Vastgesteld 30 januari 2014
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 27 november 2013 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 oktober 2013 inzake de Lerarenagenda 2013–2020: De leraar maakt het verschil (Kamerstuk 27 923, nr. 171);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 oktober 2013 inzake de Hoofdlijnenbrief lerarenregister (Kamerstuk 27 923, nr. 172);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 oktober 2013 met informatie over het Nationaal Onderwijsakkoord (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 15);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 september 2013 inzake het Principeakkoord met de Stichting van het Onderwijs over het Nationaal Onderwijsakkoord (Kamerstuk 33 750-VIII, nr. 8);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 september 2013 inzake het Nationaal Onderwijsakkoord (Kamerstuk 33 400 VIII, nr.167);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 november 2013 inzake de Reactie op het rapport De leraar in bovenbestuurlijke netwerken (Kamerstuk 33 223, nr. 5);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 oktober 2013 met het afschrift van de antwoordbrief op de oproep van de sociale partners om het dreigende tekort in het functiemixbudget voortgezet onderwijs aan te vullen;
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 juni 2013 met de reactie op brief van het Platform Vakinhoudelijke Verenigingen Voortgezet Onderwijs (Platform VVVO) inzake het Algemeen Overleg Leraren en lerarenopleidingen (Kamerstuk 27 923, nr. 170);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 mei 2013 inzake de beantwoording vragen commissie over vervolg subsidieregeling tweede graden hbo en wo (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 143);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 mei 2013 inzake de reactie op het advies «Promodoc» van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) (Kamerstuk 27 923, nr. 168);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 maart 2013 inzake het vervolg subsidieregeling tweede graden hbo en wo (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 133);
– Volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming in het primair
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 november inzake volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming in het primair onderwijs (Kamerstuk 27 923, nr. 174);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 november 2013 inzake Arbeidsmarkt van onderwijspersoneel (Kamerstuk 27 923, nr. 173).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Wolbert
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bisschop, Duisenberg, Klein, Van Meenen, Rog, Smaling, Wolbert en Ypma,
en Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun Ministerie.
Aanvang 13.00 uur
De voorzitter: Welkom. Ik open de vergadering van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Op de agenda staat een algemeen overleg met als onderwerp leraren, lerarenopleidingen en het Nationaal Onderwijsakkoord. Ik heet onze bewindspersonen en hun medewerkers welkom, net als de leden van de verschillende fracties en de mensen op de publieke tribune. We hebben voor de eerste termijn een spreektijd van zes minuten per fractie afgesproken, met twee interrupties onderling. Ik heb nog een bijzondere mededeling. Om ongeveer 15.25 uur verlaten wij de zaal. De commissieleden nemen op het Plein een petitie in ontvangst. De leden hebben vervolgens de gelegenheid met de mensen daar te praten. We hervatten deze vergadering precies twintig minuten later. Dat is om 15.55 uur, inclusief looptijd.
De heer Rog (CDA): Ik heb een punt van orde. U begon met het aantal interrupties. Dit overleg is een samenvoeging van drie andere overleggen, met wat extra spreektijd. Wij hebben wellicht behoefte aan meer interrupties. Met twee kunnen we alleen de beide coalitiepartijen één keer bevragen. Dat is wat weinig.
De voorzitter: Ik zal u dat in eerste termijn gunnen. Als het ertoe leidt dat we in de tweede termijn in tijdnood komen, dan snapt u wel wat ik ga doen.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Docent is het mooiste beroep dat ik ooit heb gehad. Het is een schitterend beroep, en het is een heel zwaar beroep. De rol van de overheid daarin is in mijn ogen het maximaal ondersteunen en faciliteren van de docent. Daarvoor is vooral ruimte en vertrouwen nodig, toezien op de uitkomsten van het onderwijs in termen van toegevoegde waarde en geboden kansen. Verantwoording moet vooral horizontaal worden afgelegd aan leerlingen en studenten, ouders, collega’s en vervolgonderwijs of werkgevers. Het hoe moeten we vooral overlaten aan de school en de docent. Weg met de administratieve belasting en geen opgelegde Haagse toetsen. Gaat het kabinet hierin zelf stevig doorpakken of moet de Kamer de rommel opruimen, zoals bij de recente begrotingsbehandeling rond de ambities van de gemiddelde Cito-score, de rekentoets en de kleutertoets? Ik zie graag de inspecteur terugkomen als critical friend in plaats van boekhouder, als waarnemer in plaats van meter en vinkenboer.
Wat heeft dit kabinet de leraar op dit vlak te bieden? Allereerst het Nationaal Onderwijsakkoord. Pluspunten zijn de flexibilisering en modernisering van de onderwijstijd. Ik hoor nog steeds geluiden uit het land dat dit knelt. Experimenteerruimte wordt beperkt door inspectietoezicht. Ik hoor graag een reactie van de Minister op dit punt. Een ander pluspunt is de beschikbaarheid van eenmalige middelen voor de aanstelling van jonge docenten. Hoe staat het daarmee? Zijn er al resultaten zichtbaar? Het Nationaal Onderwijsakkoord is niet het akkoord dat het onderwijs nodig had. Is het wel een akkoord, of is het vooral een opsomming van afspraken die nog aan andere tafels gemaakt moeten worden? Hoe staat het met de voortgang aan die tafels? In het akkoord wordt verschillende malen gesproken over vrijvallende middelen, zoals rond onderwijstijd van 1.040 naar 1.000 uur en rond de BAPO. In mijn ogen zijn die middelen er helemaal niet. Tegelijkertijd wordt hiermee wel de investering in de docent gefinancierd. Wat wordt de docent hier wijzer van? Veel is afhankelijk gemaakt van cao's. Wat gebeurt er als de afspraken die in het Nationaal Onderwijsakkoord zijn gemaakt, daar niet naar tevredenheid worden opgenomen? De hete aardappel in het voortgezet onderwijs (vo) is het entreerecht per 1 augustus 2014. Daar is zorgvuldig omheen onderhandeld. Ziet het kabinet inmiddels een rol voor zichzelf bij dit financiële zwaard van Damocles? Het is immers van tweeën één: of de overheid bemoeit zich met de cao, zoals ten aanzien van de BAPO, of ze doet dat niet, en wel met hetzelfde argument zoals rond het entreerecht. Met welke overheid hebben we hier te maken?
In het onderwijsakkoord wordt met geen woord gerept over waarschijnlijk het grootste probleem voor de docent van vandaag, zoals moge blijken uit onderzoeken van EenVandaag en de Algemene Onderwijsbond (AOb): de toenemende klassengrootte, in het bijzonder wat ik noem de plofklassen. Ik vraag het kabinet nogmaals om een langetermijnaanvalsplan voor de grote klassen. Dat heb ik bij de begrotingsbehandeling ook gedaan. Daarbij moeten de doelstellingen, de scenario’s en de kosten per scenario in beeld worden gebracht. Op korte termijn kan wellicht het ergste leed worden gedempt met de extra middelen uit het Herfstakkoord, maar daarmee zijn we er nog lang niet. Het moet wel gebeuren, als is het alleen al vanwege de komst van passend onderwijs. Studenten, leerlingen en docenten zijn op geen enkele wijze direct betrokken bij de totstandkoming van het Nationaal Onderwijsakkoord. Dat is een slechte zaak, die in de toekomst voorkomen moet worden. De studenten weten hun belangen goed behartigd door bijvoorbeeld het ISO en de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb). De docent is nog steeds een werktuig in de handen van belangenorganisaties, in dit geval verenigd in de Onderwijscoöperatie. Ik zie veel te weinig docent in de coöperatie, in het bijzonder in het bestuur. Ik streef een organisatie na die echt van de docenten is, zoals de beste wetenschappers die samen de Koninklijke Nederlandse Akademie voor de Wetenschap (KNAW) vormen, of de meest vooraanstaande kunstenaars die binnenkort een academie voor de kunsten zullen hebben. Zo zou er ook een academie voor het onderwijs moeten zijn, geheel in handen van topdocenten. Daar hebben we er heel veel van in dit land. Een academie, waar vernieuwing van onderop een stem krijgt. Dat zie ik helemaal niet terug. Daar krijgen gedachten over de toekomst van het onderwijs vorm en inhoud. Zo’n organisatie is de huidige Onderwijscoöperatie helaas niet. Graag hoor ik de gedachten van het kabinet hierover.
De voorzitter: U hebt nog een minuut.
De heer Van Meenen (D66): Ja, dat zie ik ook.
De Lerarenagenda is vooral gericht op verdere versterking van de kwaliteit van de docent. Dat is uiteraard een goede zaak, maar hoe zorgt het kabinet ervoor dat een docent voortdurend ruimte en tijd heeft om aan zijn of haar ontwikkeling te werken? De docent heeft een overlast aan lesuren, grote en gecompliceerde klassen en een permanente administratieve verantwoordingslast. Als we ervoor willen zorgen dat ontwikkeling een substantieel deel van het werk van de docent wordt, dan zal er fors gesnoeid moeten worden in de lestaak en de administratieve taak. Ik verwacht hiertoe binnen drie maanden een voorstel op hoofdlijnen. Het motorblok van de Lerarenagenda vormt het register, respectievelijk de bevoegdheid. Ik heb daar enkele vragen over.
De heer Duisenberg (VVD): Ik heb een vraag over het snoeien in taken. Dat is misschien niet het goede woord, maar daar kwam het op neer. De heer Van Meenen wil daar binnen drie maanden een voorstel voor zien. Is dit iets wat hij bij de Minister en Staatssecretaris neerlegt, of legt hij het tegelijkertijd ook bij de sector en de sociale partners neer?
De heer Van Meenen (D66): Ik leg in eerste instantie het initiatief bij het kabinet. Ik ga er wel van uit dat de sector daarbij betrokken is. Als we willen dat docenten zich ontwikkelen, moeten ze de ruimte en de tijd krijgen om dat te doen. Dat is meer dan alleen een enkele lerarenbeurs. Dat moet een collectieve aanpak zijn, waarvoor onderwijstijd en andere taken deels mogen wijken.
De heer Duisenberg (VVD): De heer Van Meenen legt het in eerste instantie bij het kabinet. Is hij het met mij eens dat er een oorzaak ligt in de cao's en wat daarin is geregeld? Dat is ook een deel van de drukte in het onderwijs.
De heer Van Meenen (D66): Dat sluit ik zeker niet uit. Dat mag ook in beeld komen. De sector is er zelf bij. De onderhandelingen zijn her en der weer begonnen. Laten we ook daarnaar kijken, in acht nemend wat hierover in het Nationaal Onderwijsakkoord is geschreven.
Ik had enkele vragen over de bevoegdheid. Welke positie kiest het kabinet in de controverse van coöperatie, lees vakbonden, versus werkgevers, die hun invloed op de beroeps- en scholingseisen willen uitoefenen? Hoe kijkt het kabinet naar vmbo-scholen, die er om pedagogische redenen voor kiezen om in de onderbouw te werken met kernteams van docenten voor één klas die niet voor elk vak dat zij geven bevoegd zijn? Is het kabinet met mij van mening dat het benoemen van een startend docent tot juniorleraar bepaald geen aantrekkelijk perspectief is? Is het kabinet bereid te kijken naar zinvolle specialisaties in de hogere jaren van de pabo, bijvoorbeeld gericht op onder- of bovenbouw of op vak- of pedagogische of zorgspecialismen? Hoe verhoudt het terugdringen van on- en onderbevoegdheid zich tot het dubbele collegegeld voor de tweede educatieve master?
De heer Duisenberg (VVD): Voorzitter. Ik wil de bewindspersonen en alle partijen in het Nationaal Onderwijsakkoord feliciteren, vooral de leraren die betrokken zijn geweest bij de Lerarenagenda. Ik wil iedereen complimenteren met het onderwijsakkoord, de Lerarenagenda en het voorstel voor het lerarenregister. En daar wil ik een vierde stuk aan toevoegen, een stuk dat vrij laat binnenkwam. Dat is de notitie van het CPB van 23 oktober 2013. Die gaat over de arbeidsmarkt voor leraren, over aanpassingsmechanismen en aangrijpingspunten voor beleid. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van het Ministerie van OCW. Een aantal VVD-wensen wordt in de plannen vervuld. Zo is de VVD bijvoorbeeld verheugd over de afspraak om de BAPO af te schaffen, waar wij eerder in de motie-Elias om hadden gevraagd. Maar naast mijn complimenten voor alle betrokkenen, ook bij de vele initiatieven in het veld, heb ik tegelijk nog wel het gevoel van een sector die moeilijk in beweging is te krijgen. Het is een sector waar ambitie en vuur door een muffe deken van gevestigde belangen en regels worden gedoofd. En dat is jammer, want zoals de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) zei: we moeten echt uit de comfortzone. Ook is bij alle discussies het spanningsveld voelbaar tussen enerzijds ruimte voor passie, eigen verantwoordelijkheid, positie en professionaliteit en anderzijds de consequentie hiervan, namelijk verantwoording afleggen en meer afrekenbaar zijn op prestaties. Doe bij dit spanningsveld nog een snufje gestold wantrouwen en je hebt het resultaat stilstand.
Ik heb nog een paar vragen. Welke doelen stellen we en welke doelmatige onderwijsbudgetten hangen hieraan? Het CPB berekent langetermijnvraag en -aanbod van leraren. Kunnen we in de Lerarenagenda een concretere raming doen van aantallen op basis van het beeld van de leerlingenaantallen en de gewenste kwaliteit van het lerarenkorps in 2020? De motie-Rog c.s. en de motie-Duisenberg c.s. vragen ook om concrete doelstellingen voor eerstegraads masters, zowel hbo als wo. Wanneer kunnen we deze tegemoet zien? Vervolgens wil de VVD graag weten hoe het zit met de 250 tot 300 miljoen per jaar voor professionalisering van leraren. Die worden genoemd in de regeerakkoorden van Rutte I en II, het Lenteakkoord en het begrotingsakkoord. Dat is dus 1,7 miljard voor de periode 2013 tot 2018. Welke plannen staan hier tegenover?
Hoe komen vraag en aanbod bij elkaar? Dit zijn de aanpassingsmechanismen in de arbeidsmarkt. Het CPB stelt een aantal vraagfactoren vast: demografie, regelgeving, onderwijsbudget en productiviteit. Vinden de bewindspersonen deze factoren voldoende belicht in de Lerarenagenda en het Nationaal Onderwijsakkoord of komen er in de toekomst nieuwe onderwerpen aan de orde? Als aanbodfactoren stelt het CPB de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, het loopbaanperspectief, de outside options ofwel de alternatieven, de intrinsieke motivatie en de status. Zijn de bewindspersonen van mening dat met de geplande acties de aanbodfactoren voldoende zijn belicht? Of komen hier in toekomst nieuwe voorstellen voor? Omarmt de Minister de voorstellen van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) voor bijvoorbeeld extra routes via de university colleges en academische pabo’s, en voor het afschaffen van de verwantschapstabellen? Kan de Staatssecretaris reageren op de door het CPB gesuggereerde oplossing om loondifferentiatie tussen deelmarkten toe te passen?
Hoe krijgen we een professioneel personeels- en beoordelingsbeleid en de daarbij horende ambitieuze cultuur? Bij een positionering als professional hoort ook professioneel personeelsbeleid. De Onderwijscoöperatie zegt dat resultaat en rekenschap bij ruimte horen. Dus bij professionele vrijheid en ruimte voor het beroep horen een modern personeelsbeleid, een open kwaliteitscultuur en beoordeeld en beloond worden. We weten allemaal dat er goede en slechte scholen zijn en goede en slechte leraren. Maar hoe komt het dat nog altijd meer dan 21% van de leraren in het primair onderwijs (po), ruim 36% in het vo en 31% in het mbo minder dan een keer per jaar of zelfs nooit een functioneringsgesprek heeft? De inspectie constateert dat vooral de naar haar oordeel minder goede leraren geen goed beeld hebben van hun eigen sterke en zwakke punten. Ik wil de Staatssecretaris daarom vragen per welke datum alle scholen een volledige jaarlijkse cyclus hebben met betrekking tot het stellen van doelen en beoordelen. Wat zijn de concrete plannen voor het gebruik van peer reviews? Ik constateer ook dat veel scholen bij de functiemix vooral bezig zijn met het mechanisch opvullen van de percentages per schaal.
De voorzitter: U hebt nog een minuut.
De heer Duisenberg (VVD): Dit doen ze zonder kwaliteit te stimuleren en door meer vanuit rechten dan plichten te redeneren. Kan de Staatssecretaris in de evaluatie van de functiemix meenemen welke rol beoordeling en kwaliteit spelen en kunnen spelen in beloning, door gebruik te maken van de instrumenten binnen de functiemix?
De heer Rog (CDA): Heeft de heer Duisenberg enig idee hoe de functiemix uitpakt in de praktijk? Hoe komen leraren tot een hogere schaal, en hoeveel leraren zijn dat?
De heer Duisenberg (VVD): Daar heb ik een idee van. Ik weet ook dat het wordt geëvalueerd. De afspraak die gemaakt is toen de functiemix is ingezet, is dat het Ministerie de vinger aan de pols houdt en kijkt hoe dit wordt geïmplementeerd. Wil de Minister in de volgende evaluatie specifiek op dit punt ingaan?
De heer Rog (CDA): Mijn vraag was hoe het er op scholen aan toe gaat. Het is misschien goed om dat aan de heer Duisenberg uit te leggen. In het po solliciteren leraren naar een hogere functie. Straks kan 40% van de leraren in een hogere functieschaal terechtkomen. Er is sprake van een enorme functiedifferentiatie en van beoordeling daarvoor. In het vo kunnen meer dan anderhalf tot twee keer zoveel leraren in een hogere functieschaal komen, op basis van lokaal beleid dat wordt afgestemd met de medezeggenschapsraad. Wat is er dan onvoldoende? Wat wil de heer Duisenberg concreet veranderen aan dit systeem, zodat hij goede leraren meer kan laten verdienen dan slechte?
De heer Duisenberg (VVD): Ik herhaal mijn constatering dat het fenomeen beoordelen voor een aanzienlijk deel niet wordt toegepast. Je kunt je afvragen hoe dat gaat op de plekken waar het wordt toegepast. Daar hoor ik veel verhalen over. Het heet officieel een beoordelingsgesprek te zijn, maar is verre van wat je daarvan zou verwachten. Ik krijg veel signalen van scholen die het toepassen zoals het is bedoeld. Dat zijn de voorbeelden die de heer Rog bedoelt. Ik krijg ook veel signalen, iets te veel naar mijn smaak, van scholen en leraren die aangeven dat het niet op die manier wordt toegepast. Er wordt te veel op de automatische piloot gedaan. Daarom ook mijn vraag aan de bewindspersonen.
De heer Bisschop (SGP): Mag ik collega Rog bijvallen? Als het zo gaat, is de medezeggenschapsraad daar toch akkoord mee gegaan? Wat is dan het probleem waar de heer Duisenberg de vinger op wil leggen? En wat is het alternatief? Een oekaze vanuit het Ministerie?
De heer Duisenberg (VVD): Het probleem waar ik de vinger op leg, is dat in mijn waarneming kwaliteit te weinig een rol speelt in het bepalen van de functiemix. Er zijn goede voorbeelden van scholen die er heel specifiek naar kijken, maar er zijn er ook veel waar dat niet gebeurt. De bedoeling van de functiemix was om het kwaliteitsdenken te stimuleren.
De heer Bisschop (SGP): De heer Duisenberg heeft natuurlijk een punt. De functiemix is bedoeld om een kwaliteitsimpuls te geven, en zo de functiedifferentiatie te stimuleren. Er is echter bewust voor gekozen om dit op het bordje van de scholen zelf te leggen. De collega die aan de bel trekt bij de politiek, kan met alle respect voor alle zorg die daaruit spreekt, eigenlijk maar één goed antwoord krijgen: hij moet bij zijn medezeggenschapsraad zijn. Die moet instemmen met de werkwijze, en die bepaalt of ermee wordt ingestemd of niet. Als dat niet het geval is, is de schoolleiding aan handen en voeten gebonden.
De heer Duisenberg (VVD): Ik ben het met de heer Bisschop eens dat er, toen er afspraken werden gemaakt over de functiemix, is gezegd dat de invulling van het instrumentarium op schoolniveau moet worden bepaald. Dat is niet iets wat je van bovenaf kunt doen. Tegelijkertijd is het zo dat het ding is bedacht, met een groot stuk extra budget, om iets te bereiken. Er is in 2012 door de Rekenkamer geconstateerd dat het geld er wel uit is gegaan, maar dat we niet precies weten of er iets is bereikt met de ruim1 miljard euro. Het komt uiteindelijk op schoolniveau, maar het is gestart met bepaalde doelstellingen. De Rekenkamer constateert dat die niet zijn bereikt. Ik hoor die andere signalen. We hebben bovendien afgesproken dat het Ministerie een vinger aan de pols zou houden, door continu te evalueren hoe het gaat. Mijn vraag is of dit aspect in de volgende evaluatie wordt meegenomen. Ik vind het belangrijk dat dit goed wordt doorgevoerd.
Omdat ik weinig tijd heb, sluit ik mij aan bij de opmerkingen van D66 over de Onderwijscoöperatie en het lerarenregister.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik heb in de krant iets gelezen over prestatiebekostiging. De VVD wil dit graag. Ik dacht dat het iets was uit het kabinet-Rutte I, wat van tafel is en veel geld kostte. Daar hebben we nu geen geld voor. Ik wil hierover graag opheldering van de heer Duisenberg.
De heer Duisenberg (VVD): Laat ik er heel helder over zijn. De kop in de krant heb ik niet bedacht. De rest van de uitspraken in het artikel heb ik wel gedaan. Dat is ook wat ik hier net heb gezegd.
Mevrouw Ypma (PvdA): Als ik het goed heb begrepen, wil de heer Duisenberg iets met de functiemix en niet met de prestatiebekostiging.
De heer Duisenberg (VVD): Dat is de correcte conclusie.
Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Ik begrijp wel dat leraren van alle beroepsgroepen in ons land het meest tevreden zijn over hun baan. Leraar zijn is een prachtig beroep, vanwege het uitdagen van talent, het ontwikkelen van jonge mensen en de liefde voor je vak. Toen ik net van de lerarenopleiding kwam, werd ik goed begeleid op de school waar ik kwam werken. Ik vond het heerlijk om les te geven, maar had ook veel aan de intervisie met andere startende leraren en het oefenen met rollenspellen. Ik heb mazzel gehad met deze goede begeleiding en gun dat alle andere startende leraren. Helaas valt nog steeds 40% van leraren binnen vijf jaar uit. Dat is veel te veel. Betere begeleiding moet het grote verloop stoppen. Hoe willen de Minister en de Staatssecretaris dit verloop verminderen en de begeleiding voor startende docenten verbeteren?
De PvdA is van mening dat goed onderwijs staat of valt met de kwaliteit van de leraar voor de klas. Wij willen het maximale uit ieder kind halen, maar ook uit iedere leerkracht. Goede lerarenopleidingen en bijscholing zijn daarvoor essentieel, want eenmaal voor de klas moeten leraren zich blijven ontwikkelen. Bekwaamheid moet worden onderhouden en versterkt. De Onderwijsraad stelt echter vast dat bijscholing vrijblijvend is en docenten niet op de hoogte zijn van hun eigen verbeterpunten. Dat is zonde. Want als je niet weet waar je zwaktes liggen, kun je jezelf ook niet verbeteren. Bijscholing is juist zo belangrijk. Geen kind, geen klas en geen docent is hetzelfde. Er is daarom maatwerkondersteuning wenselijk vanuit passend onderwijs, maar ook maatwerkbijscholing. Jonge docenten moeten goed voorbereid en goed begeleid worden. Zittende docenten moeten hun bekwaamheid onderhouden en kunnen omgaan met de constant veranderende context in de klas.
Het liefst zou ik daarom willen dat iedere docent een persoonlijk scholingsbudget krijgt, zodat hij zelf bepaalt wat hij qua bijscholing doet, en niet met de hele school op een bulkcursus hoeft. Is het mogelijk de lerarenbeurzen uit te breiden, of op een andere manier de budgetten individueler in te zetten dan nu het geval is? Komt het budget dat wel naar de scholen gaat in de prestatiebox, zodat we via de vensters, het jaarverslag of de inspectie zien wat daarmee is gedaan?
Leraren die ik tijdens mijn werkbezoeken spreek kunnen vaak al heel veel, maar hebben behoefte aan het beter leren omgaan met verschil in de klas. Zij kunnen dan kinderen die wat lastiger meekomen steun geven om ook hun talent maximaal te ontwikkelen. Daarnaast kunnen ze kinderen die zich vervelen blijven uitdagen. Dat is geen gemakkelijke opgave. Niet voor niets spreken we over complexe vaardigheden, als we het hebben over het aanspreken van ieder kind op zijn of haar niveau en het op maat aanbieden van de lesstof. Daarom zouden wij graag over opleidingen en bij- en nascholing met de echte experts in gesprek willen, met de mannen en de vrouwen voor de klas. Hier in de Kamer hebben we het vaak over wat leraren allemaal moeten kunnen. Ouders betrekken, mishandeling constateren, pesten aanpakken, ga zo maar door. Dit zijn onderwerpen die op mijn lerarenopleiding niet of nauwelijks aan bod zijn gekomen. De samenleving verandert snel en wij moeten niet vanuit Den Haag bepalen wat er in het onderwijs gebeurt. De PvdA wil graag dat mensen die midden in de praktijk staan inspraak hebben in bijscholing en opleidingen. Daarom vraag ik de Staatssecretaris en de Minister om echt voor, door en met leraren vast te stellen wat de knelpunten in het onderwijsaanbod en bijscholing van docenten zijn. Waarin schiet de pabo of de lerarenopleidingen tekort? Waarop waren jonge docenten niet voorbereid toen zij voor de klas kwamen? En wat vinden leraren dat ze moeten bijleren als ze al een tijdje voor de klas staan? Op dat soort vragen zou ik graag een antwoord horen, een antwoord van de leraren zelf. Ik wil dat oudere, ervaren leraren én jonge, frisse leraren, en bijvoorbeeld de Leraren van het Jaar, gehoord worden en dat hun ideeën en suggesties over worden genomen. Deelt het kabinet mijn visie dat we docenten zelf aan het woord moeten laten? En zo ja, is het bereid om binnen bijvoorbeeld de Onderwijscoöperatie een platform in te stellen met leerkrachten uit de praktijk, dat de huidige knelpunten in beeld brengt? De Onderwijscoöperatie is de overlegpartner voor het Ministerie van OCW als het over de beroepskwaliteit van docenten gaat en als zodanig het geëigende platform voor inspraak van docenten. Ik zou wel graag zien dat alle leraren hier een gelijkwaardige invloed op kunnen hebben. Dit vind ik van belang bij het ontwikkelen van het lerarenregister, maar ook nu al als het gaat om het scholingsaanbod.
De heer Van Meenen (D66): Het is uiteraard goed dat de PvdA wil luisteren naar de leraren. Laten we ervan uitgaan dat die leraren melden dat ze op hun opleiding niet zijn voorbereid op het feit dat ze met een klas van 35 leerlingen aan de slag moeten. Dat is misschien wel de grootste sta-in-de-weg voor alle mooie ambities die mevrouw Ypma heeft, met maatwerk en passend onderwijs en het tot hun recht laten komen van alle leerlingen. Wat is de reactie van de PvdA daarop?
Mevrouw Ypma (PvdA): De PvdA wil graag genoeg aandacht voor ieder kind. Dat kan niet in een te grote klas. Daarom investeren we in minimaal 3.000 extra leerkrachten, zodat de groepsgrootte kan afnemen. Niet alleen de grootte van de groep is van belang, ook de samenstelling is doorslaggevend voor wat de leraar kan. Er is daarom geld beschikbaar voor extra klassenassistenten, goede invoering van passend onderwijs en een betere scholing van docenten. Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat daar aandacht voor moet zijn.
De heer Van Meenen (D66): Is mevrouw Ypma met mij van mening dat er een soort langetermijnplan moet komen om de klassengrootte in Nederland substantieel te verkleinen? Wil zij meegaan in die verkenning?
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik zou allereerst de feiten goed op een rij willen hebben. Ik wil graag dat het kabinet daar haast mee maakt. Het moet onderzoek doen naar de verklaring voor klassengrootteverschillen en de verschillen tussen dat wat bij het Ministerie bekend is en dat wat de vakbonden erover zeggen. Daar wil ik mee starten. Het terugbrengen van de klassengrootte naar een bepaald aantal leerlingen is voor de PvdA geen doel an sich, maar is wel iets wat we uiteindelijk graag willen bereiken.
De heer Rog (CDA): Vanochtend lazen we in de krant van wakker Nederland dat de VVD goede leraren meer wil laten verdienen dan «de mindere goden». Kan de VVD voor dit plan op de steun van de coalitiepartner rekenen?
Mevrouw Ypma (PvdA): We kunnen al veel met de functiemix, en dat is ook de reden waarom ik dat opgehelderd wilde hebben. Het is wel een punt. De functiemix is goed om leerkrachten voldoende te belonen. Tijdens de begrotingsbehandeling heeft mijn collega een motie ingediend waarin staat dat leerkrachten die in wat moeilijkere wijken lesgeven, of aan onderwijstypen die wat ingewikkelder zijn, daar extra voor beloond zouden mogen worden. Dat is de manier waarop de PvdA ernaar kijkt.
De heer Rog (CDA): Begrijp ik dat goed dat mevrouw Ypma voorstander is van loon- en functiedifferentiatie binnen het kader van de functiemix, maar dat we niet toegaan naar prestatiebeloning zoals de VVD voorstelt?
Mevrouw Ypma (PvdA): Zoals de kop in de krant stond, zegt mijn collega Duisenberg...
De heer Rog (CDA): Ik zal het even letterlijk voorlezen: «Goede leraren moeten meer gaan verdienen dan de mindere goden voor het schoolbord». Dat was de quote die correct was, zo begreep ik.
De voorzitter: Mevrouw Ypma, ik begrijp dat u in een lastige figuur moet communiceren. Tot nu toe doet u het fantastisch.
Mevrouw Ypma (PvdA): Het is inderdaad een beetje lastig tussen deze heren in. De PvdA is voorstander van de functiemix en interpreteert die zoals ik zojuist heb verwoord. Dat betekent dat de fractie geen voorstander is van de prestatiebekostiging. Dat is echt iets van vroeger.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Het CDA is buitengewoon positief over de maatschappelijke initiatieven van bedrijfsleven en lerarenorganisaties die samenwerken in de Stichting leerKRACHT. We waarderen de positieve woorden van de bewindslieden in de Lerarenagenda daarover. In dit soort initiatief wordt samengewerkt aan een continue verbetercultuur, worden lessen voorbereid, geobserveerd en nabesproken. Lerarenteams zijn verantwoordelijk voor onderwijs en horen daar dus ook zeggenschap over te hebben. Uit mijn gesprekken met leraren en de schoolleiders op de scholen die deelnemen aan dit verbeterprogramma, blijkt dat zij meer plezier hebben in hun werk. Zij zien uiteindelijk dat de onderwijskwaliteit in hun scholen verbetert. Juist voor dit soort initiatieven is het goed als de overheid zich wat meer terugtrekt, bijvoorbeeld door het inspectietoezicht verlichten. Kan de Staatssecretaris al iets zeggen over de toezegging die ik op dit punt heb gekregen tijdens de begrotingsbehandeling? En ziet hij ook een mogelijkheid om lerarenteams meer verantwoordelijkheid te geven, bijvoorbeeld over de besteding van financiële middelen in het onderwijs?
Het lerarenregister is een initiatief van, voor en door leraren. Het is een initiatief vanuit de beroepsgroep, vanuit de samenleving. Volgens het CDA zouden we dat als politiek moeten toejuichen en omarmen. De Staatssecretaris trekt het echter naar zich toe en houdt daarmee het lerarenregister in een verstikkende overheidsgreep. Volgens het CDA is dit een verkeerde koers. Het register is van, voor en door de leraar, en niet van, voor en door de Staatssecretaris. Laat het lerarenregister niet hetzelfde lot ondergaan als de Cito-toets. Dat was een instrument om de leerresultaten van individuele leerlingen te meten. Het is verworden tot een instrument om scholen te vergelijken en te beoordelen. Datzelfde kan gebeuren met het lerarenregister: van instrument van de beroepsgroep om de trots op de eigen professionele ontwikkeling te laten zien, naar een systeem dat verwordt tot een controle-instrument van overheid, inspectie en schoolbesturen. Het wordt dan een staatsregister, dat door leraren gezien zal worden als het zoveelste instrument van buitenaf, als nog meer bureaucratisch gedoe en nog meer administratieve last. Terwijl het oorspronkelijke doel zo mooi was. Bovendien is een verplicht staatsregister geen oplossing voor de constatering van de Staatssecretaris dat alle eerdere inspanningen nog niet hebben geleid tot het gewenste effect dat alle leraren bevoegd zijn. Sterker nog, in het staatsregister moeten ook onbevoegde leraren worden opgenomen. Werkgevers kunnen naar hartenlust nieuwe onbevoegden in dienst blijven nemen. De leraar die na twee jaar nog niet bevoegd is, kan gewoon bij een volgende school aan de slag. Zo stoppen we de carrousel van onbevoegdheid nooit. Als een leraar het recht krijgt zich bij onder- of onbevoegdheid bij te scholen, en scholen de plicht krijgen deze scholing aan te bieden, kunnen leraren daadwerkelijk bevoegd worden in de gestelde tijd. Dan kunnen we als overheid besluiten dat een leraar nooit langer dan maximaal twee jaar onder- of onbevoegd les mag geven. Daar is slechts voor nodig dat de inspectie controles uitvoert op de bevoegdheidsgegevens van het lerarenbestand. Graag verneem ik de reactie van de Staatssecretaris op dit voorstel.
De motie-Duisenberg c.s. en de motie-Rog c.s. zijn al genoemd. Wij hebben de ambitie om daarmee het opleidingsniveau van leraren op te krikken. Kan de Staatssecretaris een indicatie geven van de scherpe ambities die hij heeft om te komen tot meer hoogopgeleide leraren? Kan hij daarbij betrekken wat zijn ambities zijn in het basisonderwijs? Het CDA heeft de afgelopen drie jaar al vaker gepleit voor hogere instroomeisen voor de pabo, maar ook voor de overige lerarenopleidingen. Graag verneem ik van de Minister of pabo’s en lerarenopleidingen in het stellen van aanvullende eisen nu wel of niet gelijk behandeld worden. Dat werd mij uit de Lerarenagenda niet duidelijk.
Het programma Eerst de Klas kan op warme steun van het CDA rekenen. Op dit moment geven deze academische toppers vooral les op goede opleidingsscholen. Het CDA heeft de ambitie om alle leerlingen, dus ook uit de lagere sociaaleconomische klassen en op scholen in achterstandswijken, zo veel mogelijk de kans te geven hun talenten te ontplooien. Kunnen de bewindslieden aangeven hoeveel achterstandsscholen op dit moment deelnemen aan Eerst de Klas? Zijn zij bereid om naar analogie van Teach First in het Verenigd Koninkrijk deze toppers juist meer in te zetten op scholen waar de leerlingen een extra zetje goed kunnen gebruiken? In de Lerarenagenda mis ik het omgaan met verschillen. Dit is juist nu van belang, met de ambities van het kabinet om hoogbegaafde leerlingen en passend onderwijs op een goede manier te incorporeren in het reguliere onderwijs. Het CDA steunt deze ambities. Welke concrete stappen gaan we zetten om deze ambities waar te maken, om het omgaan met deze verschillen beter waar te maken?
Ik heb nog drie korte vragen. Het is goed dat er meer differentiatie is in de beloning van leraren. Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel geld scholen volgend jaar tekortkomen als zij allemaal aan de afspraken uit het Convenant LeerKracht rond de functiemix voldoen?
Kan de Staatssecretaris iets doen aan het strakke keurslijf van de afspraken rond bijvoorbeeld het entreerecht, waardoor sommige scholen in de problemen komen met de uitvoering van de afspraken rond de functiemix? Hierdoor kunnen juist de vmbo-docenten minder snel aanspraak maken op een hogere schaal.
De heer Duisenberg (VVD): Voorzitter. Ik wachtte even de inbreng van de heer Rog af. Naar aanleiding van de warme belangstelling die hij had voor het stuk in de krant van wakker Nederland, is mijn conclusie dat hij vindt dat leraren, of ze nu goed of slecht zijn, evenveel moeten verdienen. Daarom was hij er zo in geïnteresseerd en wilde hij precies weten hoe het zat. De conclusie die je kunt trekken uit zijn interrupties is dat kwaliteit niet moet uitmaken.
De heer Rog (CDA): Het is dat ik zo veel waardering en respect heb voor de heer Duisenberg, maar je zou bijna denken dat hij een zonnesteek heeft opgelopen. Dit is een bizarre omdraaiing en een drogredenering. Het is totaal niet het geval. Wij willen werk maken van een goed personeelsbeleid op de scholen, maar daar wil ik niet de docenten voor afstraffen. Ik vind dat er een goed personeelsbeleid moet zijn en dat docenten, bijvoorbeeld zoals in het po, moeten solliciteren naar een hogere functie. Zij moeten laten zien dat zij excelleren, dat zij hebben gewerkt aan opleidingen. Dat vind ik prachtig. In het vo moet in overleg met de mr een traject worden vastgesteld welke leraren op welke voorwaarden aanspraak kunnen maken op een hogere schaal. Dat is hrm-beleid, dat is wel degelijk selecteren op kwaliteit. Daar heb ik het volste vertrouwen in. Ik vind het heel belangrijk dat we dat doen. Het antwoord op de suggestieve vraag van de heer Duisenberg is dus nee.
De heer Duisenberg (VVD): Het antwoord klinkt mij als muziek in de oren.
De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Wat is een goede leraar? We hebben daar allemaal beelden bij. Als ik mijn collega's vraag welke leraar zij zich herinneren, weten zij ongetwijfeld een naam te noemen. Als ik vervolgens vraag waarom, kunnen ze daar argumenten voor geven. Er zijn verschillende motieven. Ik ga er verder niet op in, maar ik vond het prachtig samengevat in het motto waarmee de Lerarenagenda opent: een leraar raakt de eeuwigheid. Een prachtig citaat, maar het gaat nog iets verder: hij weet nooit hoever zijn invloed strekt. Waarom is dit de spijker op zijn kop? Onderwijs is pas echt onderwijs als de blik van leerlingen gericht wordt op onze eeuwige bestemming. Zo hebben wij het citaat opgevat. Dank voor het vermelden ervan. Onderwijs dat blijft steken in kennis, vaardigheden en het aanbrengen van inzicht is immers maar een schamele zaak. Overigens heeft dit weidse perspectief grote gevolgen voor de manier waarop we in dit tijdelijke leven omgaan met onze omgeving, onze medemensen en onze talenten. Dit zijn allemaal onderdelen van goed onderwijs. Voor dat onderwijs moet de overheid ruim baan maken. Het uitgangspunt lijkt te vaak dat goede leraren ontstaan als ze technische kneepjes en vaardigheden beheersen. Leraar zijn is echter een roeping. Ik herken het punt van de heer Van Meenen. Ik heb op dit punt een beetje mijn roeping verzaakt. Dat kwam omdat er een andere roeping kwam, namelijk die van het Kamerlidmaatschap. Leraar zijn is meer dan alleen maar gewoon de vakmatige zaken beheersen. Dat is het ook, maar het is meer. Het is het hart, de ziel van een kind weten te beroeren. Het bij de hand nemen en het leiden, of het nu in de fase is van 0 tot 4 of 14 tot 18 jaar, dat maakt niet zo veel uit. Ieder op zijn of haar eigen wijze, op zijn of haar niveau. Een goede docent weet die aansluiting te vinden. Dat maakt de goede docent die je je later herinnert.
Ik heb vijf onderwerpen, ik hoop dat het allemaal lukt. Ik word voortdurend door gelach onderbroken, dus ik hoop dat de voorzitter die seconden er niet bijrekent.
De voorzitter: Daar kunt u gerust op zijn, maar ik houd wel de tijd in de gaten. Ik geef een seintje als er nog een minuut over is.
De heer Bisschop (SGP): De Onderwijsraad benadrukt terecht dat we de komende jaren vooral moeten gebruiken om te investeren in betere leraren in plaats van in meer leraren. Die inzet kan steviger dan in de Lerarenagenda staat. De educatieve minor blijft bijvoorbeeld buiten schot, ondanks herhaalde inzet van de SGP voor verdere verplichte scholing. Inmiddels pleit de VSNU voor het verplicht stellen van een vervolgmaster. Wat gaat de Minister met deze suggestie doen? Vindt de Minister ook dat het logisch is om de minor open te stellen voor studenten die een volledige bachelor hebben afgerond? Die studenten hebben inhoudelijk namelijk meer bagage dan studenten die de minor binnen de bachelor volgen. Ik vraag aandacht voor de hoge collegegelden. Die mogen geen belemmering vormen voor studies die het onderwijs dienen. Waarom geldt het wettelijk collegegeld in dat licht niet voor tweede studies binnen het onderwijsdomein? Ook vindt de SGP meer ondersteuning van duale opleidingen en deeltijdopleidingen belangrijk. Dit is van belang in het kader van de voortdurende verdere professionalisering van docenten. Dat doe je niet in voltijdsbanen. Daar zijn deeltijd- en duale opleidingen voor nodig. Wat gaat de Minister daaraan doen? In de bekwaamheidseisen voor leraren vormt de vakinhoudelijke kennis slechts een van de zeven competenties. De SGP wil graag dat er kritisch wordt gekeken naar deze ietwat ongelukkige visie op het ambt van leraar. Bij alle pedagogische en didactische vaardigheden blijft vakinhoudelijkheid een belangrijk aspect. Het is belangrijker dan een zevende deel van de vereiste competenties.
Ik kom bij de leerkrachten in het po. Het belang dat aan voor- en vroegschoolse educatie wordt toegekend is enorm. De overheid besteedt alleen al 750 miljoen aan specifieke middelen. Toch is dat belang niet terug te vinden in de lerarenopleiding. Onderwijs aan jonge kinderen is volgens de SGP een vak op zich, terwijl nu wordt volstaan met een specialisatie binnen de opleiding.
De voorzitter: U hebt nog een minuut.
De heer Bisschop (SGP): Ik doe mijn best. Door de HBO-raad is eerder het model aanbevolen van een brede bevoegdheid voor basisonderwijs door een algemeen basisjaar, maar met smalle bekwaamheden voor het jonge en oude kind. Om flexibiliteit te houden kunnen de leeftijdsgroepen overlappen van 0 tot 8 en 6 tot 14 jaar. Wil de Minister deze optie serieus onderzoeken?
Het lerarenregister wordt vaak aangevoerd als de grote sprong voorwaarts. Ik volsta er op dit moment mee om daar vraagtekens bij te zetten. Dat is op voorhand niet het geval. De garantie dat hiermee het doel wordt bereikt is voor ons zeer de vraag. Misschien kan ik er in de tweede termijn nog even op terugkomen.
Het rapport van de commissie-Meijerink gaat in op de nieuwe taken die steeds bij het onderwijs worden neergelegd. We aanvaarden het rapport. Vervolgens doet zich het probleem van pesten voor. Dan hebben we weer wensen over techniek. De inkt van het rapport is nog niet droog of die eisen worden alsnog bij het onderwijs neergelegd. Gaan de nieuwe plannen de koelkast in om het rapport-Meijerink eerst eens een kans te geven?
De heer Smaling (SP): Voorzitter. Er stond vanmorgen een mooi stuk in De Verdieping, een bijlage van Trouw. Daarin werd op een simpele manier een voorbeeld gegeven van de stap van goed naar excellent onderwijs. Dat kan door in een school te leren van elkaars ervaringen, te leren van elkaars fouten en leuke positieve dingen. Het klinkt zo simpel. Ik heb uitgekeken naar de Lerarenagenda. Voor ons is de leraar degene om wie het draait, ook vanwege het enorme multipliereffect van een goede leraar. Je staat met het liefst 22, maar in de praktijk vaak 35 kinderen voor je neus. Dat is veel meer dan ouders, met een, twee, drie, vijf of zes kinderen. Dat is belangrijk. We zijn in grote lijnen tevreden dat de agenda er is, maar we hopen dat dit niet «just another» nota zal zijn. We hopen dat de agenda zal leiden tot een verandering van insteek bij ons allen, zowel bij het kabinet als bij de Kamerleden. Er wordt in het rapport in het begin al opgemerkt dat Den Haag wat van de verandercapaciteit en -bereidheid van leraren vergt. Er wordt gerefereerd aan het rapport-Dijsselbloem. Dat gebeurt vaak, maar we slagen er steeds maar niet in om invulling te geven aan de adviezen van Dijsselbloem. We zitten hier vaak. Ieder kabinet heeft een eigen agenda. Dingen uit een vorige periode worden teruggedraaid. Als voorbeeld noem ik de langstudeerboete. Dat is de realiteit van de politiek, daar moet je mee leven.
Er moet een optimale situatie zijn. Nu vraag ik me af hoe het huis op orde komt. Er zijn grote klassen. Het is lastig passend onderwijs ingevoerd te krijgen. Er moeten pestprogramma's komen. We praten over taal en rekenen, maar tegelijkertijd vinden we ook dat andere vakken niet ondergesneeuwd mogen raken. Er is permanente beweging in ruimte en tijd, in krimpgebieden, in de reken- en taaleisen voor pabo-studenten, in effecten op de instroom, de macro-doelmatigheid, het mbo en de 1.040-uurdiscussie. Daarin spraken we heel lang over 40 uur meer of minder. Ook in het Techniekpact proberen bewindspersonen accenten te leggen. We hebben hier hopelijk niet het risico van de varkenscyclus. Er zijn geen mannen in het basisonderwijs. We hebben tekortvakken tegenover overschotvakken. Er lopen leerlijnen tussen lagen door. Grijpen we dan in of laten we het op zijn beloop? Zijn er communicerende vaten tussen vmbo en mbo of vmbo en havo? Gaat de mbo'er die klaar is naar het hbo of de arbeidsmarkt op? Dan speelt mee of je als hbo'er aan een studiebeurs kunt komen. Het zijn dominostenen. Het is moeilijk en complex, maar er moet ergens een optimale oplossing zijn.
De Lerarenagenda moet het startpunt zijn om vanuit de leraar te denken, veel meer dan we deden. Ik hoop dat vandaag een kantelpunt is voor ons allemaal, waarbij we die leraar permanent in het vizier houden. Het liefst zie ik daarbij veel verschillende leraren, want we worden vaak geïnformeerd door brancheorganisaties als de VO-raad, de MBO Raad, de AOb of CNV Onderwijs. De bandbreedte van die leraren krijgen we moeilijk in zicht. We gaan vaak op werkbezoek, maar hebben de bewindspersonen wel een goed beeld van die bandbreedte? De Staatssecretaris kwam heel vaak met een schooltje in Loppersum aan, toen we spraken over krimpgebieden en fuseren door denominaties heen. Dan dacht ik wel eens: daar heb je hem weer met Loppersum, komt hij nog wel eens ergens anders? De Staatssecretaris hoeft zijn hoofd niet te schudden, het is ook een beetje lollig bedoeld.
De bevoegdheid is voor ons een kernpunt in de nota. De vorige sprekers hebben het hier ook over gehad. Wanneer krijgen we inzicht in de vraag wie bevoegd is en wie niet? Gaat de inspectie daar per school naar kijken? Dat vinden we essentieel. Daaraan gekoppeld vinden wij dat de leraren moeten gaan over het lerarenregister. Daar moeten alleen bevoegde leraren in worden opgenomen. Dat is een stap, maar we vinden het echt belangrijk dat dit gebeurt. Door het lumpsummechanisme zijn schoolbesturen geneigd om onbevoegde leraren tijdelijk aan te nemen. Als ze bevoegd raken, wordt er bij voorkeur een onbevoegde aangenomen. Dat komt ook door het feit dat ze met dat budget zitten waaruit alles betaald moet worden. Wij hechten er sterk aan dat de bevoegdheid op deze manier wordt ingericht.
De heer Van Meenen (D66): De heer Smaling heeft het erover dat de lumpsum ertoe leidt dat er onbevoegde docenten worden aangenomen, want die zijn goedkoper. Dat is een bekende SP-redenering. Is hij het met mij eens dat een onbevoegde docent precies hetzelfde kost als een bevoegde docent?
De heer Smaling (SP): Het punt is dat mensen op een gegeven moment in een hogere schaal komen, als ze langer in dienst zijn. De realiteit is dat onbevoegde leraren tijdelijk worden aangenomen, zodat je makkelijker van ze afkomt. Daardoor blijft de flexibiliteit over je gehele budget in stand. Dat wordt een ander verhaal als je met veel meer vaste mensen moet werken. Dit merken we op werkbezoeken. De rek gaat eruit. We hebben het gezien met het rapport van de Rekenkamer. Het te veel oppotten is er allemaal uit. Je hoort op scholen dat leraren afzien van hun lestijdvoorbereiding, soms zelfs van hun bijscholing, omdat ze de leerlingen goed onderwijs willen blijven geven en de klassen niet te groot willen laten worden. Dit soort bewegingen wordt mede veroorzaakt doordat de lumpsum een harde grens stelt.
De heer Van Meenen (D66): Is de SP dan van mening dat er geen grens zou moeten zijn aan de uitgaven van een school? Dat lijkt me een schitterend perspectief, maar dat vraagt wel om een iets ander verkiezingsprogramma.
De heer Smaling (SP): Wij vinden dat je de lerarensalarissen uit de lumpsum zou moeten halen. De materiële kosten moeten worden gescheiden van de salarissen. Het zijn appels en peren en die horen niet in één bedrag te worden ondergebracht. Dat hebben wij altijd gezegd.
Wij steunen het punt dat het niveau van de opleidingen op allerlei fronten omhoog kan. We steunen ook de ideeën van de heer Duisenberg om op hoofdlijnen voor de vwo-bovenbouw academisch niveau aan te bevelen. We willen wel graag weten wat dit betekent voor de hbo-masters. Stel dat mensen die een hbo-master hebben voltooid een academische master moeten doen. Dan lopen ze tegen het volle instellingscollegegeld aan. Dat zou wat ons betreft niet de bedoeling moeten zijn. Verder willen we geen stapeling van ellende voor de leraren. Niet én antipestprogramma, én passend onderwijs, én grote klassen. De SP is bezig met een burgerinitiatief Kleine klassen. Dit moet niet door het lumpsummechanisme een soort sluitpost worden op de begroting van een school. Dat vinden wij essentieel. De SP is niet voor loon naar prestatie, maar wil op alle niveaus een goede cao.
De heer Duisenberg (VVD): Ik heb nog een vraag over het begin van het betoog van de heer Smaling. Hij begon met het stuk in Trouw, in De Verdieping. Het kan zo simpel. Je doet binnen een school aan intervisie, je doet het met elkaar. Ik heb het stuk zelf niet gelezen, maar waar werkt dit wel en waar niet? Wat is daar volgens hem, of volgens het stuk, de oorzaak van?
De heer Smaling (SP): Dat is een leuke vraag. Die is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. We hebben hier onze verzamelde kippendrift om alles te regelen naar ons politiek inzicht. De realiteit is dat op het niveau van klassen en scholen veel gebeurt. Daar kunnen we enthousiast van worden, maar het wordt niet zodanig bij elkaar geharkt dat het gehele systeem een hoger plan weet te bereiken. We moeten best practices verzamelen, zaken die werken, ook uit het buitenland. Het artikel geeft een paar ingangen over de grens. Misschien moeten we minder uitgaan van het feit dat wij het allemaal moeten regelen, en ons wat terughoudender opstellen. Wat op scholen gebeurt, moeten we verbinden tot voorbeelden die werken en voorbeelden die niet werken. Dat is misschien iets terughoudend, maar we hebben allemaal onze ideeën over onderwijs. Het is geen klein dossier. Misschien moeten we nog eens in een meer informele omgeving bekijken hoe we dit kunnen aanpakken.
De heer Duisenberg (VVD): Het antwoord en ook de inbreng van de heer Smaling gaat volledig over wat wij in Den Haag doen. Ik wil daar niet iets specifiek van goedpraten. Is hij het met mij eens dat wellicht de cultuur een factor kan zijn? Die is op de ene school of in de ene klas anders dan op de andere school of in de andere klas. Daardoor kan het bij de een wel werken, en bij de ander niet. Bij de een kunnen de personele processen veel professioneler zijn dan bij de andere. Daardoor werkt het bij de een wel, en bij de ander niet.
De heer Smaling (SP): Die verschillen zijn er ongetwijfeld. Als wij hier in algemene zin praten over de invoering van passend onderwijs, of als we zien dat veel klassen te veel leerlingen hebben, dan maken wij daar op een meer generieke manier gewag van. We praten over die onderwerpen, hoewel het niet overal een probleem is. Zelfs bij passend onderwijs zijn er voorbeelden waarin dit op tijd kan worden ingevoerd. Voor ons is de hoofdlijn dat dit niet goed is doordacht en niet nu al moet worden ingevoerd. Zo praat je er wel vrij snel over op het Haagse niveau.
De heer Klein (50PLUS): Voorzitter. Als wij naar de Nederlandse arbeidsmarkt kijken, is ongeveer 50% 50-plusser. Kijken we naar de arbeidsmarktsituatie in het onderwijs, dan is dat in het po ongeveer een derde en in het vo ongeveer 40%. We zien heel sterk dat de 50-plussers in het onderwijs een groot deel van het lerarenkorps uitmaken. Daar moet in het beleid dus nadrukkelijk aandacht aan worden besteed. Ten aanzien van onderwijsvernieuwing en onderwijsverbeteringen moet worden gekeken naar de gevolgen voor 50-plussers, de onderwijzers en de leraren die door zullen werken tot hun 67ste. Zo ziet het er in ieder geval op dit moment uit. Er zijn allerlei ideeën over. Hoe kun je de ervaringen van oudere docenten gebruiken voor de jongere docenten, zonder meteen te zeggen dat die jongeren fris zijn en de anderen niet? In tegendeel, juist de ervaren docenten kunnen een bijdrage leveren aan een kwaliteitsverbetering. Gelet op die grote hoeveelheden van oudere docenten in scholen is de vraag hoe we dat kunnen koppelen. In bepaalde scholen is het lerarenkorps van de 50-plussers groter dan de jongeren. Dan kun je dat oud-helpt-jongeffect praktisch niet realiseren.
Een ander verhaal is de BAPO die wordt afgeschaft. Die brengt kosten met zich mee voor scholen. Daarvoor in de plaats komt een nieuwe seniorenregeling. Die moet participatie- en kwaliteitsbevorderend zijn, zoals beschreven in het Nationaal Onderwijsakkoord. Wij willen zien hoe het kabinet dit wil vertalen. Sterker nog, er wordt in het akkoord van september aangegeven dat het in de cao voor 2014 ingevuld moet zijn. We leven nu al bijna in december. Dat gaat vlot. Ik neem aan dat de kaders snel opgesteld worden en dat hierover snel duidelijkheid komt.
Mevrouw Ypma (PvdA): Is de heer Klein het met mij eens dat het goed is dat de BAPO wordt afgeschaft, omdat die leidt tot een tweedeling in de lerarenkamer? Jongeren moeten betalen voor iets waar ze nooit van kunnen profiteren, en er is onvrede omdat mensen vanaf hun 52ste uren mogen opnemen om thuis te gaan zitten.
De heer Klein (50PLUS): Wij hebben hierover bij de begrotingsbehandeling 2012 een motie ingediend, die is gesteund door de Kamer. Daarin constateren we dat de BAPO-regeling is afgeschaft vanwege een aantal praktische elementen. We moeten wel degelijk nog extra aandacht geven aan de senioren en een goede seniorenregeling. We willen weten wat dit gaat betekenen. Wij vinden dat een 50-plusleraar zijn kwaliteiten in het onderwijs moet hebben, maar zij ervaren meer werkdruk. Dat horen we uit het veld terug. Werkdruk kan extra belastend zijn voor deze betrokkenen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Is de heer Klein het ook met mij eens dat het goed is dat deze oudere, ervaren leerkrachten niet thuis komen te zitten, maar worden ingezet voor het begeleiden van jonge leerkrachten, voor het ontwikkelen van lesmateriaal, voor het doen van onderzoek? Zo blijft hun expertise op een gepaste manier behouden voor het onderwijs.
De heer Klein (50PLUS): Uiteraard ben ik het daar mee eens. Het is een leuke gedachte. Als de opbouw van een docentenkorps in een school juist relatief veel 50-plusleraren kent, is het begeleiden van jongeren een probleem. Vandaar dat ik wil weten hoe de Staatssecretaris dat op een verstandige manier gaat oplossen. Natuurlijk zijn we voor het verstevigen van die inzetbaarheid. Duurzame inzetbaarheid is heel belangrijk. Het vitaliteitsbeleid kan op een gegeven moment binnen het onderwijs worden ingevuld. Dat heeft te maken met gezondheidsbevordering, inzetbaarheid, balans in werk en privé en de sociale innovatie. Wij vinden dit essentieel. We gaan ervan uit dat we mensen niet moeten laten afvallen. In dat verband is het ook verstandig om te kijken naar ideeën over het koppelen van oudere docenten, 50-plussers, aan het bedrijfsleven. Kunnen er meer mogelijkheden zijn om de onderwijservaring te gebruiken binnen het bedrijfsleven, om zo de innovaties uit het bedrijfsleven in te brengen in het vakonderwijs? Zo kan daar een verbetering worden bereikt.
Ik sluit me kortheidshalve aan bij de woorden van mevrouw Ypma over de individuele scholing en de vraagstukken die gericht zijn op de individuele behoefte van de betrokken docent. De SP mist in dit lijstje nadrukkelijk het element van eerder verworven competenties, het model van Erkenning van Verworven Competenties (EVC). Het is erg geënt op scholing, bijscholing, training en extra aanvulling om naar masterniveau te komen. Dat is niet altijd nodig, zeker niet als het gaat om docenten van 60 jaar en ouder. Zij hebben minder behoefte aan nascholing, maar ze hebben wel de ervaring en kwaliteit die de heer Bisschop aangaf. Die is niet alleen cognitief, maar heeft ook betrekking op enthousiasme. Het is een apart vak. Dat element moet extra aandacht krijgen.
Tot slot een dilemma dat ik van veel scholen hoor, het dilemma van de oudere docenten en de bekostiging. Ze worden duurder. We kunnen moeilijk zeggen dat we ze allemaal uitfaseren, maar 50PLUS wil ook jongere docenten een kans geven. Wij staan voor alle generaties. Ook de volgende generatie, de leerlingen, moet goed beslagen ten ijs komen in het verdere verloop van haar carrière.
De heer Duisenberg (VVD): De heer Klein heeft het over meer samenwerking met het bedrijfsleven. Hij vertegenwoordigt een groep vaak oudere werknemers, die misschien wel les wil geven. Wat zijn de signalen die hij hoort, die voor deze tafel relevant zijn? Welke mensen willen dit en waar lopen ze tegenaan als zij die stap willen nemen?
De heer Klein (50PLUS): Dat verschilt. Dat komt door de overgangsregeling tot 2017. Op dat moment moeten de bevoegdheidseisen scherper worden nageleefd. Als iemand de kwaliteiten heeft om les te kunnen geven, willen wij daar mogelijkheden voor bieden. Je moet het nadrukkelijk ook aan de scholen zelf over laten. Ik heb een tijdje onbevoegd les gegeven, althans voor het vak dat ik gaf. Voor de andere vakken was ik wel bevoegd. Dan moet de school de afweging maken, of ze iemand wel of niet willen aannemen. Het is heel verstandig om die wisselwerking te realiseren tussen bedrijfsleven en onderwijs, door kennis en bekwaamheden uit te wisselen. Dit moet overigens zonder afbreuk te doen aan de toetsing voor didactische eigenschappen en kwaliteiten van de betrokkenen.
De heer Bisschop (SGP): In het kader van de zijinstroommogelijkheden wordt al gewerkt met elders verworven competenties, die meegewogen worden in de bepaling wat iemand nog moet doen om als bevoegd docent voor de klas te staan. Wat ontbreekt nog aan de mogelijkheden die de heer Klein voor ogen heeft?
De heer Klein (50PLUS): Met de zijinstroom heb ik geen probleem. Daar zit wel de vraag naar didactische competenties. Heeft iemand de mogelijkheden om het onderwijs didactisch uit te dragen? Je kunt vaktechnisch heel goed zijn, maar dat andere element moet in het aannamebeleid door de scholen worden gewogen. Ik doelde op de eisen die gesteld worden aan het lerarenregister.
De voorzitter: We zijn aan het einde van de eerste termijn. Ik heb even overlegd met de bewindslieden. Zij hebben genoeg aan een schorsing van vijf minuten.
De vergadering wordt geschorst van 14.16 tot 14.24 uur.
De voorzitter: Het woord is eerst aan de Minister en daarna aan de Staatssecretaris. De Minister geeft eerst een overzicht van wie welke vragen beantwoordt.
Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik maak een aantal algemene opmerkingen over het Nationaal Onderwijsakkoord en over de Lerarenagenda, en ga in het bijzonder in op alles wat met lerarenopleidingen te maken heeft: de toelatingseisen, de kwaliteitsverbetering, het aantrekken van nieuwe doelgroepen voor de opleidingen en de begeleiding van beginnende leraren. Daar neemt de Staatssecretaris het over, als de beginnende leraar echt voor de klas staat. Hij gaat verder in op scholen als lerende organisaties, het lerarenregister, bekwaamheid en bevoegdheid, versterking van de beroepsgroep en de vragen over onderwijs en de arbeidsmarkt.
De voorzitter: Ik heb nog niet afgesproken hoeveel interrupties ik toesta. Het heeft zo-even heel goed gewerkt. Als de commissieleden er drie krijgen, gebruiken ze er minder. U hebt bijna allemaal voor de klas gestaan, dan werkt dat zo. We beginnen met twee interrupties per bewindspersoon.
Minister Bussemaker: Voorzitter. Er zijn door de woordvoerders mooie woorden gesproken over het mooiste beroep dat er is, en dat door vele commissieleden en beide bewindspersonen is uitgeoefend. We kunnen elkaar de hand schudden, we spreken allemaal ook uit eigen ervaring. Het is inderdaad een mooi beroep, maar ook een lastig beroep. Er worden heel veel eisen aan gesteld, en men moet goed worden begeleid. Mevrouw Ypma vertelde dat ze de mazzel had dat ze begeleid werd door een goede docent. Dat trof mij wel. Net als de uitspraak van de heer Bisschop, die nog eens het citaat waar we mee begonnen aanhaalde: een leraar raakt aan de eeuwigheid. Het kreeg opeens een heel nieuwe lading voor mij. Ik vond het een mooie opmerking. Het betekent dat we het ergens over hebben, over een thema dat ertoe doet. Het is ook een thema dat hoge eisen stelt. We moeten inderdaad uit de comfortzone komen.
We hebben allemaal het WRR-rapport gezien. Daarin wordt, net als onder andere OESO-rapporten, gesteld dat het onderwijs in Nederland er goed voor staat. We creëren met de beschikbare middelen goed onderwijs, maar het moet beter. Stilstaan kunnen we ons niet permitteren. Niet alleen omdat we zelf hoge ambities hebben en omdat de arbeidsmarkt om ons heen verandert, maar ook omdat de andere landen veranderen. Dan worden we links en rechts ingehaald. Er moet dus wat gebeuren. Gelukkig kan er wat gebeuren. Ik ga even terug naar het Nationaal Onderwijsakkoord. De meeste vragen zijn gesteld over leraren en de Lerarenagenda, maar eigenlijk hebben de Staatssecretaris en ik twee parallelprojecten ontwikkeld: het onderwijsakkoord, samen met de partijen in het onderwijs, de werkgevers en de vakbonden, en de Lerarenagenda. Die kunnen niet zonder elkaar. Het doel van het Nationaal Onderwijsakkoord is een stabiele koers naar excellent onderwijs. Dat kunnen we doen dankzij de financiële middelen die daarvoor beschikbaar zijn. Dit zijn de middelen uit het regeerakkoord en de middelen uit het onderwijsakkoord. Met de extra middelen uit het Herfstakkoord kunnen we een extra stimulans geven op veel punten en ambities die al verwoord waren in het Nationaal Onderwijsakkoord. Alles bij elkaar investeren we oplopend in 2017 zo'n 850 miljoen euro in onderwijs en onderzoek. Ik heb bij de begrotingsbehandeling al gezegd dat er een zware verantwoordelijkheid rust op ons allen, maar ook op iedereen in het onderwijsveld die gebruik kan maken van deze middelen. Ze moeten goed worden gebruikt, op een dusdanige wijze dat ze bijdragen aan de route naar excellent onderwijs, waarin elke student maximaal wordt uitgedaagd om het beste uit zichzelf te halen. Ik herhaal dit, omdat ik het van groot belang vind.
De rol van de leraar is hierin cruciaal. Uit alle onderzoeken blijkt dat de kwaliteit van de leraar de belangrijkste factor is voor de kwaliteit van onderwijs. Het is logisch dat we daarin investeren en leraren tijd, geld en ruimte geven voor verdere professionele ontwikkeling. We moeten ze de ruimte geven om te doen waar zij in het onderwijs goed in zijn, en dat is lesgeven. Dat is een van de redenen waarom wij zo hechten aan de 3.000 extra banen voor jonge leraren. Die zijn van belang om ervoor te zorgen dat opgeleide docenten perspectief zien om aan de slag te gaan. Anders raken we ze kwijt. We weten allemaal dat we op de korte termijn enorme tekorten krijgen. Het is ook van belang om de zittende leraren te ontlasten. De heer Van Meenen vroeg hoe het staat met de jonge leraren. Daar hebben we dit jaar incidenteel een bedrag van 150 miljoen voor beschikbaar gesteld. Dit kan in 2014 worden besteed om jonge leraren in po en vo in dienst te houden en te nemen. Dit wordt vertaald in de sectorafspraken die de partijen maken die het Nationaal Onderwijsakkoord hebben ondertekend Ik ga ervan uit dat die 3.000 banen er komen, zeker met de extra middelen uit het Herfstakkoord.
Dat brengt mij bij de vraag over de voortgang. Is dit eigenlijk wel een echt akkoord? Hoe zit het met de cao's? We hebben een akkoord gesloten met alle werkgevers en bijna alle bonden uit het onderwijs. Dat gaat van po tot universiteit. De behoeften en de wensen zijn vanzelfsprekend niet overal hetzelfde. De 700 miljoen uit het Nationaal Onderwijsakkoord komen beschikbaar als die afspraken zijn geconcretiseerd in cao's en sectorafspraken. Er komt vast geen kink in de kabel. Alle partijen hebben het onderwijsakkoord uit volle overtuiging getekend en zijn zeer constructief met elkaar in overleg over het vervolg.
De heer Van Meenen zei ook dat docenten niet zijn betrokken, terwijl studenten goed vertegenwoordigd zijn via het ISO en de LSVb. We hebben met tal van organisaties gesproken, ook met studentenorganisaties. Er zijn immers veel andere dossiers die raken aan het Nationaal Onderwijsakkoord. We hebben ook gesproken met docenten, in het kader van het onderwijsakkoord, maar veel meer voor de ontwikkeling van de Lerarenagenda. Dat waren twee parallelle processen. Veel van die gesprekken en werkbezoeken hebben de Staatssecretaris en ik samen gedaan. Volgens mij is dat de manier waarop we willen werken, van onderop omhoog. Kijken welke goede initiatieven er zijn, kijken hoe je die een duwtje in de goede richting kan geven, zien hoe je wordt geïnspireerd. Dit kan met goede voorbeelden over peer review, juniordocentschap, de hybride docent, de inspectie, uitdagingen in het kader van flipping the classroom en het bespreken van zorgen over werkdruk en over het hebben van tijd voor professionalisering. Deze punten zijn allemaal opgehaald in het halfjaar dat we steeds met leraren gesproken hebben. Op deze manier hebben we werkende weg gebouwd aan een agenda. Het is een agenda die is opgebouwd vanuit het perspectief om mensen te interesseren voor de lerarenopleiding. Hoe gaan we ervoor zorgen dat lerarenopleidingen beter onderwijs gaan aanbieden en studenten strenger gaan selecteren op kennis en motivatie? Hoe zorgen we ervoor dat studie-uitval wordt voorkomen? Nu stopt maar liefst 40% van aankomende docenten aan hbo-lerarenopleidingen binnen drie jaar. Dat is buitengewoon zorgelijk. Een kwart van de beginnende leraren verlaat het onderwijs binnen de eerste vijf jaar, vaak als gevolg van te weinig goede begeleiding. Het lijken allemaal dingen waar wel iets aan te doen is. Vervolgens willen we inzetten op het verbeteren van het carrièreperspectief. Meer dan de helft van de leraren is voorstander van meer samenwerken tussen onderwijs en bedrijfsleven. Een aantal woordvoerders memoreerden dit zeer terecht. Zo komen er meer mogelijkheden om een baan in het onderwijs te combineren met een functie in het bedrijfsleven. Daar spelen we op in, denk aan de Eerst de Klas-programma's. Die zijn moeilijk van de grond te krijgen, maar ze zijn wel heel goed. We geven meer jonge academici de kans om opgeleid te worden tot topdocent en daarnaast mee te draaien in een leiderschapsprogramma van bedrijven als Ahold, Shell of Philips. Het is raar dat leraar een van de zeldzame beroepen is waarvan de verwachting is dat je het tot je pensioen blijft doen, als je het kiest. Bij alle andere beroepen zien we dat mensen zich ontwikkelen, nieuwe uitdagingen aangaan, overstappen naar andere sectoren. Het zijn ambities die niet van de ene op de andere dag te concretiseren zijn. We hebben hier veel partners voor nodig. We hebben de instellingen nodig die leraren opleiden. Ik ben daarom heel blij met de lerarenagenda die de VSNU onlangs heeft uitgebracht. Ik beschouw dat als een omslag. Het is een agenda die is gericht op ambities, op meer en beter gekwalificeerde academische leraren. Die wil de kwaliteit van de lerarenopleidingen vergroten en professionele ontwikkeling van onderwijsonderzoek stimuleren. Dat zijn allemaal onderdelen die we nodig hebben. Wat de VSNU heeft gedaan geldt ook voor de Vereniging Hogescholen. Die werkt ook met enthousiasme aan het bereiken van de doelen uit de lerarenagenda. Er is een tijd geweest dat deze minder aandacht kreeg van de besturen van universiteiten en hogescholen.
Ik gaf net al de link met het bedrijfsleven aan. Eigenlijk loopt de oproep om samen te werken als een rode lijn door de gehele Lerarenagenda. Dat betekent ook dat zittende docenten samenwerken met lerarenopleidingen. We moeten zorgen dat zij erbij betrokken zijn, want een school moet tevreden zijn met de studenten die van een lerarenopleiding af komen. Dus moet je de school betrekken bij hetgeen op die lerarenopleidingen wordt geleerd. De samenwerking ligt in afstemming met het bedrijfsleven, en ook met de fantastische initiatieven uit het veld, van de docenten zelf.
De heer Van Meenen (D66): Ik wil even terug naar het Nationaal Onderwijsakkoord. Papier is geduldig. Niemand kan tegen bepaalde dingen zijn die daarin zijn opgeschreven. Hetzelfde geldt overigens ook voor de Lerarenagenda, maar ik wil het hebben over het akkoord. De Minister zei dat slechts een van de vakbonden niet heeft ondertekend. Dat is wel meteen de grootste. Daar zit een zeker risico in voor het tot stand komen van veel van de afspraken die nog uit het Nationaal Onderwijsakkoord moeten volgen. Nu meende ik uit de woorden van de Minister op te maken dat het geld dat voor het onderwijsakkoord beschikbaar is, bovendien afhankelijk is van de resultaten van de onderhandelingen die gevoerd moeten worden. Heb ik dat goed begrepen? In eerste instantie was het geld namelijk afhankelijk van de vraag of er een Nationaal Onderwijsakkoord gesloten werd. Het is van tweeën één: is het geld nu beschikbaar omdat er een akkoord is, of is het pas beschikbaar op het moment dat het in de cao's is uitgewerkt?
Minister Bussemaker: Er moest een Nationaal Onderwijsakkoord zijn om überhaupt te kunnen spreken van het vrijkomen van de middelen. Nu is er een akkoord, dus in principe komen die middelen er. Als je in een Nationaal Onderwijsakkoord afspreekt wat er gedaan moet worden op het gebied van secundaire en primaire arbeidsvoorwaarden, dan moet dat in de cao's zijn beslag krijgen. Dat zal niet bij elke sector precies op de dezelfde manier gebeuren. Soms hebben we in het akkoord heel specifieke afspraken gemaakt, en soms zijn die wat ruimer. Uit het feit dat het overgrote deel van de deelnemers uit het onderwijsveld heeft getekend, leid ik af dat we er ook in slagen die middelen daadwerkelijk vrij te laten komen. We zitten er allemaal bij als de sectorakkoorden en cao's worden gesloten. Men zal wel moeten handelen in lijn met het ondertekende onderwijsakkoord.
De heer Van Meenen (D66): De ambitie van het Nationaal Onderwijsakkoord en van de Lerarenagenda is vooral het investeren in de ontwikkeling van de docent. De voorwaarde is een heel andere, bijvoorbeeld het afschaffen van de BAPO en deze vervangen door een seniorenregeling. Even heel concreet: stel dat bij de onderhandelingen van de cao ook de AOb aan tafel zit en deze partij op de een of andere manier de BAPO in stand houdt, komen de middelen voor het investeren in de docent dan wel of niet beschikbaar? Dit is een enorme noodzaak.
Minister Bussemaker: We hebben niet voor niets een Nationaal Onderwijsakkoord gesloten. Daarin wordt op alle mogelijke manieren uitgegaan van investeringen in de kwaliteit van de docent. Daar zijn die middelen voor bestemd. Ik constateer overigens dat er ook cao's zijn gesloten waar niet alle bonden achterstaan. De Staatssecretaris zal hier straks op ingaan. Het is niet zo dat heel het uurwerk stilstaat als één bond niet meedoet. Kort en goed zijn de afspraken uit het Nationaal Onderwijsakkoord, de daar uitgezette lijnen, leidend voor alle afspraken die in het vervolgproces worden gemaakt door degenen die het akkoord hebben ondertekend.
De heer Bisschop (SGP): Misschien ben ik te snel, maar dat hoor ik dan wel. De Minister drukte de lerarenagenda van de VSNU hartelijk aan haar hart. Die omarming brengt mij ertoe te vragen of zij daarmee dan ook onze opmerkingen ten aanzien van de vervolgmaster en de educatieve minor na afronding van de bachelor omarmt. Als dat met een kort ja beantwoord kan worden, is dit punt wat ons betreft afgedaan.
Minister Bussemaker: Ik kom daar zo op. Dit was mijn algemene verhaal. Ik kom nu bij de specifieke vragen. Die doe ik in de volgorde waarin een potentiële docent zich meldt. Ik start met de toelatingseisen voor de lerarenopleiding.
We beseffen dat leraar behalve dat mooie ook een belangrijk en veeleisend beroep is. Het is moeilijk daar de juiste studenten voor te trekken. Lerarenopleidingen constateren dat dit niet altijd lukt. Ze zijn nu bezig met verbeteringen, bijvoorbeeld met studiekeuzeactiviteiten gericht op motivatie en kennis. Dat is nodig, omdat 40% binnen drie jaar na aanvang van de hbo-lerarenopleiding ermee ophoudt. Dat raakt ook aan andere wetsvoorstellen, zoals kwaliteit in verscheidenheid, aan een studiekeuzegesprek, aan de overgang van mbo naar hbo. Daar zitten bij de klassenassistenten veel problemen. We constateren dat er veel gebeurt, maar de lerarenopleidingen constateren ook dat er meer nodig is. Daarom gaan we hogere instroomeisen stellen aan aankomende studenten, dus voor de poort. Voor de pabo komen er vanaf 2015 extra toelatingseisen voor geschiedenis, aardrijkskunde, natuur en techniek. Het gaat niet alleen over kennis, maar ook over de geschiktheid voor het beroep. Daarom gaan we onderzoeken of we voor alle lerarenopleidingen kunnen selecteren op geschiktheid voor het beroep, en niet zozeer op kennis. Het was een van de adviezen van de commissie-Meijerink voor de pabo. Niets is zo frustrerend voor een student maar ook voor een hogeschool of universiteit, als halverwege de rit te moeten constateren dat een student eigenlijk niet geschikt is, omdat het hem aan een aantal basisvaardigheden ontbreekt. Over die selectie op geschiktheid hopen we medio 2014 meer duidelijkheid te hebben. Op langere termijn verwachten we daardoor een hogere status en daarmee een grotere aantrekkelijkheid van het beroep.
De heer Bisschop (SGP): Mag ik wijzen op goede praktijken die er al zijn, zeker als het gaat over duale opleidingen? Er zijn perfecte voorbeelden van assessments die worden gehouden nadat een opleiding begonnen is. Die meten of een student de competenties heeft om zich vakmatig voldoende te bekwamen en ook voldoende pedagogische en didactische competenties heeft. Als dat gestimuleerd wordt, zeker via duaal en deeltijd, kunnen we daar korte klappen in maken. Die hebben we nodig, gelet op de te verwachten uitstroom van docenten uit het onderwijs.
Minister Bussemaker: Dank voor de suggestie. Ik hoop dat de heer Bisschop mij na afloop van dit debat de concrete voorbeelden wil meegeven. Dit past helemaal bij de manier van werken die we hebben gekozen bij de Lerarenagenda: van onderop, goede initiatieven een kans geven, bekijken of we die kunnen stimuleren om ze verder te ontwikkelen.
We gaan bij de tweedegraadsopleidingen nog wel onderzoeken of daar ook strengere toelatingseisen op het gebied van kennis nodig zijn.
De heer Rog (CDA): Mijn vraag sluit hier eigenlijk op aan. De Minister antwoordt dat het verloop ook bij de lerarenopleidingen in de eerste jaren hoog is. Haar voorganger, Staatssecretaris Zijlstra, had al een verregaande ambitie om het kennisniveau op de lerarenopleiding te verhogen. Dat kan ik verkeerd hebben, maar mijn vraag is waarom zij nog geen heldere instroomeisen heeft vastgesteld.
Minister Bussemaker: Dat komt omdat het best gecompliceerd is. Dat blijkt nu ook bij de pabo’s, het vraagt heel veel. Het zijn zware en ingewikkelde kennistoetsen. We kunnen simpelweg niet alles tegelijk. Ik gaf al aan dat we medio 2014 met informatie komen of dit de juiste weg is. Je moet oppassen dat je niet alles over elkaar heen gooit. We gaan strengere eisen stellen aan de doorstroom van mbo naar hbo, met name bij de lerarenopleidingen. We gaan kijken naar geschiktheidstoetsen. We gaan het niveau van de opleidingen sowieso scherper maken. We moeten wel mensen hebben die instromen, dus moeten we zeker weten dat we de goede maatregelen nemen. Deze maatregelen kunnen er best toe leiden dat er in eerste instantie minder mensen worden toegelaten. Dat moet dan maar, daar ben ik niet bang voor. Op lange termijn zal het eraan bijdragen dat de status van het beroep stijgt en dat de kans dat de beginnende student uiteindelijk een succesvol docent voor de klas wordt, toeneemt. Dat heb ik liever dan veel meer instroom, waarvan we 40% binnen een jaar verliezen en vervolgens nog eens 25% in de eerste jaren voor de klas. Dit komt voor een deel door gebrekkige begeleiding, voor een deel misschien ook omdat men niet goed is voorbereid. Daar moeten we doorheen.
Voor de kwaliteit van de opleidingen zijn we met de kennisbasis en toetsen een eind op weg. De inspectie komt in de eerste helft van 2014 met een sectorbeeld. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) komt met een nieuwe accreditatieronde en stelt hiervoor een systeembrede analyse op. Daarna gaan we bezien of er nog meer nodig is, waaronder die kennistoetsen. Hierbij is de samenwerking met de praktijk van groot belang. Lerarenopleidingen zullen samenwerking moeten zoeken met scholen. Dat is cruciaal voor de kwaliteit van de docenten. Daarom is het ook van groot belang dat er academische opleiding en scholing is. De sectorraden gaan onderzoeken wat de knelpunten in de samenwerking tussen scholen en lerarenopleidingen zijn, en hoe de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en lerarenopleidingen eruit moet zien. Zij sturen voor 1 mei 2014 een gezamenlijk rapport. Bovenop wat we nu al in gang hebben gezet, zijn we dus nieuwe stappen aan het ontwikkelen. We willen ook de lerarenopleidingen die op een bepaald gebied voorlopen, de ruimte bieden om hun goede voorbeelden in de etalage te zetten. Daarom hebben we aan de lerarenopleidingen gevraagd of zij kwesties hebben waarop zij zich willen profileren, waarin ze voorop willen lopen. Dat kan van alles zijn, van werken in lastige gebieden, opleiden voor specifieke doelgroepen, of het werven van meer mannen voor de pabo. Wij kijken hoe we dat kunnen ondersteunen. Op die manier proberen we te werken met een koplopergroep.
Dat kan ook gaan over differentiatie. Diverse woordvoerders vroegen of we niet een brede bevoegdheid moeten hebben met een smalle bekwaamheid, bijvoorbeeld voor een groep van leerlingen van 2 tot 8 en van 6 tot 14. Zij vroegen of dit moet worden opgesplitst. Gezamenlijk hebben de pabo's dit jaar al een kader voor een specialisatie voor het jonge en het oude kind gemaakt. Die specialisatie is minimaal één jaar, en spitst zich toe op aan de ene kant van 0 tot 7 jaar, en aan de andere kant 7 tot 14 jaar. De pabo blijft opleiden om breed voorbereid te zijn op lesgeven in het po. Alle afgestudeerde docenten moeten een aantal klassen kunnen doen. Anders leid je zo smal op dat je straks niet de goede mensen voor de juiste klas hebt staan. Breed bevoegd en breed bekwaam, daar werken ze nu aan. Dat willen ze zelf ook. Het is ook conform de dringende wens van veel studenten en veel scholen voor po.
Het is ook van belang dat we direct na de opleiding zorgen dat de beginnende leraren op school goed worden begeleid. Daarom willen we lerarenopleidingen meer positioneren om zich te blijven bemoeien met docenten, ook na het toekennen van een diploma. Ik vind zelf het voorbeeld van het juniordocentschap interessant. Dit is door studenten van de Hogeschool van Amsterdam ontwikkeld. Het kwam op bij de aanloop naar het schrijven van de brief. Het is zo'n bottom-up-initiatief, dat nu met een lector en een aantal scholen in de regio wordt ontwikkeld als pilot. Het zal echter niet genoeg zijn. Hogescholen en universiteiten, de lerarenopleidingen, zullen in zijn algemeenheid hun studenten veel meer moeten blijven ondersteunen. Dat kan met terugkomdagen of een mentor die ze kunnen raadplegen als ze vragen hebben. Dit zijn voorbeelden waarmee we ervoor kunnen zorgen dat studenten zich niet helemaal aan hun lot overgelaten voelen.
Mevrouw Ypma vroeg naar ICT en de kwaliteit van lerarenopleidingen. Voor de pabo en tweedegraadsopleidingen zijn ICT-vaardigheden al opgenomen in de generieke kennisbasis. We gaan het dus niet nog een keer apart opnemen. Ik besef dat er meer gedaan kan worden aan ICT. Vaak zijn het docenten die niet altijd de nieuwste inzichten hebben. Het zit wel in de kennisbasis. Studenten moeten ook af en toe zelf hun kennis gebruiken om hiervoor in het curriculum aandacht te vragen. Het is absoluut een thema dat de aandacht heeft van de hogescholen en komt regelmatig terug in het overleg dat ik met hen heb.
Mevrouw Ypma vroeg of we een soort docentenpanel kunnen organiseren over de bijscholing van de lerarenopleidingen. Ik vind dat een interessante suggestie. Wij gaan met een inspiratiegroep werken. Dat hebben de woordvoerders kunnen lezen. Wij willen de individuele leraren en vooral de goede initiatieven die we hebben gezien vasthouden, om met ons mee te denken over de vervolgafspraken. Dit zou misschien een thema zijn waarover we met hen iets kunnen afspreken. We gaan het bespreken met de regiegroep en de inspiratiegroep. Dat zijn leraren en opleiders uit diverse sectoren. Het is overigens ook een verantwoordelijkheid van de lerarenopleidingen zelf. Het zou kunnen dat zij mensen vragen als panel, om hun opleidingen te beoordelen en af en toe eens ergens in de klas te gaan zitten.
De heer Bisschop vroeg naar het advies van de commissie-Meijerink. Hij wilde weten of de plannen nu niet in de ijskast worden gezet. Hij doelt vooral op de pabo. De adviezen zijn erop gericht om te zware belasting van het pabo-curriculum te voorkomen. Dat advies is omarmd door zowel de Vereniging Hogescholen als OCW. Er is over en weer veel contact geweest, ook over de implementatie van het advies van de commissie. Dat ging vooral over de voorgestelde aanvullingen op het curriculum van de lerarenopleidingen. Daarbij houden we een scherp oog voor het voorkomen van een overladen curriculum op de pabo. Het is steeds aan de ene kant meer eisen stellen, strenger zijn, en aan de andere kant voorkomen dat niet alles wat wij wensen wordt gestapeld. Dat zal er immers toe leiden dat men uiteindelijk over heel veel dingen heel weinig leert. Het uitgangspunt blijft dat we daar de kennistoets conform Meijerink implementeren.
De heer Bisschop sprak over het belang van duale opleidingen en deeltijd. Dit deel ik volledig. De EVC kan daarbij heel goed een rol spelen. De commissie-Rinnooy Kan is voor mij bezig met een verkenning van de mogelijkheden om deeltijdopleidingen in het hoger onderwijs te stimuleren. Ik hoop dat ik het rapport daarover eind dit jaar, begin volgend jaar zal ontvangen. Overigens hebben hogescholen en universiteiten ook bij de bijscholing van leraren een heel belangrijke rol. Die zullen zij samen met de scholen moeten invullen. Zij moeten een interessant programma aanbieden, dat het liefst ook aansluit bij de individuele behoeften van leraren.
Ik kom bij het derde punt, het aantrekken van nieuwe doelgroepen en het hoger opleiden met meer masters. We doen hier al veel aan: de educatieve minor, de uitbreiding van Eerst de Klas en de invoering van het onderwijstraineeship. Eigenlijk onderscheiden we daarbij drie groepen. De eerste zijn de vwo'ers, bijvoorbeeld via de academische pabo. We moeten meer vwo-leerlingen interesseren voor het beroep van leraar, samen met vo-scholen. Verder zoeken we meer mannen, vooral bij de pabo. Dat zijn er heel weinig. Dat levert voor de jongens ook weinig identificatiemogelijkheden op. De derde groep zijn de zij-instromers. Ik verwijs naar de commissie Flexibel hoger onderwijs voor werkenden. Die denkt na over het rapport van de commissie-Rinnooy Kan en de EVC. De VSNU en de hogescholen hebben de ambitie om hun opleidingsaanbod voor zij-instromers aantrekkelijker en flexibeler te maken. In de sectorakkoorden zal dit terugkomen.
De heer Duisenberg sprak ook over het enthousiasmeren en de initiatieven van de VSNU met de verwantschapstabel, vooral bij de universitaire lerarenopleidingen. Het kan zijn dat die te veel knelt en geen ruimte biedt voor individuele beoordeling van studenten van wie de vakinhoudelijke bagage niet op voorhand duidelijk is. Het is een onderdeel van de VSNU-agenda. Ik ga dit met hen bespreken. Het is belangrijk dat zij de juiste studenten weten toe te laten tot de lerarenopleidingen, en vooral tot de masteropleidingen. Daar is geen toelatingsrecht.
Er waren veel vragen over de educatieve minor. De heer Duisenberg vroeg in het bijzonder naar de university colleges. In beginsel kan elke wo-opleiding een educatieve minor aanbieden. Een university college kan dat ook. Het is echter breed georganiseerd. Het is ingewikkeld te bepalen wat het vakinhoudelijke perspectief en de vakinhoudelijke borging is. Dat verwijst ook naar de verwantschapstabel. Ik vind het een interessante suggestie. Ik zal samen met het Platform VVVO en de university colleges – dat zijn er ondertussen heel wat – kijken of de university colleges een educatieve minor aan kunnen bieden. Zo krijgen meer instromers en leraren, die wo en hoog wo zijn opgeleid en kunnen we toptalenten voor de klas krijgen.
De heer Bisschop vroeg of wij mogelijk willen maken dat studenten met een volledige bachelor een educatieve minor kunnen volgen. Het systeem van tijdelijke bevoegdheid bestaat eigenlijk niet in Nederland. Misschien is het goed om dat eerst vast te stellen. Wie ooit heeft aangetoond aan de bekwaamheidseisen te voldoen, is voor zijn gehele leven bevoegd om voor de klas te staan. Daarom introduceren we het lerarenregister, waarin leraren moeten aantonen dat ze bekwaam zijn en dat ze hun bekwaamheid onderhouden. Uit een evaluatie van de educatieve minor van 2012 blijkt dat de inhoudelijke kennis van de minorstudenten als goed wordt beoordeeld. Ook vo-scholen geven aan dat de educatieve minorstudenten vakinhoudelijk aantrekkelijk maakt. Elke bachelorstudent kan vakinhoudelijke minors kiezen binnen de bacheloropleiding. Studenten met een educatieve minor hoeven vakinhoudelijk geen punten te verliezen. Ik ben bereid om met de VSNU te kijken hoe we meer flexibilisering kunnen bereiken. De VSNU beschrijft in haar plan de wens te onderzoeken of er meer mogelijk is met de educatieve minor, zowel bij de gewone bacheloropleidingen als bij de university colleges.
Diverse woordvoerders vroegen hoe het terugdringen van on- en onderbevoegdheid zich verhoudt tot het dubbele collegegeld voor de tweede educatieve master. Nu zijn er voor on- en onderbevoegden verschillende mogelijkheden om een tweede studie te doen. Iedereen heeft de mogelijkheid om één bachelor en één master te halen tegen wettelijk collegegeld. Een tweedegraadsleraar, een bachelor, kan tegen wettelijk collegegeld een educatieve master volgen. Een tweede studie kan ook tegen wettelijk collegegeld bij de leraren- en zorgopleidingen, mits er nog geen diploma in is behaald. Dan is er nog de algemene regeling dat je een tweede opleiding kunt doen als je die begint tijdens de eerste. We hebben daarnaast de mogelijkheid om tegen instellingscollegegeld een tweede opleiding te doen en daarvoor een lening aan te gaan. Verder zijn er nog de lerarenbeurzen. We hebben dus verschillende manieren om leraren die zich verder willen laten opleiden daar de mogelijkheden voor te bieden.
De heer Van Meenen (D66): De Minister noemt een aantal mogelijkheden om tegen regulier collegegeld een bevoegdheid te halen, maar de vraag richt zich juist op de laatste mogelijkheid die zij noemt. De tweede educatieve master is niet mogelijk tegen regulier collegegeld. Daar mag een instellingscollegegeld voor worden gevraagd. Waarom maken we het niet af? Als wij tweede bevoegdheden willen stimuleren in het kader van het terugdringen van onderbevoegdheid, waarom rekenen we daar dan ook niet het reguliere collegegeld voor?
Minister Bussemaker: Dat doen we niet, omdat dit moet aansluiten bij de behoefte, ook bij de scholen. Als iemand een lerarenbeurs aanvraagt, kan hij er gebruik van maken. Hij kan via de lerarenbeurs studeren en die vergoedt ook het hogere collegegeld. Anders gaan we nog meer collegegeldverruimingen toepassen, terwijl we niet weten of het uit een persoonlijk ontplooiingsperspectief is of dat het leidt tot het opvangen van tekorten die we hebben. Met het geheel aan maatregelen dat we hebben, vind ik dit niet de hoogste prioriteit om de beschikbare middelen aan te besteden.
De heer Van Meenen (D66): Maar dat zijn toch helemaal geen overheidsmiddelen? De Minister stelt de instellingen in staat om een hoger collegegeld te vragen. Dat gaat helemaal niet ten laste van haar begroting, hooguit ten laste van die van de instelling.
Minister Bussemaker: De vraag is wat hiervoor de rechtvaardiging is. Waar baseer je de uitzondering voor deze groep op? Die rechtvaardiging moet er zijn, want anders komen er straks nog tig groepen bij universiteiten en bij mij, die vragen of ik de universiteiten wil voorschrijven dat ze voor hen niet het instellingscollegegeld gaan vragen. Dan is het einde zoek. We moeten er wel enige richting aan geven. Als de heer Van Meenen aan kan geven dat ergens een heel concreet nijpend probleem is, en hoe we daarmee om zouden moeten gaan, hoor ik dat graag. Ik zie dat vooralsnog niet met de waaier aan mogelijkheden we hebben. Dit geldt voor jonge talenten, net afgestudeerde en zittende docenten. Zij kunnen zich via lerarenopleidingen op hbo- of wo-niveau bijscholen door het behalen van een nieuwe bachelor of master.
De heer Bisschop (SGP): Ik ben het met de Minister eens dat er op dit terrein goede mogelijkheden zijn. Ik maak mij wel zorgen of de voorzieningen die er zijn toereikend blijken op middellange en langere termijn, gelet op de verwachte uittreding van de grijze golf. Daarom steun ik het pleidooi van de heer Van Meenen. Als je mogelijk maakt dat docenten die al een bevoegdheid hebben na vijf of tien jaar de kans krijgen om tegen betaalbare kosten een tweede bevoegdheid te halen, is dat een natuurlijke manier om menselijkerwijs gesproken te voorzien in een mogelijk tekort. De lerarenbeurs is geen openeindefinanciering. Er is een bedrag beschikbaar, en op een gegeven moment is het op. Dan moet je als schoolleider verzoeken afwijzen. Ik zou ervanaf willen en veel meer ruimte willen geven. Ik pleit ervoor dat we de scheiding tussen persoonlijke vorming en onderwijsdoelen achterwege laten. Bij een goed docent integreert persoonlijke vorming zich in het onderwijsdoel.
De voorzitter: Ik ga ingrijpen. U neemt veel tijd om de Minister een vraag te stellen en het betoog van een van uw collega's te onderstrepen.
Minister Bussemaker: Laat ik het volgende voorstel doen. Wij hebben conform de motie-Duisenberg c.s. beloofd dat we één keer per jaar met de Lerarenagenda komen. Dit was hem. De bedoeling is dat we volgend jaar met een vervolg komen. Ik stel voor dat we dit punt daarin meenemen. Het is geen acuut probleem. De heer Bisschop zegt dat de lerarenbeurs maar beperkt is, maar wij constateren dat de lerarenbeurs elke keer niet opgaat. Wij willen dat er meer docenten zijn die er gebruik van maken. Zij kunnen dan ook het instellingscollegegeld betalen. Als we zouden zien dat er problemen en tekorten zijn, of als scholen constateren dat er een behoefte is waaraan we met al deze middelen niet tegemoet kunnen komen, dan kunnen we kijken of we in een van de regelingen iets gaan aanpassen. Met alles wat er nu is en een lerarenbeurs die nog niet opgaat, voert het een stap te ver om verruimingen toe te passen. We weten bovendien niet of die het maatschappelijke probleem oplossen dat we waarnemen. We brengen het in kaart als we meer zicht hebben op de afspraken die de komende tijd in de sectorakkoorden worden gemaakt. Dit geldt ook voor de gang van zaken rond relatief nieuwe regelingen, zoals het kunnen volgen van een tweede opleiding als je begonnen bent aan je eerste opleiding. Als we hier iets extra's doen, moet het zich uitbetalen in meer docenten voor de klas. Ik stel voor dat we dit meenemen in de lerarenbrief van volgend jaar.
De heer Duisenberg (VVD): Ik wil de Minister ook vragen om in kaart te brengen waar de 250 tot 300 miljoen per jaar aan wordt besteed, die nu in de opgetelde akkoorden en regeerakkoorden zit voor de post professionalisering van leraren. Dat moeten we weten voordat we gaan praten over geld dat op is. Dit is overigens volgens de Minister niet het geval, omdat de lerarenbeurs ondertekend is.
Minister Bussemaker: Het lijkt me goed dat wij dit punt meenemen.
Overigens kijken we gericht hoe we in tekortvakken meer mensen kunnen opleiden. Ik heb net een regeling ondertekend waarin we meer leraren Nederlands, Engels, Frans, Duits en klassieke talen gaan opleiden. Dat doen we in samenwerking met de universiteiten. Het streven is meer eerstegraadsleraren voor deze tekortvakken op te leiden. Vooral in de talen hebben we in het vo veel tekorten. Daar stellen we 4 miljoen voor beschikbaar. Daarmee willen we zorgen dat er door de universiteiten op hoog niveau voldoende mensen worden opgeleid. Dat is een heel concrete bijdrage aan een concreet maatschappelijk probleem. Lerarenopleidingen moeten zelf met initiatieven komen om meer jongeren enthousiast te maken voor een baan voor de klas.
De heer Smaling (SP): Ik zou het toch fijn vinden als er wat cijfermatige onderbouwing geleverd kan worden in een brief. Het is nu een beetje het ene gat vullen met het andere. Blijkbaar wordt het budget niet opgemaakt, maar zou dat wel het geval zijn als meer mensen een tweede academische master doen. Ik kan me herinneren dat er in de tijd dat de wet werd ingevoerd een convenant met de universiteiten is gesloten. Zij zouden dat instellingscollegegeld niet vragen. De heer Plasterk zat toen nog op de stoel van de Minister. We weten allemaal dat de weg naar de hel is geplaveid met convenanten. Veel instellingen hebben zich niet aan het convenant gehouden en vragen gewoon € 8.000. Dat lijkt mij niet wenselijk, dat stoot af. Het verschilt natuurlijk per instelling en per soort master. Er zijn universiteiten die het voor sommige masters niet doen. In België betaal je € 500 voor een opleiding. Het zou dus goed zijn om dit toch vast te leggen, ook gezien de motie-Duisenberg c.s. en de uitvoering daarvan.
Minister Bussemaker: Daar hebben we de afgelopen tijd een- en andermaal over gedebatteerd. Daarom hebben we een regeling waarin een tweede studie past. Die regeling is al afgekaart door de Kamer en die weg is niet naar de hel, die is naar de eeuwigheid. Het is de goede weg omhoog.
De heer Bisschop (SGP): Ook de hel heeft een eeuwigheidsdimensie.
Minister Bussemaker: Ik bedoel het eigenlijk positief, om het mooie vak van docent verder te ontwikkelen, ter meerdere eer en glorie van zowel de leerlingen, de studenten als de docenten voor de klas. Laten we het niet erger maken dan het is. We hebben een aantal fikse maatregelen genomen. Ik wil die cijfers best nog een keer geven, maar we moeten nadenken welk probleem we willen oplossen. Dat doen we ook op andere manieren. Die heb ik al genoemd. Misschien is de aanpak bij de tekortvakken in de taken veel vruchtbaarder. We kunnen ook nadenken over de lerarenbeurs, om die op een aantal specifieke problemen in te zetten. Tegelijkertijd zegt iedereen dat mensen zelf moeten kunnen kiezen, want het moet van de leraren zijn. We willen heel veel. We willen leraren met een extra master, we willen meer academisch opgeleide leraren, we willen meer hbo-docenten met een master en deze moeten naar allerlei soorten scholen. We kunnen niet alles tegelijk. Dat is mijn boodschap. Ik ga dit goed monitoren. Gezamenlijk moeten we kijken wat waar nodig is, hoe we mensen kunnen verleiden om voor dit vak te kiezen en hoe collegegeld daarbij een rol kan spelen. Ik ben altijd bereid om daarover van gedachten te wisselen. Dit moet wel op grond van de juiste feiten. Daarin hebben we al een aantal stappen gezet.
De heer Smaling (SP): Even ter bevestiging: iemand op iets latere leeftijd, die niet meer met een studie bezig is waardoor hij kan overlappen, moet gezien het verhaal van de Minister niet eindeloos op hetzelfde niveau actief blijven. Vormt de stap van de hbo-master geen beperking?
Minister Bussemaker: Dat hangt ervan af. Als je het via de lerarenbeurs doet, is het geen beperking. Als je het als student doet wel. Dan moet je het doen als je nog bezig bent met je eerste opleiding. De lerarenbeurs is er precies voor het probleem dat de heer Smaling aankaart. Die beurs is gelukkig heel succesvol, maar het zou nog beter zijn als die wordt opgemaakt. Dat zie ik het liefste. We constateren nu dat er minder mensen gebruik van maken dan mogelijk is. Wij bieden dus de mogelijkheid die de heer Smaling schetst.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik vind dat de Minister veel duidelijke antwoorden geeft. Zij stelt terecht dat je een probleem moet hebben als je met een oplossing komt. Ik wil graag het volgende probleem aan haar voorleggen. Uit de midterm review in het vo blijkt dat er bij het omgaan met verschil in de klas echt nog een probleem zit. Dat blijkt ook uit het Rekenkamerrapport Kunnen basisscholen passend onderwijs aan? Ik heb daarom gevraagd of het scholingsaanbod meer op het omgaan met verschil in de klas wordt gericht. Dit moet zo veel mogelijk individueel maatwerk zijn. Leerkrachten kunnen vaak al veel en hebben specifieke behoeften. Die kunnen zelfs per jaar verschillen, afhankelijk van de kinderen die ze in de klas hebben, de samenstelling van de klas et cetera. Ik wil aandringen op individueel maatwerk voor leerkrachten, om om te kunnen gaan met verschil in de klas.
Minister Bussemaker: Volgens mij is dit een thema dat helemaal past in de agenda van de Staatssecretaris. Hij zal daar vast op terugkomen. Ik heb het meer over de algemene opleidingen. Natuurlijk moeten zij studenten voorbereiden op het omgaan met de verschillen in de klas. Het moet een onderdeel zijn van het curriculum. Af en toe kan het aanvullend nodig zijn, maar dan hoort het in de portefeuille van de Staatssecretaris.
De heer Rog vroeg of Eerst de Klas ook in achterstandsgebieden of bij veel leerproblemen kan worden ingezet. Dat is een mooie gedachte, maar het is een grote uitdaging om de huidige Eerst de Klas'ers goed aan een baan te helpen. Ze zijn altijd eerstegraads. Het is vanzelfsprekend dat ze meer op havo- en vwo-niveau werken. Dat kan ook in achterstandsgebieden, maar dat geeft wel een beperking. We zullen het bespreken met de VO-raad. Die voert de regie over Eerst de Klas. Ik vind het een interessant perspectief. Ik wil het niet meteen als voorwaarde stellen, want ik wil ook hier zo veel mogelijk stimuleren en dus zorgen dat die Eerst de Klas'ers in het onderwijs blijven werken. Dan moeten we iets doen wat past bij hun belangstelling.
De beginnende leraar heb ik grotendeels behandeld. Ik heb het gehad over het juniordocentschap, en de overgang en de lerarenopleidingen die studenten moeten blijven begeleiden, ook als ze de eerste stap zetten op de werkvloer. We doen daar van alles aan met de Impuls Leraren tekortvakken. Die is dit jaar van start gegaan voor beginnende leraren. De universitaire lerarenopleidingen en een groot deel van de hbo-lerarenopleidingen doen mee aan dat project. Daarmee bereiken we in het eerste jaar 350 startende leraren. Dit wordt verder uitgewerkt in de sectorakkoorden in po, vo en mbo.
Hoe moet het nu verder met het uitvoeren van een aantal beleidsmaatregelen, met het afsluiten van sectorakkoorden, maar ook vooral met de positieve beweging in het veld en de beweging van onderop? Daarvoor hebben we de inspiratiegroepen. We hebben een grote groep mensen die meedenkt, en een regiegroep die de voortgang bewaakt en de ontwikkelingen aanjaagt. De Lerarenagenda is niet vrijblijvend. We zullen goed in de gaten houden of we resultaten boeken. We rapporteren jaarlijks. We lopen nu het risico dat we veel vragen die de commissieleden stellen incidenteel beantwoorden. Ik snap de ergernis. De Kamer wil liever één integrale rapportage. Dat is mij ook een lief ding waard. Dan kunnen we allemaal focussen op een aantal taken die we nu moeten uitvoeren. We rapporteren de Kamer volgend jaar over de stand van zaken. Mocht er echt iets zijn dat de Kamer in de tussentijd moet weten, dan zullen we dat melden.
De heer Rog (CDA): Dank voor de woorden van de Minister over Eerst de Klas. Ik wil precies weten wat ik nu heb gehoord. Het klonk heel positief, meer academici in het vo en de bovenbouw-vwo. Juist omdat leerlingen met de grootste achterstanden vaak in het vmbo zitten, vaak op scholen in achterstandswijken, zou ik het heel mooi vinden om net als in het VK met Teach first een aantal toptalenten aan die scholen te verbinden. De kinderen daar krijgen dan dezelfde kansen hun talenten te ontwikkelen en ontplooien. Heb ik nu een toezegging van de Minister dat zij met de organisatoren in conclaaf gaat en bevordert dat dit gaat gebeuren? Of heb ik dat niet juist gehoord?
Minister Bussemaker: Het eerste deel van de zin klopt. De heer Rog heeft de toezegging dat we dit met de betrokkenen gaan bespreken. Wat we daar voor elkaar kunnen krijgen, kan ik nog niet beloven. Ik vind het vooral van belang dat de beweging van Eerst de Klas succesvol wordt en dat we deze mensen behouden voor het onderwijs. Ik heb een tijdje terug Eerst de Klas’ers gesproken. Een daarvan zei dat het heel interessant was om op zo'n moeilijke school te werken, met kinderen met ook veel andere sociale problemen. Dat deed bij uitstek een beroep op al zijn capaciteiten. Misschien heb je soms je beste docenten nodig in de klassen waar de problemen het grootste zijn en waar dus het meeste van ze wordt gevraagd. Het moet wel bij je passen. De ene docent kan heel goed omgaan met tal van sociale problemen die op hem afkomen. De ander is heel goed in zijn vak. Die moet je vooral op de overdracht van kennis zetten. Het gaat in het onderwijs ook altijd om de juiste teamsamenstelling. Je moet niet altijd overal precies dezelfde kloon van docenten hebben. Gelukkig zijn het mensen. Lesgeven is mensenwerk. Je moet kijken wat waar past. We gaan het bespreken, maar zonder garantie over het resultaat. Ik wil de verhalen horen en kijken wat we daaraan verbinden.
De voorzitter: Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Minister. Er wordt een petitie aangeboden op het Plein. Het is aan de commissieleden om hier zo snel mogelijk weer terug te zijn. Ik zal de vergadering om 15.50 uur heropenen.
De vergadering wordt van 15.22 tot 15.53 uur geschorst.
De voorzitter: Ik hervat dit algemeen overleg. We zijn na het pingponglied van de kleine scholen op het Plein nu toe aan de beantwoording van de Staatssecretaris in de eerste termijn.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Het vak leraar is een boeiend beroep. Wie daarvoor kiest, doet dat vaak vanuit een passie. Diverse woordvoerders refereerden daaraan. Het is misschien wel een roeping. We vragen veel van leraren en het onderwijs. Er komt veel op het onderwijs af: taal en rekenen, vaardigheden, veiligheid op school, passend onderwijs, waar we nu druk mee bezig zijn, excellentie, ICT. Het is daarbij niet kiezen tussen het een of het ander, het is vaak en-en. Het versterkt elkaar en vraagt veel van de professionaliteit van leraren. We zien tegelijkertijd dat heel goede leraren dit soort dingen weten te combineren en te versterken. Je komt pas toe aan goed taal- en rekenonderwijs in een school die veilig is. Mevrouw Ypma sprak over differentiëren in de klas, weten hoe je omgaat met verschillen. Dat helpt zowel de kinderen die wat extra zorg en ondersteuning nodig hebben om verder te komen, als die leerlingen die soms wat extra aandacht nodig hebben om voldoende te worden uitgedaagd. Het gebruik van ICT in de klas kan helpen, juist om meer individueel en gepersonaliseerd onderwijs te geven. Het is belangrijk dat leraren daarin steeds vooroplopen, en op de hoogte zijn van de laatste inzichten en vakkennis.
Dat is misschien wel de essentie van de Lerarenagenda. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de opleiding van leraren wordt verbeterd? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat leraren na de opleiding constant bezig zijn om hun vakkennis en hun eigen bekwaamheid te onderhouden? Hoe kan dit vervolgens bijdragen aan een sterke beroepsgroep? In het vorige algemeen overleg heb ik een aantal prioriteiten meegegeven. Ik heb de indruk dat deze goed in de Lerarenagenda terugkomen. Dat zijn de ambitie en de continue verbetering van het onderwijs, ook door ervoor te zorgen dat dit gemeengoed wordt in scholen. Dat is goed personeelsbeleid en meer ruimte voor een professionele dialoog, het zorgen dat leraren met elkaar in gesprek gaan over wat het inhoudt om een goed leraar te zijn. Het is meer ruimte voor bijscholing en voor onderhoud. Die ruimte betekent ook de verplichting om het dan wel te doen. Het moet vanzelfsprekend worden. Door dit te borgen in een register, gerund door de beroepsgroep zelf, wordt het voor een leraar net zo vanzelfsprekend om aan dit soort dingen te werken als voor een arts of een advocaat. Als je met je advocaat de rechtszaal ingaat wil je ook dat hij gekwalificeerd is, dat hij zijn papieren heeft en dat hij weet wat de laatste ontwikkelingen op zijn vakgebied zijn. Leraren werken met het meest waardevolle wat ouders hebben, met kinderen. Zij zijn veertien jaar lang bezig met de vorming van die kinderen. Dan mogen we van hen verwachten dat ze goed gekwalificeerd zijn en steeds bezig zijn om zichzelf te verbeteren.
Het vertrouwen in de beroepsgroep is belangrijk. Daarbij is het ook goed als er een aantal dingen in het onderwijs veranderen. Ik kom straks op de modernisering van arbeidsvoorwaarden en hoe die ruimte en flexibiliteit kan geven op scholen. Veel van deze dingen hebben een plek gekregen in het Nationaal Onderwijsakkoord en in de Lerarenagenda. De agenda is tot stand gekomen met veel inbreng van leraren zelf. Het was een heel interessant traject. De Minister zei daar zojuist ook al iets over. Wij hebben allebei veel gesprekken gevoerd, soms op het departement maar ook tijdens bezoeken in het land. Die waren niet alleen met de traditionele gevestigde partijen, maar ook met individuele leraren die iets extra's hebben. Ik zie een ervan vandaag in het publiek zitten. Ik herken hem omdat hij zeer recent werd uitgeroepen als een van de Leraren van het Jaar. We kunnen leren van de zaken waar deze leraren tegenaan lopen. Wat hebben zij van ons nodig, hoe kunnen we ze helpen? Dit heeft geleid tot heldere afspraken in het onderwijsakkoord en de Lerarenagenda.
Sommige woordvoerders vragen terecht hoe dit zich vertaalt in concrete doelstellingen. Ik verwijs naar de gesprekken die op dit moment lopen op cao-tafels, waar wij als overheid geen partij in zijn. Er zijn afspraken dat er wordt ingezet op flexibilisering, afschaffing van de BAPO, of het inruilen van de BAPO voor iets anders wat meer toekomstbestendig is en meer uitgaat van duurzaamheid. Dat is goed. We moeten van oudere werknemers in het onderwijs vragen zich te blijven inzetten. Dat hoeft niet in de vorm van vijf dagen voor de klas tot aan je 67ste. Ze kunnen ook een heel waardevolle rol spelen in de begeleiding van jongeren. We zien dat de BAPO het onderwijs dwarszit, omdat steeds meer geld voor onderwijs gaat naar leraren die voor een deel van de tijd niet op school zijn, maar thuiszitten. Ik vind dat zonde. Dat is wat wij bedoelen met kwaliteits- en participatiebevorderend. We willen ook kijken of we de oudere leraar wat langer kunnen behouden in het onderwijs. Het onderwijs wordt daar beter van.
Ik noemde al de afspraken die gemaakt moeten worden op cao-niveau. Er zijn ook afspraken die wij gaan maken met de verschillende onderwijssectoren. Dat doen we in het po met de PO-Raad, in het vo met de VO-raad. Daarbij kijken we heel specifiek hoe het lerarenkorps zich ontwikkelt. Hoe zit het met de in- en de uitstroom? Welke afspraken moeten we maken als je naar een hoger opleidingsniveau wilt? Er gaat veel extra geld naar het onderwijs. Ik vind het terecht dat de commissieleden vragen waar we naartoe werken. De Kamer kan dat dan goed volgen.
Met de sectoren maken we ook afspraken over competenties van leraren. Zij geven bijvoorbeeld zelf aan dat zij willen leren over complexe vaardigheden, over differentiëren in de klas. Dit was zeer recent de uitkomst van een onderzoek. Dat is heel waardevol. Leraren zien dat dit nodig is, maar vinden het moeilijk. Als ze zelf aangeven dat het iets is waaraan ze willen werken, met het oog op de uitdagingen rond passend onderwijs, rond excellentie in de klas, met het oog op de mogelijkheden die ontstaan met de inzet van meer ICT, dan moet een deel van het geld dat beschikbaar is voor opleidingen en professionele begeleiding van leraren daarvoor worden ingezet. Ook daar gaan we afspraken over maken. Dat kan op verschillende niveaus. Het kan uit het geld dat beschikbaar is gesteld aan samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs. Een deel daarvan kan worden ingezet voor opleiding en training. Dat kan door inzet van de lerarenbeurs, die is toegesneden op de individuele leraar. Mevrouw Ypma vroeg daarnaar. Dat gebeurt voor een deel al. Veel leraren zetten deze in voor een Master Special Educational Needs (SEN), een master die opleidt in de omgang met kinderen die extra zorg nodig hebben. Dat kan soms collectief in een school, in School aan Zet bijvoorbeeld. Dat is een programma dat scholen begeleidt in verbeteringstrajecten. Daarbij wordt aan intervisie en peer review gedaan. Een van de onderwerpen waar scholen aan kunnen werken is het omgaan met verschillen. Dit onderwerp vindt daar gretig aftrek. Nu er meer geld beschikbaar is, kan het ambitieniveau met nieuwe concrete afspraken hoger worden.
Mevrouw Ypma (PvdA): De reactie van de Staatssecretaris is helder. Ik ben benieuwd of de enveloppemiddelen voor passend onderwijs ook gebruikt kunnen worden voor bij- en nascholing van leerkrachten, liefst zo individueel mogelijk. De middelen blijven nu naar het onderwijs gaan.
Staatssecretaris Dekker: Wij werken aan de invulling van het extra geld uit het Herfstakkoord. Daar liggen verschillende uitdagingen. Het is de bedoeling dat een kleine bezuiniging die erin zat, wordt teruggedraaid. Daar gaat dus een deel van het geld naartoe. Er ligt ook een vrij breed aangenomen motie van de Kamer om aan te geven wat wij vanuit passend onderwijs kunnen doen met hoogbegaafden. We kunnen ook kijken naar de opleidingsbudgetten, maar dat is niet het enige. Er is heel veel geld. De Minister gaf al aan dat bij de lerarenbeurs bijvoorbeeld geld niet het probleem is. We houden ieder jaar geld over. Ik wil specifiek kijken uit welke onderdelen dit wordt geput.
De individuele leraar moet gaan over zijn eigen ontwikkeling. Daar ben ik het mee eens, maar soms is die ontwikkeling ook goed vanuit een team. Ik vind dat een school en een schoolleider moeten kijken hoe het team eruitziet. Daar moet een professioneel gesprek over plaatsvinden, een goed functioneringsgesprek. Als iemand het gevoel heeft dat hij zich op het ene aspect kan ontwikkelen, moet de schoolleider kunnen zeggen dat de school het belangrijk vindt dat hij ook op een ander punt wat doet. We moeten het niet in extremen trekken. Het mooie van de lerarenbeurs is dat we de bal bij de leraar leggen. Soms is het goed om collectief in de school wat te doen.
Ik pak omwille van de tijd wat dingen samen. Om te beginnen zeg ik wat over de school als een lerende organisatie, waarbij ik heel kort inga op beginnende leraren en vooral kijk hoe scholen zich kunnen verbeteren. Vervolgens kom ik bij het register en de beroepsgroep, en de overige vragen rond groepsgrootte en arbeidsmarktontwikkeling.
Ik begin met de continu lerende school. De essentie van onderwijs is dat we hoge verwachtingen hebben van onze kinderen. Dat is een functie van de hoge verwachtingen die we mogen hebben van onze leraren en onze scholen. We willen toe naar nog beter onderwijs, waarin we de lat hoger kunnen leggen. Voorwaarden daarvoor zijn de constante ambitie en gretigheid om te willen leren, te verbeteren, en kritisch te kijken naar je eigen handelen. Zo kunnen we van goed naar excellent onderwijs groeien. Dit vraagt veel van scholen. De Minister noemde net de begeleiding van beginnende leraren. We zien dat de uitval erg groot is. De rol van opleidingen daarin moeten we bezien. De opleidingen kunnen blijven begeleiden als studenten klaar zijn, denk aan learning on the job. Ik noem daarbij de verantwoordelijkheid van schoolbesturen en schoolleiders om goede werkgevers te zijn en ervoor te zorgen dat nieuwe leraren goed worden opgevangen. Wie begint met een baan moet niet in het diepe worden gegooid. Die moet met vragen terecht kunnen bij die meer ervaren leraar of bij een schoolleider. In het vak leraar zit altijd het risico dat het heel solistisch is. Je komt 's ochtends binnen, je trekt de deur achter je dicht en je staat in je eentje voor de klas. Daar moet het gebeuren. Het vraagt een bewuste keuze van de school om daarmee bezig te zijn. Ik ben er enthousiast over dat dit steeds meer gemeengoed wordt. Ik zie daar goede voorbeelden van. De heer Bisschop refereerde aan een mooi artikel in Trouw vanochtend. Ik kan mij het allereerste werkbezoek van de Minister en mijzelf herinneren aan De Populier in Den Haag. Daar werd gewerkt met het project LeerKRACHT. Daarbij wordt heel intensief gewerkt met feedback, met leraren die elkaar coachen. Niet alleen de gecoachte leraar leert daarvan. Het feit dat ze weten hoe ze iets op een constructieve manier kunnen doen, is voor de coaches zelf ook heel goed. Uit al het internationaal beschikbare onderzoek blijkt dat teamwork, een kritische, geborgen, open setting op scholen waarin leraren elkaar aanspreken op het functioneren, leidt tot verhoogde kwaliteit in het onderwijs. Dat kunnen we alleen maar toejuichen.
We zien mooie dingen, maar we zijn er nog niet. De heer Duisenberg heeft een punt. Er zijn echt nog scholen die zich kunnen verbeteren in de meest basale dingen als goed personeelsbeleid. Ik schrik ervan dat een normaal functionerings- en beoordelingsgesprek nog lang geen gemeengoed is. Dit is in iedere sector vanzelfsprekend, het gebeurt in iedere organisatie. Een op de vijf leraren geeft aan helemaal geen gesprekken te hebben, laat staan dat dit een jaarlijks, cyclisch, periodiek terugkerend iets is. Daar moeten we afspraken over maken, en dat wil ik ook. Dat hebben we twee jaar terug gedaan bij de bestuursakkoorden. Wat mij betreft gaan we dit herbevestigen in de sectorakkoorden. Ik vind dat dit op alle scholen moet plaatsvinden. Invoering hoeft niet lang te duren. Verhoging van het opleidingsniveau vraagt investeringen, en vergt een langere adem en meer tijd. Vragen aan scholen of ze hun werkgeverschap op een goede manier willen invullen kan volgens mij veel sneller. Ik zal dit opnemen in mijn gesprekken en hier concrete afspraken over maken.
De voorzitter: Ik zie de heer Duisenberg met gebarentaal werken. Dat gaat niet goed.
De heer Duisenberg (VVD): Ik hoopte met gebarentaal geen interruptie te hoeven verspillen.
De voorzitter: Dat is heel inventief, maar dit lijkt me toch een interruptie.
De heer Duisenberg (VVD): Wat betekent «niet heel lang» concreet? Een maandje? Dat gaat dus nog lukken in 2013.
Staatssecretaris Dekker: Wij zijn bezig met de sectorakkoorden. Ik vermoed dat wij deze na de jaarwisseling, in het vroege voorjaar, kunnen presenteren. Daarin moeten deze afspraken worden gemaakt. Ik probeerde aan te geven dat alle scholen bij wijze van spreken morgen kunnen starten met een normale cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken. Daar moeten we ambitieuze doelstellingen over afspreken en daar hoeven we niet heel lang op te wachten. Als we het hebben over het verhogen van het opleidingsniveau of meer masters in het onderwijs, is dat niet van vandaag op morgen gerealiseerd. Dat vergt een langere adem. Ik wil het gehele palet, de gehele set afspraken voor de sectoren po en vo in de sectorakkoorden regelen. Ik kom daar in het voorjaar mee terug. De Minister wil dit ook voor het mbo en het hoger onderwijs. Daar wordt op een iets andere manier omgegaan met bestuursafspraken.
De heer Duisenberg (VVD): Dan wil ik de Staatssecretaris een suggestie doen. In alle organisaties worden aan het begin van het jaar afspraken gemaakt. Misschien is dat met scholen anders, maar het zou jammer zijn als net het beginpunt van het jaar is gemist en er dus voor dit jaar geen afspraken meer worden gemaakt. Bij de meeste andere organisaties gebeurt dit in januari of februari.
Staatssecretaris Dekker: Ik begrijp het punt. Ik wil scholen vooral zeggen dat ze niet op ons hoeven te wachten. Een goede schoolleider doet dit gewoon. We zien dat het nog niet overal gemeengoed is. Er zijn scholen waar het gesprek over het functioneren van leraren niet plaatsvindt. Dat vinden de leraren soms ook heel vervelend, want wat is er fijner dan af en toe feedback te krijgen. Even stilstaan bij wat goed gaat en wat verbeterd kan worden, dat is een cultuurverandering in het onderwijs. Ik wil geen irreële verwachtingen scheppen. Ik denk echt dat het tot het voorjaar duurt voordat de sectorakkoorden rond zijn en we deze aan de Kamer kunnen presenteren. Dit laat onverlet dat scholen hier al eerder mee kunnen beginnen.
De heer Klein (50PLUS): Dat is natuurlijk een mooie gedachte. Ik ken situaties waarin het goed is een spiegel te geven in functioneringsgesprekken. Bij beoordelingsgesprekken gaat het er ook om welke instrumenten we een schoolleider aanbieden om de betrokken docent verder te helpen. Dat laatste is vaak een probleem. Een exit als hij niet zou functioneren, is niet direct aan de orde. Dat is een heel lastig traject. Juist voor het groeipad, zeker voor de oudere docenten, heeft de schoolleiding weinig instrumenten. De schoolleiding moet een zetje in de rug krijgen. Hoe wil de Staatssecretaris dit equiperen?
Staatssecretaris Dekker: Bij functioneren hoort af en toe een beoordeling. Dan is het goed om helder te zijn. De heer Klein zegt dat een exit niet altijd aan de orde is. Dat vind ik een raar uitgangspunt. Als een slechte leraar niets onderneemt om zich te verbeteren of daar wat aan te veranderen, bereik je op een gegeven moment een punt dat het ophoudt. Dan is het misschien beter dat zo iemand het onderwijs verlaat en iets anders gaat doen. Ook dit is heel normaal in veel sectoren. Van iemand die niet goed functioneert, neem je vroeg of laat afscheid. Uiteraard onderneem je eerst pogingen om wat aan het slecht functioneren te doen. Waarom zou het onderwijs daarin anders zijn dan de zorg, het bedrijfsleven of de rijksoverheid? Daar moeten we ook wel eens afscheid nemen van mensen, hoe vervelend ook.
Daarentegen wil je een goede leraar iets bieden. Dat is de reden dat er in de Lerarenagenda staat dat goed functioneren mag worden gewaardeerd en beloond. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijs met geld zijn, dat kan ook met een extra opleiding of bepaalde verantwoordelijkheden die iemand krijgt. De functiemix biedt de ruimte om ook in de beloning wat meer te differentiëren. Dat gebeurt nog niet overal. Het gebeurt wel meer dan voorheen. We hebben laatst een peiling gedaan. Ongeveer 60% van de inzet van de functiemix staat in relatie tot kwaliteit, 40% nog niet. Er is dus nog wat te winnen. De heer Duisenberg vroeg of we verslag kunnen doen van de effecten hiervan op scholen. Dat wil ik graag. Ik hoor ook de verschillende verhalen. Er zijn scholen die hier heel blij mee zijn en er graag gebruik van maken. Die vinden het een impuls voor hun school om zo kwaliteit meer te belonen. Tegelijkertijd spreek ik ook leraren op andere scholen, die de indruk hebben dat het nog erg gaat op anciënniteit, of als automatisme als je een opleiding hebt afgerond. Het idee is natuurlijk dat je met een opleiding een betere leraar wordt, en dat je daarvoor wordt beloond. We moeten voorkomen dat dit soort automatisme er insluipt.
De heer Klein (50PLUS): De reactie van de Staatssecretaris is wat uitgebreid. Het kan nooit de bedoeling zijn dat exitgesprekken niet aan de orde zijn. Als iemand niet functioneert, doorloop je een traject. Dat doe je zorgvuldig, en dat betekent dat je daar consequenties aan verbindt. Wat ik wil stellen, is dat je de schoolleiding veel meer mogelijkheden moet bieden om zo'n traject te begeleiden en daar middelen voor in te zetten. De huidige situatie maakt dat er wellicht terughoudend mee wordt omgegaan. Dat zit in de functiemix, dat zit in de waardering en dat zit ook in de extra opleidingen. Dit moet meer worden gestimuleerd.
Staatssecretaris Dekker: Dat is precies het punt van het hoofdstuk over de lerende organisatie. Dit kan veel meer gemeengoed worden in het onderwijs dan het nu is. We kunnen daar echt wat van leren. Ik kom daar zo op terug.
Het is de vraag in hoeverre bij de functiemix functioneren en beoordelen van leraren wordt meegenomen in de differentiatie naar beloning. Er speelt het een en ander. De heer Rog refereerde daaraan. Het heeft betrekking op de betaalbaarheid. We zijn voortdurend in gesprek met werkgevers en vakbonden om te kijken hoe dingen uitpakken. Dat vraagt constante bijsturing. Er zijn veel factoren van invloed op de kosten van de functiemix. Ik noem de pensioengerechtigde leeftijd, het gedrag van scholen en specifieke cao-afspraken. Er is nu discussie over de betaalbaarheid van de functiemix tussen het departement en de bonden. Die gaat over de bedragen. De VO-raad geeft aan dat de functiemix misschien wel 80 miljoen euro duurder wordt dan was beoogd. Wij denken dat dit bedrag wat lager is. De vraag is hoe dat kan. Het heeft voor een deel te maken met autonome ontwikkelingen, maar voor een deel ook met een soms wat te royale inzet van de functiemix door scholen. Dan zijn niet alleen horizontale stappen genomen van de ene naar de andere schaal, maar wordt er ook onmiddellijk een periodiek opgezet. Daar moeten we kritisch naar kijken. Ik kom daar bij de Kamer op terug. Dan kan ik ook het punt van de heer Duisenberg meenemen. Hoe evalueren we of de functiemix het uiteindelijke doel bedient? Treedt er differentiatie naar kwaliteit op in het onderwijs?
Daarbij vroeg de heer Van Meenen wat wij vinden van het entreerecht. Ook dit is een factor die effect heeft op de functiemix. Het entreerecht zegt dat als je een bepaald deel van je uren in de bovenbouw zit, je naar een hogere schaal moet. Dit zit in de cao-afspraken. Werkgevers en werknemers kunnen afspreken hoe ze dit flexibeler kunnen maken, want ik zie dat het entreerecht onbedoelde effecten heeft. Als we streven naar een modernere cao met meer flexibiliteit, moeten we naar dit soort onderwerpen kijken. Ik hoop daar wel op, ook al is het iets van de sociale partners.
De heer Van Meenen (D66): Mijn vraag is natuurlijk of de Staatssecretaris daarin ook een rol voor zichzelf ziet. Tot nu toe hebben zijn voorgangers die niet gezien. Zij zeiden dat het een afspraak van werkgevers en werknemers was. Er was geen euro voor beschikbaar, want het is geen onderdeel van de functiemix. Ik hoor dat hij daarin een rol voor zichzelf ziet ontstaan.
Staatssecretaris Dekker: Ik moet enige voorzichtigheid betrachten, precies om de reden die de heer Van Meenen in zijn betoog aanhaalde. Formeel genomen is dit iets waar sociale partners, werkgevers en werknemers aan de cao-tafel afspraken over maken. Werkgevers en werknemers zeggen ons ook dat zij erover gaan. We hebben als overheid in het Nationaal Onderwijsakkoord met zowel werkgevers als werknemers afspraken gemaakt over de modernisering. Daarbij was het grootste knelpunt de BAPO. Ik heb mijn ideeën over het entreerecht, en de sociale partners hebben die ook. Ik wil niet vanuit Den Haag zeggen wat, hoe en wanneer het moet. In Nederland worden cao's niet gemaakt door de overheid, maar door sociale partners. Als het onderwijs vindt dat dit goed onderwijs in de weg staat, moeten partijen daar een groot punt van maken in de cao-onderhandelingen.
Ik heb gesproken over functioneren en hoe dit in goed hrm-beleid een plek moet krijgen. Ik ben ook enthousiast over intervisie, peer to peer, discussies tussen leraren, leraren die bij elkaar in de klas gaan zitten om te kijken hoe het loopt. Om dit te realiseren moet er iets worden gedaan aan de werkdruk. Leraren moeten hier tijd voor hebben. Dat doen we aan de hand van twee dingen. We zorgen dat er ruimte is voor formatie, voor meer leraren in het onderwijs, bijvoorbeeld 3.000 extra in de komende jaren. Er zit ook geld in voor latere jaren. Dit zorgt ervoor dat er meer ruimte en tijd ontstaat op school. Voor een ander deel doen we dit door te kijken of er administratieve regels zijn die leraren onnodig dwarszitten, en of we die kunnen oplossen. Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd in het onderwijsakkoord is niet binnen drie maanden gedaan. Dat is niet realistisch. We pakken het wel voortvarend op. De Minister en ik doen dat voor alle sectoren. Het is een breed veld. Daar moeten we de tijd voor nemen. Ik denk dat we er meer over kunnen melden als we volgend jaar op de Dag van de Leraar weer over de Lerarenagenda spreken.
Ter afronding van dit onderwerp kom ik op de vraag van de heer Van Meenen naar de rol van de inspectie. De heer Rog vroeg hoe het stond met de uitwerking van de pilot die wij hebben aangekondigd, zowel voor het mbo als voor het funderend onderwijs. Wij werken nu aan een brief die ingaat op gedifferentieerd toezicht. Dat is aan de ene kant differentiatie, waarbij we niet alleen kijken naar minimumstandaarden als zwak en zeer zwak onderwijs, maar ook wanneer een school het goed of excellent doet. Ook dat kan een stimulans zijn voor scholen om iets na te streven. Als je goed wil zijn, is het handig om te weten hoe «goed» eruitziet. Gedifferentieerd toezicht houdt ook in dat de lastendruk van de inspectie naar beneden kan naarmate een school beter is, het beter op de rit heeft en meer doet aan horizontale verantwoording. In diezelfde brief komen wij concreet terug op het idee dat de heer Rog opperde bij de begrotingsbehandeling.
Mijn volgende blokje is het lerarenregister.
De heer Duisenberg (VVD): De Staatssecretaris is heel enthousiast over de peer reviews. Hij noemde het project LeerKRACHT als voorbeeld. Nu vind ik de Lerarenagenda op dit punt erg vrijblijvend. Ik had vooraf de verwachting dat er meer mee zou worden gedaan, ook omdat hierover al een afspraak bestond in de sector. Het wordt in de agenda meer aangemoedigd dan dat het iets concreets is. Wat zijn de concrete plannen voor de peer reviews?
Staatssecretaris Dekker: De heer Duisenberg heeft gelijk. Er zijn ook bij de bestuursakkoorden afspraken gemaakt over scholen die dit soort methodes hanteren. In de sectorakkoorden zullen we daarop voortborduren. Daarin maken we afspraken over het vergroten van het aantal masters, het opleidingsniveau en het terugdringen van onbevoegden in het onderwijs, maar ook over de verbeterprogramma's die scholen zelf kunnen en moeten opzetten om stappen te maken. Intervisie en peer review zijn daar onderdelen van. Ook hier is geld voor beschikbaar. We willen er ruimte en tijd voor maken. De specifieke uitwerking daarvan in concrete doelstellingen volgt, zodat de Kamer kan monitoren of dit inderdaad gebeurt. Ik zou het zelf graag willen.
Ik kom bij het lerarenregister. Een register is nooit een doel op zich. Het is bedoeld om ervoor te zorgen dat de beroepsgroep meer achter het stuur wordt gezet. De heer Rog sprak van een register van, voor en door de leraren. Daar ben ik heel erg voor. Tegelijkertijd is het een middel om te zien wat we kunnen doen om het aantal onbevoegden in het onderwijs terug te dringen. Als wij ervan uitgaan dat voor de klas geregistreerde leraren staan, dan neem je daarmee het probleem weg van de aantallen onbevoegden waar we nu tegenaan lopen. Deze vormen van beroepsregisters werken heel goed in andere sectoren. Kijk naar advocaten, een heel sterke beroepsgroep met de Orde van Advocaten. Daar wordt tussen vakuitoefenaars besproken waar je als een goede advocaat aan moet voldoen en wat er wordt verwacht aan opleiding en bijscholing. Daar zit veel beroepseer in. Hetzelfde zie je bij architecten en artsen. Het is goed dat we ouders en leerlingen laten zien wat zij mogen verwachten. Veel kundige mensen oefenen het vak van leraar uit. Dat mogen we laten zien. Nu hebben we alleen een bevoegdheidsregeling. We zien dat die door sommige scholen niet heel strikt wordt gehandhaafd. In het vo is 20% van de leraren onbevoegd, in het vmbo zelfs 25%. De regeling gaat een stapje verder. Die gaat uit van het idee dat leraren constant moeten werken aan hun professionaliteit en het bijhouden van hun vakkennis. Wij kunnen veel leren van die andere sectoren en beroepen met dit soort registers.
De heer Rog vroeg van wie het register was. Ik vind dat het uiteindelijk van de beroepsgroep zelf moet zijn. Ik heb de brief er nog even bij gepakt. Hij had allemaal ronkende teksten, die ik niet herkende. Ik lees helder dat het lerarenregister wordt beheerd door de Onderwijscoöperatie. Daar maken we afspraken mee over het beheer van het register door de beroepsgroep. Laten we kijken hoe we dit gezamenlijke doel handen en voeten kunnen geven. De heer Rog mag mij daarop kritisch volgen. Wij zijn het op dit punt eerder met elkaar eens dan oneens.
De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris zegt natuurlijk dat de beroepsgroep het beheer mag voeren, maar het publiekrechtelijke aspect maakt het politiek. Daarmee wordt het mogelijk een afrekenmiddel. Ik heb de Staatssecretaris een heel eenvoudig alternatief aan de hand gedaan. Ik zou daar graag een reactie op horen. Ik wil het register bij de beroepsgroep laten. De overheid intervenieert eens een keer niet en trekt het niet naar zich toe. Er wordt gewoon geregistreerd. De inspectie kan in de boeken zien of er op een school onbevoegde docenten zijn. Als dat het geval is, moeten zij binnen twee jaar bevoegd zijn. Dat is een recht van een docent en een plicht van de school. Daarna is het einde bevoegdheid. Het register zoals de Staatssecretaris het wil opleggen aan de sector, is een register dat nog steeds onbevoegden toelaat. Het biedt in die zin geen oplossing.
Staatssecretaris Dekker: Het is niet mijn register. Het is het register van de beroepsgroep, dat gerund wordt door de Onderwijscoöperatie. Mijn voorganger heeft daar al afspraken over gemaakt. Die konden op steun van de Kamer rekenen, ook van de fractie van de heer Rog. Ik wil het bij de beroepsgroep laten, want het wordt alleen succesvol als het wordt gedragen en gerund door die beroepsgroep. Het is niet zo dat de overheid er helemaal geen rol in heeft, want er moeten wel een paar dingen worden geregeld. Om te beginnen betalen wij dit register en de organisatie die het runt. Als ik het loslaat, zoals de heer Rog wil, weet ik niet of het van de grond komt. We hebben afspraken gemaakt in de bestuursakkoorden. Ook die zijn door mijn voorganger gemaakt. Ik vond dat wel zinnige afspraken. Als het een succes moet worden en we steken er belastinggeld in, dan mogen we iets verwachten over tempo, de deelname aan het register en de manier waarop het wordt aangepakt. Ik vind dat we daar een goed gesprek over kunnen hebben. Als het register civiel effect zou moeten hebben, is een wettelijke basis nodig. Het is dan net als bij artsen, advocaten, accountants, architecten en notarissen zo, dat je het beroep alleen mag uitvoeren als je bent geregistreerd. Zij hebben, vooral ook omdat ze soms tuchtrechtelijke bevoegdheden hebben en er een civiel effect van uitgaat, een wettelijke fundering. Wij hebben de plicht dit op een nette manier te doen. Dat geldt ook voor de Kamer als wetgever. Laten we met de Onderwijscoöperatie bespreken hoe we het op een goede en zinvolle manier handen en voeten kunnen geven.
Dit raakt aan het punt van de onbevoegden. Ik constateer dat hierover nog discussie bestaat met de Onderwijscoöperatie. Dat heeft de coöperatie in de brief geschreven, die de Kamer ook heeft ontvangen. Het maakt mij niet zo veel uit hoe we het regelen, maar we moeten in de toekomst de uitzonderingsregeling die in de wet bestaat strikter toepassen. Of we daar op toe gaan zien door een apart portaal of register, of dit via de inspectie loopt of nog anders gaat, is mij om het even. Het moet wel een waterdicht systeem zijn. Nu zien we dat er een uitzonderingsregel is, die vaak onterecht keer op keer wordt verleend. Er staan dus veel leraren onbevoegd voor de klas, die niet voldoen aan de uitzonderingsclausule. Die luidt dat je in opleiding moet zijn en binnen twee jaar de opleiding succesvol moet hebben afgerond. Dat lek wil ik sluiten. Volgens mij zijn de Onderwijscoöperatie en ik het helemaal eens over dit doel, maar wellicht niet over de weg ernaartoe. Laten we daar het gesprek maar over voeren. Ik vind het geen punt als het er anders uitziet dan wat ik in de brief heb beschreven.
De heer Rog (CDA): Ik deel met de Staatssecretaris dat je in gesprek moet blijven. Dat wil ik niet bestrijden, maar het gaat om de vraag of je vervolgens oplegt hoe het register eruit moet zien. Ik lees in de brief van de Staatssecretaris wel heel veel het woord «ik» en een invulling die anders is dan die eerder door de beroepsgroep is bedacht. Ik wil daarvoor waarschuwen, omdat het daarmee minder van de beroepsgroep blijft. Ziet de Staatssecretaris een mogelijkheid om de inspectie te laten kijken naar de bevoegdheid op scholen? Hij heeft daarvoor een verantwoordelijkheid. Als hij weet hoe het zit, kan hij wat doen. Daar hoeft hij dan de Onderwijscoöperatie of het register niet voor te gebruiken.
Staatssecretaris Dekker: Dit is onderwerp van gesprek met de Onderwijscoöperatie. We moeten kijken hoe we dit handen en voeten geven. De inspectie heeft voor dit soort zaken maar beperkte middelen. De heer Rog gaf aan dat de inspectie weg moet blijven van de scholen die het goed of excellent doen. Dan kan er niet tegelijkertijd worden gecontroleerd of iedereen bevoegd is. Dat zou je voor een deel met zelfregulering willen doen. De beroepsgroep kan hier afspraken over maken. Hoe we dat precies doen, is best ingewikkeld. Het gaat mij erom dát we het doen. Hoe we het doen, is onderwerp van gesprek. Ik kom daar graag op terug. De heer Rog mag controleren of ik het goed heb gedaan.
De heer Bisschop (SGP): Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat wij nogal wat vraagtekens bij het lerarenregister hebben. Die zijn voor een deel door de heer Rog verwoord. Ze zijn door de beantwoording van de Staatssecretaris niet weggenomen, met alle waardering voor de poging daartoe. Ik ben blij dat we hierover een vervolggesprek gaan voeren. Ik vraag me wel af of we nu niet opnieuw iets doen wat we in het onderwijs al vaker gewraakt hebben. Er is namelijk al een systematiek. Die houdt de bevoegdheid en bijscholing van docenten in de gaten, als de methode goed wordt uitgevoerd. Er zijn in de cao uren gereserveerd voor bijscholing. De elementen zijn er. Wij constateren dat daar niet goed mee wordt omgegaan, en wat gebeurt er? Er komt een nieuwe systematiek overheen. Ik vraag mij af of we naar deze dubbele systematiek toe moeten. Is het niet zuiverder om de bestaande systematiek te optimaliseren en daar eisen aan te stellen? Ook een school die maar een keer in de vijf of acht jaar bezoek van de inspectie krijgt, maar jaarlijks aan de inspectie rapporteert, kan verantwoorden hoeveel docenten er zijn en in welk stadium van hun studie zij zijn. Dat kan prima bij de kwaliteitseisen van een school worden meegenomen. Daar is geen groots opgetuigd nieuw systeem voor nodig.
De voorzitter: Wat is uw vraag?
De heer Bisschop (SGP): Is de staatsecretaris bereid om nog eens kritisch te kijken of we het lerarenregister überhaupt wel moeten introduceren, vanuit de gedachte van zo min mogelijk verantwoordingsplicht?
Staatssecretaris Dekker: De heer Bisschop heeft gelijk. Er is nu al een systematiek, die van wel en niet bevoegden. Hij zegt dat de bijscholing daarin zit, maar dat is niet zo. Er bestaan wel mogelijkheden voor bijscholing voor leraren. Daarover worden afspraken gemaakt in de cao. Er is geen verplichting om daar gebruik van te maken. We zien dat dit te weinig gebeurt. Het mooie van zo'n register is het feit dat het er is. Er wordt van je verwacht dat je constant werkt aan bijscholing en het bijhouden van vakkennis. Dat zie je terug bij de beroepen waar het een succes is. Je hebt er enerzijds recht op, en kunt tegen je werkgever zeggen dat het moet gebeuren. Anderzijds is het een stok achter de deur om te zorgen dat iedereen er gebruik van maakt. De heer Bisschop vraagt of we niet gaan werken met een dubbel systeem. We moeten voorkomen dat er twee dingen parallel lopen. Als een register goed staat en leidt tot een systematiek die te vergelijken is met die andere geregistreerde beroepen, dan moet je ook kijken wat het betekent voor bevoegdheidsregelingen.
De voorzitter: Ik kijk even naar de leden. We hebben nog drie kwartier. Kunnen de commissieleden zich erin vinden dat de staatsecretaris zijn beantwoording afrondt? Ik denk dat hij ongeveer op drie kwart is. Anders ben ik bang dat de tweede termijn ernstig in het gedrang komt. Heeft de heer Smaling een vraag of is hij het hiermee eens?
De heer Smaling (SP): Misschien kan het gecombineerd worden. Ik heb wat vragen. Als we dan daarna uw voorstel volgen?
De voorzitter: Dat kan ik wel toestaan, want u bent in de eerste termijn heel bescheiden geweest. U moet zich wel beperken tot de vragen. De Staatssecretaris begrijpt een vraag ook zonder de toelichting.
De heer Smaling (SP): Ik herhaal de woorden van de Staatssecretaris: een lerarenregister moet in onze optiek alleen bevoegde docenten bevatten. In het geval van advocaten en notarissen zijn het altijd mensen met een bul of ander diploma. De stap van eerst ook de onbevoegden opnemen en die er later weer uitfilteren, is wat ons betreft geen optie. Zit ik wat dat betreft geheel op een lijn met de Staatssecretaris?
Staatssecretaris Dekker: Dit is wat mij betreft onderwerp van gesprek. We moeten het uitzoeken. Het register moet succesvol worden. Het moet gedragen worden door bevoegde en geregistreerde leraren. Er is een soort tussengroep. Ik geef een voorbeeld. In de medische wereld en bij notarissen heb je artsen in opleiding en kandidaat-notarissen. Je wilt uiteindelijk dat deze mensen volledig geregistreerd worden als volledig arts of volledig notaris. Ik wil kijken wat wij kunnen doen met die tussencategorie leraren die al wel het vak mogen uitoefenen. Dat staat de wet toe. We willen echter af van het lek dat dit constant wordt verlengd, waardoor we te veel onbevoegden voor de klas hebben.
De heer Smaling (SP): Dan ga je dus een heleboel kandidaat-leraren in dat register plaatsen, waarvan je niet weet of ze ooit kandidaat-leraar af zullen zijn. Dat is het verschil. Notaris is een gerespecteerd ambt. Als je een huis koopt...
De voorzitter: We weten allemaal wat een notaris is. Dat hoeft u niet toe te lichten.
De heer Smaling (SP): Dan zegt de notaris ook nog dat hij aanneemt dat hij niet de gehele akte hoeft voor te lezen. Laten we voor de leraren niet een kafkaëske fase inlassen waarin iedereen erin staat, maar meteen streven naar het alleen registeren van bevoegde leraren, zoals ook de Onderwijscoöperatie wil. Anders heeft het geen zin.
Staatssecretaris Dekker: Ik ga die discussie graag aan met de Onderwijscoöperatie. Ik wil zicht houden op de kandidaat-leraar, diegene die bezig is zijn bevoegdheid te verwerven. Dat moet binnen twee jaar gebeuren. Als dat niet het geval is, komt de tijdelijkheid tot een einde. Dan zetten we er een punt achter. Dat is het probleem. Het maakt me niet uit of we dat regelen in het register of op een andere manier, als we het maar regelen.
De voorzitter: De Staatssecretaris maakt nu zijn betoog af. Ook hem verzoek ik kort van stof te zijn.
Staatssecretaris Dekker: Ik probeer het wat meer staccato te doen.
De heer Van Meenen vroeg hoe we omgaan met onbevoegde leraren in het vmbo. Daar zie je dat vooral in de lagere treden pabo-docenten wel eens een rol vervullen, of leraren die meer groepsleraren zijn en verschillende vakken geven. Daarmee zijn ze de facto niet voor al die vakken bevoegd. Ik vind dit een specifieke categorie, die ik met de sector en de Onderwijscoöperatie wil bespreken. Dit moet geadresseerd worden. Mijn ijkpunt is dat we geen concessies mogen doen aan de kwaliteit van het lesgeven. Ook in de onderste treden van het vmbo moeten leerlingen in een vak eindexamen doen. Ik wil dat ze daarvoor les krijgen van degenen die dat vak zo goed mogelijk beheersen.
Alle woordvoerders hebben vragen gesteld over de Onderwijscoöperatie en de mate waarin deze de beroepsgroep vertegenwoordigt. De Onderwijscoöperatie doet goed werk. Het is een vereniging van verenigingen. Er zitten vakbonden en vakverenigingen in. Het betreft de AOb en de CNV, maar ook de Vereniging van Meesterschappers, Leraren met Lef, het Nederlands Instituut voor Masters in Educatie (NiME) en de Beroepsvereniging docenten mbo (BVMBO). Het is een heel palet aan verenigingen, dat in totaal zo'n 200.000 leraren vertegenwoordigt. We hebben de Onderwijscoöperatie hard nodig als we het register willen laten slagen. Tegelijkertijd moeten we kijken hoe we de individuele leraren er meer een stem in kunnen geven, zodat ze het gevoel hebben dat de Onderwijscoöperatie er voor hen is. Daar zijn zorgen over. Ik zie dat punt. We hebben in het Nationaal Onderwijsakkoord afgesproken dat als het een register wordt analoog aan dat van advocaten, architecten et cetera, ook het beheer van het register vergelijkbaar moet zijn. Iedere docent kan invloed uitoefenen op het beheer ervan, als hij geregistreerd is. Ik neem dit punt mee in de gesprekken met de Onderwijscoöperatie.
Ik kom bij de ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt en de groepsgrootte. Allereerst verwijs ik naar een brief over de groepsgrootte, die de Kamer nog voor de kerst krijgt. Dit is de basis voor een goed geïnformeerd debat over de feiten. In de media hebben we verschillende dingen gelezen. De AOb heeft onderzoek naar de groepsgrootte gedaan met enquêtes. Wij doen dat op een wat andere manier. Wij kijken en tellen en komen tot andere cijfers. In het debat is het van belang om te kijken naar ontwikkelingen. Hoeveel leraren komen er bij en hoeveel verlaten het onderwijs? Wat betekent dat voor de leerling-leraarratio? Die fluctueert wat door de jaren. Ik vind het ook van belang om te kijken naar het verhaal achter de cijfers. Ik neem dit mee in mijn brief over groepsgrootte in het po en vo. Ik weet niet of wij in Den Haag moeten bepalen hoe groot een klas moet zijn. Daarom ben ik ook niet voor het voorstel van de heer Van Meenen om een soort aanvalsplan uit te rollen.
We zien immers dat de redenen voor de verschillen in groepsgrootte heel divers zijn. Er zijn scholen in het vo met een grote variëteit in groepsgrootte. Zij kiezen er bewust voor in bepaalde vakken wat grotere klassen te hebben, zodat ze ook in staat zijn de wat kleinere vakken te geven met wat kleinere klassen. Dat is dan in balans. Ik zie in het po ook dat soms wordt gewerkt met wat grotere groepen, maar dat een aantal vakdocenten wordt ingevlogen. Dit is bijvoorbeeld een eerste- of tweedegraads bevoegde docent voor rekenen, die heel specifiek onderwijs op dat vakgebied geeft. Dit zijn vernieuwende vormen waarvoor ik ruimte wil behouden. Voor onderwijsvernieuwing is het dus niet goed om te sturen op groepsgrootte. Er zijn ook andere redenen dat er grotere groepen zijn dan je zou wensen. Een van de scholen waar we op ingezoomd hebben, had een schoolleider die de puinhoop van zijn voorganger moest opruimen. De school was in financiële nood. Hij was bezig dat te herstellen, maar dat betekende dat hij tijdelijk met grotere groepen moest werken. Ik geef deze voorbeelden om aan te tonen waarom het uiteen loopt. Er zijn nog meer verhalen. Ik wil die goed verwoorden in de brief.
De voorzitter: Dan hebben we nog de mogelijkheid om vragen te stellen, maar misschien kunnen de woordvoerders deze meenemen in hun tweede termijn. We hebben namelijk nog maar een half uur.
De heer Klein (50PLUS): Even een puntje. De Staatssecretaris zou de groepsgrootte en de arbeidsmarkt behandelen. Over de arbeidsmarkt heb ik niets gehoord.
Staatssecretaris Dekker: Ik was door mijn vragen heen. Heeft de heer Klein een specifieke vraag? Het hangt met elkaar samen.
De voorzitter: Als er geen vraag is, hoeft er ook geen antwoord gegeven te worden. Ik begrijp het enthousiasme van de Staatssecretaris, maar we gaan verder met de tweede termijn. De spreektijd is maximaal drie minuten.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Mag ik twee minuten schorsing? Dan kan ik even mijn tweede termijn voorbereiden.
De voorzitter: Dan begin ik bij de heer Duisenberg.
De heer Duisenberg (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister en de Staatssecretaris voor de beantwoording. In het arbeidsmarktverhaal, het CPB-rapport, worden verschillende suggesties gedaan. Een daarvan is loondifferentiatie naar deelmarkt. Ik heb gevraagd wat het kabinet daarvan vindt en ik heb dit gemist in de antwoorden, net als de heer Klein. De heer Smaling zei dat dit misschien een kantelpunt was, waarbij we de leraar permanent in het vizier krijgen. Ik ben het daarmee eens. Dit kan op verschillende manieren een kantelpunt zijn.
Daaraan wil ik twee dingen toevoegen. Ik ben best kritisch geweest over de sector, maar ik ben heel positief over de stappen rond de Lerarenagenda. Het is goed te zien hoeveel energie erin zit, ook uit de sector. Ik hoop wel dat dit kantelpunt ook in de sector wordt gebruikt om de deken van zich af te gooien en alle energie die er is ten volle te benutten. Veel mensen hier komen uit het onderwijs. Ik kom toevallig uit een andere sector. Dat vond ik een heel dichtgeregelde sector. Ik heb de cao meegenomen die we daar hadden. Ik laat hem even zien. De energiesector is een semipublieke sector, flink dichtgeregeld en enorm bureaucratisch. Ik dacht dat het niet erger kon worden. Maar dit is de cao van het po. Volgens mij hebben we echt nog een weg te gaan. Om de leraar in het vizier te hebben ben ik blij dat we over een jaar kijken waar we staan, maar 5 oktober 2014 valt op een zondag. Ik heb al even met de heer Bisschop overlegd. Dat gaat niet gebeuren. Ik zie erg uit naar de afspraak die we gaan maken, waarschijnlijk in de week voor of na 5 oktober. Het is goed dan weer stil te staan bij hetgeen is bereikt.
De heer Bisschop (SGP): Ik dacht dat de heer Duisenberg het misschien zou koppelen aan 4 oktober, de verjaardag van Sint Franciscus.
Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Dank voor de heldere antwoorden van de Minister en de Staatssecretaris. Het is goed dat leraren zo veel bij het overleg worden betrokken en dat de bewindslieden zo vaak op pad gaan om met leraren te spreken. Het is goed ook in de toekomst voor, door en met leraren te bekijken wat de knelpunten zijn en hoe die kunnen worden verholpen.
Op een punt ben ik nog niet helemaal tevreden. Dat gaat over de persoonlijke scholingsbudgetten. Ik wil er bij beide bewindslieden op aandringen om zo veel mogelijk ruimte te vinden voor het uitbreiden van de lerarenbeurzen. Dit is in de Kamer een breed gedragen wens. Ik vind ook dat de beurzen nu niet voldoende worden benut. Ik zie zulke prachtige dingen gebeuren bij leraren die bijvoorbeeld een master SEN hebben gevolgd. Zij delen die kennis met hun team. Ook dat ben ik met de bewindslieden eens. Met het passend onderwijs in het achterhoofd mag dit wat mij betreft wat extra kracht worden bijgezet. Dat is op een groot aantal scholen nog best spannend. Daar vraag ik aandacht voor.
Mijn laatste punt is werkdruk en klassengrootte. Ik ben benieuwd wat de Staatssecretaris ervan vindt als meer ouders worden betrokken bij het onderwijs. Dat kan de werkdruk van leraren verlagen. Ik zie daarvoor mooie initiatieven. De partnerschapschool is op bezoek geweest. Kinderen worden in de klas individueel begeleid onder supervisie van een leraar. Dit is een mooie, vernieuwende vorm waarmee de werkdruk voor leraren wat naar beneden kan en ouders meer betrokken worden. Ik denk dat hier veel behoefte aan is. Ik ben benieuwd of de Staatssecretaris dit kan meenemen om de werkdruk voor leraren te verlagen.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor de beantwoording. Het lerarenbeleid is een belangrijk onderwerp. Het is van groot belang om de initiatieven die in de samenleving en op de scholen ontstaan te ondersteunen en stutten. We moeten daarin niet te veel interveniëren. Er wordt steeds gezegd dat de middelen voor de lerarenbeurs niet worden uitgeput. Ik herinner me dat uit het verleden, maar had de indruk dat het inmiddels was veranderd. Ik wil dit graag bevestigd horen.
We zien de problemen met het entreerecht. Ik kreeg de indruk dat de Staatssecretaris dit zag als een probleem dat veroorzaakt is door sociale partners. Ik heb het convenant LeerKracht er even bij gepakt. Dat is een mooi convenant, waarin ik las dat er wel degelijk een verplichting is dat leraren die eerstegraads bevoegd zijn en in de bovenbouw werken, een LD-schaal krijgen. Volgens mij is de Staatssecretaris daar medeverantwoordelijk voor.
Ik ben blij met de toezeggingen rond Teach First en de functiemix. Ik zie uit naar het vervolgdebat daarover. Mijn belangrijkste punt voor nu blijft het lerarenregister. Ik lees voor uit de brief van de Staatssecretaris. Hij schrijft over de onbevoegdheid die hij daarmee denkt te kunnen oplossen: «Immers alleen als ook de onbevoegde leraren zich geregistreerd hebben, kan worden nagegaan of zij zich aan de wettelijke termijn voor het behalen van de bevoegdheid houden.» Ik denk dat ik een redelijk alternatief heb geboden, waardoor zij niet in datzelfde of een apart register hoeven te staan. De Staatssecretaris kan dan toch bewerkstelligen dat die carrousel van de onbevoegdheid eindelijk stopt.
Ik wil graag een VAO aanvragen. Dit laatste punt speelt daarbij een rol.
De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Bij dit laatste sluit ik mij aan. Ook wij overwegen een paar moties. Ik wil daarover nader overleggen, maar er is enige aanleiding toe. Niettemin dank voor de beantwoording van de Minister en de Staatssecretaris. Op sommige punten was die zeer verhelderend. Op andere punten blijven er vragen.
Rond de opleiding op de pabo's worden inderdaad stappen gezet, maar zeker in het licht van het gloedvolle pleidooi van de Minister dat er meer mannen in het basisonderwijs moeten, zou dit misschien versneld kunnen worden. Ik wil niet terug naar de oude pedagogische academies, met een scheiding tussen de opleiding voor kleuterjuf en die voor onderwijzer. In de lijn van de stappen die nu zijn gezet, kan de overheid misschien wel meer stimuleren in die richting. Daarover overwegen wij een motie.
Dank voor de uitnodiging om met good practices te komen over duale en deeltijdopleidingen. Ik hoop daaraan zeer binnenkort gehoor te geven. Dit is volgens de SGP een cruciaal instrument om te bereiken wat we als overheid nodig hebben om onderwijs vitaal en gezond te houden. Dit geldt eveneens voor de toestroom van goed gevormde en opgeleide docenten, ook in een later stadium voor een tweede bevoegdheid bijvoorbeeld. Ook hierover overwegen wij een motie.
Het derde punt sluit aan bij de woorden van de heer Rog over het lerarenregister. Ik ben er nog niet gerust op dat dit niet een soort tweede mechanisme wordt, wat je kunt vermijden of wat je beter moet afstemmen met het bestaande mechanisme. Er zitten nog te veel haken en ogen aan. Daar willen we meer aandacht voor vragen en meer discussie over voeren.
Ik weet niet hoelang deze vergadering doorloopt, maar ik moet om 17.20 uur afscheid nemen. Dat is niet omdat ik de Minister en de Staatssecretaris niet langer kan aanhoren, maar omdat de volgende verplichting zich dwingend voordoet. Mijn excuses op voorhand.
De voorzitter: Dat overkomt ons allemaal wel eens.
Ik geef geen ruimte meer voor interrupties, want dan is het einde zoek.
De heer Smaling (SP): Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik aangegeven dat de Lerarenagenda een kantelpunt kan zijn. De heer Duisenberg refereerde er net aan. Zit de leraar met deze agenda echt aan het stuur, of meer aan het stuur dan voorheen? Delen de bewindspersonen dit inzicht? Uit dit debat kan ik niet opmaken of dit zo bij hen is geland. Er komen te veel dingen aan bod die het grote geheel wat versluieren. Dat vind ik jammer. In die zin vind ik het goed om naar de Lerarenagenda te kijken alsof het een soort rijksstructuurvisie is. Met een wijziging in een bestemmingsplan heeft de bevolking de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen, en het meer een ons- dan een jullie-document te maken. Met «ons» bedoel ik de leraren. Het is goed over de verschillende hoofdstukken in het document een brede selectie van meningen uit het veld te krijgen. De hoofdstukken zijn zeer verschillend in de mate waarin het op te lossen is. De richtingen die geboden worden om er te komen verschillen ook nogal. Sommige hebben wetgevingsveranderingen nodig, andere dingen kunnen leraren zelf doen. Ik wil weten wat leraren zeggen van deze zes, zeven hoofdstukken. Doen ze dingen al? Wat kunnen ze zelf? Dan wordt het meer een gedeeld document. Dat proefde ik ook een beetje uit de brief van CNV Onderwijs en de AOb. Het moet een doe-document zijn, een ons-document. Ik vraag het kabinet dit in gang te zetten.
Een half jaar geleden is er bij het debat over governance een motie aangenomen die vraagt om een aanpassing van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS). Die zou ook al een beetje in de richting moeten gaan van leraren meer aan het roer. Ik weet niet in hoeverre de uitvoering van die motie wordt meegenomen bij deze agenda.
De causaliteit van excellentie op scholen en leraren die zich echt goed voelen in hun baan is essentieel. De kwaliteit van de leraren is de grootste bijdrage. Alles moet gericht zijn op het wegnemen van blokkades. Als de Staatssecretaris zegt dat hij niet wil sturen op groepsgrootte, neemt hij een blokkade niet weg. Het groter worden van groepen is vaak de laatste mogelijkheid voor schoolbesturen om binnen het budget te blijven. Ik merk dat iedere keer als ik op werkbezoek ben. Door hier niets aan te doen, hou je belangrijke blokkades in stand. Ik verzoek de Staatssecretaris daar nog eens goed over na te denken. Hoe kom je van A naar B? Alles wat daartussen zit, wat zorgt dat je niet of heel laat bij B arriveert, moeten we wegnemen.
De heer Klein (50PLUS): Voorzitter. We hebben mooie woorden gehoord over het belang van 50-plusdocenten en het behouden en inzetten van oudere leraren. We moeten gebruikmaken van hun ervaringen in het onderwijs, maar in mijn beleving blijft het in de beantwoording vervolgens steken in die mooie woorden. Hoe gaan we om met de werkdruk die ontstaat, en de uitval die kan ontstaan? Hoe wil je dat probleem oppakken? Het zijn mooie woorden over begeleiding voor jonge leraren. Maar als de verhoudingen scheef zijn omdat er relatief weinig jonge leraren te begeleiden zijn, heb je er niet zoveel aan.
Ik vroeg naar de nieuwe seniorenregeling, in het algemeen en in de uitwerking op cao-niveau per sector. Daar moet iets uitkomen. Het zal een overgangsregeling voor de BAPO zijn. Hoe ziet die eruit? Gelet op de tijd is het te heftig om hier uitgebreid op in te gaan. Ik stel het wel op prijs dat als er duidelijkheid is, de Kamer een overzicht ontvangt van de positie en de vooruitzichten van de oudere leraar in het onderwijs. Dit moet voor de cao 2014 al op korte termijn duidelijk zijn. Dan kunnen we daar op een goede manier over discussiëren.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Als echte docent heb ik graag het laatste woord. Ik dank de Minister en de Staatssecretaris voor de beantwoording en de toezeggingen. Ik noem het in gesprek gaan met de beroepsgroep over de bevoegdheden en over de regeling in de onderbouw van het vmbo voor een versterkte rol van de docent. Ik proef bij de Staatssecretaris een toenemende betrokkenheid bij het entreerechtprobleem. Ik probeer mij voor te stellen in welke stemming een docent nu is, dat als hij tijd zou hebben gehad om dit debat te volgen. Ik ben bang dat die niet heel veel is verbeterd. De Leraar van het Jaar heeft het in ieder geval niet volgehouden. Dat komt waarschijnlijk omdat we hier nog steeds naar een papieren werkelijkheid kijken. Dat blijkt uit de voor mij enigszins schokkende mededeling dat de middelen die beloofd waren bij het afsluiten van het Nationaal Onderwijsakkoord, ineens afhankelijk blijken van verdere afspraken die in cao's tot stand komen. Het is duidelijk dat de middelen dringend nodig zijn om te werken aan de kwaliteitsverbetering van de docent.
Sowieso vertonen deze bewindspersonen een wat hybride, grillige betrokkenheid bij de cao. We hebben het uitgebreid over het hr-beleid en functioneringsgesprekken die op een aantal scholen niet worden gevoerd. In de cao staat dat dit moet gebeuren, en het gebeurt niet. Nu zie ik als rol van de overheid niet direct om de cao-afspraken na te gaan, maar het heeft ook weinig zin om het opnieuw op te schrijven. Daar maak ik me zorgen over. Ik maak me het meest zorgen over de docent die wellicht vanmiddag heeft gekeken en de Staatssecretaris heeft horen vertellen dat het met de groepsgrootte eigenlijk wel meevalt. Hij zegt dat daar waar groepen groot zijn, het een keuze is geweest om andere dingen mogelijk te maken. Ik denk dat het van een school nooit een positieve keuze is om groepen groot te maken. Het wordt hier een kwestie van wegredeneren van het probleem. Als je morgen weer in die klas van 34 leerlingen staat, die steeds gecompliceerder wordt en waarin steeds meer van je wordt verwacht, dan heb je echt een probleem. Wat mij betreft is dit punt nog geenszins van tafel. Van de brief verwacht ik dan ook niet veel. Daarin zal vooral worden uitgelegd dat er helemaal geen probleem is. Er is wel een probleem, vandaar dat ik mij van harte aansluit bij het VAO dat de heer Rog heeft aangevraagd.
De voorzitter: We zijn toe aan de beantwoording van de bewindspersonen in tweede termijn. Ik vraag de woordvoerders niet te interrumperen, anders gaat het ons niet lukken dit overleg op tijd af te ronden.
Minister Bussemaker: Voorzitter. Dank voor de inbreng van de Kamerleden. Er zijn een paar vragen gesteld die te maken hebben met de stand van zaken. Ik ben het er helemaal mee eens dat we de leraar in het vizier hebben. We moeten kritisch blijven kijken, en er een doe-agenda van maken. We willen dingen bereiken. Natuurlijk betrek je daar de vakbonden bij, de koepels en de andere organisaties, maar zo veel mogelijk ook de individuele docent. Dat zijn soms de Leraren van het Jaar, soms docenten die zich organiseren in Leraren met Lef en soms docenten die wij ergens zijn tegengekomen en die we als groep uitnodigen om mee te denken. Daarmee maken we de doe-agenda. In het Nationaal Onderwijsakkoord hebben we juist de afspraak gemaakt dat de middelen in principe hiervoor beschikbaar zijn, omdat we willen dat het niet alleen bij praten blijft, maar dat er ook concrete afspraken worden gemaakt en er veranderingen plaatsvinden. Het moet wel ergens toe leiden, niet alleen tot meer papier en mooie voornemens. Het moet zich concreet vertalen. We zijn precies aan het doen wat de heer Van Meenen wil. We zorgen dat we ergens een voet tussen de deur hebben om druk uit te oefenen: er moet echt wat anders, we moeten mee met de tijd en er moet een beetje vaart in komen. Dan kunnen we ons mooie onderwijs nog heel veel beter maken.
Mevrouw Ypma vroeg naar de scholingsbudgetten. Daar zal de Staatssecretaris op reageren, maar ik wil daarover één ding meegeven. Ik heb heel mooie dingen gezien in het hbo. Docenten hadden individueel een lerarenbeurs, maar maakten samen dat traject door. Vervolgens deelden ze de kennis met hun collega's. Dat is een van de dingen waar ik verder aan wil trekken. Dit is dus niet alleen voor de individuele leraar. Bepaalde onderzoeken die zij doen kun je ook gebruiken om het onderwijs en de onderwijspraktijk te verbeteren. Zo breid je tegelijkertijd de olievlek uit.
De lerarenbeurs is nog niet uitgeput, omdat er extra middelen bij zijn gekomen. Die was vroeger wel uitgeput. Nu wordt de beurs niet opgemaakt. We moeten ervoor zorgen dat deze maximaal wordt gebruikt, maar wel voor de doelen waarvoor hij gebruikt moet worden.
We willen graag meer mannen op de pabo, ook in het belang van duale en deeltijdopleidingen. Laten we wel voorzichtig zijn dat we de pabo niet overladen. Er gebeurt echt veel op het moment. Instellingen ontwikkelen zelf specialisaties. We zijn bezig met de invoering van de kennisbasis en met de kennistoetsen. Ik weet dat veel pabo's het daar moeilijk mee hebben, omdat dit veel werkdruk veroorzaakt. Desalniettemin weet ik ook dat er pabo's zijn die er de afgelopen jaren in zijn geslaagd om meer mannelijke studenten aan te trekken. Deze koplopers vragen we om hun ervaringen te delen. In het kader van het Techniekpact werken we met meer techniek op de pabo. Dat zijn indirecte manieren om mannen naar de pabo te trekken. Ik wil nu vooral inzetten op behalen van wat we ons hebben voorgenomen. Dat is al moeilijk genoeg.
Dit waren alle vragen op mijn terrein.
Ik begrijp dat wat ik in eerste termijn over de kennisbasis en de kennistoetsen voor de lerarenopleidingen zei, een beetje door elkaar liep. Het is van belang dat we ook bij lerarenopleidingen na de poort met kennistoetsen gaan werken. We gaan daar in 2014 de proeftoetsen voor doen, maar we gaan dit vooralsnog niet doen voor de poort. Ik hoop dat het verschil nu helder is. We doen het bij de pabo wel, en bij de lerarenopleidingen niet.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik ga de woordvoerders langs. De heer Duisenberg vroeg naar de mogelijkheid voor loondifferentiatie naar deelmarkt, vooral daar waar tekortvakken zijn. Die mogelijkheid bestaat nu al. Scholen kunnen een arbeidsmarkttoeslag geven om het aantrekkelijker te maken om leraren op die tekortvakken of tekortregio's aan zich te binden. Ik kan dit onderdeel meenemen bij de functiemix, als we kijken of die bijdraagt aan meer kwaliteit en aan belonen naar functioneren en presteren. Ik moet nog bezien hoe we dit gaan doen.
Mevrouw Ypma vroeg naar de scholingsbudgetten. In het Nationaal Onderwijsakkoord hebben we afspraken gemaakt en ruimte, tijd en geld beschikbaar gesteld om meer aan scholing te doen. Daarbij moeten we de juiste balans zien te vinden tussen de beide doelstellingen, de individuele professionalisering en het stimuleren van teams in schoolverbeterprojecten. Voor een deel geeft scholing invulling aan het bijhouden van vakkennis. Om eigenaarschap te krijgen is de beschikking over eigen budget niet onbelangrijk. Werkgevers en werknemers moeten op de cao-tafels over dit soort zaken goede afspraken maken. We hebben ook de ambitie om in scholen meer als teams te werken aan de verbetering van scholen, met intervisie, peer reviews en verbeterprogramma's. Daar staat het teamwork meer voorop.
Ik ken de partnerschapschool met ouders die betrokken zijn bij het onderwijs niet, maar ik zal me erin verdiepen. Ik was recent bij een andere school, waar onder toezicht van bevoegde docenten ook met ouders werd gewerkt. Ik was daar enthousiast over.
De heer Rog vroeg naar het entreerecht. We moeten niet in een welles-nietesdiscussie belanden. Het is geregeld in de cao's. Als het moet veranderen, moet het op de tafel van de sociale partners worden opgepakt. De heer Rog haalde een passage aan uit de registerbrief over de onbevoegden, om de carrousel te stoppen. Ik gaf in eerste termijn al aan dat er wat mij betreft alternatieven denkbaar zijn. Er zijn andere mogelijkheden, als we uiteindelijk het doel maar bereiken. Ik hoop dat ik in de Onderwijscoöperatie een partner vind om over dit onderwerp na te denken. Het gaat niet alleen om het hebben van goede, geregistreerde leraren voor de klas. Het gaat ook over nadenken over de vraag wat we doen met de kandidaat-leraren die bezig zijn hun bevoegdheid te halen, en hoe we ervoor te zorgen dat dit een waterdicht systeem wordt. Ook daar heeft de beroepsgroep in zijn totaliteit baat bij.
De heer Bisschop is inmiddels vertrokken, maar ik beantwoord natuurlijk toch zijn vraag. Hoe zorgen we ervoor dat er geen verdubbeling ontstaat, dat er geen parallelle trajecten zijn? Ik kan toezeggen dat ik in de verdere uitwerking van het register voorkom dat die verdubbelingen optreden.
Diverse woordvoerders vroegen naar de groepsgroottes. Het lijkt mij goed daar een keer over te praten. De heer Van Meenen verwacht niet veel van mijn brief. Als hij hem niet wil hebben, moet hij dat zeggen. Er gaat nogal wat tijd en belastinggeld in zitten om dat goed uit te zoeken. Ik hoop dat het zinnig is om op basis van feiten een goed geïnformeerd debat te voeren. Ik stel voor dat ik die feiten op een rijtje zet, en kijk naar de verhalen van scholen die grote groepen hebben. Het is ingewikkeld. Wij bekostigen scholen met de lumpsum om normale groepsgroottes te hebben. Hoe komt het dan dat er scholen zijn waar de groepen zo groot zijn? Aan wie ligt dat? Dat is de kern van het debat. Daarover moeten we elkaar maar eens diep in de ogen kijken.
De heer Klein vroeg hoe de regeling eruit zag. Hij deed zelf al de suggestie om daarover niet al te lang te debatteren. Dat kan ook niet, omdat het alternatief voor een BAPO vorm wordt gegeven door de sociale partners aan de cao-tafel. Ik kan wel toezeggen dat als dit tot resultaat heeft geleid ik de Kamer daarvan op de hoogte stel. Ik weet niet of het weer een dik pak papier wordt, of dat het deze keer iets dunner is. We kunnen er dan over doorpraten, hoewel de mogelijkheden om er nog iets in te wijzigen dan zeer beperkt zijn. Het gaat immers om afspraken tussen werkgevers en werknemers.
De voorzitter: Dan zij wij aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik zie nog vingers, maar ik wil niet over de tijd heen gaan. Er zijn een aantal toezeggingen genoteerd. Toezeggingen van de Minister dat ze iets meeneemt, dat ze goed heeft geluisterd of dat ze nog eens in gesprek gaat, noem ik niet opnieuw. Ik herhaal altijd alleen de toezeggingen die in briefvorm naar de Kamer komen. Dat kunnen de griffier en ik controleren. De rest is gewoon uw werk. Daarvoor zit u hier.
Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:
– De Staatssecretaris zegt toe dat in de volgende Lerarenagenda in 2014 wordt ingegaan op de besteding van de jaarlijks beschikbare budgetten voor professionalisering.
– Naar verwachting wordt de Kamer in het voorjaar geïnformeerd over de sectorakkoorden po en vo. Daarin zal ook aandacht worden besteed aan de cycli van beoordelingsgesprekken.
– De Staatssecretaris heeft toegezegd dat hij de Kamer verslag zal doen van de mogelijkheden binnen de functiemix om kwaliteit mee te nemen in de differentiatie van beloning en in hoeverre deze mogelijkheden worden gebruikt.
– Voor het kerstreces ontvangt de Kamer een brief over de groepsgrootte in po en vo.
– De Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten van het overleg over de vervanging van de BAPO-regeling.
Ik stel vast dat er een VAO is aangevraagd met als eerste spreker de heer Rog.
Daarmee komen we aan het einde van dit algemeen overleg. Ik dank de bewindspersonen en hun medewerkers, de woordvoerders en de mensen op de publieke tribune en wens een ieder wel thuis.
Sluiting 17.25 uur.