Kamerstuk 28684-310

Verslag van een algemeen overleg

Naar een veiliger samenleving


Nr. 310 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 24 maart 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft op 10 maart 2011 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 11 juni 2009 met een beleidsreactie op het evaluatierapport WUID (31 700-VI, nr. 133);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 1 juli 2009 met de stand van zaken met betrekking tot de toepassing van gedragsbeïnvloedende maatregelen (31 001, nr. 71);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 27 november 2009 over de wenselijkheid van het aanstellen van een landelijk officier van justitie om de bestrijding van transportcriminaliteit nader te onderzoeken (24 804, nr. 71);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 6 april 2010 met de reactie op het rapport Itinerant groups target stores in European Union van Detailhandel Nederland (28 684, nr. 273);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 23 april 2010 met de verantwoording van het project Veiligheid begint bij Voorkomen (28 684, nr. 276);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 15 november 2010 over de voortgang herziening screening (31 521, nr. 57);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 19 maart 2009 over het onderzoek naar Chinese criminaliteit in Nederland (28 684, nr. 206) en de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 18 januari 2011 over het onderzoek naar Chinese criminaliteit in Nederland (28 684, nr. 298);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 18 januari 2011 over aard en aanpak van mobiele bendes (28 684, nr. 301);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 9 februari 2011 over de aanpak van overvalcriminaliteit (28 684, nr. 305);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 2 maart 2011 over de Integrale Veiligheidsmonitor 2010 (28 684, nr. 306).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie voor Veiligheid en Justitie,

De Roon

De griffier van de commissie voor Veiligheid en Justitie,

Nava

Voorzitter: Van der Steur

Griffier: Nava

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Hennis-Plasschaert, Marcouch, Helder, Berndsen, Çörüz, Gesthuizen en Van der Steur,

en minister Opstelten en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Ik heet iedereen van harte welkom. In overleg met de officiële voorzitter van deze commissie is een spreektijd vastgesteld van vijf minuten per fractie met een maximum van twee interrupties in de eerste termijn.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. Ik wil een paar woorden wijden aan een onderwerp dat op een ander moment terugkomt op de agenda. Ik wil het toch hier even kwijt. Ook de VVD-fractie heeft met stijgende verbazing en afgrijzen gekeken naar de SBS-uitzending Undercover in Nederland. De werkwijze van de organisatie Miracle of Love is weerzinwekkend. Wordt de vrije wil hier gemanipuleerd, is een vraag die de VVD-fractie zich stelt. Zij is van mening dat dit het geval is. De minister stelt dat er geen meldingen of aangiften bekend zijn bij het OM en de politie. Verrassend, of toch niet? Het gaat hier in het algemeen om kwetsbare mensen met bijvoorbeeld een misbruikverleden. Stapsgewijs worden zij deze sektarische groepering ingezogen en afhankelijk gemaakt: isolement, het slopen van weerstand door vasten en niet slapen, bezittingen opgeven en geld afdragen. Het is een afbraakproces dat welbewust en calculerend wordt ingezet. Het is een organisatie die bijna militant aandoet. Uiteraard begrijp ik de minister als hij schrijft in zijn brief dat het Wetboek van Strafrecht voldoende mogelijkheden biedt voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten gepleegd binnen en door sektarische groeperingen. Toch zou ik hem willen vragen om het OM uit eigen beweging een onderzoek te laten starten, ook nu er geen meldingen of aangiften bekend lijken te zijn bij het OM en de politie. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan dan, wat de VVD-fractie betreft, verder worden gekeken naar mogelijke instrumenten om structureel op te treden tegen sektes als Miracle of Love. Ik hoor hier graag een concrete reactie op van de minister.

Nu terug naar de stukken. Mijn eerste punt betreft de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Ik wil het breder trekken dan de taxibranche. Door de VOG periodiek verplicht te stellen, wordt gewaarborgd dat de screening daadwerkelijk plaatsvindt. Om consequenties te kunnen verbinden aan het niet meer kunnen overleggen van een VOG, is het van belang dat er een koppeling komt tussen de periodieke VOG en het behouden van een functie, vergunning of inschrijving in een register. De Kamer zou hierover dit kwartaal verder worden geïnformeerd. Dit kwartaal loopt nog. Desalniettemin hoopt de VVD-fractie dat de staatssecretaris alvast een tipje van de sluier kan oplichten. Zij wil ook heel graag weten of in het geval van kinderdagverblijven het periodiek screenen geldt voor al het personeel, dus niet alleen voor de houders. De VVD-fractie wil verder graag worden geïnformeerd over de laatste stand van zaken met betrekking tot het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS). Dit lijkt weliswaar geschikt voor de uitwisseling van opsporingsinformatie, maar, zoals de staatssecretaris ook al stelde, nog niet voor de uitwisseling van rechtshulpinformatie op justitieel terrein. Wanneer is ECRIS naar verwachting up and running? Als dat het geval is, is het dan mogelijk om op eenvoudige wijze veroordelingen over de grens in VOG's mee te nemen?

Ik heb enkele vragen over transportcriminaliteit, een onderwerp waar ik mij ook in Brussel en Straatsburg zeer intensief mee heb beziggehouden. Kan de minister zeggen of ook andere EU-lidstaten inmiddels een landelijke officier van justitie hebben aangesteld om de grensoverschrijdende coördinatie en samenwerking beter vorm te geven? Er is nog altijd veel te doen over de opzet van een netwerk van gecertificeerde en vooral ook betaalbare parkeerplaatsen. Een trans-Europees netwerk zou in dezen leidend moeten zijn. Is de minister bereid om hier een nieuwe impuls aan te geven in de Raad?

De voorganger van deze minister merkte in zijn brief terecht op dat met de bestaande opsporingscapaciteit soms inventief moet worden omgegaan omdat de capaciteit schaars is. Binnen het politieapparaat treden de regionale korpsen op tegen transportcriminaliteit. De operationele focus lag vooral op Brabant en Limburg. Is dat nog altijd het geval? Staat die operationele focus niet ietwat onder druk doordat men juist in die regio's nu volop bezig is met het oprollen van drugsbendes, om maar iets te noemen?

Terecht blijft Detailhandel Nederland hameren op de gevolgen van mobiel banditisme. Het rapport waarover wordt gesproken, heb ik, grappig genoeg, als Europarlementariër nog in ontvangst mogen nemen. Een feit is dat het wegvallen van de Europese binnengrenzen ons heel veel heeft opgeleverd, maar dat dit tegelijkertijd nieuwe verantwoordelijkheden met zich heeft meegebracht. De Europese samenwerking juist op dit punt laat nog altijd te wensen over. In februari 2009 heeft de Commissie opdracht gegeven tot een studie, the development of an EU-survey to access the level and impact of crimes against business. Ik teken daarbij aan dat de comptabiliteit en de vergelijkbaarheid van gegevens daarbij cruciaal zijn. De start van het eigenlijke onderzoek was gepland voor het jaar 2010, maar ik heb er nog helemaal niets over vernomen. Wellicht kan de minister aangeven wat de stand van zaken is op dit punt? Kan de minister aan de hand van concrete voorbeelden aangeven in hoeverre er daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om gemeenschappelijke, dus Europese onderzoeksteams in te zetten om die rondtrekkende bendes op alle niveaus aan te pakken?

Ik heb nog een korte opmerking over de gedragsbeïnvloedende maatregel. De brief daarover kwam ietwat vreemd op mijn over. De datum was 1 juli 2009. En dan? Is de voortgangsrapportage die gepland was voor november 2009 er überhaupt gekomen, zo vraag ik de staatssecretaris. De VVD-fractie wil graag weten wat de stand van zaken is.

Mijn laatste zin wijd ik aan de Taskforce Overvallen. Deze begint, zoals de minister stelt, zijn vruchten af te werpen. De daling is echter niet voldoende. De ambitieuze aanpak wordt dan ook van harte gesteund door de VVD-fractie.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Afgelopen week kregen wij cijfers van het CBS, in de Integrale Veiligheidsmonitor. De conclusies waren teleurstellend. De criminaliteit was nauwelijks gedaald en de onveiligheid, met name het gevoel van onveiligheid, was niet afgenomen en hier en daar zelfs toegenomen. Dat is een zorg. Het gaat er immers uiteindelijk om dat de burgers zich veiliger gaan voelen in de samenleving, zowel objectief als subjectief.

Wij hebben twee krachtige bewindslieden die dit beleid uitvoeren, maar ik mis een visie op de wijze waarop wij Nederland veiliger gaan maken. Wat is de kapstok van dit kabinet en welke richting gaan wij op? Er worden maatregelen genomen. Die hebben te maken met bezuinigingen. De Montfransgelden worden bijvoorbeeld op nul gezet. Dat zijn nu juist middelen die, voor zover zij niet naar malafide straatcoaches gaan, worden ingezet om de veiligheid en het veiligheidsgevoel in wijken in orde te maken. Ik wil ervoor pleiten om daar heel goed naar te kijken. Ik vraag de minister om de Kamer duidelijk te maken hoe wij de problemen rond het niet dalen van de criminaliteit en de gevoelens van onveiligheid gaan oplossen. Ik hoor daar graag een concreet antwoord op. Ik wil ook graag weten wat de effecten zijn van de genomen maatregelen. De lokale overheid beschikt immers straks niet meer over middelen om de veiligheid te verbeteren.

De hoofdcommissaris van politie in Amsterdam heeft een tijd geleden gezegd dat ongeveer 1 700 criminelen die al veroordeeld zijn en in de cel behoren te zitten – dat is ook terug te vinden op www.politiezoekt.nl – nog vrij rondlopen. Wanneer gaan wij werk maken van het opsluiten van deze veroordeelde criminelen? Wij hebben het niet eens over degenen die wij nog moeten opsporen, verhoren en opsluiten. Deze mensen kunnen gewoon van de straat worden gehaald en worden opgesloten. Ik denk dat dit een positief effect zal hebben op de criminaliteitscijfers. Hoe gaat de regering dat doen en op welke termijn kunnen wij daar concrete resultaten van verwachten?

Mevrouw Helder (PVV): De PVV is het ermee eens dat mensen die zijn veroordeeld hun straf moeten uitzitten. Kan de PvdA ermee instemmen om, nu dat blijkbaar nog niet gebeurt, deze mensen in een afgeschermd dorp – het is bekend waar ik op doel – bijeen te brengen zodat al met resocialisatie en eventueel behandeling kan worden begonnen?

De heer Marcouch (PvdA): Ik weet niet wat voor beelden de PVV heeft van een gevangenis, maar dat is een afgesloten geheel met specifieke kamertjes. Wat mij betreft gaan deze jongens en af en toe meisjes daar zitten. Die moeten wij gewoon oppakken en opsluiten. Het zijn verkrachters, overvallers en geweldplegers die al zijn veroordeeld. Die moeten gewoon opgepakt worden en worden opgesloten om hun straf uit te zitten. Zij verdienen wat mij betreft geen speciale behandeling in een of ander luxe dorpje. Zij horen in de gevangenis te zitten.

Mevrouw Helder (PVV): Daar sluit de PVV zich graag bij aan. Dat roepen wij zelf al jaren, dus op dat punt kunnen wij elkaar vinden. De heer Marcouch constateert echter dat dit nog niet gebeurt. Nu het nog niet gebeurt, is mijn vraag of het niet beter is om ze in zo'n dorp – ik vind het prachtig dat de heer Marcouch het een luxedorp noemt – onder te brengen in plaats van dat zij op straat lopen. De kern van de zaak is dat zij dan geen overlast meer veroorzaken in de wijk.

De heer Marcouch (PvdA): Nogmaals, het gaat hier om ernstige criminelen. Ik heb de staatssecretaris nog niet horen zeggen dat wij celcapaciteitsproblemen hebben, dus daar ligt het niet aan. Het punt is dat er politiecapaciteit moet worden vrijgemaakt om deze criminelen op te sporen zodat zij de straf die ze is opgelegd, kunnen uitzitten. Daarmee kan worden voorkomen dat zij nog meer criminaliteit plegen. Wat mij betreft hoeft daar geen speciaal dorp voor te worden ingericht.

De Kamer heeft enige tijd geleden een brief ontvangen over de stand van zaken rondom gedragsbeïnvloedende maatregelen. De Kamer heeft bij de behandeling van de begroting twee moties aangenomen. Ik maak mij een beetje zorgen over de manier waarop de staatssecretaris de motie over de tbo-maatregel en de motie inzake het sociaal verhoor van ouders wil uitvoeren. Wat betreft de tbo-motie zegt hij dat er al genoeg mogelijkheden zijn voor drang en dwang. Wij hebben juist geconstateerd dat die niet toereikend zijn. De tbo-maatregel moet een maatregel zijn die de rechter oplegt à la tbs, zoals is beschreven in de motie. Ik hoop dat de staatssecretaris toezegt dat hij die motie in die lijn gaat uitvoeren en ontwikkelen. Amsterdam zou deze maatregel heel graag willen inzetten in het kader van de veelplegersaanpak. Daarom zou ik heel graag horen op welke termijn de Kamer een eerste schets tegemoet kan zien.

Wij vinden het als samenleving – volgens mij onderschrijven alle politieke partijen dat – heel belangrijk en urgent dat ouders worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. In de motie werd verzocht, de ouders er direct bij te betrekken als een jeugdige wordt aangehouden, dus om niet pas een paar weken later een gesprek te laten plaatsvinden met de Raad van de Kinderbescherming of een zorginstelling. Het doel was om op het moment van aanhouding de ouders ter verantwoording te roepen. De staatssecretaris zegt: dat doen wij al. Ik ken de praktijk en weet dat het niet gebeurt. Wij doen iets heel anders. De Raad voor de Kinderbescherming spreekt met het kind en belt op zijn vroegst een dag later met de ouders. Dat is iets heel anders dan de ouders naar het bureau roepen zodat de Raad van de Kinderbescherming meteen een gesprek met de ouders kan aangaan. Ik wil een toezegging dat de motie in die lijn wordt uitgewerkt.

De voorzitter: Wilt u afronden, mijnheer Marcouch.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb nog twee puntjes. Ik ben ook twee of drie keer geïnterrumpeerd.

De voorzitter: Die interrupties hebben wij niet meegeteld. U kunt nog één punt noemen, als u het kort houdt.

De heer Marcouch (PvdA): Ik wil het pleidooi van de VVD-fractie rond de mobiele bendes steunen. Het gaat hierbij vooral om Roemenen en Hongaren. Ik hoor graag van het kabinet hoe wij dat gaan aanpakken. Het is een ernstig probleem. Die bendes lijken behoorlijk ongrijpbaar. Het is een internationaal probleem. Wat is de visie van het kabinet op het organiseren van een nationale aanpak? Wij hebben een landelijke officier van justitie voor de transportcriminaliteit. Is het niet verstandig om deze mobiele criminaliteit daarbij onder te brengen? Daarnaast is het van belang dat er wat meer urgentie ontstaat rond de aanpak van deze criminaliteit in de EU.

De voorzitter: Mijnheer Marcouch, ik moet nu het woord geven aan mevrouw Helder, want uw spreektijd is ruim verstreken. Dat heb ik goed gecontroleerd.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Dit algemeen overleg gaat over verschillende onderwerpen op het gebied van veiligheid. Zij zijn allemaal belangrijk, maar ik wil met name aandacht vragen voor de gedragsbeïnvloedende maatregelen.

Er is een landelijke officier van justitie voor de bestrijding van transportcriminaliteit. Deze is aanspreekpunt voor de politie, het Openbaar Ministerie, de transportsector en de verzekeraars. Dat leidt tot een gerichtere inzet bij de opsporing en vervolging van transportcriminaliteit, zoals ladingdiefstal. Naar de mening van de PVV past dat uitstekend in het kabinetsbeleid. De vorige minister heeft al het voornemen uitgesproken om tot de aanstelling van een dergelijke officier van justitie over te gaan. Ik hoor een collega zeggen dat die er al is, maar dat haal ik niet uit de stukken. Er is een motie over aangenomen. Daarom wilde ik vragen naar de stand van zaken. Ik hoorde de heer Marcouch er net ook al iets over zeggen. Daarom vroeg ik om een bevestiging. Is er al een aparte officier van justitie voor de bestrijding van de transportcriminaliteit?

De voorzitter: Ik hoor naast mij een grommende bevestiging van de minister, mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV): Die heb ik dus mooi meteen binnen; die is er dus. Dan hoef ik niet meer naar de stand van zaken te vragen.

Mijn volgend punt betreft de gedragbeïnvloedende maatregel. Die maatregel is bedoeld om het gat te vullen tussen enerzijds de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling of een taakstraf en anderzijds de plaatsing in een jeugdinstelling, de zogenaamde PIJ-maatregel. De invoering hiervan verloopt trager dan verwacht. Wat zijn de redenen daarvan? Wat in het oog springt, is dat deze maatregel is bedoeld voor de zogenoemde hardekernjongeren, meerplegers en veelplegers. Ik heb een rapport van het ministerie van Justitie gezien van augustus 2009 met de titel: «De gedragbeïnvloedende maatregel. Bevindingen van de eerste 25 vonnissen waarin de gedragsmaatregel is opgelegd». De 25 vonnissen waarin een gedragsbeïnvloedende maatregel is opgelegd, zijn geanalyseerd. 24 van de 25 jongeren werden veroordeeld voor zware criminaliteit, zoals geweldsdelicten in combinatie met een vermogensdelict, een overtreding van de Opiumwet of een overtreding van de Wet wapens en munitie. In een geval was er zelfs sprake van een levensdelict.

Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe dit past binnen de harde aanpak die dit kabinet voorstaat. In dat kader hoor ik ook graag hoe dit te verenigen is met het wetsvoorstel waarin de taakstraffen voor ernstige gewelds- en zedendelicten worden afgeschaft? Hoewel het genoemde wetsvoorstel alleen ziet op het volwassenenstrafrecht, wil ik hierover toch graag de mening van de staatssecretaris horen. Ik hoor ook graag van hem wat de verhouding is tot de strafdienstplicht die dit kabinet gaat invoeren. Is het niet beter om de artikelen in het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot die gedragsbeïnvloedende maatregel te vervangen door artikelen die de strafdienstplicht regelen? Mocht de staatssecretaris dit te ver vinden gaan, dan hoor ik graag zijn standpunt over het aanpassen van deze artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Hoewel wij het nut inzien van gedragsbeïnvloeding, kan het niet zo zijn dat voor gewelds- en zedendelicten alleen een maatregel wordt opgelegd zonder enige vorm van vrijheidsbeneming.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Sinds zijn aantreden, is dit kabinet bijzonder scheutig met allerlei veiligheidsbeperkende maatregelen. Het ene na het andere voorstel komt voorbij. Dat is overigens niet nieuw, want ook het vorige kabinet was daar goed in. Vooropgesteld: D66 is geen voorstander van een opeenstapeling van steeds weer nieuwe kabinetsmaatregelen. Laten wij eerst eens kijken naar de effectiviteit van maatregelen die al in gang zijn gezet. Bovendien moeten wij uitkijken met het in het leven roepen van verschillende taskforces. Daarmee ontstaat het gevaar dat deze te smal worden ingezet. Als wij criminele samenwerkingsverbanden willen ontmantelen, hebben wij te maken met verschillende soorten criminaliteit die binnen die verbanden worden gepleegd. Bovendien lijkt het verstandig om een succesvol gebleken werkwijze door alle korpsen te laten hanteren. In deze lijn heb ik een aantal vragen aan de minister en de staatssecretaris.

Mijn eerste vraag betreft de Wet uitbreiding identificatieplicht. De evaluatie van deze wet heeft te lang op zich laten wachten. Wij zijn nu vijf jaar verder. D66 was bij de invoering geen voorstander van deze maatregel. De vraag is wat deze nu feitelijk oplevert voor onze veiligheid. Mijn fractie is wel positief over de mogelijkheid om met name in het geval van groepswanordelijkheden mensen uit de anonimiteit te kunnen halen. Wel vindt mijn fractie het van nadrukkelijk belang dat de toepassingsruimte voor deze maatregel glashelder is, voor de burgers en voor de handhavers. Het is prima als het Openbaar Ministerie door een herziening van de aanwijzing daarin kan voorzien. Wij moeten wel voorkomen dat mensen te pas en te onpas naar hun identiteit wordt gevraagd. Ook moet worden voorkomen dat mensen die de deur uitgaan in de veronderstelling dat bijvoorbeeld hun ov-kaart volstaat, in geval van een klein vergrijp een boete krijgen omdat zij niet het juiste document bij zich hebben. Ik vraag de minister toe te lichten welke alternatieve identiteitsdocumenten hij overweegt en bij welke kleine overtredingen daarmee kan worden volstaan.

Over de toepassing van gedragsbeïnvloedende maatregelen lijkt de Kamer voor het laatst in 2009 te zijn geïnformeerd. De rechter legt steeds vaker dergelijke maatregelen op. Er zijn in 2009 extra maatregelen genomen om de invoering van gedragsbeïnvloedende maatregelen te ondersteunen. Wellicht is er inmiddels over gerapporteerd, maar met de verschuiving van de jeugdportefeuille naar het ministerie van VWS en het ministerie van Veiligheid en Justitie is het wat rommelig geworden. Kan de staatssecretaris vertellen hoe het inmiddels met de invoering van de gedragsmaatregel is gesteld en hoe het staat met de effectiviteit van de maatregel in de praktijk?

Winkeldiefstallen, ladingdiefstallen en het skimmen van bankpasjes zijn aan de orde van de dag. De schade loopt, alleen al in Nederland, in de vele miljoenen. Wat hebben de diverse maatregelen, zoals een Projectteam Transportcriminaliteit en de publiek-private samenwerking, tot dusver opgeleverd? D66 ziet voor expertiseopbouw en aanpak de toegevoegde waarde van het aanstellen van een officier van justitie voor transportcriminaliteit. Ook mij was niet duidelijk dat die inmiddels is aangesteld, maar ik heb net gehoord dat dit het geval is.

De huidige minister heeft het over verbetering van de opsporing van mobiele bendes. Kan hij toelichten wat hij concreet gaat verbeteren op het gebied van de opsporing van dit soort criminaliteit? Hoe past dit in het prioriteitenlijstje van de politie?

Ik wil de minister ook een compliment geven. Zijn brief over de aanpak van overvalcriminaliteit steekt met kop en schouders uit boven wat wij tot nu toe van dit kabinet hebben gezien. Geen vage termen als «zeer substantiële daling», maar zowaar heldere en concrete doelstellingen. Zoals de minister weet, vormen meetbare doelen een belangrijk punt voor de D66-fractie. Wij zullen zijn voorstellen dan ook kritisch volgen.

Ik kom zo aan mijn slotvraag, maar ik werd een beetje getriggerd doordat mevrouw Hennis begon met een opmerking over de uitzending van Undercover in Nederland. Ik leefde in de veronderstelling dat wij daar een apart algemeen overleg over zouden houden, voorafgegaan door een brief van de minister. Die brief is er, maar er zou nog een apart algemeen overleg over komen. Als dat niet het geval is, kom ik hier graag in tweede termijn op terug.

Ik kom nu op mijn slotvraag. De minister heeft van de Taskforce Overvallen ruim 100 acties en maatregelen op een presenteerblaadje aangeboden gekregen. Kan hij zeggen op welke wijze hij concreet navolging zal geven aan het actieprogramma? Ik doel hier op de middelen die hij gaat inzetten om zijn doelstellingen te bereiken. Hoe verhouden deze zich tot maatregelen die al zijn genomen om overvalcriminaliteit aan te pakken?

De voorzitter: Ik heb van de griffier begrepen dat inderdaad in de aankomende procedurevergadering het verzoek van de PvdA-fractie zal worden behandeld om een apart algemeen overleg te voeren over de sektes.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Veiligheid is voor dit kabinet een van de belangrijkste speerpunten, volgens mij terecht. Er zijn heel veel stevige maatregelen ingezet. Wij zullen het voor elkaar krijgen dat Nederland aan het eind van deze kabinetsperiode veiliger is.

Als wij het over veiligheid hebben, is het wel van belang om eens scherp naar de cijfers te kijken. Ik doel op de Integrale Veiligheidsmonitor en de Veiligheidsmonitor uit het verleden. Wat blijkt nu? Ik zal een concreet voorbeeld noemen. De Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit zegt dat er in 2009 sprake was van 11 000 gestolen auto's, terwijl de Integrale Veiligheidsmonitor uitkomt op 49 000. Daar zit een gigantisch verschil tussen. Dat staat ook in de bijlage. Waarom is het van belang om over de goede cijfers te beschikken? Allereerst moet de Kamer weten op welk niveau wat aan de hand is om prioriteiten te kunnen stellen. Het is ook van belang dat zij achteraf kan controleren of het ingezette beleid heeft gewerkt. Wat is de oorzaak van deze verschillen? Zit dat in de verschillende meetwijzen? De Kamer moet over de juiste getallen beschikken.

Er staat een aantal brieven op de agenda, waarvan een deel gedateerd is. Ik wil het onderwerp overvallen en winkeldiefstal concreet maken. Wij zijn helaas vorige week geconfronteerd met een artikel in, ik meen, De Telegraaf over een diefstal van een motor uit een winkel. De winkeldief is er met die motor vandoor gegaan en heeft niet betaald. De dief is vervolgens aangehouden, maar weigerde een zogenaamde afstandsverklaring te tekenen. De dealer zit met een schade, want de motor is weg en hij kan hem niet verkopen. De politie zegt geen actie te kunnen ondernemen zolang de aangehouden dief geen afstandsverklaring heeft getekend. Volgens mij is dat echt onzin. Volgens mij had de politie gewoon die motor in beslag moeten en kunnen nemen. Dat is wettelijk mogelijk. Vervolgens had de politie met de officier van justitie moeten bellen met het verzoek om een afstandsbesluit te nemen. Dan had die motor gewoon teruggegeven kunnen worden aan de dealer. Ik vraag de minister of deze werkwijze, die mijns inziens niet correct is, vaker wordt gevolgd. Als dat het geval is, zou ik dat jammer vinden. Ik wil ervoor pleiten om op elk politiebureau een beslagverantwoordelijke aan te wijzen, zodat gestolen goederen gewoon teruggegeven kunnen worden.

Ik vind de gedragsbeïnvloedende maatregel een heel goede maatregel. Ik heb meegewerkt aan de totstandkoming ervan omdat daarmee een aantal zaken kan worden gecombineerd, namelijk straf, behandeling en toeleiding naar werk of opleiding. Ik weet niet of de indruk van mevrouw Berndsen juist is dat het aantal opgelegde maatregelen toeneemt. Ik weet niet wat er aan de hand is. Bij de start in 2008 was het nog een beetje onwennig, waren rechters er een beetje onbekend mee. Wij zijn nu inmiddels drie jaar verder en volgens mij is een en ander nog niet uitgekristalliseerd. Rechters weten vaak niet waar plaatsen zijn – ik meen dat dit het geval is bij het Leger des Heils en de Hoenderloo Groep – en plaatsen daardoor deze jeugdigen niet. Er ontstaat een beetje een kip-en-eidiscussie. Ik vind het een goede maatregel. Ik vraag de staatssecretaris hoe het ermee is het gesteld. Neemt het aantal opgelegde maatregelen daadwerkelijk toe? Als dat niet het geval is, vind ik dat jammer. Dan moeten gesprekken plaatsvinden met verschillende organisaties om deze belangrijke en waardevolle maatregel veel beter tot zijn recht te laten komen.

Mijn volgende punt betreft de rondtrekkende bendes. Ik lees in een van de brieven dat in België en Duitsland stabilisatie plaatsvindt met betrekking tot het probleem met mobiele bendes, terwijl in het in andere West-Europese landen toeneemt. Dat is opvallend. Waarom stabiliseert deze criminaliteit zich ten oosten en zuiden van Nederland en neemt deze bij ons toe? Zouden wij daar niet veel steviger op moeten inzetten? Wij weten dat het groepen Oost-Europeanen betreft. Er is sprake van een vrijheid om te bewegen, maar volgens mij kan je op een gegeven moment die vrijheid verspelen als je elke keer rotzooi veroorzaakt en in de criminaliteit terechtkomt. Is er een Europese databank? Deze bendes hebben immers als kenmerk dat zij rondtrekken. Zij hebben bijvoorbeeld in Nederland een delict gepleegd, zijn misschien gepakt, smeren hem en gaan vervolgens naar andere landen. Zo blijven al die landen een beetje met dit grote probleem zitten. Kunnen wij dat niet op Europees niveau aanpakken, te beginnen bijvoorbeeld met een Europese databank? Ik doel op een databank met vingerafdrukken. Dan is het immers mogelijk om te achterhalen of iemand meer op zijn kerfstok heeft, ook buiten Nederland.

De voorzitter: Voordat ik mevrouw Gesthuizen het woord geef, maak ik de opmerking dat het de SP was die het algemeen overleg heeft aangevraagd. Dat zeg ik met de kennis van nu.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Dank voor deze correctie.

Dit kabinet heeft het ministerie van Justitie omgedoopt in het ministerie Veiligheid en Justitie. Dat klinkt prachtig want we willen natuurlijk niet alleen maar justitie, rechtvaardigheid, in ons land. We willen juist ook veiligheid. Nederland wordt langzaamaan overigens een heel klein beetje veiliger. Dat blijkt uit de cijfers van de Integrale Veiligheidsmonitor 2010, die vorige week verscheen. Dat neemt niet weg dat een kwart van alle Nederlanders wel eens het slachtoffer wordt van criminaliteit. Criminaliteit komt immers veel voor. 26% van de mensen voelt zich wel eens onveilig. Bovendien voelt een kwart van de inwoners van ons land zich regelmatig respectloos behandeld door onbekenden op straat. Er is nog steeds veelvuldig sprake van overlast en van verloedering in de buurten. Als het aan de SP ligt, doen deze minister en staatssecretaris daar iets aan. Gelukkig zijn ze aan de slag gegaan. Dat kunnen we tenminste gemiddeld drie keer per week lezen op de voorpagina van De Telegraaf. Allerlei persberichten vliegen ons om de oren. Die hebben betrekking op illegale hennepteelt, tbs, verjaring, het bewaren van kentekengegevens, het strafbaar stellen van het oproepen tot een bankrun, enzovoorts. Dan heb ik het alleen maar over de persberichten, dus nog niet eens over alle proefballonnetjes van deze bewindspersonen of van de coalitiepartijen. Zij strijden allemaal om het veiligheidsprofiel. Er schijnt binnen het CDA al gemopperd te worden dat oude plannen worden opgewarmd en dat de partijen elkaar vliegen af lopen te vangen. Houden deze twee bewindspersonen de Nederlanders niet een beetje voor de gek?

In een interview zegt deze staatssecretaris dat hij weet dat hij soms dingen beslist, terwijl hij ervan op de hoogte is dat een en ander in werkelijkheid niet gaat werken. Hij zegt dat er nu eenmaal een politieke werkelijkheid is en een echte werkelijkheid en dat die twee werkelijkheden niet altijd gelijk lopen. Tja, daarmee geeft de staatssecretaris wel erg eerlijk toe dat Nederland een beetje belazerd wordt. Ik complimenteer hem met zijn eerlijkheid, want je zult maar bewindspersoon van Veiligheid en Justitie zijn in dit kabinet. Het is een kabinet dat de tegenstellingen tussen arm en rijk vergroot en dat allerlei mensen de armoede injaagt, terwijl we allemaal weten dat sociaaleconomische tegenstellingen zorgen voor meer criminaliteit. Ik voel me enorm aangesproken door de woorden van de heer Marcouch van de PvdA. Ik mis net als hij een visie van dit kabinet op veiligheid. In mijn eigen woorden: ik mis een visie op een veilige samenleving en het antwoord op de vraag wat die nodig heeft om veilig te zijn.

Ik geef een paar voorbeelden waaruit blijkt op welke punten het in mijn ogen misgaat. Dit kabinet schaft het integratiebeleid af, voor zover dat al bestond: kinderen gaan niet meer samen naar school. Dat vindt de minister van Onderwijs namelijk onzin. Het kabinet staat toe dat er zwarte scholen en witte scholen blijven bestaan.

Gezinnen die afhankelijk zijn van jeugdhulpverlening, staan binnenkort weer op de wachtlijst. Hun wettelijk recht op jeugdzorg wordt afgepakt en er wordt een eigen bijdrage ingevoerd. Dit zijn juist de kinderen die nu moeten worden begeleid om te voorkomen dat ze later foute dingen gaan doen. Het kabinet laat ze in de steek, wat in mijn ogen erg onverstandig is.

Met veel volkswijken gaat het niet goed. Gemeenten proberen er uit alle macht iets van te maken, maar dit kabinet pakt het veiligheidsbudget van hen af: een bezuiniging van 80 mln. Dat is onverstandig.

De voorzitter: Komt u ook nog op de onderwerpen die op de agenda voor dit AO staan?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Hoe bedoelt u?

De voorzitter: Een groot deel van datgene wat u net gezegd hebt, hoort niet in dit AO thuis.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dit is een heel ongebruikelijke vraag, voorzitter. Als wij een algemeen overleg houden over onderwerpen op het gebied van veiligheid, meen ik dat al die zaken er zeker toe doen. Iedereen kiest zijn eigen insteek. Volgens mij is dat dus ook mijn goed recht.

Er komt een streep door de jongerenwerkers. Cameratoezicht kan niet langer worden betaald en er komt, mede als gevolg van die bezuiniging van 80 mln., niets terecht van de nazorg voor criminelen die weer moeten worden opgevoed. Het overgrote deel van de mensen die ooit hebben vastgezeten, gaat weer de fout in. Dat laat de politiek zo maar gebeuren. Er is sprake van een recidivepercentage van 70. Dat mag toch niet? De SP hamert al jaren op het behandelen van psychische stoornissen en van de verslavingsproblematiek van gevangenen. 70% van de gevangenen heeft een dergelijke stoornis of is verslaafd. Dat zijn de waarschuwingssignalen. Als een dergelijke persoon onbehandeld terug op straat komt nadat hij gedurende korte tijd in de bak heeft gezeten, gaat het weer mis. Dat is vooral slecht voor de samenleving, want die heeft daar last van. Daarom voelen mensen zich in Nederland niet echt veilig. Wat gaat het kabinet doen om bijvoorbeeld het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW) echt uit te voeren? Ik kan nog wel even doorgaan, maar dat zal ik niet doen.

Dit kabinet tovert de ene repressieve maatregel na de andere uit de hoge hoed en die komen op de voorpagina van De Telegraaf terecht. Die krant zal er vast en zeker blij mee zijn, maar alleen met repressie kom je er niet. De SP wil criminaliteit, waar mogelijk, liever voorkomen met een effectief integratiebeleid, door goed onderwijs aan te bieden, door te zorgen voor prettige buurten en een fijne leefomgeving en door middel van hulpverlening en heropvoeding voor mensen die dat nodig hebben. Ik kan niet anders dan concluderen dat het kabinet op al die terreinen lijkt te falen. De negatieve gevolgen daarvan zijn natuurlijk nog niet terug te vinden in de Integrale Veiligheidsmonitor 2010, maar al die bezuinigingen op de zojuist door mij genoemde terreinen gaan hun tol eisen. Dat is mijn grote vrees.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden van de commissie voor hun interventies. Ook voor mij is het buitengewoon nuttig en belangrijk om dit debat te voeren over veiligheid en al die verschillende onderwerpen die daarmee te maken hebben.

De heer Marcouch benaderde ons beiden heel positief en zei dat zijn verwachtingen hooggespannen zijn. Daarvoor dank ik hem. Dat van die verwachtingen geldt overigens ook voor ons, dus wat dat betreft kunnen we elkaar alleen maar stimuleren. Terwijl wij spreken over maatregelen, wetsvoorstellen, brieven aan de Kamer en een instrumentarium, spreken anderen over persberichten. Maar het begint natuurlijk met een brief aan de Kamer en een wetsvoorstel of een consultatieproduct.

Wij zijn uiteraard begonnen met het formuleren van een visie, gebaseerd op ons regeerakkoord. De boodschap van het ministerie van Veiligheid en Justitie is dat ons land veiliger moet worden gemaakt, zowel in objectieve zin als in subjectieve zin. Het subjectieve, het veiligheidsgevoel, is net zo belangrijk. Uiteindelijk is datgene wat de burger vindt zelfs belangrijker dan dat wat soms de werkelijkheid is. Een bestuurder die denkt «dit is mijn gelijk en dat zal de burger ook moeten vinden», heeft geen lang leven. Ik kijk dus ook naar de subjectieve veiligheid.

We hebben die maatregelen met elkaar op een rij gezet. We werden recent enigszins gestuurd door de Integrale Veiligheidsmonitor 2010, waarover sommigen spraken. De uitkomst daarvan stimuleert ons. De kop van het CBS was dat Nederland in drie jaar tijd nauwelijks veiliger is geworden. Daar schrok ik toch wel van. Op een moment dacht ik: dat is voor ons een kans om het veel beter te doen dan de afgelopen jaren is gebeurd. Ik doel dan op het rendement en de effectiviteit. Dat vind ik ook een volstrekt juiste benadering. Voor ons is het een soort nulmeting. Op bepaalde onderdelen is de kop dat het in drie jaar tijd in Nederland nauwelijks veiliger is geworden, niet van toepassing. Voor andere onderdelen klopt dat wel.

Onze visie is gebaseerd op vier hoofdlijnen in het regeerakkoord. De eerste hoofdlijn is dat buurten in gemeenten veiliger moeten worden voor de bewoners en de ondernemers. Daarop zijn veel maatregelen gericht.

De tweede hoofdlijn betreft een offensief, waarover ik een aantal malen met mevrouw Gesthuizen in debat ben geweest. Dat zal in de toekomst blijven gebeuren en daar kijk ik naar uit. Het is een offensief tegen de ondermijnende en de georganiseerde criminaliteit. De vraag is welke cijfers we op dat terrein zullen leveren. Een voorbeeld daarvan is het aanwijzen van «high crime professional top teams» met als doel, de resultaten op dat terrein te verbeteren en meer geld van de criminelen af te pakken. Daarmee zijn wij druk bezig. Er is een Taskforce georganiseerde criminaliteit. Ik ben het helemaal eens met mevrouw Berndsen dat er niet te veel taskforces in het leven moeten worden geroepen. Als taskforces echter succesvol zijn, moet je die niet afschaffen. Ik doel onder andere op die ten aanzien van de overvallen, waarover ik een compliment van haar kreeg. De taskforce Brabant, waarmee we frontaal aan de slag zijn, is daarvan natuurlijk een goed voorbeeld.

De derde hoofdlijn is de slagkracht van onze professionals, op weg naar een nationale politie. De heer Pechtold complimenteerde het kabinet daarmee tijdens een van de debatten ten aanzien van de provinciale statenverkiezingen. In dit verband wijs ik op het programma dat tot doel heeft, de bureaucratie binnen de politieorganisatie weg te nemen. Dat is in dit kader een voorbeeld, maar niet meer dan dat.

De vierde hoofdlijn betreft het versterken van de rechtsstaat. We hebben de gerechtelijke kaart van Nederland. Uiteraard hebben we de goede lijn van onze voorgangers doorgetrokken. We hebben wat dit betreft vele maatregelen in petto. Gisteren hebben we daarover uitgebreid gesproken. Alle maatregelen in dat verband zijn van groot belang. Denk daarbij aan het wijzigen van het straf- en het bestuursrecht. Wij staan voor een breed palet aan maatregelen.

Dit zijn de ankers waar wij voor staan. In mijn brief van 18 februari jl. met verschillende politieonderwerpen heb ik duidelijk aangegeven aan welke landelijke prioriteiten en in welke volgorde wij gaan werken. Het zijn geen verzinsels van deze minister en staatssecretaris, maar dat zijn de prioriteiten van het Openbaar Ministerie, die van de korpsbeheerders, die van de politie in ons land en uiteindelijk die van de minister. De zojuist door mij genoemde punten staan ook in die brief en per punt is aangegeven wat we gaan doen. Een prioriteit betreft de aanpak van de criminele jeugdgroepen. Ik ben blij dat de heer Marcouch daarover scherp heeft gesproken. Later in mijn betoog zal ik daarover meer zeggen. Een andere prioriteit is de aanpak van overvallen, die van straatroven en de onveiligheid op straat. Het aanpakken van coffeeshops maakt daarvan ook onderdeel uit. Het is dus een pakket van prioriteiten dat niet alleen van deze bewindslieden is, maar ook van de bestuurders in ons land die als voorhoede sturing moeten geven aan het veiligheidsbeleid. Dat is mijn missie die in een heel klein boekje staat. Elke ochtend haal ik dat uit mijn zak, leg ik het op tafel en check ik even wat we vandaag klaar moeten hebben en welke afspraken ik met de Kamer en anderen heb gemaakt. Zodoende ga ik na of ik mijn afspraken ben nagekomen. Er is dus geen sprake van het stapelen van projecten, proefballonnetjes of wat dan ook. Wij lieten nog geen enkele proefballon de lucht in gaan. Ik denk sinds mijn aantreden na over wat ik zeg, want ik weet dat ik door de Tweede Kamer altijd aan mijn woorden zal worden gehouden en dat ik mijn afspraken dus moet nakomen. Ik zit hier met veel genoegen aan tafel – dat mag ik hier wel met enig zelfvertrouwen zeggen – en voer dit debat graag met deze commissie. En ik vind het prettig dat zij mij de gelegenheid heeft gegeven om dat nog eens te zeggen. Voor sommigen zal het nodig zijn om een en ander nog eens te herhalen, maar dat doe ik met veel genoegen.

Ik kom op de sektes waarover mevrouw Hennis sprak. Datgene wat zij heeft gezegd, is belangrijk. Ik weet echter niet hoe diep ik daarop moet ingaan, gezien het feit dat er een AO over dat onderwerp zal worden gehouden. De voorzitter fluistert mij toe dat ik daarop niet heel diep in moet gaan. Hoewel dat AO er komt, maak ik twee opmerkingen over dat onderwerp. Aan de inhoud van mijn brief doe ik niets af. Die zal ik dus niet nuanceren. Ter voorbereiding op het AO over dit onderwerp ben ik bereid om een extra ambtsbericht te vragen aan het Openbaar Ministerie. Daarvoor vind ik dit punt namelijk belangrijk genoeg. Met deze toezegging wil ik echter niet de illusie wekken dat datgene wat in de brief staat, anders uitgelegd kan worden. Daarover wil ik glashelder zijn.

Een ander belangrijk punt is de transportcriminaliteit. Nagenoeg alle commissieleden hebben daarover gesproken. Dit is een voorbeeld van publiekprivaat en gericht werken. Duidelijk is dat er een landelijke officier van justitie transportcriminaliteit is. Ik zal betrokkene zeggen dat dit bij een deel van de Tweede Kamer niet bekend was en dat hij dus meer zichtbaar moet worden. Daaraan kan ik iets doen door hem, als dit overleg niet te lang duurt, te bellen. De landelijke officier van justitie transportcriminaliteit heeft uiteraard veelvuldig contact met zijn collega's in het land en die over de grens.

Mevrouw Hennis zei dat eind 2010 de council resolution in Europa is aangenomen, conform de criteria van het labelproject. Voor de focus lijkt het mij goed dat de leden op goede wijze kennisnemen van de doelstellingen van die resolutie. Het is een referentiemodel met vijf beveiligingsniveaus dat door de lidstaten zelf verder kan worden ingevuld. Het dient ter aanmoediging van de multidisciplinaire aanpak van ladingdiefstal. De herkenbaarheid van de parkeerplaatsen moet met een symbool verbeterd worden. De resolutie bevordert ook private partijen, initiatieven te nemen om faciliteiten aan te bieden. Dat is een goed uitgangspunt. Het team ladingdiefstallen van de bovenregionale recherche Zuid-Nederland en het snelle interventieteam (SIT) zijn en blijven op sterkte. Gelet op de prioriteiten staan de inzet en de betrokkenheid van de regiokorpsen altijd onder druk, maar in dit geval betreft het het zuiden van het land. Ik zal ervoor waken dat dit project in Limburg en in Brabant doorgezet wordt. Recent bracht ik een bezoek aan de taskforce in Brabant, waarover ik zojuist sprak, en toen heb ik dat ook gezegd. Onze prioriteiten zijn ook de prioriteiten van het zuiden van het land. Gelet op de capaciteit, de prioriteiten op het gebied van overvallen en de drugsaanpak, kan het genoemde project overigens altijd onder druk komen te staan. Ik hecht eraan om daarover reëel te zijn.

D66 vroeg wat pps oplevert. Die is gewoonweg succesvol. Op een aantal parkeerplaatsen zijn intelligente camera's geplaatst. Ik heb gisteren overigens niet om die reden de Big Brother Award gekregen, al zijn hiermee camera's gemoeid. Kennelijk wist de jury dat nog niet, anders had ik die prijs naar de mening van de jury misschien op drie fronten gekregen. Dat ik die prijs kreeg, vind ik overigens onterecht. Die komt mij niet toe.

Ook beelden van bedrijventerreinen komen hier binnen. Uit een evaluatieonderzoek van Secure Lane blijkt dat de ladingdiefstallen op die parkeerplaatsen met meer dan de helft zijn afgenomen. Dit is een succesnummer. Het is dan ook terecht, erop aan te dringen om dit door te zetten.

Ik kom op het punt van de overvallen. Ik dank mevrouw Berndsen voor haar compliment. De trend in Nederland is dat het aantal overvallen daalt. Het afgelopen jaar gebeurde dat met 11%. Ik heb overigens nadrukkelijk gezegd dat dit absoluut onvoldoende is. Als je weet wat mensen overkomt tijdens een overval, besef je dat dit aantal veel sneller moet dalen. Dat vind ik echt, dus dat is mijn missie. Daarvoor hebben we de taskforce-Aboutaleb. Die is door mijn voorganger in het leven geroepen en ik heb die gecontinueerd omdat die goed werkt. Aan de hand van het rapport van de commissie-Fijnaut. Daarover heeft de Tweede Kamer van mij op 18 februari een brief ontvangen. De inhoud daarvan zal ik niet herhalen. De taskforce is dus gecontinueerd en er is verzocht om herijking en aanscherping. Men is vervolgens gekomen met een actieprogramma met honderd punten. Wij hebben toegezegd dat al die zaken zullen worden uitgevoerd en dat de voortgang maandelijks zal worden gevolgd, ook op het punt van de capaciteit. Er zijn vijf regio's waar de meeste overvallen plaatsvinden. Er zijn binnen deze regio's spots aangewezen en we volgen een en ander op operationele wijze. Ook ik doe dat als minister. Het is prettig om te bemerken dat een en ander effect heeft. In januari daalde het aantal overvallen immers met 11% en in februari 2011 daalde het met 15%. Tot nu toe is er dus sprake van een daling van 13% en het is pas maart.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik vind het mooi als de minister hierover met verve vertelt. Ik begrijp dat hij zegt dat die taskforces nog even moeten blijven bestaan, maar het is volgens mij belangrijk om de nadruk te leggen op het woordje «even». De portee van mijn bijdrage is juist dat taskforces methodieken ontwikkelen en dat het belangrijk is dat die in bestaande organisaties worden geïmplementeerd. Het is de bedoeling dat een dergelijke taskforce vervolgens ophoudt te bestaan. Als je je focust op de ontmanteling van criminele samenwerkingsverbanden, neem je alle vormen van criminaliteit daarin mee.

Minister Opstelten: Ik ben het volledig met mevrouw Berndsen eens. Je moet zo snel mogelijk «back to normal» gaan, het in de lijnorganisaties houden en duidelijke afspraken maken. Als we naar Brabant kijken, is het een illusie om te veronderstellen dat je in drie maanden of een halfjaar kunt afbreken wat daar aan criminaliteit in een eeuw, generatie op generatie, tot stand is gekomen. Het zou een blunder zijn om te zeggen dat die taskforce daar moet worden opgeheven. Dan ben je echt met symbolen bezig. Dat geldt ook voor de overvallen. Er moet sterk gefocust worden, zeker zo lang er nog geen nationale politie is. Dat zal mevrouw Berndsen zeker aanspreken, want ik heb begrepen dat wij het daarover eens zijn. Dat wilde ik dus even binnenhalen. Maar verder, in de kern, zijn wij het wat de systematiek betreft met elkaar eens.

Ik kom op het punt van de mobiele bendes.

De heer Marcouch (PvdA): Ik kom kort terug op de overvallen. Ik meen mij te herinneren dat mevrouw Berndsen vroeg hoe de minister de taskforce beter gaat faciliteren om tot dat streefgetal te komen.

Minister Opstelten: Wij hebben met elkaar de taskforcecijfers gepresenteerd. Wij voeren zelf de projectleiding van de taskforce. Iedereen die daarin meedoet, faciliteert. Dat geldt dus voor de politie, het OM en de minister. Wij faciliteren, dus het gehele actieprogramma loopt. Ook het bedrijfsleven faciliteert, dus dat is aan boord en doet mee. Het bedrijfsleven is dus onderdeel van die taskforce. Er zijn dus ook geen klachten over de middelen die we daar leveren. Alle neuzen wijzen in dezelfde richting en wij gaan ervoor zorgen dat die cijfers «keihard» naar beneden gaan. Ik zal niet tevreden zijn voordat dat doel is gerealiseerd. En de heer Marcouch kennende, durf ik te stellen dat hij mij er in alle scherpte op zal wijzen indien er verbetering mogelijk is. Ik kan dus geen gat vinden in de aanpak van de Taskforce Overvallen.

De heer Marcouch (PvdA): Ik twijfel absoluut niet aan de toewijding van de taskforce en die van de minister. Als we echter constateren dat het moeilijk is om die overvallen te voorkomen en dat het oplossingspercentage minuscuul is, ga ik ervan uit dat we iets anders gaan doen om het beter te maken: wat meer politiemensen of rechercheurs. Wat gaan wij anders doen of wat moet er meer gebeuren om een en ander te verbeteren? Als we verder niets doen, komen we er twee jaar later achter dat het weer niet gelukt is.

Minister Opstelten: Ik wil alle honderd maatregelen, die de Kamer overigens al kent, best opnoemen, maar dat is het. Ik zet het in hoofdlijnen even op een rij. Ik wijs eerst op de taskforce overvallen onder voorzitterschap van burgemeester Aboutaleb. Een bekwamere leiding kun je wat dat betreft niet hebben.

De heer Marcouch (PvdA): Dat ben ik helemaal met de minister eens.

Minister Opstelten: Daarover zijn wij het eens. Deze burgemeester wordt met dat probleem geconfronteerd, want hij krijgt dat in eigen huis ook voor de kiezen. In die zin kunnen wij geen betere voorzitter krijgen, want hij weet waar het over gaat. De taskforce heeft dit probleem meteen in alle scherpte laten analyseren. Er is bezien of de gekozen aanpak de juiste is. De analyse is uitgevoerd door prof. Fijnaut. Het rapport daarover heeft hij mij aangeboden. Daarin stonden ook cijfers, onder andere die 11% van vorig jaar. Ik heb daarover gezegd dat het vooralsnog allemaal onvoldoende was en dat het rapport-Fijnaut wat betreft de analyse en de conclusies moest worden uitgevoerd. De taskforce gaat dat doen. Iedereen is aan boord: het bedrijfsleven, dat wordt geconfronteerd met de overvallen, de corporaties, de politie, het OM, Economische Zaken en wij. Daarna is het actieprogramma gepresenteerd. Wij hebben daar met z'n allen ja tegen gezegd. De middelen zijn er ook bij geleverd, al is er bij het OM en de politie altijd sprake van schaarste qua menskracht en geld. Desondanks moet hieraan topprioriteit worden gegeven, niet alleen in woorden, maar ook in daden. We hebben er ook een target aan verbonden: er moet de komende jaren een bepaald resultaat worden behaald. Op die manier kan de volksvertegenwoordiging mij transparant controleren en checken of dat wat ik zeg ook klopt. Het gaat de Kamer er overigens niet om hoe wij het doen. Het gaat de Kamer, maar dat geldt ook voor mij, om het geleverde resultaat. Zo zitten wij hierin. Wat dat betreft is er nu geen spanning, maar die kan wel ontstaan. Het is dus ook een kwestie van hands on besturen om dit voor elkaar te krijgen.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik vind het aardig dat de heer Marcouch de minister nog even herinnert aan een vraag die ik heb gesteld. Ik hoor de minister weer zeggen dat dit een topprioriteit is, maar er worden heel veel topprioriteiten aangegeven. Het moet echter allemaal met de bestaande menskracht gebeuren. Op enig moment zal de minister moeten erkennen dat de veerkracht zo ongeveer uit de politieorganisatie is, omdat al die prioriteiten moeten worden ingevuld. Wij hebben daar echter geen enkel inzicht in. Daar zit mijn zorg. Ik ben benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt.

Minister Opstelten: Ik ben niet voor niets begonnen te zeggen met welke focus wij naar welke thema’s kijken. Ik heb ook nog gewezen op de brief van 18 februari. Daar staat dit allemaal in. Ik kom dadelijk nog met een tweede topprioriteit. Die komt van mij, maar vooral van de politieorganisatie, dus de korpschefs, de korpsbeheerders en het OM. Ik sta daar dus niet alleen in, maar het is mijn missie. Ik zal dit voor elkaar krijgen. Er zijn ook zaken die geen topprioriteit zijn. Men vroeg mij hoe het daarmee staat, maar ik ga mij eerst bezighouden met de topprioriteiten. Daarna ga ik andere dingen doen.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Op 7 april hebben wij een AO gepland over de brief van 18 februari en de gestelde prioriteiten. Dan kunnen wij uitgebreid verder spreken over de capaciteit van de politie, noodzakelijk voor het invullen van de prioriteiten.

Mevrouw Berndsen (D66): Volgens mij ga ik over mijn eigen vragen.

De voorzitter: Dat is juist. De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Opstelten: Nog even iets in de richting van mevrouw Berndsen, want dat verlicht haar zorgen wellicht. In dezelfde brief van februari staat hoe er meer rendement kan worden behaald uit de politiesterkte. Dan gaat het ook om slagkracht, nationale politie en administratieve lasten, want die zaken horen er ook bij. Daarom zijn die ook in deze brief aangegeven. Laten wij daar in april verder over spreken.

De heer Marcouch heeft gesproken over de aanpak van jeugdige veelplegers, want dat is ook relevant voor Amsterdam. Ik mocht daarover afgelopen dinsdag vragen beantwoorden van de heer Van der Steur. De heer Marcouch heeft daarover ook vragen ingediend, maar de vragen van de heer Van der Steur waren net iets eerder. Ik had beide vragenseries graag willen beantwoorden, maar dat heb ik niet in de hand. Ik heb hierover ongelooflijk scherp contact met de burgemeester van Amsterdam. Ik steun hem wat dit betreft vierkant. Wij gaan voor het gehele land eenzelfde soort aanpak presenteren. Ik heb de Kamer afgelopen dinsdag aangekondigd dat ik binnen twee weken een actieprogramma presenteer, gesteund door gemeenten, de politie en het OM. In de kern komt het op het volgende neer: wij weten wie de veelplegers zijn en hoeveel het er zijn. Je schrikt van de levensverhalen van deze jongeren. Jongeren worden op een gegeven moment ouder, maar dan wordt het nog triester. Je vraagt je af waarom er niet eerder is ingegrepen. Wij moeten die mensen van de straat halen. De samenleving moet van hen ontlast worden. Ik zeg het een beetje hard, maar ik meen het wel: wij kiezen wat dit betreft voor de samenleving. De veelplegers moeten enige tijd uit de samenleving worden genomen. Ze moeten een behandeling krijgen of bepaalde zorg, zodat ze, als ze in de maatschappij terugkeren, niet tot hetzelfde gedrag overgaan. De Kamer krijgt binnen veertien dagen informatie over een actieprogramma. Dat is eigenlijk de tweede prioriteit in de brief van 18 februari. Uiteraard zal dit leiden tot een persbericht. De aanleiding hiervoor zal mijn brief naar de Kamer zijn.

Een aantal leden heeft aangegeven, mevrouw Gesthuizen het hardst, dat het kabinet in het kader van de bezuinigingsronde een aantal bezuinigingsmaatregelen heeft genomen over kwesties waar wijzelf over gaan, maar ook over kwesties waar het lokaal bestuur over gaat. Ik heb vele malen met de VNG en gemeentebestuurders over de Van Montfransgelden gesproken. Ik ben wat dat betreft glashelder geweest. Ik schep geen enkele verwachting. Ik heb aangegeven dat de desbetreffende bezuinigingen zullen worden doorgezet. De veiligheidshuizen vinden wij ontzettend belangrijk, dus die gaan wij verstevigen. Daarop zullen we niet bezuinigen. De rijksbijdrage daarvoor blijft overeind en die zal meer gestructureerd worden. Een feit is wel dat er keuzen moeten worden gemaakt. Dat geldt voor het Rijk, maar ook voor het lokaal niveau. Veiligheid staat hoog op de politieke agenda. Een bezuiniging in het kader van de Van Montfransgelden leidt niet tot het ineens wegvallen van het gemeentelijke domein met betrekking tot het veiligheidsdossier. Dat mag niet en dat kan niet. Wij zullen daarover blijven spreken.

De heer Marcouch (PvdA): Het is mij duidelijk dat die bezuinigingen hard zijn, maar hoe taxeert de minister de consequenties daarvan? De minister geeft aan dat een en ander samen met het lokaal bestuur gebeurt, maar hoe verhoudt zich dit met de ambities van het kabinet? Ik las vandaag dat er in Amsterdam wijkbureaus worden gesloten, omdat er geen capaciteit is. Ik hoorde de burgemeester deze week nog zeggen dat de contracten van toezichthouders niet meer worden verlengd. Als volksvertegenwoordiger en als burger denk ik dan dat het straks minder veilig wordt. Hoe kijkt de minister daar tegenaan en hoe stuurt hij daarop?

Minister Opstelten: Wij maken natuurlijk afspraken met gemeentebestuurders, burgemeesters of colleges. Met Amsterdam voer ik zeker geen discussie over financiën. Ik kan mij ook niet voorstellen, maar ik spreek dan op basis van mijn vroegere ervaring, dat het wegvallen van de Van Montfransgelden voor de grote steden als zodanig aanleiding is om het beleid te wijzigen, maar het is natuurlijk wel vervelend. Ik weet waarmee de steden te maken hebben. Ik ben deze week op werkbezoek in Nijmegen geweest. Daar heb ik ook gesproken met een wijkteam in een kwetsbare wijk en met de bewoners. Het gaat om de focus, want een gemeente moet keuzen maken. Dat zijn pijnlijke keuzen, maar ook wij moeten dat doen. Veiligheid is iets dat bepaalde keuzen rechtvaardigt. Ik zeg dus niet dat het voor gemeenten gemakkelijk is, maar het gaat niet altijd om geld. Je moet ook de guts hebben om de juiste keuzen te maken. Ik steun burgemeester Van der Laan van Amsterdam vierkant in de aanpak van veelplegers. Als wij maatregelen kunnen nemen zonder dat het direct om geld gaat, betrekking hebbend op het instrumentarium, dan helpen wij Amsterdam daarmee. Op die manier moeten wij elkaar vinden, al zullen wij wel eens tegen een probleem aanlopen. Als men ervoor kiest om een politiebureau, een wijkbureau te sluiten, omdat men daardoor meer blauw op straat krijgt, dan kan ik die keuze billijken. Overigens herkent de heer Marcouch die kwestie vanuit zijn verleden. Zo iets is van alle tijden. Ook in de toekomst zal dat niet anders zijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik ben heel benieuwd naar de precieze visie van de minister die daaraan ten grondslag ligt. Als je alle bureaus sluit, dan moeten de agenten inderdaad naar buiten en dan komen ze nergens meer binnen. Dan is er daadwerkelijk meer blauw op straat. Aan de ene kant wordt er bezuinigd, maar hoe zorg je er dan voor dat het aan de andere kant beter wordt?

Minister Opstelten: Ik zeg niet dat bureaus moeten sluiten. In dit bestel kan dat nog een keus van de regionale korpsen zijn en dat is van alle tijden. Stel dat een bureau in een bepaalde wijk vaak open is. Dan moeten daar altijd relatief veel mensen aanwezig zijn. Stel dat daar weinig publiek komt. Ik kan mij dan voorstellen dat je kiest voor andere voorzieningen. Je kunt bijvoorbeeld iets aan de sluitingstijden doen. Daardoor kunnen er meer mensen de straat op. De politie moet echter wel bereikbaar zijn voor het doen van aangifte en voor afspraken. Daarvoor moeten er fysieke gebouwen zijn. Er moet dus telkens naar een bepaalde balans worden gezocht. Die afweging is van alle tijden. In mijn verleden moest ik wat dat betreft ook altijd keuzen maken. Daar moet je voor staan, want de middelen zijn altijd schaars. Er zal nooit genoeg zijn, ook niet in de toekomst.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De minister zegt dus eigenlijk dat er bureaus waren waar nooit iemand kwam en dat die daarom worden gesloten.

Minister Opstelten: Dat kan in een enkel geval zo zijn. Dat heeft te maken met de keuzen die door korpsbeheerders en politiechefs in allerlei regio’s zijn gemaakt. Ik respecteer en steun die keuzen. Het is hun afweging om die keuzen te maken bij het uitvoeren van de diverse prioriteiten.

De heer Çörüz (CDA): De persoonsgerichte aanpak in de veiligheidshuizen is effectief. De voorganger van deze minister heeft daar veel werk van gemaakt. Ik was blij verrast door de mededeling van de minister dat de rijksbijdrage voor de veiligheidshuizen overeind blijft. Ik word heel vaak benaderd door bestuurders, maar dat geldt ongetwijfeld ook voor de bewindslieden en mijn collega’s, die stellen dat justitie zich terugtrekt. Wat kan ik tegen die bestuurders zeggen? Kan ik zeggen dat zij zich niet ongerust hoeven te maken, omdat de minister vandaag heeft toegezegd dat de rijksbijdrage overeind blijft?

Minister Opstelten: Mijn advies aan de heer Çörüz is dat hij altijd moet zeggen wat ik heb gezegd, want zo gaat dat in onze verhoudingen. Dat is namelijk de werkelijkheid. Als ik dat zeg, dan is dat zo. Justitie trekt zich helemaal niet terug. We hebben veiligheid en justitie. De gelden die erin zaten, blijven overeind. Ik krijg die vraag overigens ook wel. Je moet dus continu overal hetzelfde zeggen. Daar ben ik goed toe in staat. Ik heb nog nooit iets anders gezegd dan dit. Ik geef de heer Çörüz echt in overweging om mij dit na te zeggen.

Ik kom bij de mobiele bendes, een belangrijk punt. Wij hebben daarover al een aantal keren in een AO gesproken in het kader van de voorbereiding van de JBZ-Raad. Nederland hecht zeer aan het aanpakken van rondtrekkende bendes, want zij plegen misdrijven die burgers en bedrijven veel ellende en schade berokkenen. Ik denk aan winkeldiefstallen, zakkenrollen, ladingdiefstallen, skimming en voertuigcriminaliteit. Deze kwestie heeft een Nederlandse en een Europese component. Die moeten wel worden onderscheiden. De politie en enkele grote winkelketens zijn vorig jaar een proeftuin gestart. In dat kader worden informatie en beeldmateriaal van mobiele dadergroepen gedeeld. De politie analyseert het materiaal en combineert een en ander met andere politie-informatie. De uitkomsten worden zowel gebruikt om preventieve maatregelen te nemen als om de opsporing te verbeteren. De aanpak van winkeldiefstal blijkt succesvol en verdient het om zowel te worden verbreed naar andere vormen van criminaliteit waarmee mobiele bendes zich bezighouden, als om landelijk te worden uitgerold. Ik ga daar de komende maanden verder mee aan de slag.

Op Europees niveau is de aanpak vervat in de Raadsconclusies van december 2010. Deze is op 19 januari besproken tijdens een AO. De Raadconclusies voorzien onder meer in een grondige analyse van de problematiek, meer opsporingsonderzoeken in internationaal verband, meer internationale strafrechtelijke samenwerking en een krachtige bestuurlijke aanpak tegen het faciliteren van dadergroepen. Ik ben recent op werkbezoek in Maastricht geweest. Daar heb je concreet te maken met internationale grensoverschrijdende opsporing. Ik vind dat knap werk, want dat komt bijna nog niet voor, ook niet in Europa. Het gaat dus niet alleen om politiesamenwerking in de grensregio, een belangrijk gebied met steden als Aken, Luik en Maastricht. De opsporing vindt daar gezamenlijk plaats. Dat geldt ook voor de aansturing van het OM, want dat gebeurt ook internationaal. Dat is een hard wapenfeit. Ook daar staat dit probleem volop op de agenda. Ook al zijn de raadsconclusies op dit punt nog niet de oplossing voor Europa, de lidstaten worden er wel door aangemoedigd om gezamenlijk stappen te zetten. Nederland is voorstander van de voorgestelde conclusies en de daarin genoemde acties. Wij vinden de multidisciplinaire aanpak van groot belang. Er moet een informeel EU-netwerk voor de bestuurlijke aanpak van criminaliteit tot stand komen want daarmee kunnen degenen die rondtrekkende bendes faciliteren, worden gehinderd in hun activiteiten. Denk aan personen en organisaties die bijvoorbeeld op schuil- en ontmoetingsplekken de verkoop van gestolen goederen faciliteren. Wij hebben veel inzet gepleegd in het kader van de bestuurlijke aanpak hiervan. In die zin moet deze kwestie ook bestuurlijk worden geleid en van impulsen worden voorzien. Daardoor kan de politiek de bestuurders ook als het ware aanvuren bij het op de Europese agenda krijgen van dit probleem. Dat is ons dus gelukt. Nu gaat het erom, met het opgebouwde netwerk, de borging van de aanpak op EU-niveau verder te realiseren.

Er is gevraagd naar concrete voorbeelden. Ik vind persoonlijk dat een en ander nog scherper kan, maar ik wijs wel op de data waarop de kwestie al aan de orde is geweest. De Kamer heeft haast, misschien heb ik nog meer haast en niet alleen omdat ik weet dat de Kamer haast heeft. In januari hebben wij erover gesproken. Vervolgens is er in de JBZ-Raad over gesproken. Met onze buurlanden wordt vooral in het kader van de grensregio’s samengewerkt om allerlei vormen van grensoverschrijdende criminaliteit aan te pakken. Ik heb daarvan al een voorbeeld gegeven. Dat gebeurt onder andere door te investeren in criminaliteitsbeeldanalyses en het versterken van samenwerking bij het oplossen van operationele knelpunten aan de grens. Aan de oostgrens fungeert een gemeenschappelijk Duits-Nederlands team waarvan ook de Koninklijke Marechaussee deel uitmaakt. Dat team houdt zich nadrukkelijk ook bezig, als taakaccent, met het mobiele banditisme. Men kan grensoverschrijdende informatie uitwisselen en gezamenlijk optreden. Dat is weer zo’n wapenfeit. Defensie doet dus ook mee aan dit soort zaken. Binnen de EU-opsporing is men zich ervan bewust dat er rondreizende groepen zijn die in meerdere EU-landen overvallen plegen op detaillisten in dezelfde branche. Ik kan nog meer voorbeelden geven, maar ik vind dat wij wat dit betreft niet snel genoeg kunnen opereren. Ik beschouw de haast van de Kamer eigenlijk als een steun in de rug. Ik ben mevrouw Hennis en anderen dankbaar voor het feit dat zij mij de gelegenheid hebben gegeven hierover iets te zeggen.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Het klopt dat er in december en in januari tijdens een AO over deze kwestie is gesproken, maar vooral de raadsconclusies grossieren in gemeenplaatsen. De afgelopen zes jaar is hier uit politiek oogpunt heel veel aandacht aan besteed, maar op Europees niveau is er uiteindelijk weinig van de grond gekomen. Door Detailhandel Nederland wordt telkens aangegeven dat dit probleem zich niet tot de grenzen beperkt en dat het daarom ook in Europees verband moet worden aangepakt. De minister spreekt heel mooie woorden. Ik begrijp van hem dat er inmiddels van alles en nog wat in stelling is gebracht en dat er van alles en nog wat is opgestart, maar het zo gewenste onderzoek waarbij gegevens vanuit de verschillende lidstaten worden vergeleken, is er nog steeds niet. Kan de minister daar nog iets over zeggen? Het probleem is dat de Raadsconclusies in dezen absoluut niet leidend zijn, omdat die heel algemeen geformuleerd zijn. Ze zijn al zes jaar lang hetzelfde.

Minister Opstelten: Op zichzelf ben ik het daarmee eens. Vandaar ook mijn ongeduld om het te concretiseren. De Kamer en ik voelen dat aan. Er gebeuren ook wel dingen. Daarom heb ik het Maastrichtse verhaal ook verteld. Recent heb ik met mijn Poolse collega gesproken. De staatssecretaris en ik hebben natuurlijk het terrein van mevrouw Gesthuizen bewandeld, maar wij hebben ook naar andere zaken gekeken, bijvoorbeeld naar de problematiek van de MOE-landen die collega Kamp coördineert. Ook dat is een onderwerp voor de Europese arena waarin ik mag acteren. Ook wat dat betreft ben ik ongeduldig, want het wordt tijd om eveneens op die punten tot concrete posities te komen. Op 8 februari 2011 heeft Europarlementariër Jan Mulder er ook vragen over gesteld. Mevrouw Malmström, onze Eurocommissaris, heeft inmiddels gemeld dat op basis van de bevindingen en de voorstellen van de opstellers in 2010 een taakomschrijving is opgesteld voor een proefonderzoek in alle lidstaten. Het gaat erom dat wij en onze operationele diensten elkaar vinden en maatregelen nemen. In Nederland zijn de wil, de guts, de verbanden en de mensen, van de politie en het OM, aanwezig om een en ander tot stand te brengen in de internationale arena. Ik heb daarover collegiaal ook goed contact. Ik denk dat deze kwestie nu veel sneller gaat lopen dan wij allemaal denken. Ik zie dat er voortgang in komt, al ben ik zeker nog niet tevreden op dit punt. Dat ben ik overigens op geen enkel punt.

De heer Çörüz (CDA): Dit is een Europees probleem en dat moeten we op Europees niveau aanpakken. De minister noemde een aantal actiepunten, maar ik heb er ook nog een paar. Neem de kwestie van vingerafdrukken in Europees verband, want de bendes reizen door Europa.

Dan de harmonisatie van straffen. Een tijdje geleden sprak ik met een Roemeense rechter. In Roemenië krijg je ongeveer vijf jaar voor skimmen, in Nederland krijg je met een beetje goede wil vijf maanden. Stel dat je keer op keer naar Nederland komt en dat je hier allerlei dingen overhoop haalt. Je laat je bijvoorbeeld in met criminaliteit. Kan er dan een moment komen dat wij jou hier niet meer willen hebben?

Minister Opstelten: Wat betreft het laatste punt moet goed worden gekeken naar alle regels binnen de EU. At the end of the day is er wel een mogelijkheid om dat te doen, maar wij moeten heel precies zijn. Anders blijft het alleen maar bij roepen. Overigens gaat het daar in de kern niet om. Het gaat erom dat we mobiele bendes oppakken en straffen. We moeten ervoor zorgen dat ze uit het publieke domein verdwijnen en stoppen met criminaliteit. In die zin is er sprake van een bepaalde verantwoordelijkheid van de verschillende ministers voor de MOE-landen. Daarom is één van ons belast met de coördinatie van die kwestie. Dat is collega Kamp geworden. Wij doen dit in alle scherpte. Wij zoeken uiteraard de grenzen op om resultaat te boeken, maar dat moet gebeuren binnen de rechtsstatelijke grenzen.

De heer Çörüz (CDA): Ik vroeg concreet naar een Europese kwestie als de vingerafdrukken. Gebeurt daar nog iets mee?

Minister Opstelten: Ik kijk nu ook naar mevrouw Hennis, want ik ben benieuwd wat zij daarvan vindt. Natuurlijk moet je elkaars opsporingsmiddelen kunnen uitwisselen. Dat kan, maar ook wat dit betreft moet je voorzichtig zijn in de Europese arena. We hebben er vanochtend ook al een beetje over gesproken. Wij zoeken wat dat betreft eveneens de grenzen op, maar de kwestie van de privacy speelt ook een belangrijke rol, want daarmee moet zorgvuldig worden omgegaan. Het gaat ons erom mobiele bendes van de straat te krijgen. Laten wij niet te veel vragen naar nieuwe instrumenten. Het gaat mij erom concrete resultaten te leveren. Ik wil wat laten zien. Daar gaat het mij om.

De voorzitter: Ik verzoek de minister om iets korter te antwoorden. De staatssecretaris moet ook nog spreken en wij willen om half zes echt klaar zijn.

Minister Opstelten: Jazeker. Ik wil dat ook graag. Er is nog gevraagd wat de meerwaarde is van de Wet uitbreiding identificatieplicht. Uit de evaluatie blijkt dat opsporingsambtenaren bij de taakuitoefening zeer geholpen zijn met deze wet. Steeds meer mensen dragen een identiteitsbewijs bij zich. Dat is goed. De bevoegdheid mag alleen worden toegepast in het kader van een redelijke taakuitoefening, zodat in het proces-verbaal feiten en omstandigheden moeten worden vermeld op basis waarvan de opsporingsambtenaar het vorderen van inzage in het identiteitsbewijs noodzakelijk heeft geacht. Zo kan in het geval van een lichte overtreding – daar gaat het mevrouw Berndsen om – waarbij de verdachte oprecht meewerkt aan de vaststelling van de identiteit, het tonen van een agenda of betaalpas al voldoende zijn. Het in de aanwijzing noemen van documenten en het opstellen van een positieve lijst die in dit verband zou mogen worden gebruikt, leidt tot een ongewenste inperking van de flexibiliteit van het handelen van de opsporingsambtenaar met het oog op een redelijke benadering van de burger. Het zou uiteindelijk niet leiden tot een verantwoord niveau van handhaving. Mijns inziens komen wij met deze wet in de praktijk op een aanvaardbaar niveau uit. Ik zal dit uiteraard voortdurend samen met het Openbaar Ministerie in de gaten houden.

Het laatste punt gaat altijd over cijfers. Ik moet nog ingaan op de verschillen in de cijfers over de aanpak van voertuigcriminaliteit. De heer Çörüz vroeg daarnaar. Het onderzoek waarover hij sprak, is uitgevoerd door het CBS. Ik heb dus niet in de hand hoe dat onderzoek wordt uitgevoerd. Wij geven een opdracht aan het CBS. Met de VNG heb ik afgesproken om tot één soort monitor te komen. Wij hebben geen behoefte aan zeven verschillende monitoren waarover zeven AO's moeten worden gehouden. Ik wil graag één monitor waarover wij één AO kunnen houden. Dan gaat het gewoon om de kern van de zaak. Ik kan slechts enkele mogelijkheden noemen van oorzaken van de verschillen. Ik zet daarbij een streep onder mogelijkheden, want het is nog niet precies duidelijk waardoor de verschillen zo groot zijn. De vraagstelling die in de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM) wordt gebruikt, wordt bovendien nog onderzocht. In de eerste plaats is er mogelijk sprake van geheugeneffecten. De cijfers van de Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit gaan over 2009. In de enquêtes die zijn gehouden voor de IVA wordt mensen gevraagd of zij in het afgelopen jaar slachtoffer zijn geweest van autodiefstal. Soms antwoorden burgers op zo'n vraag ook met ja als de ervaring waarop wordt gedoeld, heeft plaatsgevonden in 2008. De vragen voor de IVM gaan verder over de eigen auto, maar als er een auto van een gezinslid is gestolen, beantwoordt men de vraag vaak ook met ja. Daardoor zijn de cijfers van de IVM relatief hoger. Ik neem de cijfers van de IVM als uitgangspunt, want je moet vertrouwen hebben in het CBS. Dit zijn de cijfers waarop wij koersen. Deze cijfers zijn behoorlijk hoog. Dat betekent dat wij niet gerust kunnen zijn en dat stevige maatregelen noodzakelijk zijn. Dat is mijn uitgangspunt. Ik zal de cijfers overigens zelf ook nog eens goed tegen het licht laten houden, opdat wij de verschillen waarop de heer Çörüz wees, beter kunnen verklaren.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in de eerste termijn.

Ik begin met te reageren op de woorden van de laatste spreker in de eerste termijn van de Kamer, namelijk mevrouw Gesthuizen van de SP-fractie. Zij koos voor een boeiende uiteenzetting over de inspanningen van de minister en van mijzelf. Ik dank haar voor het compliment over mijn eerlijkheid. De woorden die ik in dit interview heb gebruikt en waarop zij doelde, gingen bij uitstek over iets wat ik al eerder met de Kamer had gedeeld, namelijk tijdens het algemeen overleg over de bestrijding van kinderporno. Ik doelde toen op het aanstellen van 500 animal cops, verspreid over een tiental regio's van de nationale politie. Over de animal cops, het aantal ervan en de werkzaamheden van deze mensen hebben wij tijdens de formatieperiode inderdaad afspraken gemaakt. In de Kamer heb ik toentertijd heel openhartig en eerlijk gezegd dat ik me afvroeg of er wel voldoende werk was voor deze mensen. Ik heb toen echter ook gezegd dat dit iets is wat is afgesproken bij de formatie. Het staat in het regeerakkoord, dus zal de staatssecretaris dit loyaal uitvoeren. Daarbij zullen we bezien of er voldoende werk is. Daarover heb ik niet meer en niet minder gezegd. De eerlijkheid die ik in het interview dus tentoon heb gespreid, probeer ik altijd tentoon te spreiden. Dit was bij uitstek iets wat niet eerst in de krant was verschenen en pas daarna met de Kamer was gedeeld. Dit is eerst met de Kamer gedeeld, en is daarna pas in een interview teruggekomen.

Mevrouw Gesthuizen heeft ook gevraagd naar onze visie op veiligheid. De minister heeft onze visie al gegeven. Met wat hij daarover zei, ben ik het uiteraard geheel eens. Ik zou het als volgt willen samenvatten. Het gaat dit kabinet om het voorkomen van criminaliteit. Daarop zetten wij in. Wij willen komen tot een heel effectieve opsporing met de beschikbare, schaarse middelen. Het gaat ons ook om een voortvarende opsporing. Dat betekent dat vervolgingsbeslissingen snel worden genomen als de politie haar werk heeft gedaan. Het gaat ons om adequate bestraffing en om productiviteit bij de politie. Verder gaat het ons om – laat ik het toch maar zeggen – het continu zoeken naar de juiste balans tussen de belangen van slachtoffers en de belangen van verdachten en daders in de samenleving. Het gaat er ook om dat slachtoffers vervolgens hun schadevergoeding krijgen. Dat is het totaalplaatje van een veiliger Nederland. Dit is wat ik zou willen zeggen over onze visie op veiligheid. Ik betrek daarbij dus wat de minister hierover heeft gezegd. Hierop zet het kabinet continu in. Dit is de visie van de bewindslieden op Justitie. Wij zijn steeds bezig met: Nederland moet veiliger.

De twijfels die mevrouw Gesthuizen heeft bij de repressieve inspanningen die het kabinet nodig acht, zijn voor mij een beetje nieuw. Ik heb tot nu toe steeds begrepen dat ook de SP-fractie aanstuurt op een integrale benadering van het bestrijden van criminaliteit en van onveiligheid. Dat precies doet het kabinet. Wij zoeken continu naar een goede balans en een integrale benadering. Daaraan zijn verschillende aspecten verbonden. Een repressieve benadering hoort daar zeker bij; die mag je dus niet vergeten. Als wij in de komende jaren vermoeden dat de verhoudingen hier en daar niet evenwichtig zijn, dan zullen wij de balans moeten herstellen. Dat is precies wat de Kamer van ons mag verwachten. De minister zegt in dat verband vaak: daarover zullen wij nog scherpe discussies voeren. Daarbij sluit ik mij aan.

Een aantal woordvoerders heeft gesproken over de Verklaring Omtrent het Gedrag. Mevrouw Hennis vroeg wanneer het ECRIS-systeem up and running zou zijn. Naar verwachting zal het medio 2012 in werking treden. Er is nog een lacune bij de bevraging van ECRIS op het punt van het niet verplicht zijn om gegevens te verstrekken. Dat leidt ertoe dat landen de informatieverzoeken ten behoeve van de VOG kunnen weigeren. Tijdens een algemeen overleg ongeveer vier maanden geleden over kindermisbruik heb ik gezegd dat ik dit onderwerp zo belangrijk vind, dat het kabinet dit onderwerp eerder aan de orde zou gaan stellen. België, Engeland en Polen hebben na gesprekken gesteld dat zij in principe bereid zijn om informatie ook ten behoeve van de VOG-aanvragen te verstrekken. Met Duitsland en Luxemburg zijn de gesprekken hierover nog niet afgerond. Toch is het doel om in Europees verband zoveel eerder als mogelijk te beginnen met het uitwisselen van de strafrechtelijke gegevens in ECRIS in het kader van de Verklaring Omtrent het Gedrag. Er zijn dus al wat bilaterale contacten waarin men zich bereid heeft verklaard om deze gegevens uit te wisselen, maar andere resultaten moeten we nog afwachten.

Mevrouw Hennis heeft een vraag gesteld over de intensieve screening. Vanuit het departement is daarover met verschillende beroepsgroepen gesproken. De mogelijkheden voor het invoeren van een periodieke of continue screening zijn uitgebreid verkend. Voor de buitengewone opsporingsambtenaren is een continue screening mogelijk. De proportionaliteit van deze screening wordt echter verder onderzocht. Voor beroepsgroepen die niet aan de voorwaarde van continu screenen voldoen, zijn de mogelijkheden voor een periodieke screening onderzocht. Die blijkt voor onderwijs en kinderopvang mogelijk te zijn. Daarvoor is echter wel nodig dat de Verklaring Omtrent het Gedrag wettelijk verplicht wordt gesteld. Ik heb de Kamer in dit verband bovendien al eerder gemeld dat ik met een aantal ambtsgenoten zal moeten bepalen voor welke beroepsgroepen deze verplichting precies moet gaan gelden. Voor een aantal sectoren is de Verklaring Omtrent het Gedrag nog niet verplicht gesteld of wordt screening door een andere partij dan de overheid verzorgd. Voorbeelden zijn de jeugdzorginstellingen en de zorgsector. Op dit moment wordt onderzocht of de screening en de Verklaring Omtrent het Gedrag in de toekomst ook voor deze sectoren verplicht kunnen worden gesteld. Ik zal de Kamer hierover in april een brief sturen. Daarin zal ik ook schrijven welke wettelijke bepalingen zullen moeten worden gewijzigd.

Mevrouw Hennis vroeg in dit verband ook naar de positie van kinderdagverblijven. Ik heb hierover rechtstreeks contract met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Mocht hij besluiten om het periodiek screenen ook voor kinderdagverblijven wettelijk verplicht te stellen, dan ligt het in de rede dat die verplichting voor al het personeel zal gaan gelden. Dat hebben wij al met elkaar gewisseld.

De minister heeft al iets gezegd over de opsporing en vervolging van veelplegers. De vragen die de heer Marcouch hierover stelde, hebben echter uiteraard ook betrekking op de opsporing van veroordeelden. Het gaat daarbij over de situatie in Amsterdam en over de opsporing van zowel jeugdige als volwassen veroordeelden. De executie van strafvonnissen, waaronder die van gevangenisstraffen, heeft de volle aandacht van het kabinet. De heer Marcouch kent uiteraard het project van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Daarbij wordt intensief gewerkt aan opsporen, signaleren en tegenhouden. Het signaal dat de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland heeft gegeven, ik meen tijdens de nieuwjaarsreceptie, is door het kabinet opgepakt. Er was uiteraard al een speciaal landelijk team voor het opsporen van veroordeelden. Er zijn echter nu ook in regio's teams die zich hierop specifiek richten. Het kabinet heeft zich voorgenomen om het opsporen van veroordeelden straks binnen de nationale politie landelijk uit te rollen over de tien regio's. We hebben het voornemen om het overal op dezelfde manier te doen als in Amsterdam. Dit is overigens niet alleen de taak van de speciale teams op landelijk en regionaal niveau, maar ook van individuele politieambtenaren en van elke opsporingsambtenaar. Bij verkeerscontroles en op andere momenten moeten zij continue zicht houden op de mensen die in het opsporingsregister staan voor de executie van een onherroepelijke gevangenisstraf. Hieraan wordt dus gewerkt.

In de media was aangekondigd dat de heer Marcouch vragen zou gaan stellen over twee moties. Ik wist dus ongeveer wat er zou komen. Ik kan mij die moties haarscherp herinneren. Zij gaan over de terbeschikkingstelling aan het onderwijs, het sociaal verhoor en alles wat daarmee samenhangt. Uiteraard en met veel genoegen gaat het kabinet die moties uitvoeren. Weliswaar hebben wij bij de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie gediscussieerd over de vraag waar de indieners precies om vroegen en waartoe het kabinet bereid was, maar ik ben er steeds van uitgegaan dat aan het einde van de behandeling van deze begroting consensus was bereikt over de vraag wat er precies moest gebeuren. De moties zijn daarna aangenomen door de Kamer. Ik kan daarom zeggen dat de maatregel in het kader van de terbeschikkingstelling aan het onderwijs moet worden ingepast in de uitwerking van de strafdienstplicht. Het doel van de indieners van de motie is duidelijk. Ook ik vind dat jongeren onderwijs moeten volgen en dat ze daartoe verplicht moeten kunnen worden in het kader van de sanctie. Op dit moment wordt uitgezocht of een afzonderlijke maatregel de beste vorm is, of dat de verplichting moet worden ingepast. Wij zijn voornemens de Kamer in april te berichten over de vraag hoe wij dat rond de zomer wettelijk willen gaan regelen in de strafdienstplicht. Dit is niet de gemakkelijkste kwestie waar het kabinet voor staat. Ook het kabinet vindt dat de maatregel die in de aangenomen motie wordt voorgesteld, een welkome aanvulling kan zijn. Ik zou bijna zeggen dat die vaststelling bij de staatssecretaris uit zijn tenen kwam. Er is dus geen sprake van gespeeld enthousiasme, maar van echt enthousiasme. Wat in de motie wordt voorgesteld, is een innovatie. Ik zeg toe dat het kabinet dit zeker gaat verwerken.

De discussie over het sociaal verhoor ligt ietwat anders. Daarover hebben wij al eerder gesproken. Vandaag is mij weer duidelijk geworden dat mijn beeld hierover niet helemaal gelijk is aan het beeld dat de heer Marcouch hierover heeft. Wij willen het sociaal verhoor inpassen in de maatregelen die ertoe moeten leiden dat mensen die worden aangehouden ter zake van criminaliteit zo spoedig mogelijk worden berecht. De minister heeft hierover ook gesproken. Ik doel op de zogenaamde zo-spoedig-mogelijkoptie, waarmee ook wordt gewerkt in de pilot in Eindhoven. In die pilot is ook het inpassen van het verhoor een optie. Soms vereist het afnemen van zo'n verhoor echter speciale vaardigheden van politiemensen. De heer Marcouch weet dat. Het is niet iedereen gegeven. Er wordt getracht om dit nu in de pilot in te passen. Ook deze motie wordt echter wel degelijk uitgevoerd door de regering.

De heer Çörüz heeft vragen gesteld over de afstandsverklaring. Hij noemde het voorbeeld van de eigenaar van een motorzaak die geconfronteerd wordt met iemand die gaat proefrijden en vervolgens de motor niet terugbrengt. De eigenaar van de motorzaak krijgt zijn motor uiteindelijk niet van de politie terug omdat de verdachte bij de politie geen afstand wil doen van de motor. Dit is een oud probleem dat al jaren speelt. Wij denken er wel iets aan te kunnen doen. Net als de heer Çörüz vind ik het eigenlijk onverteerbaar dat het slachtoffer zijn eigendom niet kan terugkrijgen. Toch is dit gestoeld op civiel recht en op de manier waarop de regelgeving op dit moment in elkaar steekt. De heer Çörüz weet echter dat hierover in het regeerakkoord een doelstelling is opgenomen. Deze doelstelling staat ook in het mooie kleine boekje dat de minister elke ochtend even openslaat om te bekijken of we op schema liggen. Ik doe dat ook elke ochtend moet ik er direct bijzeggen, want anders word ik daarop aangesproken door de minister. Het is de bedoeling om een conservatoir beslag in het strafrecht te introduceren ten behoeve van het slachtoffer. Dat moet een aparte vorm krijgen, los van het civiel recht. Daarop wordt nu gestudeerd. Er wordt gewerkt aan een impactanalyse van de introductie van het conservatoir beslag ten behoeve van het slachtoffer. Daarin wordt meegenomen de teruggave van goederen aan het slachtoffer in een vroeg stadium van de opsporing. Dat is dus precies wat de heer Çörüz wenst en waarvan melding werd gemaakt. Dit wordt meegenomen in het kader van deze maatregel die wordt genoemd in het regeerakkoord. Als het conservatoir beslag goed geregeld is, kunnen wij de genoemde motor in beslag nemen zodat de dader er verder geen plezier meer aan zal beleven. Technisch-juridisch komt deze methode erop neer dat de motor ten behoeve van het slachtoffer in beslag wordt genomen. Op die manier kan over het civielrechtelijke probleem worden heengestapt. De heer Çörüz zal vinden dat het in de praktijk nu al heel goed mogelijk is om het beslag snel af te doen. Ik ben dat met hem eens en ik kijk op dit moment ook met een schuin oog naar mevrouw Berndsen. Het getuigt een beetje van purisme als dit niet praktisch en soepel wordt afgedaan. Wettelijk is er echter een probleem. Dat gaan we dus oplossen.

Mevrouw Hennis, mevrouw Berndsen, mevrouw Helder en de heer Çörüz hebben vragen gesteld over de gedragsbeïnvloedende maatregel in de voortgangsrapportage over Veiligheid begint bij Voorkomen (VbbV) over 2009. De Kamer heeft hierover enkele brieven ontvangen. Nadat zij de brief van 1 juli 2009 (31001, stuk nr. 71) heeft ontvangen, is zij nog een aantal malen geïnformeerd over de gedragsbeïnvloedende maatregel. Ik heb dit even op een rijtje gezet. Over de voortgang is gerapporteerd in november 2009 in de tweede voortgangsrapportage Veiligheid begint bij Voorkomen van oktober 2009. In de afsluitende rapportage over VbbV, die is verschenen in april 2010, zijn de meest recente aantallen genoemd. Die zal is straks nog even herhalen. In mei 2010 is uitgebreid ingegaan op vragen van de voorgangster van mevrouw Gesthuizen, mevrouw Van Velzen, over de gedragsbeïnvloedende maatregel. Ook in het jaarverslag over 2010 is hierover gerapporteerd. De meest recente cijfers heb ik nog even op een rijtje gezet. In 2008 zijn 15 vonnissen uitgesproken, in 2009 78 en ultimo 2010 ruim 90. Ik verwacht dat we op termijn tot ongeveer 130 maatregelen op jaarbasis zullen komen en ik sluit niet uit dat dit er nog meer worden.

Dit is een relatief nieuwe maatregel in het jeugdstrafrecht. De doelgroep is iets kleiner dan wij hadden verwacht. Dat wordt door een aantal zaken veroorzaakt. In het algemeen is sprake van een afname van de aantallen veroordelingen waarbij zware jeugdcriminaliteit een rol speelt. Dat is verbazingwekkend, omdat we tegelijkertijd te maken hebben met hardnekkige criminele jeugdgroepen. De minister heeft hierover gesproken. Uit de cijfers is het voorkomen van die problemen de afgelopen jaren niet direct gebleken. Daardoor bleek de inschatting van het aantal opgelegde maatregelen hoog. Verder blijken in de praktijk vaker voorwaardelijke straffen te worden opgelegd met bijzondere voorwaarden en verplichte jeugdreclassering. Daarmee wordt ook de persoonsgerichte gedragsbeïnvloeding beoogd. Soms wordt dit dus op een andere manier en langs een andere weg gezocht, maar is het effect hetzelfde. Dit wordt al dan niet gecombineerd met onvoorwaardelijke jeugddetentie. Sinds de inwerkingtreding van de wet is de gedragsbeïnvloedende maatregel in totaal aan zo'n 200 jongeren opgelegd. In 2009 heeft nog de impactanalyse plaatsgevonden om een beter inzicht te krijgen in de doelgroep van de gedragsbeïnvloedende maatregel. Dat heeft geleid tot het bijstellen van de aantallen waarmee wordt gewerkt. Op dit moment wordt aan de evaluatie van de wet rond de gedragsbeïnvloeding van jeugdigen gewerkt. Hiervan maakt de gedragsbeïnvloedende maatregel deel uit. Die evaluatie komt in het voorjaar van 2011 gereed. Mevrouw Berndsen heeft hiernaar gevraagd.

Tegen mevrouw Helder zeg ik dat deze gedragsmaatregel heel goed past binnen de harde aanpak van de jeugdcriminaliteit die het kabinet voor ogen staat. Binnen de gedragsmaatregel wordt een programma ingericht met elementen van straf en van zorg. Bij het niet nakomen van de afspraken zal de jongere in de jeugdinrichting worden geplaatst. Het wetsvoorstel over taakstraffen – ik hoop dat dit volgende week de plenaire agenda zal bereiken – ziet inderdaad op het volwassenenstrafrecht. Ik meen echter dat de gedachte achter dit wetsvoorstel over taakstraffen voor volwassenen, namelijk een meer passende straf, ook opgaat voor de gedragsmaatregel. Die maatregel is uiteraard een uiterst intensief traject voor jongere criminelen.

Mevrouw Helder heeft vragen gesteld over de strafdienstplicht. De strafdienstplicht die op het ogenblik in ontwikkeling is, vertoont inderdaad raakvlakken met de gedragsbeïnvloedende maatregel. Op dit moment wordt door het departement onderzocht welke extra mogelijkheden de strafdienstplicht zou kunnen bieden. Deze zullen uiteraard worden afgezet tegen de huidige mogelijkheden. Ik heb al gezegd dat wij hopen de Kamer ultimo april te kunnen informeren over de eerste contouren van de strafdienstplicht en het adolescentenstrafrecht. Tijdens een ander algemeen overleg heb ik al gezegd dat dit hopelijk nog voor de zomer zal leiden tot wetgeving rond de strafdienstplicht. Ik hoop bovendien dat het kort ná de zomer kan leiden tot wetgeving rond het adolescentenstrafrecht. Dat is het spoorboekje dat ik daarbij voor ogen heb. De gedragsbeïnvloedende maatregel kan uiteraard ook worden gecombineerd met jeugddetentie als de ernst van het delict daar om vraagt.

De heer Çörüz stelde dat rechters de gedragsbeïnvloedende maatregel niet zouden opleggen. Dat is een bekend geluid. Ik zal dus niet zeggen dat ik dat niet zelf ook heb vernomen tijdens de werkbezoeken die ik de afgelopen vier maanden heb afgelegd. Daarom zijn er plaatsen speciaal voor de gedragsbeïnvloedende maatregel ingekocht. De indruk bestaat dat de laatste maanden, nu er zorg is ingekocht die is gekoppeld aan deze gedragsbeïnvloedende maatregel, er meer van deze maatregelen worden opgelegd. Ik ga er daarbij van uit dat bekend is dat in 2009 is gestart met de pilots rond centrale inkoop voor de erkende gedragsinterventies. Deze interventies zijn geclusterd. Dat gebeurt nu in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel. Met name het niet voorhanden zijn of niet tijdig voorhanden zijn van geschikte gedragsinterventies werd door de ketenpartners als een knelpunt ervaren bij het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel.

Na de interessante uiteenzetting van mevrouw Gesthuizen van haar visie op veiligheid, vroeg zij of ik wel echt doorga met het echt uitvoeren van de modernisering van het gevangeniswezen en de motiverende bejegening in de justitiële inrichtingen. Ik kan haar bevestigen dat het kabinet doorgaat op de lijn die het vorige kabinet op deze punten heeft ingezet. Wij zullen de plannen over moderniseren van het gevangeniswezen en de motiverende bejegening binnen gevangenissen echt uitvoeren en implementeren. Ik zeg echter opnieuw wat ik ook al heb gezegd bij de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie. Met het oog op de zevenjarige recidive is er eind 2012 een nieuw meetmoment. Dan zullen wij bekijken wat dit allemaal heeft opgeleverd voor het terugdringen van de recidive. Dat is dus wat mij betreft een belangrijk meetmoment. Op grond van de dan geboekte resultaten zal het kabinet besluiten of het zal doorgaan met wat is ingezet omdat het nut blijkt te hebben. Het is ook mogelijk dat het kabinet dan zegt: de middelen zijn schaars, de bejegening, het plan en de koppeling met nazorg leiden eigenlijk niet tot meer terugdringing van de recidive, en daarom kiezen wij voor een andere werkwijze. Het is te vroeg om daarover nu al een uitspraak te doen. Wij gaan nu volop door met de uitgezette modernisering van het gevangeniswezen. Mevrouw Gesthuizen hoeft dus niet bang te zijn dat ik dit de komende jaren tot 2012 verkapt zal terugdringen. Deze plannen vragen veel van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Mensen zijn omgeschoold. Mevrouw Gesthuizen weet daar alles van, want zij krijgt net als ik goede informatie uit de Dienst Justitiële Inrichtingen. Daar ben ik blij om. Zij weet dat het beleid op dit punt niet is gewijzigd, maar dat er wel een meetmoment komt bij de zevenjarige recidive. Het kabinet vindt het immers heel zinvol om veel geld te investeren als het tot iets leidt. Als echter uit de cijfers blijkt dat het tot niets of tot onvoldoende leidt, dan moet dat aanleiding geven tot een heroriëntatie, ook binnen het gevangeniswezen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik kan de staatssecretaris alvast zeggen wat volgens mij de uitkomst zal zijn van de evaluatie van de motiverende bejegening. Die zal ons zwaar tegenvallen. Dit is juist een aspect van het programma in de gevangenissen waarin ik helemaal geen vertrouwen heb. Ik meen dat het gevangenispersoneel heel goed weet hoe men mensen motiverend moet bejegenen. Het zijn immers professionals. Ik heb hierover nog weinig positieve geluiden gehoord. Volgens mij is veel belangrijker dat wij ervoor zorgen dat mensen aan het werk kunnen, dat ze worden geschoold. Er moet worden geluisterd naar het personeel, dat klaagt over een te hoge werkdruk. Deze mensen hebben te weinig tijd om een keer met de gevangene te spreken. Ik denk aan de begeleiding van mensen met een stoornis en de behandeling van deze stoornissen. 70% van de mensen die in de bajes zit, wordt niet behandeld. De verslavingsproblematiek van deze mensen wordt niet aangepakt. Ik denk verder aan maatschappelijk werk in bajessen, aan nazorg en aan reclassering. Wat vindt de staatssecretaris ervan dat wij vooral van gevangenispersoneel horen dat ze nu gewoon niets kunnen omdat er geen geld voor is?

Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Gesthuizen schetst mijns inziens een wat eenzijdig beeld. Ik geef toe dat ik de argumenten die zij nu verwoordt, ook van de mensen in de gevangenissen hoor. Ik heb het voornemen om alle 96 penitentiaire inrichtingen in mijn ambtstermijn te bezoeken, en dus met alle mensen te spreken waarmee ook mevrouw Gesthuizen goede contacten heeft. Ook ik hoor de argumenten die mevrouw Gesthuizen verwoordt. Ik hoor echter nog vaker dat men de meerwaarde inziet van de lijn die door het vorige kabinet is ingezet. Op dit punt geef ik mijn voorgangster alle credits. Er is sprake van een wisselend beeld. Ik wil deze plannen dus niet de nek omdraaien. Dat heb ik benadrukt tijdens de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie en dat zeg ik vandaag opnieuw. Als er tekortkomingen en omissies zijn, dan gaan we bekijken of we een en ander binnen de bestaande budgetten en de huidige taakstellingen kunnen verbeteren. We gaan echter niet alleen op het gevoel van mensen af, maar ook meten wat de effecten zijn op het terugdringen van recidive. Alle argumenten die mevrouw Gesthuizen noemt, komen mij dus niet onbekend voor. Het beeld dat ik hiervan heb is meer wisselend dan het beeld dat mevrouw Gesthuizen nu schetst. Ik hoor ook dat mensen hierover heel positief zijn. Wij moeten mijns inziens in de komende jaren een aantal zaken in de uitvoering verbeteren. Ik ben daarom heel ruimhartig. Ik vind het heel goed als de SP-fractie en andere fracties in de Kamer veel op bezoek gaan bij gevangenissen en veel informatie verzamelen. Ik zal dat de komende tijd ook doen. Ik hoop dat we samen kunnen komen tot een heel goede uitvoering en uiteindelijk tot vermindering van recidive. Naar mijn mening is het huidge beeld wat anders dan mevrouw Gesthuizen nu schetst.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De SP heeft onderzoek gedaan. De resultaten zijn verschenen onder de titel Het gevangenispersoneel aan het woord. De staatssecretaris en ik worden het hierover niet eens. Wij zullen zien wat de toekomst brengt.

De voorzitter: Ik zie dat er bij de leden geen behoefte is aan het houden van een tweede termijn. Rest mij de toezeggingen op te noemen.

  • De minister van Veiligheid en Justitie zal het Openbaar Ministerie om een ambtsbericht vragen inzake de sektes.

De voorzitter: Ik hoop dat de Kamer dit ambtsbericht kan ontvangen voordat over dit onderwerp mogelijk een algemeen overleg wordt gehouden.

  • De minister van Veiligheid en Justitie zal de officier van justitie die zich bezighoudt met transportcriminaliteit, berichten over zijn te geringe bekendheid in de samenleving.

  • In april 2011 ontvangt de Kamer een brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de Verklaring Omtrent het Gedrag. Daarin staat onder andere wat wettelijk verplicht zal zijn.

  • In april 2011 ontvangt de Kamer een brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de uitvoering van de strafdienstplicht. Hierin zal ook de tbo aan de orde komen.

  • De Kamer ontvangt in juni 2011 de resultaten van de evaluatie van de gedragsbeïnvloedende maatregel.

  • De Kamer ontvangt voor de zomer bericht over nachtdetentie en strafdienstplicht.

  • De Kamer ontvangt na de zomer bericht over het adolescentenstrafrecht.