheid een grotere rol te laten spelen in het hele civielrechtelijke geding. Want het was nou eenmaal civielrechtelijk. Kunnen we dan – begrijp ik dat goed? – nog een keer samen optrekken om wél die koevoet tussen de deur te krijgen? Want ik denk echt dat we nog steeds te veel mensen in de kou laten staan en dat die scheiding tussen strafrecht en civielrecht echt te zwaar wordt getrokken.

De heer Van Nispen (SP):

Maar voorzitter, dat is altijd ons standpunt geweest. Dit is altijd ons standpunt geweest. Ja, slachtoffers van internetoplichting blijven te veel in de kou staan. Ik vind ook de scheiding straf- en civielrecht te rigide. Als mensen bij de politie komen en zeggen «ik ben opgelicht op internet» en de politie stuurt ze weg met het verhaal «het is civiel, zoekt u het zelf maar uit»... Dit is wat ik al jaren zeg. Dus ik begrijp de tegenstelling niet goed. De uitnodiging om samen op te trekken, ondanks dit interruptiedebatje, ga ik graag aan.

De voorzitter:

Prima. U heeft nog een halve minuut.

De heer Van Nispen (SP):

In de aanpak van overvallen is veel aandacht gaan zitten, maar er kan nog veel meer gebeuren. Ik licht er twee voorstellen van de taskforce uit. Een: het verscherpt toezicht wordt consistent en consequent ingezet in heel het land. Ja, logisch. Waarom is dit nu nog niet het geval? Twee: bij alle overvallers zou een ontnemingsclaim moeten worden opgesteld. Ik snap ook hier werkelijk niet waarom dat nu nog niet zo is. Hoe verklaart de Minister dat? Hoe onrechtvaardig is het als je bent overvallen door een snotneus met een pistool en er is niet eens voor gezorgd dat het misdaadgeld wordt afgepakt? Dat begrijp ik niet. Prima voorstellen van de taskforce dus, maar op twee punten is mijn vraag hoe het kan dat het nog niet geregeld is. Kan dat snel wel gebeuren?

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Azarkan van DENK.

De heer Azarkan (DENK):

Dank, voorzitter. Ik spreek alleen namens mijzelf, dus dat blijft vier minuten. Afgelopen weekend sprak de Minister in een interview over zijn eerste maanden op het ministerie. Hij vergeleek dat met simultaanschaken. Ik stel mij dan zo voor dat de Minister als een soort grootmeester Kasparov van hot naar her rent om op allerlei borden een schaakzet te doen. Maar ik heb ook wel een verschil gemerkt, want Kasparov won toch wel 95% of meer van zijn partijen. En dat kunnen we van deze Minister toch niet zeggen. Want als we het rapport NOODKREET RECHERCHE lezen, deze week door de Politiebond naar buiten gebracht, mijn collega refereerde er al aan, blijkt dat slecht een op de vijf zaken wordt opgepakt. Dat betekent dat er vier blijven liggen.

Fraude, drugshandel of zedenmisdrijven krijgen nauwelijks nog aandacht. De Politiebond noemt kinderporno en seksueel misbruik een onderschat maatschappelijk probleem. Dit kabinet kiest ervoor om 1,4 miljard cadeau te doen aan Shell en kornuiten en onderschat het probleem van kinderporno en seksueel misbruik. Fraude, drugshandel of zedenmisdrijven verdienen gewoon veel meer aandacht. Volgens politiemensen is Nederland uitgegroeid tot een narcostaat waar drugshandel welig tiert en de meeste criminele groepen met rust worden gelaten. Ik citeer: «Ik heb de laatste 25 jaar kleine dealers zien doorgroeien tot grote ondernemers met goede contacten in de politiek» – daar kom ik straks nog op – «en tot zogenaamde gerespecteerde beleggers.» Dit zegt een rechercheur in het rapport. Mijn vraag aan de Minister is wat hij gaat doen met deze noodkreet. Graag een uitvoerige reactie.

Er wordt om 2.000 extra rechercheurs verzocht. Is dat realistisch en haalbaar? Stel dat dat in deze kabinetsperiode voor elkaar komt, wat betekent dat dan? Gaan we dan vier van de vijf zaken oppakken, of blijven dat er twee van de vijf? Klopt het dat we in Nederland relatief weinig rechercheurs hebben, vergeleken met bijvoorbeeld Duitsland, België en Denemarken? Hoe zit dat in verhouding tot het aantal agenten? Hebben we in Nederland ook relatief minder agenten in uniform dan in omringende landen, of scoren we daar juist hoger op? Is misschien de verhouding tussen het aantal rechercheurs en het aantal agenten in uniform in Nederland niet effectief?

Voorzitter. DENK vraag zich af of wel de juiste prioriteiten in de opsporing worden gesteld. De burgemeester van Tilburg zei het recent nog: we pakken de sukkels, maar de grote jongens blijven buiten schot. En soms, zoals een aantal jaren geleden, geven we topcriminelen een podium bij de publieke omroep. Zo maakte Holleeder een tour langs allerlei media met als hoogtepunt zijn optreden in Collegetour. En dat is natuurlijk gesponsord door de NPO, onze publieke omroep. Wat voor voorbeeld geven wij onze kinderen als we dat doen?

Voorzitter. Dan iets over de prioriteiten. In de stukken lees ik dat dit met een wiskundig model gebeurt, het Prognosemodel Justitiële Ketens. Dit wiskundig model bepaalt de capaciteitsbehoefte van de politie. Kan de Minister daar iets meer over vertellen? Wanneer is dit model gemaakt? Is het wel eens geëvalueerd? Wordt het ook aangepast? Op welke uitgangspunten dan?

Voorzitter. Dan kort naar het agendapunt over internetoplichting. Het is goed om mensen de mogelijkheid te geven om zich hiertegen te beschermen middels een derdenrekening. Maar mijn fractie vindt de kosten van 2% toch echt te hoog. In het rapport wordt daarover gezegd dat dit een relatief laag bedrag is. Dat vinden wij niet. En zouden we niet moeten streven naar één systeem? Op dit moment zijn er al twee: de Gelijk Oversteken Service en PostcodeGarant. Kunnen we als overheid niet de partijen aan tafel zetten om met één systeem te komen om zo ook de kosten omlaag te krijgen?

Ik ga afsluiten, voorzitter. Nog iets over de Wet Bibob. Mijn fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van het jaarverslag 2016. We zitten nu wel inmiddels in 2018. Ik vraag mij dus af wanneer het rapport over 2017 komt.

Ik ga afsluitend graag naar de eerste zin in het rapport: voor een betrouwbare overheid en een betrouwbare samenleving is het van belang personen en organisaties te screenen op hun integriteit. Ik had een lumineus idee, voorzitter. Ik zag dat de VVD voor het zesde jaar op rij het meest corrupt is in de jaarlijkse Politieke Integriteits-Index van Vrij Nederland. Sinds 2008 zijn er 21 VVD'ers strafrechtelijk veroordeeld. Ik vraag de Minister of het verstandig zou zijn om alle VVD'ers standaard aan de Bibob-procedure te onderwerpen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is ten slotte het woord aan mevrouw Van Toorenburg van het CDA.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ondanks dat het officieel een debat is over de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, eigenlijk de grote criminaliteit, wil ik toch weer teruggaan naar de Dag van het Slachtoffer, waar we het vandaag over hebben. Een bijzondere dag, waarop we opnieuw kijken naar alle kwetsbare mensen. Het is goed dat het kabinet het regeerakkoord voortvarend uitvoert op de punten die gaan over de versterking van de positie van de slachtoffers, maar ik blijf met een heel onbevredigend gevoel achter als ik kijk naar wat er nou eigenlijk gebeurt naar aanleiding van de nota die we als CDA hebben ingediend over internetslachtoffers. Want uiteindelijk denk ik dat er bar weinig gebeurt. Ook als ik de brief van de Minister onlangs las, denk ik: wat doen we nou eigenlijk wél? Ik lees vooral wat we niet doen.

Ik lees dat niet iedere aangifte zal leiden tot een strafrechtelijk onderzoek; dat is afhankelijk van de ernst van de zaak en de informatie die voor de opsporing beschikbaar is. Met andere woorden: als we niet weten hoe we het op gaan lossen, beschouwen we het maar niet als een strafbaar feit. Het algemene beleid van de politie is dat slachtoffers van strafbare feiten niet civielrechtelijk worden ondersteund. We doen dus weer niks. En dan staat er een stukje verder: banken bieden benadeelden geen mogelijkheid om naam, adres en woonplaatsgegevens van de rekeninghouder op te vragen. Dan denk ik: je staat met lege handen. Een stukje verder: het verstrekken van informatie van de opgelichte is misschien strijdig met de privacy van degene die hem heeft opgelicht. Dan denk ik: mén, voor wie staan we nou?

Dus als ik deze brief lees, vind ik het zo onbevredigend. Ik wil eigenlijk van de Minister horen wat hij de komende vier jaar – drieënhalf jaar – nou voor zichzelf als agenda gaat zetten om te kijken wat hij kan betekenen voor al die mensen die zijn opgelicht en die eigenlijk niks kunnen. Ik vind dat heel belangrijk. Hij is bereid om een impactanalyse te maken en die naar de Kamer te sturen. Ik denk dat dat een pril begin is, maar het is een begin. En op de Dag van het Slachtoffer voelde ik me hier echt toe genoodzaakt, ook al deed ik misschien een beetje lelijk tegen de SP, die als enige nog wel echt naast ons stond, maar nog niet de slag wilde maken die andere partijen helemaal niet willen maken, namelijk kijken naar deze slachtoffers die niet worden beschouwd als slachtoffer, terwijl we feitelijk niets anders hebben dan een situatie dat iemand gewoon niet wordt geaccepteerd als slachtoffer terwijl degene wel lijdt. Dat is punt één, voorzitter, op de Dag van het Slachtoffer.

Het andere punt dat ik vandaag wil maken, gaat over de detailhandel. We zien namelijk dat die op dit moment echt gebukt gaat onder rondtrekkende bendes. Detailhandel Nederland trekt aan de bel, want die ziet dat deze bendes langskomen, een enorme impact hebben op de winkeliers en hun omgeving en naasten, en vervolgens weer weg razen naar de volgende. Je leest ook in het dreigingsbeeld dat dit een witte vlek is. Ik wil eigenlijk vandaag van de Minister weten of hij toch een extra stap gaat zetten om ervoor te zorgen dat die blinde vlek niet langer een blinde vlek is, zodat we de detailhandel echt kunnen helpen bij de strijd tegen een misdaad waar zij gewoon simpelweg niet tegen opgewassen zijn. De heer Van Oosten gaf terecht al aan dat zij niet eens een aantal zaken met elkaar kunnen organiseren, want het zijn rondtrekkende bendes, we hebben er geen grip op. Dus wat gaat het kabinet daaraan doen? Dit is een groot punt van zorg waar Detailhandel Nederland vandaag aandacht voor vraagt.

Ik weet niet of ik nog een halve minuut heb?

De voorzitter:

Zeker.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Heel goed. Over de jeugd online hoorde ik D66 vandaag ook slimme dingen zeggen. Ik bemerk toch dat we vreselijk achter de feiten aan het aanlopen zijn. Het lijkt wel alsof we nog een keer een verdiepingsonderzoek gaan doen. De jeugd verschuift helemaal naar internet, doet daar van alles en we hebben er geen idee van wat we daartegen kunnen doen. Dus ook op dit punt zou ik toch wel aan de Minister willen vragen of daar een tandje bij kan.

We hebben een mooie brief gekregen over Bibob. We komen er nog over te spreken, maar wat mij wel zorgen baart is dat de crowdfunding wel nationaal besproken worden, maar wat doen we er internationaal aan? Ik heb gehoord dat er in Engeland allerlei plannen daarvoor bedacht zijn die mij nog meer zorgen baren, namelijk dat banken zelfs mensen die ze zelf niet helemaal vertrouwen verwijzen naar crowdfundingssites. Dan zijn we eigenlijk gewoon zelf de wet over ongebruikelijke transacties die we hebben bedacht aan het ondermijnen. En laten we met ondermijning nou niet zelf beginnen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Daarmee komt er een eind aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. We schorsen twintig minuten, tot vijf voor half een.

De vergadering wordt van 12.03 uur tot 12.25 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij hervatten het algemeen overleg criminaliteitsbestrijding, en ik geef het woord aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

Minister Grapperhaus:

Dank, voorzitter. Ik denk dat het vandaag een bijzondere dag is: het is de Dag van het Slachtoffer, waar mevrouw Van Toorenburg al terecht op heeft gewezen, een dag waarop het kabinet belangrijke voorstellen naar de Kamer brengt. Ik denk dat het goed is dat we ons vandaag realiseren dat criminaliteitsbestrijding uiteindelijk ook een heel belangrijke functie heeft richting de slachtoffers van diezelfde criminaliteit. Ik spreek in deze week uitvoerig met uw Kamer over onderwerpen die met criminaliteitsbestrijding te maken hebben. Ik heb ze niet eens allemaal voor ogen, maar ik herinner me nog dat we vorige week uitvoerig met elkaar hebben gesproken over kindermisbruik en kinderporno, gisteren met elkaar hebben gesproken over de georganiseerde misdaad, vandaag, nu, vanmorgen de criminaliteitsbestrijding in het algemeen, vanmiddag spreek ik met uw Kamer over een onderdeel van de Europese samenwerking op dit gebied en vanavond ben ik in uw Kamer – dat is althans mijn rol in dat debat – om nog eens goed te spreken over de strafrechtelijke en andere maatschappelijke normen en regels op het gebied van seksuele intimidatie.

