Vastgesteld 29 december 2015
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 18 november 2015 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de Lerarenagenda.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Ypma
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bisschop, Jasper van Dijk, Duisenberg, Van Meenen, Rog en Ypma,
en Minister Bussemaker en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
Aanvang 10:05 uur.
De voorzitter: Dames en heren. Ik heet de collega's, de Minister, de Staatssecretaris en hun ambtenaren welkom, alsmede alle belangstellenden. Wij hebben een spreektijd afgesproken van vier minuten per woordvoerder. Ik zal twee interrupties per persoon toestaan.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Minister-President Rutte zei onlangs tijdens een bijeenkomst – ik was daar ook bij – dat de functie van schoolleider-bestuurder de belangrijkste is in het onderwijs. Ik geef u tien seconden de tijd om deze woorden tot u te laten doordringen, ondanks dat die seconden van mijn spreektijd af gaan. Die uitspraak is niet juist. De belangrijkste functie in het onderwijs is uiteraard die van leraar. Op dit moment doen tienduizenden leraren in Nederland weer hun uiterste best om hun leerlingen verder te brengen. Vandaag mogen wij het hierover hebben in het kader van wat ik maar even een zeer brede agenda noem: deze is veelomvattend en «loopt» van samen leren tot aan de functiemix, van onbevoegd lesgeven tot aandacht voor sociale veiligheid op lerarenopleidingen. Deze agenda is te breed om binnen vier minuten uit te diepen.
Een ding staat vast, namelijk dat leraren het onderwijs maken. Zonder goede leraar is er geen goed onderwijs. Voor D66 is daarom belangrijk dat de beste mensen voor de klas staan en dat leraren goed en gemotiveerd blijven. Helaas blijkt uit recent onderzoek van het CBS en TNO dat 21% van de docenten klachten van een burn-out heeft. Dat percentage is dus hoog en dat baart ons zorgen. Dit laat ook de zwaarte van het beroep zien; de verschillen tussen kinderen worden groter en alle kinderen hebben specifieke aandacht nodig. Al die kinderen zouden die aandacht moeten krijgen. Met een beetje pech is er ook nog sprake van een plofklas. Is de Staatssecretaris met D66 eens dat de toenemende werkdruk van leraren zorgelijk en onaanvaardbaar is? Zo ja, wat gaat hij daaraan doen?
D66 heeft vaker gepleit voor meer tijd voor de docent. Ik heb in drie jaar tijd slechts één motie ingediend waarin hoofdletters voorkwamen, namelijk deze die op tijd betrekking had. Het woordje «tijd» had ik met hoofdletters geschreven. Het betreft tijd voor de leraar om het vak beter te leren, dus zichzelf te ontwikkelen, en om de les beter te maken. Tijd voor peer reviews en om mee te praten over bijvoorbeeld Ons Onderwijs 2032. Ik herhaal die inzet van D66 vandaag. Zij is van mening dat een docent in Nederland niet meer dan twintig lesuren zou moeten geven, omdat het ontwikkelen van onderwijs minstens zo belangrijk is als het geven van onderwijs. Daarvoor is een overheid nodig die zich niet teveel met die docent bemoeit, behalve in die zin dat zij hem of haar steunt; een dienende overheid en dienende besturen zijn nodig. Daar hoort een krachtige beroepsgroep bij en daarover maken wij ons zorgen. Er zijn talloze docentenclubs. Ik zal ze niet allemaal noemen. Wij kunnen met die mensen spreken en dan blijkt dat het veld verdeeld is. Daardoor wordt de positie van de docent minder krachtig dan die zou moeten zijn. Op dit moment kan de hoop wat dat betreft alleen gevestigd zijn op de Onderwijscorporatie, de vertegenwoordiger van de docenten. Deze krijgt geld voor projecten die voor het ministerie tot bepaalde meetbare resultaten moeten leiden. De vraag is of we dit zo moeten blijven doen.
De Onderwijscorporatie kan een krachtige organisatie worden als die echt van de docenten is. De huidige situatie is onwenselijk en zorgt ervoor dat de Onderwijscorporatie het zoveelste balletje in de flipperkast van Den Haag wordt, wat de legitimiteit niet ten goede komt. Dat zien we bij het lerarenregister het sterkst terugkomen. De Onderwijscorporatie krijgt vanuit politieke hoek – ik kijk wat dit betreft in het bijzonder naar het ministerie – onvoldoende ruimte om inzake het lerarenregister een verstandige koers te varen. Daardoor boeten het instrument en de Onderwijscorporatie aan draagvlak in. Daarover maakt mijn fractie zich zorgen. Hoe kan de Staatssecretaris meewerken aan versterking van het draagvlak voor de Onderwijscorporatie en het lerarenregister? Dat zou hij bijvoorbeeld kunnen doen door het op een wat natuurlijkere wijze te laten groeien in plaats van dat het in één keer als verplichting wordt opgelegd. Het laatste is een typische Haagse maatregel en ik vraag mij serieus af of die helpt om de Onderwijscorporatie te maken tot wat ze moet zijn.
Ik kom op het LerarenOntwikkelFonds. Er waren maar liefst 117 aanvragen voor een beperkt bedrag. Natuurlijk is het schitterend als docenten hun curriculum willen oppakken, als zij willen werken aan de ontwikkeling van hun onderwijs. Er moeten dan echter ook voldoende middelen zijn om dat te doen. Zijn deze middelen structureel van aard? Ziet de Staatssecretaris gezien het grote aantal aanvragen mogelijkheden om in de toekomst meer middelen te geven?
Met het oog op de tijd zeg ik over lerarenopleidingen alleen dat die ook heel belangrijk zijn.
Ik vraag nog een keer aandacht voor met name de pabo-gediplomeerden die werkzaam zijn in het vmbo. Alles wat daar nu omheen geregeld is, leidt tot veel gedoe en heel lange opleidingen om uiteindelijk bevoegd te worden. Dit, terwijl iedereen in het voortgezet onderwijs weet dat deze mensen als geen ander in staat zijn om recht te doen aan de verschillen tussen leerlingen. Ik denk dat we wat dit betreft snel vaart moeten maken, ook in het kader van het lerarenregister. Ik zal mijn voorstel op dat punt dus herhalen.
Ten slotte kom ik op de L1000, de loting onder leraren om mee te mogen praten. Ik vind dit zo'n ongelooflijk bewijs van armoede dat ik daar niet in mee wil gaan. Ik denk dat we moeten werken aan een heel sterke beroepsgroep die zich goed vertegenwoordigd weet, die op zijn eigen manier zijn voelhoorns in het onderwijsveld uitzet en democratisch is. Naar mijn idee zou die doelgroep, indien nodig, de ideale gesprekspartner moeten zijn, ook voor Den Haag. Wat mij betreft dienen die gesprekken zo min mogelijk plaats te vinden, want Den Haag moet zich nu eenmaal niet teveel met die docent bemoeien.
Voorzitter, ik dank u voor uw begrip.
De voorzitter: Ik zie dat de heer Rog wil interrumperen. Daardoor kunt u misschien nog iets kwijt.
De heer Rog (CDA): D66 wil minder plofklassen, minder lesuren enzovoorts. Zij heeft een hele hoop mooie ambities. Ook het CDA wil dat geld voor onderwijs zoveel mogelijk naar de onderwijspraktijk gaat. Ik heb me daarom ook altijd verzet tegen het klakkeloos overmaken van 500 miljoen euro onder de noemer: zie maar wat je daarmee doet.
Er is echter nog een punt. We weten dat in het onderwijs op dit moment maar liefst 100 miljoen euro aan bovenwettelijke uitkeringen betaald wordt. Dat is heel erg veel geld waarvoor ook tweeduizend nieuwe leraren aangesteld zouden kunnen worden. Daardoor zou mogelijk zijn dat de zittende leraren minder lessen geven of dat zij aan kleinere klassen lesgeven. Wil de heer Van Meenen daarop reflecteren? Zou hij bijvoorbeeld een aangehouden motie aan een meerderheid willen helpen met als doel uiteindelijk tweeduizend extra leraren aan te stellen?
De heer Van Meenen (D66): Soms wordt er naar de bekende weg gevraagd. Die motie van het CDA wordt aangehouden omdat D66 deze niet steunt. Daardoor krijgt die geen meerderheid. De reden dat wij die motie niet steunen, is niet dat wij ontzettend gehecht zijn aan bovenwettelijke uitkeringen. Sterker nog, wij zouden willen dat er in het onderwijs helemaal geen uitkeringen waren. Als wij bijvoorbeeld plofklassen gaan bestrijden en er minder lesuren per docent zullen zijn, kunnen meer mensen aan het werk en zal dit helemaal niet nodig zijn. Wij steunen die motie niet omdat wij vinden dat arbeidsvoorwaarden een onderwerp is voor werkgevers en werknemers, dus dat de overheid zich daar in principe niet mee bezig moet houden. Ik neem aan dat de heer Rog – ik mag geen wedervraag stellen – daar als oud-vakbondsvertegenwoordiger ook zo over denkt.
De heer Rog (CDA): Dit is toch wel curieus. D66 is de partij die steeds ingrijpt in arbeidsvoorwaarden en die sociale zekerheid steeds ter discussie stelt. Nu het echter om leraren gaat en er heel duidelijk direct een link is tussen een bovenwettelijk deel – dat is dus meer dan dat wat wij wettelijk hebben afgesproken – is D66, ondanks dat wij een controlerende taak hebben wat onder andere het geld voor onderwijs betreft, niet bereid om een verzoek te doen aan sociale partners om te komen tot afbouw. Kan de heer Van Meenen die discrepantie in dat beleid van D66 nog eens toelichten?
De heer Van Meenen (D66): Er is helemaal geen sprake van een discrepantie. Sociale voorwaarden zijn immers geen cao-dingen. Dat zijn zaken die de overheid zelf bepaalt. Wat dat betreft hebben wij inderdaad gepleit voor hervormingen. In dit geval gaat het louter om een cao-afspraak. Het CDA wil allerlei problemen in het onderwijs aan de orde stellen. Betreurenswaardig is dat zij altijd alleen op zoek is naar geld binnen het onderwijs om de problemen op te lossen. Wij bekijken een en ander van de andere kant; wij willen dat er een aanvalsplan komt wat de werkloosheid betreft. Het CDA stelt terecht aan de orde dat al die docenten thuis zitten en geld kosten. Maar was het maar waar dat al die docenten aan het werk konden. Ook de maatregelen die ons kabinet momenteel neemt, dragen er niet toe bij dat dit kan. Die werkloosheid is min of meer afgedwongen, ook door de sluipende bezuinigingen van de afgelopen jaren. Daar moeten we dus iets aan doen. Daarom wil mijn partij investeren in het onderwijs, ook om die docenten te behouden. Over enige tijd zullen we ze namelijk heel hard nodig hebben. Ik heb liever dat onze energie daarin gaat zitten dan in het kijken of we nog iets van de arbeidsvoorwaarden van docenten «af kunnen halen».
De heer Duisenberg (VVD): Voorzitter. John Hattie zei in een interview met Trouw het afgelopen weekend dat de leraar de cruciale factor is die het verschil kan maken. De VVD is het hiermee helemaal eens en heeft twee jaar geleden dus een motie ingediend met als doel een lerarenagenda op te stellen en deze hier jaarlijks te bespreken. Ik ben dan ook blij met de tweede voortgangsrapportage.
Uit het Dashboard Lerarenagenda haal ik de kritische dingen, maar ik ga positief eindigen als de tijd dit toestaat. Ik begin met lijn 2, betere lerarenopleidingen, aantrekkelijke leerroutes en flexibele leerroutes. Wat de lerarenopleiding betreft is er duidelijk nog een mismatch tussen aanbod en vraag. Ik focus op de universitaire lerarenopleidingen – daarbij hebben we in de begrotingsbehandeling ook al stilgestaan – en maak uit het Dashboard Lerarenagenda op dat de tevredenheid van studenten gemiddeld minder groot is ten opzichte van het gehele hoger onderwijs. Voor deze universitaire lerarenopleidingen (ULO's), is de mate van tevredenheid opnieuw afgenomen. Het verbaasde mij dan ook niet dat twee ULO-studenten gisteren in Trouw een oproep deden aan Den Haag om buiten de gebaande structuren te gaan met als doel de universitaire lerarenopleidingen aantrekkelijker te maken. Zij stellen voor het opleidingsmodel als het ware om te draaien: de norm wordt dan het opleiden vanuit de praktijk. Het moet mogelijk worden om het leertraject te verlengen, zodat de theorie aangeboden kan worden wanneer de beginnende docent daaraan behoefte heeft. En er moet meer ruimte komen voor de ontwikkeling van de leraar als complete docent. Daardoor kan hij zich vakmanschap en meesterschap beter eigen maken. Ook uit de ULO-kring hoor ik een soortgelijk geluid. Uit die kring verneem ik dat er initiatieven zijn voor het opzetten van een eenjarige lerarenopleiding, heringericht tot een flexibel traject. De Universiteit Utrecht en de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) werken hier al aan. Gaat de Minister dit aanjagen bij andere universiteiten? Zij willen de huidige educatieve minor positioneren als het eerste beroepsvoorbereidende deel van de eenjarige universitaire opleiding tot leraar en mogelijk maken dit op andere momenten te doorlopen dan in de bachelor. Het tweede deel van de huidige eenjarige opleidingen tot leraar willen zij richten op academische verdieping. Zij willen dit flexibel en modulair inrichten, zodat men dit ook naast een baan kan doen. Wil het kabinet dit ook?
De heer Jasper van Dijk (SP): De VVD kenmerkte zich de afgelopen jaren door denigrerende en harde uitspraken ten opzichte van leraren en -opleidingen: weg met de saaie leraren. Lerarenopleidingen zouden niet deugen. Veel studenten met wie de heer Duisenberg spreekt, zijn zo blij dat ze een dagje voor de klas mogen staan. Die opleidingen zijn immers niet inspirerend. De heer Duisenberg zegt eigenlijk dat net afgestudeerden direct voor de klas mogen staan, zonder dat zij een bevoegdheid hebben. Dat is de kern van het stuk op Nu.nl van 28 oktober jl. Hoe verhoudt zich dat tot alle prietpraat van de VVD over excellentie en «Maximaal, het nieuwe normaal», dus hogere standaarden?
De heer Duisenberg (VVD): Het is jammer dat de heer Van Dijk uit slechts één artikel citeert. Ik ben overigens wel heel blij dat hij «Maximaal, het nieuwe normaal» aanhaalt, het zeer optimistische en ambitieuze human-capitalplan? van de VVD. Misschien is het ook voor de SP goed om dit te lezen. Ik raad de heer Van Dijk zeker aan om het stuk van gisteren van die ULO-studenten te lezen, alsmede het voorstel van een aantal ULO's. De kern daarvan is dat het vakmanschap en het meesterschap door een dergelijke aanpak sterker worden aangemoedigd. Verschillende dingen kloppen op dit moment niet: de lerarenopleidingen zijn niet aantrekkelijk voor de studenten en het afnemende veld is niet tevreden over de kwaliteit van de mensen die van de opleidingen komen. Er is dus sprake van een mismatch als je tegelijkertijd zegt dat je meer leraren wilt aantrekken, dat lerarenopleidingen daarvoor aantrekkelijker moeten zijn en dat die kwaliteit verbeterd moet worden. De kern van het voorstel is – ik hoop dat de heer Van Dijk wat dat betreft mee wil denken – dat body of knowledge nodig blijft om voor de klas te komen. Je gaat dus niet zomaar, onvoorbereid voor de klas staan. Ik heb dus ook niet gezegd dat dit wel moet gebeuren. Wel heb ik gezegd dat je bepaalde delen zou kunnen aanbieden op het moment dat die veel relevanter zijn. Als studenten nu droog de theorie leren, tonen ze daarin weinig interesse. Ze hebben deze kennis immers niet aan de praktijk getoetst. Iemand leert het best op het moment dat hij daar klaar voor is, dus als hij die kennis nodig heeft. Het voorstel is dus om een stuk ervoor te doen en er in de praktijk een stuk bij te doen, vooral als je er klaar voor bent.
De heer Jasper van Dijk (SP): De mensen die dit konden volgen, krijgen van mij een compliment. Voor mij zijn het warrige antwoorden: het nieuwe normaal van de VVD.
Vorig jaar, of nog eerder, pleitte de VVD voor meer academici voor de klas. Daar kon ik mij in vinden; het was een goed verhaal. Ik moet nog eens precies navragen hoe het ervoor staat met al die academici; die voorwaarden schijnen toch wat lichter te zijn geworden. Het punt is dat dit een stevig verhaal is en dat de ondertoon van het verhaal van de heer Duisenberg nu is dat die lerarenopleidingen niet deugen, dat die studenten sneller voor de klas moeten worden gezet omdat het dan misschien beter wordt. Moet je niet zeggen dat die lerarenopleidingen verbeterd moeten worden, dat die uitdagend moeten worden? Daar ben ik het zeer mee eens. Je kunt niet zeggen: laten we die lerarenopleidingen maar passeren als ze niet goed zijn. Nee, ze moeten verbeterd worden. Is de heer Duisenberg dat met mij eens?
De heer Duisenberg (VVD): De heer Van Dijk moet het nog maar eens bestuderen. Je krijgt veel meer een doorlopende leerlijn. Dat is ook het pleidooi dat je in andere onderwijsvelden hoort en daar pleit ik ook in dit geval voor. Dat wat de studenten schrijven, stellen ook de ULO's voor. Dat betekent dat wij in Den Haag out of the box moeten durven denken en dat wij dus niet meteen alles moeten afdoen met «onduidelijk» en «daarom ben ik er klaar mee».
De heer Rog (CDA): De heer Duisenberg geeft aan dat het belangrijk is dat universitair geschoolde leerkrachten naar het onderwijs gaan. Dat ben ik met hem eens. Daaraan zal ik in mijn bijdrage dus ook aandacht geven. Denkt de heer Duisenberg dat op dit moment, met name in het basisonderwijs, de functiemix en het salarisgebouw bestand zijn tegen dit soort zwaargewichten? Moeten we daar niet iets mee? Zouden we deze bewindslieden niet moeten aansporen om met sociale partners – als dat van de heer Van Meenen mag – na te gaan of we dat gebouw ook aantrekkelijk kunnen maken voor deze universitair geschoolde afgestudeerden?
De heer Duisenberg (VVD): Ik kom hier zo meteen op. In antwoord op de vraag van de heer Rog zeg ik dat ik denk dat we daar wel iets mee moeten. Ik ga daar in ieder geval in mijn inbreng naar vragen. Ik hoop dat de heer Rog mijn verzoek steunt. Dan zal ik dat van hem steunen. Ik denk inderdaad dat daar ook sprake is van een mismatch. Ik doel op de functiemix en het loongebouw.
De heer Van Meenen (D66): Ik zat na te denken over het onderwerp dat de heer Rog inbracht.
Ik heb echter nog een vraag over die lerarenopleidingen, met name over de universitaire lerarenopleidingen. Afgelopen zaterdag was ik bij een bijeenkomst van Groene Golf, waar veel net gestarte docenten spraken die hun opleiding dus achter de rug hadden. Daar bleek dat veel mensen die van een universitaire lerarenopleiding kwamen van mening waren dat ze tijdens die opleiding veel te weinig voor de klas kwamen. De opleiding vonden zij heel erg theoretisch van aard. Is de heer Duisenberg met mij eens dat van groot belang is dat ook tijdens die universitaire lerarenopleiding die praktijkervaring er is en dat we er bijvoorbeeld via de NVAO op moeten toezien dat die praktijkervaring erin zit?
De heer Duisenberg (VVD): Ja, dat ben ik helemaal met de heer Van Meenen eens. Als je dit model volgt – er zijn overigens meerdere modellen – krijg je doorlopende leerlijnen. Het is eigenlijk een weg naar bevoegdheid, ingebed in de praktijk. Die ULO's scoren nog lager dan de andere lerarenopleidingen, met name doordat het probleem zich voordoet dat de heer Van Meenen benoemt. Daarom zeg ik ook dat het stuk dat de studenten veel te theoretisch van aard vinden, misschien veel beter gegeven kan worden wanneer ze eenmaal in de praktijk zitten. Dan zegt het immers meer en leer je er meer van. Daarom stellen deze studenten voor om dat model als het ware om te draaien: veel meer redenerend vanuit de praktijk. Ik kan het pleidooi van de heer Van Meenen dus alleen maar onderschrijven.
De heer Van Meenen (D66): Het is heel fijn om dit te horen. We moeten eens kijken wat onze rol daarin is, maar daar komen we nog wel op.
Ik heb ook nog een vraag over het vervolg. Dan gaan die docenten aan de slag en komen ze allerlei problemen tegen die net iets anders blijken te zijn dan de theorie, laat ik het zo zeggen. Dan voelen ze zich vaak onvoldoende begeleid, zelfs als ze op een zogeheten opleidingsschool zitten. Moeten we niet wat preciezer zijn als wij een school het predicaat opleidingsschool toekennen? Wij doen dat volgens mij overigens niet. Dat doen de universitaire lerarenopleidingen zelf. Ik heb het gevoel dat van belang is dat men zich ook op die lerarenopleidingen – dat geldt overigens voor al die opleidingen – een tijd verantwoordelijk blijft voelen voor de docenten die inmiddels aan het werk zijn. Hoe kijkt de VVD daarnaar?
De heer Duisenberg (VVD): Het laatste deel van de vraag vind ik lastig te beantwoorden. Als u mij toestaat, schuif ik die vraag heel graag door naar zowel de Minister als de Staatssecretaris. Ik constateer dat de begeleiding van beginnende leraren toeneemt. Ik meen echter dat die nog steeds 60 à 70% is. Nog niet alle beginnende leraren worden dus goed begeleid. Dat is echter wel cruciaal, want veel jonge leraren geven nog steeds binnen vijf jaar aan dat ze willen stoppen. De vraag over hoe je een en ander zou kunnen doen, schuif ik dus graag door.
De heer Van Meenen zegt in het eerste deel van zijn interruptie dat we ons moeten afvragen wat onze rol is, dat die misschien wel is het aanjagen of het aanmoedigen van die ontwikkeling naar een opleiding waar de praktijk in ingebed is. Onze rol kan zijn dat wij de Minister nu vragen om deze ontwikkeling vooral aan te moedigen. Er is nu een aantal koplopers, maar ik vind dat een en ander heel langzaam gaat. Je ziet jaar in, jaar uit toch nog terug dat de scores over de tevredenheid van studenten en de scores over arbeidsmarkt en opleiding laag zijn. Ik vind dan ook dat wij als Kamerleden moeten vragen of dat niet sneller kan. Een laatste specifiek ding hierover: met name in de university colleges waar een educatieve minor voor leraren is gestart, is sprake van opstartproblemen omdat er veel discussie is over verwantschapstabellen. Ik doel met name op verwantschap van vakken. Kan daarmee geen voortgang worden gemaakt? Anders gaat een heel goed initiatief het wellicht niet redden, of dat gaat het niet snel genoeg redden. Het zou dus iets voor de Minister zijn om wat dat betreft snel met een maatregel te komen, bijvoorbeeld met een AMvB. Dit om een en ander gemakkelijker te maken.
Mijn tweede punt uit het Dashboard Lerarenagenda heeft betrekking op scholen als lerende organisaties. Hierover heeft John Hattie in het interview met Trouw opgemerkt – het artikel verscheen dit weekend – dat het onderwijs in de gehele school pas verbetert als leraren discussiëren over wat zij in de klas doen, zij samen lessen voorbereiden en zij bij elkaar in de klas kijken. In het Dashboard Lerarenagenda zien we dat 60% van de docenten meedoet aan peer reviews. Dat is zelfs een daling ten opzichte van vorig jaar. Met name in het primair onderwijs is dat een probleem. Tijdens de begrotingsbehandeling hebben de VVD en de PvdA een motie teruggetrokken over het aanjagen van die peer reviews. Dat deden wij omdat een en ander goed zou verlopen. Wat zijn de plannen om op die 100%, dus alle scholen, uit te komen? Dit lijkt me nou echt een ding voor dat miljard waar we het elke keer over hebben voor verbetering van kwaliteit. Ik zie dan meteen een koppeling met de lumpsumdiscussie en de monitor die is voorgesteld door OCW. Dit is daarbij één van de dingen die we heel keurig kunnen volgen. Dan zou een en ander helemaal rond zijn. Maar wat zijn de plannen van de Staatssecretaris hieromtrent?
Mijn laatste punt betreft: leraren zijn niet tevreden over het HRM-beleid in de school. Dat staat ook in het Dashboard Lerarenagenda. Laat ik de situatie schetsen, ook aan de hand van een andere onderzoeksrapportage die was toegestuurd, namelijk die van Regioplan. Daarin zie je dat het aantal leraren dat positief is over loopbaanmogelijkheden – ik doel op het aantal dat «goed» heeft aangekruist – minder is dan een kwart. Het percentage leraren dat positief is over promotie en beloningscriteria is minder dan 30. In het voortgezet onderwijs – dat zie je in een andere tabel in dat rapport van Regioplan – staat dat een kwart van het aantal docenten geen personeelsgesprek heeft. Wat gaat de Staatssecretaris wat de personeelsgesprekken betreft doen? Die situatie verandert immers niet, terwijl je recht hebt op een functioneringsgesprek.
Ik rond af met een oproep met betrekking tot de promotie- en beloningscriteria en het niet transparant zijn daarvan. Dat zijn immers de opmerkingen die je hoort. Dit leidt tot demotivatie en een onaantrekkelijker leraarsvak. Zijn er best practices, scholen waar dit juist wel motiverend werkt? Of moeten we misschien eerder fundamenteel kijken? In veel rapporten lees je dat het onderwijs weinig functiedifferentiatie kent. Dat houdt in dat er een gebrek is aan prikkels voor professionele ontwikkeling en dat de loopbaanladder van leraren eendimensionaal is. Dat las ik ergens anders. Ik vraag de Staatssecretaris welke belemmeringen er zijn. Is dat de cao, of is dat de functiemix? Die functiemix en die loopbaanladder zijn belangrijk voor perspectief, diversiteit en aantrekkelijkheid van het leraarsvak. Is de Staatssecretaris bereid om een evaluatie en heroverweging te doen en daarbij ook de functiemix ter discussie te stellen?
De heer Jasper van Dijk (SP): In de onvolprezen notitie van de heer Duisenberg met de titel «minimaal, het nieuwe normaal». Eh, pardon: «Maximaal. het nieuwe normaal».
De heer Duisenberg (VVD): Het eerste is de SP!
De heer Jasper van Dijk (SP): Daarin staat ook dat we toe moeten naar prestatielonen in het onderwijs. Kan de heer Duisenberg nog eens uitleggen wat hij daar precies mee bedoelt? Leidt dat niet tot een systeem op scholen met leraren die volgens de VVD minder mogen verdienen en leraren die meer mogen verdienen? ... Prestatieloon. Wat heeft die school er volgens de VVD aan dat die minder goed presterende leraren op die school blijven werken? Moet je dan niet gewoon een goed gesprek met die leraren voeren? Met andere woorden, wat is het voordeel van prestatieloon op scholen? Legt u ons dat eens uit, mijnheer Duisenberg.
De heer Duisenberg (VVD): Volgens mij staat er in dat je, als een leraar goed is, je deze goed moet belonen. Ik heb één van de onderzoeken aangehaald. Daarin staat dat onze loopbaanladder en onze functiemix eendimensionaal zijn. In het rapport van Regioplan staat dat dit «intransparant» is en dat je een bepaald pad moet volgen. Heel vaak zit de specifieke kwaliteit van lesgeven er niet in. Mijn verzoek is om dat te onderzoeken, zodat de kwaliteit – er zijn verschillende vormen van kwaliteit – ertoe gaat doen. Het kan gaan om de kwaliteit van lesgeven. Het hoeft dus niet per se zo te zijn dat je naar het management moet om meer te verdienen. Dat is de link naar het stuk met de titel «Maximaal, het nieuwe normaal». Ik vind dat de kwaliteit van lesgeven ertoe moet doen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Volgens mij is het ongelooflijk ingewikkeld om hiervoor goede criteria te ontwikkelen. Een leraar die heel creatief is, zou in de standaarden van de heer Duisenberg wellicht hoger beloond mogen worden dan een degelijke wiskundeleraar die goede lessen geeft. Wat is er mis met die betreffende leraar? Los daarvan zeg ik dat we een heel raar systeem krijgen als we dat VVD-beleid gaan invoeren. Dan zijn er dus leraren in scholen die hogere salarissen krijgen omdat ze volgens de VVD goed zijn, en er zijn in die school leraren met een lager salaris omdat ze minder goed zouden zijn. Is dat niet een bewijs van onvermogen? Je moet toch onmiddellijk iets doen met die leraren die het minder goed doen? Je moet er dan toch voor zorgen dat zij ook goed worden, in plaats van dat je verschillend presterende leraren op die school handhaaft? Mijn punt is dat alle leraren op die school goed moeten zijn.
De heer Duisenberg (VVD): Het is niet heel erg ingewikkeld. Laat ik het zo zeggen: het is sowieso niet onmogelijk. Er zijn ook landen die wat onderwijs betreft tot de top van de wereld behoren die een dergelijk systeem hebben. En wij halen die landen vaak als voorbeeld aan. Ik denk dat het heel erg interessant is om de ervaringen van die landen op dat gebied mee te nemen en na te gaan of wij daarvan kunnen leren. Ik ga ook af op de terugkoppeling en het rapport van Regioplan wat promotiecriteria en carrièreperspectief betreft. Om het vak aantrekkelijk te maken en te houden, is het belangrijk dat we ook daar iets mee doen. In de eenentwintigste eeuw hoort daar ook bij dat je meer diversiteit moet kunnen hebben wat loopbaanpaden betreft. Misschien wil de ene persoon wel een managementtrack gaan doen en de ander wil wellicht een leraarspecialisatietrack gaan doen. Ik wil dat wij kijken naar verschillende loopbanen, onze functiemix en de manier waarop wij daarmee omgaan. Ik wil weten of dat eraan beantwoordt. Ik denk dat dit belangrijk is voor een aantrekkelijk leraarsvak.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Goed onderwijs ontstaat door goede leraren. Maar je wordt niet zomaar leraar. Daar is een gedegen opleiding voor nodig. Niet iedereen kan voor de klas staan. Mijn partij vindt dat het hebben van een bevoegdheid een vereiste is. Er worden echter helaas nogal wat uitzonderingen gemaakt op de bevoegdheidseis. De beleidsvrijheid van werkgevers is groot.
Ik noem een aantal voorbeelden. Bevoegde leraren voortgezet onderwijs mogen lesgeven in een ander vak, zonder dat zij de verplichting hebben om een bevoegdheid daarvoor te behalen. Op het mbo kunnen docenten gedurende twee jaar worden benoemd, terwijl ze onbevoegd zijn en niet de verplichting hebben om een opleiding te volgen. Leraren in opleiding kunnen benoemd worden als leraren. Paboleraren mogen lesgeven in het vmbo. Wat vindt de bewindspersoon van deze ontwikkelingen? Vindt deze het wel gemakkelijk hoe het nu gaat, omdat er dan toch een leraar voor de klas staat? Of vindt de bewindspersoon dit uiteindelijk toch onwenselijk en vindt deze dat die mensen een bevoegdheid moeten behalen? In het laatste geval vraag ik mij af wat de bewindspersoon daaraan doet. Wat vindt deze van het voorstel om een onbevoegde leraar te beschouwen als een leraar in opleiding met de eis dat hij binnen twee jaar een bevoegdheid haalt? Dat zou een beleidsvisie kunnen zijn.
De regering stelt dat het aantal bevoegd gegeven lessen stijgt, maar dat deze stijging nog in onvoldoende mate plaatsvindt. Volgens mij heeft dat te maken met al die uitzonderingen.
Hoe staat het met een plan voor een teambevoegdheid? Dat wil zeggen dat, als één docent van het lerarenteam bevoegd is, dit voldoende zou zijn. Mij lijkt dat niet wenselijk. Als het aan de VVD en de PvdA ligt, gaat het nog verder – we hadden het er al over in het interruptiedebatje – en mogen mensen direct na hun studie, dus zonder bevoegdheid, voor de klas gaan staan. Weg stage, weg lerarenopleiding, weg vakmanschap! Mag elke meester in rechten voortaan ook notaris zijn? Mag iemand die geneeskunde heeft gestudeerd direct na afstuderen huisarts zijn? Gaat de bewindspersoon mee met een vliegtuig met een piloot zonder bevoegdheid? Erkent de regering dat dit veel te ver gaat? Waarom zouden we voor leraren dergelijke afwijkingen laten gelden?
Ook de Onderwijscorporatie stelt namens de expertgroep lerarenregister dat een leraar zonder diploma echt een uitzondering moet zijn.
De heer Duisenberg (VVD): Mijnheer Van Dijk, blijkbaar hebt u dat stuk niet gelezen. Overal hoor je studenten zeggen dat ze het niet interessant en niet leuk vinden, dat het voor hen niet klopt. De mensen die we willen aantrekken, vragen om iets te doen met die lerarenopleidingen. De studenten van het artikel in Trouw zeggen: Den Haag, durf buiten die gebaande paden te treden, wij hebben een voorstel dat juist beter is voor het vakmanschap en het meesterschap dan het programma dat nu in een jaar wordt voorgeschoteld. Waarom kan de SP toch niet eens buiten die gebaande paden treden en daarvoor openstaan in plaats van dat zij alles meteen afkraakt?
De heer Jasper van Dijk (SP): «out of the box»-denken is my middle name.
De heer Duisenberg (VVD): Kijk!
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik zal een bekentenis doen. Toen ik zelf de lerarenopleiding deed – ik meen dat dat in 1998 was, vlak na de watersnoodramp – deed ik de postdoctorale lerarenopleiding maatschappijleer in Amsterdam. Dat was een eenjarige opleiding die ik deed na mijn studie politicologie. Daarna werd mij aangeboden om betaald voor de klas te gaan staan. Ik zei: daar is geen sprake van, dat mag niet! Nee, grapje. Ik zei: dat is mooi, want dan krijg ik eigenlijk betaald voor mijn stage; zo voelde het. Ik ging gewoon door met mijn opleiding, maar ik kreeg een contract. Er was namelijk een docente geschiedenis die met zwangerschapsverlof ging en ik mocht haar betaald vervangen. Zo gaat het. In feite is het datgene waarvan de heer Duisenberg zegt: werk dat nou uit. Je moet echter wel bedenken dat je je op glad ijs kunt begeven. Een school heeft slechts één belang. Ton van Haperen zei het nogal plastisch, namelijk dat er een lichaam voor de klas staat. Ik wil graag dat er een bevoegde leraar voor de klas staat. Dat zijn twee verschillende dingen. Ik vind dat de politiek, wij als parlement, ook de taak heeft om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. De scenario's die de heer Duisenberg schetst – ik houd erg van «out of the box»-denken – kunnen een hellend vlak betekenen. Daar wil ik u voor waarschuwen, mijnheer Duisenberg.
De heer Duisenberg (VVD): Om die kwaliteit te verhogen en extra aan te trekken, moet je dus juist ook iets doen aan de aantrekkelijkheid van die opleidingen. Misschien moet je wel tegelijkertijd die kwaliteit verbeteren. Ik kan de heer Van Dijk alleen maar uitnodigen om mee te denken in plaats van dat hij meteen in de nee-modus gaat. Ga meedenken over hoe het wel kan. Dit komt namelijk niet alleen van de studenten, maar dit komt ook van de faculteit onderwijskunde van zowel de VU als van de Universiteit Utrecht. Die ideeën zijn bijna identiek. Omdat wij echter in de nee-modus gaan – wij zeggen dat dit niet binnen de huidige hokjes past – houden wij vooruitgang tegen, terwijl we het zetten van stappen voorwaarts juist in dit gebied zo hard nodig hebben. Onderkennen van kwaliteit is inderdaad één ding, maar laten we vooral uitnodigend zijn en ons afvragen hoe we verder kunnen aanmoedigen dat dit gebeurt.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ben het er zeer mee eens dat je tijdens je opleiding voor de klas gaat staan. De beste manier om leraar te worden, is immers voor de klas gaan staan: ervaar het, onderga het! Dat is echter iets anders dan zeggen dat je direct als leraar mag worden beschouwd. De opleiding is een opleiding en een bevoegde leraar is een bevoegde leraar. Ik zie dat deze zaken in het voorstel van de heer Duisenberg gaan verwateren. Daarvoor wil ik waarschuwen. We horen straks hoe de regering hierin staat.
De heer Van Meenen (D66): Ik heb een paar stellingen en vraag mij af of de heer Van Dijk het daarmee eens is. Mijn stellingen hebben betrekking op die vergelijkingen die hij net maakte en het mooie citaat van Ton van Haperen. Als gezegd wordt dat het grootste belang is dat er «een lichaam voor de klas staat», is mijn opvatting dat dit voortkomt uit ons idee – dat van ons in Den Haag – dat wij precies moeten voorschrijven hoeveel uren er lesgegeven moet worden. Ik doel op urennormen en dergelijke. Ik vraag mij af of de heer Van Dijk dit met mij eens is en zo ja, of wij daaraan niet iets moeten doen. Vindt hij niet veel belangrijker dat er goed nagedacht wordt over onderwijs, dat er tijd is voor ontwikkeling en dat er mensen voor de klas staan die zeer bevlogen zijn? Dit sluit aan op mijn tweede punt, namelijk de vergelijking die steeds gemaakt wordt met piloten, chirurgen en noem het allemaal maar op. Is de heer Van Dijk met mij eens dat het hartstikke mooi is dat Minister-President Rutte elke donderdagochtend een paar uur lesgeeft voor een vmbo-klas? Dat doet hij onbevoegd en wij allen vinden dat geweldig. Ik neem aan dat ook de heer Van Dijk dit mooi vindt. Ik vind dit in ieder geval mooi. Als de heer Rutte bedacht had dat hij, om de zorg wat beter te leren kennen, wat kleine operaties in het HagaZiekenhuis zou moeten doen, zou de reactie heel anders zijn geweest. Is de heer Van Dijk dit met mij eens? Wij allen zouden dat verschrikkelijk vinden. Het beroep van docent is iets wat in mijn ogen veel dieper gaat dan slechts het hebben van een papiertje. Dat zit in mensen. Eigenlijk zijn alle mensen in zekere zin leraar. Ik denk dat we daar wat meer aandacht voor zouden moeten hebben: die docent is veel meer dan iemand met een papiertje. Dat wil overigens niet zeggen dat je niet naar het behalen van dat papiertje moet streven. Is de heer Van Dijk dit met mij eens? Zo ja, tot welke conclusie brengt hem dat?
De heer Jasper van Dijk (SP): Om met het laatste te beginnen ... Dat is eigenlijk raar. Wij allen vinden het prachtig dat onze premier lesgeeft aan een vmbo-klas, maar het huis – het land – zou te klein zijn als hij een uurtje per week operaties zou uitvoeren in een ziekenhuis of als hij een vliegtuig zou vliegen. De heer Van Meenen zou misschien meevliegen, maar ik zou dat niet doen. Dat is iets geks: als je voor de klas staat, vinden we dat mooi. Als je in een ziekenhuis gaat opereren, vinden we dat levensgevaarlijk. Ik neem aan dat er in de school waar de heer Rutte werkt, een uitstekend team is dat ervoor zorgt dat die klas daadwerkelijk pedagogisch-didactisch verantwoord lessen krijgt, althans in de overige lesuren. Daarmee wordt het wel ondervangen. Ik houd er echter wel aan vast dat wij parlementariërs op zijn minst opmerkelijk moeten vinden dat wij dit in het onderwijs wel accepteren, maar dat we dat in de zorg totaal niet doen. Wij moeten staan voor de kwaliteit van het onderwijs. Dat iemand gastlessen geeft – wie dat dan ook doet – is natuurlijk prima. Daar gaat het helemaal niet om. Het gaat om de down grading van het vak. Het gaat erom – dat was ik net aan het uitleggen – dat er steeds meer sluipwegen zijn voor scholen om onbevoegde leerkrachten voor de klas te zetten. Let wel, geen misverstand: geen enkele school wil dat er minder goede mensen, of lichamen, voor de klas staan. Natuurlijk wil elke school dat de beste mensen voor de klas staan. Dat is vanzelfsprekend. Ze hebben echter wel te maken met een realiteit. Dat was het eerste deel van de interruptie van de heer Van Meenen waarmee ik het zeer eens ben. Ze worden door de onderwijspolitiek van de afgelopen 20 tot 25 gedwongen om de eindjes aan elkaar te knopen. In de afgelopen 20 tot 25 jaren was er sprake van bezuinigingen, een hoge werkdruk, grote klassen, een spiraal neerwaarts wat de waardering van de leerkracht betreft.
Mevrouw Ypma (PvdA): Is de heer Van Dijk het wel met mij eens dat het goed is dat de heer Rutte stage loopt op een school, net als de heer Samsom stage loopt in de thuiszorg? De laatste doet dit onder professionele begeleiding van experts; hij geeft geen injecties. Zo mag de heer Rutte ook geen examens afnemen, maar hij kan wel stage lopen. Is de heer Van Dijk dat met mij eens?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind dit zeer interessant en ik zie het voorstel van de Partij van de Arbeid met belangstelling tegemoet. Wij krijgen dus, als het aan mevrouw Ypma ligt, een voorstel dat ertoe leidt dat de heer Rutte voortaan als stagiair wordt behandeld. Ik zie het met belangstelling tegemoet.
Mevrouw Ypma (PvdA): Dit is geen voorstel. Volgens mij hoeft dat ook niet, want dit is de feitelijke situatie. De stage staat onder verantwoordelijkheid van de professionals en de heer Rutte neemt geen examens af. Het is juist goed om op die manier waardering te laten zien voor en feeling te houden met het werkveld. Net als wij op werkbezoek gaan en mijn partijleider met de thuiszorg meeloopt, is het ook heel mooi dat de heer Rutte doordat hij een dag in de week voor de klas staat, de taal van de jongeren kan spreken.
De heer Jasper van Dijk (SP): Helemaal met u eens.
Ik vraag aandacht voor het grote aantal tijdelijke krachten op scholen. Vacatures voor docenten zijn vaak tijdelijk. Dat is zorgelijk, want daardoor gaan de continuïteit en stabiliteit van het lerarenteam verloren. Wat zal de regering daaraan doen? Ik herinner aan de motie die ik samen met mevrouw Ypma heb ingediend, waarin de regering wordt gevraagd om de zogenaamde payrollconstructies en flexcontracten in het onderwijs terug te dringen. Laten wij zorgen voor een stabiel lerarenkorps.
Het aanzien van de leraar moet worden verbeterd. Dat kan worden bereikt door meer masteropgeleide leraren voor de klas, maar daar hoort natuurlijk ook een salaris bij dat meebeweegt. Leraren staan al jaren op de nullijn; in verhouding tot mensen met vergelijkbare functies in andere sectoren verdienen zij gewoon slecht. Daarvoor zou een aanvalsplan ontworpen moeten worden. Ook het aantal uren dat leraren in Nederland maken, is hoog voor een relatief laag salaris als je het vergelijkt met de situatie in omringende landen. Meer tijd voor leraren is echt essentieel. Al die mooie plannen voor professionele leergemeenschappen en collectieve autonomie leveren niets op als de huidige lestaak zo hoog blijft. Wij moeten naar de internationale norm van twintig uur.
Lerarenopleidingen moeten van hoge kwaliteit zijn. Dus niet zeggen: «passeer ze maar», maar verbeter ze. Dat is mijn pleidooi.
Tot slot. Hoe staat het met de voorstellen voor burgerschapsonderwijs? Dat is zo belangrijk, juist ook vanwege de verschrikkelijke aanslagen in Parijs.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Al vier jaar op rij begin ik mijn bijdrage aan de begrotingsbehandeling van OCW met de opmerking dat ons onderwijs zo goed is als de leraar in de klas. Ik meen dit echt. Ook in deze tijd van digitalisering, blended learning en andere moderniteiten is de levende stem van de leraar uiteindelijk het allerbelangrijkste. Die leraren moeten dus goed opgeleid zijn. Dat gebeurt natuurlijk op de lerarenopleidingen. Het is mooi te zien dat de kwaliteit verbeterd is, evenals de instroomeisen die duidelijk hoger zijn dan voorheen. Dan is het ook niet vreemd dat er een tijdelijke daling is van de instroom van de pabo's, maar uiteindelijk zal dit een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit en de status van het vak van leraar.
Het is goed dat wordt getracht om meer leraren met onderzoekende vaardigheden aan te trekken, ook in het primair onderwijs, en om vwo'ers te verleiden om naar de pabo of universitaire pabo te gaan. De vraag is echter of het loongebouw in het basisonderwijs bestand is tegen dit soort zwaargewichten. Ik stelde die vraag al eerder in een interruptiedebatje. Een universitaire leraar in het basisonderwijs verdient bijna € 20.000 per jaar minder dan zijn universitair geschoolde collega in het voortgezet onderwijs. Verdient dit geen aandacht of verkenning? Als de overheid meer universitair geschoolden in het basisonderwijs wil zien, kan zij dit dan stimuleren? Ik krijg hierop graag een reactie van de bewindspersonen.
De heer Duisenberg (VVD): De heer Rog stelt heel logische vragen. Ik heb eerder gevraagd om een evaluatie en heroverweging van de functiemix en de loopbaanpaden in het onderwijs. Is de heer Rog van mening dat de vragen die hij stelt, logischerwijs passen bij dat onderzoek als dat zou worden gedaan?
De heer Rog (CDA): Ik denk dat ik met de heer Duisenberg kan optrekken. Ik wil daar zelfs nog iets aan toevoegen. De afspraken die tripartiet zijn gemaakt door de vakbonden, werkgevers en de overheid zijn niet gerealiseerd in het basisonderwijs. 40% zou in LB komen en een aantal procenten in LC. Dat is 0% gebleven. Wij zijn dus eigenlijk op de helft uitgekomen. Dat verdient aandacht. De Kamer als controleur van de overheid die onderdeel was van die afspraken, zal daarop moeten aansturen. Ik trek heel graag met de heer Duisenberg op om na te gaan hoe wij kunnen realiseren dat dit carrièreperspectief wordt gehaald. Hoe kunnen wij realiseren dat de afspraken voor de functiemix worden gehaald of zo worden aangepast dat zij passen bij de actualiteit en de nieuwe ambities die wij hebben voor een aantrekkelijk carrièreperspectief voor universitair geschoolden in het basisonderwijs?
Opvallend is dat er op dit moment in het onderwijs, met name in het basisonderwijs, minder peer review plaatsvindt, ondanks de exponentiële groei van de Stichting LeerKracht. Volgens mij is iedereen al op bezoek geweest bij de stichting die ontzettend succesvol, mooi en goed is voor de kwaliteit in de klas en de betrokkenheid bij het lesgeven en bij elkaar. Terecht wordt gewezen op de rol van schooldirecteuren die boven alles toch vooral onderwijskundige leiders zijn of dat in ieder geval zouden moeten zijn. Zien de bewindslieden nog kansen om deze schoolleiders en leraren tijd en ruimte te bieden die kunnen worden ingezet voor die buitengewoon noodzakelijke peer review? Misschien kan daarvoor wat meer ruimte worden gegeven en dan bijvoorbeeld wat minder voor andere verplichtingen zoals inspectie, toetsen of anderszins.
Ik vraag aandacht voor het aantal bevoegde leraren in het voortgezet onderwijs. Verwacht de Staatssecretaris dat hij de ambitie die hij heeft vastgelegd en waaraan hij zich heeft gecommitteerd, namelijk dat in 2017 alle leerlingen in het voortgezet onderwijs les krijgen van een bevoegde leraar, gestand kan doen? Als hij die ambitie blijft houden, is hij het dan met de CDA-fractie eens dat de overheid dan ook een verplichting heeft, bijvoorbeeld dat de inspectie deze deugdelijkheidseis controleert? Zal een voorportaal in dat straks verplichte lerarenregister niet haaks staan op de brede maatschappelijke wens om bevoegd lesgeven weer de nieuwe norm te laten zijn? Ik krijg hierop graag een reactie.
De lerarenbeurs kan niet door iedereen worden aangewend, bijvoorbeeld niet door een aantal eerstegraadsleraren in een niet-tekortvak die hun bevoegdheid willen halen in een tekortvak. Scholae-studenten aan de VU – een opleiding voor docenten die klassieke talen als tweede bevoegdheid willen halen – kunnen geen gebruik maken van de lerarenbeurs; zij betalen zich blauw aan instellingsgeld. Zijn bewindslieden bereid hiervoor met een oplossing te komen?
Mijn laatste punt heeft betrekking op de internationale schakelklassen en de eerste opvang anderstaligen. Sinds 2006 is voor internationale schakelklasleraren een tweedegraadsbevoegdheid verplicht. Hele volksstammen goed opgeleide pabo-afgestudeerden moeten nu een nieuwe bevoegdheid halen. Dat is vreemd, omdat juist de pabo-opleiding zo goed aansluit op wat deze doelgroep nodig heeft: leren lezen en schrijven, en een leraar die kan omgaan met verschillen. Zien de bewindslieden dit ook? En delen zij mijn verbazing dat studenten aan een tweedegraadslerarenopleiding hun afstudeerstage dan juist weer niet kunnen lopen bij een internationale schakelklas, omdat dit niet zou vallen onder het onderwijsgebied waartoe wordt opgeleid? Ik hoor hierop graag een reactie van de bewindslieden.
De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Ik maak mijn excuses voor mijn late komst. Die is niet het gevolg van minachting voor u, de bewindspersonen of het onderwerp, maar van het ontbreken van vervoer.
Verbeter de wereld en begin bij de lerarenopleiding. Dat is de sfeer die vaak rond lerarenopleidingen hangt. De SGP waardeert de inspanningen om die opleidingen te verbeteren, maar ziet ook het risico dat de rol van de overheid hierbij vervaagt. Dit maakt het risico groter dat wij voortdurend bezig zijn om onze eigen accenten aan te brengen en weer te corrigeren. De afgelopen jaren is bijvoorbeeld stevig ingezet op versterking van kennis. Nu benadrukt de Minister steeds sterker het belang van persoonlijke vorming. De SGP deelt dit en waardeert dit positief, maar hoe kunnen wij voorkomen dat de opleidingen telkens voor een paar jaar met weer een bepaald eenzijdig accent worden opgezadeld? Hoe waarborgt de Minister dat de verschillende accenten niet als concurrerende alternatieven worden gezien, maar dat opleidingen voldoende rust en ruimte krijgen om het totaalplaatje uitgebalanceerd aan te bieden?
De Minister heeft veel waardering voor de kennisbasis en de kennistoetsen die landelijk zijn ontwikkeld. Daarbij is voor de kernvakken taal en rekenen wat ons betreft nog een verhaal te vertellen. Ik constateer echter ook dat er meer geluiden zijn om dit systeem uit te breiden naar zaakvakken. Is de Minister ook van mening dat wij die kant moeten op gaan? Ik zal de vraag nog anders formuleren: is de Minister ook van mening dat wij die kant niet moeten op gaan? Wil zij juist ook bij zulke vakken vertrouwen uitspreken in het systeem van peer review en dat meer ruimte bieden?
Er is helaas nogal wat onduidelijkheid over de lerarenopleidingen. Er was eens een parlementaire onderzoekscommissie die van mening was dat wij dit zo veel mogelijk moeten voorkomen. Ik noem drie concrete situaties waarin instellingen behoefte hebben aan een stabiel en helder kader.
In de eerste plaats wijs ik erop dat de huidige bekwaamheidseisen aan vervanging toe zijn; de nieuwe laten echter nog steeds op zich wachten. Die situatie duurt al jaren en intussen loopt bijvoorbeeld de inspectie in rapportages wel vooruit op conceptversies. Kunnen wij echt binnenkort een voorstel verwachten dat duidelijkheid schept?
In de tweede plaats merk ik op dat in de sector van het middelbaar beroepsonderwijs een kwaliteitskader is ontwikkeld in het kader van het pedagogisch-didactisch getuigschrift. Hoewel dat kader niet de status van een verplichting heeft, wordt er wel als zodanig naar gekeken. Is de Minister ook van mening dat op dit terrein een heldere regeling nodig is?
In de derde plaats stel ik vast dat de Minister in de brief van eind 2012 nieuwe afstudeerrichtingen voor beroepsgericht onderwijs en algemeen vormend onderwijs heeft aangekondigd. De Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) toetst op de uitwerking in het kader van de accreditatie. Toch lijkt er nog steeds geen sprake te zijn van een harde verplichting. Acht de Minister deze situatie wenselijk?
Tot slot. Het is mogelijk om met een diploma van de pabo les te geven in het praktijkonderwijs. Die mogelijkheid geldt niet voor de internationale schakelklas en de eerste opvang van anderstaligen. Voor deze schakeltrajecten gelden de bekwaamheidseisen van het reguliere voortgezet onderwijs terwijl andere vaardigheden nodig zijn. Wil de Minister onderzoeken of een met het praktijkonderwijs vergelijkbare regeling mogelijk is?
Inderdaad, verbeter de wereld en begin bij de lerarenopleidingen.
Voorzitter: Van Meenen
Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Duizenden leraren en schoolleiders zetten zich elk dag in voor goed onderwijs. Zij zorgen ervoor dat alle kinderen en jongeren hun talenten kunnen ontdekken en het beste uit zichzelf kunnen halen. Daarvoor verdienen zij een pluim. Leraren verdienen niet alleen een pluim voor onderwijsbeleid en curriculumvernieuwing, zij moeten ook een volwaardige stem krijgen. Het zou wat mij betreft vanzelfsprekend moeten zijn dat leraren op school bijdragen aan de ontwikkeling en vormgeving van het curriculum. Wij moeten echter ook nadenken over de vraag hoe wij de leraren als volwaardige partner laten meepraten bij de herziening van bijvoorbeeld het curriculum. Een groep leraren heeft het idee geopperd van een nationale lerarenraad. Dat is een sympathieke gedachte. Ik hoor graag van de Minister en de Staatssecretaris wat zij hiervan vinden en op welke manier zij leraren een volwaardige stem willen geven bij het vormgeven van een schooloverstijgend onderwijsbeleid.
Onze verwachtingen van leraren en schoolleiders zijn hoog, en terecht, want zij hebben een grote verantwoordelijkheid bij de ontwikkeling en het opleiden van onze kinderen en jongeren. Daarom stellen wij hoge eisen aan leraren en schoolleiders en aan studenten die leraar willen worden. De pabo's hebben de afgelopen maanden ervaren dat de instroom van nieuwe studenten drastisch is gedaald; die is soms zelfs meer dan gehalveerd. Wij willen graag de vinger aan de pols houden. Worden op deze manier wel de juiste studenten geselecteerd? Misschien zijn andere selectiecriteria mogelijk of zijn wij heel tevreden over de manier waarop het nu gebeurt? De indruk is ontstaan dat door de lagere instroom op de pabo's, de instroom op andere lerarenopleidingen stijgt. Welke effecten heeft dit? Hoe verhoudt het aantal mbo'ers dat in september 2015 is ingestroomd bij de pabo's, zich tot voorgaande jaren? Op welke manier kunnen mbo'ers worden voorbereid op doorstromen naar de pabo? Is het in de ogen van de bewindslieden mogelijk en wenselijk om een pre-bachelor voor deze groep aan te bieden? Is het wenselijk om ook bij andere lerarenopleidingen de instroomeisen aan te scherpen? Ik krijg graag een reactie van de Minister en Staatssecretaris op deze vragen.
Het opleiden van leraren speelt zich af in twee werelden: die van het instituut, de hoge school of de universiteit, en die van de stageschool of de werkplek. Idealiter werken het instituut en het werkveld intensief samen om de opleiding van hun studenten vorm te geven. Zo zorgen wij ervoor dat alle studenten de benodigde kennis en basisvaardigheden verwerven die zijn gebaseerd op de laatste inzichten, maar wij zorgen er zo ook voor dat de lerarenopleiding goed aansluit bij de onderwijspraktijk waar studenten stage lopen en waar zij na hun opleiding komen te werken. De rol van de praktijk moet wat ons betreft een belangrijker aandeel krijgen. Goed onderwijs sluit bovendien aan bij de individuele behoeften, de leervraag en het ontwikkelingsniveau van de studenten. Samenwerking en maatwerk dus in kleinschalige opleidingsscholen waar de instituutsopleider, de schoolopleider en de student samen vorm en inhoud geven aan de opleiding. Wat is de indruk van de huidige opleidingsscholen op dit gebied? Is er naar het oordeel van de bewindslieden echt sprake van samenwerking tussen het instituut en het werkveld? Op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat deze opleidingsschool kleinschalig en op maat onderwijs verzorgt?
Het staat buiten kijf dat leraren bevoegd moeten zijn voor het vak dat zij geven. Sommige leraren staan om uiteenlopende redenen onbevoegd voor de klas, maar dat betekent gelukkig niet automatisch dat zij ook onbekwaam zijn. Natuurlijk moeten ook zij hun bevoegdheid halen. Welke mogelijkheden zien de bewindspersonen voor het vaststellen van de bekwaamheid van deze leraren en dus ook voor de vrijstellingen in de lerarenopleidingen?
Ook bij de opleiding van nieuwe leraren is maatwerk nodig. Voor een student die al een andere bachelor of master heeft, zal een aansluitende lerarenopleiding of universitaire lerarenopleiding waarschijnlijk stellen dat de vakkennis al aardig op peil is. Daar staat tegenover dat een student die de pabo heeft afgerond en ook de bevoegdheid voor het voortgezet onderwijs wil behalen, op pedagogisch gebied waarschijnlijk al goed onderlegd is. De opleidingsinstituten en het werkveld moeten samen de ruimte krijgen om lerarenopleidingen flexibeler in te richten, passend bij de behoefte en de achtergrond van de studenten zonder dat daarbij het verwerven van de basiskennis en vaardigheden op pedagogisch en didactisch gebied ter discussie komt te staan.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is goed nieuws: ook de Partij van de Arbeid wil bevoegde leraren. Ik heb voorbeelden gegeven van sluipwegen die worden gevolgd opdat leraren onbevoegd voor de klas kunnen komen te staan. Is mevrouw Ypma het met mij eens dat wij daartegen moeten optreden om een verdere toename van het aantal onbevoegde leraren af te remmen? Zo kan een leraar in het mbo twee jaar onbevoegd voor de klas staan zonder de verplichting om een opleiding te volgen. Vindt mevrouw Ypma dat aanvaardbaar?
Mevrouw Ypma (PvdA): Nee, daar ben ik altijd helder over geweest. De Partij van de Arbeid is van mening dat er bevoegde leraren voor de klas moeten staan. Voor degenen die onbevoegd voor de klas staan, geldt dat er perspectief moet zijn op het behalen van een bevoegdheid, en zo is het ook eigenlijk geregeld. Dat mag wat ons betreft nog wel iets specifieker.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is een beetje een dubbel antwoord. Nu kan een leraar in het mbo twee jaar onbevoegd voor de klas staan zonder de verplichting tot een opleiding. Vindt mevrouw Ypma dat aanvaardbaar? Zo nee, zullen wij dan een voorstel doen om dat te veranderen?
Mevrouw Ypma (PvdA): Volgens mij hebben wij een dubbele uitdaging, want wij willen graag goede docenten voor de klas en wij willen graag dat er voldoende docenten zijn, dat wil zeggen dat er voldoende studenten komen. Ik ben oprecht van mening dat je moet kijken naar de achtergrond van een leraar die begint aan de lerarenopleiding. Voor een docent die al jaren les heeft gegeven, moet het door middel van een assessment of iets dergelijks en door vrijstellingen aantrekkelijk worden om alsnog die bevoegdheid te halen. Je moet laten zien dat dat een toegevoegde waarde heeft. Ja, ik ben inderdaad van mening dat iedereen die voor de klas staat, een bevoegdheid moet hebben.
De heer Rog (CDA): Mevrouw Ypma is lid van een regeringspartij en deze regering heeft allerlei ambities voor bevoegd lesgeven op papier gezet. Welke boter zal zij bij de vis geven? Wat kan de overheid doen om nu die op papier beschreven ambities voor bevoegd lesgeven waar te maken?
Mevrouw Ypma (PvdA): Volgens mij ben ik daarover al vrij duidelijk geweest. De Partij van de Arbeid is van mening dat de opleiding moet aansluiten bij wat de leraren nodig hebben. Voor leraren die al jaren lesgeven maar nog geen bevoegdheid hebben, moet het aantrekkelijk worden om alsnog die bevoegdheid te halen. Wat ons betreft is er een standaardprogramma en kunnen er vrijstellingen worden gegeven – bijvoorbeeld door middel van een assessment – voor een gedeelte van dat standaardprogramma. Op die manier doen wij recht aan alle verschillende instromers. Er zijn studenten die rechtstreeks uit het voortgezet onderwijs binnenkomen, studenten die al een bachelor hebben, studenten die al een master hebben, mensen uit het bedrijfsleven die vakkennis hebben en mensen die al jaren voor de klas staan. De Partij van de Arbeid is van mening dat er meer ruimte moet zijn voor maatwerk zodat de opleiding aansluit bij hetgeen de leraren nodig hebben.
De heer Rog (CDA): Ik ben toch een beetje verbaasd over dit antwoord. Ik hoor nu een hele riedel maatregelen die het gemakkelijker maken om onbevoegdheid wit te wassen tot bevoegdheid. Mijn vraag is op welke manier de overheid volgens mevrouw Ypma – nota bene lid van een socialistische partij – een rol kan spelen om deze bevoegdheid te handhaven. Het is een deugdelijkheidseis. Is zij het met mij eens dat bijvoorbeeld de inspectie hierbij een rol zou moeten spelen?
Mevrouw Ypma (PvdA): Deze rooie rakker, in hart en ziel een sociaaldemocraat wat toch net even een verschilletje is, sluit niet aan bij het dedain van de heer Rog. Mensen die al jaren les geven en dat op een fantastische manier doen, die hun studenten weten te boeien, moet je motiveren om alsnog hun bevoegdheid te halen. Dan moet je bekijken wat zij nog nodig hebben en welke vrijstellingen zij kunnen krijgen. In welke vaardigheden en kennis, didactiek en pedagogie of vakinhoudelijke kennis moeten zij nog worden bijgeschoold? Dan doe je recht aan zowel de kwaliteit van het onderwijs als aan de mensen die al lesgeven.
De heer Bisschop (SGP): De reactie van mevrouw Ypma daagt uit. Dat heeft natuurlijk zo zijn charmes. Zij zegt voortdurend dat het aantrekkelijk moet worden gemaakt en dat mensen moeten worden verleid om die bevoegdheid te halen. Nee, ik denk dat de overheid gewoon eisen moet stellen. Prima, de overstap wordt gemaakt en elders verworven competenties worden meegenomen, dat kan al lang, en vervolgens wordt bepaald wat nog moet gebeuren om tot een bevoegdheid te komen. Aan het behalen van die bevoegdheid wordt een termijn gesteld. Dat is toch de weg die de overheid zou moeten volgen? Natuurlijk mag het aantrekkelijk zijn, daar is niets op tegen. Integendeel, dat hoort bij een goed aanbod. De eis moet echter ondubbelzinnig zijn en bevoegdheid moet de ambitie zijn.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ja, die bevoegdheid moet worden behaald. Ik was daar ook klip en klaar over, maar ik meen dat wij mensen die al jaren voor de klas staan, niet met het dedain van de heer Rog moeten benaderen. Naar mijn mening moeten wij drie dingen doen: maatwerk bieden in de lerarenopleiding, de opleiding meer baseren op stage in de praktijk, en goede begeleiding geven aan startende docenten. Als wij die drie dingen doen, komt dat naar mijn mening de kwaliteit van de leraren en daarmee de kwaliteit van ons onderwijs ten goede. Dat is toch het doel waarnaar wij streven?
De heer Bisschop (SGP): Deze drie maatregelen worden al in de praktijk verwacht en ze voegen niets toe aan het pakket maatregelen dat nu al kan worden aangeboden. Dat is misschien maar goed ook. Dan is het volgens mij gewoon een kwestie van handhaving. Met andere woorden, de rol van de inspectie komt hier nadrukkelijk in beeld. Dat is geen kwestie van dedain; die proef ik niet in de opstelling van de heer Rog. Het moet wel in orde worden gemaakt, met alle respect voor deskundigheid en vaardigheden. Is mevrouw Ypma dat met mij eens?
Mevrouw Ypma (PvdA): Ja. Daarover zijn wij het volledig eens. Daarom is de Partij van de Arbeid klip en klaar: alle docenten die voor de klas staan, moeten een bevoegdheid hebben. Wij willen dat dit in het register wordt genoteerd, want eenmaal een bevoegdheid betekent niet dat je bekwaam bent voor de rest van je leven. Een leven lang leren geldt ook voor leerkrachten. Daarom vinden wij het register een uitstekende stap; daarin kunnen zowel de bevoegdheid als de bijscholing in de jaren daarna worden geregistreerd.
Maatwerk is ook nodig voor studenten die zijn afgestudeerd. Het is een positieve ontwikkeling als wordt gekeken naar basisbekwaam of startbekwaam, zoals in het primair onderwijs, en vervolgens naar vakbekwaam. Ook het project juniorleraar, onderdeel van de Lerarenagenda, geeft hier vorm aan. Dit soort initiatieven ondersteunen wij van harte. Ik ben benieuwd naar de eerste ervaringen. Dit is onderdeel van de lerende en professionele cultuur in het onderwijs. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de opmerkingen over peer review van mijn collega's. Ik krijg daar graag een reactie van de Staatssecretaris op.
Uit onderzoek blijkt dat op de pabo's en tweedegraadslerarenopleidingen onvoldoende en niet structureel aandacht wordt besteed aan sociale veiligheid, pesten en seksuele diversiteit. Op basis van aanbevelingen wordt al met de instellingen gewerkt aan het verbeteren hiervan. In het curriculum wordt hiervoor structureel een plek ingeruimd, het wordt geëxpliciteerd in de kennisbasis en het krijgt een plaats in de stage. Het is zeer belangrijk om deze aanbevelingen te implementeren, want zij dragen bij aan goede burgerschaps- en persoonsvorming van leraren en hun leerlingen. Ik blijf graag op de hoogte van de voortgang. Wat is de stand van zaken? Op welke termijn kan de Kamer hierover worden geïnformeerd?
Voorzitter: Ypma
De vergadering wordt van 11.15 uur tot 11.25 uur geschorst.
Minister Bussemaker: Voorzitter. Het is goed dat wij wederom over de tweede voortgangsrapportage van de Lerarenagenda spreken. Wij zien dat een aantal thema's niet nieuw is; dat is het goede van zo'n geïntegreerde agenda. Wij kunnen daarmee wel volgen wat de effecten van die eerste stappen zijn. Ik zeg er direct bij dat die effecten niet van de ene op de andere dag te zien zijn, zeker bij alles wat moet gebeuren voordat het beleid is geïmplementeerd. Wij kunnen echter wel een aantal lijnen schetsen. Ik ben daar voor wat betreft de lerarenopleiding overall niet ontevreden over. Ik heb de afgelopen maanden een tour gemaakt langs lerarenopleidingen. Die was interessant en enthousiasmerend. Ik ben in alle landsdelen geweest met steeds een combinatie van universiteiten, hogescholen, maar vaak ook van afnemend veld van po tot mbo, om te praten over de toekomst van de lerarenopleidingen. Ik zie dat er veel gebeurt en dat er veel afstemming is – beter en veel meer dan voorheen, zegt men – tussen scholen en lerarenopleidingen. Er wordt gesproken over actuele en belangrijke thema's zoals Bildung, responsiviteit en flexibiliteit. De koepels zijn ook bezig met kwaliteitsverbetering. Dit alles bij elkaar leidt ertoe dat wij resultaten zien.
Ik zal eerst antwoord geven op de vragen over de kwaliteit en daarmee tegelijkertijd ingaan op de flexibiliteit van de lerarenopleidingen. De heer Van Meenen zegt dat hij het er niet mee eens is dat de functie van schoolleider de belangrijkste functie is; naar zijn mening is de functie van leraar de belangrijkste functie. Ik heb weleens gezegd dat de belangrijkste functie misschien wel de functie van lerarenopleider is, want daar begint het mee. Zij leiden goede leraren op en zijn zelf leraar. Laten wij die functie vooral niet vergeten.
Wij zien dus dat de inspanningen van de instellingen vruchten afwerpen op de lerarenopleidingen. Wij zien dit bij de accreditatie van de pabo's door de NVAO: alle 24 pabo's die in deze ronde werden beoordeeld, zijn positief geaccrediteerd; 7 zelfs met het oordeel goed. Sommige kwamen van ver en dat verdient dus echt een compliment. Ik heb daarom bij alle een taart laten bezorgen.
Ook de accreditatie van de ulo's is goed verlopen. Eén ulo is geaccrediteerd onder voorwaarden, de andere zijn positief geaccrediteerd. De accreditatie van de tweedegraadslerarenopleidingen volgt in 2016, maar uit inspectieonderzoek blijkt in ieder geval dat afgestudeerden relatief tevreden zijn over hun opleiding.
Toch zijn er grote zorgen. Ik snap de heer Duisenberg die sprak over de lage tevredenheidsscore van studenten van met name universitaire lerarenopleidingen. Ik herken dat. Ik heb daarover de afgelopen tijd gesprekken gevoerd met alumni van lerarenopleidingen. Zij zeggen dat de kwaliteit van de universitaire lerarenopleidingen in principe op orde is, maar dat het programma en de aansluiting op de praktijk op een aantal punten echt kunnen worden verbeterd. Dit is in lijn met hetgeen de heer Duisenberg heeft gezegd. Hiermee kom ik gelijk op het punt van de flexibilisering.
De alumni zeggen ook dat zij beter voorbereid zouden willen worden op het lesgeven in het beroepsonderwijs. Daarom is het goed dat alle tweedegraadslerarenopleidingen met ingang van het volgende studiejaar een speciale afstudeerrichting aanbieden voor het beroepsonderwijs. Opleiden voor het beroepsonderwijs verdient nog meer aandacht; ik kom hier later op terug.
Een laatste aandachtspunt dat ik wil noemen betreft het belang van goed georganiseerd opleiden in de praktijk. Het belang hiervan blijkt uit inspectieonderzoek, maar is ook veelvuldig genoemd tijdens de rondgang die ik heb gemaakt. Ik kom hier zo dadelijk uitgebreider op terug.
De heer Van Meenen (D66): De Minister zegt dat de studenten relatief tevreden zijn. Dat is mij iets te vaag. Uit het vervolg van haar betoog maak ik op dat ze helemaal niet tevreden zijn. Misschien is het «Haags» om dan van relatief tevreden te spreken. Van alle kanten wordt gezegd dat de oud-studenten niet tevreden zijn over de universitaire lerarenopleiding. Hoe is het dan toch mogelijk dat daar wel positieve oordelen van de NVAO over komen? Betekent dit dat de studenten niet worden gehoord of dat er niet naar hen wordt geluisterd? Of hebben de lerarenopleidingen of welke opleidingen dan ook in theorie hun zaakjes goed voor elkaar en wordt er helemaal niet gekeken naar het effect daarvan op degenen om wie het gaat, namelijk de opgeleiden?
Minister Bussemaker: Ik heb niet bedoeld te zeggen dat ze relatief tevreden zijn. Ik heb gezegd dat de tevredenheidsscores van de studenten en alumni van universitaire lerarenopleidingen zorgelijk zijn, omdat die niet voldoen. Ik heb daarnaast aangegeven dat studenten van mening zijn dat de kwaliteit in principe op orde is, dat het daar niet aan schort, maar dat het vooral gaat om de aansluiting op de praktijk. Dan wordt er gezegd: dan moet ik nog een keer een master schrijven en dat is weer een theoretisch werkstuk, terwijl ik dat al jaren heb gedaan en me daarop heb voorbereid; wat ik nu nodig heb, zijn praktische tips, ondersteuning, terugkoppeling, feed back en peer review om te weten wat het is om voor de klas te staan. Dus meer die praktische component, de beroepsvaardigheden die behoren tot de ambachtelijke vaardigheden van het beroep van leraar, los van de inhoudelijke kennis waarover je moet beschikken om een vak te geven op het vo of het mbo. Het is van belang dat dit verbetert.
Dat cijfer is zorgelijk, want het is ook nog steeds lager dan het gemiddelde in het hoger onderwijs. Dit is een van de punten waarover ik nu uitgebreid in gesprek ben met de VSNU. Over de lerarenopleidingen en de tevredenheid daarover spreek ik ook met hogescholen. Met de maatregelen die wij hebben genomen en die wij gaan nemen, en die naar mijn mening goed aansluiten bij een aantal van de suggesties die de leden van de Kamer hebben gedaan, moeten die tevredenheidsscores in de komende jaren kunnen verbeteren.
De heer Van Meenen (D66): Het blijft een merkwaardige tegenstelling dat de studenten tevreden zijn over de kwaliteit maar niet over de aansluiting op hetgeen waartoe zij worden opgeleid, namelijk de praktijk van het onderwijs. Dit blijft voor mij bijna onverenigbaar. Het doet er niet toe, want wij komen tot dezelfde conclusie, namelijk dat de aansluiting op de praktijk en het ervaren van de praktijk, veel sterkere componenten moeten worden. De Minister gaat in gesprek met de VSNU, de hogescholen en wie dan ook. Gaat zij ook in gesprek met de studenten en de zojuist gestarte leraren om ook van hen te horen wat er nu exact beter kan in de lerarenopleidingen?
Minister Bussemaker: Dat ga ik niet alleen doen, dat heb ik al gedaan. Ik heb geprobeerd dat te zeggen. Die rondgang was natuurlijk niet alleen gericht op bestuurders van de lerarenopleidingen of instellingen, maar op iedereen. Ik heb gesproken met degenen die de leraren organiseren, alumni, studenten van de betreffende leraren en mensen die zijn afgestudeerd en in het onderwijsveld werken. Op grond van die gesprekken en aparte gesprekken met studenten van de universitaire opleidingen, ben ik tot slotsom gekomen dat het echt anders moet.
Ik corrigeer nog even het misverstand dat misschien is ontstaan over de tevredenheid. De heer Van Meenen maakte een opmerking over mijn uitspraak over relatieve tevredenheid. Ik sprak over de tevredenheid over de tweedegraadslerarenopleidingen. Uit een inspectierapport blijkt dat de afgestudeerden van de tweedegraadslerarenopleidingen relatief tevreden zijn. In 2016 volgt de accreditatie door de NVAO. Dan weten wij daar dus meer over. Wij hebben nu echter meer gedetailleerd gesproken over de universitaire lerarenopleidingen.
De heer Van Meenen (D66): Ik ben relatief tevreden met dit antwoord.
De heer Duisenberg (VVD): Het is goed dat de Minister die rondreis heeft gemaakt en de signalen heeft opgepikt, zowel de positieve signalen over de vele goede initiatieven als de signalen van mensen die zeggen: dit moet beter en wij zouden dit en dat moeten doen. Wij spreken nu over onderwerpen die wij samenvatten onder het begrip Agenda 2020. Er is dus urgentie geboden om zaken aan te pakken. Wil de Minister aan de hand van die tour en haar bevindingen een brief aan de Kamer schrijven waarin zij aangeeft welke aanpak zij voorstaat om tot een versnelling van de veranderingen te komen? Zo ja, wil zij daarin niet alleen de lerarenopleidingen of bijvoorbeeld de ulo's meenemen, maar ook de educatieve minor, want daar komen toch ook veel knelpunten naar voren, vooral bij de university colleges?
Minister Bussemaker: Ik heb geprobeerd de belangrijkste inzichten uit de tour te verwerken in de Lerarenagenda, juist om niet steeds weer met nieuwe dingen te komen. Volgens mij hebben de leden bij de Lerarenagenda ook een verslag ontvangen van de tour; die is in ieder geval digitaal meegestuurd. Ik zal dit verslag nog een keer direct sturen aan de deelnemers aan dit overleg.
Ik kan de heer Duisenberg nog een toezegging doen. Ik ben met de VSNU in gesprek over maatregelen die wij nog moeten nemen bij de ulo's. Die konden wij niet verwerken in de voortgangsrapportage. Ik verwacht binnenkort een plan van de VSNU voor concretisering van een aantal maatregelen. Ik zeg toe dat de Kamer dit plan samen met mijn reactie voor het kerstreces zal ontvangen.
De heer Duisenberg (VVD): Ik ben blij met die toezegging. Heeft dit plan alleen betrekking op de ulo of worden daarbij ook de educatieve minor betrokken en de knelpunten die bijvoorbeeld de brede bachelors ondervinden bij het uitrollen daarvan? Ik denk dan aan de university colleges, maar dit probleem zal zich uitbreiden als de brede bachelor meer in het onderwijs wordt opgenomen.
Minister Bussemaker: Ik neem dat daarbij mee. Overigens heb ik de educatieve minor voor de university colleges zelf gepresenteerd bij het University College Amsterdam, omdat ik het goed vind dat het initiatief daar van studenten kwam. De studenten hebben tijdens hun opleiding gevraagd of zij in de gelegenheid konden worden gesteld om met hun opleiding ook leraar te worden. De NVAO moet dit nu beoordelen en is daar klaar voor. Het wachten is op het University College Amsterdam dat nu eerst een aanvraag voor beoordeling moet indienen. Dat moet wel gebeuren, want anders krijgen wij straks klachten dat die opleidingen niet op orde zijn. Het moet volgens de regels, maar intussen moeten wij wel verdergaan. Ik probeer echt tempo te maken. Ik zal in mijn brief ingaan op de vraag hoe wij een en ander kunnen versnellen, maar de NVAO staat klaar. Zodra University College komt, gaat de organisatie onmiddellijk aan de slag.
Ik ga ervan uit dat de vraag over de verwantschapstabel betrekking heeft op de tabel voor de educatieve minor. Afschaffen lijkt mij geen goed idee, maar het lijkt mij wel verstandig om meer mogelijkheden te creëren om vast te stellen of iemand voldoende bagage heeft om in te stromen in de educatieve minor. Daar moet meer ruimte mogelijk zijn. De universiteiten gaan geschiktheidsonderzoeken doen. Op die manier kan worden getoetst of een student die een minor wil volgen, maar niet deelneemt aan de vakbachelor in de verwantschapstabel, over voldoende kennis beschikt. Zo kan een student veel van Duitsland, de Duitse cultuur, geschiedenis en taal weten zonder dat hij de opleiding Duitse taal en letterkunde heeft gedaan. Hij kan dan toch over voldoende bagage beschikken om die educatieve minor te volgen.
Ik hoop dat ik de Kamer tevreden kan stellen met de educatieve minor. De universiteiten gaan ook werken met de tweejarige geïntegreerde masteropleidingen zodat er niet twee keer eenzelfde kunstje in de vorm van een master hoeft te worden gepresenteerd. Die twee jaar kunnen beter worden gebruikt om vakinhoudelijke kennis te combineren met de voorbereiding op het lerarenberoep. Dit betekent dat wij passende trajecten moeten ontwikkelen voor studenten, die aansluiten bij diverse carrières. Ik noem eerste klas en ook de onderwijstraineesships zijn hier van groot belang.
Overigens hebben wij afspraken met de hogescholen gemaakt voor betere kwaliteitsborging en harmonisering van zijinstroomtrajecten. Wij hebben de scholen daarnaast gevraagd om in te zetten op passende trajecten voor leraren die nog een extra bevoegdheid willen halen.
Tijdens de begrotingsbehandeling is kort gesproken over voorbeelden uit het buitenland van rollen van en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en lerarenopleidingen. Ik ga daar nog verder mee. Ik ga binnenkort op bezoek in Cambridge, juist om te zien hoe de opleidingstrajecten er daar uitzien, de kwaliteit wordt geborgd en de samenwerking vorm krijgt.
Ik ben het met de heer Duisenberg eens dat wij moeten streven naar meer flexibiliteit, tempo en flexibele leerwegen zonder te tornen aan de bevoegdheden die we vragen van leraren. Die kunnen zij natuurlijk voor een deel tijdens hun opleiding opdoen door de geïntegreerde master, waar met name ook alfa- en gammaopleidingen mee bezig zijn, postgraduate trajecten en met de educatieve minor na de bachelor die wij financieel en juridisch mogelijk maken. Overigens ligt die laatste in een AMvB over flexibel hoger onderwijs bij de Kamer. Daar is nu een schriftelijk overleg over. De Kamer kan mij helpen door hiermee tempo te maken.
De heer Bisschop heeft gevraagd naar de kennisbasistoetsen. Hij vroeg welke kant wij moeten op gaan. Dit betreft vooral de pabo's en de kwaliteit van de opleidingen. Ik ga ervan uit dat de heer Bisschop doelt op de vier nog in te voeren landelijke kennistoetsen op de pabo's: aardrijkskunde, geschiedenis, natuur en techniek, en Engels. Eerder is afgesproken dat deze toetsen met ingang van 2017 zouden worden ingevoerd, maar de hogescholen willen hierop terugkomen. Zij stellen voor om het eindniveau van deze vakken te borgen door middel van peer review. Ik heb geen zicht op de manier waarop de pabo's dit willen vormgeven. Daarom heb ik gezegd: laat mij maar zien hoe u dit wilt doen. Dit kan namelijk ook een manier zijn om tot een andere werkwijze te komen. Wij willen allemaal dat leraren meer met peer review doen. De lerarenopleidingen hebben ook wel klachten over de bureaucratie die de vormgeving van die kennisbasis met zich brengt. Ik heb gezegd dat ik in principe welwillend sta tegenover voorstellen van de hogescholen, maar dat ik die wel eerst moet zien.
De heer Bisschop (SGP): Dit klinkt mij prettig in de oren. Conclusie: de hogescholen hebben de ruimte om dit vorm te geven zoals zij dat wenselijk vinden en dat hoeft wat de Minister betreft niet in de vorm van een toetsing te zijn. Als het op een andere manier voldoende is geborgd, is dat voor de Minister aanvaardbaar. Is dit een juiste samenvatting?
Minister Bussemaker: Niet helemaal. Ik vind dit net iets te veel ruimte bieden. Ik wil namelijk wel een heel goed plan van hen zien. Dat wil ik eerst zien en dan praten wij verder.
De heer Bisschop (SGP): Dan wil ik er graag aan toevoegen: mits dat op basis van een goed plan wordt gepresenteerd. De Minister staat er in ieder geval open voor en dat vind ik goed nieuws.
Minister Bussemaker: Ja, ik sta er open voor, maar ik zeg erbij dat wij indertijd niet voor niets met die kennistoets zijn begonnen. Nu luisteren meer mensen mee en mijn antwoord mag door de hogescholen niet zo worden begrepen dat dit nu geregeld is. Zij moeten met een voorstel komen dat mij geruststelt dat de kennis wordt getoetst. Initiatieven van onderop zijn altijd goed. Daarmee laat men zien dat men verder wil nadenken, dat men heeft geleerd van wat tot nu toe met de kennistoetsen is gedaan en dat men openstaat voor nieuwe inzichten; de Stichting LeerKracht en peer review werden hier genoemd. Dat moet beginnen op de lerarenopleidingen, want als het daar al niet gebeurt, moeten leraren dat in hun professionele carrière weer bijleren en dat is onwenselijk.
Er is een aantal vragen gesteld over flexibilisering. Mevrouw Ypma vroeg naar de mogelijkheden voor het vaststellen van de bekwaamheid van onbevoegde docenten. Daar zien wij twee hoofdwegen. De eerste verloopt via het geschiktheidsonderzoek bij zijinstromen en het binnen maximaal twee jaar werken aan nog niet voldoende volledig verworven kennis en vaardigheden. De tweede verloopt via inschrijving bij een deeltijdopleiding. Er zijn voorbeelden dat dit in twee jaar met zestien studiepunten mogelijk is.
Mevrouw Ypma vroeg verder naar de opleiding van nieuwe leraren. Wie al op ho-bachelorniveau vakinhoudelijk bekwaam is, heeft de mogelijkheid om op een hogeschool de kopopleiding te volgen. Dat wil zeggen dat degene die zich inschrijft voor een volledige tweedegraadsopleiding, in aanmerking kan komen voor een extra jaar studiefinanciering mits zijn voorgaande opleiding voldoende verwant is met het schoolvak. Hogescholen geven dan 180 studiepunten vrijstelling waardoor de kopopleiding voor deze doelgroep uit 60 studiepunten bestaat. Universiteiten werken steeds meer toe naar vakinhoudelijke toelatingstoetsen en bieden de mogelijkheid om kleine deficiënties snel weg te werken. Ik wijs er verder op dat wo-vakbachelorstudenten de educatieve minor kunnen volgen. Wij moeten er overal voor zorgen dat studenten niet worden lastiggevallen met het opnieuw moeten doen van vakken alleen omdat dat voor de opleiding gemakkelijker is, terwijl zij die kennis eigenlijk al in huis hebben.
Mevrouw Ypma sprak over een student die de pabo heeft afgerond, maar ook een bevoegdheid voor het vwo wil behalen. Zij vroeg hoe wij dat flexibeler kunnen inrichten. Het is duidelijk dat de leraar basisonderwijs al veel kennis heeft. Dan moet er een passend en efficiënt aanbod zijn, al dan niet via de weg van zijinstroom, maar ik wijs erop dat niet onderschat moet worden welke pedagogische bagage hij moet hebben. Ik vind het interessant als wij studenten ook kunnen opleiden voor gecombineerde carrières waarmee zij uiteindelijk zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs, of in het vo en het mbo kunnen werken. Ik hoop dat wij de overgangen in het onderwijs kunnen verbeteren.
Mevrouw Ypma vroeg naar de profielen in het vmbo en de lerarenopleidingen. De lerarenopleidingen bereiden zich hierop voor en sommige hebben dit al gedaan. Zo biedt Windesheim vanaf dit schooljaar binnen de lerarenopleiding technisch beroepsonderwijs de vakinrichting bouwen, wonen en interieur, en de inrichting produceren, installeren en energie. Bij de HvA Fontys is een minor dienstverlening en producten in ontwikkeling. Tegelijkertijd blijft de omvang van de vakken relevant en is het niet realistisch te verwachten dat voor alle tien profielvakken volledige lerarenopleidingen worden aangeboden. De komende tijd moeten de lerarenopleidingen zich hierop voorbereiden in het kader van de nieuwe wetgeving voor de profielen vmbo.
De heer Rog vroeg in het kader van de flexibilisering naar de lerarenbeurs en de scholae studenten, de opleiding voor docenten die klassieke talen als tweede bevoegdheid willen halen. Het klopt dat de lerarenbeurs alleen kan worden aangewend voor het volgen van een bachelor of masteropleiding. Een scholae biedt een driejarig scholingstraject aan personen die via de weg van zijinstroom in het onderwijs hun bevoegdheid voor klassieke talen willen halen. Dit wordt afgerond met een pedagogisch-didactisch getuigschrift. Daarom is het ook geen object van registratie in het CROHO. Ik zie hier nog niet een twee drie een oplossing voor. De besteding van het geld voor de zijinstroom is nadrukkelijk voorbehouden aan de scholen. Ik zeg er wel bij dat wij overleg voeren met het Regieorgaan Geesteswetenschappen dat ook aandacht besteed aan klassieke talen. Ik ga ervan uit dat dit daarin naar voren zal komen als dit als een probleem wordt gezien.
De heer Bisschop heeft gesproken over het kwaliteitskader mbo en het pedagogisch-didactisch getuigschrift. Ook daar gaat het dus over zijinstroom in het mbo. Wij hebben in 2012 vastgesteld dat de kwaliteit niet voldoende was geborgd. OCW, MBO Raad en VO-raad hebben nu samen met leraren actie ondernomen. Het roc moet een geschiktheidsonderzoek uitvoeren voor zijinstromers. Dat is nu beter geborgd. De lerarenopleiding verzorgt de scholing die moet worden gevolgd om te voldoen aan de pedagogisch-didactische bekwaamheidseisen. Ook op dit punt is nu een kader vastgesteld. Die gezamenlijk afspraken zijn niet wettelijk vastgelegd, maar ze zijn wel een uitwerking van de wettelijke regels. De inspectie houdt hier toezicht op.
In het kader van de kwaliteit van lerarenopleidingen zijn een paar vragen gesteld over de inhoud en de toekomstbestendigheid. De heer Van Dijk heeft gesproken over het tegengaan van radicalisering en de heer Bisschop vroeg naar de relatie tussen enerzijds kennis en anderzijds persoonsvorming. Mevrouw Ypma heeft vragen gesteld over de versterking van de sociale veiligheid. Helaas is de vraag naar radicalisering geen vraag over de toekomstbestendigheid, maar een buitengewoon actuele vraag. De Staatssecretaris en ik hebben hierover eerder met de Kamer gesproken naar aanleiding van onder andere Charlie Hebdo. Afgelopen week hebben wij helaas weer een moment moeten meemaken waarop leraren op maandagmorgen moesten beginnen met een gesprek over de actualiteit. Dat is niet altijd gemakkelijk, want dan blijkt ook dat leerlingen en studenten soms buitengewoon onbetrouwbare beelden voor ogen hebben. Zij hebben geen idee van wat werkelijkheid is en wat eigen fantasie. Dan is het voor docenten lastig om te onderscheiden wat puberaal gedrag is, wat lastig gedrag is om anderen op te stoken en wat nu echt vormen van beginnende of gevorderde radicalisering zijn.
Wij hebben daartoe indertijd al de nodige maatregelen genomen. Wij ondersteunen leraren en de boodschap is niet: jullie moeten dit doen en wij dragen jullie dit van bovenaf op, want ik zie dat scholen en leraren daar verstandig mee omgaan. Wij willen hen wel ondersteunen door informatie, trainingen en kennis aan te bieden via de Stichting School en Veiligheid. Ook op de lerarenopleidingen wordt hieraan gewerkt en worden vaardigheden aangeleerd als het voeren van een gesprek; het geven van burgerschapsonderwijs komt daarbij aan de orde. Het helpt als je weet wie je verder kunt inschakelen als je zorgen hebt. Wij bieden via de Stichting School en Veiligheid ondersteuning, er is een hotline en de handreiking Puberaal, lastig of radicaliserend.
Hiermee kom ik op de vraag van de heer Bisschop: ging eerst alles om kennis en gaat nu opeens alles om persoonsvorming? Het antwoord op die vraag is nee, want het gaat om beide. Ik noemde net al de kennisbasis en de kennistoets. Los van de vormgeving is de kennis van belang. Het gaat echter ook om persoonsvorming, weten hoe je met maatschappelijke thema's moet omgaan en waar je informatie kunt vinden, en om te leren hoe je een lastig gesprek kunt voeren. Dit is een terugkerend thema. Dit geldt niet alleen voor radicalisering, maar bijvoorbeeld ook voor homoseksualiteit of pesten. Het doel is het bijbrengen van een morele kritisch-open houding. Overigens doen wij dit samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Ik stimuleer een project om burgerschapsvaardigheden bij leraren en een methodiek te ontwikkelen. Ook het traject voor sociale veiligheid in het kader waarvan richtlijnen en een digitale database voor lerarenopleidingen zijn ontwikkeld, draagt bij aan aandacht voor dit thema. Ik hoop met die initiatieven een bijdrage te leveren aan de versterking van de sociale veiligheid op de pabo's en de lerarenopleidingen. Ik wil voorkomen dat wij voor ieder thema bij de lerarenopleidingen weer een nieuwe module of opdracht neerleggen en daarom wil ik daar samen met de opleidingen vorm aan geven. Dit geldt voor de opleidingen en voor de nascholing, waarbij voor lerarenopleidingen ook een belangrijke rol is weggelegd.
Op basis van mijn rondgang langs de lerarenopleidingen heb ik het idee ontwikkeld om te komen tot een platform responsiviteit lerarenopleidingen. Ik wil daar partijen in het onderwijs bij betrekken, ieder vanuit de eigen en complementaire verantwoordelijkheid. Dit platform moet een plek zijn waar aandacht kan worden besteed aan bredere vraagstukken zoals de relatie tussen kennisoverdracht, persoonsvorming en socialisatie. Dit gaat dus over de vraag naar kennisvorming en persoonsvorming waar de heer Bisschop over sprak, het gaat over nieuwe thema's als radicalisering en veiligheid et cetera, maar het gaat ook over de verbinding met het Platform Onderwijs 2032. De Staatssecretaris zal de Kamer te zijner tijd informeren over de conclusies daarvan. Dit zal ook consequenties hebben voor de manier waarop lerarenopleidingen zich daarop voorbereiden. Ik wil op die manier een verbinding zoeken zodat dit minder ad hoc gebeurt.
Er is een aantal vragen gesteld over de instroom en de diversiteit daarvan. Ik begin bij de pabo's. De heer Rog constateert terecht dat wij strengere opleidingseisen hebben ingevoerd bij de pabo's. Dat is een spannende maatregel, want ze heeft effecten, soms vrij vergaande effecten. Wij zien dat de inschrijvingen op de pabo dit jaar aanzienlijk zijn gedaald. De voorlopige inschrijfcijfers zijn gemiddeld met 35,5% afgenomen ten opzichte van vorig jaar. Ik begrijp de zorgen. Ik zeg erbij dat dit, zeker voor de monodisciplinaire pabo's, grote bedrijfskundige aspecten heeft in de financiering en de organisatie. Wij moeten echter niet vergeten dat een groot deel van de instroomdaling zeer waarschijnlijk of naar verwachting komt doordat leerlingen die niet geschikt zijn voor de pabo, dit jaar voor het eerst niet zijn toegelaten tot de pabo. Ik zal dit zeer nauwgezet volgen. Ik hoop en verwacht dat wij een verbetering zien in de cijfers aan het einde van het eerste studiejaar, voor de zomer van 2016. Ik zeg erbij dat er sprake is van een inschrijfdaling op het hele hbo. Ook dat zijn voorlopige cijfers, maar daarvoor moeten de cijfers dus wel worden gecorrigeerd. Wij moeten echter heel goed nagaan wat er gebeurt en wat de gevolgen daarvan zijn. Die gevolgen kunnen cijfermatig zijn, maar ze kunnen ook op de diversiteit in instroom betrekking hebben. Enerzijds zie ik dat er meer mannen instromen bij pabo's, en daar ben ik heel blij. Ik heb aan een deel van de tour van de campagne voor meer mannen op de pabo mogen deelnemen. Dat werkt echt, maar dan moet ook het curriculum worden aangepast en moeten er andere groepen worden gevormd. Het is dus wel degelijk te sturen. Anderzijds krijg ik signalen dat het aantal allochtone studenten op de pabo's door de extra eisen afneemt. Dat is zorgelijk, want juist als je spreekt over diversiteit en het voeren van lastige gesprekken is het, zeker in steden waar veel allochtone leerlingen op school zitten, van groot belang dat de docenten uit een soortgelijke achtergrond kunnen spreken.
De heer Van Meenen (D66): Ik ben heel benieuwd hoe de Minister in 2016 zal vaststellen of wij de juiste eisen hebben gesteld. De veronderstelling is dat de kwaliteit van de instroom door deze eisen toeneemt. Daarmee ontstaat de mogelijkheid om de kwaliteit van de opleiding te verbeteren. De Minister verwacht blijkbaar dat dan ook het rendement toeneemt, maar dat is het trilemma waar de hogescholen al diverse keren op hebben gewezen. Als je zowel de eisen tijdens de opleiding als de eisen aan het begin van de opleiding verzwaart, is het maar zeer de vraag of het rendement ook toeneemt en of je dat ook moet willen. Het is van groot belang om vast te stellen of wij de goede eisen hebben gesteld en of de mensen die minder geschikt zijn voor het docentschap, buiten de poort worden gehouden. Wellicht is dit helemaal niet het geval. Mijn fractie heeft daarbij vanaf het begin grote vraagtekens gezet. Zijn het deze eisen die bepalen of een docent goed is? Daarom hoor ik graag heel precies van de Minister op welke manier zij zal vaststellen of de eisen die wij hebben gesteld, het beoogde effect hebben. Dat hoeft zij niet nu te doen, dat mag ook schriftelijk.
Minister Bussemaker: Ik stel allereerst vast dat een zeer grote Kamermeerderheid voor aanscherping van die eisen was. Wij hebben dat niet zomaar gedaan. Ook hogescholen waren van mening dat zij in het kader van dat trilemma niet toekwamen aan hetgeen zij moeten doen, namelijk op kwalitatief hoog niveau studenten voorbereiden op het leraarschap. Ik verwacht dat er ook een verschuiving zal zijn in uitval, dat er minder uitval zal zijn in het eerste jaar en dat er minder negatieve bindende studieadviezen zullen worden gegeven. Ik ben bereid om die gegevens na de zomer van volgend jaar met de Kamer te delen, maar het lijkt mij niet verstandig om nu een heel raamwerk op te zetten. Ik wil dit ook een beetje bij de hogescholen laten. Ik constateer dat zij dezelfde verwachtingen hebben.
De heer Van Meenen (D66): Zo ken ik de Minister niet; zij is zelf onderzoekster geweest. Het is toch heel bijzonder dat als je een aantal eisen formuleert en wettelijk invoert die mensen al dan niet toegang geven tot de pabo, je wel benieuwd bent naar de resultaten daarvan, maar niet bereid bent om tevoren na te denken over de vraag wanneer kan worden gesteld dat die eisen goed waren of niet. Ik kan dit echt niet begrijpen. Daarom herhaal ik de vraag waarom de Minister niet op voorhand wil zeggen welke effecten voor haar aanleiding zullen zijn om te zeggen dat die eisen terecht zijn gesteld en welke effecten voor haar aanleiding zullen zijn om daarover nog een keer te spreken.
Minister Bussemaker: Volgens mij heb ik dat net gezegd. Ik verwacht een vermindering van uitval en ik verwacht dus ook een vermindering van bindende studieadviezen. Als ik dat nu precies vastleg, ga ik alleen maar een kwantitatief raster maken. Ik ken de heer Van Meenen als iemand die dan zegt: we moeten niet alleen maar naar kwantitatieve prestaties kijken, maar ook naar het verhaal erachter. Ik wil daarom met de hogescholen en de pabo's in gesprek om te zien wat hun inzichten zijn, ook in relatie tot het door de heer Van Meenen genoemde trilemma. Het zal gaan om een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve aspecten, waarbij ik als voormalig onderzoeker goed zal opletten dat dat deugdelijk wordt opgezet.
Mevrouw Ypma vroeg hoe we mbo'ers voorbereiden op de pabo. Door ervoor te zorgen dat ze al in de eerste drie jaar een gratis ondersteuningspakket krijgen, dat mbo's en pabo's samen optrekken, dat er een website is met goede informatie enzovoorts. Mevrouw Ypma vroeg ook of door de lagere instroom op de pabo's de instroom in andere lerarenopleidingen stijgt. Het is te vroeg om daar nog iets over te zeggen. Ik verwijs daarvoor naar de definitieve inschrijvingscijfers, die begin 2017 komen. Mevrouw Ypma vroeg verder of het mogelijk is, een pre-bachelor voor deze groep aan te bieden. We doen er van alles aan om specifieke programma's te ontwikkelen. Volgend jaar gaan we in het mbo met keuzedelen werken. Dat zijn allemaal manieren om de voorbereiding te verbeteren.
Mevrouw Ypma vroeg of er andere manieren zijn om studenten te selecteren. Indirect hoorde ik daarover via een interruptie van de heer Van Meenen ook een vraag. We hebben daar al onderzoek naar laten doen. Zijn er kenmerken, op grond waarvan je kunt zien of iemand geschikt is voor het beroep van leraar? We weten dat er een aantal sleutelkenmerken is: kennis- en denkniveau, motivatie, professionele houding, persoonlijke eigenschappen en beroepsgerelateerde vaardigheden. Maar hoe die er precies uit moeten zien en hoe je die op jonge leeftijd kunt herkennen, is heel lastig te zeggen. Daarom hebben we, naast de initiatieven die er al zijn, onderzoek laten doen om te zien hoe we aankomende studenten kunnen selecteren op deze persoonskenmerken. De uitslag van dat onderzoek komt over een paar jaar. Uit de tweedegraadslerarenopleidingen blijkt dat daar wel de behoefte bestaat om aankomende studenten op vakinhoudelijke criteria te selecteren. Maar de onderzoekers zijn op dit punt terughoudend; eerst moet zicht worden verkregen op het effect van reeds ingezette maatregelen. Aan de pabo's hebben we zo veel eisen gesteld dat we ervoor moeten oppassen dat we alles over elkaar heen laten buitelen.
Voorzitter: Van Meenen
Mevrouw Ypma (PvdA): Hartelijk dank voor deze antwoorden. Werken de instroomeisen nu? Ik heb begrepen dat we pas begin 2017 de definitieve instroomcijfers krijgen en dat er over een paar jaar iets is te zeggen over de herkenning van persoonlijke eigenschappen, maar ik vind dat eigenlijk te laat. Kan de Minister een tussentijdse evaluatie toezeggen? Ik vind de cijfers over de pabo's wel ietwat zorgwekkend en volgens mij ben ik daarin niet te enige.
Minister Bussemaker: Ik kan de Kamer februari 2016 de definitieve instroomcijfers van het hoger onderwijs geven. Ik zeg de Kamer toe dat ik daarbij ook specifiek in zal gaan op de gegevens die we dan zien bij de pabo's en de lerarenopleidingen. Vervolgens kunnen we aan het einde van het eerste studiejaar, dus in de zomer van 2016, de eerste gegevens over de pabo's verzamelen en aan de Kamer leveren, voorzien van een analyse. Het onderzoek waarover ik het net had komt wat later, namelijk in 2017.
Mevrouw Ypma (PvdA): Hier moeten we het mee doen. Het gaat mij overigens maar om één ding, namelijk de vraag of we de juiste mensen voor de pabo's selecteren. Zorgt de lagere instroom voor betere leraren? Uiteraard kunnen we dat pas over een flink aantal jaren beoordelen, maar een tussentijdse evaluatie, ook van de opleidingen zelf, zou mij als Kamerlid helpen om die vraag te beantwoorden.
Minister Bussemaker: Die vraag hebben we allemaal. Ook ik wil het antwoord daarop weten. Als we het hebben over lerarenopleidingen is de samenwerking met scholen van heel erg groot belang. Ik zie dat daar veel in ontwikkeling is. We zien academische opleidingsscholen die worden uitgebreid en we zien aandacht voor professionalisering. Maar ook daar is meer mogelijk; ook mij gaat het niet snel genoeg. Er valt nog veel meer te doen met het alumnibeleid van lerarenopleidingen, die afgestudeerden kunnen betrekken bij het begeleiden en coachen van leerlingen, er kan nog meer gebeuren aan nascholing, we kunnen over een paar jaar de vouchers uit het studievoorschot gaan gebruiken, we versterken de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen door 61 samenwerkingsverbanden van lerarenopleidingen en scholen en dit najaar starten we met de uitbreiding van het aantal opleidingsscholen van 55% naar 85%. Verder zijn we bezig met initiatieven rond de gezamenlijke professionalisering, zoals het project VierSlagLeren, dat van belang is voor zittende leraren, maar ook voor het behalen van een master, in samenwerking met de hogescholen. Kortom, ook daar zijn verbetering en versnelling mogelijk. De rondgang die ik heb gemaakt, heeft mij dat bevestigd, en dan gaat het vooral om die combinatie van meer flexibiliteit, meer maatwerk en meer opleiden op de werkplek. Eerder noemde ik al een voorbeeld van lerarenopleidingen in één gebouw. Ik zou het ook interessant vinden om na te denken hoe we vanuit de academische opleidingsscholen en de samenwerking tussen scholen en lerarenopleidingen tot een soort concept kunnen komen voor een universitair opleidingscentrum. We kennen wel de universitaire medische centra, waarin het opleiden ook op de werkplek gebeurt. Ik bedoel niet dat er één groot gebouw moet komen waarin alle lerarenopleidingen moeten plaatsvinden. Misschien kunnen de lerarenopleidingen nog iets leren van de continue wisselwerking tussen leren en praktijkervaring opdoen. We zouden in staat moeten zijn om met de academische opleidingsscholen en de Regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen ook de kennis- en verbetercomponenten – praktijkkennis, leren en onderzoeken – te ontwikkelen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Hartelijk dank. De volgende interruptie wilde ik eigenlijk al plaatsen voordat het universitair opleidingscentrum ter sprake kwam. Dat is een heel mooi voorbeeld. In mijn eerste termijn heb ik aandacht gevraagd voor het feit dat instituutsopleiders, schoolopleiders en studenten samen vorm en inhoud zouden moeten geven aan de opleiding, waarbij onder andere aandacht wordt besteed aan persoonsvorming. Hoe monitort de Minister of dat samen opleiden echt wordt waargemaakt in de opleidingsscholen, zodat het onderwijs echt aansluit op de ervaringen van studenten in de praktijk?
Minister Bussemaker: Zoals we dat bij andere opleidingen borgen. Ik verwees net naar een inspectieonderzoek, waarbij altijd studenten, docenten en het veld zijn betrokken. Maar dat geldt natuurlijk ook voor de NVAO. Als we dan problemen zien, zoals nu met de ulo's, met dubbele masters, dan pakken we die aan. Dat komt ook naar voren uit reguliere onderzoeken. Bij de sectorakkoorden die de Staatssecretaris met po en vo heeft gesloten, en bij de kwaliteitsafspraken die ik met het mbo maak over professionalisering hebben we het daar natuurlijk ook steeds over. Het gaat dan met name om de vraag of er een goede aansluiting met de lerarenopleidingen is. Daarom vind ik het belangrijk dat we alumni ook hier weer weten te ontwikkelen. Die kunnen de lerarenopleidingen feedback geven over wat ze met hun opleiding in de praktijk kunnen doen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Hartelijk dank voor dit antwoord. De signalen die ik krijg, wijzen er nog te veel op dat het curriculum statisch en weinig flexibel is. Het plooit zich nog te weinig naar de praktijkervaringen van de studenten. Ik vraag hiervoor de blijvende aandacht van de Minister, maar ook van de instituutsopleiders en de schoolopleiders. Samen met de studenten moeten zij ervoor zorgen dat vorm en inhoud wordt gegeven aan de opleiding.
Minister Bussemaker: Daar ben ik het helemaal mee eens. Alles wat ik zeg, is daarop gericht. Ik geef nog een voorbeeld. We hebben met de bestuurlijke partners afgesproken dat zal worden bekeken of die onderlinge samenwerking nog verder kan worden verbeterd door het organiseren van een fieldlab. Dan krijg je namelijk de mogelijkheid om op regionaal niveau een verbeterslag te maken. Ik ben door mijn tour gemotiveerd om daaraan te werken. Op regionaal niveau moet iedereen samenwerken. Hoe positief ik daarover ook ben, ik constateerde tijdens mijn tour ook dat niet iedereen elkaar even goed kende. Op dat niveau moeten de lijnen tussen de lerarenopleidingen en de scholen bij elkaar komen.
Voorzitter: Ypma
Minister Bussemaker: Mevrouw Ypma stelde nog een vraag over de pilot junior leraarschap in Amsterdam. Die pilot loopt. Op basis van de start in Amsterdam wordt goed gekeken naar de resultaten; wij blijven dat monitoren. Naar aanleiding van een project van de RUG is ondersteunend instrumentarium opgezet voor starters. Ook dat blijven we monitoren.
Ik kom toe aan de arbeidsmarkt. Ik heb zorgen over de gebrekkige instroom bij eerste- en tweedegraadsopleidingen in de techniek. Die is met meer dan 50% afgenomen. Dat is voor mij zoals gezegd een heel grote zorg, die ik hier neerleg, omdat ik daarop terug zal komen bij het Techniekpact. We willen allemaal veel aandacht voor innovatie en techniek, maar daar hebben we dus wel leraren voor nodig. Dit heeft echt te maken met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Onlangs heb ik daarover gesproken met de aanjager, Doukle Terpstra. Hoe kunnen we de urgentie bij het onderwijs en het bedrijfsleven vergroten voor die opleidingen in de techniek?
De heer Bisschop stelde een vraag over de afstudeerrichtingen voor beroepsgericht onderwijs en algemeen vormend onderwijs. Hij vroeg of ik het wenselijk vind dat er een harde verplichting komt, terwijl de afbakening van afstudeerrichtingen nog vragen oproept. Dit betreft geen verplichting, het gaat om tweedegraads lerarenopleidingen die de afstudeervarianten komend jaar aanbieden. Sommige lerarenopleidingen hebben deze reeds ingevoerd in hun voltijdsopleidingen. Er zijn ook lerarenopleidingen die uitsluitend zijn gericht op vmbo en beroepsonderwijs. In die opleidingen is geen afstudeerrichting nodig. De NVAO beoordeelt uiteindelijk of de oriëntatie op alle onderwijssoorten in het basisprogramma goed is geregeld.
De heer Van Meenen stelde een vraag over de werkdruk in het onderwijs. Daar is inderdaad nog veel te verbeteren. Een op de vijf werknemers had in 2014 te maken met burn-outklachten, wat met name geldt voor het vo. In vergelijking met niet-onderwijzend personeel en de overige sectoren is dat aantal fors hoger. Maar we zien het ook in de andere sectoren. De analyse laat zien dat dat te maken heeft met de beperkte regelmogelijkheden, de professionele ruimte, de organisatie van taakbeleid, persoonlijke omstandigheden, soms ook de thuissituatie, grote emotionele betrokkenheid bij het beroep, regeldruk of administratieve lasten. We hebben al eerder maatregelen genomen rond de regeldrukagenda. Dat doen we zeer nadrukkelijk met docenten samen. We hebben verschillende werkgroepen waarin leraren, schoolleiders en dergelijke in zitten. Met hen willen we gaan volgen of we verschuivingen in de beleving zien. De aanpak van werkdruk vraagt maatwerk en een goed HRM-beleid. De grote nadruk op professionalisering kan ook voor leraren betekenen dat ze beter om weten te gaan met administratieve regels. Verder denk ik aan samenwerking met de sociale partners. De startende leraren en de begeleiding waarover ik het net had, kunnen ook helpen bij het verminderen van de werkdruk en het stellen van eigen prioriteiten. De gepassioneerdheid, op zich prachtig, mag niet omslaan in het vergeten eigen grenzen te stellen. Ook dat thema keert terug bij de lerarenopleidingen. In het herfstakkoord zijn middelen vrijgemaakt voor extra ondersteunende diensten om zo docenten te ontzien. Ik zie ook deze week weer goede voorbeelden in de SZW-week van de werkstress, zoals bij het roc Horizon College, dat al langer bezig is om docenten meer duidelijkheid over taken en verantwoordelijkheden te geven. Ook dat is vaak een belangrijk onderdeel van werkstress. Het roc Alfa College is bezig met meer sportvoorzieningen voor docenten, een mailvrije dag enzovoorts. Soms is het gewoon een cultuur die je met elkaar maakt. Goed dat dat bij scholen de aandacht krijgt.
De heer Bisschop stelde een vraag over het voorstel van de Onderwijscoöperatie inzake bekwaamheidseisen. Wanneer komt dat er? Dit voorstel wordt nu omgezet in wetgeving. De planning is dat die in augustus 2017 in werking zal treden. Daar hoort de Kamer binnenkort meer over.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik geloof dat de Minister het wel even kort heeft genoemd. Ik vraag haar in te gaan op de bevoegdheidsregeling voor mbo-leraren. Mijn indruk is namelijk dat er een enorme ruimte is voor werkgevers in het mbo om docenten voor de klas te zetten. Deelt zij die indruk? Zo ja, deelt zij dan mijn mening dat we daar beter naar moeten kijken?
Minister Bussemaker: Ik heb hier veel over gesproken, ook met de mbo-instellingen, in het kader van het lerarenregister. Wat specifiek is voor het mbo, is dat je algemene leerkrachten en vakkrachten nodig hebt. De laatsten zijn vaak zijinstromers met een beroepsverleden. Die wil je niet van je vervreemden. Daarom wil je de eisen niet zo hoog stellen dat je zegt: u moet eerst aan al die andere eisen voor docenten voldoen voordat u mag instromen. Tegelijkertijd willen wij ook dat zij een pedagogisch-didactisch getuigschrift halen. Want hoe goed je vakmanschap ook kan zijn, daarmee ben je nog niet altijd degene die dat ook het best op leerlingen over kan brengen. Daarom gaat het lerarenregister ook gelden voor mbo-docenten, zij het op zo'n manier dat we de vakkrachten niet van ons willen vervreemden. De eisen worden dus scherper, maar er wordt ook gedaan aan maatwerk en flexibilisering om zo het vakmanschap en de ambachtelijkheid te behouden.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik snap die spanning heel goed. Maar ik heb begrepen dat er ook voor de algemene vakken veel ruimte is voor scholen om deze mensen voor de klas te zetten. Een pedagogisch-didactisch getuigschrift is heel goed. Wanneer komt dat precies? is het dus juist dat een mbo-school op dit moment een onbevoegde docent voor de klas kan zetten zonder de verplichting dat hij of zij een opleiding gaat volgen?
Minister Bussemaker: Dit loopt mee in het lerarenregister, waarover de Staatssecretaris met u in den brede gaat discussiëren. Ik sluit niet uit dat dat nu wel kan, maar de bedoeling is dat dat niet kan. Tegelijkertijd wil ik geen fantastische vakman of vakvrouw op dag één de deur wijzen omdat hij of zij niet aan de formele eisen voldoet. Ik weet namelijk wat u dan over een paar jaar tegen mij zult zeggen: dat we wel erg bureaucratisch bezig zijn. Dat wil ik voorkomen.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Het is belangrijk om te benadrukken dat goed onderwijs altijd het resultaat is van teamwork. Er wordt wel eens gediscussieerd over de vraag wat belangrijker is: de leraar, de schoolleider of de bestuurder. Voor goed onderwijs zijn al die professionals op elkaar aangewezen. Je hebt fantastische leraren voor de klas nodig om in interactie met de leerlingen goed onderwijs te geven. Maar een fantastisch lerarenteam ontstaat pas als er een goede schoolleider is die aandacht heeft en randvoorwaarden schept en een goede schoolleider heeft weer een goede bestuurder nodig. We moeten al die professionals niet tegen elkaar opzetten; ze moeten het allemaal samen doen.
In dat kader ben ik blij dat we anderhalve week terug een heel mooie bijeenkomst hadden: de eerste Nationale Schoolleiders Top in Rotterdam, waar ook de Minister-President sprak. Hij hemelde daar de schoolleiders op. Maar het mooie was dat daar 600 schoolleiders bijeen zaten met een kleine 100 man uit de top van het bedrijfsleven en de culturele sector om na te denken over hoe het onderwijs nog beter kan worden gemaakt. Ik hoorde daar heel sterk de drang om naar meer ruimte te zoeken om leraren te ondersteunen, langs de filosofie van het programma leerKRACHT, waarover sommige leden enthousiast zijn. Dat stemde mij heel erg positief. Als ik kijk naar de voorgangsrapportages inzake de Lerarenagenda en de sectorakkoorden zie ik dat er veel beweging op tal van terreinen is. Het gaat op veel terreinen goed als het gaat om ICT, gepersonaliseerd leren, tegengaan van zitten blijven, kwaliteitszorg en opbrengstgericht werk. Tegelijkertijd deel ik met de Kamer dat we op een aantal terreinen nog stappen moeten zetten.
HRM-beleid op scholen is van groot belang, ook omdat het een vliegwiel is voor het slagen van heel veel andere ambities: meer academici, betere vaardigheden van leraren et cetera. De gang van zaken rond de Lerarenagenda gaat nog niet snel genoeg. Leraren moeten het effect merken van de begeleiding als starter. Verder willen we dat leraren een master volgen, zodat ze uitgedaagd worden door school en leidinggevenden, we willen dat ze deel uitmaken en ook voelen van een ambitieus klimaat, waarin regelmatig wordt gesproken over voortgang en waarin leidinggevenden, maar ook collega's elkaar onderling regelmatig feedback geven. Natuurlijk willen we dat de norm is dat lessen worden gegeven door bevoegde leraren. Ik deel daarom het ongeduld van een aantal Kamerleden. Ik heb dit in het bestuurlijk overleg met de sectorraden en de onderwijscorporaties op tafel gelegd, omdat ik vind dat wij daarin een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben.
Wat gaan we concreet doen? Wat ik heel erg belangrijk vind, is dat er in de cao afspraken zijn gemaakt die de basis vormen van wat er mag worden verwacht. We hebben in het Nationaal Onderwijsakkoord extra geld beschikbaar gesteld voor extra tijd en ruimte voor leraren, dat de sociale partners hebben doorvertaald in de cao's. In de cao van het primair onderwijs is onder de noemer «duurzame inzetbaarheid» opgenomen dat elke werknemer 40 uur per jaar kan besteden aan onder andere peer review en coaching. De cao regelt verder dat professionalisering terug komt. In de gesprekscyclus waarnaar de heer Duisenberg vroeg, zijn er functioneringsgesprekken, terwijl elke werknemer een persoonlijk ontwikkelingsplan heeft. De werknemer moet dat plan jaarlijks actualiseren. Ik zie de leden direct denken dat papier geduldig is. Dat ben ik helemaal met hen eens, want het moet uiteindelijk wel worden doorvertaald naar de praktijk. Maar hiermee is een kader meegegeven waarmee leraren tegen hun schoolleiders en hun besturen kunnen zeggen: hier hebben we gewoon recht op. Dat is dus wel een belangrijke basis en eerste stap. Ik zal niet precies herhalen welke afspraken er zijn gemaakt in het vo, maar die lopen wel ongeveer langs dezelfde lijn. De kern is dat in die cao een begin is gemaakt met het maken van afspraken.
Dat geldt ook voor afspraken die zijn vastgelegd in de cao's over de begeleiding van jonge leraren. Beginnende jonge leraren kunnen dus, met de cao in de hand, bij de werkgever verwijzen naar wat er is afgesproken tussen vakbonden en werkgeversorganisaties, zodat zij daar recht op hebben. Het vraagt allemaal om een verdere doorvertaling in acties op scholen, maar het is wel een belangrijke eerste stap.
We hebben het heel veel over leraren, maar ik denk dat het ook heel erg belangrijk is om te kijken naar de rol van schoolleiders. Zij zorgen immers voor de goede randvoorwaarden op school, zij zijn degenen die die tijd en die ruimte moeten creëren. Als je met volle roosters zit en als de werkdruk heel erg hoog is, dan kom je niet toe aan peer reviews. Schoolleiders en bestuurders vervullen daarin een heel belangrijke rol. Dat vraagt om professionele schoolleiders. Ik zie al wat langer een beweging in het basisonderwijs, onder andere resulterend in een schoolleidersregister, wat een groot succes is. Ik hoop dat het lerarenregister straks net zo'n groot succes is. Verder zijn er eerste stappen gemaakt om iets soortgelijks te doen in het vo. Aan dat register zit natuurlijk een heel programma vast van na- en bijscholing, intervisie en coaching om de schoolleiders te ondersteunen in hun kwaliteitsslag.
Verder sturen we, samen met de sectorraden, meer op HRM-beleid. Met de sectorakkoorden en de Lerarenagenda hebben we weliswaar afspraken gemaakt op sectorniveau, maar de doorvertaling daarvan naar regio's of scholen is daarmee niet automatisch gemaakt. Op dat punt willen we stappen zetten. Wat mij dan opvalt, is dat je grote verschillen ziet tussen regio's. We willen na de stelselaanpak wat dieper indalen in de sector tot op regioniveau. Wat mij betreft gaan we nog een stap verder door te kijken naar individuele schoolbesturen, want zij moeten die verandering uiteindelijk realiseren.
Als je wilt werken aan een goed HRM-beleid, moet er ook iets van perspectief zijn. Dat loopt langs twee lijnen, om te beginnen met een professioneel perspectief. Als ik een opleiding ga doen met een lerarenbeurs en ik heb een master gehaald, wat dan? Ga ik dan hetzelfde doen als wat ik altijd deed, of kan ik me bijvoorbeeld specialiseren? Dat vraagt wellicht om iets andere carrièrepaden in het onderwijs. De Minister sprak net ook over het professionele perspectief en lerarenprofielen, waarbij werd verwezen naar specialisaties op het gebied van zorg of curriculumontwikkeling. Hoe vertaalt zich dat vervolgens door in wat een werkgever in het onderwijs heeft te bieden? Aan de ene kant gaat het dus om specialisatieruimte voor verschillende beroepspatronen, maar aan de andere kant zit daar ook een beloningsvraagstuk aan, inclusief de functiemix. De heren Duisenberg en Rog vroegen hoe het zit met de transparantie van promotie- en beloningsvraagstukken. Zij vroegen of kan worden verkend in hoeverre niet alleen de kwantitatieve doelstellingen worden gehaald, maar ook in hoeverre deze bijdragen aan het bereiken van meer kwalitatieve doelstellingen. Als je een stap zet naar een hogere schaal is het de bedoeling dat je dat terugziet in de kwaliteit van het les geven. Ik zeg dat graag toe, maar ik wil dat wel samen met de sociale partners doen. Die spelen immers een heel belangrijke rol bij het uitvoering geven aan de functiemix.
De heer Duisenberg (VVD): Dank voor de toezegging, die ik zal proberen iets specifieker te krijgen. Wat gaat de Staatssecretaris precies doen met de sociale partners en per wanneer? Verder krijg ik graag de bevestiging dat het inderdaad gaat om de carrièrepaden en het daarbij behorende ontwikkelpad. Dat is een heel spectrum van zaken die op elkaar inhaken. Denkt de Staatssecretaris daar ook zo over?
Staatssecretaris Dekker: Als ik de heer Duisenberg goed beluister, zitten beide elementen erin. Ik wil twee dingen doen. Om te beginnen wil ik met de sociale partners terugkijken naar wat de functiemix ons heeft gebracht, daarbij proberend een kwalitatieve inkleuring te geven, naast de kwantitatieve ontwikkeling die we nu zien. Verder wil ik bezien of de functiemix kan worden gebruikt om perspectief te bieden aan leraren die een stap willen maken in het onderwijs, bijvoorbeeld diegenen die een master gaan behalen.
De heer Rog vroeg hoe het staat met de 40%-doelstelling in het basisonderwijs. We werkten daar aanvankelijk met een 25%-doelstelling. Daar waren de middelen ook voor. Daarop is een hogere ambitie geformuleerd, ondanks de afwezigheid van volledige dekking. Dit heeft een enorme verandering in het basisonderwijs teweeg gebracht. Kijkend naar het aantal leraren in de LB-schaal, zie je dat het zes jaar geleden ging om 1 op de 70, terwijl dat nu 1 op de 4 is. Dat is echt een enorme sprong. Heeft dat geleid tot beter onderwijs en tot betere carrièrepaden? Dat wil ik graag meenemen in het zojuist toegezegde onderzoek. Wat mij betreft kunnen we daarin ook het door mevrouw Ypma aangeroerde punt meenemen.
De heer Rog (CDA): Ik ben ook heel blij met de toezegging van de Staatssecretaris. Wel zeg ik erbij: er is uiteindelijk door drie partijen een handtekening onder 40% LB gezet. Ik hoop wel dat de Staatssecretaris bereid is, dat punt erbij te betrekken. Verder heb ik gesproken over universitair geschoolde leraren in het basisonderwijs, die ieder jaar opnieuw € 20.000 minder verdienen dan hun collega's in het vo. Als we werkelijk de ambitie hebben om onderzoekende leraren in het basisonderwijs te krijgen, kan de Staatssecretaris dan nadrukkelijk toezeggen dat hij dit punt meeneemt in het toegezegde onderzoek?
Staatssecretaris Dekker: Dat lijkt heel erg op de vraag van mevrouw Ypma over wat je universitair opgeleide leraren in het basisonderwijs kunt bieden. Natuurlijk kun je het loongebouw uitrekken, korter maken of meer differentiëren in de hoogtes. Dat zou wat mij betreft een van de onderwerpen zijn die ik daarin meeneem.
Wat we ten slotte doen om het HRM-beleid op een hoger niveau te krijgen, is het opzetten van heel specifieke projecten, deels geïnitieerd door de PO-raad en de VO-raad. Dan gaat het om activiteiten die inzetten op visites en visitaties op het niveau van schoolleiders en leraren. Samen met de Onderwijscoöperatie zijn we van start gegaan met het lerarenontwikkelfonds om daar perspectief te bieden. Dat is erg goed ontvangen. De eerste aanvragen konden vanaf 7 oktober worden ingediend, wat heeft geleid tot 114 aanvragen, waarvan 34 uit het basisonderwijs en 80 uit het vo. Uiteindelijk moeten die natuurlijk streng worden beoordeeld en dat doen – dat is het mooie hieraan – leraren zelf. We moeten afwachten hoeveel er uiteindelijk worden gehonoreerd.
De heer Van Meenen vroeg of het hierbij gaat om eenmalig geld of om structureel geld. Aanvankelijk was het natuurlijk eenmalig geld, vrijvallend vanuit de cao. Inmiddels hebben we ruimte gevonden voor doortrekking tot 2019, zij het misschien niet op het niveau van de 5 miljoen. Tot 2019 hebben we jaarlijks 3 miljoen kunnen uittrekken. Dat geeft continuïteit in het lerarenontwikkelplan.
Ik heb de discussie over bevoegdheden met plezier gevoerd. Enerzijds deel ik de lijn van de heren Van Dijk en Rog, die er lekker strak in zitten. Maar anderzijds ga ik mee in wat de heren Van Meenen en Duisenberg te berde hebben gebracht, namelijk dat er soms wel rare kronkels in zitten. Dat geeft aan dat dit geen eenvoudig onderwerp is. Tegelijkertijd is het heel belangrijk, want dit is echt een hoeksteen van ons stelsel. Het gaat om een deugdelijkheidseis. We kunnen ons niet voorstellen dat er in het ziekenhuis iemand aan je bed verschijnt die allerlei voorbehouden handelingen doet die niet mogen. Maar bij het onderwijs ligt dat nog vrij open. Eigenlijk moeten we daarover helderheid krijgen. We moeten dat niet dichttimmeren, maar het mag ook niet zo zijn dat iemand binnenkomt, waarna er nooit meer gevraagd wordt naar diploma's. Als je begint met een opleiding ben je benoembaar, maar je moet die opleiding wel binnen een bepaalde termijn afronden. Als die termijn is verlopen, kan ze diverse keren worden verlengd, zonder dat iemand aan de bel trekt. Daar wil ik vanaf. Ik zit daartoe om tafel met betrokkenen om te bezien wat er moet gebeuren. Ik had gehoopt dat het plan van aanpak «Tegengaan onbevoegd lesgeven» voor dit AO gereed was, maar dat vraagt iets meer tijd. Het wordt waarschijnlijk rond de jaarwisseling. Wel kan ik iets zeggen over de grote lijnen. Om te beginnen is het heel erg belangrijk dat de bevoegdheidseisen weer terugkomen bij de werkgevers, want die zijn een beetje verdwenen. We zijn hard bezig ervoor te zorgen dat er gewoon weer over wordt gerapporteerd, zodat scholen kunnen zien waar ze eigenlijk staan.
Het tweede belangrijke punt, dat op het bordje van OCW ligt, is dat wij er vervolgens voor moeten zorgen dat de regelgeving op orde is. In het Nederlandse stelsel heb je een getuigschrift van een lerarenopleiding nodig om bevoegd te zijn. Veel meer leraren moeten dus een opleiding volgen, maar toch heb je ook iets van maatwerk nodig. Ik noem daarvan twee voorbeelden. Een aantal leden heeft gevraagd naar het aantal pabo-opgeleiden in de onderste treden van het vmbo. Formeel zijn zij onbevoegd, maar ze hebben natuurlijk wel een andere lerarenopleiding gevolgd. Wij krijgen heel vaak terug van die scholen, bevestigd door een recent rapport, dat ze vaak wel de pedagogisch-didactische kwaliteiten hebben op het gebied van taal en rekenen die heel erg nodig zijn bij BB'ers. Wat is nodig om die leraren alsnog bevoegd te maken, zonder dat ze bij wijze van spreken weer van voren af aan moeten beginnen met een volledige lerarenopleiding? Dat vraagt om flexibiliteit en maatwerk, waarnaar wij nu heel specifiek kijken. Hetzelfde geldt voor vakdocenten en zijinstromers: ook daar geen open pad, maar realistische vragen, zoals wat het vergt om binnen realistische termijn dat diploma te halen. Dit alles om te bereiken dat er uiteindelijk twee categorieën overblijven: of je bent als leraar bevoegd en je geeft dus bevoegde lessen of je bent benoembaar. Er is een aantal uitzonderingsgronden genoemd in de weg, gronden waaraan we niet moeten willen tornen, die te maken hebben met leraren die in opleiding zijn. Daarbij moeten wel de bijbehorende termijnen streng in acht worden genomen. Of je bent niet benoembaar of bevoegd, waartegen we strenger moeten optreden.
Het derde element is het toezicht, deels vanuit de inspectie, deels vanuit het register. Dan wordt veel duidelijker wie bevoegd of benoembaar is.
De heer Rog vroeg mij vast te houden aan de ambitie van 100% peer reviews in 2017. Dat betekent dat we nog twee volle jaargangen te gaan hebben. Wat mij betreft houden we vast aan die enorme ambitie. Als we haar nu al laten varen, zou ik dat heel erg zwak vinden. Dat heeft ook te maken met hoe het gaat lopen met het lerarenregister en of we alle leraren daarvoor enthousiast krijgen. Dat is een belangrijk element daarin.
De heer Van Dijk vroeg wat ik ervan vind dat alle academici zomaar direct voor de klas kunnen staan. Zoals bekend ben ik voorstander van bevoegd lesgeven. Er is een mogelijkheid voor veelbelovende academici om bijvoorbeeld al in een eerste klas te beginnen. Dan ben je in opleiding, maar dan moet je binnen de daarvoor staande wettelijke termijnen het diploma behalen. Doe je dat niet, dan val je wat mij betreft terug in de categorie «onbevoegd», waartegen we wat willen doen.
De heer Rog stelde een vraag over pabo'ers in internationale schakelklassen. Het lijkt een beetje op het vraagstuk van het vmbo-BB. Die pabo'ers zijn uitermate geschikt om mensen die van buiten Nederland naar ons land komen en basistaalvaardigheden moeten meekrijgen, daarmee te helpen, maar formeel zijn ze nu onbevoegd. Dit zou een categorie zijn waar ik samen met het vo en de lerarenopleidingen ga bekijken of het goede werk dat daar toch wordt gedaan, niet volledig onmogelijk wordt gemaakt, sterker nog, om dat misschien nog wat te faciliteren door te zeggen dat je bovenop je pabo nog een aantal andere dingen moet doen, zonder dat de volledige lerarenopleiding moet worden doorlopen.
De heer Van Dijk stelde een interessante vraag over de teambevoegdheid. We moeten niet toe naar de situatie waarin één iemand bevoegd en één iemand onbevoegd is, waarna alles is gewit. Ik vind de teambevoegdheid veel interessanter, in het licht van vakoverstijgende en interdisciplinaire zaken die worden aangeboden op school. Er zijn op dit moment vakken die worden gegeven op scholen waar bijvoorbeeld geschiedenis, maatschappijleer en aardrijkskunde bijeen komen onder tal van noemers, waar formeel gezien voor dat ene vak geen lerarenopleiding bestaat. Dat vraagt om anders nadenken, vakoverstijgend en/of in teamverband, zonder dat we de ambitie loslaten dat iedereen die voor de klas staat gewoon een goede opleiding moet hebben genoten. Daarop zal ik wat uitgebreider terugkomen in het eerder genoemde plan van aanpak. Dat staat nog los van de situatie die hier voorbij kwam, namelijk dat het altijd goed is om te werken met gastdocenten, die overigens onder toezicht staan van een bevoegd docent. Zo ook de Minister-President. Daarvoor geldt een heel strakke limiet van het aantal uren dat je les mag geven. Je mag onder het mom van gastdocent geen fulltime baan hebben; het aantal uren is gelimiteerd.
De bekwaamheidseisen uit 2006 zijn op voorstel van de Onderwijscoöperatie als vertegenwoordiger van de beroepsgroep geactualiseerd. Dat leidt tot aanpassing van de AMvB die als het goed is in werking treedt per 2017.
De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris zegt over de bevoegdheid dat hij enigszins tussen de SP en het CDA staat, die er wat strakker in zitten, en de wat meer laissez-fairepartijen aan liberale zijde van de Kamer. Welke rol heeft de overheid volgens de Staatssecretaris? Ziet hij een rol voor de inspectie?
Staatssecretaris Dekker: Dat is het onderdeel toezicht waarover ik het had. Scholen moeten het toezicht beter inzichtelijk maken, iets wat ze lang niet hoefden te doen. Ze moeten aangeven hoe het zit met het aantal bevoegde lesuren. Daar gaat al een enorme stimulans van uit, want je gaat dan toch kijken hoe het zit bij de buren. Ouders en leerlingen zullen daar erg kritisch op zijn. Tegelijkertijd kijkt de inspectie op het niveau van besturen altijd wat er aan de hand is, of de onderwijskwaliteit in het geding is en hoe het zit met de deugdelijkheideisen. De bevoegdheid is een deugdelijkheidseis. De inspectie zal daar zeker een rol in gaan spelen.
Ik denk dat het lerarenregister en de Onderwijscoöperatie een heel belangrijke rol zouden kunnen spelen bij het nog verder versterken van de beroepsgroepen. Ik geef een voorbeeld: ik heb lang en uitvoerig gesproken met de Onderwijscoöperatie om ervoor te zorgen dat er nu bij de Raad van State een breed gedragen wetsvoorstel ligt dat gaat over het lerarenregister. Daarin zit een aantal belangrijke elementen. Ik vind het heel belangrijk dat dat lerarenregister voor en door leraren is. Waar je nu ziet dat de Onderwijscoöperatie een vereniging van bonden is, denk ik dat we straks met het register kunnen doorgroeien naar een register waar iedere leraar die bevoegd is, uiteindelijk een gelijke stem heeft in het valideren van de herregistratie, het bekijken van het onderwijsaanbod en het doen van uitspraken over de beroepsstandaarden. Een belangrijk element dat daarin terug zal komen, is dat we niet alleen maar kijken naar het vereiste voor leraren om zich straks te registreren, maar ook naar de versterking en de omschrijving van die beroepsgroep. Hoe is het om leraar te zijn en wat behoort tot het domein van het leraarschap? Dat kan bijdragen aan versterking van de beroepsgroep, los van alle activiteiten die we ondernemen met De Kritische Vrienden van de Lerarenagenda, de Onderwijscoöperatie of de L1000. Daar kan sceptisch over worden gedaan, maar ik ben daar echt een stuk positiever over. Ik nodig de heer Van Meenen uit om naar dat soort bijeenkomsten te komen; dan ziet hij hoe veel positieve energie er los komt als leraren kunnen meepraten over het beleid en de uitdagingen van hun vak. Wat er straks ook terugkomt in Onderwijs 2032: alleen al het praten over wat er moet gebeuren is de kern van het onderwijs. Dat leidt tot zulke kwalitatief hoogstaande gesprekken dat dat de beroepsgroep versterkt. We zullen in de verdere uitwerking van het curriculum, zeg ik tegen mevrouw Ypma, de leraren heel dicht bij ons houden en hen daarin een centrale rol geven.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik vraag een VAO aan om de Kamer een aantal uitspraken voor te leggen, want ik heb op een aantal punten niet het gevoel dat ik de Staatssecretaris nog in beweging krijg. Ik heb bijvoorbeeld het begrip «tijd voor docenten» veel te weinig gehoord. Ik ben ook heel nieuwsgierig hoe de Onderwijscoöperatie een echte vertegenwoordiging van de beroepsgroep gaat worden. Dat hoop ik wel, maar ik zie het nog niet. Ik heb nog een appeltje met de Minister te schillen over de toelatingseisen tot de pabo's. Want het was juist de Minister die kwantitatieve criteria ging introduceren, zoals het aantal gezakten in het eerste jaar et cetera. Ik wijs slechts op het trilemma. Ik vind het van groot belang dat we mensen die wel de talenten hebben voor het docentschap niet op oneigenlijke gronden tegenhouden, ook al zijn er Kamermeerderheden voor geweest.
De heer Duisenberg (VVD): Voorzitter. Ik heb namens collega Straus nog een vraag over de nieuwe bevoegdheden, met name voor vmbo en mbo. Daarbij gaat het vooral om mensen die wel bevoegd zijn, maar niet bekwaam. Wanneer komt de toegezegde brief? Kan dat voordat de discussie over het lerarenregister losbarst? Ik ben blij met de toezegging van de Minister dat er een «tempobrief» komt op het gebied van de universitaire lerarenopleidingen. Ik denk dat dat een goede discussie is geweest. Ik zie ernaar uit dat ook mijn buurman buiten gebaande kaders gaat denken.
Ik ben blij met de toezegging van de Staatssecretaris voor een onderzoek naar het loongebouw en de loopbaanpaden voor leraren. Ik heb echter nog geen datum gehoord. Verder zijn er nog twee dingen waarover ik niet zo tevreden ben. We krijgen voor het zoveelste jaar te horen dat een op de vijf leraren geen functioneringsgesprek krijgt. Verder heb ik nog niet gehoord hoe we een 100%-dekking van peer reviews krijgen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Op burgerschap komen we nog terug. Het is oké als de functiemix opnieuw wordt bekeken als het gaat om het rechttrekken van onrechtvaardigheden. Ik wijs wel op mijn motie waarin staat dat prestatieloon niet gewenst is.
Tot slot de mbo-leraren. Ik geef een voorbeeld. Ik ben kapper met 6 jaar werkervaring. Ik solliciteer en ik mag dan het kappersvak onderrichten, maar ik mag ook Nederlands geven op dat roc. Conclusie: er is geen bevoegdheid aan het domein of vakgebied gekoppeld. Laat dat nou juist het probleem zijn waarnaar beter gekeken moet worden. Daarover zal ik een motie indienen.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de toezegging dat er een onderzoek komt naar de functiemix in het loongebouw, met name gericht op het basisonderwijs. Ik wil de Staatssecretaris wel wat kritischer bevragen op de internationale schakelklas. Want er zijn nu hele volksstammen die daar les geven en dat worden er alleen maar meer. Betrokkenen zouden veel meer hebben aan Nederlands als tweede taal, naast het pabo-diploma. Wanneer hoeven deze mensen niet meer te doen wat niet nodig is en wanneer doen ze wel wat wel nodig is? Graag hoor ik daarover een termijn.
De Minister wil ik over Scholae bevragen. Ik vond het een wat onbevredigend antwoord, waarin deze studenten allerlei administratieve bezwaren in de weg staan. Waarom is er wel projectfinanciering door de overheid voor vreemde talen, wiskunde en natuurkunde en niet voor klassieke talen? Ik hoop daarop nu een bevredigend antwoord te krijgen; zo niet, dan zal ik daarover een motie indienen.
De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Ik kom terug op mijn laatste punt: de vereiste bevoegdheden om les te geven aan internationale schakelklassen en de eerste opvang van anderstaligen. Dat vereist andere bevoegdheden dan voor het reguliere vo. Ik zou daarover nog graag de reflectie van de bewindspersoon willen hebben.
Minister Bussemaker: Voorzitter. Tegen de heer Van Meenen zeg ik dat het hem natuurlijk vrij staat om straks over de instroom bij de pabo's moties in te dienen. Maar ik waarschuw alvast maar voor wispelturig beleid. Want dat is de conclusie die wij indachtig «Dijsselbloem» onder ogen moeten zien. We moeten instellingen niet opzadelen met al te veel zigzagbeleid.
Tegen de heer Van Dijk zeg ik dat het mij goed lijkt om nog eens schriftelijk terug te komen op de thematiek van het mbo. Anders krijgt hij nu een lang antwoord met verschillende verantwoordelijkheden die te maken hebben met het lerarenregister, zijinstroomvoorwaarden, het getuigschrift, verschillen in wetgeving enzovoorts.
De heer Rog stelde een vraag over de Scholae-opleiding. Daar zijn allerlei andere mogelijkheden: ze kunnen een zijinstroomsubsidie vragen en geld voor scholing en begeleiding bij scholen. Daar ligt dan de verantwoordelijkheid. Ik zeg toe dat ik de casus van Scholae zal meenemen als casus voor het Regieorgaan Geesteswetenschappen. Het actieplan van dat orgaan is namelijk gericht op tekortvakken. Daarbij is ook aandacht voor klassieke talen.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. De heer Van Meenen daagde mij uit om iets te zeggen over de tijd. Omwille van de tijd doe ik dat nu maar even niet. Ik constateer wel dat dat een wat gratuite poging is om iedere keer te zeggen dat de klassen kleiner moeten en dat leraren minder les moeten geven. Dat klinkt allemaal heel erg aantrekkelijk, maar ik constateer ook dat D66 bij de tegenbegroting hiervoor geen cent heeft uitgetrokken. Daar hangen nogal forse prijskaarten aan, tenzij je vindt dat onze leerlingen minder les moeten krijgen. Dan is het ook wel eerlijk om die boodschap aan ouders en leerlingen te geven.
De heer Van Meenen (D66): Dat klopt. Wij geven in Nederland zo veel les als nergens anders ter wereld. Daar moeten we naar durven kijken. De Staatssecretaris slaat de spijker op de kop: we moeten in Nederland misschien eens iets minder les gaan geven en iets beter kunnen nadenken over ons onderwijs. Ik denk dat een uur van een docent, besteed aan de ontwikkeling van zijn vak, soms veel nuttiger kan zijn dan maar weer een uur hetzelfde onderwijs geven. Ik ben blij dat de Staatssecretaris die opening biedt.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voordat de Minister weggaat, wil ik haar vragen wanneer ze de brief over de mbo-bevoegdheden gaat sturen.
Minister Bussemaker: Ik wil proberen die brief gecombineerd met een andere brief te sturen. Uiterlijk begin volgend jaar.
De voorzitter: Dat wordt dan het eerste kwartaal 2016.
Staatssecretaris Dekker: Dan is in ieder geval helder, langs welke lijnen die discussie loopt. Ik denk dat er met de Wet modernisering onderwijstijd veel meer ruimte is gekomen voor scholen, wat een hele stap vooruit is. Verder krijgen leerlingen gemiddeld ongeveer vijf uur per dag les, wat ik niet extreem veel vind. Maar D66 vindt het kennelijk goed dat dat minder wordt. Dat moet dan ook helder zijn.
De heer Duisenberg vroeg wanneer het meergenoemde plan van aanpak komt. Dat kan rond de jaarwisseling worden verwacht. Op het onderzoek naar de functiemix zal volgend jaar in de voortgangsrapportage worden ingegaan. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat, als we dit op een goede manier willen doen, met alle aspecten die we vandaag hebben besproken, dat echt een complex en dus omvangrijk onderzoek wordt. Dit vraagt meer dan drie maanden. We moeten dat goed doen.
De heer Duisenberg vroeg naar de 100%-dekking voor peer reviews. Ik denk dat we dat niet kunnen waarmaken en dus ook niet moeten voorschrijven aan scholen. Het gaat om intervisie. De voortgang op dit punt valt tegen. Vanuit de sector wordt gezegd dat het beeld niet helemaal wordt herkend. Ze hebben het idee dat er veel meer gebeurt. Ik wil bekijken of we de realisatie van peer reviews wel adequaat meten. Er moet absoluut ontwikkeling op deze indicator zijn, maar we moeten goed «in het snotje hebben» of we adequaat kijken. Samen met de PO-Raad zit ik er bovenop.
De heren Rog en Bisschop besteedden aandacht aan de schakelklas. Als hun vraag is of die leraren die voor de schakelklas staan en een pabo-bevoegdheid hebben zo snel mogelijk helderheid kunnen krijgen over wat ze moeten doen aan bijscholing om hun bevoegdheid te behalen, dan kan ik daarin een heel eind meegaan. Daar komen we op terug in het plan van aanpak «Tegengaan onbevoegd lesgeven», dat volgend jaar naar de Kamer komt.
De voorzitter: De toezeggingen worden u per mail toegestuurd.
Sluiting 13:10 uur.
Volledige agenda
1. Tweede voortgangsrapportage Lerarenagenda
Kamerstuk 27 923-211 – Brief regering d.d. 04-11-2015
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
2. Onderwijsarbeidsmarkt
Kamerstuk 27 923-210 – Brief regering d.d. 02-11-2015
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
3. Reactie inzake de notitie «Samen leren: aanbevelingen uit het onderwijs»
Kamerstuk 27 923-190 – Brief regering d.d. 31-10-2014
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
4. Aanbieding afschrift van de voorlopige reactie op de brief «pleidooi voor beurs onderwijsondersteuners in PO, VO en MBO» van de Federatie van Onderwijsvakorganisaties
Brief regering d.d. 27-10-2015
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
5. Reactie op de motie van het lid Rog over bevoegdheidseisen voor docenten burgerschapsvorming in het mbo (Kamerstuk 34 000-VIII-101)
Kamerstuk 34 300-VIII-13 – Brief regering d.d. 19-10-2015
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
6. Voortgangsrapportage sectorakkoorden funderend onderwijs
Kamerstuk 31 293-272 – Brief regering d.d. 16-10-2015
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
7. Professionalisering in nieuwe profielen in het vmbo
Kamerstuk 30 079-63 – Brief regering d.d. 02-10-2015
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
8. Functiemix
Kamerstuk 27 923-204 – Brief regering d.d. 29-05-2015
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
9. Verslag van een schriftelijk overleg over de aanbieding inspectierapport «Onbevoegd lesgeven in het VO, een onderzoek naar rechtvaardigingsgronden» en IPTO-rapportage onbevoegd gegeven lessen
Kamerstuk 27 923-209 – Brief regering d.d. 14-09-2015
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
10. Aanbieding rapport «Wel bekwaam, (nog) niet bevoegd», een onderzoek naar pabo-gediplomeerden in het vmbo
Kamerstuk 30 079-61 – Brief regering d.d. 17-08-2015
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
11. Verhoging kwaliteit instroom in de lerarenopleiding
Kamerstuk 27 923-203 – Brief regering d.d. 28-04-2015
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
12. Aanbieding inspectierapport «Onbevoegd lesgeven in het VO, een onderzoek naar rechtvaardigingsgronden» en IPTO-rapportage onbevoegd gegeven lessen
Kamerstuk 27 923-201 – Brief regering d.d. 26-03-2015
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
13. Aanbieding rapportage «Aandacht voor sociale veiligheid op pabo's en tweedegraads lerarenopleidingen»
Kamerstuk 27 923-196 – Brief regering d.d. 17-12-2014
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker