Vastgesteld 15 mei 2013
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 27 maart 2013 overleg gevoerd met minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over leraren en lerarenopleiding.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Lucas
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Jasper van Dijk, Duisenberg, Klein, Lucas, Van Meenen, Mohandis en Rog,
en minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
Aanvang 14.45 uur
De voorzitter: Aan de orde is het AO over leraren en lerarenopleiding. Ik heet de minister en de staatssecretaris van harte welkom, evenals de heren uit de Kamer en het publiek. We hebben vijf minuten spreektijd per fractie afgesproken. Het is een volle tafel, dus ik moet een beetje streng zijn om dit binnen drie uur ordentelijk te kunnen afronden.
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Het zijn weliswaar allemaal heren, maar ook heren die hun vrouwelijke kant goed ontwikkeld hebben. Ik houd bijvoorbeeld van schoenen.
We hebben vijf minuten spreektijd voor een verzamelagenda met deze omvang. De commissie voor OCW heeft daar zelf voor gekozen, maar ik vraag mij af of wij er verstandig aan hebben gedaan. Ik beperk mij tot de wetswijziging ter versterking van de positie van het personeel dat is belast met het geven van onderwijs: de leraren dus. Die mooie wetswijziging is geheel in lijn met wat wij allemaal willen, ongeacht partij of partijpolitieke agenda. Wij onderschrijven allemaal de stelling dat de leraar cruciaal is in het onderwijs. De kwaliteit van het onderwijs wordt door talloze factoren bepaald, maar allesbepalend is de interactie tussen leraar en leerling. De lerarenopleiding is daarin cruciaal, want daar moeten de professionals vandaan komen die het onderwijs vormgeven. Ook de beleidsmakers zijn belangrijk, omdat die de kaders moeten stellen waarin die professionals het beste gedijen in alle professionele vrijheid en verantwoordelijkheid.
Wat heeft die professional nodig om gelukkig te zijn in de klas? De leraar wil eigenaar zijn van het onderwijs dat hij verzorgt, samen met zijn collega's in het team, dat weer samenwerkt met de school, die weer samenwerkt met de instelling en de bestuurders. Staatssecretaris Zijlstra heeft in 2011 verzocht om het wetsvoorstel aan te houden dat een wettelijke basis zou geven aan het eigenaarschap van leraren. Daarmee wilde hij onderwijskoepels de ruimte geven om met de Onderwijscoöperatie en de vakbonden afspraken te maken over de versterking van de positie van die leraren. Tot op heden heeft deze mogelijkheid tot «zelfregulering» treurig weinig opgeleverd. In het mbo is een werkend professioneel statuut opgetuigd, waarvan ik moet zeggen dat de MBO Raad dat indertijd voortvarend heeft aangepakt. Binnenkort ga ik op werkbezoek in het mbo om te bekijken hoe dat functioneert.
In po, vo en hbo ziet het er echter niet naar uit dat er binnen afzienbare tijd iets gaat gebeuren. De PVV wil eigenlijk niet langer wachten met het verankeren van de professionele ruimte van leraren. Bovendien legde toenmalig minister Zijlstra dit wetsvoorstel in zijn brief van 2 november 2012 nadrukkelijk op het bordje van het huidige kabinet. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is om belangrijke steun te geven aan leraren bij het ontwikkelen en uitvoeren van het onderwijskundig en kwaliteitsbeleid op de school. De leraar moet zodanig in positie worden gebracht dat hij zijn deskundigheid zo goed mogelijk in dienst kan stellen van de leerling.
Ik verwijs naar het mooie artikel 29a, lid 1 en 2, waarin staat dat de leraar de leerstof selecteert en ordent, dat hij werkvormen, materialen en media kiest, dat hij de prestaties van de leerling beoordeelt, waaronder het maken, kiezen en samenstellen van toetsen, en dat hij de begeleiding van de leerling vaststelt en het contact met de ouders onderhoudt. Dat is precies waar het om draait. De docent is in teamverband verantwoordelijk voor het onderwijskundige, pedagogische en vakinhoudelijke proces, in overleg met het bevoegd gezag. Door deze wet in te trekken en de positie van leraren in handen te leggen van die onderwijspraatclubs en -besturen via vrijblijvende statuten, is de kans dat de docent uiteindelijk kan beschikken over dat eigenaarschap, zo goed als nihil.
Het leraarschap verdient wat ons betreft dat wettelijk fundament. Dat komt de kwaliteit van het onderwijs en «de professionele ruimte en de professionele waardigheid», zoals de Onderwijsraad dat zo mooi noemt, ten goede. Ik kan mij niet voorstellen dat er leraren zijn die een dergelijk wettelijk fundament zouden afwijzen. Als een dergelijke wet had bestaan ten tijde van de invoering van het competentieonderwijs, was het onderwijs heel veel ellende bespaard gebleven.
Via de weg van zelfregulering gaan scholen nu afspraken maken over de professionele ruimte, wellicht. Dat wordt gesteund door cao-afspraken, eventueel. Cao-afspraken die tot stand komen op basis van professionele statuten, misschien. Kortom: een en al vrijblijvendheid. Een stevige verankering van het eigenaarschap van de leraar wordt afhankelijk gemaakt van willekeurige factoren, zoals de goodwill van een plaatselijke bestuurder, en de energie en de intelligentie van een plaatselijke voorzitter van een medezeggenschapsraad. Als die er niet zijn, gebeurt er echter niets, en dat vind ik heel erg jammer.
Ik heb een aantal vragen aan de staatssecretaris en de minister. Onderschrijven zij de uitgangspunten van die wetswijziging nog altijd? Delen zij bovendien mijn conclusie dat het optuigen van de professionele statuten niet voortvarend is aangepakt? Wat houdt het kabinet tegen om het moeizame pad van die professionele statuten te verlaten en de behandeling van die mooie wetswijziging weer op te pakken? Als zij dat zouden doen, dan zou dit kabinet parlementaire geschiedenis schrijven ten aanzien van de positie van de leraar en de kwaliteit van het onderwijs. De PVV is van mening dat het veld genoeg kansen heeft gehad om zelfregulering tot stand te brengen. Wij constateren dat het veld deze kansen niet heeft gegrepen en dringen er dan ook op aan om zo snel mogelijk de behandeling van dit mooie wetsvoorstel voort te zetten. Wij overwegen een motie op dat punt.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. In dit overleg over leraren komt een groot aantal onderwerpen aan de orde. Allereerst stel ik dat D66 altijd zal strijden voor ruimte voor en vertrouwen in de leraar. Wij willen de positie van de leraar versterken. Het beleid laat zich tot nu toe het beste kenmerken als gelijktijdig remmen en gas geven. De ambitie van D66 maar ook van dit kabinet is om de positie en de kwaliteit van de leraar te versterken.
Wij willen de instroom in de lerarenopleiding versterken, ofwel: wij willen eisen stellen aan die instroom. Ook willen wij de kwaliteit van de opleidingen verbeteren door hierin te investeren. Daarnaast willen wij docenten de ruimte geven voor intervisie, denk aan de McKinsey-plannen. Tot slot willen wij het lerarenvak aantrekkelijker maken door professionele en financiële ruimte te bieden. Voor D66 is van groot belang dat de instroomeisen voor de lerarenopleiding en de pabo worden aangescherpt. Hoe wil de minister dat doen? Wij zijn ervan overtuigd dat dit zal leiden tot een hogere instroom. In eerste instantie misschien niet, maar we zullen daar een keer doorheen moeten om de kwaliteit en daarmee het aanzien van het beroep te verbeteren. Dat zal uiteindelijk leiden tot een verhoogde instroom, en de aandacht en de wil om het krachtige vak van docent uit te oefenen. Ook vragen wij aandacht voor de zorgelijke kwaliteit van de instroom vanuit het mbo. Hoe kijkt de minister daartegen aan? Tevens willen wij dat er spoedig een driejarig pabo-traject voor vwo'ers komt. In allerlei stukken worden investeringen in lerarenopleidingen aangekondigd, maar nergens worden deze concreet gemaakt. Wij krijgen daar graag een toelichting op.
Het actieplan LeerKracht heeft een kwalitatief effect, maar de verbetering van salarissen is vrijwel tenietgedaan door de aanhoudende nullijn. Wat is nu het plan? Gaan we de docent nu echt geven wat hij of zij verdient als hoog gekwalificeerde strijder in de maatschappelijke voorhoede? Of behandelen we de docent als een langzaam uitgehongerd paard dat steeds meer zweepslagen nodig heeft om over steeds hogere latten te springen, zoals de lat «passend onderwijs», de lat «prestatieafspraken», de lat «pestproblematiek», de lat «excellentie» et cetera?
Dit is exemplarisch voor het beleid van remmen en gas geven, van geven met de ene hand en nemen met de andere hand. We moeten nu echt gaan investeren in die docent. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de toereikendheid van de financiën van het Actieplan LeerKracht. Op de bijeenkomst vanochtend van de VO-raad is daar uitgebreid bij stilgestaan. Wanneer kunnen wij het rapport hierover van de Rekenkamer tegemoetzien? Diezelfde vraag stel ik ten aanzien van de toereikendheid van de bekostiging in po en vo, waar we steeds meer grote klassen en minder collega's zien.
Wij willen de conciërge terug op school. Het is een functie die onder grote druk staat door bezuinigingen op basisscholen. Met een conciërge op school hebben leraren weer meer tijd om les te geven in plaats van, zoals ik laatst meemaakte, de gootsteen te ontstoppen. Neemt de staatssecretaris dit mee in het onderwijsakkoord?
Dan kom ik bij het lerarenregister. Als het half werkt, werkt het niet. Vergelijk het maar met het artsenregister. Als je arts wilt zijn, dien je in dat register te staan. Als je daar niet in staat, kun je je beroep niet uitoefenen. Dat is in principe ook een goed idee voor het onderwijs, omdat het meer cachet geeft aan het lerarenvak en de bijscholing van de leraar. Slechts 8.000 leraren van de 250.000 zijn tot nu toe ingeschreven. Als we in dit tempo doorgaan, hebben we nog dertig jaar nodig voordat iedereen erin staat. Wat wil de minister hiermee? Wat is haar concrete doelstelling? Wil zij dat alle leraren uiteindelijk ingeschreven staan? Welke eisen worden eraan gesteld? Binnen een jaar 100.000 inschrijvingen of anders de stekker eruit? Kan de minister of staatssecretaris toezeggen om voor de begrotingsbehandeling eind dit jaar met concrete doelstellingen en een tijdpad voor het lerarenregister te komen, zodat we niet blijven doormodderen? Doormodderen kost namelijk geld en gaat ten koste van de focus.
De heer Rog (CDA): De heer Van Meenen lijkt zijn blokje over het lerarenregister afgerond te hebben. Hij heeft behartigenswaardige woorden gesproken over het vertrouwen in de beroepsgroep en over eigenaarschap. Geldt dat laatste ook voor het lerarenregister? Of steunt D66 het voornemen van dit nivelleringskabinet om van het lerarenregister een publiek register te maken?
De heer Van Meenen (D66): Het enige register dat D66 ooit zal steunen, is een register dat werkt. Of het werkt, moet blijken uit het feit dat daarmee de status van de docent werkelijk verhoogd wordt. Aan andere registers hebben wij geen behoefte.
De heer Rog (CDA): Ik krijg graag nog een antwoord op de vraag die ik heb gesteld.
De heer Van Meenen (D66): Het is de vraag of dit langs privaatrechtelijke of publiekrechtelijke weg gehaald kan worden. Langs de nu gekozen weg lijkt het vooralsnog niet te werken. Wij willen het best een kans geven, maar dan zal er nu iets substantieels moeten gebeuren. Ik weet niet of de heer Rog het met mij eens is, maar dit gemodder heeft geen zin.
De heer Beertema (PVV): Wil de heer Van Meenen dat gemodder vervangen door een voortvarend, kristalhelder wetgevingstraject ter versterking van de positie van leraren? Dan zit hij er zelf bij en kunnen we dat snel en goed afhandelen, zodat leraren de positie krijgen waarvan ook de heer Van Meenen vindt dat zij die verdienen.
De heer Van Meenen (D66): De opvatting van mijn fractie is dat je de positie van leraren niet versterkt door in de wet vast te leggen dat de positie sterk moet zijn. Dat moet een vanzelfsprekendheid in de Nederlandse samenleving worden. Wij moeten er alles aan doen, ook vanuit Den Haag, om die positie te versterken en aan te geven hoe belangrijk wij het werk van docenten vinden. Wij moeten stoppen met het bashen van leraren, waar de heer Beertema zich in het verleden weleens schuldig aan heeft gemaakt. Dat moet echt afgelopen zijn. Wij moeten ze in positie brengen; dat is vele malen belangrijker dan welke wetgeving ook. Dat is het imago dat wij uitstralen in de richting van leraren.
De heer Beertema (PVV): Mijn specialiteit was het bashen van bestuurders. Af en toe moesten leraren ook weleens wat kritiek krijgen, omdat ze niet hard genoeg liepen. Wij konden ons dat ook wel voorstellen, juist omdat zij door die bestuurders jarenlang zijn gemarginaliseerd. Dat weet de heer Van Meenen net zo goed als ik. Het is toch niet voldoende om alleen maar te zeggen dat die leraar zo belangrijk is? Daar hebben we toch wetgeving voor nodig? Dat valt toch gewoon binnen ons mandaat en is onze plicht als Kamer?
De heer Van Meenen (D66): Als wij ons zouden moeten beperken tot wetgeving, doen we iets helemaal verkeerd. Aan het vertrouwen dat wij docenten geven maar ook aan de betaling zal de samenleving herkennen dat wij de docenten hoog in het vaandel hebben staan. De heer Beertema heeft inderdaad een specialiteit gemaakt van het bashen van bestuurders, maar daardoor is de positie van docenten helemaal niet verbeterd. Het wordt tijd dat wij maatregelen nemen die de positie echt versterken. De heer Beertema sprak bestuurders er in het verleden op aan dat ze hun docenten niet in voldoende mate ontsloegen. Van dit soort signalen uit Den Haag worden docenten echter niet wijzer.
De heer Beertema (PVV): Dit is bijna een persoonlijk feit. Ik weet niet waar dit vandaan komt. Ik heb nooit opgeroepen om docenten te ontslaan. Dat werp ik verre van mij.
De heer Van Meenen (D66): Ik ben bijna klaar. Ik vraag de minister om het plan te heroverwegen om iemand met een pabo-diploma geen bevoegdheid meer te geven om op het vmbo les te geven. Uit eigen ervaring weet ik dat dit heel goed werkt en dat er in het vmbo dankbaar gebruik van wordt gemaakt.
Tot slot het onderwijsakkoord. Investeringen in onderwijs in het regeerakkoord hangen samen met het onderwijsakkoord. Ik heb al eerder gewaarschuwd voor deze koppeling met de arbeidsvoorwaarden. Het geld dreigt weg te gaan. Deelt de minister deze zorg en hoe zorgt zij ervoor dat het geld bij het onderwijs en daarmee bij de leraar blijft?
De heer Duisenberg (VVD): Aan het eind van uw betoog spreekt u over het onderwijsakkoord en aan het begin van uw betoog spreekt u over de gestegen kosten waarvan u in het gesprek met de VO-raad hebt gehoord. Dat had betrekking op het geld dat met name in de functiemix ging. Een van de dingen waar ik u niet over heb gehoord, is het onderwerp van de modernisering van de arbeidsvoorwaarden, dat al jarenlang speelt. Kunt u los van de koppeling aan een eventueel bedrag aangeven hoe u tegenover de modernisering van het vak van leraar staat?
De heer Van Meenen (D66): Ik dank de heer Duisenberg zeer voor deze vraag, want dat geeft mij de gelegenheid om de laatste regels van mijn betoog uit te spreken. Ook wij hebben grote zorgen over het onderwijsakkoord en het feit dat de modernisering van de arbeidsvoorwaarden niet tot stand lijkt te komen. Wij weten dat met name de BAPO een enorme financiële druk op scholen legt. Voor het entreerecht in de toekomst zal dat mogelijk ook gaan gelden. Kan de staatssecretaris daarop reageren? In ieder geval deel ik de zorg van de heer Duisenberg over het onderwijsakkoord. Als dat er niet komt, zou dat heel slecht zijn voor het onderwijs. Het is jammer dat rond dat onderwijsakkoord inmiddels bezuinigingen zijn opgedoemd, waardoor het allemaal nog ingewikkelder wordt. Maar goed, dat doet niets af aan mijn grote zorg of dit akkoord er wel komt.
De heer Mohandis (PvdA): Voorzitter. We spreken vandaag over de leraar. Dat is een belangrijk onderwerp, zo blijkt uit alle stukken die voor vandaag op de agenda staan. Het onderwijsveld is in beweging. Via traineeships, vroegtijdige selectie, educatieve minors en de academische pabo worden goede stappen gezet om studenten uiteindelijk voor de klas te krijgen. Daarnaast hebben we een brief gekregen over de incidenteel 100 miljoen extra voor de kwaliteitsimpuls ter vergroting van het aantal bètaleraren en academische leraren. En toch zie ik ook problemen. Ik maak mij zorgen over de positie van de jonge docent, die niet makkelijk aan de bak komt of te vroeg uitvalt, en over startende leraren die in de verdrukking dreigen te komen.
Voor een klas gaan staan is één ding, maar vervolgens les geven, jongeren inspireren en een veilige en prettige omgeving voor leerlingen creëren, is iets anders. Een leraar moet stevig in zijn schoenen staan en toekomen aan lesgeven. Als een leraar sanctioneert en duidelijke grenzen stelt aan leerlingen, dan stoor ik mij aan al die ouders die verhaal gaan halen. Als een leraar bij het wegsturen van een stoorzender teruggefloten wordt, tast dat het gezag van de leraar aan. Als een docent een knieval maakt voor mondige ouders of leerlingen, is dat funest voor het gezag van de docent. Docenten moeten zich gesteund voelen door hun leidinggevende. Orde houden is niet eenvoudig; de een lukt het beter dan de ander. Leraren zouden op dit vlak veel meer van elkaar moeten leren. Oudere docenten zouden hun jonge collega's meer moeten coachen en begeleiden. Ik maak mij zorgen over het gezag van de leraar.
De heer Van Meenen (D66): Ik ben het geheel met de heer Mohandis eens dat docenten zich zeer gesteund moeten voelen door hun leidinggevende. Is hij het met mij eens dat zij zich ook zeer gesteund moeten voelen door Den Haag? Indien ja, waar blijkt dan uit dat ook de PvdA de leraar steunt?
De heer Mohandis (PvdA): In mijn betoog heb ik het over de positie van de leraar. Dat is mijn zorg. Den Haag levert een kwaliteitsimpuls van incidenteel 100 miljoen; ook is er het actieplan LeerKracht 2007. Er is dus wel degelijk waardering vanuit Den Haag. Toen ik nog geen Kamerlid was, merkte ik al dat je vanuit Den Haag alleen iets hoort als het stevig is, als er iets wordt geëist en verwacht. We moeten echter niet doen alsof er vanuit Den Haag weinig is gedaan voor leraren. Dat onderschrijf ik niet.
De heer Van Meenen (D66): De heer Mohandis noemt terecht het actieplan LeerKracht. Ik stel daartegenover de bezuinigingen die enkele weken geleden over het veld zijn uitgestrooid. Moet de docent dat ook lezen als steun vanuit Den Haag?
De heer Mohandis (PvdA): U doelt waarschijnlijk op de nullijn. Dat is een pijnlijke maatregel. In financieel-economisch betere tijden zal ik mij altijd verzetten tegen een nullijn, maar we worden ingehaald door de realiteit. Het is nu zoals het is, maar dat neemt niet weg dat er op allerlei andere vlakken kansen zijn om een impulsverbetering te realiseren.
De heer Beertema (PVV): Welke positie neemt de PvdA in ten opzichte van het afschaffen van de BAPO? Die was juist bedoeld om het lerarentekort een klein beetje draaglijker te maken voor de scholen en om de expertise van oudere docenten zo lang mogelijk binnen de school te houden. Nu weten wij allemaal dat dit een dure maatregel was, maar de PvdA heeft het zelfs laten afweten toen het erom ging de BAPO te moderniseren. De PvdA heeft niet eens willen instemmen met onze motie om de BAPO te moderniseren, door de regeling bijvoorbeeld te ontzeggen aan conciërges, administratieve medewerkers, bestuurders en managers, die er namelijk ook gebruik van maakten. Het daarmee vrijkomende geld had vervolgens gereserveerd kunnen worden voor de mensen die lesgeven.
De heer Mohandis (PvdA): Doelt de heer Beertema op de motie-Elias over het afbouwen van de BAPO? Die motie hebben wij gesteund.
De heer Beertema (PVV): Ja, want u wilde er zo snel mogelijk van af. Mijn idee was juist om die regeling zodanig te moderniseren dat zij alleen nog zou gelden voor de mensen die daadwerkelijk lesgeven. Daarmee zou die regeling ook een stuk goedkoper worden. De regeling was namelijk niet bedoeld voor al die PvdA-bestuurders die alleen maar in een kantoor zitten. Waarom heeft de heer Mohandis toen niet meegestemd?
De heer Mohandis (PvdA): Wij hebben meegestemd met de motie om de BAPO-regeling af te bouwen. Het is een regeling die niet eerlijk is voor startende docenten, gelet op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt, leraren die langer werken en de AOW-maatregelen. Wij zijn er dus nog steeds voor om die maatregel af te bouwen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik herinner mij nog dat ik campagne voerde in het land, onder anderen met de heer Dijsselbloem, de voorganger van de heer Mohandis op het gebied van onderwijs. De heer Dijsselbloem was toen woedend over de nullijn. Nu constateer ik tot mijn schrik dat het kabinet de nullijn opnieuw wil invoeren. Gelukkig heeft de Partij van de Arbeid een eigenstandige positie in de Kamer en ziet zij dat de vakbonden er niet blij mee zijn. Het is een open voorstel. Aan welke kant staat de heer Mohandis? Staat hij aan de kant van de mensen die zeggen dat je dat echt niet moet doen? De heer Dijsselbloem zei dat dit het domste is wat je kunt doen. Of steunt hij klakkeloos de regering?
De heer Mohandis (PvdA): De nullijn is een voorstel. Het is geen leuke maatregel. In ons verkiezingsprogramma stond iets anders. Er ligt nu een regeerakkoord en er is een extra maatregel in het kader van de financieel-economische crisis. Ik wacht het sociaal overleg af om te zien wat er precies gaat gebeuren met de nullijn voor leraren.
De heer Jasper van Dijk (SP): U kunt afwachten tot u een ons weegt. De vakbonden hebben al gezegd dat het een breekpunt is en dat ze niet meer gaan praten als die nullijn op tafel blijft liggen. U kunt zich nu enorm profileren door te zeggen: zij hebben helemaal gelijk, natuurlijk moet er geen nullijn komen. Wat is uw advies aan de minister en aan het onderwijs?
De heer Mohandis (PvdA): Laat ik vooropstellen dat ik het liefst geen nullijn had. Ik heb mij echter gecommitteerd aan het regeerakkoord en zie mij ook geconfronteerd met het feit dat we worden ingehaald door de realiteit. In financieel-economisch betere tijden heeft de PvdA zich hard gemaakt voor extra geld voor leraren. Dat is helaas tenietgedaan door de nullijn, maar dat neemt niet weg dat ik er in financieel-economisch betere tijden altijd voor zal strijden dat de leraren erop vooruitgaan.
De voorzitter: De heer Mohandis vervolgt zijn betoog.
De heer Mohandis (PvdA): Begeleiding is ook essentieel als jonge docenten net hun diploma hebben gehaald. Beginnende docenten zouden intensief begeleid moeten worden door schoolleiders maar ook door oudere collega's, ervaringsdeskundigen die je kunnen vertellen hoe je een lastige groep aanpakt en hoe je het beste uit iedere leerling haalt. Het doel moet zijn om het beste uit iedere leerling te halen en van elkaars ervaringen te leren. Ook pleit ik voor meer zekerheid en stabiliteit voor jongere leerkrachten. Te vaak belanden ze, soms zelfs zonder een opleiding te hebben afgerond, in een gesloten systeem van deeltijdbanen en flexcontracten. Als we jonge docenten willen behouden, moeten we hun meer perspectief bieden op een volwaardige aanstelling. Ook moeten we schoolleiders aanspreken die jonge docenten die hun opleiding nog niet hebben afgerond, te lang zonder lesbevoegdheid voor de klas zetten. Uiteindelijk gaat het immers om de kwaliteit van het onderwijs en het gezag van het beroep. Als men denkt dat iedereen les kan geven, heeft men het mis: leraar zijn is een vak.
De heer Rog (CDA): Ik hoor de heer Mohandis zeggen dat we af moeten van dat gesloten systeem van flexcontracten en tijdelijke contracten. Hoe gaat hij dat organiseren?
De heer Mohandis (PvdA): Wij spreken vandaag over allerlei onderwerpen op dit terrein.
De heer Rog (CDA): Het was een heel concreet voorstel. Ik ben heel geïnteresseerd hoe u dat invult.
De voorzitter: Mijnheer Rog, misschien kunt u de heer Mohandis eerst laten antwoorden voordat u een vervolgvraag stelt.
De heer Mohandis (PvdA): We constateren dat heel veel jonge leraren moeilijk een aanstelling krijgen, omdat er een cultuur doorbroken moet worden. Ikzelf ben docent op een school in Rotterdam geweest. Daar sprak ik met jonge docenten. Die werden voor een bepaalde termijn onbevoegd voor de klas gezet, zonder dat ze ondertussen gestimuleerd werden om hun bevoegdheid alsnog te behalen en zonder dat ze perspectief hadden op een aanstelling. Met een verwijzing naar het Nationaal Onderwijsakkoord pleit ik voor een doorbraak zodat toekomstige docenten echt iets meer uitzicht hebben op een baan. Daar is een veel breder draagvlak voor nodig, ook bij de onderwijsorganisaties. Dat regelen we niet even morgen met een maatregel. Het zal een debat moeten zijn waarin jij-bakken niet past. Als we echt iets willen bereiken, zullen we ook naar de toekomst moeten kijken. We staan voor een heel grote opgave. Straks is er een tekort aan leraren en hebben jongeren geen perspectief op de arbeidsmarkt. Mijn ambitie is om dat te veranderen. Dat is niet morgen geregeld, maar ik wil daar met u aan trekken. Als u ook goede ideeën heeft, wil ik daar serieus naar kijken.
De heer Rog (CDA): Ik wil helemaal niet gaan jij-bakken. De heer Mohandis raakt twee kwesties aan, die van de onbevoegdheid en die van de jonge leraren die steeds in tijdelijke contracten terechtkomen. Ik dacht dat hij op dat laatste punt een concreet voorstel zou doen hoe we dat kunnen voorkomen. Daarin zou ik geïnteresseerd zijn, omdat het ook mijn zorg is dat we die jongens en meisjes in serieuze arbeidscontracten voor het onderwijs behouden.
De heer Mohandis (PvdA): Laat ik het concreter maken. In het veld kwam ik onder andere het volgende tegen. Iemand staat twee jaar onbevoegd voor de klas met een tijdelijke aanstelling en kan daarna verder onbevoegd lesgeven met een tijdelijke aanstelling op een andere school. Zo hop je als het ware van school naar school. Laten we daar eens een einde aan maken. Over de vraag hoe we dat precies moeten doen, wil ik verder nadenken. Dit zou een van de oplossingen kunnen zijn. Er zullen nog meer oplossingen zijn. Ik ben ook bereid om te luisteren naar alle andere voorstellen op dat terrein.
De heer Klein (50PLUS): Ik vind dit eerlijk gezegd een heel obligaat praatje van de Partij van de Arbeid. Ik vind dat de heer Rog wel gelijk heeft. Het gaat erom: wat ga je dan doen? Ga je ingrijpen in de arbeidsrelaties door een jonge leraar een vast contract te geven, ook al is hij nog onbevoegd? Of zeg je: je krijgt pas een vast contract als je je bevoegdheid hebt gehaald, maar dan moet dat wel al worden gecombineerd met een goed salaris. In dat geval moet je dus af van de nullijn.
De voorzitter: Wat is uw vraag?
De heer Klein (50PLUS): Kortom: kan de heer Mohandis het een beetje concreet maken en zich niet beperken tot obligate praatjes in de trant van «we willen het allemaal mooi hebben»?
De heer Mohandis (PvdA): Dat is flauw. Een van de belangrijkste ambities in het regeerakkoord is het aanpakken van het doorgeschoten flexen. Dat doen we ook op andere terreinen. Deze ambitie wil ik de komende tijd voor het onderwijs gaan waarmaken. Er zullen heel veel maatregelen voor nodig zijn om dat de goede richting op te sturen. Uit de brieven die wij hebben ontvangen uit het onderwijsveld, proef ik de bereidheid om hier in het kader van de onderhandelingen voor een Nationaal Onderwijsakkoord een impuls aan te geven. Dat ondersteun ik ook.
De heer Klein (50PLUS): Uit het veld krijg je inderdaad suggesties, maar het is uw verantwoordelijkheid om te komen tot daadwerkelijke maatregelen en de ruimte te geven om die suggesties vanuit het veld concreet te maken. Is de heer Mohandis het daar niet mee eens?
De heer Mohandis (PvdA): In antwoord op de heer Rog heb ik een van de mogelijke oplossingen genoemd voor de omgang met jonge docenten. Dat geldt overigens niet voor alle jonge docenten, want gelukkig zijn er ook jonge docenten die een aanstelling krijgen. Ik heb echter ook zorgen. Ik heb Kamervragen gesteld over tekorten en overschotten in bepaalde gebieden. Er is sprake van een zekere mismatch, waar ik straks nog even op terugkom in mijn betoog.
De heer Bisschop (SGP): Ik was eigenlijk niet van plan te interrumperen, maar gaandeweg het betoog rijzen er meer en meer vragen bij de voorstelling van zaken door de heer Mohandis. Een opleiding tot tweedegraadsdocent duurt in principe vier jaar. Dat kun je doen via een duaal traject en het kan via een aantal andere manieren, maar het duurt vier jaar. Daarna moet de bevoegdheid in principe behaald zijn. Zolang een docent dus geen bevoegdheid heeft, krijgt hij geen vast contract, maar kan hij wel op tijdelijke basis worden benoemd. Theoretisch kan hij dus hooguit één keer «hoppen», één keer naar een andere school. Dan moet hij namelijk zelf zijn opleiding hebben afgerond. Natuurlijk kan een schoolleiding dat stimuleren of het een beetje laten versloffen, maar het blijft de verantwoordelijkheid van die jonge docent. Is de heer Mohandis dat met mij eens?
De heer Mohandis (PvdA): Natuurlijk ligt er een verantwoordelijkheid bij de docent. Ik probeerde echter aan te stippen dat de schoolleiding ook een verantwoordelijkheid heeft. De heer Bisschop heeft gelijk als hij zegt dat je uiteindelijk een bevoegdheid moet halen. Mijn betoog is echter veel breder. Dat gaat ook over jongeren die al een bevoegdheid hebben en moeilijk aan de bak komen.
De heer Bisschop (SGP): Bent u het met mij eens dat iemand die een bevoegdheid heeft volgens de cao maar één jaar een tijdelijke aanstelling kan krijgen en dat daarna een vaste aanstelling moet volgen? Volgens mij is dat cao-technisch geregeld.
De heer Mohandis (PvdA): Het gaat er niet om hoe het cao-technisch zit. U praat vanuit cao's, ik praat vanuit de praktijk. Als ik constateer dat een onbevoegde jonge leraar op een andere school weer onbevoegd les kan geven, is er iets mis in de praktijk. Sommige schoolleiders stimuleren het kennelijk niet.
De heer Bisschop (SGP): Het is de verantwoordelijkheid van die jonge docent om binnen vier jaar zijn bevoegdheid te halen. Hij kan na twee jaar dus maar één keer naar een andere school hoppen. Dan moet hij dus bevoegd zijn. Als hij dat niet is, ligt het probleem niet bij het onderwijs maar bij de student.
De heer Mohandis (PvdA): Het ligt er maar aan waar je de verantwoordelijkheid legt. De student is verantwoordelijk, maar ook bij schoolleiders valt nog een wereld te verbeteren: zij moeten het behalen van de bevoegdheid meer stimuleren. Dat is het punt dat ik probeerde te maken.
De voorzitter: U vervolgt uw betoog.
De heer Mohandis (PvdA): Hoe gaat het kabinet schoolleiders aanpakken die jonge docenten te lang onbevoegd aanstellen? Hoe gaat het kabinet voorkomen dat dit ook mogelijk is op andere scholen? Hoe gaat het met het lerarenregister? Deelt het kabinet de opvatting dat dit uiteindelijk een verplicht register moet worden? Ik krijg graag iets meer duidelijkheid op deze punten.
Eenmaal begonnen aan hun toekomst als docent moeten studenten tijdens hun opleiding worden uitgedaagd en goed worden voorbereid op het vak van docent. Daar hoort ook het gebruikmaken van digitale middelen bij. Volgens onderzoek van het opiniepanel van EenVandaag vindt ruim 43% van de leerlingen dat de meeste leraren niet ICT-bekwaam zijn, bijvoorbeeld omdat ze niet goed kunnen werken met een schoolbord of een iPad. Is het kabinet het met mij eens dat ICT-bekwaamheid meer vorm moet krijgen als bekwaamheidseis?
Ook hebben wij Kamervragen gesteld over de tekorten en overschotten aan leraren. In de beantwoording van mijn vragen wordt de urgentie gedeeld, maar wordt de oplossing regionaal gezocht. Hoe brengen we tekorten en overschotten en de vraag naar en het aanbod van leerkrachten nader tot elkaar? Het kabinet wil samen met de G-4 de mogelijkheid verkennen om mobiliteitscentra op te zetten om regionale tekorten aan te pakken. Hoe denkt het kabinet dit precies te gaan doen? Gaat de minister dit ook verder dan alleen de G-4 verkennen?
Tot slot. Ik hoop op een Nationaal Onderwijsakkoord, een akkoord met een breed draagvlak voor alle opdrachten en grote opgaves die voor ons liggen. Juist in deze tijden moeten we immers meters blijven maken, hoe moeilijk dat soms ook is. Er ligt een kans met focus op de toekomst. Ik hoop dat wij allemaal die handschoen oppakken.
De voorzitter: De heer Van Dijk, dit wordt uw tweede en daarmee uw laatste interruptie in deze ronde. Anders gaan we het qua tijd niet redden. De PVV en het CDA hebben al twee interrupties gepleegd, en daar komt de SP nu nog bij.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik was getriggerd door de opmerking van de heer Mohandis dat hij «hoopt op een Nationaal Onderwijsakkoord». De vraag is echter niet wat wij hopen, maar wat het standpunt van de heer Mohandis is. Het zit namelijk moervast. De regering spreekt van een nullijn, van het uitkleden van de ouderenregeling en van het moderniseren van de arbeidsvoorwaarden. De vakbonden zeggen: nee, dat doen we niet. Waaruit bestaat de bemiddelingspoging van de heer Mohandis? Hoe komen we hier uit?
De heer Mohandis (PvdA): Volgens mij moeten we bekijken hoe het onderwijsveld er over drie à vier jaar uitziet. We hebben te maken met demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing. Ik zou het jammer vinden als we blijven hangen in arbeidsvoorwaarden. Ik vind het belangrijk dat ze worden gemoderniseerd. Ik heb al gezegd hoe ik over de BAPO en de nullijn denk. Dit mag echter niet de reden zijn om dan maar af te zien van een Nationaal Onderwijsakkoord. Er moet ook oog zijn voor de jonge generatie, die moeilijk aan de bak komt. Omdat het een financieel-economisch lastige tijd is, zou het zonde zijn om te zeggen: als er een nullijn komt, praten wij niet. Ik vind dat je altijd moet praten om te zien hoe ver je samen kunt komen. Het Nationaal Onderwijsakkoord is namelijk gewoon nodig om de stappen te zetten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het kabinet heeft nieuwe voorstellen gedaan. Dat zou het zogenaamde Oranjeakkoord moeten worden. Dat staat niet in het regeerakkoord, maar het zijn nieuwe voorstellen die bovenop het regeerakkoord komen. Het onderwijs heeft daarop gezegd dit niet acceptabel te vinden. Dan staat het u toch vrij om nu te zeggen: misschien moeten we iets anders verzinnen dan de nullijn? Of blijft u gewoon achter de regering staan? Als de regering verstandig is, is zij ook aan het nadenken over alternatieven, want ik kan u vertellen dat dit hem niet gaat worden. Dus welke suggesties doet u nu?
De heer Mohandis (PvdA): Mijnheer Van Dijk, u en ik zitten niet aan tafel bij de sociale partners. Wij weten dus niet wat er precies met die voorstellen gaat gebeuren. U weet ook dat er over al die maatregelen wordt gesproken. Zolang dat gesprek loopt, loopt dat, en zolang ...
De heer Jasper van Dijk (SP): Het gesprek is gestopt.
De voorzitter: Mijnheer Mohandis, kunt u kort antwoord geven op de aan u gestelde vraag? Wij gaan niet buiten de microfoon om allerlei onderonsjes houden. Als u hebt geantwoord, gaat de heer Rog zijn betoog houden.
De heer Mohandis (PvdA): Volgens mij wordt het een herhaling van zetten. Ik heb duidelijk aangegeven hoe ik daarin sta. Ik ben optimistisch gestemd. Ik ga niet uit van een situatie waarin niets kan. Er ligt een behoorlijke opgave, we zullen stappen moeten zetten en oog moeten hebben voor de toekomst. Natuurlijk zullen er ook pijnlijke maatregelen genomen moeten worden, maar met niet praten en achteroverleunen bereiken we helemaal niets; daar heeft geen enkele leraar iets aan.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Het CDA had in zijn verkiezingsprogramma staan dat het wilde komen tot een Nationaal Onderwijsakkoord. Dit akkoord was gericht op het creëren van vertrouwen tussen de sociale partners en de overheid en een heldere verdeling van de verantwoordelijkheden. Ook moest het een investering in de kwaliteit van het onderwijs zijn. Het kabinet heeft de ambitie om te komen tot een Nationaal Onderwijsakkoord weliswaar overgenomen, maar op dit moment zien wij niet dat dit ergens toe leidt. Kan de minister zeggen waar we op dit moment staan met dat Nationaal Onderwijsakkoord? Is het niet onverstandig om in deze tijden waarin noodzakelijkerwijs een nullijn is afgesproken, ook nog eens harde afspraken te willen maken over het ingrijpen in arbeidsvoorwaarden, waar we als overheid niet over gaan, en om daar de kwalitatieve investeringen in het onderwijs van afhankelijk te maken? Is dat niet heel oneigenlijk?
De heer Mohandis (PvdA): Ik heb een vraag over de nullijn en de arbeidsvoorwaarden. Het CDA steunt dat al jaren. Steunt u dat nog steeds of bent u nu tegen de nullijn?
De heer Rog (CDA): Het CDA steunt net als de Partij van de Arbeid en andere partijen met pijn in het hart de nullijn. Laat dat helder zijn. Is het, die werkelijkheid in ogenschouw nemende, niet heel erg onverstandig om sociale partners over de kling te jagen met andere ingrepen in de arbeidsvoorwaarden en om investeringen daarvan afhankelijk te maken?
De voorzitter: De heer Duisenburg, dit is ook uw tweede en dus laatste interruptie in eerste termijn.
De heer Duisenberg (VVD): Mijn vraag ligt in het verlengde van uw uitleg over de nullijn die u steunt. In het verleden heeft het CDA altijd de afbouw van de BAPO gesteund. Hoe staat de heer Rog tegenover de modernisering van de arbeidsvoorwaarden op zich, dus even los van de koppeling die hij aanhaalt?
De heer Rog (CDA): Ik dank de heer Duisenberg voor deze vraag. Het CDA heeft de motie-Elias gesteund. Dat was een belangrijke klaroenstoot vanuit de Tweede Kamer. Het valt mij op dat de sociale partners dit in ieder geval hebben opgepikt. Ik heb begrepen dat in de Stichting van het Onderwijs zelfs een soort servicedocument is opgesteld waarin de modernisering van arbeidsvoorwaarden verder vorm is gegeven. Ik vind dat dit dan ook daar moet liggen. Laat dit bij de sociale partners. De politiek gaat er niet over. Wij hebben daar wat van gevonden en daar wat over geroepen, maar laat het nu aan de sociale partners. Wij hebben niet voor niets de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden gedecentraliseerd. Wij moeten dus ook weten wanneer wij als overheid moeten terugtreden.
Ik vervolg mijn betoog. Het onderwijs is zo goed als de kwaliteit van de leraar. Het CDA vindt daarom dat we moeten blijven investeren in leraren. De laatste jaren is een aantal belangrijke en goede stappen gezet om de kwaliteit verder te verbeteren. Ik denk onder andere aan het actieplan LeerKracht, selectie aan de poort en het project Eerst de Klas. Nu zullen we echter moeten doorpakken; we kunnen niet op onze lauweren rusten. We moeten beginnen op de lerarenopleiding en de pabo's. Nu zelfs de Partij van de Arbeid entree-eisen voor studenten aan lerarenopleidingen niet meer tegenhoudt, lijkt het ons heel nuttig om te bekijken hoe we de beste studenten kunnen selecteren voor die lerarenopleidingen. Het CDA denkt daarbij onder andere aan aantoonbare affiniteit met de omgang met kinderen, net zoals ze dat in Finland doen. Hoe denkt de minister daarover?
De kwaliteit van de lerarenopleidingen kan verder omhoog, zo erkennen ook de HBO-raad en de VSNU. Studenten op academische pabo's missen ook vandaag de dag nog steeds de diepgang. Onlangs bleek uit onderzoek dat de rol van de lerarenopleider te weinig evidencebased is. Daarin kunnen we verbeterslagen maken. Bovendien wil het CDA toewerken naar een situatie waarin alle leraren academisch geschoold zijn of ten minste beschikken over een mastergraad. We roepen het kabinet op een realistisch tijdpad te maken om dat niveau uiteindelijk omhoog te krijgen.
Hebben de bewindslieden net als het CDA de ambitie om substantieel te investeren in het omscholen van tweedegraads leraren naar eerstegraads leraren? We beginnen namelijk niet alleen aan de voorkant, we willen ook in het huidige lerarenkorps investeren. Het CDA maakt in zijn verkiezingsprogramma de financiële ruimte vrij om in vier jaar 10.000 eerstegraadsleraren op te leiden. Welke ambitie heeft het kabinet?
Hoe behouden wij de pas opgeleide leraren in de krimpgebieden, aangezien we weten dat deze mensen over een paar jaar dringend nodig zijn voor het onderwijs? Voor de krimpgebieden stellen wij een transitiebudget voor, om oudere leraren de kans te geven naar hun pensioen toe te werken en om jonge leraren desnoods tijdelijk boven de benodigde sterkte in dienst te houden. Welke ambitie heeft het kabinet?
De professionele autonomie wordt beperkt door de regelzucht uit Den Haag. Er is sprake van steeds weer nieuwe wetgeving, steeds weer nieuwe verantwoordingseisen en steeds meer wantrouwen jegens de leraar in de klas. Wij zullen vertrouwen moeten uitstralen en dit vertrouwen moeten waarmaken. Daarom begrijpen wij niet dat dit kabinet er een register van de overheid van wil maken, terwijl de beroepsgroep zelf met een initiatief komt voor een lerarenregister.
Ons baart het zorgen dat het aantal leraren dat deelneemt aan dit register, buitengewoon beperkt is, slechts 3%. Ook zijn de eisen ten aanzien van het aantal uren bekwaamheidsonderhoud beperkt. Voorts heeft het lerarenregister nog steeds beperkte positieve consequenties, bijvoorbeeld in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer. Daarnaast ziet het CDA het lerarenregister als een prachtige kans om werk te maken van intervisie. Dat zou in het register kunnen worden opgenomen, zoals ook in Finland veelvuldig gebeurt.
De voorzitter: Mijnheer Rog, u bent al ver over uw tijd heen.
De heer Rog (CDA): Ik ben bijna klaar. Er is een betere begeleiding nodig van jonge docenten. Wij willen niet dat deze groep uitvalt. Wij pleiten ook voor terugkomdagen voor startende docenten aan de hogescholen of universiteiten. Graag een reactie daarop van de bewindslieden.
Ik sluit af met een belangrijk punt dat door de beroepsgroep zelf is opgepakt. De Stichting LeerKRACHT, het bedrijfsleven en de Onderwijscoöperatie werken samen aan belangrijke verbeteringen van de kwaliteit van het onderwijs. Waarom horen wij de bewindslieden daar niet over? Zien zij niet juist daarin een rol voor zichzelf weggelegd, bijvoorbeeld voor de financiering?
De voorzitter: Dan is nu het woord aan de heer Duisenberg. Ik herhaal dat twee interrupties in eerste termijn gebruikelijk zijn. Zeker met het oog op hoe het nu loopt, zullen we ons daaraan moeten houden om het enigszins binnen de drie uur af te kunnen ronden.
De heer Rog (CDA): Dan had ik D66 niet moeten interrumperen.
De voorzitter: Dat had u van tevoren moeten bedenken.
De heer Duisenberg (VVD): Voorzitter. 800 miljoen, 105 miljoen, 100 miljoen, 250 miljoen, 344 miljoen: een korte opsomming van de bedragen die de politiek de laatste jaren ter beschikking heeft gesteld en die zij ter beschikking gaat stellen om de positie van leraren te verbeteren. Hieruit spreekt een duidelijke keuze om te investeren in leraren. Wat had ik graag een vol Malieveld met juichende leraren gezien. Dat is helaas niet het geval. Dat komt niet alleen door de nullijn maar ook doordat een belangrijk obstakel voor beter onderwijs en een betere positie van leraren maar niet wordt geregeld. Ik bedoel de modernisering van arbeidsvoorwaarden, met name de BAPO. Oudere leraren zitten doorbetaald één dag in de week thuis. Tegelijkertijd vinden jonge leraren geen werk en hoppen zij van invalplek naar invalplek en van tijdelijk contract naar tijdelijk contract. Over een paar jaar gaan de oudere leraren definitief met pensioen en krijgt het onderwijs te maken met een tekort aan leraren. Dat, terwijl het vak van leraar zo veel bijdraagt aan ons land. Leraren inspireren en spelen een cruciale rol in de ontwikkeling van jonge mensen. Ik heb het zelf meegemaakt met de leraren die ik voor mijn maidenspeech in de Kamer had uitgenodigd, maar ook met de leraren van mijn eigen kinderen.
De stip op de horizon is excellent onderwijs. Sommigen zeggen ook wel: Finland. Ook in de Glassroom van de teacher summits hebben we kunnen zien wat excellent onderwijs kan doen, hoe leraar en leerling de energie in elkaar kunnen losmaken en hoe alles uit een kind wordt gehaald wat erin zit. We hebben kunnen zien hoe onderwijs een interactief samenspel is waarin de leerling breed wordt ontwikkeld qua kennis en vaardigheden en als mens. Over die stip op de horizon lijkt iedereen het eens. Tegelijk lijkt de ambitie vast te zitten op regels, uren en administratief werk. Iemand vertelde mij: tien jaar geleden was ik fulltime-onderwijzer, nu doe ik het naast mijn werk op school. Het loopt ook vast op een cultuur waarin we te aardig zijn voor elkaar en waarin we elkaar niet aanspreken op wat nog beter kan.
Wat is de strategie om de ambitie te verwezenlijken? Tussen alle stapels aan brieven en rapporten is wat mij betreft de meest recente strategie die van Leraar 2020. Langs drie lijnen wordt de ambitie vormgegeven: het borgen van kennis en vaardigheden, het opleiden van voldoende en goede leraren en een professioneel hrm-beleid met moderne arbeidsvoorwaarden.
Mijn eerste vraag heeft te maken met al deze brieven en rapporten in dit dossier. Ik vraag de minister en de staatssecretaris, de strategie om met het lerarenbeleid naar die stip aan de horizon toe te groeien, in haar geheel op gezette tijden in samenhang te bespreken. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een periodieke rapportage over de voortgang van Leraar 2020. De Kamer kan vervolgens over die voortgang debatteren en daarmee een eigen verantwoordelijkheid nemen.
Dan kom ik bij de inhoudelijke kant van Leraar 2020. De eerste actielijn betreft de borging van de kwaliteit van de leraar en de schoolleider. Centraal hierin is de rol voor het lerarenregister. Mijn vraag is hoe de staatssecretaris van de 8.000 registraties nu – dat is slechts 3% – naar 250.000 wil groeien en hoe het doel van 100% registratie in 2017 bereikt wordt. Is het ook niet belangrijk wat er in het register staat? Hoe ziet de staatssecretaris deze ontwikkeling naar register met ambitie? Ik bedoel dus niet alleen qua aantallen maar ook qua inhoud die ontwikkeld wordt door het onderwijsveld zelf.
De tweede actielijn van Leraar 2020 behelst voldoende en goed opgeleide leraren. De laatste brief hierover ging over de besteding van de 100 miljoen voor leraren in tekortvakken. In dit plan gaat de minister onder andere 31 miljoen euro uitgeven voor het behoud van startende leraren. Deze vormen echter maar 9% van het probleem, zo blijkt uit de brief. 40% valt uit tijdens de lerarenopleiding. De andere inspanningen om het vak van leraar te verbeteren, dragen wellicht ook al bij aan minder uitval van jonge leraren. Ik noem als voorbeeld meer selectie aan de poort. Kan de minister aangeven welke alternatieven zij heeft en waarom de keuze is gemaakt om die 31 miljoen op deze wijze uit te geven? Is dat goed besteed geld? Kan de minister in dit kader ook reageren op het charmante plan van het ISO voor «promodocs»?
De derde actielijn uit Leraar 2020 betreft de inrichting van professionele scholen met ruimte voor goed onderwijspersoneel. Ik vraag mij af hoe de plannen voor intervisie en peerreview op grote schaal zullen worden verwezenlijkt. Wat zijn de plannen van de staatssecretaris en de minister op dat gebied? Het andere aspect van professionele scholen betreft de modernisering van arbeidsvoorwaarden. Ik had het al over de afbouw van de BAPO. In april is hierover met brede steun van de Kamer een motie aangenomen. Dit jaar vieren we ook de twintigste verjaardag van het rapport van de commissie-Van Es, waarin ook al stond dat de arbeidsvoorwaarden moesten worden gemoderniseerd. Dat is twintig jaar geleden! Welke tijdslijn is bij de minister of de staatssecretaris bekend ten aanzien van de modernisering? Kunnen zij in hun beantwoording aangeven hoe het kabinet omgaat met de uitvoering van de motie-Dijsselbloem, die bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de decentralisatie van arbeidsvoorwaarden werd ingediend?
Deze modernisering vind ik belangrijk, want zij betreft het onderwijs en alle leraren. Het betreft niet alleen de positie van de oudere leraren maar ook die van de jongere leraren.
Ik zie ernaar uit dat de strategie Leraar 2020 met succes wordt uitgevoerd en dat wij dit kunnen vieren op een Malieveld met juichende leraren. Ook hoop ik dat in 2020 de teacher summit weer in Nederland wordt gehouden, met als centrale vraag: het beste onderwijs, hoe hebben die Nederlanders dat toch geflikt?
De heer Van Meenen (D66): 280 miljoen, 280 miljoen, 280 miljoen, 280 miljoen euro. Dat zijn vier nullijnen. Wellicht is dat de verklaring voor het feit dat er geen juichende docenten op het Malieveld staan. We gaan de nullijn nu nog een keer met 280 miljoen euro verlengen. Dat is enkele weken geleden gebeurd. Tegelijkertijd is afgesproken dat er 500 miljoen euro naar nieuwe wegen in dit land gaat. Hoe is het mogelijk dat u dat bij de VVD hebt kunnen laten gebeuren?
De heer Duisenberg (VVD): U focust heel sterk op de nullijn. Het bredere verhaal dat al veel langer speelt dan die nullijn, betreft de modernisering van de arbeidsvoorwaarden. In deze tijd is die nullijn misschien noodzakelijk maar ook heel vervelend. We moeten echter niet vergeten dat er ondanks de nullijn heel veel geld is geïnvesteerd in onderwijs en heel veel leraren er wel op vooruit zijn gegaan. Er gelden nog steeds periodieken en door de functiemix is er enorm veel geïnvesteerd. Je ziet het ook terug in de loonkosten die de afgelopen jaren zijn gestegen. Dat punt noemde de heer Van Meenen ook al. We focussen ons allemaal op het negatieve en heel vervelende aspect van de nullijn, maar die is voorgesteld voor alle ambtenaren. Dat is de prijs die wij in deze tijd betalen voor de crisis. Daarnaast zijn er echter veel andere investeringen gedaan, die nog steeds doorgaan.
Het is een politieke keuze om ook te investeren in de economie. Ik denk echter dat ook daar enorm pijnlijke keuzes worden gemaakt. In de commissie voor Infrastructuur en Milieu zou je wellicht dezelfde vraag kunnen stellen.
De heer Van Meenen (D66): Is de heer Duisenberg het met mij eens dat er geen betere investering in de toekomst van dit land is dan een investering in het onderwijs? En als hij dat met mij eens is, waaruit blijkt dat dan in de huidige plannen van de VVD?
De heer Duisenberg (VVD): Een euro investering in onderwijs verdien je dubbel en dwars terug. Daar zit echter ook een grens aan. Dat zie je in de doorrekeningen van het Centraal Planbureau van de verschillende verkiezingsprogramma's. Daaruit blijkt dat de VVD minder investeert in onderwijs dan D66, maar dat de groeiopbrengst bijna gelijk is aan die van D66. Je kunt hierover dus geen absolute waarheid uitspreken, maar iedere euro investering in onderwijs is het dubbel en dwars waard. Daarom vind ik het zo belangrijk dat wij binnen het onderwijs alle mogelijkheden benutten om elke euro goed om te draaien en effectief in te zetten. Daarom pleiten wij ook voor modernisering van arbeidsvoorwaarden en voor het afbouwen van de BAPO. Het daarmee vrijkomende geld zouden wij graag direct willen investeren in onderwijs en niet in leraren die thuiszitten.
De heer Klein (50PLUS): Een tranentrekkend verhaal, die modernisering van de arbeidsvoorwaarden die de heer Duisenberg voorstaat. Kan hij dat concreet maken? Kan hij aangeven wat «modernisering» voor hem betekent?
De heer Duisenberg (VVD): Die vraag is met name voor het veld. De politiek, de minister of de staatssecretaris gaat daar dus niet over. Om te beginnen, voor mij is de BAPO een belangrijk onderdeel daarvan. Maar het is ook ruimte geven aan professionele ontwikkeling, en misschien wel aan urennormen. Ik wil dit echter niet gaan opleggen. De akkoorden die bijvoorbeeld in de hbo-sector zijn gesloten, stralen voor mij al een veel professionelere toekomst uit dan bijvoorbeeld de huidige arbeidsvoorwaarden in het primair en voortgezet onderwijs. Voor mij kan dit dus liggen op het gebied van de BAPO, de professionalisering, de urennorm; dat soort zaken.
De heer Klein (50PLUS): Dat is nou jammer. De VVD zegt dat modernisering de oplossing zou kunnen zijn. Vervolgens zegt ze: zoek het maar uit in het veld, dit hoort bij de sociale partners. Dat is op zich wel logisch, maar dan moet je niet proberen om modernisering als oplossing te presenteren. Modernisering komt dan uiteindelijk neer op: schaf de BAPO maar af. Daardoor worden de oudere leraren gepakt. Mij lijkt dat geen modernisering. Is de heer Duisenberg het niet met mij eens dat de modernisering van de arbeidsvoorwaarden uiteindelijk investeringen zou moeten betekenen, zonder nullijn?
De heer Duisenberg (VVD): Voor mij staat dit los van modernisering. De discussie over modernisering is al van ver vóór die over de nullijn. Je kunt heel veel dingen moderniseren, of er nu een nullijn is of niet. Ik heb net een aantal voorbeelden gegeven. Dit jaar is het de twintigste verjaardag van het rapport van de commissie-Van Es, waarin dit ook al werd genoemd. Er zijn dus enorm veel suggesties; niet alleen in zo'n rapport, maar ook in documenten van de PO-Raad, van de VO-raad of van de Groene Golf, van jonge leraren. Tot slot wil ik de fantastische aanzet in het servicedocument niet onvermeld laten. Er zijn dus enorm veel suggesties voor die modernisering.