Ik denk dat het heel goed is dat we dat doen. U mag van mij verwachten dat ik nu toch echt wel ruimschoots ben ingewerkt, al was het maar door de vele werkbezoeken die ik heb gebracht aan de politie en die mij een beeld hebben gegeven van wat onze politiemensen doen en wat ze tegenkomen, werkbezoeken ook aan het OM en ook aan andere op de criminaliteitsbestrijding gerichte instanties. Dat laat mij de problemen zien, dat geeft mij ook, naast al die onderzoeken die er zijn en al die statistieken die er zijn, een beeld van de juiste proporties van de problematiek. Zo neem ik bijvoorbeeld in het kader van de criminaliteitsbestrijding – laat daarover geen misverstand bestaan – de omvang en de ernst van de drugshandel in Nederland zeer serieus. Ook daar spreek ik over, zoals bijvoorbeeld nog uitgebreid afgelopen vrijdag met de Amsterdamse commissaris Aalbersberg en burgemeester Van Aartsen. Dat neemt niet weg – ik wil dat blijven herhalen – dat ik vind dat Nederland geen narcostaat is. Ik pak weer even de definitie van een staat: dat is een door een geordend gezag geregeerde en bestuurde volksgemeenschap. Nederland wordt door ons, dat wil zeggen de regering, gecontroleerd door u, de Tweede Kamer, bestuurd. Wij zijn het geordend gezag en wij zijn ook verplicht om ervoor te zorgen dat we dat blijven. Dat er ondertussen een heel groot drugsprobleem is en dat mensen daar terecht – wat dat betreft was het goed om kennis te nemen van het onderzoek dat eerder deze week door de NPB werd gepresenteerd – hardop zorg en frustratie uitspreken, is een zeer goede zaak. Dat is een serieuze zaak en ook de politiecapaciteit is een serieuze zaak.

Ik wil dan meteen aanhaken bij de vragen die daarover door mevrouw Helder en meneer Van Nispen zijn gesteld. Want ik heb gisteren aangekondigd, omdat op 15 maart het volgende overleg met uw Kamer zal plaatsvinden, deels rondom het thema criminaliteit, dat ik in de aanloop naar dat overleg zal komen met een brief waarin ik actiepunten zal gaan benoemen op het punt van de politiecapaciteit en ook daarbij zal spreken over bijvoorbeeld een aantal van de kwesties, zoals de NPB die deze week heeft aangeroerd. Dat zeg ik dus niet alleen omdat het zo zou kunnen zijn dat mensen in de zaal daarin buitengemeen geïnteresseerd zijn, maar dat zeg ik ook omdat ik dat gisteren heb aangegeven: ik heb de overtuiging dat wij gewoon nog wel een goede staat zijn in Nederland. Ik heb ook de overtuiging dat wij een goede politie hebben. Dan houd ik even op met preken, maar ik wil toch nog een ding daarover zeggen: mij werd afgelopen dinsdag door journalisten gevraagd – dat heeft kennelijk de pers niet gehaald – wat voor cijfer ik onze politie geef. Ik zei geheel spontaan: een achtenhalf. Laat nu, dames en heren, uit internationaal onderzoek – ik heb het gisteren hier uitvoeriger besproken – blijken dat onze politie de op zeven na beste ter wereld is. Dan staat de politie van Singapore bovenaan. Nou, we weten allemaal waar die hoge cijfers vandaan komen. Maar onze politie scoort in dat onderzoek een 8,46 overall. Dus kijk eens aan, dat zit wel heel dicht in de buurt van die 8,5. Dus die inwerkperiode is misschien niet helemaal voor niets geweest.

Dan dus over die politiecapaciteit. We gaan daar echt met elkaar goed over spreken op de vijftiende maart, mede aan de hand van mijn brief. Maar ik wil voor de hier aanwezigen nog eens heel duidelijk zeggen dat ik van het kabinet toestemming heb gekregen om de 100 miljoen, die eigenlijk voorwaardelijk waren gesteld in het regeerakkoord, onvoorwaardelijk in te zetten voor meer en hoger opgeleide recherche, voor meer agenten in de wijk. Als het goed is gaat het om 480 extra rechercheurs en agenten, en ook de capaciteit van de politieacademie wordt dit jaar maximaal benut. Dat is ook de reden dat ik heb gezegd: stel dat geld nou onvoorwaardelijk beschikbaar, zodat we dit jaar in ieder geval aan de slag kunnen. Ik verwacht rondom de Voorjaarsnota definitief inzicht te kunnen geven in de contouren van de verwachte meerjarige ontwikkeling van de politiecapaciteit.

Goed, dan wil ik...

De voorzitter:

Ogenblik. Er is een interruptie van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

De Minister heeft warme woorden gesproken over de politie en dat is terecht, want er wordt ontzettend hard gewerkt en het is dankzij onze helden van de opsporing dat we zo'n hoog cijfer halen. Maar er is ook heel wat aan de hand, en ook dat heeft de Minister nadrukkelijk benoemd. Misschien een gewetensvraag, maar is de Minister toch wel iets geschrokken van wat hij heeft aangetroffen, door de inhoud van het rapport van de NPB?

Minister Grapperhaus:

Ik moet vooropstellen – dat is een karakterologische afwijking – dat ik enorm van het bijna volle glas ben. Als u mij bij het wakker worden zegt «de politie», dan is mijn eerste associatie van de werkbezoeken die ik heb meegemaakt toch dat ik enorm onder de indruk ben van hoe onze politie nog steeds in de wijken alle Nederlanders weet te bereiken, om het zo maar te zeggen: Nederlanders die slachtoffer zijn of dreigen te worden, of gewoon Nederlanders die zich even niet gedragen zoals je je eigenlijk in een gemeenschap moet gedragen, of gewoon andere activiteiten uitoefenen. Het verslag wat de NPB heeft gedaan van die gesprekken met ik geloof wel 400 rechercheurs is natuurlijk wel om zeer serieus te nemen. Het ligt ook in het verlengde van het onderzoeksrapport waarover wij gisteren hebben overlegd, waarvan de titel mij nu even niet helemaal te binnen schiet, maar die titel weet de heer Van Nispen vast uit zijn hoofd. Het gaat om het rapport Handelen naar waarheid. Daarin zag je natuurlijk ook al een aantal dingen. We moeten de kritiek die de politie daarin op zichzelf uit zeker serieus nemen, en dat gebeurt ook, in ieder geval door mij met de politie samen. Ik was gisteren op werkbezoek in Driebergen, waar ik eerst het datacentrum van de politie heb bezocht. Bijzonder indrukwekkend. Laat nou niemand denken dat de politie nog op door stoom aangedreven computers uit 1990 of zo zijn werk doet. Absoluut niet. Het is buitengewoon geavanceerd hoe de politie in de ICT zit. Daar is het aanvalsprogramma de afgelopen jaren met betrekking tot de ICT op gericht geweest. Bij het uitkomen van het rapport van de commissie-Kuijken, die een evaluatie maakte van het proces om te komen tot de Nationale Politie, heb ik onderstreept en onderkend dat men zich in de eerste jaren vooral gericht heeft op het weer helemaal tiptop maken van alle systemen en dat nu – dat hebben we gisteren met elkaar besproken – de belangrijkste taak is om de digitalisering echt overall uit te rollen.

Dan ten slotte op dit punt van de heer Van Nispen: ik ben tijdens dat werkbezoek ook meegegaan met twee wijkagenten die me hebben laten zien hoe ze met MEOS werken. Die getuigden van hun enthousiasme daarover. MEOS is een enorme verbetering. Dat is gewoon een smartphone, waar een app op zit die de politie werkelijk een groot aantal jaren vooruit zet op het gebied van het digitaal verwerken van neutraal verwoord geconstateerde feiten. Maar de politie kan vervolgens niet helemaal tot de laatste horde het traject digitaal afwerken. Daar moeten we met elkaar aan gaan werken. Ik wil nog even...

De voorzitter:

We zitten in een interruptie. U gebruikt het voor een betoog, wat ook prima is, maar we zijn toch nog met een interruptie bezig. Ik geef de heer Van Nispen de gelegenheid om hierover nog een vraag te stellen.

De heer Van Nispen (SP):

Terecht zegt de Minister dat hij onder de indruk is van het werk van de politieagenten, maar tegelijkertijd wordt ook het rapport zeer serieus genomen. Er is nogal wat te verbeteren, dat is een behoorlijk understatement. Ik had me ook kunnen voorstellen dat de Minister zei: nou, ik ben toch ook wel geschrokken, ook vanwege de hoeveelheid bijval van de politiechef, van de baas van het OM et cetera. Dus er is echt een snaar geraakt door dit rapport van de NPB. Mijn concrete vraag: heeft de Minister zich ervan vergewist dat van de 100 miljoen die voor de politie al dit jaar beschikbaar komt, al dit jaar agenten concreet aan de slag kunnen gaan? Want de Minister heeft gisteren gezegd: 480, waarvan 180 voor de opsporing. Weet de Minister zeker dat die dan ook dit jaar inzetbaar zijn?

Minister Grapperhaus:

Ik weet niet of ik die 180 van de opsporing zo heb gezegd. Maar om een kort verhaal lang te maken: die 480 heb ik wel degelijk genoemd. En het is uiteraard de bedoeling dat in de loop van dit jaar die 480 aan de slag kunnen gaan. U weet: er is nog een hoger structureel bedrag, maar we zijn met alle stakeholders in gesprek over de daaraan in het regeerakkoord gestelde voorwaarden. Ik heb er alle vertrouwen in dat we daar echt met alle stakeholders uit gaan komen. Dat betekent nogmaals een belangrijke investering in de politie. Dan sluit ik dit toch af met: ik ben niet zo van de emoties om bij de pakken neer te gaan zitten, het verslag waar de NPB twee dagen geleden mee naar buiten kwam, geeft een bevestiging van het beeld wat twee jaar geleden uit dat grote onderzoeksrapport kwam. We moeten dus aan de bak.

De voorzitter:

Gaat u verder. O sorry, mevrouw Helder heeft ook nog een interruptie op dit punt.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik ben wel heel blij met het enthousiasme dat de Minister tentoonspreidt over de werkbezoeken die hij aflegt. Ik heb dat zelf ook, dus dat deel ik met hem. Ik ben ook in Driebergen geweest, dus ik weet ook wel dat het inderdaad niet allemaal zo kritisch is als dat het af en toe uit onze monden klinkt. Maar ik geef onze politie geen 8,5, maar een 10. De draagkracht van de agenten zorgt ervoor dat het gemiddeld een 8,5 is gebleven, want wij geven ze gewoon te weinig geld. Uit het rapport van de commissie-Kuijken blijkt ook dat het aan de draagkracht van de agenten ligt dat het nog steeds zo goed gaat. Ik ben blij met de 100 miljoen van de Minister. Ik heb het ook helemaal uitgeplozen: 36 miljoen voor meer rechercheurs en agenten in de wijk, de rest voor opleidingscapaciteit en middelen. Maar, voorzitter, weet ook dat de politie meer geld gevraagd heeft, omdat het echt nodig is. Dus ik ben blij met de mooie woorden van de Minister, maar ik hoop ook dat hij actie gaat ondernemen. Ik hoop dat hij het met mij eens is dat die 8,5 minimaal een 8,5 kan blijven.

Minister Grapperhaus:

Bij mijn eerste twee werkbezoeken werd ik tot twee keer toe gecorrigeerd door de leidinggevenden van basisteams, toen ik dat getal wat u net noemde in de mond nam. Toen werd mij duidelijk gemaakt: bij de politie gaan we tot 8, zorg maar dat je een 8 haalt. Die 8,5 van mij was dus al smokkelen. Maar u moet het zo zien dat ik echt vind dat we een korps hebben waarvan Kuijken bij zijn evaluatierapport zegt: petje af voor het feit dat de agenten en de rechercheurs met dat enorm moeilijke reorganisatieproces het vertrouwen in de politie van Nederland, dat hoog ligt, hoog wisten te houden. Dit kabinet investeert in de politie. Ik begrijp dat u als Kamer daarin een andere rol hebt, maar ik ga als Minister niet terug zitten kijken naar wat we vijf of drie jaar geleden hebben gedaan. Ik weet wat mijn taakstelling is, waarvoor ik de middelen krijg. Daar zijn we met de stakeholders, politie, OM en burgemeester, goed over in gesprek hoe we dat gaan besteden. Nogmaals, 15 maart gaan we daarover uitvoerig spreken.

De voorzitter:

Mevrouw Helder nog? Nee? Oké, gaat u verder, Minister.

Minister Grapperhaus:

Dan kom ik toch weer bij de heer Van Nispen. Ik hoop dat hij mij dat niet euvel duidt. Want hij heeft vragen gesteld over de ontneming bij overvallen. Voor alle duidelijkheid: in 2009 hadden we nog een kleine 3.000 overvallen, in 2017 waren dat er 1.103, wat bijna 2.000 slachtoffers minder is, want dat is uiteindelijk het doel waarnaar we zeker op de Dag van het Slachtoffer moeten kijken. Minder slachtoffers dan in de voorgaande jaren. Straatroof is met 14% gedaald naar 3.576 straatroven, woninginbraak is met 12% gedaald in het afgelopen jaar, excessief geweld met 6%. Dus die aanpak van de high impact crimes die politie, OM en instanties hebben ingezet, werpt heel duidelijk vruchten af. Nou, u vroeg waarom we de ontneming niet standaard kunnen pakken. Ik heb gezegd dat uitgangspunt voor het OM in alle zaken waarin een financieel aspect zit afpakken is, maar er moet uiteraard wel telkens worden bekeken of de ontnemingsvordering mogelijk is. Heel duidelijk moet het devies zijn dat misdaad niet loont, maar we moeten wel oppassen dat we de politie niet in moeilijk bewijsbare zaken in een soort administratieve last gaan trekken die nou juist weer contraproductief is. Bij overvallers valt helaas niet altijd nog iets te halen.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik hoor dat men voornemens is om de speciale officier die is aangesteld voor high impact crimes daar weg te halen. Is dat niet veel te vroeg, gelet op het feit – daar komt de Minister vast nog over te spreken – dat er toch wel een serie high impact crimes is die gewoon nog helemaal niet opgelost is, lees die van de rondtrekkende bendes? Kan ik van de Minister vandaag horen – wellicht in tweede termijn – of het klopt dat wordt geredeneerd: het is allemaal opgelost, dus we halen die officier ervan af?

Minister Grapperhaus:

Dit punt moet ik, zoals dat bij een bekende quiz heet, even opzoeken. Maar ik wil u wel zeggen dat mijn algemene uitgangspunt is om het advies van de taskforce en de twee hoogleraren die daarover hebben geadviseerd over te nemen: ga nou niet je high-impactbeleid weer afzwakken. Want daarvan zeggen die hoogleraren: ja, in het verleden is gebleken dat zodra je constateert dat het eigenlijk wel lekker gaat, het juist weer gaat toenemen. Daar zit natuurlijk ook, gegeven de aard van criminelen, een vrij logisch verband tussen. Mijn uitgangspunt wil ik alvast formuleren. Ik zeg u toe dat ik in tweede termijn heb uitgezocht hoe dat met die officier zit.

De voorzitter:

Mevrouw Van Toorenburg nog? Nee? Gaat u verder, Minister.

Minister Grapperhaus:

Dan hebben we de ram- en plofkraken. In 2016 waren er 111 aanvallen op geldautomaten. Dat zijn er in 2017 87 geweest. Werpt de plofkraakaanpak zijn vruchten af? Nou, hier laat ik mijn spreektekst gewoon even voor wat ze is, want ik heb daar zelf uitvoerig over gesproken met de banken, en dus niet met de plofkrakers. Daar zie je dat er een succesvolle publieke-private samenwerking is, die het afgelopen jaar is gevoerd. Het aantal schommelt overigens nog steeds tussen de twee en acht kraken per maand, wat echt nog veel te veel is. We zien door die succesvolle aanpak in Nederland verplaatsing van een deel van de delicten naar Duitsland, veelal gepleegd door Nederlandse daders. De banken hebben mij nog deze week in een presentatie de verdere methodes laten zien die ze nu overwegen om tot meer terugdringing te komen. Ik ga die methodes hier niet allemaal uitvoerig vertellen, want je weet maar nooit of er nog ergens een plofkraker meekijkt. Maar dat zijn in ieder geval ook methodes om nog meer te werken aan beveiliging. Ik denk dat ik daarover voldoende heb gezegd. Het wetsvoorstel over het strafbaar stellen van professionele inbrekerswerktuigen – dat ligt een beetje aan de zijkant, maar ik noem het toch even – gaat binnenkort in consultatie. Binnenkort is, mag ik aannemen, de komende twee maanden.

Dan het ophelderingspercentage. Wat is dat nou? Dat betreft het aantal in een verslagjaar opgehelderde misdrijven, gedeeld door het aantal in hetzelfde jaar geregistreerde misdrijven. Met andere woorden: als de politie een verdachte aan de zaak koppelt, is de desbetreffende zaak voor de politie opgehelderd. Er hoeft dus nog geen sprake te zijn van een veroordeling. Dat we dat even heel goed onderscheiden. Een opgehelderd misdrijf kan in een eerder jaar zijn geregistreerd en een geregistreerd misdrijf kan in een later verslagjaar worden opgehelderd, maar u mag aannemen dat op zichzelf die laat ik zeggen kalendarische incorrectie over de jaren heen uiteindelijk toch tot een goed beeld leidt.

Hoe gaat het met de uitvoering van het actieprogramma 2.0? Nou, daar heb ik al wat over gezegd en ik kom dus...

De voorzitter:

Interruptie van de heer Groothuizen.

De heer Groothuizen (D66):

Mevrouw Helder was iets eerder dan ik.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel. Ik zal kort mijn vraag herhalen, want dit wist ik al. Ik vind dat dat geen duidelijk cijfer is voor de burger. De burger denkt wel degelijk dat het een opgeloste zaak is. In dat kader heb ik aan de Minister gevraagd of er een nieuwe definitie komt voor het begrip «ophelderingspercentage». Dat zou ik zeer wenselijk vinden.

Minister Grapperhaus:

«Opgelost» en «opgehelderd» is nog steeds hetzelfde, in die zin dat de politie een dader aan een delict heeft kunnen koppelen. Daar gaan deze cijfers over. Vervolgens moet zo'n zaak verder in de strafrechtketen. Die gaat dus naar het OM en komt op de zitting. Het kan best zijn dat het OM bijvoorbeeld seponeert. Nou, vervolgens kan die zaak op de zitting komen. Dan kan het zijn dat de rechter vrij spreekt, ontslaat van rechtsvervolging of wel degelijk bewezen verklaart enzovoorts meer. Maar waar het hier even om gaat, is dat we dat goed weten. En dus wilde ik die definitie ook niet gaan aanpassen, zeker niet nu we hem denk ik duidelijk met elkaar besproken hebben. Het gaat hier om de door de politie opgehelderde zaken, om delicten die aan daders zijn gekoppeld, in relatie tot het aantal in dat jaar geregistreerde zaken.

Mevrouw Helder (PVV):

Het wordt in het regeerakkoord gepresenteerd alsof men het ophelderingspercentage wil verhogen. Het regeerakkoord schrijf je ook voor de burger. Er wordt duidelijk de indruk gewekt dat het wel om opgehelderde misdrijven gaat, want het staat er als laatste zin in het regeerakkoord achter: hiermee wordt beoogd dat misdaad ook daadwerkelijk wordt bestraft. Kijk, wij kunnen dat hier uitgebreid bespreken, maar vraag het tien burgers op straat, dan denk ik dat je tien keer het antwoord krijgt dat ze niet het idee hebben dat dit helemaal geen opgehelderde en opgeloste zaken hoeven te zijn. In dat kader vind ik het toch, mijn buurman citerend, een opgepimpt cijfer.

Minister Grapperhaus:

Laat ik het zo stellen: het regeerakkoord is niet geschreven met volledige inachtneming van de strafrechtelijke terminologie. Ik begrijp best dat die formuleringen niet helemaal op elkaar aansluiten. Ik denk nog steeds dat de opdracht van het regeerakkoord is om zowel het ophelderingspercentage door de politie omhoog te brengen alsook duidelijk aan de burger te laten zien – dat kan deels wel degelijk gebeuren doordat het ophelderingspercentage omhoog gaat, deels doordat de burger meer zaken berecht ziet worden – dat het nog minder loont om misdaad te plegen. Laat ik het zo zeggen.

De voorzitter:

Op hetzelfde punt de heer Groothuizen.

De heer Groothuizen (D66):

Voor mij was wel helder dat sepots en veroordelingen niet meegenomen zijn en dat dit cijfer altijd een wat vertekend positief beeld geeft. Bij het andere punt stond ik in eerste termijn stil, namelijk die koppeling. Eigenlijk zegt de Minister: u heeft gelijk, ook op het moment dat er bij iemand een gestolen goed wordt aangetroffen, afkomstig van die overval, zal dat gekoppeld worden aan dat delict en in die zin dus worden meegewogen in het ophelderingspercentage. Dan ben je volgens mij langs die weg de cijfers nog een keer aan het pimpen, want de vraag is natuurlijk wel heel erg of die overval daadwerkelijk als opgehelderd beschouwd kan worden op het moment dat het enige wat we hebben is dat er bij een junk een telefoon is aangetroffen die van die overval afkomstig is. Ik vind eerlijk gezegd van niet en ik zou er dan ook voor pleiten dat we dit soort dingen uit het systeem halen.

Minister Grapperhaus:

Nou ja, ik kom weer terug op de definitie: als de politie een dader aan een delict kan koppelen, geldt dat als een opgehelderde zaak. Ik denk dat dat ook de prestatie is die wij van de politie mogen verwachten. We moeten niet naar de politie toe gaan duwen wat er vervolgens in de strafketen met die zaak gebeurt. Er is op dit moment in de strafrechtketen bijvoorbeeld de zogenaamde verkeerstoren ingericht. Wat is dat? Dat is een overleg waarin de officier van justitie met de zittingsrechter en de advocaat heel strak gaat sturen op de duur van het proces. Nou, dat leidt in een aantal proefzaken tot een enorme tijdwinst. Omdat je tijdswinst hebt, ziet de burger dat de zaak sneller wordt afgepakt, dat er sneller een veroordeling komt en kan de verdachte niet het verweer voeren dat hij twee jaar heeft moeten wachten, zodat de straf omlaag moet. Dat zijn allemaal heel positieve dingen, maar we hebben het nu in dit kader over de taakstelling van de politie. Die gaat tot aan het moment waarop men de zaak heeft opgehelderd en dat is, nogmaals, de dader aan het delict koppelen.

De heer Groothuizen (D66):

Volgens mij hebben statistieken vooral zin als ze enigszins een relatie hebben met de werkelijkheid. De Minister zegt eigenlijk: als er een moord wordt gepleegd waarbij een telefoon wordt gestolen en vervolgens komen we bij de heler van die telefoon uit, gaat die moord mee in de ophelderingsstatistieken.

Minister Grapperhaus:

Nee, dat zeg ik niet.

De heer Groothuizen (D66):

Ja, dat is de consequentie van deze systematiek en dat is vreemd. Dan begrijp ik wel dat niet iedereen denkt van: hé, we hebben daadwerkelijk ook iemand voor het hekje staan voor die moordzaak. Maar in de statistieken werkt het wel op die manier. Dat is een vreemd bijeffect van deze manier van meten.

Minister Grapperhaus:

Ik vrees dat ik hierop moet zeggen: we agree to disagree. Want ik houd vast aan wat ik eerder heb uitgelegd. Dat heb ik nu drie keer herhaald. Ik heb veel respect voor de heer Groothuizen, want als oud-officier kent hij als geen ander hier de praktijk, maar ik denk toch dat ik, waar het om die statistieken gaat, vasthoud aan de uitleg die ik heb gegeven. Ik denk dat ik daaraan niet veel meer heb toe te voegen.

De voorzitter:

Dan gaat u verder met uw betoog.

Minister Grapperhaus:

Ondertussen – dan moet je eigenlijk een belletje luiden – heb ik een antwoord op de vraag van mevrouw Van Toorenburg. De huidige officier high impact crimes heeft een nieuwe functie. Dat mogen we hem gunnen in het kader van loopbaanbeleid. Maar er wordt naar een vervanger gezocht. Bij dezen hebt u de toezegging van mij dat er een opvolger komt.

Ik kom toe aan het actieprogramma 2.0. Er zijn van de 59 maatregelen in dat actieprogramma 19 maatregelen afgerond. Van de overige maatregelen ligt het merendeel qua uitvoering op schema. Dat actieprogramma telt een termijn van twee jaar, die afloopt op 1 januari volgend jaar. Dus misschien moeten we – dat kan ik nu al zeggen – in januari volgend jaar bij een volgend AO kijken hoe dat gelopen is. Daar ben ik heel serieus over. Misschien moeten we volgend jaar januari bij een volgend AO kijken hoe dat is gelopen.

De heer Van Oosten heeft een vraag gesteld over een supermarkteigenaar die overvallen is en geen persoonsgegevens van de dader ontvangt in verband met privacyoverwegingen. De heer Van Oosten heeft gezegd dat dit niet goed is. Gisteren hebben we het er naar aanleiding van een interruptie van mevrouw Van Toorenburg die dit aan de orde stelde, over gehad dat het toch niet zo kan zijn dat privacybescherming een soort binnenstebuiteneffect krijgt, in de zin dat uitgerekend de slechteriken er zich op kunnen beroepen. De heer Van Oosten stelt dit nu ook weer aan de orde en daar zeg ik van wat ik gisteren ook heb gezegd; ik ga mee in dat ongenoegen want dat kan niet de bedoeling zijn. We hebben op dit moment wel rekening te houden met die regels maar de politie kan nu al op basis van artikel 4:2, sub n van het Besluit politiegegevens aan slachtoffers van een overval de NAW-gegevens van de overvaller verstrekken mits het slachtoffer aangifte bij de politie heeft gedaan. Dat verloopt via de privacyloketten die de politie in elke eenheid heeft ingericht. Ik wil hierbij toezeggen dat ik nog eens in overleg zal treden met Detailhandel Nederland – ik heb deze week nog gesproken met de interim-bestuurders van MKB-Nederland – om te kijken of we de bekendheid daarmee kunnen vergroten.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik zou de Minister dan wel willen vragen om een terugkoppeling van dat gesprek met Detailhandel Nederland en de wijze waarop dit dan vormgegeven gaat worden.

Minister Grapperhaus:

Ja, bij dezen toegezegd.

Mevrouw Van Toorenburg heeft een vraag gesteld over rondtrekkende bendes. Er komt op korte termijn een taskforce mobiel banditisme. Dat hebben we besloten in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Er wordt een breed actieprogramma voorbereid met een speciaal informatie-uitwisselingssysteem en toepassing van een barrièremodel in een aantal geselecteerde gemeenten, waaronder Roermond. Er is ook een gemeenschappelijke informatieorganisatie opgericht waarin het bedrijfsleven, de detailhandel en de transportsector informatie aan de politie leveren op basis waarvan de opsporing wordt versterkt. Deze week werd een Roemeense bende aangehouden, waarvan een lid al verschillende keren is gearresteerd en veroordeeld. Verder kan ik zeggen – dan kom ik ook weer even terug op het punt van de plofkraken – dat er sprake is van een nauwe Nederlands-Duitse samenwerking. Ik heb gisteren gezegd dat ik spreek met zowel de twee collega's uit België als mijn collega van Noordrijn-Westfalen. Vorige week hebben collega Dekker en ik uitvoerig gesproken met de Franse Minister van Justitie over een groot aantal justitieonderwerpen en daarbij is ook dit punt aan de orde gekomen. Ik kan het niet nalaten om net als gisteren te zeggen dat de Franse Minister van Justitie voor een werkbezoek naar Nederland kwam om te kijken hoe goed ons penitentiaire systeem werkt. Dat is toch wel een beetje een opsteker.

Dan kom ik op het verscherpte toezicht voor overvallers, waarnaar de heer Van Nispen heeft gevraagd. Er is een landelijk staande praktijk voor meerderjarigen en voor minderjarigen is er op dit moment een pilot uitgezet.

Gevraagd is verder waarom de ophelderingspercentages voor woninginbraken en straatroven zo laag zijn. De pakkans bij overvallen ligt op de norm zoals afgesproken in de Veiligheidsagenda. Bij straatroven en inbraken – ik ga dat gewoon toegeven – ligt het ophelderingspercentage onder de gestelde target in de Veiligheidsagenda. De verklaring is dat de preventieve aanpak ten aanzien van delicten op zichzelf heel succesvol is. Ten aanzien van delicten waarbij slechts weinig daderindicaties zijn, is het opsporen lastig. De meeste daders worden gepakt in heterdaadsituaties. Ik neem wel het advies uit het onderzoek van Fijnaut en Rovers ter harte dat we echt op deze delicten voldoende prioriteiten moeten blijven houden om dat opsporingspercentage weer naar boven te brengen.

De heer Groothuizen heeft gevraagd naar het aanstellen van een probation officer. Het betreft hier een van de voorstellen vanuit de Taskforce Overvallen. De intentie is om dat inderdaad bij wijze van pilot in een samenwerking met een gemeente te testen. Als de twee jaar van het actieprogramma zijn afgelopen, lijkt het mij goed dat we daarop bij u terugkomen in wellicht hetzelfde AO waar ik het net over had. Als er aanleiding is om het eerder te doen, kunnen we dat natuurlijk altijd eerder doen.

De heer Groothuizen heeft zeer terecht aandacht gevraagd voor jeugd en cyber. Vorig jaar april heeft de Kamer van mij de WODC-rapporten gekregen over jeugd en cyber. Dan gaat het zowel over cybercriminaliteit, zoals hacken, als ook over gedigitaliseerde jeugdcriminaliteit, zoals onlinebedreiging, sexting en fraude. Het WODC heeft toen als belangrijkste conclusie aangegeven dat jeugdige cyberdaders als groep een ander profiel hebben dan jeugdige daders van de traditionele offlinecriminaliteit. Dat betekent dat de bestaande interventies voor die nieuwe groep jeugdige cyberdaders mogelijk niet bruikbaar zijn. Nou heeft het WODC het daarnaast nog over een groep onlinejeugdigedaders die zowel cyber- als gedigitaliseerde delicten plegen en die lijken weer wel meer op de jeugdige daders van de traditionele offlinecriminaliteit. Bij jongeren die in de hackachtige criminaliteit zitten en daarnaast ook nog met bedreiging of sexting bezig zijn, zijn mogelijkerwijs die bestaande interventies wel bruikbaar maar als je het echt hebt over puur op cybercriminaliteit gerichte jeugdigen, dan vallen die toch niet onder de interventies die we bij de offlinecriminaliteit van jongeren gebruiken. Overigens is de betrokkenheid van jongeren bij die nieuwe vormen zeer aanzienlijk. Uit WODC-onderzoek blijkt dat op jaarbasis ongeveer 28% van alle jongeren in Nederland aangeeft een onlinedelict te hebben gepleegd. Dus dat is veel. Om uiteindelijk meer zicht te krijgen worden er op dit moment allerlei onderzoeken gedaan, waarover mevrouw Van Toorenburg een vraag gesteld heeft. Ik bekijk ook samen met de politie, OM en Raad voor de Kinderbescherming hoe de strafrechtelijke aanpak hiervan er uit moet zien. Ik ben op dit moment bezig om mij met een aantal speciaal op vrouwelijke slachtoffers gerichte organisaties te oriënteren op hoe dat er bijvoorbeeld uit zou moeten gaan zien bij zaken als sexting en exposing. Dat zijn namelijk net weer wat andersoortige delicten.

De heer Groothuizen (D66):

Ervan uitgaande dat de Minister klaar was met dit thema, heb ik de wat meer specifieke vraag of we dit niet een beetje kunnen ombuigen in ons voordeel.

Minister Grapperhaus:

Daar kom ik nu op. U had daar vragen over gesteld, maar het ging mij er nu om om eerst het beeld goed aan te geven. Dan de vraag naar de omscholing Er is een cyberwerkplaats gestart in Rotterdam in het kader van de preventie. Daar leren jongeren positieve alternatieven, zodat ze niet uitgroeien tot hackers. Ik kan hier alleen maar de oproep doen dat jongeren die heel goed zijn op het gebied van cyber, gaan solliciteren bij de politie. Juist het werk waar de politie mee bezig is op dit gebied, uiteraard aan de andere kant van de streep, is zeer spannend want dat gaat veel verder dan de cybercriminaliteit waar zij zich op richten. Op strafrechtelijk gebied worden allerlei alternatieve straffen ontwikkeld, zoals hack right, waar onderdelen in komen zoals het bevestigen van normen, het versterken van cognitieve vaardigheden, coaching en het begeleiden naar positieve alternatieven. Halt werkt in dat verband ook met een Yoda-proef. Wellicht kan ik daar in tweede termijn nog iets meer over zeggen. Ik hoor nu van mijn ondersteuning dat dit project is vernoemd naar de personage Yoda, de Jedi-leermeester uit de Star Wars-film. Over exposing gesproken: ik heb mijzelf nu volledig exposed als iemand die nog nooit een Star Wars-film heeft gezien. De vraag van de heer Groothuizen vind ik in ieder geval zeer terecht. Als je het bij niet-digitale misdaad doet, moet je ook bij digitale misdaad kijken of je juist jongeren naar de andere kant kunt halen. Daar worden dus echt al de nodige initiatieven in genomen.

De heer Groothuizen (D66):

Dank voor deze beantwoording. Het is goed dat de Minister die oproep doet. Het is tevens goed te horen dat er een cyberwerkplaats in Rotterdam is, maar wat mij betreft zouden we nog wel een stapje verder kunnen. Ik hoorde onlangs van een bedrijf dat er achter was gekomen dat er bij hen was ingebroken. Ze hadden zelf onderzoek gedaan naar wie dat had gedaan. Ze kwamen uiteindelijk uit bij een jongere die ze vervolgens een baan hebben aangeboden in hun bedrijf om de cybersecurity te gaan regelen. Ik zou heel graag dat soort proactief beleid ook van de politie zien. Waar we dit soort mensen nodig hebben en we ervoor kunnen zorgen dat ze geen rottigheid uithalen en ze kunnen worden ingezet voor cyberveiligheid, denk ik dat we een dubbelslag maken.

Minister Grapperhaus:

Er is een heel beroemde film van Alfred Hitchcock uit 1954, To Catch a Thief. Die gaat in wezen over dit thema. Dus ik kan dat alleen maar ondersteunen. Overigens denk ik dat de generatie van nu het tempo van die film veel te laag zou vinden, dus dat schiet dan ook weer niet op. Nu deze ontwikkeling de laatste jaren zo aan het opkomen is, zijn we aan het bekijken hoe je in het kader van preventie jongeren de goede kant op kan leiden en hoe je degenen die strafrechtelijk aan de beurt zijn, cognitieve vaardigheden kunt aanleren waardoor ze door gaan krijgen dat ze dit ook positief kunnen aanwenden.

De heer Groothuizen (D66):

Nogmaals, ik zou dan graag zien dat we daar actief mee aan de slag gaan, los van het feit dat we in ieder geval een heleboel hebben geleerd van de filmvoorkeuren van de Minister vandaag die toch vooral in de klassieke hoek blijken te zitten.

De voorzitter:

Ik denk dat we even naar de heer Azarkan moeten gaan. Tenzij de Minister er nog een reactie op wil geven.

Minister Grapperhaus:

Nee, nee, want een andere beroemde film eindigt met de zin «don't hang around», dus we moeten verder.

De voorzitter:

Ja, we moeten voort.

De heer Azarkan (DENK):

Dank, voorzitter. Ik kan overigens de serie Star Wars aanbevelen en ik ben ook blij dat er weer drie nieuwe komen. In zijn brief over de jeugddelinquentie in de virtuele wereld, concludeert de Minister dat de drie belangrijkste conclusies zijn dat ze offlinedelinquentie afkeuren, dat er sprake is van minder delinquente vrienden en dat ze vaker van Nederlandse herkomst zijn. Ik vroeg mij af waarom dat laatste nu zo'n belangrijke conclusie is en wat dat dan betekent.

Minister Grapperhaus:

Wat dat betekent, vind ik ingewikkeld, want ik ben op dit terrein geen wetenschapper. Ik was als wetenschapper maar een eenvoudige jurist, dus dat weet ik niet. Ik denk dat de uitkomsten van dat onderzoek alleen maar laten zien wat u net voorleest. Dat lijkt mij een vrij heldere observatie.

De heer Azarkan (DENK):

U maakt zich wel heel klein als Minister. Dat zou ik niet doen en volgens mij verdient u dat ook niet. U heeft in het verleden vele publicaties geschreven waarin u heeft laten zien dat u over voldoende kennis beschikt om ook op dit punt nadere informatie te geven. Ik heb een heel eenvoudige vraag. Dit wordt in uw brief gesteld door uw voorganger, de heer Dijkhoff, als de belangrijkste conclusies. Het rapport bevat 106 kantjes waaronder 15 kantjes samenvatting. Mijn vraag is heel simpel: waarom is het zo'n belangrijke conclusie dat de dader veelal van Nederlandse herkomst is?

Minister Grapperhaus:

Dat is een belangrijke conclusie omdat je daarmee ziet dat het in de groepen waar dit het meest voorkomt, kennelijk gaat om mensen van Nederlandse herkomst. Welke conclusies je daaraan moet verbinden, weet ik nog niet, maar het moet op zichzelf geen probleem zijn om te zeggen dat het daar meer gebeurt. Waar u misschien naar op zoek bent – ik ben wel hoogleraar geweest in het onderdeel gelijke behandeling – betreft de vraag of je jongeren van Nederlandse herkomst onrecht doet door te suggereren dat zij dat meer doen. Nou, dat weet ik niet. Als het wetenschappelijk onderbouwd is en dit de uitkomst is van het onderzoek, dan is dat wat het is, maar ik geloof niet dat Dijkhoff er verder van heeft gezegd: en dus. Het was wel een uitkomst.

De voorzitter:

Gaat u verder. Er is nog een tweede termijn.

Minister Grapperhaus:

Misschien moeten we daar eens een apart AO over houden.

Dan de vraag of de politie wel voldoende gekwalificeerd personeel heeft om cybercrime aan te pakken. De politieorganisatie wordt toegerust op het feit dat de criminaliteit digitaliseert. Er is natuurlijk heel veel nieuws ontstaan op het gebied van hacken. Ik noem ddos; een van die aanvallen die vorig jaar heeft plaatsgevonden is inmiddels opgehelderd, in die zin dat er een dader bij het delict is gevonden, wat gewoon een jongeman blijkt te zijn uit het oosten des lands. Je ziet dat er ook veel vormen van traditionele criminaliteit een digitale component krijgen. Het wetsvoorstel Computercriminaliteit III dat nu bij de Eerste Kamer ligt, zal duidelijk de algemene aanpak die de politie nu heeft, verder ondersteunen. Er is een hightechcrimeteam van de politie voor de aanpak van echte hightechcybercrime. De politie is verder bezig met de inrichting van cyberteams in de tien eenheden om cybercriminelen beter te kunnen bestrijden. Naast het opsporen wordt er ook gewerkt aan preventie en het signaleren van dreigingen. Die cyberteams moeten het vliegwiel worden voor de verdere doorgroei op digitaal gebied van de regionale eenheden. Daar wil ik best aan toevoegen, waarbij ik ook met een schuin oog naar de heer Van Nispen kijk, dat uitbreiding van die capaciteit wel degelijk nodig is en dat er ook middelen en opleidingen nodig zijn, zowel voor de versterking binnen de politie als voor de versterking van de samenwerking met andere partners. Daar is dus ook echt geld voor vrijgemaakt. Laten we dat heel duidelijk hier benadrukken. Ik noemde net dat cijfer van de politie, waarbij ik ook mijn bewondering uitsprak voor de politie. Natuurlijk zijn er nog dingen in de opsporing bij de politie die niet goed gaan en natuurlijk zijn er op onderdelen nog papieren trajecten die onnodig hordes vormen, maar ik wil wel het beeld wegnemen, zo dat al zou zijn ontstaan, dat er bij de politie een grote mate van digibetisme of zoiets aanwezig zou zijn. Integendeel, dat is niet zo. Als ik meega met agenten die met MEOS uitstekend werken en enorm bijdragen aan hoe opsporing en opheldering worden gerealiseerd, dan kan ik alleen maar zeggen dat de politie wel degelijk is meegegaan met de ontwikkelingen, maar ik zeg er eerlijk bij dat er nog steeds meer capaciteit nodig is. Dus daar komen we op 15 maart uitvoeriger bij u op terug.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Eigenlijk slechts een heel korte opmerking en niet zozeer een vraag. Ik vind het altijd een beetje ongemakkelijk dat wanneer ik en ook anderen volop waardering uitspreken voor de inzet, kunde en vaardigheden van alle agenten die keihard werken aan opsporing en een veiliger Nederland, en we vervolgens wijzen op iets waar het niet goed gaat, er wordt gezegd: als het beeld ontstaat dat er alleen maar digibeten bij de politie werken, wil ik dat wegnemen. Nou, ik heb niet bijgedragen aan dat beeld maar het is wel mijn taak om erop te wijzen als het nog niet goed gaat. Dit heb ik gehoord uit de praktijk. Ik heb dat voorbeeld genoemd van digitale diefstal. Ik heb ook een onderzoek genoemd waaruit een achterstand in opleidingen voor cyber blijkt. Het is toch onze taak daarop te wijzen zonder dat in twijfel wordt getrokken dat wij de politieagenten waarderen om wat ze allemaal doen?

Minister Grapperhaus:

Dat was toch een vraag, zo meende ik te horen. Ik zeg vaker dat ik uw zorg en uw kritisch volgen waardeer, ook ten aanzien van de politie. Laat dat duidelijk zijn, maar ik duw soms een beetje terug. Ik zei aan het begin van mijn spreektekst: ik zie problemen maar we moeten ze wel in proportie zien. Ik lees kranten en ik luister naar media. Ik vond zelf dat er ten onrechte een bepaald negatief beeld bij sommigen ontstond, wat overigens weer door andere media werd gecorrigeerd. Ik wil in ieder geval heel duidelijk zeggen dat we blijven investeren in de capaciteit en de opleidingen. Wel heb ik inmiddels gezien hoe goed de politie, de agent, de rechercheur over het algemeen al bezig is met digitale middelen en digitalisering. Dat wil ik hier nog eens absoluut benadrukt hebben.

Dan wil ik nog iets zeggen over de WODC-onderzoeken over jeugd en cyber. Mevrouw Helder kan ik zeggen dat er een onderzoek naar interventies is afgerond dat ik de Kamer kan toesturen. Er loopt nog een onderzoek naar de omvang met nieuwe innovatieve onderzoekstechnieken. Een eerste rapportage daarvan verwacht ik zo in mei van dit jaar.

Mevrouw Helder vroeg ook naar het prognosemodel van het WODC. Het WODC-onderzoek waarnaar zij vroeg, duurt wat langer dan verwacht. Het gaat erom hoe meer zicht verkregen kan worden op aard en omvang van minder zichtbare vormen van criminaliteit. De complexiteit van het onderzoek maakt dat er wat meer tijd voor nodig is. Zoals gezegd, mei van dit jaar.

Het prognosemodel justitiële keten is een wiskundig model dat door het WODC wordt gebruikt om de capaciteitsbehoeften van de justitiële keten meerjarig te kunnen inschatten. Het is natuurlijk van groot belang om die capaciteitsbehoefte tijdig in beeld te hebben. De ramingen hebben betrekking op de sanctiecapaciteit, zoals taakstraffen, Halt-maatregelen, plaatsingen in justitiële jeugdinrichtingen, zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk, tbs-maatregelen, plaatsingen in vreemdelingenbewaring, vrijheidsstraffen, instroom en afdoening van het OM en de zittende magistratuur, jeugdreclassering, CJIB, forensisch onderzoek et cetera. In 2005 is overigens de civiele en bestuursrechtspraak aan het model toegevoegd. Het model heeft negentien delictscategorieën die in gezamenlijkheid de grote bulk vormen van alle zaken die een groot beslag leggen op de strafrechtketen. Die ramingen worden elk jaar geactualiseerd. Dat model wordt gevoed met recentere data waarbij de coëfficiënten van het model opnieuw worden geschat. Het is een beleidsneutraal model, dat wil zeggen dat nieuw of zeer recent ingezet beleid en/of wetgeving niet in het model zijn meegenomen. Ik denk dat het belangrijk is om dit te benadrukken. Beleidsdirecties en/of uitvoeringsorganisaties schatten de effecten van nieuw beleid en/of wetgeving in. Die beleidsrijke kop wordt dan bij de beleidsneutrale raming geteld en dan kom je uit op de ramingen die tot doel hebben de begroting van het ministerie te onderbouwen. Het model bestaat al een groot aantal jaren. Het is een aantal malen geëvalueerd en de prognoses worden elk jaar geactualiseerd.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb nog even een vraag. De Minister had het eerst over het WODC-rapport over jeugd en cyber en daarvan zei hij dat de eerste rapportage in mei 2018 komt en toen schakelde hij over naar het WODC-prognosemodel, waarbij hij zei dat het vanwege de complexiteit wat langer duurt dan verwacht, namelijk mei 2018. Zijn die nu allebei op een hoop gegooid of worden die twee zaken met elkaar verward? Ik zou namelijk graag willen weten wanneer laatstgenoemd onderzoek ongeveer verwacht wordt.

Minister Grapperhaus:

Dat ging over het onderzoek naar de minder zichtbare criminaliteit. Daarna kwam ik op het prognosemodel. Excuus, als daarover onduidelijkheid is geweest.

Mevrouw Helder (PVV):

Dan is het duidelijk, maar dan haal ik eruit dat er nog geen zicht is op de uitkomsten van het WODC-prognosemodel. Daarover stond namelijk in de brief: naar verwachting in februari 2018 gereed. En daarvan zegt de Minister nu dat het langer duurt.

Minister Grapperhaus:

Dat is mei 2018. Het ingewikkelde is dat ze allebei in mei 2018 komen. Dus dan hebben we een drukke tijd.

Dan wil ik nog even ingaan op de stand van zaken rond de toezegging van Minister Plasterk over informatiedeling, waarover de heer Van Oosten een vraag heeft gesteld. Informatiedeling ten behoeve van fraudebestrijding tussen professionele partijen is nu al mogelijk op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens, mits de Autoriteit Persoonsgegevens daarvoor toestemming heeft gegeven. Over de toezeggingen waar u het over heeft, kan ik nog het volgende zeggen. Ik heb met SAFECIN, de Stichting Aanpak Financieel-Economische Criminaliteit in Nederland, gesproken over de juridische vraagstukken die spelen op het gebied van informatiedeling tussen private partijen binnen de zogenaamde fraude-infodesk. Ik heb ook met de Autoriteit Persoonsgegevens gesproken. De uitkomsten van die gesprekken heb ik meegenomen in het licht van de algemene verordening gegevensbescherming die per 25 mei op die private cross-sectorale gegevensuitwisseling van toepassing is. In december heb ik de uitvoeringswet algemene verordening gegevensuitwisseling bij uw Kamer ingediend. De nota naar aanleiding van het verslag is vorige week aan de Kamer gezonden. Daarin heb ik aangegeven dat de nieuwe privacyregels materieel geen ander kader voor informatie-uitwisseling over fraudeurs bevatten dan de Wet bescherming persoonsgegevens al deed. Het tegengaan van fraude kan ook binnen de nieuwe privacywetgeving als een zwaarwegend belang voor een bedrijf of onderneming worden aangemerkt. Informatiedeling in het kader van fraudebestrijding blijft dus ook op grond van de nieuwe privacywetgeving mogelijk mits de Autoriteit Persoonsgegevens daarvoor een vergunning heeft verleend. De autoriteit toetst gewoon vooraf in het kader van de vergunningsaanvraag de noodzaak en evenredigheid. De omstandigheden die daarbij een rol spelen, kunt u vinden in de nota naar aanleiding van het verslag. Binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing heb ik afgesproken om te verkennen of het mogelijk is om gezamenlijk een onderzoek uit te voeren naar verdere mogelijkheden tot cross-sectorale gegevensuitwisseling. Ook daarbij kijken we natuurlijk naar de technologische mogelijkheden en privacyproblemen. Het goede nieuws is dat de Autoriteit Persoonsgegevens heeft toegezegd bij dat onderzoek een rol te zullen vervullen.

De heer Van Oosten (VVD):

Heeft de Minister ook gesproken met de Autoriteit Persoonsgegevens zelf en, zo ja, is dan in dat gesprek ook aan de orde gekomen dat er nou juist de behoefte bij het bedrijfsleven bestaat dat een klein beetje rekkelijk uitleg gegeven wordt aan de wetsbepalingen die het volgens de Minister mogelijk maken om tot die cross-sectorale gegevensuitwisseling te komen, zodat bedrijven onderling informatie kunnen delen over fraudeurs, dus degenen die de boel besodemieteren?

Minister Grapperhaus:

Ik praat even «in commissie». Dat gesprek heeft plaatsgevonden door mijn ambtsvoorganger c.q. ambtsgenoot. Om geen illusies te wekken: de Autoriteit Persoonsgegevens functioneert in volledige onafhankelijkheid. Dus, als ik dat al zou willen, is het niet aan mij om de autoriteit sturing te gaan geven op de wijze waarop ze die vergunningen verleent. Het belangrijkste is – dat is het goede nieuws – dat ze hebben toegezegd zelf een rol te willen vervullen in dat door mij aangekondigde onderzoek naar cross-sectorale gegevensuitwisseling. Dat is belangrijk want dan gaan ze zich in ieder geval committeren. Ik kan echter niet verdergaan dan dit, want ik heb er niets over te zeggen, en dat is maar goed ook. Dat is de scheiding van machten.

De heer Van Oosten (VVD):

U kent mij: daar treed ik natuurlijk niet in. Maar dan wel de volgende vraag. Wil de Minister in het kader van het onderzoek dat in zijn opdracht plaatsvindt, dan wel aangeven wat zijn houding is ten aanzien van die cross-sectorale benadering en het kunnen delen van gegevens over fraudeurs? Vindt hij het als Minister van Justitie en Veiligheid verantwoord dat gegevens over fraudeurs die bekend zijn bij bedrijf X, gedeeld mogen worden met bedrijf Y om te voorkomen dat deze fraudeurs opnieuw bij andere bedrijven schade kunnen berokkenen?

Minister Grapperhaus:

Ik heb net in algemene zin gezegd dat ik vind – dat vind ik als Minister van Justitie ook echt – dat het buitengewoon ongelukkig zou zijn als het zeer goede systeem dat we hebben op het gebied van privacybescherming tot gevolg heeft dat boeven met dingen weg kunnen komen waarmee ze niet weg zouden moeten kunnen komen. Als ik dat als uitgangspunt neem, dan vind ik dat ik ook in het kader van mijn verantwoording naar u als controlerende macht binnen de democratie, moet laten zien dat ik probeer een uiterste inspanning te leveren om tot een zodanige uitvoering te komen op het gebied van criminaliteitsbestrijding dat aan de ene kant de privacyregels wel worden gerespecteerd, maar aan de andere kant in het licht van toepassing van die regelgeving we wel toekomen aan adequate criminaliteitsbestrijding. Ik zeg het dan maar even zo. Ik denk dat we er bij de invoeringswetgeving van de Europese algemene verordening verder over moeten debatteren. Dat lijkt mij gewoon goed.

De voorzitter:

De heer Van Oosten, kort.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik stelde volgens mij een tamelijk eenvoudige vraag. Vindt u als Minister dat deze fraudeurs niet opnieuw de fout in zouden mogen gaan en dat dus de gegevens gedeeld moeten worden? Ik vind het antwoord van de Minister op dit punt niet een heel helder ja of nee, waar ik eigenlijk wel een beetje naar op zoek was. Ik hoopte op een ja en weet u waarom? Omdat ik ervan overtuigd ben dat dat een uitstraling kan hebben richting alle organisaties die in dit veld een betrokkenheid hebben en die allemaal volgens mij van goede wil zijn om fraudeurs geen platform te bieden. Maar ergens blijft het nu wel doorlopen en is het nog niet geregeld, en daar maak ik mij zorgen over.

Minister Grapperhaus:

Ik vind het wel goed dat gisteren mevrouw Van Toorenburg en vandaag de heer Van Oosten deze kwestie aan de kaak hebben gesteld. Dus ik ga proberen in twee punten heel duidelijk te antwoorden. 1. Ik vind dat fraudeurs moeten worden vervolgd en aangepakt, op een zodanige manier dat ze hun straf niet ontlopen. Punt. 2. Indien en voor zover de regels van privacybescherming in de weg staan aan adequate opsporing en vervolging van in dit geval fraudeurs, dan vind ik dat we ons best moeten doen om binnen de kaders die de privacywetgeving ons oplegt, te zoeken naar een optimale methode om tot een goede afweging te komen zodat we waar mogelijk die fraudeurs wel degelijk nog steeds kunnen opsporen en vervolgen. Punt.

De voorzitter:

Daar zal de heer Van Oosten het mee moeten doen, maar hij heeft ook nog een tweede termijn. Gaat u verder, Minister.

Minister Grapperhaus:

Ik heb nog een paar dingetjes. De heer Azarkan heeft gevraagd wat ik vind van de hoge transactiekosten voor de derdenrekening en waarom niet gekozen wordt voor één systeem. Als Minister ben ik niet in de positie om in te gaan op particulier aangeboden producten. Ik denk dat het goed is dat de consument momenteel zelf de keuze heeft uit verschillende initiatieven. Die initiatieven verschillen van elkaar en hebben verschillende kosten. Zo kun je als je op marktplaats handelt, ook binnen de eigen marktplaatsomgeving gebruikmaken van eigen initiatief waardoor je de eigen omgeving niet hoeft te verlaten. Dat maakt het voor kopers makkelijker. Handel je via een andere site dan heb je ook daar weer de mogelijkheden om veilig te handelen. Je hebt bijvoorbeeld de start-up Pakkie. Ook is er Postcodegarant. Consumenten kunnen in hun situatie kiezen wat het meest geschikte initiatief is.

De heer Azarkan (DENK):

Ik begrijp dat de Minister hier nu zegt wat de kosten zijn, namelijk 2%. Maar dan zou ik gewoon de kwalificatie «geringe» weglaten en dan stel ik er ook geen vragen over.

Minister Grapperhaus:

De kosten zijn bij Postcodegarant standaard € 2,50.

De heer Azarkan (DENK):

Dat begrijp ik, maar in uw brief staat dat het een geringe vergoeding is. Ik vind dat een duiding die daar niet bij past. Je kunt feitelijk vaststellen dat het 2% is, maar ik vind dat niet «gering». Voor 2% heb je tegenwoordig een jaarhypotheek. Dan betaal je ook gewoon 2% voor een lening. Als je dat voor een transactie betaalt, vinden sommige mensen dat veel geld. Het ging mij om uw kwalificatie dat dit gering is. Als u die weglaat, is het prima.

Minister Grapperhaus:

Standaard zouden de kosten bij Postcodegarant € 2,50 zijn, dus niet 2%. Aannemende het soort transacties waar het over gaat, vind ik dat dit het etiket «gering» best verdient. Als we in de toekomst die kosten nog wat omlaag kunnen brengen omdat er steeds meer gebruik van wordt gemaakt, dan zou ik dat uiteraard alleen maar toejuichen.

Mevrouw Van Toorenburg en de heer Van Nispen hebben gevraagd naar de rol van de banken en de bereidheid in het kader van internetoplichting. Ik wil hier vooropstellen dat burgers en bedrijven natuurlijk in de eerste plaats zelf alert moeten zijn bij onlinehandel en dat ze dat veilig moeten doen. Naar aanleiding van het debat over de initiatiefnota van mevrouw Van Toorenburg heeft het bedrijfsleven initiatieven ontwikkeld om veilig te handelen, zoals ik in mijn brief ook heb aangegeven. Ik denk dat ik alleen maar iedereen kan oproepen om van die veilige initiatieven gebruik te maken waardoor je veel minder situaties krijgt die tot fraude leiden. Met verzekeraars wordt gesproken om te bezien of samenwerkingsafspraken over informatiedeling gemaakt kunnen worden. Verder wil ik meer in het algemeen nog opmerken dat er op 5 maart een nieuwe campagne gelanceerd wordt door mijn ministerie waarin we ons met de bekende Harm Alarm heel erg richten op veilig internetgebruik in het kader van oplichting en dat soort zaken. Ik hoop bij een volgend overleg van u te horen hoe u die campagne ervaart. Ik heb die vanmorgen onder embargo gezien en die is heel rechtstreeks gericht op juist dit soort vormen van internetoplichting.

Verder is mij gevraagd of ik bereid ben om de methode van het stoplichtmodel voort te zetten. Daar is gisteren ook al het een en ander over gezegd. Dat betrof een samenwerking tussen enerzijds politie en anderzijds autoverhuurbedrijven en makelaars. Het voortzetten van de uitvoering is juridisch niet mogelijk. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de korpschef bevraagd over de werkwijze en toen bleek dat er een juridische grondslag voor ontbrak. Er wordt op dit moment in de werkgroep gezocht naar alternatieve oplossingsmogelijkheden.

De heer Van Oosten (VVD):

Toch nog even over dat stoplichtmodel. Ik begrijp van de Minister dat er in de werkgroep wordt gezocht naar alternatieve mogelijkheden om te zorgen dat het doel wel bereikt wordt, maar ik heb toch eigenlijk ook wel graag dat de Minister toezegt dat hij op z'n minst goed gaat onderzoeken of dit voorgestelde model, dat ik een halfjaar geleden al heb opgebracht, niet meegenomen kan worden in het wetgevingstraject voor de aanpak van ondermijning. Dat is namelijk echt cruciaal om ervoor te zorgen dat particuliere eigenaren van goede wil die ook willen voorkomen dat woonwijken en winkelstraten verder wegzakken in verloedering, middelen voorhanden hebben om zichzelf te kunnen beschermen en te kunnen voorkomen dat het alleen maar erger wordt.

Minister Grapperhaus:

Ik meen dat collega Dekker dat gisteren ook al heeft aangegeven. In ieder geval wordt er in die werkgroep, waar ook mijn ministerie in zit, ook echt gekeken naar wat de mogelijkheden zijn in het kader van wetgeving. Dan zie je dus het punt van de eigen beoordeling door de Autoriteit Persoonsgegevens. Het leek een heel goed middel te zijn, maar ja, het heeft dus niet de eindstreep gehaald bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Nogmaals, de werkgroep kijkt ook serieus naar andere mogelijkheden op het gebied van wetgeving.

De heer Van Oosten (VVD):

De Autoriteit Persoonsgegevens doet het werk zoals ze dat moet doen. Daar heb ik ook geen kritiek op. Ik vind wel dat op het moment dat we vaststellen dat het middel nu onvoldoende aanwezig is om particuliere eigenaren in positie te brengen om verloedering en ondermijning tegen te gaan, we als wetgever de taak hebben om een rol te spelen. Ik was niet bij dat AO gisteren aanwezig, maar ik begrijp dat er een werkgroep over nadenkt. Mijn vraag blijft evenwel waarom de Minister niet de positieve grondhouding kan innemen dat dit punt opgelost moet worden. Als nu de autoriteit de ruimte niet heeft om hierin te handelen, dan kunnen wij de wet toch zo maken dat de autoriteit die mogelijkheid wel krijgt?

Minister Grapperhaus:

Al was het maar om nog even Ruud Lubbers te eren: die positieve grondhouding heb ik zonder meer.

De voorzitter:

U bent bijna klaar?

Minister Grapperhaus:

Ja, echt bijna, voorzitter.

De heer Azarkan heeft gevraagd naar de Bibob-gerelateerde ontwikkelingen. Het jaarverslag komt voor 1 mei naar de Kamer. Het Landelijk Bureau Bibob heeft gesignaleerd dat bestuursorganen voor het verlenen van subsidies weinig gebruikmaken van het Bibob-instrumentarium. Daarom organiseert men medio april een landelijke subsidiedag om voorlichting te geven en het bewustzijn bij bestuursorganen op dat punt te vergroten.

De heer Groothuizen heeft gevraagd naar alternatieve oplossingen voor internationale gegevensdeling. Nederland is samen met België en Duitsland bezig een pilot te starten om de grensoverschrijdende bestuurlijke aanpak te versterken, maar dit soort dingen heeft echt lange adem. In die pilot worden ook kansen en knelpunten in kaart gebracht en dat krijgt de vorm van een expertise- en ontwikkelcentrum waar allerlei concrete cases aan bod zullen komen. Met inachtneming van de internationale wetgeving gaan we kijken hoe dat verder kan worden gebracht.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd naar crowdfunding en banken die naar de desbetreffende site verwijzen. Binnen het Landelijk Bureau Bibob is er een werkwijze opgesteld om met crowdfunding om te gaan, afgestemd met de branchevereniging. Bij het landelijk bureau zijn nu nog maar een paar gevallen van crowdfunding per jaar bekend maar men is altijd bereid om te kijken naar best practices op dit punt. Dus we zullen dit ook meegeven.

Dan heb ik als laatste nog de vraag van de heer Azarkan of het mogelijk is om VVD'ers standaard aan een Bibob-onderzoek te onderwerpen. Ja, dat lijkt mij nou net een vorm van discriminator profileren waar u zich weleens tegen heeft afgezet. Dus ik denk niet dat dit aan de orde kan zijn.

De voorzitter:

Goed. Daarmee komt er een eind aan de eerste termijn van de zijde van de Minister.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik had nog een vraag en die behelst tevens mijn belangrijkste punt, namelijk de bevoegdheid van de burgemeester om een pand te mogen sluiten nadat er een wapen is gevonden. Kan de Minister toezeggen dat de wet op dat punt aangepast wordt, zodanig dat die mogelijkheid gecreëerd wordt?

Minister Grapperhaus:

Nee, dat kan de Minister nog niet toezeggen. Ik hoop niet dat de heer Van Oosten het vervelend vindt dat ik weer moet zeggen dat dit gisteren uitvoerig aan de orde is gekomen. Ik heb toen uiteengezet dat we dat in het kader van de Opiumwet – daarom staat het ook in mijn brief van vorige week vrijdag – wel kunnen gaan verwezenlijken maar dat er op het punt van de wapenhandel wat wettelijke beletselen zijn. Ik ben op mijn ministerie hard bezig om te kijken of we die wettelijke beletselen, die hobbel kunnen nemen. Dus ik zeg u toe dat ik er nog op terugkom. Ik heb gisteren een brief toegezegd die er tegen de zomer gaat komen, voor 30 juno. Daarin zullen we ook op dit punt ingaan. Excuus overigens aan de heer Van Oosten dat ik die vraag even vergeten was.

De voorzitter:

Goed. Ik dank u zeer. Daarmee komt nu wel een eind aan de eerste termijn van de zijde van de Minister. Ik constateer dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik stel een spreektijd per fractie voor van maximaal anderhalve minuut.

De heer Groothuizen (D66):

Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen. Ik heb hem horen zeggen dat er een pilot komt over de probation officer. Ik ben benieuwd of de Minister kan aangeven welke gemeente het wordt. Ik neem aan dat het een grote gemeente zal zijn, want we willen dat toch niet gaan doen in een klein dorp waar deze problematiek nauwelijks speelt, maar dat lijkt mij eerlijk gezegd ook wel logisch.

Het is ook mooi dat de Minister het met mij eens is dat het goed is om oog te hebben voor jeugdige hackers die we in kunnen zetten om vóór ons in plaats van tegen ons te werken. Ik ga mijzelf in ieder geval verdiepen in die cyberwerkplaats in Rotterdam, want dat vind ik een buitengewoon interessant initiatief.

Tot slot. De Minister zei: «we agree to disagree». Ja, misschien wel, maar dat neemt niet weg dat ik het punt nog een keer ga aansnijden. Volgens mij hebben we wel degelijk een rare situatie rond dat ophelderingspercentage. Ook andere sprekers hebben daarover iets gezegd. Ik constateer dat er iets speelt rond het sepot, rond het aantal veroordelingen en rond de vraag wat nou precies verstaan moet worden onder het delict. Ik snap dat er allemaal redenen en definities zijn en dat elke statistiek zijn beperkingen kent, maar mijn vraag aan de Minister is toch om eens te kijken of dit niet wat beter kan en of we niet tot een cijfer kunnen komen dat meer recht doet aan de werkelijkheid.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ook van mijn kant dank aan de Minister voor de beantwoording van vele vragen. Ik heb hem over het actieprogramma van de Taskforce Overvallen horen zeggen dat 19 van de 59 maatregelen zijn afgerond en dat van het restant het merendeel in uitvoering is. De Minister zei daarbij dat het goed is om de voortgang daarvan in een algemeen overleg volgend jaar te spreken. Ik heb dat eigenlijk een beetje gehoord als een toezegging voor een brief, maar dat leg ik in deze tweede termijn maar even als een vraag voor.

Ik ben ook blij dat het wetsvoorstel inzake de strafbaarstelling van het voorhanden hebben van inbrekerswerktuigen buiten de nachtelijke uren in consultatie gaat. Ik zal de voortgang blijven bewaken. Zo kent u mij ook. Ik zal daarin blijven volharden, want er is behoefte aan bij de politie en het Openbaar Ministerie.

De Minister heeft in antwoord op een vraag van mij over ICT tijdens het vragenuurtje gewezen op de campagne «ICT. Maak er politiewerk van». De doelstelling van die campagne is 2.500 mensen en de Minister heeft gezegd dat hij er op terug zal komen in een brief met het oog op het algemeen overleg op 15 maart. De spanning is bijna niet meer te harden, want er komt dan echt heel veel aan de orde bij dat AO Politie. We wachten het rustig af.

Tot slot het ophelderingspercentage. Ik ben heel blij dat mijn collega van D66 er inmiddels ook zo over valt; ik ben er al jaren mee bezig. Ik zou het eigenlijk in een motie willen gieten maar ik weet niet hoe ik dat zou moeten doen. Dus ik ga ook geen VAO aanvragen, maar ik blijft dit punt wel warm koesteren en kom er zeker nog een keer op terug.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Het woord is aan de heer Van Oosten.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. De Minister heeft gezegd dat het punt van de wapens gisteren al uitgebreid aan de orde is geweest, maar ik vind het toch wel een belangrijk punt om er ook in mijn tweede termijn op terug te komen. We hebben het over de aanpak van ondermijning, verloedering en heel ernstige vormen van misdrijven. We hebben nu een wet, waarom ikzelf heb gevraagd, die gaat initiëren dat wanneer je alle ingrediënten van drugshandel in een pand vindt, je de burgemeester de bevoegdheid geeft dat pand te kunnen sluiten. En nou worden er vuurwapens gevonden, zoals pistolen, geweren en semiautomatische wapens, en dan zegt de Minister dat er wettelijke beletselen zijn die maken dat het niet mogelijk is om dan een pand te kunnen sluiten, terwijl er zo'n ernstige dreiging van uitgaat. De Minister komt er voor de zomer op terug maar kan hij op z'n minst een tipje van de sluier oplichten ten aanzien van de vraag wat dan die wettelijke beletselen zijn? Mag ik er dan tevens van uitgaan dat de Minister die wettelijke beletselen gaat oplossen, zodat de burgemeester die bevoegdheid gaat krijgen? En dan snap ik dat we nog even moeten wachten op de komst van die wet.

De voorzitter:

Dank u zeer. De heer Van Nispen heeft het woord.

De heer Van Nispen (SP):

Ik wil me allereerst aansluiten bij de terechte vragen die zijn gesteld over de pakkans en het ophelderingspercentage. Ik vind het mooi dat er op de Dag van het Slachtoffer zulke warme woorden zijn gesproken over het slachtoffer, ook in de kranten vanmorgen, maar slachtoffers willen toch vooral dat hun zaken worden aangepakt en opgelost in plaats van dat ze op een stapel belanden. Dat is volgens mij echt een belangrijke behoefte van slachtoffers en het is tevens belangrijk voor het vertrouwen in de rechtsstaat. De vraag is dan ook wanneer we eigenlijk in de normale situatie terechtkomen waarbij zaken waarin mensen aangifte doen, allemaal worden aangepakt. Daar zijn we nu namelijk nog heel erg ver van verwijderd. Wat is er nou voor nodig om dat te bereiken?

Bij internetoplichting geldt eigenlijk een beetje hetzelfde. Wat kan de overheid nou voor slachtoffers betekenen? Je krijgt de schade niet vergoed en niemand helpt je, ook de overheid niet. Het antwoord van de Minister op mijn vraag wat hij slachtoffers van internetoplichting heeft te bieden, was: het is vooral hun eigen verantwoordelijkheid, het bedrijfsleven heeft nieuwe initiatieven ontwikkeld en er komt een nieuwe campagne. Ik vind dat te mager. Ik vind dat de rol van de overheid hierin versterkt moet worden. Ik heb een voorstel gedaan waar ik de reactie kennelijk op gemist hebt. Hoe zien we nou bijvoorbeeld de rol van de banken? Als je met je creditcard betaalt, is er het systeem dat je het geld terug kunt krijgen als je opgelicht bent door bijvoorbeeld internethandel via marktplaats, maar dat geldt niet in het geval van een debetrekening, want dan moet je een aparte opslag betalen. Is de Minister bereid dit met de banken op te pakken?

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de heer Azarkan.

De heer Azarkan (DENK):

Voorzitter, dank. Dank ook aan de Minister voor de beantwoording. Als ik het goed begrijp zegt de Minister in reactie op de noodkreet van de recherche: we gaan nu die 100 miljoen euro uitgeven waarvan 36 miljoen voor 480 rechercheurs. Ik ben benieuwd hoe dat gaat lopen. Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag hoe het aantal rechercheurs in Nederland zich verhoudt tot het aantal agenten in uniform. Wellicht kan daar een schriftelijk antwoord op komen. Dat mag.

Ik zou willen afronden met een positief punt. De Taskforce Overvallen lijkt erg succesvol. Dat is ook gebaseerd op een probleemanalyse door in dit geval criminologiehoogleraar professor Fijnaut. Is deze aanpak ook te kopiëren naar andere delen, wellicht richting kinderporno, seksueel misbruik of drugscriminaliteit? Dit lijkt namelijk een mooie probleemanalyse en vervolgens een soort publiek-private samenwerking. Kan dat ook naar andere delen van de criminaliteitsbestrijding?

De voorzitter:

Dank u wel. Ten slotte is het woord aan mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik zag net dat de Minister een beetje op de kast werd gejaagd door de heer Van Nispen. Dan denk ik: heel goed, blijf daar meer eens even zitten, Minister. Waar het om gaat is dat hij vanaf de kast het slagveld kan overzien, en dat is namelijk dat er echt een heel, heel groot probleem is wat betreft mensen die het slachtoffer worden van internetoplichting omdat ze niet eens weten door wie ze zijn opgelicht en dus een dubbele handicap hebben. Ik heb de Minister goed gehoord waar hij zegt bezig te zijn om te kijken hoe dat beter kan. Ik weet ook dat het Landelijk Meldpunt Internetoplichting is uitgebreid en dat we dus stappen ondernemen op dit punt. Ik heb de Minister ook horen zeggen dat hij bij die vervolgstappen gaat kijken hoe het met die verzekering nog beter kan. Dus dat vakje raakt inmiddels een beetje ingekleurd, maar blijft staan dat we het CJIB nog steeds vrij apathisch zien kijken naar mensen die op deze manier slachtoffer worden. Dus ik vraag de Minister om tot een heroverweging te komen op het punt dat het CJIB niets doet wanneer mensen het slachtoffer zijn geworden van een delict, ze worden weggestuurd door de politie omdat die denkt «we krijgen er niets mee», en ze zelfs na een strafrechtelijk vonnis en na een vervangende hechtenis nog steeds met lege handen staan. Is de Minister daartoe ten minste bereid? Zo hark ik langzaam maar zeker toch de punten binnen die ik heb ingebracht bij de initiatiefnota. Ik denk echt dat deze Minister gemotiveerd is en moet zijn en eens even lekker op de kast moet zitten als het gaat om het naast deze slachtoffers staan.

De voorzitter:

Dank u wel. Dat was de tweede termijn van de zijde van de commissie. Ik constateer dat de Minister in staat is meteen te antwoorden.

Minister Grapperhaus:

Ik denk dat het goed is om meteen met elkaar verder te gaan. Dan kan mevrouw Van Toorenburg ook zien dat ik nog steeds op mijn stoel zit. Laat ik beginnen met dat punt van de internetoplichting. Ik heb er al verschillende dingen over gezegd. Mijn verhaal over wat we ten aanzien van de banken doen, was naar aanleiding van de vraag hoe het werkt rondom publiek-privaat en wat we eisen van andere instanties. Ik geef toe dat ik op de gedachte die de heer Van Nispen heeft meegegeven over de creditcard niet zo ben ingegaan, maar ik vind dat zeker een interessant punt om over na te denken. Ik wil dan ook toezeggen dat ik in mijn volgende overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken dit onderwerp in het groepje zal gooien. Er kleven natuurlijk allerlei dingen aan, maar goed, ik wil dit gewoon toegezegd hebben. Het Landelijk meldpunt internetoplichting heb ik in de eerste termijn nog niet zo benadrukt, omdat zeker mevrouw Van Toorenburg er heel goed van op de hoogte is hoe dat werkt. De politie is daarbij belast met de intake-analyse en met de verwerking van meldingen en aangiftes van oplichting. Dat is een laagdrempelige wijze. Dat kan ook via www.politie.nl. Maar ja, het punt is natuurlijk dat niet elke aangifte zal kunnen leiden tot een strafrechtelijk onderzoek. Dat is afhankelijk van de ernst van de zaak maar ook van de informatie die voor de succesvolle opsporing beschikbaar is. Ik wil best tegen u zeggen dat ik onderstreep dat we ook met elkaar, dat wil zeggen, wij als justitie maar ook de andere partijen in de keten, dus de politie en het OM, gewoon goed moeten nadenken over hoe we de strafrechtelijke bescherming op het gebied van internetoplichting nog beter en nog gerichter kunnen maken. Dus de initiatieven die zijn er al en die lopen goed, maar het is, ook gezien de voortschrijdende vernieuwing van dit soort oplichtingsmethodes, absoluut van belang dat we daar goed mee verdergaan. Dat neemt niet weg dat slachtoffers natuurlijk ook civielrechtelijke procedures kunnen inzetten. Ik heb in eerste termijn gezegd: als een slachtoffer informatie nodig heeft, dan kan die door de politie worden verstrekt op grond van de door mij in eerste termijn genoemde artikelen uit de Wet politiegegevens. Verder worden slachtoffers altijd doorverwezen naar Slachtofferhulp Nederland, ook voor dit soort delicten. Ik heb al gezegd dat hier veel gebeurt, maar ik ben het helemaal met mevrouw Van Toorenburg en de heer Van Nispen eens dat als de daders zich blijven innoveren, wij dat als justitieketen ook moeten doen.

Mevrouw Helder heeft gevraagd wanneer de brief over de voortgang overvallen komt. Die komt na de zomer.

Ten aanzien van de wapens wil ik de heer Van Oosten nog zeggen dat er serieus naar wordt gekeken. Er is ook contact over met gemeenten. Het heeft te maken – dat is het tipje van de sluier – met de definitie van het begrip «openbare orde» in diverse wetgeving. Het politieke signaal is gewoon helder; u vindt het een heel belangrijk onderwerp. Dat bleek gisteren ook en dat vind ik zelf ook, maar het feit dat u het belangrijk vindt, vind ik nog belangrijker dan dat ik het zelf belangrijk vind. Dus we nemen dat echt serieus mee.

De voorzitter:

De heer Van Oosten heeft een interruptie.

De heer Van Oosten (VVD):

Ja, en dan houd ik erover op en wacht ik maar even drie maanden af tot het zomer is. Mag ik er dan wel van uitgaan dat we voor de zomer iets concreets ontvangen op dit punt? Gemeenten geven namelijk niet voor niets aan dat men dit opgelost wil hebben. Burgemeesters hebben deze bevoegdheid nodig. Als het gaat om openbare orde, lijkt mij de invulling van de definitie in die zin overzichtelijk dat het geldt op het moment dat er een schending dreigt van de openbare orde. En dat is per definitie aan de orde op het moment dat iemand een wapen heeft zonder vergunning. Kan ik ervan uitgaan dat we ook iets inhoudelijks ontvangen voor de zomer?

Minister Grapperhaus:

Daar mag u van uitgaan. Dat heb ik gisteren toegezegd. Voor zover dat juridisch iets toevoegt, wil ik die toezegging vandaag nog een keer doen. U begint er terecht over. Dus laat er geen misverstand over bestaan: als ik het woord «belangrijk» een aantal keren gebruik, dan is dat ook echt omdat ik met mijn ambtenaren aan het kijken ben hoe we deze juridische obstakels op een goede manier kunnen adresseren.

De heer Azarkan heeft gevraagd naar de verhouding agenten in uniform en rechercheurs. Daar zal ik op terugkomen in de brief voorafgaand aan het algemeen overleg Politie.

Dan kom ik op de laatste punten. Wat betreft de pilot met de probation officer kan de gemeente nog niet genoemd worden, moet ik de heer Groothuizen teleurstellen. Daarover worden de gesprekken nog gevoerd.

Verder is gevraagd naar de ophelderingsstatistiek. Als verantwoordelijk Minister van Justitie voor politie die uit 65.000 mensen bestaat, vind ik het van belang dat er een statistiek is – dat noemen we dan het ophelderingspercentage – die laat zien wat er nu eigenlijk gebeurt op het punt van resultaten, waarbij de dader aan het delict kan worden gekoppeld. Ik vind het dus ook van belang dat we die statistiek hebben, zodat de maatschappij ziet wat het percentage is dat de politie realiseert. Overigens, als dat percentage voor sommigen teleurstellend is, zeg ik erbij dat dit lang niet of zelfs in heel veel gevallen niet zozeer aan de politie ligt. Het ligt er ook aan of wij de politie voldoende in positie brengen. Ik vind het goed dat je die statistiek hebt. Dat er daarnaast statistieken zijn over hoeveel zaken tot een berechting zijn gekomen of wat de gemiddelde strafmaat is geweest, vind ik een ander punt maar dat kun je niet naar de prestaties van de politie toeschuiven. Dus laten we echt die ophelderingspercentagestatistiek in stand houden.

Ten slotte heb ik nog een «goed nieuws»-punt voor mevrouw Helder, want ik had een vraag van haar nog niet beantwoord in eerste termijn, waarvoor verontschuldiging. Het antwoord daarop waren we nog aan het opzoeken. Die 124 fte is ten behoeve van slachtofferbegeleiding. Ja, dat klopt, maar er is ook echt geld voor beschikbaar gesteld, zodat dit op een goede manier gaat gebeuren zonder dat de politie een extra belasting zou krijgen.

De voorzitter:

Ik meen dat mevrouw Helder nog een interruptie heeft. Ik merk dat die nu wordt afgestaan aan mijnheer Groothuizen.

De heer Groothuizen (D66):

Dank u, mevrouw Helder, dat ik voor mocht. Op het gebied van de statistieken en de ophelderingspercentages zit de Minister niet op de kast van mevrouw Van Toorenburg, maar wel in de weerstand. Volgens mij is het punt niet zozeer of de statistiek heel gunstig is, maar hoe we die statistiek zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid brengen. Volgens mij is het helemaal niet zo ingewikkeld om daarin te verdisconteren door welke zaken het OM en de rechtbanken een streep halen en in hoeverre de relatie is te leggen tussen een aangehouden verdachte en het daadwerkelijke delict. Dat zegt natuurlijk ook wel iets over de kwaliteit en het werk van de politie. Als op een gegeven moment aan het eind van de keten de conclusie is dat er een streep door de zaak gaat omdat het bewijs niet geleverd is, dan heeft de politie, hoewel dat niet altijd verwijtbaar is, er wellicht iets in laten liggen. In die zin geeft een bijgewerkte statistiek een veel beter beeld. Dus ik begrijp eerlijk gezegd de weerstand van de Minister niet om gewoon eens te kijken of dit niet beter zou kunnen.

Minister Grapperhaus:

Het is natuurlijk ook niet prettig voor alle aanwezigen als ik met hetzelfde punt ga komen, dus ik probeer het toch nog een beetje langs de andere kant. Deze statistiek geeft wel degelijk de werkelijkheid weer, namelijk de werkelijkheid van de koppeling door de politie met wie sec een bepaald delict heeft gepleegd. Punt. Of dat vervolgens in strafvorderlijke en strafrechtelijke zin tot een bepaald resultaat leidt, is iets waar deze statistiek niet over gaat. Daarover gaat de strafrechtketenmonitor, die voor de zomer komt. Die bevat informatie over de rest van de keten. Het spijt mij dat ik na dat positieve einde dat ik had over die 124 fte dan toch wat weerspannig eindig, maar ik blijf vinden dat het de politie geen recht doet om hier nu te suggereren dat wat er verder in de strafrechtketen of de strafvordering komt, richting het ophelderingspercentage van de politie zou moeten worden geschoven. Nee, dat hebben we en dan kunt u in de strafrechtketenmonitor vervolgens zien wat ermee gebeurd is. Uit die uitkomsten van die strafrechtmonitor kunt u conclusies afleiden, in de zin dat u bijvoorbeeld zegt dat er in een bepaald aantal gevallen misschien niet het goede bewijs is gekomen. Dan moet je maar gaan kijken in hoeveel gevallen dat is terug te voeren op de recherche of op hoe de rechter het gewogen geeft. Waar ik steeds naar terug wil, is dat het ophelderingspercentage wel degelijk het beeld geeft van de werkelijkheid en dat is de werkelijkheid van wat de politie opheldert.

De voorzitter:

De heer Groothuizen nog?

De heer Groothuizen (D66):

Nee, dank u wel.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik deel echt de mening van mijn collega Groothuizen. Het gaat er hierbij inderdaad niet om of de politie haar werk goed doet, maar het wordt wel gepresenteerd als zijnde een opgehelderd misdrijf. Want anders hoef je ook niet de pakkans en apart het ophelderingspercentage te noemen omdat dat bijna een-op-een is. Maar goed, ik laat dat punt nu even voor wat het is. Ik wil nog wel ingaan op wat de Minister als antwoord op mijn laatste vraag gaf. Het klopt dat er 9,2 miljoen extra is gereserveerd voor, zoals het er precies staat, het structureel beoordelen door de politie van mensen die aangifte doen op hun kwetsbaarheid. Ik heb al gezegd dat ik dat weliswaar heel sympathiek vind, maar dat ik dit niet echt de taak van de politie vind. De collega van deze Minister, zijn collega voor Rechtsbescherming, erkent dat dit een forse taakverzwaring voor de politie is. Ik wil deze kanttekening er toch bij plaatsen want de politie krijgt op die manier wel heel veel op het bordje waar nog lang niet alles is opgelost.

Minister Grapperhaus:

Het feit dat er extra geld voor ter beschikking wordt gesteld betekent dat er in beginsel extra menskracht of «dedicated» menskracht voor komt. Hoewel mevrouw Helder en ik het op veel punten eens zijn, verschillen we op dit punt echt van mening. Vanavond heb ik het debat over seksuele intimidatie. In mijn brief van 24 november, die in de volksmond de «#Me Too»-brief is gaan heten, heb ik erop gewezen dat er de afgelopen jaren bij de zedenpolitie meer aandacht is gekomen voor de gevoelige positie van slachtoffers van seksueelgeweldsdelicten. Daar ziet u een delictscategorie waar die inschatting al in de opsporingsfase van de kwetsbaarheid van slachtoffers en wat dat betekent voor het verdere proces, juist van belang is. Door een aantal leden, onder wie volgens mij u, is erop gewezen dat het juist van belang is om dat goed te kunnen inschatten zodat je niet zeer terechte aangiftes of meldingen mis gaat lopen omdat het slachtoffer te kwetsbaar is. Ik vind het in het licht van kindermisbruik waarover we de vorige week met elkaar gesproken hebben en waarbij u heeft gemerkt dat ik een vrij uitgesproken mening heb over onze maatschappelijke verplichtingen op dat punt, van groot belang dat er meer deskundigheid komt. Ik ga nog iets meer zeggen. Juist door deskundigheid en specialismen bij de politie op dit soort onderdelen te verhogen, ga je meer efficiency realiseren, omdat het bij de specialistische mensen terechtkomt die er sneller hun deskundige bemoeienis aan kunnen geven. Dat betekent ook dat de rest van de politie zich veel eerder kan toeleggen op andere taken. Dat geldt niet alleen voor het inschatten van kwetsbaarheid van slachtoffers maar voor heel veel andere dingen waar we het vandaag over hebben gehad, zoals digitalisering. Terecht wordt er door de heer Van Nispen op aangejaagd dat er voldoende expertise op dat punt moet zijn. Dat is er juist allemaal op gericht om de werkdruk te kanaliseren en ervoor te zorgen dat politieagenten en rechercheurs aan de dingen toekomen waarvoor ze zijn toegerust.

De voorzitter:

Mevrouw Helder nog?

Mevrouw Helder (PVV):

Kort. Dit was een heel verhaal van de Minister, maar ik denk dat we op dat punt wel van mening blijven verschillen. Hier staat namelijk duidelijk in dat het doel van die beoordeling van de structurele kwetsbaarheid is om herhaald slachtofferschap te voorkomen. En dat is niet de taak van de politieagent. Waar we bij wijze van spreken vorig jaar van slachtoffers hoorden dat ze werden weggestuurd – ik ben het uiteraard helemaal met ze eens dat dit niet hoort – slaan we nu helemaal door naar de andere kant. Nou is het aan een agent op het bureau de taak om structurele kwetsbaarheid te beoordelen om herhaald slachtofferschap te voorkomen. Dat vind ik in ieder geval een brug te ver.

De voorzitter:

Ik weet niet of de Minister nog wil reageren.

Minister Grapperhaus:

Ik begrijp de zorg van mevrouw Helder wel dat het niet zo moet worden dat de politie taken gaat overnemen van de zorg, maar ik denk dat juist in het kader van preventiebeleid en criminaliteitsbestrijding het goed is dat er bij de politie wat meer deskundigheid is om mensen wat weerbaarder te maken zodat we een grotere kans hebben dat we ze niet meer als slachtoffer terugzien. En daarbij is de samenleving maar ook de politie gebaat.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee komt er einde aan de tweede termijn. Ik noem nog even de toezeggingen.

De Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomst van het gesprek tussen de Minister en Detailhandel Nederland over het privacyloket. Ik neem aan dat dit gebeurt zodra dat gesprek heeft plaatsgevonden. Ik kreeg de indruk dat dit vrij binnenkort zal zijn.

Minister Grapperhaus:

Komende week is het reces.

De voorzitter:

Ja, maar binnenkort.

Verder wordt de Kamer geïnformeerd over de pilot probation officer. Daar heb ik overigens nog geen tijdpad voor kunnen noteren.

Minister Grapperhaus:

De pilot wordt op dit moment opgezet. Dus dat gaat nog wel een tijdje duren. Ik heb in eerste termijn gezegd dat het een goed idee zou zijn om te kijken naar die pilot bij een AO begin 2019 naar aanleiding van het actieplan van de taskforce. Dit speelt dus echt pas begin volgend jaar.

De voorzitter:

Dus ik ga ervan uit dat in het najaar ter voorbereiding daarop die informatie komt.

Minister Grapperhaus:

Ja, dat lijkt mij wel.

De voorzitter:

De Kamer ontvangt het WODC-onderzoek inzake interventies in mei 2018. Het WODC-prognosemodel komt ook in mei 2018 naar de Kamer.

De Kamer ontvangt de voortgangsbrief overvallen na de zomer en de Kamer wordt in de toegezegde brief ten behoeve van het AO Politie op 15 maart 2018 ook geïnformeerd over de verhouding rechercheurs ten opzichte van politie in uniform.

De heer Van Oosten (VVD):

Er lijkt gisteren al een soort toezegging te zijn geweest maar ik heb het gevoel ...

De voorzitter:

Dat gaan we hier niet herhalen.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik heb het gevoel dat de toezegging rondom wapens wel iets aangescherpt is. We hebben namelijk uitgebreid met elkaar gewisseld dat we voor de zomer horen hoe het vraagstuk rondom wapens die gevonden worden in woningen, wordt opgelost, waarbij de burgemeesters nu niet de mogelijkheid hebben om die panden te sluiten.

De voorzitter:

Ik weet niet of daarover een toezegging is gedaan in de zin dat u er ook schriftelijke informatie over krijgt. Dat zijn namelijk de toezeggingen die we hier voorlezen. We gaan niet alles wat toegezegd is voorlezen, alleen de toezeggingen die rechtstreeks tot een schriftelijk bericht aan de Kamer leiden. Dus vandaar dat deze er niet bij staat, maar het is allemaal gezegd. We gaan nu niet het debat hierover heropenen. Mist u nog een toezegging, meneer Van Nispen?

De heer Van Nispen (SP):

Daar twijfelde ik over. Misschien is dit niet een schriftelijke toezegging over een brief. De Minister heeft op aandringen van het CDA, de SP en DENK veel gezegd over internetoplichting, bijvoorbeeld over het bespreken van de rol van de banken. Wanneer denkt de Minister daarop terug te komen bij de Kamer?

De voorzitter:

Het gaat dus over het gesprek met de banken.

Minister Grapperhaus:

Mag ik via u aan alle Kamerleden voorstellen dat we gewoon met een voortgangsbrief aanpak internetoplichting komen? Dat is toch veel beter? Dan ben ik zelfs bereid – maar dat ligt aan wat u wil – om er nog een keer echt met elkaar over door te praten, want ik heb het gevoel dat het nu iets te weinig aan de orde is gekomen. Ik begrijp best dat de heer Van Nispen zegt dat de Minister er veel over heeft gezegd. Dat was goed bedoeld, maar dit is mijn aanbod: een concrete brief over voortgang aanpak internetoplichting.

De voorzitter:

Hulde, hoor ik, maar niet zolang we niet weten wanneer die er ongeveer gaat komen. Ik ben ontzettend streng maar dat ben ik alleen maar namens de leden.

Minister Grapperhaus:

We hebben straks 2021... Nee, ik denk dat we dat zouden kunnen doen in mei 2018. Is dat goed?

De voorzitter:

In Kamertermen is dat best wel snel. Deze is genoteerd.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik wil niet vervelend doen op het punt van de wapens, maar u zegt dat dit als zodanig niet als toezegging is genoteerd, omdat er geen schriftelijk vervolg op zou komen. Ik vat het toch anders op, namelijk dat ik voor de zomer wel degelijk schriftelijk geïnformeerd word over hoe dit vraagstuk opgelost gaat worden. Mijn hoop is dat dit gebeurt met een concreet wetsvoorstel maar misschien reikt die hoop te ver, maar dit is volgens mij toch wel de toezegging zoals ik die heb gehoord en ook wel bevestigd zou willen zien.

Minister Grapperhaus:

De opvatting van de heer Van Oosten kan ik, zoals wel vaker, onderschrijven. Ik heb gisteren en vandaag wel aangegeven dat ik erop terug zal komen in de brief van voor 30 juni – u was er niet bij maar we hebben gisteren een vrij interessante discussie gehad over die datum – dan wel misschien al in andere vorm als er regelgeving zou zijn.

De voorzitter:

Goed. Aldus besloten. Dat wordt dan in die brief opgenomen. Daarmee komt er, eigenlijk tot mijn spijt, een eind aan dit algemeen overleg. Het was mij weer een genoegen. Ik dank de Minister, zijn ambtenaren, de leden, de ondersteuning, de mensen op de publieke tribune en degenen die dit debat elders gevolgd hebben en ik wens u allen nog een heel mooie dag toe.

Sluiting 14.09 uur.