Vastgesteld 14 juli 2016
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 25 mei 2016 overleg gevoerd met de heer Plasterk, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:
− de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 4 juni 2015 inzake integrale visie rechtspositie politieke ambtsdragers «Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie» (Kamerstuk 28 479, nr. 73);
− de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 15 februari 2016 inzake evaluatie sollicitatieplicht politieke ambtsdragers 2014 (Kamerstuk 28 479, nr. 75);
− de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 20 mei 2016 inzake fondsfinanciering Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Kamerstuk 28 479, nr. 76).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De griffier van de commissie, Van der Leeden
Voorzitter: Van Raak
Griffier: Hendrickx
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Amhaouch, Bisschop, Fokke, Koşer Kaya en Van Raak,
en de heer Plasterk, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Aanvang 15.08 uur.
De voorzitter:
Ik open het algemeen overleg over de rechtspositie van politieke ambtsdragers. Ik heet de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom, evenals zijn gevolg, de commissieleden, de mensen op de tribune en de mensen die met ons meekijken. Ik hanteer in eerste termijn een spreektijd van vijf minuten per fractie. Ik zie niemand boos of blij kijken, dus we gaan het proberen.
Mevrouw Fokke (PvdA):
Voorzitter. We hebben in de visie kunnen lezen dat een politieke ambtsdrager een andere positie inneemt dan een werknemer. Een politiek ambt is tijdelijk en er geldt een hoog afbreukrisico. Een politiek ambtsdrager die niet langer goed functioneert en geen vertrouwen meer krijgt, of die zich niet langer kan vinden in een standpunt, moet vrijwillig kunnen stoppen. Er zijn voor de PvdA dus meer dan voldoende redenen om de wachtgeldregeling en de WW (Werkloosheidswet) niet aan elkaar gelijk te stellen. Of zoals de Minister in zijn brief aan de Kamer terecht opmerkt: voor de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers wordt zoveel als mogelijk aansluiting gezocht bij de arbeidsvoorwaarden van werknemers, tenzij de bijzondere positie een afwijking van deze stelregel noodzakelijk maakt. Aansluiten bij werknemers daar waar het kan, toegesneden arbeidsvoorwaarden daar waar het moet.
Dan kom ik op de naleving van de sollicitatieplicht. De Minister geeft aan dat de visie en de brief daar niet over gaan, omdat er nog een algehele evaluatie komt over de ingevoerde plicht. Bij die evaluatie wil ik het feit dat een politieke ambtsdrager de eerste drie maanden van zijn werkloosheid niet naar werk hoeft te zoeken aan de orde gesteld hebben. Kan de Minister in de evaluatie meenemen of er feitelijk een rechtvaardiging bestaat voor het in stand laten van deze driemaandentermijn? In de brief van de Minister lees ik immers dat de meeste oud-politici al meteen op zoek gaan naar ander werk. Kortom, waarom zouden politieke ambtsdragers op dit punt anders moeten worden behandeld dan mensen in de WW?
Laten we vanmiddag niet geheimzinnig doen. Het gaat nu over de visie op de rechtspositie, maar het gaat bijna altijd over wachtgeld. Het blijft een ietwat ongemakkelijke discussie, omdat we zelf moeten beslissen over onze eigen rechtspositie. Voordat je het weet, krijg je het verwijt dat je de slager bent die zijn eigen vlees keurt. De Minister heeft hierover in zijn brief iets gezegd. Hij vindt het in dit verband te overwegen om een onafhankelijke commissie in te stellen die buiten het politieke discours gevraagd en ongevraagd kan adviseren over majeure, structurele wijzigingen in de rechtspositie. Het is heel goed om hierover na te denken. Is de Minister al bezig met zo'n commissie? Ik denk zelf aan een commissie met breed gezag, bijvoorbeeld een soort commissie als de Sociaal-Economische Raad (SER). Ik ben heel benieuwd hoe de Minister hierover denkt.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. Het is goed dat er een kader op tafel ligt waaraan aanpassingen van de rechtspositie van politieke ambtsdragers kunnen worden getoetst. Zo voorkomen we dat we steeds over losse onderdelen van de rechtspositie spreken en de actualiteit in het nieuws volgen, terwijl we het geheel uit het oog verliezen. Politieke ambtsdragers hebben een bijzondere rechtspositie, maar ze hebben ook een bijzondere positie. Het takenpakket van lokale bestuurders en volksvertegenwoordigers is aanzienlijk verzwaard door de decentralisaties, maar ook de verruwing van het maatschappelijk debat maakt het politieke ambt niet aantrekkelijker. Helaas hebben we in dit huis al verschillende keren moeten spreken over bedreigingen van politieke ambtsdragers, die de democratie ondermijnen. Daarop hoor ik graag een terugkoppeling van de Minister.
De Minister heeft de Kamer een integrale evaluatie van de effecten van de eerdere wijzigingen van de uitkeringsaanspraak in de APPA (Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers) uit 2010 toegezegd. Daarbij gaat het om het verkorten van de uitkeringsduur en de invoering van de sollicitatieplicht. Bij de begrotingsbehandeling meldde hij nog dat de evaluatie eind 2015 zou plaatsvinden en dat de Kamer in het voorjaar van 2016 zou worden geïnformeerd. Nu lezen we dat de evaluatie is voorzien voor begin 2017. Dat is volgend jaar. Wie weet of de Minister dan terugkomt. Hetzelfde geldt voor de Pensioenwet, die ook op de agenda staat. Ook die wordt doorgeschoven naar 2017. Kan de Minister toelichten wat de redenen hiervoor zijn?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Op verzoek van koepelorganisaties VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten), IPO (Interprovinciaal Overleg) en UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) heeft Minister Plasterk een integrale visie op de rechtspositie van politieke ambtsdragers opgesteld. Dat is goed. Kernelementen zijn toegankelijkheid, afspiegeling van de samenleving, vrij van financiële motieven kunnen besluiten, het laatste woord van de kiezer, integriteit, rechtszekerheid, maar ook «waar het kan aansluiten bij de regels voor werknemers, toegesneden op de bijzondere positie politieke ambtsdragers waar het moet». Dat lijken me een gezonde uitgangspositie en de juiste elementen. Ik ben natuurlijk ook heel nieuwsgierig naar de eventuele commissie die mevrouw Fokke al noemde. Haar vragen zal ik niet herhalen, maar ik ben benieuwd naar de antwoorden van de Minister.
Ik heb vooral vragen over de werkdruk voor raadsleden. Raadsleden zijn de voelsprieten van onze democratie. Zij zijn van alle politici het meest talrijk en vertegenwoordiger van de kiezer in de lokale samenleving. Gemeenten krijgen steeds meer taken. De drie decentralisaties zijn daar een voorbeeld van. Ze nemen ook beslissingen over zorg voor opa en oma en voor de neef die van het speciaal onderwijs afkomt en op zoek is naar werk. De taken die zij hebben gekregen zijn heel belangrijk voor de samenleving. In het onderzoeksrapport lees ik dat raadsleden hard werken. In 2014 blijken raadsleden namelijk 15,9 uur per week aan hun werk te besteden. Dat zijn twee werkdagen. Dat is niet niks. Met de decentralisaties zullen de uren verder toenemen, want dit onderzoek is uit 2014. 90% van de raadsleden vindt hun functie redelijk tot zwaar werk. 48% kan het maar met moeite combineren met andere verplichtingen. De kernelementen kwaliteit en toegankelijkheid staan dan wel onder druk. Dat lijkt mij een verkeerde zaak.
Het overgrote deel van de raadsleden wil meer tijd besteden aan spreekuren, buurt- en wijkcontacten, werkbezoeken en persoonlijk contact met de inwoners. Dat is essentieel in een democratie. De vraag is of we hen hiertoe in staat stellen. Als ik de stukken goed lees, schrijft de Minister «ja». Ik zou echter zeggen dat dit absoluut geen «ja» is, ik neig eerder naar «nee». Ik probeer hierin nuance aan te brengen. Er zijn opleidingen nodig om inhoudelijke kennis te vergaren, er is ondersteuning vanuit ambtenarenapparaat en griffie nodig, maar ook de tijd voor de basisfunctie van bezoeken, werkbezoeken en spreken met burgers is essentieel. Daar komen de raadsleden niet aan toe. Dat lijkt mij zorgelijk. Het rapport van de Rob (Raad voor het openbaar bestuur) stelt voor om gerichte maatregelen te treffen voor de ondersteuning door de griffie, zodat gemeentelijke griffies beter raadswerkzaamheden kunnen faciliteren. Hoe wil de Minister dit oppakken? Ik wil hiervoor een goed plan van aanpak, omdat het werk van de raadsleden de basis vormt van onze democratie.
Ten slotte de Fondsvorming APPA. Eindelijk geeft het kabinet toe, en de Minister ook, dat het goed is dat er fondsfinanciering komt voor de pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers, in plaats van het systeem dat alle decentrale overheden die zelf moeten reserveren. Vervolgens zie ik echter dat het wellicht pas in 2021 vorm kan worden gegeven. Dat vind ik rijkelijk laat. Is het mogelijk om te kijken wat al mogelijk is en welke andere manieren van fondsfinanciering er zijn? Kan daar nu al werk van gemaakt worden en onderzoek naar gedaan worden, zodat we dit eerder dan in 2021 kunnen regelen?
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. De SGP vindt het een goede zaak dat er een integrale visie ligt waarin ten behoeve van de rechtspositie van de politieke ambtsdragers ijkpunten zijn opgenomen. Wat ons betreft had deze visie er al veel eerder moeten liggen, voordat er allerlei ad-hocbeslissingen werden genomen die tot versobering van het stelsel leiden, die nieuwe regels genereren om het stelsel verder uit te kleden. Soms was er een reden voor, maar dan nog is het altijd beter om vanuit een integrale visie te werken, dan ad-hoc dan dit en dan dat aan snee te brengen.
Het voordeel van een uitgebalanceerde visie is onder andere dat we daarmee hopelijk voorkomen dat er binnenkort weer iemand is die zegt dat het allemaal echt nog wel wat soberder kan. Er ligt nu een duidelijk en helder kader. Dat is van belang, want we hebben het over ruim 12.000 bestuurders en politici. De rechtspositie van politieke ambtsdragers moet er inderdaad niet één zijn om politici en bestuurders in de watten te leggen, maar wel één om ervoor te zorgen dat ze op een goede, integere en geloofwaardige manier tijd vrij kunnen maken voor het vervullen van hun ambt. Iemand die het er maar even bijdoet, zonder er een vergoeding voor te krijgen, of die het moet stellen met een vergoeding in de categorie «liefdewerk oud papier», loopt het risico dat hij of zij het ambt niet serieus neemt, loopt eerder het gevaar dat zijn integriteit in het geding komt of dat het politieke ambt alleen als baantje aan de rijkeren voorbehouden is. Het risico is ook groot dat een bestuurder, en in mindere mate een volksvertegenwoordiger, van de ene op de andere dag wordt genoodzaakt op te stappen. Vandaar dat een goede financiële opvolgingsregeling aan de orde moet zijn. In die zin kan er geen sprake zijn van een gelijkstelling van wachtgeld en werkloosheidsuitkering. Ik deel de gevoelens van collega Fokke op dit punt ten volle.
De SGP vindt dat we samen moeten staan voor wat er op dit terrein aan wettelijke regels is. Het politieke ambt is heel wispelturig. De omstandigheden en onzekerheid zijn heel anders dan bij normale banen. Daar komt nog bij dat de integriteit van bestuurders en politici topprioriteit is. Dat betekent dat de financiële component een aspect is om dat te helpen borgen. Voor de SGP zijn er enkele ijkpunten. In de eerste plaats een heel Bijbels beginsel: de arbeider, ook de politieke arbeider, is zijn of haar loon waardig. Een tweede ijkpunt is dat de rechtspositie een waarborg moet zijn voor integriteit. Een politiek ambtsdrager moet zijn beslissingen onafhankelijk kunnen nemen, zonder dat hij bang hoeft te zijn voor zijn inkomsten. Een derde punt is dat het vervullen van een politiek ambt aantrekkelijk mag zijn, zonder dat daarbij in overdaad wordt vervallen. Het laatste punt is dat de overheid betrouwbaar moet zijn, ook richting de politici en de bestuurders. Alle tussentijdse aanpassingen vonden wij niets. Die zijn met het aanvaarden van deze regeling voorbij. De SGP kan zich goed vinden in de lijnen die in de nota Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie zijn weergegeven.
Ik heb nog een paar vragen. In de brief van de Minister lezen we geen concrete plannen tot wijziging van de regels. Wil de Minister de wijzigingen van de regels van de afgelopen jaren eens tegen het licht van deze visie houden? Wil hij met voorstellen komen als er vlekjes zichtbaar zijn?
In de brief over de pensioenen staat het voorstel om de regeling gelijk te trekken met die van de werknemers. Dat is op zich een prima uitgangspunt, want onnodig afwijken is zeker niet nodig. We moeten er wel voor zorgen dat de bestaande aanspraken worden gewaarborgd. Hoe draagt de Minister daar zorg voor?
De Minister wil in 2017 met een wetsvoorstel komen. Wat zijn bij dat voorstel de precieze punten van overweging? Hoe wordt voorkomen dat raadsleden en wethouders in de aanloop naar de verkiezingen in 2018 nog in onzekerheid verkeren over de rechten die zij hebben en op basis waarvan zij misschien mede een afweging willen maken? Wat zijn de dringende, meer technische wijzigingen, zoals ze worden genoemd, die de Minister in het wetsvoorstel van dit najaar wil doorvoeren?
De voorzitter:
De heer Veldman komt wat later, hij heeft verplichtingen elders.
Voorzitter: Fokke
De heer Van Raak (SP):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de interessante stukken. Het eerste wat mij opviel, is dat Ministers veel sneller werk vinden dan Kamerleden. Hoe komt dat? Heeft de Minister daar een verklaring voor en misschien een tip? Als een debat als dit gepland staat, gebeurt er altijd van alles. Dan gaat de tamtam werken. Onze wethouders kregen een mail van de Wethoudersvereniging waarin gesteld werd dat volgens geruchten een Kamerlid dit moment wilde gebruiken om opnieuw een versobering van de rechtspositie voor te stellen. Het is waar, dat klopt, daar heeft de Wethoudersvereniging gelijk in. De vereniging heeft de wethouders gevraagd om een enquête in te vullen. Ik heb de uitkomsten van die enquête nog niet gekregen. Misschien dat de Minister ze kent?
Ik zag gisteren een mooi opiniestuk in de Volkskrant van Max van den Berg, Wim Deetman, Leon Frissen, Fred de Graaf en Geert Jansen, oud-bestuurders. Zij noemden de aanpassing van de wachtgeldregeling een populistische oproep die de democratie schaadt. Er zijn ook andere geluiden, bijvoorbeeld van de Minister van Financiën die op RTL Nieuws zei dat de Kamer zichzelf moet afvragen of een regeling die zo afwijkt van wat burgers krijgen in de WW, te verdedigen is. Hij gaf zelf een antwoord. Hij zei, en hij heeft er verstand van, dat hij het niet kon uitleggen op feestjes. Ook Hans Wiegel van de VVD, ook niet de geringste, zegt dat de huidige wachtgeldregeling eigenlijk uit de tijd is. In 2009 heb ik een initiatiefwetsvoorstel ingediend om de wachtgeldregeling af te schaffen, of beter, om de sociale zekerheid bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid voor politici dezelfde te maken als voor alle andere mensen. Dit deed ik vanuit het idee dat als wij regels maken voor iedereen, die regels ook voor onszelf moeten gelden. Misschien kan een enkeling van de aanwezigen zich dat herinneren? Nee, dat is niet het geval. Destijds is dat voorstel met weinig enthousiasme ontvangen in de Kamer en in de progressieve media. De Volkskrant sprak van een kwalijke vorm van effectbejag, Trouw stelde dat mijn voorstel vooral vooroordelen voedde. Het was toen een beetje dezelfde kritiek als nu.
Het geval wil dat aan de wachtgeldregeling heel veel dingen zijn veranderd. In 2009 hadden werkloze politici nog recht op zes jaar wachtgeld; dat is tegenwoordig 38 maanden. Vroeger hoefden ze niet te solliciteren; dankzij een motie van Jan Marijnissen is er nu wel een sollicitatieplicht. Vroeger kon je na een lang dienstverband met je 50ste met pensioen. Ook dat is allemaal veranderd en aangepast. Het opmerkelijke is dat hoewel de kritiek op mijn voorstel om de wachtgeldregeling af te schaffen hetzelfde is gebleven – het kan niet, het is populistisch en een gevaar voor de democratie – de wachtgeldregeling feitelijk radicaal is aangepast. Hoewel mijn wetsvoorstel nog steeds op de plank ligt, zie je dat een groot deel ervan ondertussen door alle versoberingen door het kabinet is uitgevoerd. Het verschil tussen de WW-regelingen, andere regelingen voor politieke ambtsdragers en die voor normale burgers, voor iedereen, is steeds kleiner geworden. De verschillen zijn er nog wel. De WW is nog steeds fors langer, mensen kunnen nog steeds een wachtgeldregeling krijgen als ze een nieuwe baan hebben, ze kunnen nog steeds eerder met pensioen, maar we zien dat de regels wel degelijk onderwerp van discussie en verandering zijn.
Een probleem is dat telkens als wij regelingen voor iedereen aanpassen, als bijvoorbeeld de WW weer wordt verlaagd, mensen terecht de vraag stellen hoe dat met ons zit. Laat ik vooropstellen dat ik voor goede regelingen ben. Ik zou een betere WW willen. Ik zou willen dat de WW wordt aangepast aan de wachtgeldregeling. Dat lijkt me een fantastisch idee. Het gaat mij erom dat de discussie voortdurend zal doorgaan zolang de regels anders zijn. Mevrouw Fokke noemde dat al «de ongemakkelijke discussie». De heer Bisschop zei dat de arbeider zijn loon waard is, maar het lijkt mij sterk dat alleen politieke ambtsdragers in Bijbelse zin arbeider zouden zijn. Volgens mij zijn ook andere arbeiders hun loon waardig en wellicht zelfs even waardig. Het slechte nieuws is dat het wetsvoorstel nog op de plank ligt, omdat er buiten de Kamer een groeiende steun voor was en in de Tweede Kamer nog niet. Ik merk wel dat ook daar de panelen aan het verschuiven zijn, om het maar eens in sociaaldemocratische termen te zeggen, zelfs in het kabinet en zelfs bij de Minister van Financiën.
Het goede nieuws is dat ik met een nieuw initiatief kom. Ik denk dat de tijd rijp is, ook politiek, voor een nieuw voorstel. Het zal een afschaffing behelzen van de huidige wachtgeldregeling en het pleit voor het laten gelden van dezelfde regels voor politieke ambtsdragers als voor alle andere mensen. We zijn nog hard aan het werk, maar ik hoop het voorstel na het reces te kunnen indienen.
Voorzitter: Van Raak
Minister Plasterk:
Voorzitter. Ik ben bereid om direct te antwoorden; of ik daartoe in staat ben is aan de beoordeling van de Kamerleden in tweede termijn. Het wordt de komende maanden voor Kamerleden weer een spannende periode, net als volgend jaar voor gemeenteraadsleden en het jaar daarna voor Statenleden. Laat ik vooropstellen dat we het erover eens zijn dat de democratie een zeer groot goed is voor ons land. Daar is eeuwenlang voor gestreden. De dragers van die democratie zijn de mensen die bereid zijn om een rol te spelen in het politieke proces. Dat kan in een functie naast een andere functie, bijvoorbeeld als ze lid zijn van een gemeenteraad of als ze in het algemeen bestuur zitten van een waterschap, maar dat kan ook een fulltimefunctie zijn zoals wethouder, burgemeester, gedeputeerde en Tweede Kamerlid. Bij de eerste categorie horen de Eerste Kamerleden, die hun ambt in deeltijd vervullen. Het zijn allemaal politieke ambtsdragers. Veel van hetgeen is besproken in eerste termijn over pensioenen of wachtgeld heeft betrekking op de categorie die fulltime in de politiek actief is.
Het wordt een spannende periode, omdat partijen weer lijsten maken voor de verkiezingen. Partijen zoeken kandidaat-volksvertegenwoordigers, mensen die een interessante zzp-praktijk hebben, of een vaste baan bij een mooi bedrijf met een goed carrièreperspectief, of die ergens bij de overheid of waar dan ook een goede functie hebben en belangrijk en interessant werk doen. Partijen vragen of mensen bereid zijn om daar een punt achter te zetten, om tijdelijk voor een periode van vier of maximaal zes jaar een functie te accepteren waarbij ze van tevoren weten dat dankbaarheid niet altijd hun deel zal zijn en dat er op een gegeven moment een eind aan komt. Niemand garandeert dat ze daarna verder kunnen, het is geen vaste baan. Bovendien weten ze dat ze van de ene op de andere dag door een motie van wantrouwen op de keien kunnen belanden. Er is geen ontslagbescherming en geen preventieve toets in het geval van ontslag. Ze kunnen niet naar de rechter. Er wordt niet getoetst op billijkheid. Ze mogen geen bovenwettelijke afspraken maken met de werkgever, wat vaak bij bedrijven en overheid in het kader van de cao wel mag. Dit zijn belangrijke verschillen met andere functies.
Het is geen theoretische kwestie. Ik geloof dat een op de vijf wethouders momenteel tussentijds vertrekt als gevolg van een politieke crisis of een motie van wantrouwen. Als men deze stap zet, is dat iets waarmee men terdege rekening moet houden. Daarom is het goed dat we een arrangement hebben dat niet overdreven is, dat de soberheid uitstraalt die past bij het feit dat men een publieke functie vervult en weet dat dit met publiek geld wordt betaald. Het maakt aan de andere kant ook dat niet alleen rijke mensen een dergelijke functie kunnen vervullen en dat het reëel mogelijk is om de overstap te maken. Binnenkort zitten de politieke partijen in deze fase voor de Tweede Kamerverkiezingen en proberen ze heel goede mensen te vinden voor die lijsten. Dat is cruciaal voor onze democratie. Als het een functie wordt waarvan mensen denken dat die te riskant is, omdat hun toekomst te onzeker is mocht er iets mislopen, als te veel mensen daarom het ambt weigeren, is dat niet goed voor het democratisch proces.
Daar komt nog bij dat we ook van mensen verwachten dat ze een integer oordeel hebben, waarbij ze op elk moment alleen het algemeen belang dienen. Ze moeten niet denken: ik snap niet waar mijn bedrijf mee bezig is, maar goed, ik heb hier een vaste baan en ik ben niet degene die ontslag neemt. Voor een andere functie zou ik dat helemaal niet onbegrijpelijk vinden. Het is een legitieme afweging van een werknemer. Het wordt echter niet verwacht van een wethouder of een Tweede Kamerlid dat het niet meer eens is met de lijn van de fractie. Dan wordt deze persoon geacht op te stappen en er consequenties aan te verbinden. Hij moet dan niet aan het pluche blijven plakken. Iemand moet het zich wel kunnen veroorloven om die eerlijkheid op te brengen. Eigenlijk wordt van politici verwacht dat ze in hun functie niet bezig zijn om al te solliciteren naar een nieuwe functie. Ik verwijs naar het vragenuurtje met mijn collega Schultz. Zij heeft overigens bevestigd dat zij dat ook niet doet. Je dient in zo'n functie tot je laatste snik het algemeen belang te dienen. Dat is het uitgangspunt. Daarna moeten mensen in de gelegenheid zijn om een nieuwe plek te vinden. Het is in heel veel andere functies in bijvoorbeeld het bedrijfsleven echter helemaal niet gek om te bekijken of je naar een andere plek kunt komen en dat pas te kennen te geven als je die hebt gevonden. Ik verdedig dat de positie van een politicus echt afwijkt van die van andere functionarissen en dat het daarom goed is dat we er een arrangement voor hebben.
In antwoord op de opmerkingen van de heren Bisschop en Van Raak dat er al veel versoberd is in de regeling, heb ik hier een lange opsomming die ik niet geheel zal voorlezen. Inderdaad is de duur van de zogenaamde voortgezette uitkering, voor mensen die tegen het pensioen aanzitten, gehalveerd. De uitkeringsduur is teruggebracht van zes naar vier jaar en toen naar drie jaar en twee maanden. Dat is in de orde van grootte van wat mensen elders in de samenleving hebben. Zij hebben twee jaar WW. De woordvoerders weten dat in het sociaal akkoord is afgesproken dat er een bovenwettelijk jaar in de cao's wordt vastgelegd. Dan zit je in dezelfde orde van grootte. Er is een sollicitatieplicht ingevoerd en er is bovendien ook vastgesteld dat na negen maanden in principe het begrip «passende arbeid» komt te vervallen. Daardoor mogen mensen zich niet langer beroepen op het feit dat het geen werk op hun niveau is en moeten ze elke baan accepteren. Dit is aanmerkelijk versoberd. De bedoeling van de beleidsvisie die na lang wikken en wegen is vastgesteld, is om een afgewogen pakket te hebben dat sober is en waarbij we het dan kunnen, willen en moeten laten. Natuurlijk kunnen we het altijd nog verder versoberen. Je houdt toch dat hier en daar in de samenleving het beeld bestaat dat politici zakkenvullers zijn. Het is een verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken om te staan voor de politieke ambtsdragers en te zeggen dat dit echt niet het geval is. Ik ben zelf negen jaar geleden uit een heel andere sector overgestapt naar de Haagse politiek. Ik heb daarvoor heel wat van de wereld gezien. Je treft hier heel veel mensen die buitengewoon ijverig en intelligent zijn, er hard aan trekken, een goed gevoel voor de publieke zaak hebben, geen zaakjes voor zichzelf regelen en een hoge mate van integriteit hebben. Er gaat overal in de wereld wel eens wat mis, maar we moeten trots zijn op de politieke ambtsdragers en daar moeten we voor staan. Dat geldt ook voor de voorwaarden die we voor hen hebben gecreëerd.
Het initiatiefvoorstel van de heer Van Raak zal naar ik aanneem op enig moment aan de orde worden gesteld. Dan komt het kabinet erop terug. Hij begrijpt uit mijn inleiding dat ik ten principale verdedig dat als we politieke ambtsdragers hetzelfde moeten behandelen als mensen in een andere functie, we dat ook moeten doen met allerlei andere aspecten van de regeling. Dat is onmogelijk, want er is geen mogelijkheid tot een rechterlijke toets bij ontslag en ontslagbescherming. Ook kunnen Kamerleden geen lid worden van een vakbond die zich verzet als er een motie van wantrouwen of een crisis in de fractie is. Politieke ambtsdragers zitten in een fundamenteel andere situatie. Ik zeg alvast dat dit de hoek is van waaruit het kabinet het onderwerp bij de behandeling van het initiatiefvoorstel zal benaderen. Misschien is het het beste om er bij die gelegenheid op terug te komen.
In antwoord op de vraag van de heer Van Raak meld ik dat er inderdaad sinds 2009 een aanmerkelijke versobering heeft plaatsgevonden in een aantal arbeidsvoorwaarden voor politieke ambtsdragers.
Laat ik na deze inleidende opmerkingen eerst een paar procedurele punten behandelen die door diverse woordvoerders aan de orde zijn gesteld. Allereerst de evaluatie. Die was voor een eerder moment aangekondigd, maar loopt nu. Voor dit onderzoek hebben we een brede aanpak gekozen, met onder meer enquêtes onder politieke ambtsdragers. Na de zomer hebben we het materiaal en gaan we het analyseren en een standpunt bepalen. Ik verwacht dat we in de eerste maanden van 2017 met de resultaten van de evaluatie zullen kunnen komen.
Ik wil mevrouw Fokke vragen of zij het goed vindt dat ik bij die gelegenheid terugkom op het element van de drie maanden. De huidige wet zegt dat wanneer iemand bijvoorbeeld ten val wordt gebracht, de sollicitatieplicht geldt. Omdat men dit, anders dan bij andere arbeidsconflicten, niet redelijkerwijs van tevoren kan zien aankomen, geldt de sollicitatieplicht drie maanden lang niet. Als je er heel precies naar kijkt, ligt dit voor Kamerleden die niet herkozen worden weer net wat anders, want die weten dat ze in het voorjaar van 2017 op enig moment niet meer terug zullen komen. Voor een op de vijf wethouders geldt echter dat ze van de ene op de andere dag sneuvelen. Moet dat hetzelfde worden behandeld of niet? Ik stel voor dat ik hierop terugkom bij de evaluatie.
Dat geldt ook voor het instellen van de commissie waar mevrouw Fokke om vroeg. Ik begrijp het ongemak voor politieke ambtsdragers, wat wij allen zijn, omdat wij gauw de indruk wekken dat wij voor onszelf bezig zijn. Mijn zorg is niet eens zozeer dat dit tot een te riant stelsel zou kunnen leiden, maar juist het omgekeerde. Ik ben bang dat men om weg te blijven bij de indruk dat men bezig is het voor zichzelf en de collega's riant te maken, steeds verder versobert en op een gegeven moment onder de grens van het redelijke komt. Misschien is het inderdaad wel goed, los van de verwachtingen daarbij of motieven daarvoor, om nog eens te denken over het instellen van een commissie die tot taak krijgt om dit stelsel te bewaken en in wijsheid te oordelen wat redelijk is of niet. De commissie geeft altijd een advies, want uiteindelijk bepaalt de wetgever het arrangement in de wet. Men kan zich dan wel op een zekere autoriteit beroepen. Ik neem deze suggestie bij de evaluatie mee.
Daarmee heb ik ook antwoord gegeven op de vraag van de heer Amhaouch. Op zijn andere vraag over de fondsvorming kom ik zo terug.
Mevrouw Koşer Kaya kwam met een gloedvol betoog. Als ex-wethouder van Wassenaar kent ze het belang van gemeenteraadsleden. Ik ben het daar zeer mee eens. Ik heb de Rob nog eens om advies gevraagd. De Rob heeft de nota uitgebracht. 15,9 heet die, geloof ik. Dat is het aantal uren dat de raadsleden gemiddeld per week besteden aan hun werk. Is dat met de nieuwe taken erbij nog reëel? Ik heb al eerder aangekondigd om hierop rond de zomer terug te komen. Die toezegging wil ik gestand doen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Wat bedoelt de Minister precies als hij zegt dat hij er voor de zomer op terug komt? Krijgen we dan een onderzoek of oplossingen aangeboden?
Minister Plasterk:
In mijn herinnering heeft mevrouw Wolbert al eerder de toezegging gevraagd en gekregen dat ik rond de zomer kom met een kabinetsstandpunt over de vraag of de werkdruk en het aantal uren nog reëel zijn, gegeven de toegenomen taken bij het lokaal bestuur. Zij verving destijds mevrouw Fokke die toen met mooie dingen bezig was; nog gefeliciteerd met de geboorte van uw kindje overigens. Op die toezegging doel ik. Rond de zomer geeft me de marge om te bekijken of ik er net daarvoor of net daarna mee kom.
De heer Bisschop wees op het belang van integriteit. Het arrangement moet een waarborg bieden voor integriteit. Daar ben ik het geheel mee eens.
De heer Van Raak had een interessante en prikkelende vraag, of zijn indruk juist is dat Ministers na afloop van hun functie gemakkelijker aan het werk komen dan parlementariërs. Mijn indruk, erg met de natte vinger, is dat mensen na hun verblijf in politiek Den Haag op de arbeidsmarkt ongeveer op de plek komen waar ze daarvoor ook zouden zijn gekomen. Ik weet niet of dat goed nieuws is, maar het is een globale waarneming. In feite is het een gigantische pre op je cv als je tien jaar lang het land hebt bestuurd in het hoogste orgaan. Een Kamerlidmaatschap zou moeten doortellen. Het beeld dat van de politiek bestaat doet in mijn ogen geen recht aan de werkelijkheid. Ik zie regelmatig om mij heen dat mensen teruggrijpen of terugvallen op datgene wat zij ook deden of hadden kunnen doen als ze niet de politiek waren ingegaan. Dat is dan wellicht voor bewindspersonen een functie van een andere aard dan voor mensen die Kamerlid worden. Verder blijft het speculeren.
Ik heb over de fondsvorming een brief aan de Kamer gestuurd. Hierover is al eerder een motie aangenomen. Het is evident dat het pensioen uiteindelijk moet worden rechtgetrokken in fondsfinanciering. We kunnen er de komende jaren voor zorgen dat de regels zo veel mogelijk gelijk worden getrokken. Daarvoor helpt het als het gaat gelden voor nieuwe gevallen en is een overgangsperiode nodig. Hoe dan ook is een eenmalige storting nodig als we willen overgaan van begrotingsfinanciering op fondsfinanciering. Die storting loopt op lange termijn natuurlijk glad, omdat niemand er aanspraken bij krijgt of verliest, maar loopt op korte termijn in de miljarden. Dit vraagt financiering. Lang niet alle uitkerende instanties hebben dit bedrag beschikbaar. Bovendien is er sprake van een onderdekking bij het ABP (Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds). Er moet eerst een herstelplan zijn geëffectueerd waardoor die onderdekking weg is, voordat de storting en de fondsvorming mogelijk zijn. De onderdekking eindigt als het goed is in 2021. Dat biedt de gelegenheid om ervoor te zorgen dat de overgang in de komende vier jaar volledig gerealiseerd wordt. Vandaar dat ik de Kamer per brief heb laten weten dat ik denk dat dit de enige manier is om het te doen. Het is ook het vaste voornemen van het kabinet om het op deze manier te doen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik ben geen pensioendeskundige, hoewel ik er het nodige over weet, zeker na het initiatiefwetsvoorstel over medezeggenschap ouderen en gepensioneerden in pensioenfondsen, maar ik heb begrepen dat er een bepaalde regeling is, de zogenoemde «Defined Contribution»-regeling (DC-regeling), die dit mogelijk kan maken. De precieze techniek erachter begrijp ik niet, maar het klinkt in ieder geval heel goed. Wil de Minister hier eens naar kijken? Wellicht kan hier dan eerder dan 2021 vaart mee gemaakt worden. Ik bedoel de Lifecycle DC.
Minister Plasterk:
Mijn mensen zijn goed op de hoogte van de techniek hiervan. Ik heb de Kamer op 19 mei een brief van drie kantjes gestuurd, vrij recent dus. Daarin ben ik hierop uitgebreid ingegaan. De pensioenaanspraken moeten rechtspositioneel worden gelijkgetrokken door de APPA-mensen met hun pensioenaanspraken onder te brengen bij de regeling zoals die voor het ABP geldt, voor de collectieve sector. Dat zijn de mensen die onder de regeling voor politieke ambtsdragers vallen. Het ABP werkt met een fondsfinanciering. Uiteindelijk moet worden overgegaan naar die financiering. Het fonds moet worden ingekocht door een storting te doen, zodat het fonds de middelen heeft om die categorie over te nemen. Het gaat om de fulltimers, dus 3.000 mensen in Nederland. Dat is gauw een groot bedrag. Om dit mogelijk te maken moet eerst de onderdekking uit het ABP. Dat is de technische kant, maar we gaan het zeker doen. Het is overigens de uitvoering van een Kameruitspraak die hierover is gedaan.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb de brief minutieus gelezen. De Minister zegt hetzelfde als wat in de brief staat. Mijn punt is dat er andere manieren zijn. Ik heb zojuist een manier genoemd die ook meegenomen kan worden. Wil de Minister die eens goed bekijken? Wellicht dat we daardoor sneller stappen kunnen zetten.
Minister Plasterk:
Mijn medewerkers geven aan dat ze het bekijken, maar een DC-regeling veronderstelt een zelfstandig APPA-fonds. De keuze is gemaakt om aansluiting te zoeken bij het ABP. Dit is een juridisch argument waardoor dit niet zo maar kan. Ik zal de warme woorden van mevrouw Koşer Kaya meenemen en nog eens bekijken of er op een of andere manier een mouw aan gepast kan worden. Ik wil geen verwachtingen wekken.
De vragen van de heer Bisschop over de opbouw tijdens de uitkering heb ik hiermee ook beantwoord.
Welke punten komen in de aanpassing van de wet in 2017 nog aan de orde? Dit gaat over de opbouw tijdens de uitkering en de aanpassing van het nabestaandenpensioen. Het zijn geen majeure punten, maar beperkte laatste aanpassingen om het APPA-pensioen gelijk te trekken aan dat bij het ABP. Daarmee zijn we onderweg naar een volledige integratie. Daarin zal ook het overgangsrecht worden opgenomen voor zittende ambtsdragers. De wijzigingen gelden alleen voor nieuw aangetreden ambtsdragers.
Ik denk dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord.
De heer Bisschop (SGP):
Er is, denk ik, enig interpretatieverschil ten aanzien van mijn eerste vraag. We hebben in het verleden een aantal aanpassingen gehad. Die zijn een beetje ad hoc geweest. De Minister heeft ze voor zich op papier en heeft er een paar genoemd. Als hij vanuit de integrale visie naar die aanpassingen kijkt, zouden we dan dezelfde beslissingen genomen hebben als we vanuit deze visie hadden gewerkt? Ik vroeg hem de aanpassingen met die bril nog eens te bekijken. Stel dat dit tot aanpassingen leidt, dan zou dat prima kunnen in die technische, meer dringende wijzigingenronde die ons nog te wachten staat.
Minister Plasterk:
Ik begrijp de vraag en wil het nog wel eens langslopen. Het blijkt altijd subjectief. Er zijn in het verleden versoberingen geweest. Ik heb er een aantal genoemd. We hebben nu een kader gesteld waaraan het stelsel moet voldoen. De heer Bisschop vraagt of er, terugkijkend vanuit dat kader, versoberingen zijn doorgevoerd waarvan we ons moeten afvragen of die redelijk en billijk waren. Ik wil dit punt bij de wetgeving die eraan komt nog wel een keer langslopen. Ik denk dat het in zekere zin te laat is. Als men één keer heeft geaccepteerd dat er een versobering is, moet je een heel knappe jongen zijn om de Tweede en Eerste Kamer ervan te overtuigen dat het weer moet worden opgetuigd, maar ik zal de punten nog een keer langslopen.
De voorzitter:
De commissie voor Binnenlandse Zaken kan erg efficiënt debatteren. Dat geldt niet voor alle andere commissies. De heer Veldman laat zich nogmaals verontschuldigen. Hij zit vast in een plenair debat dat zeer uitloopt. Wij gaan door met de tweede termijn.
Mevrouw Fokke (PvdA):
Voorzitter. De woorden van mevrouw Koşer Kaya klonken mij als muziek in de oren. Toen bedacht ik dat mijn collega, toen ik met andere mooie dingen bezig was, inderdaad een mooie motie heeft ingediend. Kan daar wel wat vaart achter gezet worden? Als het is gelukt tegen de tijd dat mijn kleine Berend bijna kan lopen, is het een beetje laat. Dan heeft hij er misschien ook wel een mening over, dat lijkt me niet de bedoeling.
De opmerking van de heer Van Raak over Minister Dijsselbloem is helemaal waar. Op verjaardagen is dit altijd moeilijk uit te leggen. Ik vertel altijd eerst over mijn portefeuille. Iedereen vindt mijn portefeuille best saai. Ik merk dan vooral dat de beelden over wachtgeld niet waar zijn. De verjaardagsfeestjes worden dan heel interessant, want mensen hebben een bepaald beeld bij politici en politieke ambtsdragers. Die beelden gaan heel erg over wat er misschien in het verleden was. Het is onze schone taak om meer te verdedigen waar we nu staan en niet iedere keer te zeggen dat het nog steeds zo slecht is en dat het allemaal gouden bergen zijn. Dat is gewoon niet waar. Ik loop daar op verjaardagsfeestjes dus ook tegenaan. Ik zie ook vaak posts op Facebook. Dan denk ik: jongens, ik weet niet waar jullie het over hebben, maar niet over de huidige regelingen. Ik denk dat we dat allemaal meer mogen uitdragen. Ik ben inderdaad heel blij met de visie, want ik denk dat het heel belangrijk is dat we op die manier naar het ambt kijken.
Vandaar mijn punt over de drie maanden. In de brief staat dat mensen soms zelf al eerder aan de slag gaan. Ik denk dat dit zo verweven is met de sollicitatieplicht, dat we dit punt moeten meenemen in de evaluatie van die plicht.
Ik ben daarnaast heel blij dat de Minister wil nadenken over het instellen van een commissie. Daarover wordt in de brief een opmerking gemaakt. Dat is niet om het op een ander bordje te leggen, want uiteindelijk moeten wij een beslissing nemen. Is dat een kwestie van die slager? Het is wel heel goed als er ook eens door een andere partij naar wordt gekeken.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. Het CDA kan zich goed vinden in het antwoord van de Minister op de inbreng van de heer Van Raak. De heer Van Raak schetst een beeld dat iedereen gelijk behandeld moet worden. Ik wil daaraan toevoegen «iedereen in soortgelijke situaties». Dan is er inderdaad sprake van een gelijke aanpak. De Minister heeft heel duidelijk uiteengezet waarin het verschil zit. Ook is het belangrijk dat wij – al zijn we de slager die zijn eigen vlees keurt – in die context de moed moeten hebben om te reflecteren op de punten waar het in een andere richting moet, daar waar we soms spreken over versoberingen. Ik heb even geen goed woord voor het tegenovergestelde van versobering. Ik kom zelf uit het bedrijfsleven. Daar wordt ook niet twintig jaar op rij alleen versoberd voor de medewerkers. In het bedrijfsleven is ook ruimte voor verbetering van de positie van werknemers. Als we hier een beeld schetsten dat de politici, of dat nu op lokaal niveau is of op landelijk niveau, alleen maar zakkenvullers zijn en dat het pakket elk jaar bij ieder incident alleen maar moet worden versoberd, gaan we de verkeerde kant op. Als de heer Van Raak met een initiatiefwetsvoorstel komt, is het belangrijk dat we dat in dit perspectief plaatsen.
De evaluatie is toegezegd voor 2017. Als we iets anders gaan doen, is het heel belangrijk dat we de evaluatie tot ons nemen, zodat we aan twee kanten kunnen sturen.
Mijn collega Fokke sprak over de onafhankelijke commissie. Ik heb nog niet helemaal duidelijk wat de Minister gaat doen. Hij neemt het mee, maar wat gebeurt er? Als we weer een commissie instellen, moet de Kamer er wel wat mee doen. We hebben in het verleden meer soortgelijke commissies gehad. De commissie-Dijkstal kwam ooit met een voorstel voor het verhogen van het ministersalaris. Uiteindelijk doet de Kamer daar niets mee of durft ze dat niet. Wat doet de Kamer met zo'n nieuwe commissie? Uiteindelijk is de Kamer de wetgever die moet beslissen.
Mevrouw Fokke (PvdA):
Ik sluit aan bij hetgeen de Minister heeft geschreven in zijn brief over de visie. Zo'n commissie is iets anders dan de commissie-Dijkstal. De commissie-Dijkstal heeft volgens mij allerlei voorstellen gedaan en is daarna ontbonden. Ik wil een onafhankelijke commissie die gevraagd en ongevraagd kan adviseren, voor een langere termijn.
De heer Amhaouch (CDA):
Dat was mijn laatste zin.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. De visie op de rechtspositie van politieke ambtsdragers is evenwichtig. Laat ik daar helder over zijn, dan bestaat daar geen misverstand over. Natuurlijk is het zo dat we zo veel mogelijk bij de regelingen van de gewone werknemers moeten aansluiten. Er zijn wel specifieke karaktereigenschappen die met het werk van politici te maken hebben, waarmee we rekening moeten houden. Ik wil nog even terugkomen op de werkdruk van de raadsleden, de motie-Wolbert die wij van harte gesteund hebben. Ik zie daar nog geen uitwerking van, vandaar dat ik hier een groot punt van maak. Het werk dat de raadsleden doen, maakt de basis van onze democratie zichtbaar. Ik ben dus blij dat de Minister aangeeft dat hij voor de zomer met een plan van aanpak komt. Dat zie ik graag tegemoet.
Ik ben ook blij met de toezegging dat de Minister de Lifecycle DC beziet. Wellicht dat we daarmee een versnelling kunnen aanbrengen in de fondsvorming. Wanneer kan ik daarover enig bericht ontvangen, zodat we er bij een eventueel ander debat op kunnen terugkomen?
Soms is het belangrijk dat we in onze democratie eenzelfde lijn laten zien en die ook een warm hart toedragen. We zijn anders niet veel beter dan heel veel landen waar mensen uit wegvluchten. Democratie is het beschermen waard. Daarom denk ik ook dat we vandaag heel eensgezind waren op dit dossier. Dat is voor de verandering heel prettig.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Ik wil de Minister hartelijk danken voor zijn antwoorden op onze vragen. De nota laat de toegevoegde waarde zien van een grondige discussie over de rechtspositie van politieke ambtsdragers. De nota vormt een duidelijk kader waaraan het beleid getoetst moet worden. Voorkomen moet worden dat er allerlei ad-hocmaatregelen worden genomen, waarbij elke keer weer een kleine wijziging wordt doorgevoerd. Dit tast de rechtspositie van politieke ambtsdragers aan en geeft onzekerheid. De SGP ziet met belangstelling uit naar de precieze voorstellen van de Minister
Voorzitter: Fokke
De heer Van Raak (SP):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn uitgebreide advies over de initiatiefwet die na het reces komt. Ik moet wel eens langer wachten op zo'n advies. Het is zeer interessant: mevrouw Fokke zegt dat we de regelingen voor politici op feestjes beter moeten verdedigen en dat dat is wat de heer Dijsselbloem bedoelt. Maar dat zei de Minister van Financiën niet op RTL Nieuws op 26 april. Hij zei: «De Kamer moet zichzelf afvragen of een regeling die zo afwijkt van wat burgers krijgen in de WW, te verdedigen is.» Dat is toch wat anders. Ik moet constateren dat het voorlopig advies van de Minister van Binnenlands Zaken op mijn initiatiefwet die na het reces zal komen, diametraal staat op de opmerkingen van de Minister van Financiën. Die zijn overigens weer anders dan de opmerkingen van mevrouw Fokke.
De heer Amhaouch (CDA):
Hoor ik goed dat de heer Van Raak na het reces met het initiatiefwetsvoorstel komt, nog voor de evaluatie van de Minister?
De heer Van Raak (SP):
Ik kom met de wet wanneer die klaar is. Ik hoop dat dat na het reces is, in september of oktober.
De heer Amhaouch (CDA):
Is de heer Van Raak niet van mening dat de evaluatie, waar we nu al twee jaar op wachten, belangrijke informatie kan bevatten, ook voor het initiatiefwetsvoorstel?
De heer Van Raak (SP):
Nee, eigenlijk niet. De kritiek die ik vandaag hoor, is feitelijk dezelfde als die in 2009. Het interessante is dat de regelingen vrij radicaal zijn aangepast. Dat zei de Minister ook. De eerste versie van de initiatiefwet die ik in 2009 maakte, is grotendeels uitgevoerd. Er is één fundamenteel verschil: de regelingen wijken nog steeds af van de regelingen van gewone werknemers. De heer Amhaouch zegt dat er in het bedrijfsleven zo veel is verbeterd. Ik vind dat een vrij krankzinnige opmerking als je kijkt naar de ontwikkeling van de WW. Die is voortdurend versoberd en versoberd en versoberd. Werknemers die zien dat de WW voortdurend wordt versoberd, zullen naar de politici kijken, dezelfde politici die hun WW hebben versoberd, met de vraag «en jullie dan?» Daar komt de discussie vandaan. De afwijking zit hem in het feit dat politici voortdurend regelingen versoberen en dat de bevolking wil dat de politici hun eigen regelingen ook versoberen. Politici zeggen dan eerst dat dat niet kan omdat ze zo bijzonder zijn, en vervolgens gebeurt het toch.
De heer Amhaouch (CDA):
Dit is een verkeerde weergave van mijn woorden. Mijn boodschap was dat het in het bedrijfsleven niet alleen continu versobering is. Daar doelt de heer Van Raak wel steeds op. Als hij over de politieke ambtsdragers spreekt, is zijn toon continu dat het versoberd, versoberd, versoberd moet worden. Die herhaling kan ik vanuit zijn positie begrijpen, maar dat moet niet het enige uitgangspunt zijn. We moeten het objectief bekijken en de evaluatieresultaten en de effecten van de al genomen maatregelen meenemen, in plaats van kort door de bocht net voor de verkiezingen met een initiatiefwetsvoorstel komen om de zaak nog maar eens te versoberen.
De heer Van Raak (SP):
Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten! Dat zijn CDA-trucjes. Ik kom met een wet als die klaar is. Ik wil de heer Amhaouch uitnodigen om aan te geven wanneer de WW verbeterd is. Dat is nu net het probleem. Het gaat mij er niet om dat de wachtgeldregeling voortdurend versoberd moet worden, het gaat mij erom dat sociale regelingen voor iedereen in Nederland voortdurend versoberd worden. Als wij dat doen, stellen mensen terecht de vraag hoe het met onze eigen regelingen zit. Het verleden heeft laten zien dat het mogelijk is. Sinds 2009 is er veel versoberd, maar de discussie over de wachtgeldregelingen zal blijven voortgaan en doorgaan zolang de wachtgeldregelingen afwijken. Daarom is mijn voorstel om het om te draaien en te beginnen met de discussie over gelijke regelingen voor iedereen, ook voor politieke ambtsdragers. Ik lees dit trouwens ook in de visie van de Minister. Vervolgens kunnen we bekijken waar het vak van politicus op zodanige wijze afwijkt dat aanpassingen nodig zijn. Dat zal het uitgangspunt zijn en die discussie zie ik met veel interesse tegemoet. Het verloop van de discussie heeft mij veel moed en veel vertrouwen gegeven voor het komende debat.
Voorzitter: Van Raak
Minister Plasterk:
Voorzitter. Ik geloof dat de tweede termijn van de zijde van de Kamer enigszins leek op de eerste termijn. Er zijn niet veel nieuwe vragen aan mij gesteld.
Naar aanleiding van de inbreng van mevrouw Fokke meld ik dat we er inderdaad goed aan doen om waar dat kan uit te leggen wat de functie van politieke ambtsdrager met zich meebrengt. Dat is ook een taak en die is niet altijd populair. Ik heb al een aantal verschillen genoemd. Als je bij een bedrijf werkt en je gaat in de ondernemingsraad, dan kun je niet ontslagen worden. Er zijn allerlei voorwaarden aan ontslag. Zo kun je niet ontslagen worden zonder dat er een redelijke ontslaggrond is. Dat wordt door anderen getoetst. Dat soort dingen is in de politiek niet aan de orde. Wij gaan ervan uit dat als een meerderheid van de gemeenteraad van Voorschoten zegt dat ze een bepaalde wethouder liever niet op die plek heeft en men op een avond zo stemt, die wethouder de volgende ochtend zijn of haar doos vult en mee naar huis neemt en that's it. En of dat nou redelijk is of niet, dat gaan we niet door een derde laten toetsen omdat de democratie nu eenmaal het laatste woord heeft. Zo moet het ook zijn. Daar begint het verschil met de positie die men in bedrijven of bij de overheid heeft in andere functies. Laten we dit debat op een ander moment opnieuw voeren, maar ik wil elke gelegenheid aangrijpen om voor de politieke ambtsdragers te staan.
Ik ben in een lang traject bezig met een organisatie met heel veel letters, de ORDPA (Overleg inzake de Rechtspositie van de Decentrale Politieke Ambtsdragers). Daarin proberen vertegenwoordigers van alle verschillende politieke functies bij waterschappen, provincies, gemeenten, Rijk, dagelijks bestuurders en algemeen bestuurders, samen bij te dragen aan respect voor het politieke ambt. Dat is niet omdat mensen dat zelf zo graag willen, maar omdat de democratie erop gebaseerd is dat mensen bereid zijn om de overstap naar zo'n politiek ambt te maken. Daar hebben we allemaal een groot belang bij. Ik zal ook op feestjes mijn best blijven doen.
De heer Amhaouch vroeg me wat specifieker in te gaan op het voorstel voor het instellen van een commissie. Ik heb de Kamer per brief geschreven dat als het om een commissie gaat die gevraagd en ongevraagd van advies kan dienen, deze commissie volgens ons wettelijk kader ook een wettelijke grondslag moet kennen. Daarbij is de Kamer nog volledig aan zet om te bezien of ze het met de opdracht voor de instelling ervan eens is.
Mevrouw Koşer Kaya benadrukt nogmaals haar vlammende pleidooi voor de positie van raadsleden. Ik heb mezelf iets meer marge gegund om met een standpunt te komen dan zij samenvat. Ik heb gezegd «rond de zomer», wellicht net ervoor of net erna.
De gedachte om voor de fondsvorming nog eens te bekijken of dat niet anders kan dan bij het ABP het geval is, is niet het voornemen van het kabinet. Daarover wil ik geen misverstand laten bestaan. We moeten wel altijd openstaan voor nieuwe gedachten en input. Ik stel voor dat we er bij de evaluatie begin volgend jaar op terugkomen of we hierbij nieuwe mogelijkheden hebben gezien.
Ik dank de heer Bisschop voor zijn steun en zijn wijze woorden.
Ik heb in mijn inleiding de verleiding alweer niet kunnen weerstaan om te reageren op de bespiegelingen van de heer Van Raak, die vooral betrekking hebben op zijn eigen initiatiefwetsvoorstel. Dat is in statu nascendi, in staat van geboren worden. Daar wachten we op.
De voorzitter:
Ik dank de Minister voor zijn antwoorden. Er zijn geen vragen meer. Er zijn wel een aantal toezeggingen. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:
− Medio 2016 komt de Minister met een opvatting over het tijdsbeslag van het raadslidmaatschap en een plan van aanpak daarbij.
− Begin 2017 komt er een evaluatie naar de Kamer, evenals de opvatting van de Minister over de adviescommissie die een aantal van de woordvoerders te berde heeft gebracht, een reactie op de driemaandentermijn voor sollicitatie en een reactie op de vragen die zijn gesteld over de fondsvorming voor de pensioenen.
Gaan we het daarmee doen? Ja? Dan wil ik iedereen, in het bijzonder de Minister, hartelijk danken voor de inbreng.
Sluiting 16.10 uur.