De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Ik heb bij de voorbereiding van dit overleg bewust niet gekozen voor de insteek van de arbeidsvoorwaarden of van de materiële aspecten van het leraren- of docentenbestaan. Voor mij is de kernvraag, die ik graag aan de orde stel: hoe geven we de professional in het onderwijs daadwerkelijk ruimte? Wij hebben daar met zijn allen namelijk de mond van vol, ook in het regeerakkoord. Ik wijs op het rapport van de Onderwijsraad. Ik heb dat bij andere gelegenheden ook gedaan en blijf dat doen totdat ik een bevredigend antwoord heb gekregen. Men hoort dat ik dit niet dreigend zeg, maar uitnodigend. Welke stappen gaan wij hiervoor zetten? Welke stappen hebben de bewindslieden voor ogen om onderwijsgevenden – en ik doel op de man en vrouw voor de klas, maar ook op de schoolleiding – uit te nodigen om hun professionele ruimte te nemen, om plannen te maken en om op hun eigen wijze te zorgen voor goed onderwijs? De inspectie ziet er daarbij op toe dat er goed onderwijs wordt gegeven. Hoe dat wordt gedaan, is aan de scholen zelf.
Tot nu toe heeft het in mijn onderwijshart altijd een beetje geschrijnd. Altijd als we het over onderwijs hadden, proefde ik te veel de behoefte aan verdere regulering en reglementering. Ik geloof niet dat wij langs die weg de kwaliteit van het onderwijs werkelijk stimuleren en het onderwijs uit het slop kunnen halen. Natuurlijk zijn arbeidsvoorwaarden en financiële prikkels bepaald niet onbelangrijk, maar professionele ruimte bepaalt in hoge mate de status, het aanzien en het welbevinden, kortom de vreugde in het vak. Dat vak is niet alleen het vak dat wordt gedoceerd, maar ook de pedagogische dimensie die nadrukkelijk altijd in het onderwijs aanwezig is.
Dit is voor mij echt een cri du coeur. Ik hoop dat de bewindslieden uitvoerig daarover willen reflecteren en dat wij samen zullen kunnen zoeken naar manieren om het zo te doen. Ik heb de minister daarover weleens zulke buitengewoon behartigenswaardige woorden horen spreken, dat ik dacht: pats, ja inderdaad, daar gaat het om! Maar hoe doen we dat dan? Ik zou daarover graag van gedachten wisselen.
Ik wil nog een drietal concrete punten aan de orde stellen: bevoegdheid en status, functiemix en maatschappelijke taken. Allereerst de bevoegdheid en status. De situatie op de arbeidsmarkt is, onverwacht, relatief gunstig. De SGP waardeert de inzet van het kabinet om deze kans te grijpen om de kwaliteit weer centraal te stellen. Ook anderen geven het signaal dat dit zou moeten, maar het kabinet doet het ook, dus waardering daarvoor. In die kwaliteit ligt namelijk de belangrijkste sleutel tot de verhoging van de status van het leraarsvak. De SGP wil vooral de aanscherping van de bevoegdheden centraal stellen. Wij willen ons waarderend uitlaten over een vorm als de lerarenbeurs. Je ziet dat deze in de praktijk werkt. De promotiebeurs is ook klasse. Dit zijn verleiders die wij iedereen van harte aanbevelen. Wij zijn wat minder te spreken over goedbedoelde en creatieve oplossingen, die eigenlijk niet vanzelfsprekend leiden tot betere docenten. Een sprekend voorbeeld daarvan is de educatieve minor. Als startmotor voor studenten om kennis te maken met het onderwijs is die prima, maar mensen in een halfjaar een tweedegraadsbevoegdheid laten halen en laten denken dat ze dan een volwaardige tweedegraadsdocent zijn, is de positie van het onderwijs ondergraven. Dat moeten we niet doen, daarvoor is de theoretische en pedagogisch-didactische toerusting van die jongelui veel te beperkt.
De voorzitter: Wilt u gaan afronden?
De heer Bisschop (SGP): Ik heb het gevoel dat ik pas ben begonnen.
De voorzitter: Dat hebben we allemaal, maar u bent echt al vijf minuten bezig.
De heer Bisschop (SGP): Ik zou het prettig vinden als de bewindslieden hierover zouden willen reflecteren.
De functiemix laat ik nu maar even zitten; die kan misschien in een interruptie, als een collega zo vriendelijk wil zijn. Nu de maatschappelijke taken. Een van de zaken die in het onderwijs als belastend worden ervaren, is de voortdurende toevoeging van maatschappelijke taken aan het onderwijspakket. Natuurlijk, rekenen en taal moeten op niveau zijn. Daarin moet veel worden geïnvesteerd. In het voortgezet onderwijs gaat het daarbij over Engels en wiskunde. Ik ben het daar allemaal mee eens. Maar we hebben het ook over de maatschappelijke stage, waarvoor de financiering dreigt te verdwijnen. We hebben het over seksuele diversiteit. Het regeerakkoord 2012 wil extra inzetten op techniek en gymnastiek. De Kamer zal in 2013 een actieplan ontvangen voor het tegengaan van pesten. Allemaal uitermate nuttige zaken, maar als ze er allemaal bij komen, is er nooit een einde; het meer is nooit vol. Wij politici en beleidsmakers moeten onszelf beperkingen en discipline opleggen. Wij moeten de moed hebben om te zeggen: dit vinden wij belangrijk, maar wij kunnen het scholen niet verplichten. Of wij moeten iets van ons bureau willen schuiven; dan hebben we het over een ander verhaal.
Ik zie aan het gezicht van de voorzitter dat zij wil dat ik eindig. Als SGP'er ben ik natuurlijk uitermate gezagsgetrouw. Ik onderwerp mij aan haar wil.
De voorzitter: Dank u. Ik geef het woord aan de heer Jasper van Dijk, in de hoop dat hij ook zo gezagsgetrouw is.
De heer Bisschop (SGP): Dat is voor Jasper een stuk moeilijker!
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter, «gezagsgetrouw» is my middle name. Ik wilde de heer Bisschop nog vragen of godsdienst ook hoort in dat rijtje van die vele taken die scholen krijgen opgelegd. Wie weet, hoor ik dat nog.
De voorzitter: U heeft geen interrupties meer.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit was mijn inleiding.
De heer Bisschop (SGP): Maar voorzitter, ik had nog wel interrupties. Ik ben de heer Van Dijk zeer erkentelijk voor deze opening van zijn betoog; dit is namelijk een van de punten waar ik niet aan was toegekomen. Niet alleen kennisoverdracht, maar ook vorming is een van de wezenlijke zaken van het onderwijs. De VVD'ers noemen dat «bildung». Ik wil mij daar wel bij aansluiten, maar naar mijn persoonlijke overtuiging en die van de SGP is de christelijke en Bijbelse toerusting, het vertrouwd raken met het Bijbelse normen-en-waardenstelsel en vandaaruit leren leven en keuzes leren maken, buitengewoon belangrijk.
De voorzitter: En uw vraag is?
De heer Bisschop (SGP): Is de heer Van Dijk dat met mij eens?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ga nu antwoorden op een interruptie, dus dit gaat niet af van mijn spreektijd. Ik ben het hier zeer mee eens: vorming en bildung zijn natuurlijk een kerntaak van het onderwijs. Ik ben het er ook mee eens dat we niet alle maatschappelijke taken en zorgen op het onderwijs mogen afschuiven. Maar ook de SGP zal hierin keuzes moeten maken.
Leraren spelen een centrale rol in het onderwijsbeleid. De kwaliteit van de leraar bepaalt de kwaliteit van het onderwijs. Er is alle reden om hiervan een topprioriteit te maken. Gebeurt dat ook? Kijk naar het regeerakkoord: mooie woorden over het belang van leraren. Op het onderwijs wordt niet bezuinigd. Er is zelfs 340 miljoen beschikbaar, mits de arbeidsvoorwaarden worden uitgekleed. Pardon: gemoderniseerd. Helaas is dit allemaal gedateerd. Inmiddels zijn er nieuwe cijfers. Het kabinet heeft al voorstellen voor nieuwe bezuinigingen ingediend: de nullijn, het niet-bijwerken van de prijsbijstelling, mogelijk nog een departementale korting; bij elkaar ruim 500 miljoen euro, een koude douche. Ik zou bijna zeggen: leraren zijn de nul bij dit kabinet. Het onderwijs wordt dus niet ontzien, maar staat onder zware druk. Erkent de regering dat het regeerakkoord niet wordt waargemaakt? Graag de exacte cijfers. De minister had bij het VAO over studiefinanciering een brief hierover beloofd. De hele Kamer vroeg toen om een brief met de goede cijfers over de kortingen, maar ik heb nog niets gezien.
In de Beleidsdoorlichting actieplan LeerKracht staan een aantal goede punten: de lerarenbeurs loopt goed; de verbetering van de lerarenopleiding; de academische pabo's; de landelijke toetsing. Maar dan een cruciale zin op pagina 2: driekwart van de 1 miljard uit het actieplan LeerKracht is ingezet voor salarissen, maar dat is financieel tenietgedaan door de nullijn. Dat is een domper van jewelste. Ik herinner me nog de presentatie van het actieplan LeerKracht. Minister Plasterk zou de leraren op een voetstuk zetten. Dat is dus allemaal geneutraliseerd door de nullijn, die de regering nu opnieuw wil verlengen. Dat zou het vijfde jaar op rij zijn. Het gaat nu al om bijna 1,5 miljard euro, een teruggang in salaris tot 10%. Een conciërge verdient daardoor € 150 per maand minder, een eerstegraadsleraar maar liefst € 500. Dat regeerakkoord is dus weinig meer waard. De vakbonden zijn woedend. De Algemene Onderwijsbond spreekt van een «onbetrouwbare werkgever». CNV Onderwijs noemt de nullijn een «breekpunt»; met de nullijn geen Nationaal Onderwijsakkoord. Ook oppositiepartijen zijn kritisch. De vraag is eenvoudig: is de regering bereid om die nullijn van tafel te halen?
Daarnaast noemt de regering de modernisering van de arbeidsvoorwaarden en de functiedifferentiatie als voorwaarden voor een akkoord. Bij het woord «modernisering» moet je altijd op je hoede zijn; dat woord is namelijk altijd gelijk aan «afbraak». Dat klopt ook nu, want de minister wil de BAPO afschaffen, de regeling die er juist voor zorgt dat oudere leraren voor de klas blijven staan. Ik wil dan ook tegen de heer Duisenberg zeggen: je krijgt niet meer jonge leraren voor de klas als je oudere leraren langer laat doorwerken. Door de BAPO af te schaffen, zal het ziekteverzuim bovendien toenemen en zullen docenten eerder afhaken. Dat is weer een heel negatief gevolg. En wat bedoelt de regering met «functiedifferentiatie»? Dat het makkelijker wordt om personeel lager in te schalen? Graag een toelichting.
Kortom, hoe verder met het Nationaal Onderwijsakkoord? Is die 340 miljoen nog een serieuze optie? De onderhandelingen liggen stil. Wat is de inzet van het kabinet? Prof. Vermeulen spreekt in de beleidsdoorlichting over zaken die veranderd zijn sinds de komst van het actieplan. Hij zegt: zo heeft OCW afzonderlijke prestatieafspraken over kwaliteit gemaakt met de koepels, zonder de bonden, wat een impact heeft gehad op de arbeidsverhoudingen. Wat vindt de regering ervan dat OCW afspraken maakte met de koepels, zonder de bonden? Is dat ook de werkwijze van deze minister, of gaat de minister dit anders doen?
De voorzitter: Ik wil u graag helpen om gezagsgetrouw te worden: u hebt nog één minuut.
De heer Jasper van Dijk (SP): Daarmee gaat het lukken, voorzitter. Wat gaat de regering doen aan het hoge aantal onbevoegde leraren voor de klas? Mijn fractie vindt dat dit echt niet kan. Wat gaat de regering doen aan de leraren die via uitzendconstructies en payrolling zijn aangenomen? In hoeverre komen de middelen uit de functiemix daadwerkelijk terecht bij de leraren voor de klas? In hoeverre geven werkgevers voldoende tijd en middelen voor bijscholing? En tot slot: in hoeverre moeten alle leraren daadwerkelijk een master halen? Gaat de regering de financiële drempels daarvoor weghalen, bijvoorbeeld het hoge collegegeld voor de tweede studie? Hoe zit het met dat collegegeld voor een ambitieuze tweedegraadsleraar die een eerstegraadsopleiding wil doen? Of voor een universitaire leraar die een lerarengraad wil halen, maar die dan wordt geconfronteerd met € 8.000 collegegeld? Gaat de minister dat hoge bedrag weghalen? En wat vindt de minister van het voorstel om studieschuld kwijt te schelden als men na de studie voor de klas gaat staan?
De heer Klein (50PLUS): Voorzitter. Investeren in docenten is inderdaad investeren in onderwijskwaliteit, maar voor 50PLUS is het ook vooral investeren in jeugd, in de volgende generaties, zodat deze een bijdrage aan de samenleving kunnen leveren. Daarvoor moet een aantal dingen worden gedaan, zoals met betrekking tot de nullijn voor de leraren, die de aantrekkingskracht van het vak van leraar nadelig beïnvloedt. Het verbaast ons dan ook niet dat steeds minder studenten die zijn afgestudeerd aan een lerarenopleiding, het onderwijs ingaan, of er al binnen vijf jaar uit vertrekken. Dat is een slechte zaak. In feite wordt hun een beroepsopleiding gegeven, maar wordt het beroep niet uitgeoefend. Hoe kunnen we dit aantrekkelijker maken, welke ideeën heeft de regering daarvoor? Ik denk dat een lerarenregister in dat verband slechts een hulpmiddel is, en wel een heel beperkt hulpmiddel. Dit zou wel kunnen werken, maar die 3% is natuurlijk helemaal niks. Ik houd mijn hart al vast bij het voornemen rond het schoolleidingsregister, dat ik ook al in de plannen heb gezien. Ik vraag me af of dit ergens toe leidt. Volgens mij is dit meer regelzucht dan dat het ten goede komt aan het onderwijs. Aan het lerarenregister zijn ook het onderwijs aan en de bijscholing van leraren gekoppeld. Wij vragen ons af of een bijscholingsplicht zinvol is. Het wetsvoorstel daarvoor is nog in de maak. Is het niet veel logischer om dit bij de onderlinge arbeidsvoorwaarden tussen werkgevers en werknemers te bespreken, en op te nemen dat die scholing wordt uitgevoerd? In ieder geval heb je daar dan geen wetgeving voor nodig.
Voor 50PLUS is de oudere leraar uiteraard ook een belangrijk item. De oudere leraar heeft kennis en ervaring, die hij kan gebruiken voor het onderwijs. Daarmee kan ons onderwijs een goede inhoud worden gegeven en kunnen onze jongeren goed worden opgeleid. De BAPO wordt afgeschaft. Wij hebben dat geaccepteerd, want het was iets van het vorige kabinet. Er is in het bijzonder gerefereerd aan de motie-Elias. In het kader hiervan spelen twee dingen, allereerst het servicedocument. Het servicedocument is van 28 augustus 2012. Het geeft alleen ideeën, maar geen keuzes. Vandaar dat wij bij de OCW-begrotingsbehandeling van december vorig jaar hebben gezegd dat dit zou moeten leiden tot wettelijke maatregelen, om ervoor te zorgen dat oudere leraren voor het onderwijs kunnen worden behouden. Dat kan door dit voor hen aantrekkelijk te maken, bijvoorbeeld door te zorgen voor vrije tijd. Dat was de kern van de BAPO. De heer Beertema refereerde terecht aan de neveneffecten met betrekking tot schoolleiders, directeuren en conciërges. Hoe staat het met de breed aangenomen motie van 50PLUS (33 400-VIII, nr. 79) over een notitie voor het bevorderen van de mogelijkheden van doorwerken, al dan niet op vrijwillige basis, door oudere docenten en leraren, waardoor de kwaliteit van het onderwijs behouden kan blijven?
De voorzitter: Dit was de eerste termijn van de Kamer. Wij schorsen even, zodat de minister en staatssecretaris hun beantwoording kunnen voorbereiden.
De vergadering wordt van 16.09 uur tot 16.18 uur geschorst.
De voorzitter: De regering zal in blokjes antwoorden. De minister begint met een blokje «algemeen», daarna komen «lerarenopleiding», «actieplan leraren» en het «Nationaal Onderwijsakkoord». De staatssecretaris volgt met een blokje «algemeen», «onderwijs en arbeidsmarkttekorten», «lerarenregister», «bijscholing», «personeelsbeleid», «modernisering arbeidsvoorwaarden» en «overig».
Minister Bussemaker: Voorzitter. Dit algemeen overleg strekt zich uit over zeer verschillende onderwerpen en over een lange periode. Sommigen hebben dit al gememoreerd. Het gaat ook over heel veel brieven. Ik kan me voorstellen dat de focus daardoor moeilijk is. Ik ben blij dat we dit overleg hebben, want het laatste overleg dateert van november 2011. Leraren verdienen volgens mij beter. Zij moeten niet meer in de aandacht staan vanwege regelgeving, maar wij moeten wel op gezette tijden over deze buitengewoon cruciale beroepsgroep praten. Gelukkig is er in de afgelopen tijd heel veel beweging geweest; eigenlijk al sinds onze beëdiging, maar ook in de afgelopen weken. Ik heb in ieder geval zelf vele mooie voorbeelden gezien van hoe het kan en gaat met de professionalisering van het leraarsvak. De Teacher Summit is net genoemd, evenals het Glazen Huis, waarin twee dagen achter elkaar les is gegeven. Ik ben ook op the day after geweest, om met studenten, docenten van lerarenopleidingen en professionals te praten over allerlei initiatieven en hun indrukken, en over wat er allemaal nog beter kan. Ik ging daar in ieder geval met enorm veel enthousiasme en vertrouwen weg. Als wij niet met elkaar praten en als wij geen nieuwe regels maken of afschaffen, zijn leraren en aanstaande leraren met elkaar buitengewoon creatief bezig. Dat geldt ook voor veel andere clubs. Ik denk hierbij aan Leraren met Lef: jonge leraren die enthousiast zijn en op eigen wijze invulling geven aan hun professionaliteit, maar ook aan organisaties als Beter Onderwijs Nederland en natuurlijk aan het Nationaal Onderwijsakkoord, waarop ik straks apart zal terugkomen. Ik zeg het de heer Beertema na: dat zijn gedreven professionals, die waardering en professionaliteit verdienen. Ik zeg de heren Rog en Van Meenen na dat het gaat om vertrouwen: het vertrouwen dat wij moeten verdienen en het vertrouwen van ons, dat zij verdienen. Ik wil twee thema's memoreren die ik heb overgehouden aan de summit: de kwestie van het vertrouwen en die van tijd. Leraren voelen zich namelijk vaak overbelast. Men wil veel, maar hoe doe je dat allemaal binnen de beperkte tijd die je hebt? Ik vind dat een serieuze zorg, die meespeelt bij hoe wij denken over het Nationaal Onderwijsakkoord. Volgens mij tekent zich daarin een belangrijke lijn af voor waar dit naartoe moet. Ik vond het wel mooi hoe de heer Duisenberg het zei, met die stip op de horizon. Leraar 2020 heeft het vorige kabinet ook gebruikt. Het gaat erom dat we nu niet alleen bezig zijn met de dag van vandaag, maar ook met de dagen van morgen en overmorgen.
Ik beperk me nu tot de lerarenopleidingen. Ik heb voor de komende jaren een aantal prioriteiten. De eerste is dat we meer instroom moeten krijgen in opleidingen voor waar op termijn tekorten zullen zijn; dus meer mensen die leraar techniek of natuurkunde willen worden. We zullen ook meer hogeropgeleiden moeten hebben, dus zowel meer leraren opleiden aan de universiteiten als meer vwo'ers bij de pabo- en hbo-lerarenopleidingen. Verschillende leden hebben mijn tweede punt al gememoreerd: er moet een strengere toetsing komen van aankomende studenten. Wij vertrouwen namelijk allemaal onze kinderen toe aan de leraren voor de klas. Eigenlijk moeten dit de beste zijn die we hebben. Het begint ermee dat wij eerlijk zijn jegens aankomende studenten over hun geschiktheid voor het vak en over de vraag of zij de opleiding volgens ons kunnen afmaken. Ik kom daar straks op terug. Mijn derde punt is de verdere verhoging van de kwaliteit van de opleidingen: kennistoetsen, aandacht voor de omgang met verschillen tussen leerlingen, kennis hebben van basisvakken maar ook beschikken over vaardigheden en competenties, bijvoorbeeld om met kinderen om te gaan. Tegen de heer Rog zeg ik wel dat de competenties zullen afhangen van waar je leraar wordt. Als wij aan de lerarenopleidingen de beste docenten willen opleiden, betekent dat ook dat onze allerbeste docenten daar les zouden moeten geven. Ook dat is een crux. Er zitten heel goede tussen, maar op dat gebied zou er meer moeten gebeuren, zoals een register voor opleiders; een grote ambitie. Verder wil ik dat we meer docenten hoger opleiden. Dat geldt niet alleen voor de instroom, maar ook voor de uitstroom: meer masters dus, de academische pabo, educatieve minors et cetera. De vijfde prioriteit betreft de overgang van studie naar werk en de begeleiding daarbij. Je zult namelijk maar 23 zijn en een lerarenopleiding hebben gedaan, en van de ene op de andere dag voor een klas moeten gaan staan, terwijl je daarbij maar zeer beperkt wordt begeleid. Dat kan een enorme opgave zijn. Ik heb in de afgelopen tijd verschillende dagboeken van docenten mogen lezen, die hebben beschreven hoe het voelt om met angstzweet op je eerste dag voor de klas te staan. Dat is een enorme opgave. Sommigen zouden daarbij kunnen terugdenken aan de tijd van Bint van Bordewijk. Zo ver wil ik niet gaan, maar ik wil wel iets doen aan een betere begeleiding. Ik wil dat doen door me daar beperkt op te concentreren en door het te agenderen, en door in de brieven die de Kamer van mij krijgt, daarop te sturen. Daarmee zeg ik tegelijk dat ik de Kamer minder brieven wil sturen dan zij in de afgelopen tijd heeft gekregen. In de zomer, waarschijnlijk na het reces, zal ik komen met een brief over de concrete invulling van de verbetering van lerarenopleidingen en alles wat daaraan voorafgaat en wat daar direct na komt. Aan de heer Duisenberg zeg ik dat ik bereid ben om te bekijken of wij een moment kunnen vinden om een stand-van-zakenbrief naar de Kamer te sturen. Wij moeten hier nog even over nadenken. Behalve de lerarenopleiding zijn er nog vele andere problemen rond de leraren, die te maken hebben met de arbeidsmarkt en met knelpunten: enerzijds krimp, anderzijds tekorten. Verder mogen er geen mensen verloren gaan voor het onderwijs. De staatssecretaris zal hierop specifiek ingaan. Hij zal ook spreken over nieuwe initiatieven ter stimulering van de zijstroom: Eerst de Klas en de onderwijstrainees.
Ik ga nu wat uitgebreider in op de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Ik zei het al: de beste studenten hebben we nodig voor de lerarenopleidingen, althans de beste studenten die het kunnen. Dat betekent dat we bij de instroom streng mogen zijn. In het wetsvoorstel Kwaliteit in verscheidenheid heeft de Kamer al kunnen lezen dat wij met name voor de pabo's extra eisen stellen, anders nog dan de verbetermogelijkheden voor opleidingen om de juiste studenten op de juiste plek te krijgen. Door de vervroegde inschrijving, het proefstuderen en andere contacten met de opleidingen kan dit namelijk al verbeteren. Voor de pabo's komt daar nog iets bij: wij gaan bijzondere eisen stellen aan de vooropleiding, met name voor de vakken aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en techniek. Wij beginnen hier volgend jaar mee. Dit zijn geen lichte eisen, dus wij vragen nogal wat. Ik wil er echter enigszins van verzekerd zijn dat wij van de studenten die aan de opleiding beginnen, kunnen verwachten dat zij die opleiding aankunnen, in de zin dat zij deze met een goede begeleiding zullen kunnen afmaken.
De heer Bisschop (SGP): Dank voor deze toelichting. Als wij de opleidingseisen voor de potentiële pabo-studenten aanscherpen, maken we inderdaad een kwaliteitsslag. Ik kan mij echter voorstellen dat diezelfde eisen lang niet relevant zijn voor alle doelgroepen waarvoor die pabo-studenten worden opgeleid. Vroeger hadden we het onderscheid kleuterschool- basisschool. Ik kan mij voorstellen dat we nog eens kritisch kijken naar de inrichting van de eerstgenoemde categorie, ook in verband met de verzwaarde eisen die we stellen.
Minister Bussemaker: Wij moeten sowieso bekijken wat die verzwaarde eisen zullen doen, wat ze zullen betekenen voor de instroom. Ik denk er nu nog over na, maar waarschijnlijk zal het een implementatietraject worden, waarin wordt bekeken hoeveel studenten er in 2014 doorheen komen. Daarnaast moeten we bekijken wat we aan lerarenopleidingen hebben en wat we in het onderwijsveld nodig hebben. Behalve pabo's hebben we namelijk ook mbo-opleidingen. We hebben tegenwoordig een associate degree. We hebben de pabo. We hebben de hbo-lerarenopleidingen. We hebben de wo-lerarenopleidingen. We hebben de masters. Welke opleidingen hebben we precies nodig voor welke functies? Daarbij zou het ook nog kunnen gaan om verschillen in het onderwijssysteem. Vroeger was er de kleuterschool en de lagere school, de groepen 1 en 2 en verder. Je zou ook een mix van diverse zaken nodig kunnen hebben. Ik hecht zeer aan meer docenten met een master, maar voor mij hoeven niet alle docenten een master te hebben. Een aantal van hen kan in een team van docenten of op een school het verschil maken. We zouden nog eens moeten bekijken wat we in de komende jaren precies nodig hebben van welk opleidingsniveau. Maar dat de eisen strenger zullen moeten zijn en dat we zeker moeten weten dat we de juiste studenten in de lerarenopleidingen krijgen, staat voor mij wel buiten kijf.
De heer Duisenberg (VVD): Omdat de minister dit onderwerp lijkt af te ronden, heb ik nog een vraag over de pabo. Denkt zij ook aan een splitsing van de pabo in onder- en bovenbouw, qua selectie en opleiding?
Minister Bussemaker: Ik had het daar net over. Ik zou dit niet zozeer in de pabo willen zoeken. Ik wil eens wat verder nadenken over wat we nu eigenlijk al hebben. Er wordt vaak alleen maar gesproken over de pabo, maar we hebben ook de academische pabo en de associate degrees. Ik ben mij aan het beraden op hoe de verschillende diploma's die je kunt halen, zich verhouden tot wat we in het onderwijsveld nodig hebben. Je gaat daarbij terug naar de opleidingen en de verschillende eindresultaten ervan, die je nodig hebt voor de diverse onderdelen van het leraarschap. Ik werd hiertoe geïnspireerd, omdat dit onlangs is gedaan voor het beroep van verpleegkundige. Voor die beroepsgroep werden opnieuw de eindeisen die bekeken. Ik zeg het maar meteen: in het algemeen moet de pabo opleiden voor de onderbouw en de bovenbouw, maar door de inrichting van het programma en de vakken die men erna volgt en de begeleiding die men krijgt, kan men zich verder specialiseren; ook hier geldt namelijk dat een opleiding nooit af is. Ik heb het nu vooral over de basis waaraan iedereen zou moeten voldoen die in de pabo instroomt.
Er werd ook iets gezegd over de doorstroom van mbo naar hbo. Nu hebben we het specifiek over het lerarenbeleid, maar in het reguliere beleid hebben we een aantal haakjes om de instroom in de lerarenopleidingen te verbeteren. Ik verwijs nog een keer naar Kwaliteit in verscheidenheid, waardoor we strengere eisen zullen kunnen stellen voor de doorstroom van mbo naar hbo. Deze moet op basis van verwantschap. We moeten de opleiders en de instellingen vragen om voorstellen hiervoor te doen: wat is verwant, wat eis je, wat heb je nodig? Het is van groot belang dat goed wordt bekeken welke mbo-opleidingen toegang kunnen geven tot de pabo en welke niet, en welke aanvullende eisen nodig zijn. Driejarige trajecten voor vwo'ers worden ook mogelijk gemaakt. Het is aan de instellingen om te bekijken of zij die willen. Aan de heer Van Meenen zeg ik dat ik meer geporteerd ben van de academische pabo. Ik denk dat vwo'ers hun analytische kennis, verder ontwikkeld binnen die academische pabo, kunnen inbrengen, waardoor een mengeling ontstaat in het team van docenten, die weer behulpzaam kan zijn bij de analyse van het eigen onderwijs en het beter nadenken over de vraag of het goede wordt gedaan. Op de Teacher Summit zeiden docenten: toen docenten met een master en met een academische opleiding er nog niet waren, werd in de pauzes gesproken over de vakantie; nu zij er zijn, wordt er ineens gesproken over onderwijs. Dat klinkt misschien een beetje denigrerend over de tijd ervóór, maar het positieve is dat zij een enorme schwung kunnen geven aan peerreview en de omgang met elkaar.
Ik zeg hier overigens meteen bij dat de lerarenopleidingen goed bezig zijn en met de invoering van de kennisbasis en kennistoetsen op de goede weg zijn, maar wij hebben meer nodig. We hebben ook meer nodig dan kennisverbetering. Er moet meer gebeuren aan opbrengstgericht werken, er moet meer gebeuren aan de omgang met verschillen en meer aan opleidingen in de school. Wij willen ook dat afgestudeerden die nu of binnenkort van de lerarenopleidingen komen, eigenlijk al gewend zijn aan peerreview en deze vanzelfsprekend vinden, zodat zij met elkaar het gesprek kunnen aangaan en levenlang leren daarbij als vanzelf wordt ingevoerd. Wij zijn daarover intensief in overleg met het veld. Ook vanwege de lessen van het actieplan LeerKracht wil ik precies weten waar wij nu staan, hoe het in algemene zin staat met alle verbeterslagen die zijn gemaakt en wat er nodig is om binnen drie of vier jaar te kunnen zeggen dat we een aantal slagen hebben gemaakt, en ook daadwerkelijk het verschil hebben kunnen maken. Wij willen dat doen met degenen binnen de opleidingen die ook echt de handschoen willen oppakken. Ik prijs me er gelukkig mee dat ik heel veel positieve ervaringen uit het veld hoor. Men zegt dat het heel goed is dat er op een aantal punten wat strenger wordt gekeken, omdat dat alleen maar helpt om de kwaliteit te verbeteren.
De kwaliteitsverbetering moet inderdaad evidencebased zijn; ik sluit daarmee aan bij de heer Rog. Vandaar ook het belang van de nulmeting, zodat we kunnen weten wat er verandert als we strengere eisen aan de instroom gaan stellen. Ook is het van belang dat het onderzoek evidencebased is. Lerarenopleidingen kunnen dat zelf doen; vandaar het belang van lectoren op de hogescholen. Ook kan het door instellingen als het ICLON, het Centre of Expertise voor leraren, of door organisaties als TIER et cetera, maar dat het moet gebeuren, staat voor mij buiten kijf.
De heer Bisschop vroeg in dit verband naar de educatieve minor. Ik ben het met hem eens dat meer hoogopgeleide leraren kunnen bijdragen aan statusverhoging. Dit blijkt ook een aantrekkelijke route om nieuwe groepen aan te spreken. Juist door het vroeg aanspreken van universitaire bachelors worden meer masteropgeleide docenten aangeleverd. Ik zie dit vooral als een tussenstation. Ik vind het wel wenselijk dat een student daarna de master gaat doen. Ik ben het ermee eens dat dit niet binnen een heel beperkte tijd kan, maar het is wel een interessante basis om studenten die niet in eerste instantie hebben gekozen voor een lerarenopleiding maar pas gedurende hun opleiding de interessante kanten hiervan zijn gaan zien, te stimuleren om alsnog leraar te worden.
De voorzitter: Ik vraag de minister om versneld naar het tweede blokje te gaan, want anders komen we echt in de knel, ook omdat de staatssecretaris nog een flink aantal blokjes moet behandelen.
Minister Bussemaker: Ik ben inmiddels een heel eind. De masteropleiding is een goede zaak. Ik heb al gezegd dat die ook via de lerarenbeurs kan: zo'n 33.000 mensen hebben daarvan gebruikgemaakt, met zo'n 18.000 beurzen voor de master. Wij zijn daar dus volgens mij hard mee bezig. Van mij hoeven niet alle leraren een master, maar wel meer dan nu. In het po hebben we er namelijk 15%, in het vo 35% en in het mbo ook maar 20%. Het gaat niet alleen om het verschil in kennis, maar ook om het stimuleren van het analytisch en onderzoekend vermogen.
De heer Rog (CDA): Ik heb net een hartverwarmend betoog van de minister gehoord: de academische leraren zouden een schwung geven aan de professionele cultuur binnen zo'n lerarenteam. Vervolgens hoor ik een vaag antwoord op een vraag naar de ambitie van het kabinet met betrekking tot de hoeveelheid leraren die idealiter hun mastergraad zouden moeten halen. Zou de minister een wat specifieker antwoord kunnen geven?
Minister Bussemaker: De staatssecretaris zal dat doen voor het po en vo. Voor het ho hebben we daarvoor met de instellingen prestatieafspraken gemaakt. Die zijn niet gering. Ze betekenen bijvoorbeeld dat het hbo een forse inhaalslag zal moeten maken. Nogmaals, dit aantal moet dus omhoog, maar voor mij hoeft het niet 100% te zijn. Ik vind dat je zowel in het mbo als in het hbo ook mensen moet hebben die de praktijk kunnen overdragen. Dat kan soms met een master, maar soms ook door een jarenlange praktijkervaring van mensen die dit in de praktijk hebben geleerd, zonder een master te hebben behaald.
De heer Mohandis vroeg naar de tijdelijke en onbevoegde docent: de lio, om deze maar zo te noemen (leraar in opleiding). Ik deel de conclusie dat er onvoldoende stimulans is. Uiteindelijk moeten zij natuurlijk afstuderen. Als zij dat niet doen en hun bevoegdheid niet halen, krijgen zij natuurlijk nooit een vaste aanstelling. Er is dus wel degelijk een prikkel om dat wel te doen. En net als andere studenten ontvangen zij een basisbeurs en een aanvullende beurs, die zij moeten terugbetalen als zij niet binnen de daarvoor gestelde termijn hun diploma halen. Ik ben het er dus mee eens dat dit ongewenst is, maar ik denk dat er prikkels zijn om het wel te halen en ik denk dat schoolbesturen hierin kunnen worden aangemoedigd.
Het is verder van belang dat we ervoor zorgen dat studenten die eenmaal zijn afgestudeerd, ook echt in het onderwijs gaan werken en daar blijven werken; ook op dat gebied raken we veel mensen kwijt. De heren Mohandis en Duisenberg vroegen hiernaar. Vele jonge leraren komen terecht in flexcontracten, als opvangkrachten en dergelijke. Daarbij zijn een goede samenwerking en overdracht tussen lerarenopleiding en school van heel groot belang. Vanochtend deden wij de oproep om de lerarenbeurs juist voor invalkrachten en voor mensen met tijdelijke contracten te gebruiken, want voor hen is hij ook bedoeld. Scholen moeten hierop worden aangesproken, zodat deze groep beginnende leraren niet het onderwijs verlaat omdat men niet meteen ergens een vast contract kan krijgen. De lerarenopleidingen spelen hierbij een belangrijke rol. De heer Rog had het over terugkomdagen voor de lerarenopleidingen en over het opzetten van alumninetwerken, zodat afgestudeerden daar met vragen terechtkunnen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb de minister gevraagd om te kijken naar mogelijkheden voor ambitieuze leraren die een hogere graad willen halen, maar soms worden geconfronteerd met een enorm collegegeld, bijvoorbeeld omdat zij al universitair zijn afgestudeerd in een andere richting. Zij willen graag voor de klas staan, maar daarvoor wordt een paar duizend euro gevraagd. Is dat niet buitengewoon pijnlijk? Zou je mensen die voor de klas willen staan, niet gewoon moeten helpen door van hen het gewone collegegeld te vragen?
Minister Bussemaker: Daarbij is het de vraag of je dit alleen voor deze groep wilt, want zoiets geldt ook voor andere groepen. Wij voeren deze discussie in het kader van het leenstelsel. Ik zal zeer binnenkort met een bericht hierover komen, maar ik moet het na dit debat nog tot in detail goed bekijken. Wij komen hier dus nog op terug. Vanzelfsprekend komen we hier ook op terug bij de discussie over het leenstelsel, want dit is vergelijkbaar met de discussie over techniekvakken.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is een beetje een spannend antwoord.
Minister Bussemaker: Staat u mij toe dat ik u hier nu niet volledig over informeer. Als ik u informeer, doe ik dat graag goed.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik concludeer dat de minister niet onwelwillend staat tegenover een normaal collegegeld voor ambitieuze leraren die een tweede studie willen doen. Dat is fijn. Ik heb de minister ook gevraagd wat er zou moeten gebeuren met de studieschuld van studenten die net klaar zijn met hun opleiding, en graag voor de klas willen gaan staan. Mijn opvatting is dat dit meer past bij het leenstelsel. Zou je daar niet naar moeten kijken?
Minister Bussemaker: Laten wij die discussie voeren bij het leenstelsel. En laten wij ons nu gelukkig prijzen met de lerarenbeurs, die voor docenten die een tweede studie willen doen nog weer hoger is. Volgens mij wordt u wat dit betreft dus bediend. Het vervolg van deze discussie doen wij een andere keer.
Ik ga snel verder met de vragen die ik nog moet beantwoorden. De heer Duisenberg vroeg naar de promodocs. Het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) heeft een interessant voorstel gedaan om het voor studenten mogelijk te maken om na de promotie leraar te worden. Dit sluit aan bij het beleid rond de promotiebeurs. Wij zullen dit verkennen en bekijken hoe dit binnen de bestaande beleidsmaatregelen past. Ik zou namelijk eigenlijk niet al te veel nieuwe dingen willen doen.
Over de lerarenbeurs heb ik het volgens mij al gehad. Ik kan daarover nog melden dat we jaarlijks een monitor met «Onderwijs werkt!» uitbrengen, een enquête onder het onderwijzend personeel waarin wordt gevraagd naar het onderwijsniveau per onderwijssector. Na mijn eerste opmerking over een jaarlijkse stand-van-zakenbrief zeg ik toe dat wij dit hier op een of andere manier op zullen laten aansluiten.
De heer Mohandis vroeg naar de ICT-bekwaamheid van leraren. Dat is een van de nieuwe uitdagingen: nieuwe docenten moeten gebruik kunnen maken van ICT-middelen. ICT zit in de generieke kennisbasis van tweedegraadslerarenopleidingen en van pabo's. ICT is ook een speerpunt in het jaarplan 2013–2014 van de directeuren van lerarenopleidingen. Er zijn al scholen die hiermee werken. Deze kunnen als voorbeelden en praktijkruimten dienen voor de leraren. Ik denk dat we daarmee uiteindelijk een eerste stap zetten, maar ik zeg ook dat we niet alles tegelijk kunnen doen. We moeten er namelijk voor oppassen dat we de lerarenopleidingen overladen, door daar steeds maar nieuwe dingen neer te leggen; in feite precies zoals we in het onderwijs zelf doen. Maar nogmaals, ICT heeft absoluut onze aandacht, ook als rode lijn door heel veel vakkennis van paboleraren en -studenten. Ik ben hiermee gekomen aan het eind van mijn blokje «lerarenopleidingen».
De heer Van Meenen (D66): Wellicht komt dit later ter sprake, maar ik had een vraag gesteld over de pabo-gediplomeerden die een aantal jaren in het basisonderwijs hebben gewerkt en dan naar het vmbo willen gaan. Zij waren altijd bevoegd tot het geven van lessen in de onderbouw van het vmbo, maar nu is dat niet meer zo. Ik vraag me af of we dit niet moeten terugdraaien, want dit zijn echt docenten die iets toevoegen aan het vmbo.
Minister Bussemaker: Mag ik dit in tweede termijn doen? De vraag is of docenten die de pabo hebben gedaan, in het basisonderwijs gaan werken en vervolgens naar het vmbo willen gaan, daarvoor voldoende bevoegd zijn?
De heer Van Meenen (D66): In het verleden was dit het geval, nu niet meer.
Minister Bussemaker: Ze zijn nu inderdaad niet bevoegd. Er zijn nu officieel twee wegen: met de lerarenbeurs een tweede bachelorsopleiding volgen of via het zij-instroomtraject. Ik wil u wel uitgebreider antwoorden, maar dat zal ik dan schriftelijk moeten doen; niet apart, want dan moet het weer een aparte brief worden. We kunnen bekijken of hier meer voor nodig is. Er is namelijk ook discussie over de vraag of de lerarenopleidingen niet iets meer zouden moeten doen voor de mbo-opleidingen. We zijn er al mee bezig om leraren specifiek op te leiden om docent te worden in het mbo. Misschien kan dit daarbij worden meegenomen.
Ik ga verder met het actieplan LeerKracht. Ik wil deze commissie op dit gebied toch een beetje tegenspreken. Ik hoorde net namelijk wel heel veel negatieve geluiden over het actieplan LeerKracht. Ik geef toe dat dit soms moeilijk leesbaar is. We hebben lessen getrokken, bijvoorbeeld uit het feit dat we destijds geen goede nulmeting hadden. Tegelijk vind ik dat moet worden erkend dat er ook positieve resultaten zijn behaald, zowel kwantitatief met de bevordering van het aantal leraren naar hogere schalen met de lerarenbeurs, als kwalitatief: dit heeft echt een impuls gegeven aan het personeelsbeleid, meer transparantie en betere kwaliteitscriteria bij de promotie. Het is vervelend dat we dit effect niet helemaal precies kunnen meten. In de functiemix zie je bijvoorbeeld dat de beste leraren als eersten zijn bevorderd naar een hogere schaal. Het was ook de bedoeling van de functiemix om meer docenten in hogere schalen te krijgen. Zij zijn dus niet automatisch beter les gaan geven, want zij waren al goed. Zij zien dit nu echter ook terug in hun beloning. In die zin is dit ingezet als onderdeel van een andere professionaliseringsstructuur, waarin een leraar ook carrière kan maken zonder naar het management te moeten. Deze maatregel kan de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar vergroten; het loont om je te ontwikkelen en als je kiest voor een baan als docent, kun je stappen zetten. Het blijft evenwel lastig om effecten aan concrete maatregelen toe te schrijven, want er spelen ook vele exogene factoren, zoals de wijziging van de groepsgrootte en de verhoging van de pensioenleeftijd. Onder anderen de hoogleraar Vermeulen wijst erop dat dit slechts een kwestie van tijd is. Hij zegt dat het eigenlijk nog te kort dag is om de consequenties van het actieplan LeerKracht in al zijn facetten goed te kunnen doorlichten. Ook hierbij wordt vaak verwezen naar Finland. Daar heeft men 30 jaar geleden gekozen voor een bepaalde koers, en men plukt daar nu de vruchten van. In die zin moeten we dus wel consistent zijn en allemaal vasthouden aan de ingezette lijn. Op het terrein van effectonderzoek kunnen we nog veel leren en we kunnen op dit gebied nog vele verbeteringen in gang zetten. Wij zijn daarmee bezig, onder andere in samenwerking met het CPB.
Er is nog specifiek gevraagd naar de relatie met de nullijn. Driekwart van de 1 miljard uit het actieplan is ingezet voor de verbetering van de salarispositie. Kwalitatief heeft deze investering effect gehad. En inderdaad, ik zal er niet omheen draaien: financieel is dit tenietgedaan door de nullijn, een aantal jaren achter elkaar. De totale contractloonstijging over de jaren 2010 tot en met 2012 bedroeg 4,7%. Via de loonsom is daar weer 3,2% van afgegaan, dus uiteindelijk is er een min ontstaan van 1,5%. Als je leraren echter vergelijkt met andere groepen in de collectieve sector, zijn zij er minder op achteruitgegaan en zijn sommige individuele leraren erop vooruitgegaan, onder andere door de functiemix. Ik ga het niet mooier maken dan het is, maar het klopt dus ook niet dat dit helemaal geen effect heeft gehad.
Dat brengt mij bij het laatste blokje: het Nationaal Onderwijsakkoord. Dit gaat precies over de uitdaging die wij hadden met het actieplan LeerKracht. Er is al gerefereerd aan de oproep die 20 jaar geleden is gedaan door de commissie-Van Es, om de arbeidsvoorwaarden in het onderwijs te moderniseren. Ik ben het eens met de heer Van Dijk dat moderniseren iets anders is dan verslechteren. Modernisering heeft echt te maken met de professionele cultuur die we allemaal zo graag willen. Een professionele cultuur ontstaat door scholing; door bekwaamheidsonderhoud; door mensen aan te spreken, dus door een aanspreekcultuur te creëren; door samenwerking in teams; door naar elkaar te kijken en mensen geen hoge muur rond hun eigen klas op te laten trekken; door een sterk hrm-beleid, met consequenties voor loopbaan en salaris op basis van goede gesprekken met het personeel. Dit vraagt veel van het onderwijs. Het onderwijs moet antwoord geven op de eisen die de hedendaagse samenleving stelt. Wij stellen hoge eisen aan leraren. Wij vinden dat wij van hen mogen vragen om zich bij te scholen. Wij doen dat in tal van andere sectoren ook. Wij vragen hun om samen te werken met anderen, om zich kwetsbaar op te stellen door de kwaliteit van onderwijsteams te bespreken. Wij vragen van schoolleiders om een cultuur te creëren waarin het eigenlijk vanzelf spreekt om elkaar aan te spreken en te verbeteren. Het doel van het Nationaal Onderwijsakkoord is ook om ruimte te bieden aan en geld vrij te maken voor de kwaliteit van leraren en schoolleiders. Dat alleen is echter niet voldoende. Ik citeer het McKinseyrapport: watertrappelen; we doen het goed, maar we slagen er niet in om de volgende stap naar excellent onderwijs te maken. Dat is precies wat we willen met het Nationaal Onderwijsakkoord: een aantal stappen zetten, een aantal zaken in samenhang bekijken; en niet alleen voor volgend jaar, maar ook de stip op de horizon met elkaar verkennen; wat hebben we in de toekomst nodig? Daarvoor moeten we het personeelsbeleid en de arbeidsvoorwaarden veranderen, want die moeten erop gericht zijn om het beste uit de leraren te halen. Het is mijn vaste overtuiging dat ze dat nu niet doen. We moeten leraren in staat stellen om zich te blijven ontwikkelen en dit met passende arbeidsvoorwaarden ondersteunen. Dat vraagt om een ander soort cao's: maatwerk-cao's, meer functiedifferentiatie, maar inderdaad ook de afbouw van de BAPO.
Ik besef dat de voorstellen voor de nullijn dit allemaal niet makkelijker maken. Wij staan ook niet te juichen omdat wij de nullijn nodig vinden. Dit heeft niks te maken met de geringe verdiensten van leraren, maar alles met de pijnlijke financiële situatie waarin we zitten. Het kabinet verkent met de Stichting van het Onderwijs de mogelijkheden van het Nationaal Onderwijsakkoord. Inderdaad doen wij een stevig beroep op vakbonden en werkgevers om hieraan mee te doen. Dit vraagt ook om een koppeling van de arbeidsvoorwaarden aan de investeringen. Wij willen namelijk investeren in professionaliteit, en om dat te kunnen doen, heb je volgens ons een ander soort arbeidsvoorwaarden nodig. Deze zaken zijn inhoudelijk dus nauw met elkaar verbonden. Ik verwijs nog een keer naar de commissie-Van Es: we zien dat grote groepen het al 20 jaar nodig achten dat er iets aan die arbeidsvoorwaarden gebeurt, maar telkens gebeurt het maar niet. Ook bij het actieplan LeerKracht is het niet gebeurd, terwijl een professionalisering van de arbeidsvoorwaarden ook de inzet van het toenmalige kabinet was. Waarom doen we dit nu met het Nationaal Onderwijsakkoord? Tegen de heer Rog zeg ik dat het een meerwaarde heeft om dit sectoroverstijgend te doen. Het is een tweetrapsraket: we doen dit overstijgend met het Nationaal Onderwijsakkoord en vervolgens sectoraal. We zien daarbij grote verschillen. Ik ben namelijk niet alleen pessimistisch over de arbeidsvoorwaarden. Bij de universiteiten en in het hbo is er al veel meer sprake van beweging. Voor de universiteiten is net een nieuwe cao afgesloten, met afspraken over modernisering als duurzame inzetbaarheid, de afbouw van de ouderenregeling en de ontwikkeling van medewerkers. De hbo-sector heeft ook een nieuwe cao, gericht op de modernisering van arbeidsvoorwaarden, met meer lokale vrijheid en minder centraal bepaalde rechten, en meer ruimte voor professionalisering. Vele docenten die ik tegenkom, met name jongere, zeggen dat het heel belangrijk is dat hier meer ruimte voor komt. Wij willen dus een maatwerk-cao, wij willen meer ruimte voor individuele docenten, gericht op de langere termijn; dus niet alleen volgend jaar, het jaar waarvoor we nu de nullijn hebben afgesproken of voorgesteld, maar ook voor de jaren daarna. Dit is een lastig proces dat heel veel onderhandeling vraagt. U zult begrijpen dat ik daarover het achterste van mijn tong niet zal laten zien in dit debat. Dat gesprek moet immers plaatsvinden waar het hoort plaats te vinden: aan de onderhandelingstafel van het Nationaal Onderwijsakkoord. Daarnaast is het onderdeel van overleg tussen de sociale partners en het kabinet over de gehele economische situatie.
De heer Van Dijk vroeg naar de prestatieafspraken met de koepels. Ik weet niet of hij doelt op de prestatieafspraken in het hoger onderwijs, maar die zijn niet met de koepels maar met afzonderlijke instellingen gemaakt. Daar staat tegenover dat we bij de Teacher summit een vertegenwoordiging met de vakbonden vormden. Afhankelijk van het thema en van de afspraken overlegt dit kabinet met werkgevers, koepels en vakbonden, het liefst via de Stichting van het Onderwijs.
De voorzitter: Aangezien er nog maar drie kwartier rest en de staatssecretaris ook nog moet antwoorden in eerste termijn, wil ik de twee heren die zich nu melden met een vraag, verzoeken om deze vraag in de tweede termijn te stellen. Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. We wonen in een van de rijkste landen ter wereld. We zijn het aan onze stand verplicht om onze kinderen excellent onderwijs te bieden. Ik denk dat wij ons allen realiseren dat excellent onderwijs slechts in zeer beperkte mate gemaakt en bepaald wordt op het Binnenhof. Ook vanmiddag, terwijl wij dit debat hebben, wordt het onderwijs bepaald door die duizenden leraren die met veel passie, met hart en ziel, voor de klas staan. Ze hebben moeilijk, maar ook heel leuk werk. Ze moeten veel tegelijk doen. We vragen en eisen veel van hen. Als ik met ze spreek, vertellen ze me echter dat ze in hun werk veel voldoening vinden. Wat is er immers mooier dan zien dat je inspanningen om het beste uit jonge kinderen te halen, resultaat hebben? Als dat lukt, ga je 's avonds met een tevreden gevoel naar huis. We mogen trots zijn op de leraren. Ik denk ook dat wij dat allemaal zijn.
Het vak van leraar is niet eenvoudig. De heer Bisschop refereerde er al aan, er komt veel op leraren af. We vragen ook veel van het onderwijs. Dat is overigens niet gek. Het gaat in het onderwijs niet alleen om taal en rekenen, om vaardigheden of om sociaaleconomische ontwikkeling. Het onderwijs moet ook gegeven worden op een plek waar kinderen zich geborgd voelen, waar ze met een gerust hart naartoe kunnen; school moet een plek zijn waar ze zich veilig voelen. We moeten de discussies niet voeren langs de lijnen van «er is weer een taak bij». We moeten erkennen dat we heel veel vragen van leraren. Als we dat vragen van leraren, moeten we hun ook het vertrouwen geven dat ze toekomt, namelijk het vertrouwen in de professie, in het professionele handelen, het vertrouwen dat de mannen en vrouwen die voor de klas staan dat niet alleen met hart en ziel doen, maar ook met verstand van zaken.
De heer Bisschop vroeg mij om te reflecteren op de professionele autonomie. Die zit hem in twee dingen. Het eerste aspect betreft het vertrouwen in de vrijheid om te kunnen handelen als je het goed doet. Leraren die goed werk doen en goede resultaten behalen en scholen die laten zien dat ze het beste uit kinderen halen – we kunnen dat steeds beter vaststellen, ook dankzij de centrale eindtoets straks, en bovendien kunnen we in de toekomst wellicht kijken naar aspecten als leerwinst en toegevoegde waarde van het onderwijs – moeten we niet onnodig lastigvallen. Dat vraagt terughoudendheid van de inspectie. Daar staat tegenover dat niet iedere school of iedere leraar het goed doet; daarover moeten we reëel zijn. In dat geval mogen we veeleisend zijn en mogen we er ook wat meer bovenop zitten. Het tweede aspect van de professionele autonomie heeft niet zozeer met regels te maken, maar met de vrijheid om je te kunnen ontplooien en ontwikkelen. Ik denk dat er op dit vlak nog een wereld te winnen is. Hoeveel ruimte, tijd en mogelijkheden hebben de mensen in het onderwijs om in zichzelf te investeren, om zich te ontwikkelen en bij te scholen en om met elkaar het gesprek aan te gaan? Hoe worden we nog betere leraren? Hoe leggen we ook voor onszelf de lat hoog? Hoe stellen we doelen als school en als team van collega's en hoe werken we daarnaartoe? Leraren moet elkaar kunnen aanspreken, ook kritisch, niet om af te rekenen maar om ervan te leren. Dat is een onderdeel van professionele autonomie. Er valt in dit opzicht, zoals gezegd, nog een wereld te winnen. Dat hoor ik ook terug als ik met leraren spreek. Het is niet alleen maar «laat ons met rust» – nogmaals, bij goede scholen moeten we terughoudend zijn – maar ook «geef ons ruimte en kansen om onszelf te ontwikkelen». In het programma en in de stapel stukken die vandaag op de agenda staan, staan die twee dingen centraal.
Ik wil een paar thema's aanroeren. Mijn collega zei net wat haar prioriteiten zijn voor het lerarenbeleid. Ik wil de komende jaren inzetten op de volgende zaken: ten eerste meer vertrouwen in en versterking van de beroepsgroep, ten tweede meer ruimte voor bijscholing en onderhoud van bekwaamheden, ten derde meer ruimte voor de professionele dialoog en goed personeelsbeleid en ten vierde modernisering van arbeidsvoorwaarden. Ik wil deze vier punten straks kort doorlopen, maar ik begin met het kwantitatieve verhaal: eventuele tekorten en de mismatch op de arbeidsmarkt.
De heer Mohandis, de heer Duisenberg en de heer Van Meenen vroegen hoe het zit met de jonge leraar. De minister zei er ook al wat over. In sommige regio's komt de jonge leraar moeilijk aan de bak. Tegelijkertijd zijn er plekken waar we vacatures hebben en jonge leraren zo aan de slag zouden kunnen. Afgelopen najaar hebben we in een brief al aangegeven dat we willen bezien wat nodig is om vraag en aanbod meer op elkaar af te stemmen. Dit sluit ook een beetje aan bij de kwestie die de heer Rog aankaartte: wat doe je met krimp? We zien een daling van het aantal leerlingen in het primair onderwijs en op langere termijn ook in het voortgezet onderwijs. Dat betekent nogal wat voor het aanbod op de arbeidsmarkt, zeker in regio's waar de daling nog sterker is. We willen inzetten op mobiliteitscentra. In antwoord op de vraag van de heer Mohandis zeg ik dat een en ander niet beperkt is tot de G4, waar de tekorten sterker zijn en de prognoses er iets somberder uitzien dan in de rest van Nederland. We zien goede initiatieven, ook qua opleidingen. Kijk naar het noorden, waar de Rijksuniversiteit Groningen werkt aan een verbetering van de kwaliteit van beginnende leraren om ze voor de klas te behouden en de uitval te verminderen. Op deze wijze wordt geprobeerd jonge leraren met een vliegende start aan hun loopbaan te laten beginnen in plaats van ze aan hun lot over te laten, wat we nu nog weleens zien en wat voor een deel verklaart waarom de uitval van beginnende leraren zo groot is.
We kijken uiteraard ook naar leraren met een master, eerstegraadsleraren dus. De heer Rog zei dat het CDA de ambitie heeft om er 10.000 op te leiden. In de brief van vorige week schrijven we dat we inzetten op onderwijstrainees, meer eersteklassers. We bekijken of we de instroom in de universitaire lerarenopleidingen kunnen vergroten. De VSNU en de universiteiten zijn hier heel serieus mee bezig. Zij willen de instroom optrekken naar 2.000 per jaar. Alles bij elkaar opgeteld kom je de komende vier jaar uit op dat aantal van 10.000 eerstegraadsleraren.
Ik ga over naar het tweede blokje over de kwaliteitsagenda.
De voorzitter: We hebben niet veel tijd. De minister moet om kwart voor zes, uiterlijk zes uur, weg. We willen het AO wel graag vandaag afmaken. Ik wil de staatssecretaris vragen om zijn beantwoording in tien minuten af te ronden. Gaat hem dat lukken?
Staatssecretaris Dekker: Ik hoop het. Ik ga mijn best doen, maar ik wil ook recht doen aan de vragen die gesteld zijn, bijvoorbeeld over het lerarenregister. Er is gevraagd naar de stand van zaken. Er zijn kanttekeningen geplaatst bij het aantal leraren dat nu is ingeschreven in het register. Hoe kan dit verbeterd worden? Hoe ziet het register er in de toekomst uit? We hebben de Onderwijscoöperatie gevraagd om dit als beroepsgroep op te pakken. Daar zat het idee achter dat het lerarenregister iets moest zijn van de leraren zelf, van een sterke en professionele beroepsgroep. Rinnooy Kan wees er in 2007 op dat het raar is dat er nog geen stevige, georganiseerde beroepsgroep van leraren is. We hebben vakbonden en voor specifieke vakken zijn er wel verenigingen, maar één grote, stevige beroepsgroep ontbreekt. Ik vind het te prijzen dat verschillende partijen hiertoe de handen ineengeslagen hebben – bonden, een aantal vakgenootschappen – en dat er het afgelopen jaar ongelooflijk hard is gewerkt aan het opzetten van een register dat nu operationeel is. We weten allemaal dat zoiets in de eerste fase ingewikkeld is. We zien nu de eerste inschrijvingen. Ben ik er gerust op? Nee. Ik vind 3% inschrijvingen laag. We hebben afspraken gemaakt, ook in de bestuursakkoorden, om in 2015 op 50% te staan. Ik weet niet of we dat op deze manier gaan halen, maar ik vind het wel belangrijk dat de beroepsgroep vooralsnog in the lead blijft. Als we er een publiek register van maken, wordt het van de overheid en daarmee een moetje. Dan ontnemen we de beroepsgroep al het enthousiasme en de intrinsieke motivatie. Ik wil graag toe naar iets wat ertussenin zit. Moet je het helemaal overlaten aan de beroepsgroep en het volledig vrijwillig laten, moet het volledig van publieke partijen blijven of moet het iets ertussenin zijn? Wij zien veel goede voorbeelden. Kijk naar accountants of advocaten, die gekozen hebben voor een publiekrechtelijke beroepsgroep. Het wordt getrokken door de vakgenoten, maar wel met een wettelijke borging en onderbouwing. Uiteindelijk ga je toe naar een register waarin iedereen als vanzelfsprekend is opgenomen. De herregistratie vindt plaats op basis van eisen inzake bijscholing en bekwaamheidsonderhoud. In heel veel beroepsgroepen is dat de normaalste zaak van de wereld. Doe je dat niet, dan verlies je je registratie en heeft dat consequenties voor je beroepsuitoefening. Anders blijft zo'n register toch een tandeloze tijger. Ik wil heel graag de balans bewaren. Het moet iets zijn en blijven van vakgenoten, van de beroepsgroep dus, en niet van de overheid. Op den duur – in het regeerakkoord wordt 2017 genoemd – moeten we toegroeien naar situatie waarin iedereen is ingeschreven en er sprake is van civiele werking.
Wat mij betreft nemen we daarin ook het punt mee van de onbevoegden in het onderwijs. Nu is 16% van de leraren in het funderend onderwijs onbevoegd. Als wij het leraarschap serieus nemen, moeten wij niet inboeten op kwaliteitseisen. Ik wil bezien wat we kunnen doen om ook dit aspect mee te nemen in het register. Het is nu al een inschrijvingseis, maar het zal dan automatisch gelden. Wellicht kunnen we daaraan voorafgaand al in kaart brengen waarom leraren onbevoegd zijn. U weet net als ik dat er redenen zijn – die zijn ook in de wet vastgelegd – om een onbevoegde voor een tijdelijke periode voor de klas te laten staan. Denk aan leraren in opleiding of gevallen van nood. Onze inspectie gaat op dit moment niet na of onbevoegden in die zin een rechtvaardigingsgrond hebben of dat er sprake is van langdurige onbevoegdheid. Dat laatste is iets waarvan ik zeg dat we dat niet langer moeten accepteren. Ik zeg de Kamer toe – dat geldt ook voor de komende rapporten over de staat van het onderwijs – dat we niet alleen kijken naar de onbevoegdheid sec, maar ook een betere differentiatie maken op basis van rechtvaardigingsgronden. Dat is een goede opmaat naar de invoering van een lerarenregister. Over dat laatste zal ik de Kamer nog nader informeren, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling. Er vinden nu gesprekken plaats over de manier waarop we dat traject tot 2017 gaan vormgeven, met behoud van een goede balans. De stip aan de horizon is een situatie waarin alle docenten geregistreerd zijn. Ik verwacht voor de zomer met uitkomsten te komen.
Het volgende blokje betreft de lerarenbeurs. De inschrijving start volgende week. Het gaat om 8.100 nieuw te verstrekken beurzen. Ik denk dat dit sterk past bij de professionalisering en bij het gegeven dat van leraren gevraagd wordt om zich bij te scholen. De heer Mohandis vroeg naar bekwaamheidseisen rondom ICT. Dat is typisch iets waarover de beroepsgroep zich zou moeten buigen. De snelheid van de ontwikkelingen op ICT-gebied toont aan dat continu bijscholen en bezig zijn met je eigen bekwaamheden, eigenlijk iets is wat er gewoon bij hoort. Behalve de lerarenbeurs zijn er andere opleidingstrajecten. Straks gaan we toe naar een Nationaal Onderwijsakkoord. Daarin stellen we nog meer geld beschikbaar voor bekwaamheidsonderhoud en de kwaliteitsagenda.
Ik wil in dit kader nog iets opmerken. Het aantal leraren met een lerarenbeurs is natuurlijk mooi. Straks kunnen we er nog 8.100 verstrekken. Maar onderschat niet wat het betekent op scholen. Een paar weken terug hadden wij een mooie bijeenkomst. Een directrice van een basisschool kwam naar mij toe en zei: bij mij hebben twee op de twintig leraren een lerarenbeurs en ik merk het verschil, want plotseling gaan de gesprekken in de lerarenkamer over heel andere dingen dan de vakantie of het voetbal van het afgelopen weekend. Dat is interessant. Er wordt plotseling meer gepraat over wat er in het vak allemaal bij komt kijken.
De heer Duisenberg vroeg naar de aanpak van McKinsey met intervisie en peerreview. Wij zijn hierover bijzonder enthousiast. Wij zien ook dat er meer mogelijk is, bijvoorbeeld dankzij de middelen uit de prestatiebox die hiervoor kunnen worden ingezet. De bottleneck is niet eens zozeer geld, maar vooral goed opgeleide trainers en coaches. Er vinden op dit moment gesprekken plaats met de trekkers van School aan Zet – dat is een lichte variant – maar ook met een aantal aanbieders van wat zwaardere varianten om te bezien hoe we ervoor kunnen zorgen dat we de uitrol de komende jaren ook echt kunnen laten plaatsvinden.
De heer Beertema vroeg naar het wetsvoorstel verbetering positie leraren. Ik deel de uitgangspunten en de principes achter het wetsvoorstel, namelijk de leraar in positie brengen. Ik heb echter wel twijfels over het middel. Goed onderwijs is teamwork, de interactie tussen schoolleider en leraar. Er moet gezamenlijk gepraat worden over de vraag hoe een en ander te bereiken. Ik vind dan ook dat het daar moet gebeuren. Ik wil de sectoren in ieder geval nog tot de zomer de tijd geven om codes af te spreken. Lukt dat niet, dan kom ik daarop na de zomer terug bij de Kamer. Voor mij betekent dat echter niet automatisch dat we het dan bij wet gaan regelen. Ik wil dan graag het debat aan over de vraag hoe we het op een verstandige manier doen, een manier die wel in de praktijk werkt.
Over de BAPO is al veel gezegd. Ik ben blij, brede steun te proeven voor de modernisering van de arbeidsvoorwaarden. Ik denk dat die echt nodig is. Het werd twintig jaar geleden al gezegd. Rinnooy Kan zei het in 2007. Er zijn ook verschillende pogingen gedaan om iets te doen, maar die mislukten steeds. In het voortgezet onderwijs gaat steeds meer geld – zo'n 3% tot 4% van de loonsom – op aan leraren die thuiszitten. Ik vraag mij dan af of we het wel goed doen. Als wij een slag kunnen maken door de oudere leraar weer te betrekken bij het onderwijs, kunnen wij ook meer ruimte geven. Waarom zou zo'n oudere leraar niet waardevol kunnen zijn? Misschien kan hij niet meer vijf dagen voor de klas staan, maar hij kan wel van waarde zijn voor de begeleiding van de jongere leraar. Ik vind dit een heel interessante gedachte. Als je die slag kunt maken, ontstaan er enorm veel mogelijkheden en ruimte. Als 4% van de loonsom vrijkomt voor extra handen op school, voor ruimte om je te bekwamen, om meer aandacht te besteden aan de professionele dialoog en om ook eens naar een andere school te kijken, dan is het onderwijs daarbij gebaat. Dat komt boven op die 344 miljoen waarvan we hebben gezegd dat we die beschikbaar stellen als we hierin een doorbraak kunnen forceren. Als alle partijen het beste voorhebben met het onderwijs, kan ik mij niet voorstellen dat wij hier niet uitkomen.
Ik ben door alle blokjes heen. Mij resteert nog een vraag van de heer Van Meenen over de conciërge. D66 vindt conciërges belangrijk. Ik ook; ze kunnen heel nuttig zijn in het onderwijs. Ik ken overigens ook scholen waar gewoon conciërges zijn; hartstikke goed. Scholen kunnen die keus ook maken. Ze krijgen een lumpsumvergoeding. Daar zit ook al een deel bekostiging in om deze keus te kunnen maken. Daarnaast bestaat er een conciërgeregeling. Per 1 augustus 2015 wordt die aan de lumpsum toegevoegd en kunnen scholen ervoor kiezen een conciërge aan te stellen. Hoe zit het dan met de toereikendheid van de bekostiging? Er moeten immers allerlei ingewikkelde keuzes gemaakt worden en sommige scholen zullen voor iets anders kiezen. Uiteindelijk zijn scholen daar vrij in. Ik hoop dat de heer Van Meenen dat met mij eens is. Over die toereikendheid van de bekostiging komen we op zeer korte termijn te spreken, denk ik. De Rekenkamer heeft mij laten weten dat de resultaten van het onderzoek naar het primair onderwijs beschikbaar moeten zijn voor de zomer. Naar aanleiding van de begroting heb ik verzocht om eenzelfde soort onderzoek naar het voortgezet onderwijs. De Rekenkamer heeft mij laten weten, dat niet te kunnen halen voor de zomer. We streven nu naar het einde van dit jaar.
De voorzitter: Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun beantwoording. Is er behoefte aan een tweede termijn? Ik stel vast dat dit het geval is. In de tweede termijn is de spreektijd twee minuten. Ik hoop dat de leden heel terughoudend zijn met onderlinge interrupties; eigenlijk is daar geen ruimte voor, kan ik u verklappen. Ik geef snel het woord aan de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Dank voor de beantwoording van de vragen. Voor mij is er niet veel opgehelderd. Ik mis het overzicht in de veelheid van initiatieven. Voor de zomer komt er een agenda lerarenopleiding. Ik verzoek de bewindslieden om er ook een agenda leraren aan toe te voegen. In het voortraject zou ik graag een brief ontvangen met een heldere visie en een trajectbeschrijving, inclusief data, tussendoelen en een einddoel. Naar mijn gevoel waaiert het namelijk allemaal wat uit.
De staatssecretaris heeft een antwoord gegeven op mijn vragen. Mijn eerste vraag was: onderschrijft u de uitgangspunten van de wet versterking leraren nog? De staatssecretaris was het volmondig met mij eens. Mijn tweede vraag was: deelt u mijn conclusie dat het optuigen van de professionele statuten niet voortvarend is aangepakt? Hierop werd de staatssecretaris wat onduidelijker. Impliciet hoorde ik dat hij het wel met mij eens is. Hij zei het echter niet zo duidelijk. Mijn derde vraag was: wat houdt het kabinet tegen om het moeizame pad van die professionele statuten te verlaten en de wetswijziging weer op te pakken? Die vraag is eigenlijk niet beantwoord. Ik wil een en ander in een motie vervatten.
De voorzitter: U vraagt hierbij een VAO aan. Dat wordt genoteerd.
De heer Van Meenen (D66): Daar sluit ik me graag bij aan.
Voorzitter. Deze bewindslieden zeggen de goede dingen over onderwijs, laten we daarover ook maar helder zijn. Het hart zit op de goede plaats. Het gaat over ruimte, over vertrouwen en over investeren in kwaliteit. We moeten er echter voor waken dat het niet verder komt dan woorden en papier. Dat zal zeker niet aan deze bewindslieden liggen, dat weet ik ook wel. Wat dat betreft is de werkelijkheid die wij met ons allen beogen nog ver weg.
D66 zal de bewindslieden voortdurend blijven aanspreken op ruimte voor en vertrouwen in docenten en scholen. Maar ondertussen zijn er bezuinigingen, is er een nullijn en is de ruimte voor investering in het onderwijs verder weg dan ooit. Het lijkt alsof deze bewindslieden de bezuinigingen vooralsnog beschouwen als een fact of life. Voor D66 is dat niet zo. Wij zullen geen akkoorden over onderwijs sluiten – en ook geen andere akkoorden, zoals mijn fractievoorzitter onlangs nog eens duidelijk heeft gezegd – zonder dat er werkelijk ruimte komt voor investering in onderwijs. Ik herhaal dit en voeg eraan toe: en in leraren.
De heer Mohandis (PvdA): Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun antwoorden. Mij resten nog een paar vragen. Over de regionale aanpak heeft de staatssecretaris aangegeven wat er allemaal in gang is gezet. Wij zijn daarover ook geïnformeerd. Ik ontvang graag de toezegging dat de Kamer actief geïnformeerd wordt over de regionale aanpak en de mobiliteitscentra. Hoe worden de tekorten her en der aangepakt? Hoe wordt in het beleid omgegaan met overschotten vanwege krimp en andere oorzaken? Ik wil hierover iets meer weten.
De ICT-bekwaamheid is iets wat niet is weg te denken. Ik constateer dat die op veel scholen een probleem is, vooral onder zittende leraren. De jonge docenten krijgen deze bekwaamheid veel meer mee, maar het is een punt van aandacht. Ik zal een motie op dit terrein voorbereiden.
Over het lerarenregister is het een en ander gezegd. Ik deel het dilemma. Je wilt dat het iets van de beroepsgroep wordt, maar als er maar weinig leraren zijn ingeschreven, is het vrijblijvende karakter sterk aanwezig. Kan het lerarenregister zodanig worden uitgebreid dat ook de hbo-sector eraan meedoet? Het lerarenregister moet wel dekkend genoeg zijn. Ik zag op de website van de Onderwijscoöperatie dat de focus heel sterk ligt op het po, het vo en het mbo.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik ga hier wel met een enigszins onbevredigd gevoel weg. We hebben heel veel discussiestof met elkaar gedeeld en er zijn behartigenswaardige woorden gesproken. Tegelijkertijd heb ik echter het gevoel dat we het niet waarmaken. De bewindslieden willen op een aantal punten vrijheid geven aan de scholen, maar dat blijkt niet te werken. Ik heb daar moeite mee. Ik hoop dat we over een aantal concrete zaken, in ieder geval over de brief over de lerarenopleiding, nader in gesprek gaan en echt handen en voeten kunnen geven aan de ambities. Ik vraag de minister in deze brief een visie te formuleren op het niveau van de leraren die we opleiden en daarbij de mastergraad te betrekken.
Nog één ding over het Nationaal Onderwijsakkoord: ik begrijp werkelijk niet dat de bewindslieden een koppeling blijven maken tussen het ingrijpen in de arbeidsvoorwaarden, waar ze zelf niet over gaan, enerzijds en het investeren in de kwaliteit van onderwijs anderzijds. Het zou toch hun eigen intrinsieke motivatie moeten zijn om het onderwijs te verbeteren? Ik vind het oneigenlijk en onbegrijpelijk dat de minister deze stap niet wil zetten.
De heer Duisenberg (VVD): Voorzitter. Dank voor de beantwoording in eerste termijn. Ik proef een brede steun voor modernisering van de arbeidsvoorwaarden. Voor de VVD is dit een belangrijk punt. Ik benadruk dat het niet alleen om de BAPO gaat, maar ook om professionalisering en om de positie van jonge leraren. Al deze onderwerpen vallen eronder. Ik ben blij dat de modernisering breed gesteund wordt door collega's in de Kamer.
De minister gaf aan dat in 2011 voor het laatst is gesproken over het onderwerp leraren, een onderwerp dat van groot belang is voor het onderwijsbeleid. Dat is tekenend. Ik denk dat het goed is om hierover vaker te praten. Collega Beertema had het over een agenda voor leraren. Je ziet vanwege alle notities en rapporten door de bomen bijna het bos niet meer. Ik heb hier ook een punt van gemaakt. Ik wil mij aansluiten bij collega Beertema. Het is goed om een agenda te formuleren en al deze plannen in samenhang te bespreken, en wel periodiek. Over één onderdeel ontvangen wij een voortgangsbrief, namelijk de opleidingen. Ik denk dat je moet kijken naar het geheel. Er werd gesproken over een tijdstip. Ik stel voor om dat, heel toepasselijk, rond de Dag van de Leraar te doen, begin oktober dus.
De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Ik wil de bewindslieden hartelijk danken voor de wijze waarop ze gereageerd hebben op de gestelde vragen, zeker wat betreft vertrouwen in en ruimte voor de professional; behartigenswaardige woorden. Ik proef dit expliciet bij de staatssecretaris en impliciet bij de minister. Ik ben daar heel blij mee. Toch sluit ik mij aan bij collega Van Meenen: hoe nu verder? Hoe maken wij dit concreet? Hoe voorkomen wij dat wij, overigens met de beste bedoelingen, ondertussen toch een deken van controle vooraf, tijdens en achteraf over het onderwijsveld uitrollen? Er zijn verschillende instanties mee bezig. Dit is een reële bedreiging voor de ruimte en de vrijheid die we beogen binnen de wettelijke kaders en de afspraken over kwaliteit enzovoorts. Ik kan mij voorstellen dat in de agenda leraren hierop concreet wordt ingegaan. Ik wil graag een nadere uitwerking zien.
Wat de functiemix betreft: hebben de bewindslieden voldoende inzicht in de motieven die ten grondslag hebben gelegen aan het functiemixbeleid, zoals dat op scholen is uitgevoerd? Het kan zijn – die voorbeelden ken ik – dat er vooral kwaliteitseisen zijn gesteld. Ik hoor ook berichten dat er toch weer sprake is van een beloning voor managementtaken. Ik hoor ook berichten dat het gewoon op basis van anciënniteit is. Als dat zo is, schiet het zijn doel een beetje voorbij. Dan mis je immers de kwaliteitsimpuls die je beoogt.
Ik wil de minister vragen om nog eens goed na te denken over de differentiatie in toelatingseisen voor de pabo. Daarmee wordt een zo breed spectrum van kinderen bediend en worden docenten opgeleid die zo veel verschillende leeftijdsfasen bedienen, dat het mijns inziens voor de hand ligt om hierin iets te differentiëren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Het is niet echt bevredigend. Niets ten nadele van de voorzitter; dat ligt gewoon aan de planning. We hebben niet echt de tijd gekregen om een goed debat te voeren. We moeten de volgende keer gewoon meer tijd nemen. Zo heb ik niet tegen de heer Van Meenen kunnen zeggen dat het mij verbaast dat hij zegt: wij gaan geen akkoorden sluiten, zolang die bezuinigingen overeind staan. Vorige week sloot hij doodleuk een Cito-akkoord. Hoe zit dat dan? U wordt uitgedaagd, mijnheer Van Meenen, dus mag u reageren. Dat zijn de regels.
De voorzitter: Ik denk dat ik de heer Van Dijk toch ga vragen om op les te gaan bij de heer Bisschop. Dit is inderdaad uitlokking. Ik geef de heer Van Meenen dan ook één kans om hierop te reageren.
De heer Van Meenen (D66): Dat akkoord is alleen maar gesloten om de heer Van Dijk te pesten.
De voorzitter: Dat staat nu in het verslag.
De heer Van Meenen (D66): Nee, dat akkoord is gesloten omdat het kansen voor kinderen biedt en het beste was wat wij konden doen, gegeven de omstandigheden. Ik heb het nu over grote akkoorden, zoals het leenstelsel of het Oranjeakkoord.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik houd het er maar op dat de woorden van de heer Van Meenen zeer betrekkelijk zijn.
Het Nationaal Onderwijsakkoord zit vast. De minister zegt: ik ga hier niet het achterste van mijn tong laten zien. Dat snap ik wel, maar wij krijgen allemaal brieven, dus ligt het open op tafel. Wij krijgen brieven van de koepels en van de bonden die zeggen: die nullijn gaat wat ons betreft niet gebeuren. De nullijn is een breekpunt. De minister zou hier wat mij betreft best kunnen zeggen: nou, dan gaan we over naar plan-B. Dat zou haar sieren. Waar blijft die brief over de bezuinigingen? Moet ik daarover echt een motie indienen? Ik hoop van niet.
Het collegegeld voor de tweede studie blijft een beetje vaag. Wordt dit nu wel of niet geregeld voor ambitieuze leraren? Hoe wordt er gedacht over het kwijtschelden van de studieschuld voor studenten die het onderwijs in willen? Wat mij betreft hoort dit punt in dit debat thuis. Wat doet het kabinet met leraren die als flexwerkers worden ingezet via uitzendconstructies en payrolling? Is het daar ook tegen, net als ik?
De heer Klein (50PLUS): Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun reactie. Ik hoorde een bevlogen reactie in hoofdlijnen op wat iedereen naar voren heeft gebracht. Slechts hier en daar is concreet ingegaan op vragen. Moet je een bijscholingsplicht hebben of een schoolleidersregister? Hoe zorg je ervoor dat studenten ook daadwerkelijk het onderwijs ingaan? Wellicht komen deze punten op een ander moment weer aan bod.
De staatssecretaris gaf een uitgebreide reactie op het afschaffen van de PABO en het benutten van de ruimte die daardoor ontstaat om oudere leraren in het onderwijs te bevorderen. Ik heb geen concretisering gehoord. De Kamer heeft gevraagd om een notitie. Wanneer komt die?
Ik hoor vaak iets over stippen aan de horizon. Ik ben daar nooit zo dol op. Naarmate je er dichterbij komt, blijkt het een zwart gat te zijn.
De voorzitter: Dank u wel voor dit opbeurende einde. Ik geef het woord aan de minister voor de beantwoording in tweede termijn.
Minister Bussemaker: Voorzitter. Tegen de heer Beertema zeg ik dat de Kamer niet vóór maar in de zomer een brief ontvangt met een heldere visie. De zomer loopt tot 21 september. Ik corrigeer mijzelf direct naar aanleiding van de inbreng van de heer Duisenberg. Ik had het over «in de zomer», maar ik zeg nu dat de Kamer de brief uiterlijk 5 oktober ontvangt, de Dag van de Leraar. Ik neem dus iets meer marge om de suggestie te kunnen overnemen. In die brief ontvangt de Kamer een visie op de lerarenopleidingen, een aantal concrete doelstellingen en, in plaats van een stip, een ster voor 2017. Ik zeg er wel bij dat ik rekening moet houden met lopende bestuursakkoorden. Ik zal proberen om deze daarin zo veel mogelijk mee te nemen, opdat in de brief de agenda, de visie en de concrete doelstellingen bij elkaar komen.
Ik dank de heer Rog en de heer Bisschop voor hun opmerkingen over het geven van vrijheid aan de sector. Volgens mij is dat een terugkerend thema, een rode draad, in alle debatten die wij voeren. Hoe geven wij sturing om verandering te bewerkstelligen, maar geven wij de professional wel ruimte en vertrouwen? Wij zullen hiermee rekening houden.
Waarom een koppeling in het Nationaal Onderwijsakkoord? We hebben lessen getrokken uit het advies van de commissie-Van Es en van de commissie-Rinnooy Kan. Bovendien willen we een tweetrapsraket in een algemeen kader. Ik ben nog lang niet geneigd om hiervan af te wijken. Zoals ik heb geprobeerd duidelijk te maken, is er sprake van een koppeling tussen enerzijds investeren in professionaliteit en anderzijds veranderingen in arbeidsvoorwaarden. Die veranderingen zijn niet zomaar een leuk voornemen van dit kabinet, maar houden direct verband met het stimuleren van professionaliteit. Het zijn dus twee dingen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Ik zeg de heer Bisschop toe dat we de differentiatie in toelatingseisen betrekken bij de nieuwe opleidingseisen die we vanaf 2014 stapsgewijs gaan implementeren. In de zonet toegezegde brief zal ik daarop terugkomen.
Tegen de heer Van Dijk zeg ik dat de Kamer binnenkort de brief ontvangt over de al dan niet vermeende bezuinigingen. Het debat over studieschulden en kwijtschelden hoort wat mij betreft thuis in het debat over het sociaal leenstelsel. Over de tweede studie heb ik al gezegd dat leraren een beroep kunnen doen op de lerarenbeurs. Ze krijgen dan een hogere lerarenbeurs. Over de tweede studie in het algemeen krijgt de Kamer zeer binnenkort informatie van mij.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik kijk uit naar het debat over het professionele statuut. Wellicht is er in het VAO iets meer tijd om dat en detail van commentaar te voorzien.
De heer Mohandis vroeg om informatie over de regionale aanpak. Uiteraard zullen wij de Kamer hierover actief informeren, bijvoorbeeld in voortgangsrapportages. Als er eerder al grote vorderingen zijn of als we hierover met de Kamer van gedachten willen wisselen, kan dat ook separaat.
De heer Mohandis kondigde een motie aan over ICT-bekwaamheid. Ik vind het goed om hierover een debat te hebben, maar ik wil wel de volgende opmerking maken. De heer Rog zei in eerste termijn: als we tegen de beroepsgroep zeggen dat we het belangrijk vinden dat de beroepsgroep eisen stelt ten aanzien van bekwaamheidsonderhoud en bijscholing, dan moeten wij uitkijken om niet in de val te lopen van het stellen van allerlei eisen. Het zit wel een beetje in het model. Als wij zeggen vertrouwen te hebben in de beroepsgroep – we willen wel dat de lat hoog ligt, maar men moet zelf formuleren aan welke eisen een goede leraar moet voldoen en hoe hij zich moet bijscholen – wil ik terughoudendheid betrachten. Wellicht komen wij hierover nog nader te spreken in het VAO.
De heer Mohandis vroeg verder naar het hbo in relatie tot het register. De minister heeft hierover al een toezegging gedaan bij de begrotingsbehandeling. Er is wel een verschil tussen het funderend onderwijs en het hbo wat bevoegdheden betreft. In het funderend onderwijs kun je zeggen dat alleen bevoegde leraren geregistreerd worden. In het hbo bestaat zoiets niet. Dat maakt het wel iets gecompliceerder. Desalniettemin zal dit punt worden meegenomen.
De heer Bisschop zei dat hij ons zou houden aan onze opmerkingen over vrijheid en ruimte. Dat is hartstikke goed. Bij vrijheid voor leraren hoort echter ook verantwoordelijkheid. Voor mij als rechtgeaarde liberaal hangen die twee dingen nauw samen. Dan gaat het om de verantwoordelijkheid voor het geven van goed onderwijs, het realiseren van leeropbrengsten en het zorgen voor een veilige school. Waar de politiek en het bestuur zeggen dat iets beter kan – soms zijn er scholen die onvoldoende scoren – gaat het betoog van meer vrijheid nu net niet op. Dus ruimte waar het kan en er bovenop zitten waar het moet.
De heer Bisschop (SGP): Ik onderschrijf dit van harte. Ik pleit niet voor vrijblijvendheid. Er moet wel degelijk verantwoording worden afgelegd. De vraag is echter hoe je dat op een goede manier doet, zonder dubbeling. Dat is voor mij een belangrijk punt.
Staatssecretaris Dekker: Dan hebben we de precieze toon te pakken.
De heer Bisschop vroeg verder naar de functiemix in de praktijk. Dat is wisselend. Ik zie veel scholen die het op een goede manier doen. Er zijn er ook die het iets te veel doen op basis van senioriteit. Wij zijn hier scherp op. We moeten sowieso nog in gesprek met de sociale partners over de ontwikkeling van de functiemix en de betaalbaarheid ervan. Wij zien dat met het ophogen van de pensioengerechtigde leeftijd de duurdere werknemers langer blijven zitten. Daar hebben we niet bij stilgestaan bij de start. We hebben de kwestie rondom het entreerecht, dat in de cao geregeld is. Ik krijg geluiden uit het onderwijs dat een en ander kan gaan knellen. Weliswaar is dit iets tussen sociale partners, maar ik denk dat dit nog op tafel zal komen. Verder hebben schooleigen keuzes het soms wat duurder gemaakt dan vooraf voorzien.
De heer Van Dijk hield een tirade over leraren die op uitzendbasis worden ingezet. Zijn wij daar ook niet op tegen? Mijn antwoord is: nee. Als een leraar langdurig uitvalt, kan het namelijk heel handig zijn om iemand op tijdelijke basis te laten invallen. Ik heb liever dat dan kinderen die thuiszitten omdat er sprake is van lesuitval. Daar is immers niemand bij gebaat.
De heer Klein (50PLUS): Er is nog een vraag van mij blijven liggen.
Staatssecretaris Dekker: U hebt helemaal gelijk, mijnheer Klein. Toen u bezig was met uw tweede termijn, dacht ik: verdorie, ik heb geen antwoord gegeven in eerste termijn. U vroeg naar de notitie. Ik ben nog steeds voornemens om dat te doen. Ik wil dat doen zodra de gesprekken over het Nationaal Onderwijsakkoord goed op gang zijn gekomen. Ik vind namelijk dat het niet alleen aan ons is om een alternatieve invulling te geven aan de BABO en na te denken over duurzaam werknemerschap. Er ligt ook een heel nadrukkelijke taak voor de sociale partners om hierover mee te denken. Ik hoop hier dus nog voor de zomer op terug te komen, maar pas nadat de eerste gesprekken in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord hebben plaatsgevonden.
De voorzitter: De volgende toezeggingen zijn gedaan:
– Uiterlijk 5 oktober ontvangt de Kamer een visiebrief met concrete doelstellingen over de lerarenopleidingen.
– Er komt een jaarlijkse stand-van-zakenbrief over ontwikkelingen in lerarenopleidingen. In het eerstvolgende overzicht zal er onder andere aandacht zijn voor ICT binnen lerarenopleidingen, de eerdere bevoegdheid van pabo'ers in het vmbo en de regionale aanpak van tekorten en overschotten.
– Naast de informatie in het onderwijsverslag ontvangt de Kamer voor de begroting 2014 een notitie over het lerarenregister.
– De Kamer ontvangt binnenkort een brief over al dan niet vermeende bezuinigingen in het onderwijs.
De heer Jasper van Dijk (SP): Wat is «binnenkort»?
Minister Bussemaker: Binnen enkele dagen.
De heer Klein (50PLUS): Volgens mij heeft de staatssecretaris zonet ook een toezegging gedaan.
De voorzitter: Kan de staatssecretaris deze toezegging herhalen?
Staatssecretaris Dekker: Ik zou dat voor de zomer willen doen, maar het hangt ervan af of de gesprekken over het Nationaal Onderwijsakkoord dan op gang zijn, zodat ik de Kamer inzicht kan bieden in de eerste ideeën die er leven. Ik moet dus een klein voorbehoud maken.
De voorzitter: Dank. Er wordt verder een VAO gepland, met als eerste spreker de heer Beertema.
Sluiting 17.51 uur.
Volledige agenda
1. Beleidsdoorlichting van het actieplan LeerKracht
Kamerstuk 31 511-10 – Brief regering d.d. 20-03-2013
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker – Beleidsdoorlichting van het actieplan LeerKracht
2. Eindrapport van de monitor Krachtig Meesterschap
Kamerstuk 27 923-150 – Brief regering d.d. 14-03-2013
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker – Eindrapport van de monitor Krachtig Meesterschap
3. Nadere invulling impuls leraren tekortvakken € 100 mln. inclusief uitwerking amendement Lucas en Jadnanansing
Kamerstuk 27 923-151 – Brief regering d.d. 13-03-2013
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker – Nadere invulling impuls leraren tekortvakken € 100 mln. inclusief uitwerking amendement Lucas en Jadnanansing
4. Beleidsreactie op advies «Kiezen voor kwalitatief sterke leraren» van de Onderwijsraad
Kamerstuk 27 923-149 – Brief regering d.d. 13-03-2013
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker – Beleidsreactie op advies «Kiezen voor kwalitatief sterke leraren» van de Onderwijsraad
5. Aanbieding rapport «Kiezen voor kwalitatief sterke leraren» van Onderwijsraad
2013Z01767 – Brief derden d.d. 30-01-2013
Onderwijsraad – Aanbieding rapport «Kiezen voor kwalitatief sterke leraren» van Onderwijsraad
6. Aanbieding publicaties «Leraar zijn» en «Wat drijft de leraar» van Onderwijsraad
2013Z04644 – Brief derden d.d. 08-03-2013
Onderwijsraad – Aanbieding publicaties «Leraar zijn» en «Wat drijft de leraar» van Onderwijsraad
7. Reactie Platform VVVO m.b.t. schrappen subsidie voor Platform VVVO
2013Z02973 – Brief regering d.d. 13-02-2013
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker – Reactie Platform VVVO m.b.t. schrappen subsidie voor Platform VVVO
8. Opleiden van leraren beroepsonderwijs
Kamerstuk 27 923-148 – Brief regering d.d. 18-12-2012
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker – Opleiden van leraren beroepsonderwijs
9. Impuls bètaleraren en jonge academische leraren
Kamerstuk 27 923-147 – Brief regering d.d. 30-11-2012
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker – Impuls bètaleraren en jonge academische leraren
10. Reactie over het onderzoek van ResearchNed naar de onderwijsarbeidsmarkt in Rotterdam
Kamerstuk 27 923-146 – Brief regering d.d. 26-11-2012
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker – Reactie over het onderzoek van ResearchNed naar de onderwijsarbeidsmarkt in Rotterdam
11. Evaluatie zijinstroom leraren VO en MBO
Kamerstuk 27 923-144 – Brief regering d.d. 30-10-2012
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra (VVD) – Evaluatie zijinstroom leraren VO en MBO
12. Eindrapportage evaluatie educatieve minor wetenschappelijk onderwijs
Kamerstuk 27 923-145 – Brief regering d.d. 30-10-2012
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra (VVD) – Eindrapportage evaluatie educatieve minor wetenschappelijk onderwijs
13. Verslag van een schriftelijk overleg inzake het bestuursakkoord Beroepsgroep Leraren 2012–2015
Kamerstuk 27 923-142 – Brief regering d.d. 13-07-2012
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra – Verslag van een schriftelijk overleg inzake het bestuursakkoord Beroepsgroep Leraren 2012–2015
Kamerstuk 27 923-139 – Brief regering d.d. 01-05-2012
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra – Aanbieding Bestuursakkoord Beroepsgroep Leraren 2012–2015
14. Ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt en resultaten tussenmeting versterking functiemix
Kamerstuk 27 923-141 – Brief regering d.d. 03-07-2012
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra – Ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt en resultaten tussenmeting versterking functiemix
15. Onderzoek Inspectie van het Onderwijs over bevoegdheden docenten mbo
Kamerstuk 31 524-150 – Brief regering d.d. 02-07-2012
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra – Onderzoek Inspectie van het Onderwijs over bevoegdheden docenten mbo
16. Uitvoering motie-Elias over afbouw van de BAPO-regeling (31524-100)
Kamerstuk 31 524-113 – Brief regering d.d. 01-07-2011
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra – Uitvoering motie-Elias over afbouw van de BAPO-regeling (31 524-100)
17. Aanbieding van het rapport van de Onderwijsraad «Verkenning Leraar zijn»
Kamerstuk 27 923-152 – Brief regering d.d. 19-03-2013
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker