Vastgesteld 25 juli 2011
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 21 juni 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 mei 2011 met aanbieding Actieplannen Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Leraren (onderdeel Leraren) (32 500 VIII, nr. 176);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 mei 2011 met aanbieding Advies Onderwijsraad «Excellente leraren als inspirerend voorbeeld» (27923, nr. 113);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 juni 2011 met aanbieding Beleidsreactie op advies Onderwijsraad «Excellente leraren als inspirerend voorbeeld» (27 923. nr. 114);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 april 2011 met aanbieding Advies Onderwijsraad «Goed opgeleide leraren voor het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs» . Bij de beleidreactie die de staatssecretaris op termijn naar de Kamer zal zenden wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie Dibi (32 270, nr. 10) (30 079, nr. 27);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 juni 2011 met aanbieding Beleidsreactie advies Onderwijsraad «Goed opgeleide leraren voor het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs» (30 079, nr. 31);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 april 2011 met aanbieding Voortgangsrapportage actieplan Leerkracht (27 923, nr. 111);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 april 2011 met aanbieding Toezegging uit AO «leraren» van 20 januari 2011 over de cijfers inzake de tweemaal nullijn (27 923, nr. 112);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 februari 2011 met aanbieding Themaonderzoeken van de Inspectie van het Onderwijs «Begeleiding van beginnende leraren in het VO» en «Bekwaamheidsdossiers VO» (31 289, nr. 95);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 maart 2011 met aanbieding Stand van zaken innovatieve lerarenopleidingen (27 923, nr. 110);
– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 mei 2011 met aanbieding evaluatierapport over de Wet op de beroepen in het onderwijs (32 778, nr. 1).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Van Bochove
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Van Bochove
Griffier: Arends
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Beertema, Biskop, Van Bochove, Dijkgraaf, Dijsselbloem, Elias, Van der Ham, Klaver, Ortega-Martijn, Smits,
en staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Ik open de vergadering en geef als eerste het woord aan de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. De kwaliteit van het Nederlandse onderwijs moet over de hele linie omhoog. Daarover zijn wij het allemaal eens. Het onderwijs staat er niet florissant voor, getuige recente rapporten. De groei van de Nederlandse economie stokt door slecht onderwijs. Nu moeten wij niet alleen in economische termen denken als het gaat om onderwijs. Goed onderwijs voedt leerlingen ook op tot goede burgers, stimuleert kritisch denken en zorgt ervoor dat leerlingen ingebed raken in onze samenleving waar kernwaarden als gelijkheid van man en vrouw, homo en hetero en de vrijheid van meningsuiting centraal staan. Een samenleving ook waarin wederkerigheid een centrale rol speelt, niet alleen naar familie en vrienden, maar ook naar de buurt, de wijk, de stad en de samenleving als geheel. Ook hierin speelt de leraar een sleutelrol. Maar ook hier laat het onderwijs steken vallen, getuige de stand van zaken op het gebied van integratie, assimilatie en inbedding in onze westerse samenleving. Een gemakzuchtig cultuurrelativisme en een overkritische houding ten aanzien van ons westers erfgoed staan hier danig in de weg. Het heeft er alle schijn van dat cultuurrelativisme op de lerarenopleidingen tot dogma is verheven, als er al aandacht wordt besteed aan de rol van leraar als emancipator. Wij komen hierover binnenkort te spreken in een algemeen overleg.
Intussen moeten wij vaststellen dat het beroep van leraar aan erosie onderhevig is geweest. Feit is dat het beroep alleen maar opgewaardeerd kan worden als de leraar weer eigenaar wordt van zijn eigen vak. Even een voorbeeldje. Ooit begon ik 34 jaar geleden als leraar en ik was iemand. Ik was een werknemer van wie verwacht werd dat hij een volwaardig curriculum in elkaar knutselde voor zijn eigen vak. De eindtermen werden in mijn geval aangereikt door de stichting Ecabo. Die was onder auspiciën van OCW verantwoordelijk voor de opleidingen in de kantoorberoepen in het gehele land. We maakten als team een programma, bepaalden welke boeken erbij hoorden en verdeelden in collegiaal overleg de uren. We hadden een dienend management dat voor de roosters en het gebouw zorgde en dat eindverantwoordelijk was. Het was een intellectueel uitdagend beroep. Het was ook een dynamisch beroep, want elk jaar werd er geëvalueerd en vonden er aanpassingen plaats. Dat zou wat mij betreft terug moeten komen en daar roep ik de staatssecretaris toe op. We kunnen alleen maar verder met dit dossier als wij de leraar weer eigenaar maken van het onderwijsleerproces. Alleen als de leraar hersteld wordt in zijn rol van professional, deskundig op de kerntaken van het onderwijs, krijgen werkplezier en beroepseer weer een kans. Elke beweging in die richting kan rekenen op de warme steun van de PVV. Als dat gebeurt, is er samen met alle goede maatregelen die al genomen zijn en die nog worden genomen sprake van een paradigmaverandering. Ik zeg dat niet lichtvaardig. Ik meen oprecht dat wij dan het lek boven hebben. Er moet nog wel ontzettend veel gebeuren. De cultuur die nog onder bestuurders en ook leraren heerst, moet nog indrukwekkend veranderen. Daar mankeert nog heel veel aan. Belangrijk is dat de mogelijkheden tot echte veranderingen dan aanwezig zijn. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op mijn opmerkingen over het eigenaarschap.
Het ziekteverzuim in het onderwijsveld behoort tot het hoogste van het land. In 2009 was het gemiddeld 5,1%, in het primair onderwijs 6,1%. In bijna alle sectoren is ook de gemiddelde verzuimduur gestegen. Opvallend is dat Duitsland en België het aanzienlijk beter doen. In 2009 was het ziekteverzuim in Vlaanderen slechts 3,91%. Hoe verklaart de staatssecretaris deze verschillen met onze buurlanden?
Er is verzet tegen het prestatieloon. Kennelijk zijn er partijen die de kwaliteit van het onderwijs niet willen verbeteren door te investeren aan de top en we vragen ons af of deze partijen wel bereid zijn om in te grijpen aan de onderkant bij de slechte leraren. Ik verwijs naar een onderzoek in de VS en Groot-Brittannië waaruit blijkt dat het zeer effectief is om de groep van slechtste leraren te vervangen door betere docenten. Opvallend is dat een panelenquête, gehouden door de AOB, uitwijst dat driekwart van de ondervraagde docenten het ontslaan van slechte leraren een goed idee vindt. Gemiddeld zijn ze van mening dat maar liefst 15% van hun collega's onder de maat presteert. Britse onderzoekers komen tot de conclusie dat als je 5% van de slechtste leraren ontslaat en vervangt door middelmatige leraren, de resultaten per leerling met een half punt kunnen stijgen. De verbetering van de kwaliteit van de leraren begint op de lerarenopleidingen. Daar moeten zelfbewuste pedagogische en didactische specialisten vandaan komen.
Voorzitter. De AOB heeft een onderzoek gedaan naar het HRM-beleid van scholen. Daaruit blijkt dat dit echt te wensen overlaat. Een groot deel van de scholen heeft geen beleid ontwikkeld met betrekking tot ziekteverzuim. Onderschrijft de staatssecretaris dit en is hij met ons van mening dat een goed personeelsbeleid essentieel is voor het functioneren van de leraar en daarmee voor de onderwijskwaliteit in haar geheel? Welke maatregelen gaat de staatssecretaris nemen om daarin verbetering te brengen?
Mevrouw Smits (SP): Kan de heer Beertema mij vertellen hoe de slechtste 5% leraren worden ontslagen door de invoering van prestatieloon?
De heer Beertema (PVV): Prestatieloon kan niet rekenen op een warme ondersteuning uit het veld. Dat vind ik jammer. Als zelfbewuste professional moet je in staat zijn om criteria aan te leggen voor wat een goede leraar is. De PVV wil een kwaliteitsimpuls en als je niet aan de bovenkant gaat zitten, moet je het aan de onderkant doen. Misschien is het moeilijk om te definiëren wat een goede leraar is, maar het is niet moeilijk om te bepalen wat een slechte leraar is als je goed luistert naar collega's, ouders en leerlingen. Nu heerst er onder leraren een cultuur van zwijgen, je praat er niet over in de lerarenkamer.
Mevrouw Smits (SP): Dit is geen antwoord op mijn vraag. Ziet de heer Beertema dan bij dezen af van experimenten met prestatieloon? Ik hoor nu dat hij het gebrek aan draagvlak in de scholen een reden vindt om het niet in te voeren. Dat zou goed nieuws zijn.
De heer Beertema (PVV): Zo ver ben ik nog niet. Ik stel vast dat er nauwelijks draagvlak is voor prestatiebeloning. Dat vind ik jammer want volgens mij moet er een kwaliteitsimpuls komen. Ik leg dit gedachte-experiment aan de staatssecretaris voor. Als er toch zo'n impuls moet komen, dan maar aan de onderkant. Ik zou graag willen dat het veld zich daarover uitspreekt want er moet draagvlak komen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Heb ik het nu goed gehoord dat het enige voorstel in het betoog van de heer Beertema is dat 5% van de leraren moet worden ontslagen? Wat vraagt hij concreet op dit punt aan de staatssecretaris?
De heer Beertema (PVV): Ik wil geen 5% van de leraren ontslaan. Er is draagvlak nodig in het veld als het gaat over kwaliteitsimpulsen. Aan de bovenkant is dat kennelijk heel moeilijk te bereiken. Ik vraag de heer Dijsselbloem om met ons mee te denken en te bezien of wij aan de onderkant kunnen gaan zitten.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Het antwoord op de tweede vraag was dus ja. Wat verwacht u van de staatssecretaris?
De heer Beertema (PVV): Ik verwacht van de staatssecretaris dat ook hij meedenkt over deze mogelijkheid. Het allerbelangrijkste is dat er draagvlak voor moet komen in het veld.
De heer Dijsselbloem (PvdA): En u vraagt aan de staatssecretaris hoe wij het draagvlak in het veld kunnen vergroten om 5% van de leraren te kunnen ontslaan?
De heer Beertema (PVV): Het lijkt wel of de heer Dijsselbloem hardhorend is. Ik denk na over een methode om een kwaliteitsimpuls te krijgen. Daar is helemaal niks mis mee. Prestatiebeloning zit aan de bovenkant en ik hoor almaar dat dat heel moeilijk ligt. Daarom stel ik voor, aan de onderkant te gaan zitten. Er zijn leraren die jarenlang veel schade aanrichten omdat ze het gewoon niet kunnen of willen. Als wij die eruit gooien, zijn wij daar in ieder geval vanaf.
De heer Van der Ham (D66): Het gaat over het aanpakken van docenten die niet op de juiste plek te zitten, maar nu morrelt de heer Beertema aan het regeerakkoord. Daarin staat immers dat er prestatiebeloning komt, iets wat D66 ondersteunt. Maar nu zegt hij: er is zoveel tegenstand, laten we maar iets anders gaan doen.
De heer Beertema (PVV): Nee, ik neem geen afstand van het regeerakkoord. Ik probeer te komen tot een gedachtewisseling over een kwaliteitsimpuls. Ik begrijp dat u dat slecht wilt verstaan, maar het is wat het is.
De heer Van der Ham (D66): U zegt: we moeten maar eens naar iets anders gaan kijken. Dan neemt u toch afstand van de zinsnede uit het regeerakkoord dat er een prestatiebeloning moet komen? Houdt u daaraan vast of kijkt u liever naar iets anders?
De heer Beertema (PVV): Ik houd er wel graag aan vast. Mijn voorkeur gaat uit naar een prestatiebeloning, maar daarvoor is wel draagvlak nodig. Ik hoop dat de beroepsgroep met mij wil meedenken over een kwaliteitsimpuls aan de boven- of onderkant. Dat is wellicht ook een stimulans om nog eens na te gaan denken over de prestatiebeloning.
De heer Klaver (GroenLinks): De heer Beertema zegt dat hij graag tot een uitwisseling van ideeën wil komen. Poneert hij die 5% als een stelling waarover mij moeten discussiëren? Moet er een actiever HRM-beleid worden gevoerd zodat mensen die niet goed presteren de deur kan worden gewezen? Of bedoelt hij dat de slechtst presterende leraren er gewoon moeten worden uitgejast?
De heer Beertema (PVV): Ik vind dit een uitstekende vraag. En het antwoord is dat ik de eerste optie wil. Ik denk niet aan een jaarlijks quotum. Je kunt niet de slechtste 5% eruit gooien.
De heer Klaver (GroenLinks): Helder, want hier kan ik de heer Beertema op vinden. Wellicht dat het alternatief meer draagvlak oplevert voor prestatiebeloning.
De heer Elias (VVD): Voorzitter. Uit alle internationale wetenschappelijke onderzoeken en studies blijkt dat de leraar na het kind de belangrijkste figuur op school is. Met dit actieplan stelt de staatssecretaris concrete doelen om de professionele kwaliteit van leraren en schoolleiders te verbeteren. Zij zijn immers van cruciaal belang voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Het actieplan kiest naast gerichte financiële prikkels vooral voor een principiële, structurele en mentale aanpak om leraren kwalitatief over de hele linie beter te laten functioneren. Het actieplan zet in op professionalisering van leraren en schoolleiders. Het kabinet gaat voor de periode 2012–2015 concrete prestatieafspraken maken met werkgevers over professionalisering van leraren en schoolleiders in het primair, voortgezet en hoger beroepsonderwijs. Als er concrete afrekenbare prestatieafspraken kunnen worden gemaakt en er ook goede afspraken komen over het inzetten van bestaande nascholingsmiddelen, zullen extra middelen beschikbaar worden gesteld in twee tranches. Afhankelijk van de voortgang en de inzet in de eerste tranche, zal ook de tweede tranche worden toegekend. Dat laatste spreekt ons aan. Eerst zien, dan geloven!
Speerpunten in het actieplan zijn een effectief lerarenregister voor het primair, voortgezet en hoger beroepsonderwijs, leraren met een opleiding op masterniveau en actiegerichte prestatieafspraken met de onderwijssector over professionalisering. Er gaat budget naar een betere beloning en er komen meer carrièremogelijkheden voor leraren. Daarnaast wordt geïnvesteerd in het beroep van leraar. Dat gebeurt door een lerarenbeurs, de promotiebeurs, de ontwikkeling van een lerarenregister door de beroepsgroep en een verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen.
De staatssecretaris kondigt aan te investeren in prestatiebeloning voor excellente individuele leraren en lerarenteams. Daartoe zal worden geëxperimenteerd om te bezien hoe de prestatiebeloning kan worden ingevoerd in plaats van dat er Haagse blauwdrukken worden opgelegd. Ook wordt geïnvesteerd in nascholing en de staatssecretaris ziet daarbij professionalisering breder dan het volgen van individuele of teamgerichte nascholing. Want eerst wanneer op alle lagen dezelfde ontwikkeling wordt nagestreefd, ontstaat een lerende organisatie met een duurzame verbetercultuur, zo schrijft de staatssecretaris ons.
De VVD is nagenoeg over de volle breedte zeer positief plan over het actieplan. Zij heeft slechts twee belangrijke aanvullingen. In de eerste plaats moet er meer tempo worden gemaakt met de civiele werking van het lerarenregister. Het moet niet tot 2018 hoeven te duren voordat dit volledig werkt. Waarom moeten processen in onderwijsland altijd zo onmenselijk traag verlopen? Als ondernemers zo traag op de economische crisis hadden gereageerd, was Nederland allang failliet! Waar haalt het onderwijs toch het waanidee vandaan dat reële problemen op de lange baan kunnen worden geschoven? Verder moet dat register ook echt wat gaan voorstellen. Je inschrijven bij een cursus is niet voldoende. Hoe gaat dat register vorm krijgen en wie controleert?
Ten tweede zien wij graag meer zzp’ers in het onderwijs. De minister zegt telkens heel vriendelijk als ik het haar vraag dat dat gewoon mag, maar dat cao's dat bemoeilijken. Ik realiseer mij dat de overheid bij cao's geen rol speelt. Toch blijft het wringen en niet alleen bij dit onderwerp in de cao's. Het gaat immers om overheidsgeld. Ik kan mij voorstellen dat er niet alleen informeel maar ook formeel – zonder meteen aan een aanwijzingsbevoegdheid te denken – een mogelijkheid komt waarbij de minister de sectorraden indringend laat weten dat een bepaalde ontwikkeling gewenst of juist ongewenst is. Die sectorraden zouden er dan goed aan doen om zich iets aan te trekken van zo'n zwaarwegend advies. Mijn fractie vindt de werkgeversrol van de sectorraden – deels werkgever, deels belangenclub en deels regelrechte actievoerder tegen het kabinet – bepaald te vrijblijvend. Dat knelt het meest in het arbeidsvoorwaardenbeleid. Graag vraag ik de staatssecretaris hierop met de nodige creativiteit te antwoorden.
Bij de behandeling van de onderwijsbegroting ben ik over de leraren begonnen en bij het algemeen overleg over het lerarenbeleid in januari heb ik het ook al gezegd: «Meer aandacht voor de goede leraar, voor het stimuleren van talent, voor prestatieverschillen en bijbehorende beloningsverschillen. Met één hoofddoel: kinderen goed lesgeven». Ik heb overigens bij beide gelegenheden ook het taboe rond het ontslag genoemd. Met genoegen stel ik vast dat dit taboe in ieder geval doorbroken is. De plannen van deze staatssecretaris zijn een eerste concrete uitwerking van mijn woorden. Het actieplan kent hobbels, valkuilen, beren op de weg en nog heel wat clichés meer, maar met dit tweede baanbrekende actieplan van het kabinet dat in een tijdsbeslag van twee weken wordt besproken, wordt een belangrijke cultuuromslag in het denken over ons onderwijs concreet in gang gezet. Ik zal niet de wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn en zijn paradigmaverandering waar de heer Beertema naar verwijst, omhelzen maar het is wel een heel belangrijk moment. Ik heb niet de indruk dat men zich dat buiten onze kleine vergaderzaaltjes ook realiseert. Maar dat komt wel op enig moment.
Voorzitter. Sinds ik ze in 1977 begon te lezen, heb ik niet zulke heldere en concrete stukken over onderwijsbeleid tot mij kunnen nemen. Ik complimenteer de bewindslieden namens mijn fractie met de drie actieplannen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Het is altijd interessant om in de politiek een taboe te noemen en dan te zeggen: ik heb het afgebroken. Waar zat dat taboe ook alweer?
De heer Elias (VVD): Iedereen in onderwijsland weet dat er leraren zijn van wie al veel eerder afscheid had moeten worden genomen. Schoolleiders hebben lang niet altijd dossiers aangemaakt. Het grote geheim van het onderwijs was dat die leraren altijd maar konden doorgaan. Toen ik daarover begon bij de onderwijsbegroting, heb ik veel hoon en toorn over mij heen gekregen. Ik ben blij dat ik een begin heb gemaakt van de doorbreking van dit taboe.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Het woord «taboe» suggereert dat er nog nooit iemand uit het onderwijs is ontslagen wegen disfunctioneren. Ik kan u verzekeren dat dat echt wel is gebeurd. Het enige punt is dat er een veel beter HRM-beleid moet worden gevoerd op scholen, maar dat is iets anders dan het doorbreken van een taboe.
De heer Elias (VVD): Er werd te weinig gesproken over het feit dat een behoorlijk aantal leraren niet goed functioneert in het onderwijs. Ik ben blij dat die discussie nu in alle openheid wordt gevoerd. Dat er in het verleden ooit wel eens iemand werd ontslagen, doet aan mijn stelling niets af.
De heer Van der Ham (D66): Ook andere partijen zijn er wel eens eerder over begonnen, maar als je jezelf niet kietelt, lach je nooit. Het is de heer Elias graag gegund. Ik ga hem ook nog even kietelen. D66 is voorstander van prestatiebeloning en nu hoorde ik de heer Beertema enigszins twijfelen. Hoe reageert de heer Elias op dit signaal?.
De heer Elias (VVD): Dat u mij wilt kietelen, maakt mij nogal huiverig. Verder stel ik vast dat u niet goed hebt geluisterd naar de heer Beertema. Hij vond het jammer dat het prestatieloon niet gewenst wordt door het veld. Volgens hem zou het goed zijn als daarvoor meer begrip zou ontstaan. Hijzelf neemt er geen afstand van. Vervolgens zei hij dat degenen die het niet willen, aan de andere kant van het touw zouden moeten gaan trekken door slechte leraren te ontslaan.
Mevrouw Smits (SP): Voorzitter. Nog niet zo lang geleden spraken we hier ook over leraren. De verschillen tussen de standpunten van de fracties zijn groot, maar over één ding zijn Kamerleden het eens: het belang van leraren is nauwelijks te onderschatten. Gelukkig maar, want na jarenlange systematische uitkleding van het beroep van leraar wordt het hoog tijd dat er weer in leraren wordt geïnvesteerd, in hun bevoegdheid, hun salaris maar bovenal in hun ruimte om hun vak uit te oefenen. Voor de SP staat één eis aan alle leraren voorop: zij moeten bevoegd zijn om hun vak te geven. Wij zijn dan ook blij dat het mantra «liever bekwaam dan bevoegd» door deze regering wordt losgelaten. Het werd tijd! Jarenlang kon je de drogredenering horen dat er een tekort was aan leraren. Dat heeft ervoor gezorgd dat de eisen steeds naar beneden werden bijgesteld. Uiteindelijk betekende dat het maatschappelijk failliet van een mooi beroep en lukt het zeker niet om slimme jongeren enthousiast te maken voor het vak. Van de staatssecretaris horen wij graag wanneer het onbeperkt onbevoegd voor de klas staan wordt afgeschaft. Waarom dwingt de staatssecretaris schoolleidingen pas om met scholing te komen als een docent een jaar onbevoegd voor de klas staat? Waarom niet direct?
Waarom gaat de staatssecretaris niet aan de slag met de aanbeveling van de Onderwijsraad om docenten op mbo 4-niveau een master te laten hebben? Hup, hup staatssecretaris! Het kabinet wil toch die vakken belangrijker maken? De docenten kunnen daarbij niet achterblijven. Ook iedere hbo-docent moet master zijn. Hartstikke goed voorstel! Per wanneer?
De staatssecretaris doet een aantal verstandige voorstellen. Promotiebeurs, afspraken met de lerarenopleiding, afspraken over professionalisering. Allemaal prima, maar wanneer gaat het gebeuren? Ook het plan om de lerarenbeurs alleen voor een bachelor en master in te zetten kan op steun van de SP rekenen. Dat neemt niet weg dat het niet meer te betalen is in combinatie met de verhoging van het collegegeld en dat dus veel minder leraren gebruik kunnen maken van die lerarenbeurs. Wil de staatssecretaris daarover geen afspraken maken met de onderwijsinstellingen? Wij hebben die leraren immers nodig.
Een ronduit dom idee blijft het voorstel om prestatiebeloning in te voeren in het onderwijs. Uit allerlei onderzoeken en peilingen blijkt dat leraren dat niet willen. De staatssecretaris gaat nu experimenteren. Dat snap ik wel, want hij heeft natuurlijk zelf ook geen idee hoe het moet. Ik hoor graag een reactie van hem op het onderzoek van de heer Roland Fryer waaruit blijkt dat prestaties van leerlingen bij prestatiebeloning licht dalen, met name op grote scholen. Is de staatssecretaris bereid, op dit onderzoek te reageren?
De heer Beertema (PVV): Wij willen zowel prestatiebeloning als aan de onderkant gaan zitten. U wilt noch aan de onderkant noch aan de bovenkant gaan zitten. Wat zijn uw ideeën om een kwaliteitsimpuls te realiseren?
Mevrouw Smits (SP): Ik vind het aardig dat de heer Beertema dat vraagt, want daarover ga ik nog iets zeggen. Daarnaast vindt de SP ook niet dat slechte docenten zo lang mogelijk voor de klas moeten blijven staan. De SP zegt al jaren dat scholen hun personeelsbeleid op orde moeten hebben voordat het ineens een taboe werd dat de heer Elias zo graag wil doorbreken.
Met de functiemix gaat het een stuk minder goed dan de staatssecretaris ons wil doen geloven. De Algemene Rekenkamer zegt dat dit soms contraproductief werkt op scholen. Eerstegraders worden minder ingezet in de bovenbouw omdat zij dan een duurdere schaal in moeten. Vanuit het mbo hoor ik dat niemand enig idee heeft waar het geld terechtkomt en welke voorwaarden eraan worden gesteld. Hoe gaat de staatssecretaris de problemen met de functiemix oplossen? Het in gesprek gaan met scholen als er problemen zijn, vindt de SP te mager.
Er zijn met betrekking tot leraren twee problemen. Allereerst willen te weinig mensen in het onderwijs werken en ten tweede haken te veel jonge docenten veel te vroeg af. Het is goed dat de staatssecretaris dit laatste probleem ook noemt. Hij kondigt afspraken met de lerarenopleidingen aan, maar gaat hij ook afspraken maken met de scholen, de plek waar de mensen werken?
Dan het eerste probleem. De aantrekkelijkheid van het vak vergroot je niet door de eisen aan het vak te verlagen. Je moet de eisen verhogen! Alleen als we van het beroep weer een trots en eerbaar vak kunnen maken met goede verdiensten en ruimte om je vak te geven, zullen mensen weer willen. De staatssecretaris gaat echter voorbij aan de meest prangende zaken die het werk van leraren onaantrekkelijk maken: bureaucratie, een hoge werkdruk en een achterblijvend salaris. Wat gaat de staatssecretaris doen om de bureaucratie aan te pakken? Wat zijn zijn plannen om de hoge werkdruk te verminderen en gaat hij de nullijn voor leraren terugdraaien? Zolang leraren elk jaar inleveren op hun netto-inkomen, elk jaar minder brood voor hun salaris kunnen kopen, schiet het natuurlijk niet op. De Algemene Onderwijsbond rekende ons dat vanmiddag voor. Dat wil zeggen, hij rekende het mij voor want de andere Kamerleden hadden die rekenles kennelijk niet nodig. In een folder die het vak moet aanprijzen staat het natuurlijk niet erg goed: kom werken in het onderwijs, elk jaar meer bureaucratie, meer werkdruk en elk jaar wat minder salaris.
De SP doet een aantal eenvoudige voorstellen die niets kosten en het leraarschap beter maken. Het eerste: geen onbevoegde leraren meer. Iedereen die onbevoegd voor de klas staat direct op scholing en binnen twee jaar een diploma! Ten tweede: het geld voor salarissen moet uit de lumpsum worden gehaald. Zo zijn leraren niet langer de sluitpost op de begroting van de school. Ten derde: er komt een echt aanvalsplan tegen bureaucratie. Ten vierde: er wordt een maximum gesteld aan overhead in scholen. Ten vijfde: we bezuinigen een flink eind weg van de pedagogische centra. Alle clubs die belang hebben bij onderwijsvernieuwingen moeten dat maar op eigen kosten doen. De SP neemt geen genoegen met goede leraren, maar wil alleen de beste leraren. Dat betekent dat wij hoge eisen stellen aan mensen en hun bevoegdheden en tegelijkertijd veel ruimte geven om het vak aan te bieden. Maar dan moet de staatssecretaris wel met plannen komen die de problemen echt oplossen.
De heer Beertema (PVV): De coalitie wil door de prestatiebeloning een kwaliteitsimpuls realiseren. VVD en PVV voegen daaraan toe: ga nu ook eens kijken aan de onderkant bij de slechte leraren. Van de SP hoor ik nu alleen maar dat er geld bij moet. Het komt erop neer dat de slechte leraren straks veel beter worden betaald. Ik zie niets van een kwaliteitsimpuls. Van alleen het verminderen van de bureaucratie worden leraren niet beter.
Mevrouw Smits (SP): Ik heb zes voorstellen gedaan die geen geld kosten. Ik vind het prima om slechte docenten te ontslaan. Leraren moeten bevoegd zijn om les te geven en hun salaris moet uit de lumpsum worden gehaald. Op die manier kunnen de salarissen veilig worden gesteld. Ik mag hopen dat de heer Beertema het daarmee eens is.
De heer Biskop (CDA): Krijgen we dan plotseling andere cao's?
Mevrouw Smits (SP): Sorry, dan heb ik het niet duidelijk gezegd. We moeten het salaris uit de lumpsum halen omdat leraren nu nog sluitpost zijn van de schoolbegroting. Beloofd is dat de bezuinigingen in het onderwijs niet de klassen zouden raken, maar dat gebeurt nu wel. Daarom vinden wij dat de lerarensalarissen uit de lumpsum moeten worden gehaald, omdat ze nu een sluitpost vormen voor het schoolbestuur.
De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Gelukkig ken ik heel veel scholen waar lerarensalarissen niet de sluitpost zijn van de begroting en zo hoort het.
De leraren bepalen de kwaliteit van het onderwijs. De plannen van de staatssecretaris zijn fantastisch, maar wij zijn er helaas nog niet mee klaar. Want er is nog wel iets te zeggen over de manier waarop het kabinet die plannen wil realiseren. De doelen voor de korte termijn zijn helder, maar hoe gaan we die realiseren? Gaat het kabinet scholing voorschrijven? Welke vrijheid blijft er voor de onderwijsinstellingen om eigen beleid te voeren? Professionalisering op excellente leerlingen omdat er behoefte aan is of omdat de staatssecretaris het voorschrijft? En hoe krijgt die professionalisering vorm? Alleen via officiële opleidingsinstituten of kunnen onderwijsadviesdiensten en ambulante begeleiders daarin ook een rol spelen?
Over de bekwaamheidseisen voor de schoolleider moet nog worden overlegd. Ook voor het mbo moeten afspraken worden gemaakt over leiderschapstrajecten. De staatssecretaris begon met heldere doelstellingen, maar vervolgens moet over veel worden overlegd en moeten zaken nader worden beschouwd. Waar blijft de individuele verantwoordelijkheid van de instellingen?
De heer Dijsselbloem (PvdA): De heer Biskop is nogal kritisch. Hij vindt dat de staatssecretaris dirigistisch opereert en op de stoel van de schoolbesturen gaat zitten. Op welke punten moet de staatssecretaris naar zijn mening de verantwoordelijkheid echt bij scholen laten?
De heer Biskop (CDA): Ik heb zojuist gezegd dat het plan van de staatssecretaris nogal open is.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Maar u hebt ook gezegd – ik zeg het nu even in mijn eigen woorden – dat de staatssecretaris te veel op de stoel van het schoolbestuur gaat zitten.
De heer Biskop (CDA): Nee.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Het waren woorden van gelijke strekking. Het zou ons helpen als u zegt: het zit daar en daar.
De heer Biskop (CDA): Het zit nog niet daar en daar. Ik constateer dat de plannen op onderdelen niet erg concreet zijn. Als de plannen echt concreet worden, wil ik graag dat de staatssecretaris de instellingen hun eigen ruimte blijft gunnen. Er mogen geen voorschrijfrondjes komen. Ik heb in dit verband iets gezegd over de wijze van professionalisering.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik vind het moeilijk te begrijpen. U doet u een oproep aan de staatssecretaris om concreter te worden, maar ik geef u op een briefje dat dat leidt tot minder ruimte voor schoolbesturen. Maar dat wilt u niet. Daar zit een spanning tussen.
De heer Biskop (CDA): Ik zie daar geen spanning tussen. Ik onderschrijf de doelen, maar een aantal onderdelen van het plan moet nog worden uitgewerkt. Als het op die uitwerking aankomt, verwacht ik van de staatssecretaris dat hij de instellingen voldoende ruimte blijft bieden.
Vervolgens een vraag over de lerarenbeurs. Hoe zit het precies met de flexdocenten? Die willen wij graag, maar nu blijkt dat die docenten niet aan een beurs kunnen komen omdat de school geen werkgeversverklaring kan afgeven. Soms werken ze via een uitzendbureau en dat doet het dan ook niet. En als ze helemaal voor zichzelf werken, kunnen zij dat niet namens henzelf doen.
Dan het lerarenregister. De staatssecretaris moet de ingeslagen weg vervolgen. Wel krijg ik graag tussentijds informatie over de gezette stappen. De staatssecretaris schrijft dat om in het register te blijven gecertificeerde professionaliseringsactiviteiten dienen te worden gevolgd. Maar wie is verantwoordelijk voor die certificering? Het register zelf?
Om leraren in Caribisch Nederland te ondersteunen, worden educatieve faculteiten van de Open Universiteit ingeschakeld. Zijn particuliere aanbieders per definitie uitgesloten?
Het personeelsbeleid van de onderwijsorganisaties blijkt ondermaats te zijn. 2016 is het ijkmoment. Dat moet toch eerder kunnen?
Voor wat betreft de prestatiebeloning benoemt de staatssecretaris het voorstel van de Onderwijsraad als een van de uit te werken modellen. Er komt geen Haagse blauwdruk. Fantastisch, maar hoe zal dan de effectiviteit uiteindelijk worden gemeten? Leidt dat tot een beperktere inzet van de prestatiebeloning?
Op het wetsvoorstel Versterking positie leraar heeft de Kamer ernstige kritiek geleverd. Komt er een aangepaste versie of moet de professionele ruimte worden geregeld in de bestaande regelgeving over medezeggenschap? In de nota werd gesproken over leraren die bijvoorbeeld in een lerarenberaad met het bevoegd gezag spreken. Hoe verhoudt zich dat tot medezeggenschap? Wordt het een ondernemingsraad naast een medezeggenschapsraad? Wat mij betreft, worden dingen niet dubbel gedaan.
Onbevoegde docenten – mevrouw Smits zei het al – moeten zo snel mogelijk bevoegd zijn. Na maximaal een jaar moeten ze een traject in, maar ik neem aan dat dat traject geen eeuwigheid duurt. Ook het peer review wordt genoemd, maar ook hier zeg ik weer: blijf weg van sjablonen en probeer de scholen de ruimte te geven.
In de rondetafelgesprekken over bevolkingskrimp en de gevolgen voor het onderwijs wisten enkele bestuurders uit de regio's te vertellen dat vanwege krimp jonge leraren moeten worden ontslagen, terwijl ze over drie jaar vanwege de vergrijzing weer hard nodig zijn. Hoe houdt de staatssecretaris die jonge leraren toch bij het onderwijs betrokken? Als ze een andere baan hebben gekregen, zal het heel lastig zijn om ze weer het onderwijs in te krijgen.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Zonder goede leraren niet in de top-vijf, zo toonde McKinsey aan. En de commissie-Rinnooy Kan gaf ons een paar ingrediënten mee om via goede leraren de top-vijf te bereiken: hogere salarissen, betere lerarenopleidingen, een steviger imago en daardoor voldoende en betere leraren voor de klas. Vandaag wil ik nagaan of wij op die punten iets zijn opgeschoten en wat het actieplan voor die doelstellingen betekent.
De Voortgangsrapportage Leraar schetste een verontrustend beeld. Het voortgezet onderwijs komt in 2016 zo'n 3 000 leraren tekort, 1 op de 20 klassen heeft dan geen leraar. Bovendien gaat de komende tien jaar tweederde van de leraren met pensioen. In plaats van meer leraren aan te nemen, moeten 9 op de 10 scholen leraren ontslaan, zo blijkt uit onderzoek van het CPS. Een kabinet dat dit probleem serieus neemt, zet leraren niet op de nullijn. Dat is een slecht teken. Het betekent in twee jaar tijd een bezuiniging van 561 mln. daarmee halveert het kabinet de jaarlijkse intensivering uit het Actieplan leerkracht. Terwijl het cao-loon in het bedrijfsleven sinds 2009 steeg met 3%, stonden de leraren dus stil. Hoe verhoudt dit actieplan zich tot de ambities van het Actieplan leerkracht? Wat is de meerwaarde op het gebied van de salarissen en zegt de staatssecretaris toe dat er niet nog een nieuwe nullijn bijkomt? Een paar weken geleden hebben wij gediscussieerd met de premier. Die zei dat hij toekomstige onderwijsbezuinigingen niet uitsluit.
De tekorten doen zich vooral voor bij talen en exacte vakken. Dat is gevaarlijk want juist op deze kernvakken scoren Nederlandse leerlingen slecht in internationale vergelijkingen. Wat doet de staatssecretaris om die tekorten weg te nemen?
Het verhogen van de salarissen van goede leraren via de functiemix gaat traag. Betekent dit dat er gereserveerde middelen overblijven? Zo ja, waaraan wordt dat geld besteed? Heeft de staatssecretaris inzicht in de criteria waarop scholen hogere salarissen gaan toekennen? Gaat het ontwikkelen daarvan snel genoeg? Wij willen de beste leraren extra belonen en daarom zijn we benieuwd naar de experimenten op dit gebied. VARA Uitgesproken presenteerde op 16 mei een onderzoek van Kilian Wawoe van de VU die constateerde dat hogere salarissen niet veel bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs. Ik vind dat een iets te snelle conclusie nu er nog niet eens mee geëxperimenteerd is. Maar het ontslaan van slecht functionerende leraren kan sowieso geen kwaad. Die mogelijkheid creëert D66 via het initiatief van mijn collega Koşer Kaya om het ambtenarenontslagrecht te versoepelen. Wat dit betreft helpt de oppositie het kabinet om zijn ambities te verwezenlijken. Wat is trouwens de reactie van de staatssecretaris op het VU-onderzoek? Hoe gaat hij het gemakkelijker maken om slechte leraren te ontslaan? Is het initiatiefvoorstel van D66 wat dit betreft een goede steun in de rug? Hoe zorgt hij ervoor dat iedere leraar functioneringsgesprekken gaat voeren?
Voorzitter. Salaris is niet alles. Het imago van het vak en de werkdruk zijn van groot belang voor het aantrekken van goede leraren. In de nieuwe cao ontbreken echter afspraken over de werkdruk. Via het wetsvoorstel Onderwijstijd verdwijnen ook de vakantiedagen. Hoe gaat de staatssecretaris de arbeidsomstandigheden verbeteren in dat onderhandelingsproces?
Uit het onderwijsverslag blijkt dat 1 op de 10 leraren geen goede instructies geeft. Het actieplan bevat goede maatregelen om dat te veranderen, bijvoorbeeld om het aantal onbevoegde leraren terug te dringen, peer reviews te introduceren en de opleidingsvereisten aan te scherpen. Succes vereist echter wel een stevig HRM-beleid. Hoe definieert de staatssecretaris dit beleid? Hoe verhoudt een professioneel HRM-beleid zich tot de besparingen van 90 mln. op professionalisering van het bestuur? Waarom wachten we tot 2018 met een verplicht lerarenregister? Sinds 2005 ligt wettelijk vast dat leraren hun bekwaamheid moeten onderhouden. De kennisinvesteringsagenda waarschuwde voor de beperkte tijd die leraren besteden aan deskundigheidsbevordering. Wat doet de staatssecretaris hieraan op korte termijn? De onderwijsadviesbureaus adviseren dat scholen hun professionaliseringsbudget moeten kennen en inzetten. Wat is nu de doelstelling met betrekking tot opleidingsniveaus? Wat is een substantiële verhoging? Wordt het masterniveau verplicht of heeft het slechts de voorkeur? De brief is hierover niet duidelijk. En waar dan wel en waar niet? Het kan volgens D66 niet zo zijn dat de lerarenbeurs nodig is om opleidingen te betalen die in het kader van de wijzigingen in het passend onderwijs nodig zijn. Die kosten moeten gewoon in het Plan passend onderwijs zitten.
Eerste klas is volgens D66 een goed initiatief om het imago van het onderwijs te versterken en talent naar het onderwijs te trekken. Die talenten hebben vooral op achterstandsscholen meerwaarde. Zet de staatssecretaris daarop in? Daar zijn de problemen het grootst.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Het Centraal Planbureau concludeerde het vorige week al: de kwaliteit van de leraar is cruciaal voor leerprestaties. Die staan onder druk, onder meer door onbevoegde docenten, lagere kwaliteit van de instroom in lerarenopleidingen en de toekomstige lerarentekorten. De problemen van straks hebben ook te maken met de vergrijzing van het personeelsbestand, in het bijzonder in krimpgebieden. Een nieuw actieplan is prima en wij juichen het toe dat de staatssecretaris met maatregelen komt om de kwaliteit van het onderwijs en de leraren te borgen. Wel hebben de leraren het gevoel dat zij niet betrokken worden bij deze exercitie. Het draagvlak voor passend onderwijs is sinds de aankondiging van de bezuinigingen tot het nulpunt gedaald. Mensen willen hun handen daar niet aan branden. De commissie-Dijsselbloem stelde vast dat leraren goed voorbereid moeten zijn op onderwijsvernieuwingen. Dat betekent dat passend onderwijs alleen met bekwaam personeel tot stand kan komen. Gaan wij het redden, staatssecretaris?
De prestatiebeloning wordt als extraatje gepresenteerd, maar is uiteindelijk een sigaar uit eigen doos. Actieplannen worden neergelegd bij docenten: passend onderwijs, betere prestaties in taal en rekenen, meer toetsen, prestatiebeloning enz. Maar Haagse actieplannen lossen niet altijd de problemen in de werkelijkheid op. Leraren voelen zich overladen met nieuw beleid. De leraar wordt slechts uitvoerder van actieplannen. De commissie-Rinnooy Kan adviseerde in 2007 dat beleid niet over de leraar maar met de leraar moet worden bedacht. Hoe denkt de staatssecretaris dat te realiseren? Voelt de leraar zich nog wel betrokken bij het proces? Moet het straks ook allemaal weer verantwoord worden richting Den Haag? Hebben wij het wat en het hoe nog wel goed onder ogen? Dat was het stokpaardje van de commissie-Dijsselbloem.
De ChristenUnie pleit voor een gezonde verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, ouders, leerlingen, scholen en leraren. Waarom moet de overheid bijvoorbeeld prestatiebeloning aan een school opleggen? Waarom moet de overheid een peer review opleggen? Ik vind dat wij het «wat» op die manier beïnvloeden. Is het niet aan de school om instrumenten in te zetten die passen bij de school en de arbeidsmarkt? Zijn al deze plannen wel financieel te dragen door scholen?
Onlangs bleek uit onderzoek van het CPS dat het merendeel van de middelbare en lagere scholen bezuinigt op het aantal leraren. Bestaat er eigenlijk wel inzicht in hoeverre daadwerkelijk wordt geïnvesteerd in leraren in de komende jaren? Daarnaast vraag ik nogmaals aandacht voor de bezuinigingen waarmee scholen in het primair en voortgezet onderwijs te maken hebben. Scholen moeten de komende jaren budgettair inkrimpen, bijvoorbeeld door te korten op de materiële bekostiging, subsidies en passend onderwijs. Welke invloed heeft dat op aantallen leraren en bevoegdheid van de leraren?
De afgelopen jaren is de functiemix ingevoerd. Die heeft geleid tot meer bevoegdheden en kennis bij docenten. Invoering van de functiemix vraagt echter nog wel veel tijd en energie. Op 1 augustus van dit jaar moet 16% van de leraren in een LB-functie zijn benoemd. Hoe staat het met de voortgang en is het haalbaar om het in 2014 af te ronden?
De ChristenUnie is voorstander van de lerarenbeurs waarmee de docenten zich verder kunnen ontwikkelen. Het legt de verantwoordelijkheid bij de leraar voor het overdragen van kennis en het onderhouden van een vak. Daarbij vraag ik mij wel af of de beperking tot bachelor- en masteropleiding niet te veel beperkingen oplegt aan docenten die die graad al hebben behaald maar die binnen een vak op onderdelen willen bijscholen. Volstaat het professionaliseringsbudget in dezen? Hoe verhoudt de nullijn voor leraren zich tot de verbeterslagen door de functiemix?
Zij-instromers zijn vaak mensen die vanuit het hart een keuze maken voor het onderwijs. Ze worden slechts kort genoemd in het actieplan van de staatssecretaris. De ChristenUnie kan zich vinden in het streven om het aantal onbevoegde docenten terug te dringen, maar vraagt wel naar de gevolgen voor de zij-instromers. De lerarenopleiding duurt vaak vier jaar en moet naast het leraarschap worden gevolgd, tenzij er vrijstellingen worden gegeven. Hoe zorgen we voor voldoende kansen voor zij-instromers en voor voldoende bevoegdheden onder deze mensen? Is een educatieve minor voldoende om deze doelen te bereiken?
De voorzitter: U bent over uw tijd heen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De ChristenUnie vindt dat het beroepsregister moet leiden tot een civiel effect met als doel professionalisering van de leraar. Hoe voorkomen wij dat het een register wordt met veel regels en controle vanuit de overheid? Hoe zit het met de docenten beroepsonderwijs in het beroepsregister? Krijgen zij voldoende kansen voor deelname aan een passend professionaliseringsaanbod? De Onderwijsraad adviseert om hierbij bedrijfsstages door leraren mogelijk te maken. Hoe staat de staatssecretaris hier tegenover?
De voorzitter: U bent nu echt wel heel ver over uw tijd heen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Tot slot nog even een woordje over de BES-eilanden. De staatssecretaris schrijft in het actieplan dat hij doorgaat met het verbeteren van de kwaliteit van de leerkrachten aldaar. Op dit momenten zijn veel leraren onvoldoende bevoegd en bekwaam. Is het voor 2016 gestelde streefdoel wel realistisch?
De voorzitter: Het is ongelofelijk hoe je met een slechte stem nog zo'n lang verhaal kunt houden. Toen u het had over het stokpaardje van de commissie-Dijsselbloem, keek de voorzitter van die commissie verbaasd op.
De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Orde houden is lastig, zullen we maar zeggen. Nog geen tien minuten geleden kwam er een tweet voorbij: «probeer als voorzitter het AO leraren in goede banen te leiden, onrustige klas». Dit is een schitterend voorbeeld van waarover wij het nu hebben. Er is een cultuurverandering nodig. Leraren moeten vooral open zijn over de problemen die zij hebben, maar de meeste leraren praten niet over hun ordeproblemen. Dus laten wij dankbaar zijn dat dit nu op de agenda staat. Een deel van het onderwijs werkt overigens wel degelijk aan een cultuurverandering. Ik heb bij de Erasmus Universiteit vier reorganisaties meegemaakt waarbij slechte leraren werden ontslagen. Ik zit er nog steeds, dus dat is niet helemaal gelukt. Er zijn dus scholen die er werk van maken, maar er zijn ook scholen die dat niet doen. Moeten wij niet expliciet beleid voeren op slechte leraren? Er is niets erger voor die leraren zelf, maar ook voor de klas en de school, als zij ten onrechte blijven zitten.
De aansturing van het lerarenbeleid heeft te maken met het wat en het hoe. Zijn we nu toch niet weer te veel bezig met het hoe in plaats van het wat? De staatssecretaris schudt nu zijn hoofd, maar ik hoor het graag nog eens van hem. Ik noem het opbrengstgericht werken. Dat is een manier van werken. Zou het niet om het resultaat moeten gaan in plaats van de manier van werken? Het kabinet wil middels het Actieplan leraren dat scholen werken aan een verbetercultuur, maar tegelijkertijd wordt voorgeschreven dat daarvoor interscolaire peer reviews moeten worden gebruikt. Dat kan goed werken, maar waarom zouden wij dat verplicht voorschrijven? Andere middelen kunnen toch ook goed werken? Er zijn vele manieren om de prestatieverbetering te realiseren: functiemix, experimenten met prestatiebeloning enz. Lopen wij echter niet het risico van een wildgroei aan regelingen? Ziet de staatssecretaris op langere termijn misschien de mogelijkheid om alle middelen voor leraren – wellicht afgezien van de individuele lerarenbeurs – in een ongedeeld budget beschikbaar te stellen met één verantwoordingssysteem? Dat is best lastig, maar het zou wel maximale vrijheid aan de scholen geven, mits zij er serieus werk van maken.
De heer Elias (VVD): Maar dat hangt dus op het woordje «mits». U en ik weten dat niet alle scholen dat doen. Komt uw voorstel op deze manier niet in het luchtledige te hangen?
De heer Dijkgraaf (SGP): Vandaar ook mijn vraag naar het verantwoordingssysteem. Het betekent niet een zak met geld geven waarna scholen het zelf mogen uitzoeken. Er moet wel degelijk een effectief prestatiebevorderend beleid worden gevoerd. Je moet daarbij niet sturen op het hoe. De ene school kiest voor deze methode en de andere school voor iets anders. Kernpunt is dat dit goed moet worden gemonitord want scholen mogen zich er niet met een Jantje van Leiden van afmaken.
Mijn tweede punt betreft heldere kaders voor prestatiebeloningen. De SGP kan zich voorstellen dat prestatiebeloning in bepaalde vormen mogelijk is. In de literatuur zijn positieve en negatieve voorbeelden te vinden, maar de klaagzangen over de plannen zijn wat ons betreft voorbarig. Scholen kunnen dat op allerlei manieren realiseren: individueel of in teamverband, belonen met geld, tijd, middelen, taken enz. Je kunt het op vele manieren sturen en het is goed om daarmee te experimenteren om te zien wat wel en niet werkt. De vraag is of je moet kiezen voor een bepaald systeem. Afhankelijk van de schoolcultuur werkt het ene systeem beter dan het andere. Zou ook hier niet het presteren voorop moeten staan? Wel moet worden gecontroleerd of het geld daadwerkelijk leidt tot een prestatieverbetering. Ik zie prestatiebeloning niet zozeer als een effectief instrument maar veeleer als een middel om de gewenste cultuurverandering in het onderwijs vorm te geven.
«Geen blauwdruk», heeft de staatssecretaris gezegd. Daar ben ik het van harte mee eens. Ik denk dat in het beleidsveld weleens verkeerde beelden worden geschapen van de plannen van het kabinet. Het kabinet kiest niet voor één bepaald type. Geen blauwdruk en scholen mogen dus kiezen. Maar dan moet nog wel de vraag worden gesteld waarop zal worden gemeten.
Tot slot mijn laatste punt: de snelle specialisatie van de pabo. Ik ben getrouwd met een kleuterjuf die daar heel trots op is. De specialisatie «het jonge kind» is ons uit het hart gegrepen. Zo krijg je oog voor de bijzondere ontwikkeling van kleuters en maak je de pabo interessanter. Wanneer gaat de staatssecretaris hiermee aan het werk? Volgens mij is geen nieuw onderzoek nodig.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Het laatste punt van de heer Dijkgraaf kan meteen van mijn lijstje af. Hij heeft het prima verwoord.
Het plan Leraar 2020 kijkt vooruit en sluit goed aan op het Plan leerkracht dat achter ons ligt en dat nog doorwerkt. Ik herken mij in veel van de doorlopende leerlijnen die ik erin ontwaar. Ik zal mij nu concentreren op enkele hoofdpunten. Het eerste is de nullijn. Dat is de context waarbinnen wij de verbeteringen van de individuele leraar, het aanzien van het beroep en het dreigende tekort aan leraren moeten oplossen. Het is buitengewoon onverstandig om ook dit jaar weer loonruimte ter waarde van 307 mln. bij de leraren weg te bezuinigen. En dat terwijl de lonen in de marktsector volop stijgen. Ik vraag de staatssecretaris of hij nog ruimte ziet om in deze periode die nullijn weg te werken. Dat zou heel verstandig zijn met het oog op het grote tekort aan leraren. Bovendien willen wij allemaal dat tegelijkertijd de kwaliteit van de leraar wordt vergroot. Als wij meer jonge academici willen interesseren voor het onderwijs is tenminste een marktconforme loonontwikkeling cruciaal. Jongeren vinden onderwijs wellicht heel mooi en halen er veel motivatie uit, maar zullen ook naar hun portemonnee kijken. Zo eenvoudig is het. Dit is volgens mij ook de reden waarom het CPB deze bezuiniging niet als structureel wil inboeken. Het CPB stelt vast dat er een gat wordt geslagen en als je dat niet dicht, heb je een probleem voor deze beroepsgroep.
Als ik het goed heb onthouden, trok het kabinet aanvankelijk 250 mln. uit voor de prestatiebeloning. Daarvan is al een deel gebruikt om de bezuinigingen op het passend onderwijs en in het hoger onderwijs uit te stellen. Mij staat bij dat de minister-president de prestatiebeloning als een van de grote herstructureringen noemde bij de presentatie van het regeerakkoord. Met plezier stel ik vast dat deze staatssecretaris het nog slechts heeft over cultuurveranderingen waarvoor hij vrijwillige experimenten wil faciliteren. Dat spreekt mij veel meer aan en ik complimenteer hiervoor de staatssecretaris. Hij schrijft ook met vette letters in zijn brief: «geen blauwdrukken vanuit Den Haag». Dat is ook mijn pleidooi, vandaar niets dan tevredenheid. Wij zijn niet principieel tegen de prestatiebeloning, maar voelen weinig voor zwaar opgetuigde bureaucratische systemen. Ik zou het geld overigens liever hebben gebruikt voor het versneld bijscholen van leraren over de volle linie in het kader van passend onderwijs. Er is echter een andere politieke keuze gemaakt. Wil de staatssecretaris de Kamer informeren zodra het plaatje van de experimenten compleet is? Je kunt beter van tevoren het debat voeren over de vraag of het wel de goede experimenten zijn. Als de uitkomsten van die experimenten op tafel liggen en we moeten vaststellen dat het niet de goede experimenten waren, zijn we niets opgeschoten.
De heer Elias (VVD): Nu we toch complimenten aan het uitdelen zijn: ik complimenteer de PvdA met het feit dat zij niet principieel tegen de prestatiebeloning is.
De heer Dijsselbloem (PvdA): In het vorige debat hadden wij dezelfde discussie en volgens mij ook exact dezelfde interruptie van de heer Elias. Ook toen heb ik gezegd dat er niks mis is met prestatiebeloning. In het huidige personeelsbeleid van scholen is daar allang ruimte voor. Misschien kan het beter en slimmer maar dat gaan we zien aan de hand van de experimenten. Ik heb overigens al duidelijk gemaakt dat onze prioriteit elders ligt.
De heer Elias (VVD): Ik kan niet vaak genoeg uit uw mond horen dat u het principe onderschrijft.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Vervolgens wil ik enkele opmerkingen maken over het aanzien van het leraarschap. Ik pak er vier punten uit: het lerarenregister, de kwaliteit van lerarenopleidingen, de onbevoegden voor de klas en het HRM-beleid van scholen. De brief bevat veel voorstellen en veel ervan kunnen op onze steun rekenen.
De vorige keer heb ik mijn zorgen uitgesproken over de constructie van het lerarenregister, maar een meerderheid was ervoor om het op deze manier te doen. Ik kom daar dus niet op terug. Wel zou ik het op prijs stellen als de staatssecretaris ons informeert over de voortgang van het project. Ik deel de ambities van de staatssecretaris op dit punt, maar ik denk wel dat een wetgevingsgrondslag onvermijdelijk is. Je kunt niet leraren uit een register zetten of toegang tot een register weigeren als er geen nette regeling onder ligt. Is dit volgens de staatssecretaris een correcte juridische redenering? Is hij bereid toe te zeggen dat hij gaat werken aan wetgeving? Daarin zou een tijdpad van invoering kunnen worden opgenomen.
Ook voor de lerarenopleiding doet de staatssecretaris goede voorstellen. Het heeft onze voorkeur dat de kwaliteit van lerarenopleidingen en pabo's rechtstreeks onder de staatssecretaris gaat vallen. Wij willen het versneld uit de systematiek van toezicht op kwaliteit in hoger onderwijs halen. Naar onze mening moet het worden behandeld zoals wij het funderend onderwijs behandelen: rechtstreekse verantwoordelijkheid van de bewindspersoon en rechtstreeks toezicht op de kwaliteit. Ik zeg dit omdat ik mij zorgen maak over de kwaliteit van lerarenopleidingen en pabo's maar ook ten principale vanwege het enorme belang voor het funderend onderwijs. Dit is cruciaal en ik vraag de staatssecretaris of hij dat met mij eens is.
De staatssecretaris schrijft dat hij de uitzonderingsmogelijkheden op de eis van bevoegdheid wil beperken, maar hij noemt alleen de Wet op het voortgezet onderwijs. Graag de toezegging dat hij dat verbreedt.
Over het HRM-beleid hebben wij gesproken tijdens de behandeling van de Wet op het onderwijstoezicht. Mijn fractie is daar op zichzelf voor, maar wil heel precies in de wet vastleggen waarop het toezicht zich gaat richten. Dat moet niet weer een open opdracht voor de inspectie worden. Ik deel de mening van de heer Dijkgraaf dat de overheid zich niet meer met van alles en nog wat moet bemoeien. Maak duidelijk waarop de overheidssturing zich richt. Een peer review kan een goed instrument zijn, maar maak het niet tot doelstelling van overheidsbeleid. Dan stuur je op het hoe en niet op het wat.
Ten slotte wil ik graag weten wat de staatssecretaris gaat doen met het wetsvoorstel Versterking positie leraren. De titel van het wetsvoorstel spreekt mij zeer aan, maar over de inhoud heb ik nog steeds twijfels.
De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Bij de laatste vraag van de heer Dijsselbloem sluit ik mij alvast graag aan.
Het zijn niet zozeer alle onderzoeken die laten zien wat het belang is van een goede docent, maar het zijn juffrouw Tony, juffrouw Liesbeth, meester Hans, mijnheer Rovers, om maar een aantal namen te noemen uit mijn onderwijscarrière. Het waren superprofessionals die vanuit hun professionaliteit het beste uit hun leerlingen wisten te halen. Mijn dank is nog steeds groot. Dit waren professionals en ik voelde mij erg aangesproken door het verhaal van de heer Beertema. Ze hadden en namen ruimte en waren sturend. Het management en de overheid hadden een terughoudende rol. En hier wringt voor mij de schoen als het gaat om de plannen van dit kabinet. Deze regering ziet het onderwijs als een soort van multinational in de jaren ’80. Het doet mij denken aan de film Wall Street waarin wordt gezegd: «Greed is good». Het kabinet denkt dat het kan sturen op allerlei prestatieafspraken. Langzaam groeien wij toe naar een bedrijfsmodel waarin scholen, leerlingen en leraren een eigen rating en een eigen benchmark hebben. Een afrekencultuur waarin de koppeling tussen cijfers en beloning zo direct mogelijk is en waarin de waardering van de leraar wordt bepaald door het meten van de toegevoegde waarde. Het begrip «opbrengstgericht» komt dan ook veelvuldig voor in het actieplan. Als ik goed heb geteld, zo'n 18 keer. Maar het wordt ruimschoots verslagen door de nadruk op prestaties. Het woord «prestaties» komt in verschillende samenstellingen 44 keer voor op 18 pagina's. De door mij genoemde docenten waren niet bezig met betere prestaties, maar met het ontwikkelen van talenten van kinderen. Natuurlijk brengt onderwijs veel op en leveren leraren grote prestaties, maar als ik de actieplannen naast elkaar leg, krijg ik de indruk dat onderwijs vooral uit economisch perspectief wordt bekeken. Gaan we nu alles testen en meten? Ik geef een voorbeeld. De staatssecretaris heeft een prachtig plan om leraren met elkaar en elkaars manier van lesgeven in contact te brengen. Dat zou betrokkenen enthousiast moeten maken. Helaas kan er niet in alle openheid worden gecommuniceerd is mijn – wellicht voorbarige – conclusie. De interscolaire collegiale visitatie moet namelijk wel een beoordeling opleveren op basis van indicatoren voor goed leraarschap. Wil je echter een open dialoog hebben over prestaties, dan moet je een veilige omgeving creëren waarin mensen open durven te zijn. Als je je fouten toegeeft, moet er niet direct een straf op staan in de vorm van een slechte beoordeling. Ik hoor hierop graag de reactie van de staatssecretaris.
In mijn optiek is onderwijs meer dan winst. Een school moet een omgeving zijn waar kinderen kennis en vaardigheden kunnen opdoen, het liefst op een ontspannen manier zonder angst of stress. Toetsen zijn er om kinderen bij de les te houden. Naast cognitieve vaardigheden is er ook ruimte voor vorming en ontwikkeling. Goede leraren mogen en moeten beter verdienen, want zij brengen leerlingen verder. Maar lesgeven is mensenwerk. Het is een langdurig proces en nog teamwork ook. De leerwinst hangt van allerlei omgevingsfactoren aan elkaar. Dat wordt beaamd door de Onderwijsraad. Het meten van de toegevoegde waarde van een docent op de leerprestaties van de leerling is nog niet mogelijk. Ik denk dat je alleen op de langere termijn kunt zien hoe goed een leraar nu eigenlijk is. Daarbij moet je de prestaties van leerlingen en beoordelingen van collega's en leerlingen betrekken. Als een leraar over de langere termijn een bovengemiddeld resultaat levert, moet dat leiden tot een hogere beloning. Ik denk dan aan een structureel hogere inschaling.
Ik had het al over het beleid van multinationals in de jaren ’80. De prestatiebeloning van het kabinet beschouw ik als een incidenteel extraatje voor leraren die op basis van kortetermijnindicatoren een goede prestatie leveren. We hebben allemaal kunnen zien waartoe dergelijke prestatiebeloningen in het bedrijfsleven hebben geleid. Het moge duidelijk zijn dat ik grote twijfels heb bij de waarde van zo'n incidenteel extraatje, vooral als we een elite van 5% excellente leraren gaan benoemen zoals de Onderwijsraad voorstelt. Wat moeten die leraren gaan doen als ze een dag in de week vrij zijn? Als het de bedoeling is om de beste mensen bij te scholen, heb ik twijfels. Extra scholing is immers beter besteed aan tekortschietende leraren. Een rol voor de best presterende leraar zie ik wel in de begeleiding van beginnende leraren. Eigenlijk vind ik het een vreemd voorstel om de best presterende leraren een dag in de week vrij te stellen van onderwijs. Ik zou bijna zeggen: de best presterende leraar moet je de ruimte geven om nog meer onderwijs te kunnen geven. Je moet hem of haar vrijstellen van allerlei andere activiteiten. Dat zou pas een goed signaal zijn. Onderwijs is immers het allerbelangrijkste.
De heer Dijkgraaf (SGP): Ik vind dat u doorschiet naar een eenzijdig model waarbij van bovenaf wordt opgelegd wat prettig is voor de leraar. Het is toch beter om een flexibel beloningsysteem in te voeren? Wat voor de ene leraar een beloning is, is voor de andere een straf.
De heer Klaver (GroenLinks): Dat ben ik met u eens. Ik gaf slechts een voorbeeld. De plannen van het kabinet vind ik te eenzijdig.
Ik wil extra aandacht vragen voor beginnende docenten. Scholen moeten gericht gestimuleerd worden om meer tijd vrij te maken voor begeleiding. Slechts 42% van de beginnende leraren is daarover tevreden. Ik zou de staatssecretaris ook willen vragen om beginnende leraren sneller aan een contract te helpen. Op dit moment zijn ze nog te lang aan het werk als tijdelijke krachten en in banenpools. Een marktonderzoek in opdracht van het CPS wijst uit dat er in 2011 12% minder besteed is aan onderwijzend personeel in het primair onderwijs en 16% in het voortgezet onderwijs vanwege de verslechterde financiële situatie. Dat zal de komende jaren vooral het arbeidsperspectief van beginnende leraren in de krimpgebieden in de weg zitten. Is de staatssecretaris het met mij eens dat er gezien de bezuinigingen en de onzekere situatie minder kans is op een vaste aanstelling voor beginnende leraren en is hij bereid, hierop aanvullende acties te ondernemen? Scholen in krimpgebieden zouden de mogelijkheid moeten krijgen om in beperkte mate bovenformatief aan te nemen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. Laat ik beginnen met te constateren dat de Kamer het in grote mate eens is met veel van de doelstellingen die in het actieplan Leraar 2020 zijn neergeschreven. Ik ben verheugd dat de grote lijn van het plan grotendeels wordt gevolgd.
Ik ben het ermee eens dat de leraar als professional een belangrijke voorwaarde is voor het onderwijssysteem. Het systeem is zo goed als de kwaliteit van zijn leraren. Maar omgekeerd geldt het ook: je kunt fantastische leraren hebben, maar als het stelsel niet goed in elkaar zit, heb je ook nog steeds een probleem. Het is altijd een balans van verschillende krachten: leraren, schoolleiding, overheidsregels, interne regels. Ik was in New York voor een conferentie over het vak van leraar waarbij overheden en vakbonden in gebroederlijke eensgezindheid aanwezig waren. Daar bleek dat een aantal zaken belangrijk is om het vak van leraar en daarmee de kwaliteit van het onderwijs overeind te houden. Ik noem de autonomie van instelling en docent, collegialiteit tussen docenten die elkaar beoordelen en stimuleren en een professionele benadering. Uiteindelijk moet dit alles in een systeem passen waarin de resultaten te meten zijn. Je moet naar een systeem waarbij de slechte docent wordt aangesproken op zijn werkgedrag. Dat betekent niet ontslag op de eerste dag na het eerste jaar, maar vooral ook investeren in leraren en bezien of je leraar handvatten kunt aanreiken voor bij- en nascholing. Maar er zijn altijd leraren van wie je moet constateren dat ze niet in het onderwijs thuishoren. Dan moet je afscheid durven nemen. Heel belangrijk hierbij is een goed HRM-beleid. Je kunt pas mensen aanspreken op hun gedrag als je een goed beoordelingssysteem hebt. Er moeten functioneringsgesprekken worden gevoerd. Dat laatste veronderstelt goede schoolleiders. Die worden niet voor niets genoemd in het actieplan. Het kabinet is van mening dat op dit niveau belangrijke verbeteringen dienen plaats te vinden. Een schoolleider die de zaken niet op orde heeft, zal er ook niet in slagen om regelmatig functioneringsgesprekken te laten plaatsvinden. Het kabinet wil investeren in de kwaliteit van de leraar maar ook in de kwaliteit van de schoolleider. Vandaar ook dat er een schoolleiderregister en een scholingsvereiste voor de schoolleiders komen. Ze zijn net als de leraren essentieel in het stelsel.
De heer Beertema sprak over de leraar als eigenaar en als professional, maar een goede leraar zonder een goede schoolleider zal naar de mening van dit kabinet niet functioneren, dus die twee-eenheid zou ik toch willen onderstrepen. Daarom doen wij ook een aantal dingen. Het register is daarin een handvat, net als het neerzetten van de functioneringsgesprekken en alle opleidingsvereisten voor schoolleiders. Dat zijn allerlei zaken die in gang worden gezet.
Tegen de heer Biskop zeg ik dat 2016 klinkt als ver weg, maar dit zijn natuurlijk allemaal processen die enige tijd vergen, waarbij ook de certificering van scholingsvereisten een rol speelt. Je moet mensen ook de kans geven om daaraan te voldoen. Dit zijn allemaal zaken die ook van invloed zijn op de tijdsdruk die erop zit.
Ik ben niet van: ontsla de 5% slechtste leraren. Ik begreep ook van de heer Beertema dat dat een kleine misvatting is geweest in de media. Toen ik dit las, dacht ik ook: als elk jaar die 5% slechtste leraren eruit moet, zijn we vrij vlot door onze leraren heen. Dan is elk geval wel zeker dat je geen slechte leraren meer over hebt, maar het nadeel is dat je dan überhaupt geen leraren meer over hebt.
Gelukkig is dat niet de situatie, maar het is een onderstreping van het punt dat wij mensen moeten aanspreken op hun gedrag. Ik vond het ook terecht dat de heer Beertema de koppeling met het omgekeerde legde, wat ook werd onderschreven door anderen. Het is een kwestie van en, en: kijken naar de onderkant, maar als je mensen aanspreekt op niet-functioneren, moet je mensen ook durven aanspreken op wel-functioneren. Dus als je het goed doet en als je in staat bent om leerlingen goed te laten functioneren of om een lerarenteam mee te trekken, dan mag daar toch ook wat tegenover staan in de vorm van prestatiebeloning?
Geen blauwdruk, het is al door diverse sprekers gezegd. Dat is inderdaad uitdrukkelijk niet de bedoeling. Wij gaan werken met experimenten om uit te vinden wat wel en wat niet werkt, want wij hebben de wijsheid ook niet in pacht. Dat moet wat ons betreft ook niet uitmonden in alsnog een blauwdruk. Als wij in 2015 het beeld hebben van welke experimenten, welke systemen werken en welke niet, dan is het vervolgens ook weer aan het veld wat men ervan gaat gebruiken. Want het zou toch heel gek zijn als wij experimenten houden om vervolgens toch alsnog bij die ene blauwdruk uit te komen. Dus ook dat wil ik benadrukken. Maar het principe geldt aan twee kanten. Goed HRM-beleid betekent mensen aanspreken op goed en op te verbeteren gedrag. Beide moet je naar de mening van dit kabinet doen.
Er is ook gevraagd hoe het nu zit met prestatieafspraken en of zaken nu afrekenbaar zijn. Ja, wij willen naar prestatieafspraken toe, omdat wij de vrijblijvendheid die er in sommige situaties is natuurlijk niet willen handhaven. Als je zegt dat je bepaalde vorderingen wilt maken, moet je daar ook afspraken over maken. Dan moet je ook zeggen wat er gebeurt als je die afspraken niet nakomt. Vandaar dat wij ook – de heer Elias refereerde daaraan – de tranchebenadering hebben gekozen: kijken wat ervan waargemaakt is voordat je voor de volgende tranche in aanmerking komt.
Voordat ik wederom verzuim om de heer Beertema te antwoorden over het ziekteverzuim doe ik even een snel stapje terug. De heer Beertema heeft ook in het vorige algemeen overleg over het ziekteverzuim gesproken. Hoe kan het dat dit in Nederland zo veel slechter is? Dat heeft met een aantal zaken te maken, onder andere hoe wij het meten. We hebben in Nederland een heel goede registratie van ziekteverzuim met een vergelijking tussen sectoren. In het onderwijs zitten veel oudere werknemers en veel parttime vrouwen. Dat zijn categorieën die, als je kijkt naar het ziekteverzuim in bredere zin, een hoog ziekteverzuimcijfer met zich meebrengen. Als je het ziekteverzuim corrigeert voor die cijfers is het beeld heel anders. In Vlaanderen meet men het ziekteverzuim meet over 52 weken. In Nederland meten wij het ziekteverzuim over de 40 onderwijsweken in het jaar. Als je dan dezelfde ziektetijd hebt, scoor je in Vlaanderen een stuk beter dan in Nederland, om maar een voorbeeld geven. Dus wij moeten ook oppassen om heel simpele dingen met elkaar te vergelijken omdat de systematiek van de cijfers aanleiding kan geven tot heel scheve beelden. Dat is hier ook duidelijk het geval.
De heer Beertema (PVV): Als het inderdaad zo is dat de feminisering van het onderwijs hier een rol speelt bij de verzuimregels, dan ligt het misschien voor de hand om er extra op in te zetten om jongens en mannen weer te interesseren voor het onderwijs. Kunt u er nog extra op reflecteren waar dat extra verzuim bij vrouwen dan door komt?
Staatssecretaris Zijlstra: Dat heeft allerlei oorzaken, waaraan ik als u het niet erg vindt niet dit AO wil besteden. Om allerlei redenen – niet specifiek om deze reden, misschien wel juist niet – hebben wij met ons allen al in eerdere AO's geconstateerd dat het goed zou zijn om te bekijken of wij meer mannen het onderwijs, met name het basisonderwijs, in kunnen trekken.
Dat is een van de redenen waarom wij onder andere dat onderscheid tussen jong en oud kind maken, omdat wij ook zien dat het mannelijke deel van de aanstaande docenten vaker geïnteresseerd is in de wat hogere groepen en het ook geen zin heeft in de opleiding om het geheel te moeten doorstaan. Dat is ook een van de zaken die daarbij meespelen. Man en vrouw zijn gelijkwaardig maar niet gelijk. Dat uit zich soms in heel positieve dingen en soms in wat minder positieve dingen. Ik denk niet dat wij daarop te veel de nadruk moeten leggen, maar het is wel een van de zaken die een rol spelen bij de vergelijking waar de heer Beertema naar vraagt. Dan geef ik daar natuurlijk wel even de redenen voor.
De heer Klaver (GroenLinks): Met heel veel belangstelling beluister ik hoe deze genderdiscussie zich hier ontwikkelt. Nu hoor ik de heer Beertema vragen: zouden wij dan niet moeten zorgen dat er meer mannen in het onderwijs komen? Zouden wij niet moeten bekijken hoe het komt dat het ziekteverzuim van vrouwen in het onderwijs hoger is en wat dat betekent voor de inrichting van het onderwijs en voor de arbeidsvoorwaarden voordat wij hier een hele bevolkingsgroep afserveren?
Staatssecretaris Zijlstra: Laat het helder zijn dat het niet de bedoeling is om een hele bevolkingsgroep af te serveren. Er is gevraagd wat de onderliggende oorzaken zijn. Daaraan geven wij invulling. Daarbij kunnen wij ons ook iets voorstellen. In een internationale vergelijking geldt hetzelfde. Kijk wat de reële oorzaken zijn. Dus het is niet zo dat in het onderwijs het verzuimcijfer zo dramatisch veel slechter is wanneer het wordt gecorrigeerd voor bepaalde factoren die ook elders gelden. Als je corrigeert voor de samenstelling van de beroepsgroep is het niet zo dat het in het onderwijs zo veel slechter is dan elders.
De heer Klaver (GroenLinks): Dan heb ik de staatssecretaris goed begrepen als hij zegt dat het niet de oplossing is om dat verzuim ook verder omlaag te krijgen door minder vrouwen in het onderwijs aan te stellen.
Staatssecretaris Zijlstra: Dat zou niet de richting zijn die deze staatssecretaris wenst.
De heer Klaver (GroenLinks): Helder.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik heb veel redenen die hier geuit zijn om te kijken hoe je nog meer mannen het onderwijs in kunt krijgen, al was het alleen maar omdat wij meer leraren nodig hebben, maar niet de reden die net werd aangegeven.
De heer Beertema sprak ook nog over het draagvlak voor de prestatiebeloning. Ik zou dit toch willen hechten aan het feit dat het draagvlak echt voor verbetering vatbaar is. Laat dat helder zijn. Maar het is ook niet zo dramatisch als bijvoorbeeld uit de enquête van de AOB naar voren kwam. Wij hebben zelf in het kader van wat goed en slecht beleid is ook een aantal zaken getoetst bij 800 leraren. Daaruit kwam naar voren dat zo'n 40% tegen was, een derde voor en een kwart neutraal. Ik zal niet zeggen dat wij daar nu meteen al applaus voor willen hebben, maar het is ook minder dramatisch dan in sommige publicaties wordt gemeld.
Dat is ook een van de redenen waarom wij zeggen: kijk nu hoe je dit kunt vormgeven, doe die experimenten en dan zien wij in de verdere uitvoering hoe het komt.
Daarbij heeft het kabinet – hierover zijn ook opmerkingen gemaakt – nog steeds structureel 250 mln. voor de prestatiebeloning gereserveerd. Er is geen enkele wijziging in dat streven van het kabinet.
De heren Elias, Biskop en anderen vroegen om het lerarenregister sneller in te voeren. Waarom hebben wij 2018 gekozen? Daarvoor zijn verschillende redenen te noemen. Ik hecht er ten eerste aan bij het lerarenregister dat het iets van de beroepsgroep zelf is. Ik heb in het vorige algemeen overleg over dit onderwerp gezegd dat ik er weinig behoefte aan heb om nu meteen als overheid te zeggen dat wij het lerarenregister gaan optuigen en dat helemaal zelf zullen doen. Dan wordt het een beetje «over ons maar niet door ons». Hiervoor moet je de beroepsgroep de tijd geven. Daarin heeft de coöperatie een belangrijke rol, maar ik deel wat bijvoorbeeld de heer Dijsselbloem hierover zei, dat je de vinger natuurlijk wel aan de pols moet houden. Dus ik ben ook bereid om de Kamer op de hoogte te houden over de voortgang van het register; dat zeg ik toe. Ik denk dat het overigens ook de coöperatie helpt, zodat ook zij kan zeggen: wij moeten aan de slag, anders doen wij het niet maar overkomt het ons. Ik wil dit echt de sector laten doen, in de volle breedte. Dan gaat het bijvoorbeeld ook om de vraag wat er hoort in het register. Wat zijn de bijscholings- en nascholingsactiviteiten die worden gecertificeerd? Dat moet iets van de beroepsgroep zelf zijn.
Ik vind toch steeds de vergelijking met het BIG-register in de gezondheidszorg op zijn plaats, waarbij de beroepsgroep bepaalt wat de vereisten zijn, wat in samenhang daarmee de bijscholingsvereisten zijn en wat de gecertificeerde opleidingen die daarbij passen. Het vormgeven van een dergelijke systematiek voor een beroepsgroep van 250 000 personen – want daarover hebben wij het in deze sector – is een hele klus. Dan lijkt 2018 ver weg, maar het duurt even voordat je dit allemaal hebt opgezet en ook mensen de kans hebt gegeven om te voldoen aan een aantal vereisten. Ik heb het over 2018 als civiel effect, wat inhoudt dat je eraan moet voldoen omdat het anders consequenties heeft voor je baan. Dan moet je mensen ook de nodige tijd geven om het vorm te geven. Dat is waarom wij voor 2018 hebben gekozen.
Daarmee heb ik ook geantwoord op de vraag van de heer Elias of het iets moet voorstellen. Omdat het iets moet voorstellen moet je er de tijd voor nemen om het goed in te vullen.
Om dit onderwerp meteen af te maken, ga ik in op de vraag van de heer Dijsselbloem of je dit publiekrechtelijk moet borgen. Als je het civiele effect wilt, moet je dat publiekrechtelijk borgen, zij het niet per definitie, zeg ik tegen de heer Dijsselbloem. Als de sector in brede zin, werkgevers en werknemers, afspreekt: als het niet in het register staat en je voldoet niet aan de bij- en nascholingseisen uit het register, word je niet aangenomen, zou dat voldoende kunnen zijn. Maar ook dat is een van de dingen die in de komende tijd naar voren zou moeten komen: gaat de sector die kant op, is de beroepsgroep ook in staat om die kant op te gaan? Anders zul je het inderdaad, overigens net als in de gezondheidszorg, publiekrechtelijk moeten borgen. Dan moet je niet wachten tot vlak voor 2018. Dan moet je dat vroegtijdig klaarzetten, waarbij je zegt: als u het zelf regelt, prima, dan is het voor ons als wetgever niet nodig om dat te doen. Maar ook hierbij geldt dat wij er als wetgever natuurlijk wel voor moeten zorgen dat het kan. Dus in die zin denk ik dat wij het wel met elkaar eens zijn.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik denk dat in alle gevallen de wetgeving die er wel is met de bevoegdheidseisen een-op-een zal moeten zijn en blijven met het register in ontwikkeling. Ik vind het in deze fase prima dat de staatssecretaris het initiatief aan de sector laat, die het gaat invullen en uitwerken, maar op enig moment zal het echt bij elkaar moeten worden gebracht.
Een bijkomend argument is dat ik graag zou willen dat wij met elkaar ook afspreken op welk moment het bij elkaar komt en waar wij dan zijn. Dan vind ik dat wij het moeten regelen. Een wijziging van de wet BIO lijkt mij dan te verkiezen.
Staatssecretaris Zijlstra: Dat signaal is helder. Ik ben daar ook niet a priori tegen. Het wetgevingstraject in relatie tot 2018 duurt zo'n twee jaar. Dan moet je dus niet wachten tot het laatste moment. De heer Dijsselbloem zegt feitelijk: maak die afweging nu vroegtijdig en zet die dan ook klaar zodat je als je het niet zonder wetgeving kunt regelen het dan ook netjes kunt afhechten via wetgeving en geen tijd verliest doordat je daar te laat mee bent begonnen. Daarvan zeg ik: ja, dat moeten wij gaan doen. Dan kijken wij naar de sector in hoeverre dit daar daadwerkelijk noodzakelijk is. De kans daarop is buitengewoon groot, daar ben ik heel eerlijk in, maar ik wil de sector toch in eerste instantie zeggen: u zit volledig aan het stuur en wat mij betreft over de volle breedte, maar daar waar het nodig is om het proces af te maken en publiekrechtelijk zaken af te hechten zullen wij dat niet nalaten. Daar zullen wij ook op tijd mee beginnen.
Over de zzp'ers zijn zowel door de heer Elias als door de heer Biskop vragen gesteld.
De heer Biskop (CDA): De staatssecretaris geeft heel goed aan dat wij in 2016 gaan kijken naar het civiel effect en naar de wetgeving. Ik had nog een vraag gesteld over de certificering van de opleidingen. Wie wordt daarvoor verantwoordelijk?
Staatssecretaris Zijlstra: Dat had ik volgens mij al aangegeven door te zeggen dat dit wat mij betreft in eerste instantie de beroepsgroep is. Net als in de gezondheidszorg is het de beroepsgroep die bepaalt wat er nodig is, wat men in het register noodzakelijk vindt en welke opleidingen daarbij horen. Die dient men dat dan ook te certificeren. Dat is immers de opzet. Daarom is het ook zo belangrijk dat de heer Dijsselbloem vroeg naar de voortgang, want het is natuurlijk een essentiële voorwaarde voor de voortgang van het register of dat goed van de grond komt. In de gezondheidszorg is het overigens niet anders. U hebt nog tot 2018, zou ik bijna willen zeggen.
De heer Biskop (CDA): Ik mag hopen van niet!
De voorzitter: Ik begreep uit uw eerdere antwoord dat het toch een stuk eerder moet!
Staatssecretaris Zijlstra: De zzp’er is toch een dilemma. De heer Biskop heeft een geval naar ons doorgestuurd van een zzp'er die via een uitzendbureau aan het werk is in het onderwijs en die van de lerarenbeurs gebruik wil maken terwijl dat niet kan. Dat komt heel simpel doordat in de lerarenbeurs op basis van de afspraken met de partners staat dat je in loondienst moet zijn. Dus op zichzelf kan ik mij hier heel gemakkelijk van afmaken door te zeggen dat wij hiervoor strikte voorwaarden hebben. Als je daar niet aan voldoet, klaar.
Wij zien echter op allerlei gebieden op de arbeidsmarkt dat er behoefte is aan meer flexibiliteit. Je ziet in allerlei sectoren dat men gebruik wil maken van zzp'ers. Hierover zijn ook schriftelijke vragen gesteld. Ik wil bekijken – al was dit op korte termijn niet mogelijk – of dit te faciliteren is. Ik zeg er eerlijk bij dat het buitengewoon moeizaam is, want je wilt ook niet de wetgeving zodanig aanpassen dat je allerlei controletoestanden moet optuigen om te voorkomen dat er misbruik van wordt gemaakt. Het gaat er immers om dat je overheidsgeld zo efficiënt mogelijk inzet. Je wilt uiteindelijk de opscholing van docenten ten goede laten komen aan mensen die ook echt in het onderwijs werkzaam zijn en niet aan iemand die af en toe invalt. Dat zijn allemaal zaken die je hierin moet meenemen.
Dus ik heb die welwillendheid. Het is echter geen sinecure. Daarom zijn wij nu naar de schriftelijke vragen aan het kijken of daar nog een mouw aan te passen is. Dat vereist overigens ook, zoals ik er eerlijk bij zeg, de instemming van partners bij het convenant. Dus dat zal nog enige tijd gaan kosten. Ik zal het ook officieel melden, maar de kans bestaat dat wij over de termijn van zes weken heengaan, zeg ik in de richting van de griffie. Dat is om deze reden.
De heer Elias (VVD): Ik had nog een vraag gesteld over de zzp’ers.
Staatssecretaris Zijlstra: Ja, dat ligt in het verlengde. De vraag was: hoe kunt u bevorderen dat er meer zzp'ers in het onderwijs gaan werken? Dit is één zo'n zaak. Hoe faciliteer je zzp'ers in het onderwijs? Wat mij betreft is de vraag rond die flexwerker met een lerarenbeurs een casus die in het bredere verband past van hoe je zzp'ers in het onderwijs wel of niet kunt toestaan en wat daarvan de consequenties zijn, zonder dat je een enorm gedoe organiseert. Ik wil dat wel bekijken, omdat ik ook wel zie dat dit soort zaken op de arbeidsmarkt enorm kan helpen. Laat ik er ook gewoon helder in zijn dat soms in het onderwijs gewoonten en daden vastgeroest zijn en dat het ook kan helpen als mensen met een wat frissere blik, op een andere wijze georganiseerd, het onderwijs instromen. Dat is de reden waarom ik hier welwillend naar kijk, maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Daarom wil ik die exercitie ook goed doen in plaats van nu gemakkelijk te zeggen: dat gaan we doen, want zo simpel is het nu eenmaal niet.
De heer Elias (VVD): Ik had gevraagd om een beschouwing over de mate waarin de sectorraden van hun starheid, waarvan de staatssecretaris zo-even voorzichtig getuigde, zouden kunnen afstappen op het moment dat hij op enigerlei wijze een signaal geeft, al dan niet gecodificeerd: wij willen echt die-en-die kant op, neem dat nu mee. Dat verhoudt zich natuurlijk moeilijk met de vrijheid van het afsluiten van cao's, zoals ik heb betoogd. Kan de staatssecretaris daarop niet eens wat creatiever reflecteren? Dat was de vraag.
Staatssecretaris Zijlstra: Die reflectie wil ik niet hier nu al maken. Dat is eigenlijk waarom ik het antwoord gaf zoals ik dat net gaf. Ik deel de mening van de heer Elias dat je ernaar moet kijken in hoeverre dit toegevoegde waarde zou kunnen hebben. Onderwijswetten maken het op zichzelf mogelijk, maar ik wil ook niet treden in de werkgevers/werknemersrelaties zoals die in het onderwijs bestaan. Dus met de welwillendheid die ik net al heb genoemd, kan dit ertoe leiden dat wij zeggen: er moet meer gebeuren, daar zien wij ook mogelijkheden toe. Dan kunnen wij dat ook meenemen en dat zullen wij dan op een nader moment met de Kamer bespreken.
Om dit punt mee te nemen in de afspraken die je met de sector maakt moet het ook te concretiseren zijn. Daarover heb ik op voorhand nog twijfels. Die wil ik eerst weggenomen hebben voordat ik tegen u zeg: dat gaan we doen. Anders is het een loze toezegging. Daar heeft de Kamer niet veel aan, en ik ook niet, want dan gaat u mij over een paar maanden vragen hoe het ermee staat en dan moet ik u teleurstellen. Dat wil ik toch graag voorkomen.
Mevrouw Smits heeft gevraagd naar de bevoegdheid, net als de heer Dijsselbloem en een aantal anderen. Hoe zit het nu met de afschaffing van de onbeperkte onbevoegdheid en waarom doe ik dat niet meteen, zo vroeg mevrouw Smits, in plaats van een jaar speling te nemen? Dat jaar speling is een ventiel in het systeem. Het is namelijk nooit zo dat een leraar van de ene andere dag op de andere weggaat, dat je dan zomaar een bevoegde docent uit een groot blik trekt en dat daarmee het probleem is opgelost. Dan kom je soms in de situatie terecht dat de docent geschiedenis aardrijkskunde gaat geven, terwijl hij daar niet voor bevoegd is. Dat kan wel noodzakelijk zijn. Maar het probleem, zoals ik de vorige keer ook heb aangegeven, is dat het op dit moment in de wet niet geborgd is dat dit tijdelijk is en na een jaar weer tijdelijk. Dan heb je een soort structurele situatie. Het laatste gaan wij stoppen, maar dit heb je in het systeem gewoon nodig als een ventiel. Dat is de reden waarom wij het niet meteen gaan doen.
Wanneer gaan wij het doen? Het Wetsvoorstel bevoegdheden vo ligt nu bij de Raad van State. Wij zouden de behandeling daar vertragen als wij dit daar alsnog in zouden brengen. Wat natuurlijk kan, is dat de Kamer zegt: wij hebben zoveel haast, wij amenderen het erin. De ambtelijke ondersteuning daarvoor is prima te regelen. Anders zullen wij het gewoon zo snel mogelijk nadien in een separaat traject oppakken. Die beide mogelijkheden zijn wat mij betreft allebei prima te gebruiken.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Het lijkt mij dat de staatssecretaris hier een belangrijke suggestie aan de Kamer doet, die mijn fractie in ieder geval zou willen oppakken bij de wijziging van het wetsvoorstel dat binnenkort naar ons toekomt. Het staat mij bij dat op dit moment zelfs al een wetsvoorstelletje in behandeling is bij de Kamer, dat ook over bevoegdheden gaat. Dat zou een variant op hetzelfde idee zijn, om het dan heel snel bij amendement te regelen.
Zou het niet ook breder moeten? De staatssecretaris heeft het namelijk alleen over het vo, terwijl ik denk dat in meerdere sectorwetten hetzelfde type zou moeten worden geregeld. Zie ik dat goed?
Staatssecretaris Zijlstra: Dat zou kunnen. Het speelt met name in het vo. Dat is waarom we het zo hebben opgeschreven. In het po speelt het probleem niet zo, maar dat laat onverlet dat je het er prima kunt regelen. Het mbo is wel een andere situatie, dus wij moeten er wel even naar kijken hoe dat uitvalt, want het is geen wet van Meden en Perzen dat je dit zo breed in het mbo doet. Dat is gewoon een kwestie van uitwerking op dat moment. De intentie is dat je het daar waar het noodzakelijk is gewoon moet regelen, dus daarover worden wij het snel eens. De bijstand kan gewoon worden verleend op het moment dat uw Kamer zo'n amendement zou willen indienen.
Mevrouw Smits vond de masters op zich goed, maar vroeg: waarom niet overal een master? Dat heeft ook gewoon te maken met de financiën. We hebben dit in eerste instantie gericht op het voortgezet onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, omdat wij de noodzaak daar het grootst vinden. De Onderwijsraad heeft ook aangegeven om het als eerste stap in het voortgezet onderwijs te gaan doen. Dat is waarom wij daar de focus leggen. In het mbo, in tegenstelling tot het hbo, zou ik het ook niet breed willen invoeren. In het hbo vind ik dat je van een beroepskracht, die uit de sector komt, mag verwachten dat hij of zij op termijn toch in staat is om een professionele master halen, zeker met de vrijstellingen die voortkomen uit de werkervaring. In het mbo vind ik dat toch een andere situatie. Dan heb je soms letterlijk de timmerman of de automonteur die les staat te geven. Dan de eis van een master stellen kan wat aan de zware kant zijn. Dan verlies je de expertise die juist zo belangrijk is voor die leerlingen in het mbo en ook in het vmbo, dus vandaar dat ik het daar sowieso niet breed wil invoeren. Op dit moment is het ook gewoon een kwestie waar het kan en waar het niet kan. De onderkant van de streep moet ook nog netjes sluiten.
Mevrouw Smits (SP): Het zou ook helemaal niet mijn suggestie zijn om elke timmerman een master te laten halen, hoewel dat misschien een prachtige verheffing is. Waar het mij om ging, en daar vroeg ik ook naar, is het advies van de Onderwijsraad om voor de docenten in de algemeen vormende vakken op niveau 4 daarnaar te streven. Ik snap dat dat niet à la minute kan, maar zou dit in de toekomst een richting zijn die de staatssecretaris op wil als het straks allemaal economisch weer voor de wind gaat en wij weer wel kunnen investeren in ons onderwijs?
Staatssecretaris Zijlstra: Laat het helder zijn dat het voornemen van de staatssecretaris op langere termijn in de ideale wereld met een ongelimiteerde geldstroom zou zijn dat eigenlijk alle leraren een master zouden moeten halen, wat mij betreft zelfs in het po, met de uitzondering die ik net heb genoemd. Maar dat is iets wat in deze kabinetsperiode, en mogelijkerwijs ook in volgende kabinetsperiodes, niet of moeizaam zal lukken.
Wij hebben het in deze zaal regelmatig over het voorbeeld van Finland. Als je zo'n beweging wilt inzetten, moet je daar ooit eens mee beginnen. Dat is wat wij nu doen, maar ik wil de polsstok ook niet verder laten reiken dan ik kan waarmaken. Dat is nu hbo en vo. mbo-4 zullen wij zoveel mogelijk meenemen als dat kan, maar daar zitten wij al aan de streep. Dat is de reden waarom ik gewoon heb opgeschreven wat er staat, want laten wij geen dingen neerzetten die niet kunnen. Het helpt enorm dat wij een sociaal leenstelsel in de masterfase gaan invoeren, waardoor het nu voor een veel grotere groep mogelijk is om in te voeren. Dat zullen sommige van uw leden misschien iets minder amusant vinden als argument, maar daardoor kan het. Het kost uiteindelijk echter toch gewoon geld en dat heb ik ook mee te nemen.
Mevrouw Smits (SP): Ik wil graag benadrukken dat wij, hoewel de manier waarop het bekostigd wordt niet de voorkeur had van de SP, wel blij zijn dat de staatssecretaris zo ambitieus is op dit vlak, want dat werd echt tijd. Dat is een compliment, dat ik toch ook af en toe mag uitspreken?
De voorzitter: Natuurlijk, u mag alle complimenten uitspreken van mij. Ik kijk naar de klok, de staatssecretaris gaat verder met zijn antwoord, want anders haalt hij de met hem afgesproken tijd niet.
Staatssecretaris Zijlstra: Over de functiemix is door diverse leden gevraagd hoe het nu gaat. Ik heb ook in het vorige AO al aangegeven en ik herhaal hier in korte bewoordingen dat we over een aantal zaken rond de functiemix signalen krijgen dat daar een wrijving is of dat het voor sommige individuele scholen niet goed uitpakt. Dat zijn wij nu inzichtelijk aan het maken. Dat krijgt de Kamer ook van ons te horen.
Wij zijn ook in gesprek met de sociale partners om dezelfde definities te hanteren en om als er problemen zijn dan ook te kijken in hoeverre wij tot oplossingen moeten komen. Daarop kom ik bij de Kamer zo spoedig mogelijk terug, want dit moet ook snel worden opgelost.
De heer Klaver, mevrouw Smits en anderen hebben gesproken over de beginnende leraren. Beginnende leraren vinden wij ook belangrijk. Daarom heb ik dit punt ook genoemd. Het zou wat ons betreft ook onderdeel zijn van prestatieafspraken die wij gaan maken, met lerarenopleidingen, maar ook met scholen, hoe zij dat beleid gaan opzetten. Want het is doodzonde dat iemand die je hebt verleid tot een lerarenopleiding en die het onderwijs in komt binnen een jaar weer weg is. Als wij dat soort zaken kunnen verbeteren is dat ook enorm van invloed op het tekort aan leraren.
De heer Biskop, mevrouw Ortega-Martijn en de heer Dijkgraaf gaven aan: pas nu op dat je niet te veel voorschrijft. Dit is eigenlijk de hoe-en-watdiscussie. Dat is Dijsselbloemiaans gebruik. Van die commissie zijn vandaag vijf leden aanwezig.
De heer Dijsselbloem (PvdA): En een medewerkster die ons heeft bijgestaan. Dat mag ook niet onvermeld blijven.
Staatssecretaris Zijlstra: Ik dank de voorzitter van de commissie-Dijsselbloem voor deze toevoeging. Deze leden snijden een punt aan dat natuurlijk altijd moeizaam is, want wat is het wat en wat is het hoe? Ik zeg met klem dat het niet zo is dat wij voorschrijven dat er een peer review moet komen. Wat wij zeggen is dat dit naar onze mening een goed middel zou zijn voor de professionalisering van docenten. Wat het aantrekkelijk maakt is dat als je een peer review houdt, je daarmee de situatie krijgt dat het toezicht wordt verlicht. Bij de SKOOP pilot is er het intercollegiaal toezicht waarvan wij een verslag maken. De inspectie kijkt daarnaar en zegt: als het op een goede wijze is gebeurd, hebt u verlicht toezicht en komt de inspectie niet bij u langs. Wanneer je dat niet doet, heb je de situatie dat de inspectie wel vaker langskomt. Dus het is wat dit kabinet betreft niet een kwestie van moeten, maar wij vinden het wel een instrument met zeer veel beloften. Wij zullen dus wel actief aan het onderwijs vragen om hiervan gebruik te maken, maar uiteindelijk is het een keuze die men zelf maakt.
De heer Dijkgraaf (SGP): Ik ben in ieder geval blij met de manier waarop de staatssecretaris het zegt. Op pagina 2 in het kadertje staat letterlijk: «Scholen maken structureel gebruik van de peer review». Zoals deze Kamer dat leest – daar komen al die vragen vandaan – is het: scholen maken daar gebruik van, dus het moet.
Staatssecretaris Zijlstra: Dat is altijd de moeilijkheid met ambitie, als je uitspreekt waar je naartoe zou willen. Dit is het beeld waar ik idealiter graag naartoe zou willen, omdat ik ook echt heilig geloof in het middel. Een van de zaken die ook in de New Yorkse setting waar ik het over had naar voren kwam is dat in al die systemen – Sjanghai, Singapore, Finland – die heel goed scoren op het gebied van onderwijskwaliteit, dit soort zaken gebeuren. Maar de verwarring is misschien: dat is mijn doelstelling, daar wil ik naartoe, ik geloof erin dat dit het vak van leraar enorm zal verrijken, maar het is uiteindelijk een afweging die men ook weer zelf moet gaan maken.
De heer Dijkgraaf (SGP): Maar daar zit nu juist de pijn volgens mij tussen het wat en het hoe, want ik zou graag de ambitie zien op het wat; dat mag scherp gesteld worden. Dan zou ik het ook mooi vinden als daar illustraties bij zitten van het hoe, maar als wij de ambitie op het hoe zetten, zijn wij toch weer met de verkeerde discussie bezig. Dus ik denk dat wij in de uitwerkingsplannen – dan kijk ik ook naar de heer Biskop zoals hij het formuleerde – nu juist het scherpe onderscheid moeten maken tussen de volledige ambitie op het wat, met de voorbeelden van het hoe.
Staatssecretaris Zijlstra: Wij hebben nu een situatie waarbij de inspectie toezicht houdt op de kwaliteit van het onderwijs. Ik refereerde net al aan het voorbeeld van Finland dat hier regelmatig voorbijkomt. Daar is geen inspectie, omdat men het intercollegiaal heeft geregeld en dat goed heeft opgezet. Het is een keuze die men zal moeten maken, want we hebben dit wettelijk via de inspectie geregeld. Dat heeft met het wat te maken, want wij definiëren in het onderwijs een aantal zaken waarvan wij vinden dat die eruit moeten komen. Wij doen dat niet in vrijblijvendheid. Het is niet zo als in het voorbeeld dat de heer Dijkgraaf gaf dat wij een zak geld geven aan het onderwijs en wel zien wat er uitkomt. Daar speelt de inspectie een rol in. Het gaat niet alleen om het omschrijven van wat eruit moet komen, maar het is ook een verantwoordelijkheid van de overheid om er zorg voor te dragen dat het er inderdaad uitkomt. Dan is dit naar mijn mening een instrument dat kan helpen om de inspectielast terug te dringen en de professionaliteit van de docenten een enorme boost te geven. Je kijkt naar elkaar en je kijkt op andere scholen, dus ik geloof in dat instrument.
Maar the devil is in the detail, ik snap die gevoeligheid. Uiteindelijk is dit dus een instrument in het vaststellen van het wat. Het hoort bij het wat, maar het zit in het grijze vlak. Daarom laat ik wel de keuze of je de inspectie bij jou de controle laat doen. Dan heb je dus een intern kwaliteitssysteem opgetuigd dat op een goede manier functioneert, of kies je voor dit alternatief. Het mogen ook andere alternatieven zijn. Als men creatief is en betere alternatieven heeft, sta ik daarvoor open. Maar ik heb heel helder willen aangeven: kijk ook naar de ervaringen in andere landen. Dan is dit een prachtig instrument. Ik zou het mooi vinden als het onderwijs hiervan gebruik zou willen maken, ook kijkende naar ervaringen uit een project als het SKOOP project, waar men begon met dit te doen, de financiering stopte en de docenten en de schoolleiders zo enthousiast waren over het geheel dat zij er gewoon mee doorgegaan zijn. Dat vind ik veelzeggend.
Gun instellingen de ruimte, dat raakt allemaal aan deze discussie. Ik snap de gevoeligheid en het is ook, dat deel ik met uw Kamer, een continue strijd, daar waar ik over het lijntje heen zou gaan. Ik bestrijd dat dat tot nu toe het geval is. De Kamer moet natuurlijk toezien op de scheidslijn tussen het wat en het hoe, daar zijn wij het snel over eens.
Dat geldt dus ook voor de prestatiebeloning. De heer Biskop vroeg daarnaar, de heer Klaver zei: doe nu niet wat de Onderwijsraad aangeeft. In dezen geldt dus precies hetzelfde. Wij gaan een aantal dingen neerzetten, hiervan hebben wij een nog minder vastomlijnd idee van wat zou kunnen. Dus ik ga niet politiek sturen op wat het zou moeten zijn. Je moet gewoon verschillende dingen doen. De Onderwijsraad heeft ook aantrekkelijke zaken naar voren gebracht. Op van alles en nog wat is wat af te dingen. Wij gaan het nu eens gewoon een keer testen en kijken of het werkt, om vast te stellen of dat inderdaad het geval is. Dan kijken wij er dus inderdaad ook naar wat voor invloed het heeft op de prestaties van leerlingen, want daar gaat het uiteindelijk om. Het is een middel om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en met name de leerlingen beter te bedienen. Want uiteindelijk is dat steeds de kern.
Naar versterking van de positie van de leraar is gevraagd door de heren Biskop, Dijsselbloem en Klaver. Dat is een wetsvoorstel met inmiddels een redelijk lange geschiedenis. Er was veel kritiek vanuit de Kamer, laat ik daarmee beginnen, op het voorstel zoals het voorlag, een voorstel dat voortkwam uit het Actieplan LeerKracht. Ik ben voornemens om met een nota van wijziging te komen om te kijken of ik nog met u kan komen tot een invulling van het wetsvoorstel die zinvol is. Ik zal u ook eerlijk zeggen: als u het geen goede lijn vindt wat ik nu ga zeggen, moet u dat ook maar gewoon aangeven, want ik heb ook geen zin om aan een dood paard te gaan trekken. Anders blijven wij met iets bezig waarvoor kennelijk geen draagvlak is. In die nota van wijziging wil ik preciezer omschrijven wat nu precies de inhoudelijke dingen zijn in het vak van leraar waar die zeggenschap over gaat. Daarover hebben we afgelopen vrijdag met de bonden en met SBL/ De Onderwijscoöperatie overeenstemming bereikt. Een van de commentaren was namelijk dat het te vaag was, dus dat gaan wij concretiseren.
Een tweede punt is dat er naar onze mening de mogelijkheid tot een lerarenberaad moet komen, waarbij de leraren de inhoud van het vak van leraar, dus niet hoe de school werkt et cetera, ook bespreken en kunnen spiegelen met de schoolleiding, als een soort inhoudelijke countervailing power in het onderwijs. Dat is de lijn zoals ik die voor mij zie en waar volgens mij een toegevoegde waarde in zit van dit wetsvoorstel ten opzichte van de huidige situatie. Maar nogmaals, als u daar een andere mening over hebt, laten wij dan voorkomen dat ik hier nog heel veel mensen aan laat werken, want daar loopt het al te lang voor.
De heer Biskop (CDA): Even ter verheldering. Ik had uit een eerdere nota ook al de mogelijkheid van een lerarenberaad vernomen. Ik begrijp nu dat de staatssecretaris overweegt om die in de wet in te schuiven, maar hoe ziet hij dat in de verschillende lagen die er al zijn, in relatie tot de medezeggenschapsstructuur, al dan niet via ondernemingsraad of medezeggenschapsraad?
Staatssecretaris Zijlstra: Medezeggenschap gaat erover hoe de school functioneert. Het lerarenberaad gaat over de inhoud van het vak van leraar: op welke wijze geef je nu precies les, wat is de invulling van je vak, hoe doe je het nu precies in de school op dat gebied? Dus het gaat niet over het besturen van de school, want daarop heeft de medezeggenschap betrekking. Het gaat over de inhoud van het vak.
De heer Biskop (CDA): Hoe moet ik dit dan zien in relatie tot wat wij in het mbo hebben vastgelegd in het kader van het professioneel statuut?
Staatssecretaris Zijlstra: In het mbo is een professioneel statuut. Dat is feitelijk een cao-afspraak. Wat wij hier doen is die borgen, want cao's kunnen ook worden gewijzigd op grond van andere inzichten. Dit is een diepere borging van het statuut in het mbo. Het gaat om de inhoud van de lesstof, de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden, de middelen die daarbij worden gebruikt, de samenhang tussen die zaken, de pedagogisch-didactische aanpak die daarbij wordt gebruikt. Dat zijn de zaken die we in het wetsvoorstel zullen opschrijven en die dus ook in een lerarenberaad worden besproken. Ik stel voor, ook om te voorkomen dat wij een proces ingaan waarbij de Kamer misschien zegt: ik weet het niet, dat ik u een korte brief stuur waarin ik schrijf hoe wij het zouden willen doen en dat de Kamer in een schriftelijk overleg of in een algemeen overleg kort aangeeft: dit vinden wij de goede route of niet. Ik zie hier een toegevoegde waarde in, maar ik zou dit proces ook graag tot een succesvol einde willen brengen en voorkomen dat wij het cirkeltje dat wij net hebben doorlopen nog een keer doormaken.
De heer Elias (VVD): Ik hoorde de staatssecretaris tussen neus en lippen door zeggen dat hij hierover al een soort deal met de sector had. Komt dat ook nog in die brief te staan? Dan kunnen wij het ook echt beoordelen.
Staatssecretaris Zijlstra: Het is iets wat in het Actieplan LeerKracht naar voren is gekomen. Daaraan heb ik invulling willen geven. Ik heb nadat uw Kamer negatief was over het voorliggende voorstel, overlegd hoe wij kunnen komen tot een zinvolle invulling, die ook gedragen wordt in het veld, door de leraren. Vanuit dat overleg heb ik nu een invulling gevonden die ik zinvol acht en waarvan men ook in het veld zegt dat men daarvan het nut inziet. Maar het allerbelangrijkste is uiteindelijk dat u als controlerende en wetgevende macht ook die mening bent toegedaan. Gezien de geschiedenis van het wetsvoorstel wil ik voorkomen dat wij die hele exercitie doorgaan als u vooraf al zegt: laat maar. Dat klinkt misschien een beetje negatief, maar ik wil ook voorkomen dat mijn ambtenaren een exercitie doormaken die zij al een keer hebben doorgemaakt.
De voorzitter: Ik stel vast dat de staatssecretaris ons een brief stuurt. Ik mag aannemen dat die brief er in de loop van het reces ligt als ik kijk naar de termijnen waar wij nu voor staan, en dat wij onmiddellijk na het reces als commissie kunnen afspreken welke procedure wij in dit project hanteren.
Staatssecretaris Zijlstra: Ja.
De voorzitter: Dan hebben wij dat genoteerd.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Procedureel staat mij ook nog bij dat wij een nader verslag hebben geleverd na de hoorzitting. Mij staat niet bij of dat verslag al is voorzien van een antwoord. Dan zou dat meteen kunnen worden geïntegreerd met een aantal van de punten uit die hoorzitting: heeft het nu te maken met cultuur of met het stelsel, met andere woorden, kun je wel bij wet de cultuur op scholen veranderen?
De voorzitter: U hebt een punt.
Staatssecretaris Zijlstra: Wij spreken dat zo af: U krijgt dat geheel, inclusief de antwoorden op het nader verslag.
De voorzitter: Dat gaan wij dit allemaal op deze manier doen.
Staatssecretaris Zijlstra: De nullijn is ook door diverse leden aangehaald. Die discussie hebben wij al meerdere keren gevoerd en zou ik met uw welnemen niet willen overdoen. In de 18 mld. aan bezuinigingen betekent het dat wij in het onderwijs keuzes moeten maken. Wij moeten ook kijken naar salarisontwikkelingen. Juist in het onderwijs, met de functiemix en met het Actieplan LeerKracht, wordt er nog extra geld uitgegeven aan de salariëring. We moeten ook niet vergeten dat daar waar er in het bedrijfsleven een negatieve trend was, het onderwijs nog een positieve trend had waar een soort vertragingseffect in zit. Dus ik snap de emotie die eromheen zit. Ik snap ook de argumenten die worden gebruikt. Maar als u het mij vergeeft zou ik die discussie niet wederom willen voeren. Het is voor deze staatssecretaris een gegeven dat die afspraak is gemaakt.
Er is nog één vraag die nieuw was op dit gebied: of ik kan garanderen of toezeggen dat het met de nullijn na twee jaar ook afgelopen is. Garanderen kan ik niets. Ik geloof dat de premier altijd zegt dat je garantie hebt op stofzuigers. Dat hangt van allerlei zaken af. In het regeerakkoord hebt u kunnen zien dat de afspraak is gemaakt van twee jaar nullijn. Voor mij is het regeerakkoord leidend, maar als morgen dingen misgaan in Griekenland, hebben wij een nieuwe werkelijkheid, dus dan zien wij dat op dat moment wel weer.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik moet zo dadelijk dit overleg verlaten wegens verplichtingen in de plenaire zaal, maar ik wil toch graag terugkomen op de toezegging die de staatssecretaris heeft gedaan om te kijken naar zzp'ers en of zij gebruik kunnen maken van scholingsactiviteiten. Zou hij in dat onderzoekje ook de payrollers willen meenemen, mensen die via een payrollconstructie werkzaam zijn in het onderwijs?
Staatssecretaris Zijlstra: Prima. Met een knipoog naar de heer Klaver zeg ik, dat het ondanks het feit dat hij vond dat in het actieplan iets te vaak «prestatie» staat, het er uiteindelijk wel om gaat dat de prestaties van leraren en ook van flexwerkers en payrollers ertoe leiden dat de leerlingen de beste resultaten behalen. Ik wil de heer Klaver die boodschap toch nog even meegeven.
Ik dank de heer van der Ham dat hij de prestatiebeloning blijft steunen.
Mevrouw Ortega-Martijn sprak over het passend onderwijs. Dat is ook een discussie die wij vele malen hebben gevoerd, ook met de minister. Met uw welnemen zou ik die hier ook niet willen herhalen.
Hetzelfde geldt voor CPS, waarover wij in het vorige AO hebben gesproken. We hebben toegezegd op Prinsjesdag met een brief te komen over allerlei onderwerpen, waarin wij ook dit behandelen. In hoeverre is wat in het rapport staat nu inderdaad de praktijk? Want er staan af en toe nogal forse constateringen in. Dan moet je reageren op basis van de feiten en niet op basis van een rapport dat naar onze inschatting in eerste instantie meer een marktverkenning was dan een daadwerkelijk onderzoek naar wat er nu gebeurt.
Hoe voorkomen wij dat het register te veel regelgeving krijgt? Door de beroepsgroep dat zelf te laten doen.
Beroepsgerichte vakken en stages van docenten in het bedrijfsleven kunnen een waardevolle toevoeging zijn, zoals mevrouw Ortega-Martijn zei. Bij de beroepsgerichte vakken hebben wij problemen. Dat is ook waarom wij de hbo bachelor met een minor hebben voorgesteld, om juist daaraan invulling te geven. Dan moet je ook bekijken hoe je mensen die specifieke kennis kunt laten houden. Bijvoorbeeld stage lopen in het bedrijfsleven, in plaats van bij een opleiding bij een algemeen vormend vak, zou een goede manier kunnen zijn. Dus dit nemen wij mee.
Opbrengstgericht werken is wat mij betreft ook wel iets, want uiteindelijk gaat het erom dat het eruit moet komen dat leerlingen bepaalde dingen kennen en kunnen aan het eind. Daar werk je naartoe. De systematiek van hoe je dat beter doet kan verschillend zijn. Dat moet ik de heer Dijkgraaf nageven.
Naar de specialisatie voor het jonge kind vroegen de heren Dijkgraaf en Dijsselbloem. Wanneer gaan we dat doen? Wij krijgen dit najaar de uitwerking van de kennisbasis rond de pabo's en de lerarenopleidingen. Hoe zitten zij precies in elkaar? Op basis daarvan gaan wij de splitsing aanbrengen, want anders wordt het toch iets te veel ins Blaue hinein. Die krijg ik en dan ga ik meteen de vertaling maken naar jong en oud kind, ervan uitgaande dat die kennisbasis op een goede manier is vormgegeven. Dan gaan wij dat ook zo snel mogelijk in regelgeving neerleggen. Dus het zal, denk ik, begin 2012 worden voordat bij uw Kamer een voorstel op dat punt ligt, maar ik heb die informatie gewoon nodig om dit gefundeerd te kunnen doen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik moet weg en er is een vraag van mij blijven liggen over de BES-eilanden, namelijk of 2016 wel realistisch is. Op dit moment is er op de BES-eilanden geen mogelijkheid om een lerarenopleiding te volgen. Dan gaat het sowieso al om vier jaar, dus hoe gaat de staatssecretaris dit realiseren?
Staatssecretaris Zijlstra: Wij geven toe dat dit een kluif is. Wij doen zoals wij hebben aangegeven ons best om dat te halen, maar we houden ook op dit punt de vinger aan de pols en wij zullen de Kamer op de hoogte houden. Want het is een kluif. Wij vinden het ook noodzakelijk om de termijn scherp te stellen, omdat er ook een neiging is om als de termijn naar achteren gaat dan ook de acties die noodzakelijk zijn om het punt naar achteren te verschuiven. Vandaar dat wij ook hebben gekozen voor een scherpe doelstelling, maar ik geef mevrouw Ortega-Martijn toe dat het een kluif is om het inderdaad waar te maken in 2016. Ik houd de Kamer op de hoogte, ook op dit punt.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Waar het mij om gaat is welke mogelijkheden de staatssecretaris sowieso heeft. Ik zie de hele ambitie niet. Ik hoor allerlei signalen van de eilanden dat het echt niet gaat lukken, dus wat gaat de staatssecretaris hier echt aan doen? Ik hoor bijvoorbeeld van de hogeschool die bezig is op de eilanden dat men gewoon niet de autoriteit krijgt om hier iets aan te doen. Dus graag wat meer ambitie.
Staatssecretaris Zijlstra: Wij hebben een consortium, waar KennisNet en anderen in zitten die dit moeten gaan doen. Wij hebben met hen de afspraken om hieraan invulling te geven. Maar het is ambitieus, dat geef ik nogmaals toe. Het is echter niet zo dat we geen middelen hebben en dat wij nu kijken hoe het vanzelf tot stand komt. Nee, via dat consortium is daar natuurlijk wel degelijk beleid opgezet, maar het is niet buitengewoon gemakkelijk. In het consortium zit onder andere het Ruud de Moor Centrum, KennisNet en nog een aantal andere partijen. Dus de opleidingen zitten daar ook bij.
Naar het toezicht van de inspectie op de lerarenopleidingen heeft de heer Dijsselbloem gevraagd. Rond de problematiek bij Inholland heb ik aangegeven dat de inspectie een grotere rol krijgt, ook in het hoger onderwijs. Lerarenopleidingen zitten in het hoger onderwijs. Ik heb het punt van de heer Dijsselbloem goed begrepen. Ik ben nog niet zo ver dat ik zeg: laten wij een categorie opleidingen een specifiek toezichtkader geven. Dus ik wil eerst kijken of de bredere context van wat ik bij Inholland ga doen voldoende is voor de lerarenopleiding.
Ik snap wel wat de heer Dijsselbloem wil, namelijk: doorbreek nu de vicieuze cirkel. Als je leraren niet genoeg zijn opgeleid, geven die weer les aan kinderen en zet zich dat door. Dus het kwalitatieve belang van de lerarenopleiding onderstreep ik, maar ik wil hier toch ook helder zeggen dat lerarenopleidingen al een enorme slag maken.
Zij hebben de reken- en taaltoetsen zelf gedaan, net als de kennisbasis en de landelijke toetsing voor het vak van leraar op het gebied van taal, rekenen en geschiedenis. Dat zijn zaken waarin zij echt vooroplopen. Dus ik wil dit in die bredere context bekijken. Ik heb geen zin om voor de lerarenopleidingen iets apart te doen als ik het generiek kan doen. Als ik dit in die zin mag oppakken, spreken wij elkaar in de uitwerking daar nader over.
De heer Klaver sprak over multinationals. Ik vind dat in het onderwijs vrijblijvendheid geen excuus kan zijn. Wij gebruiken de teksten in het Actieplan Leraar 2020 die wij gebruiken omdat we helder willen stellen dat wij de doelen die wij hebben geschetst niet alleen in woorden willen bereiken maar ook in daden. Dat betekent dat je bepaalde prestaties verlangt, dat je bepaalde afspraken over die prestaties maakt en dat je die ook afrekenbaar maakt. Dat heeft niets te maken met een soort nieuw bankensysteem, met bonussen et cetera. Dat soort zaken vind ik echt niet van toepassing op wat hier voorligt. Het kabinet is ambitieus op dit gebied en vindt het belangrijk dat het vak van leraar en van schoolleider – ik kan het niet genoeg benadrukken – wordt onderbouwd en verstevigd. Het kabinet kent ook de beperkingen vanuit de financiële middelen. Ik denk dat het voorliggende actieplan een heel goede lijn is om de versteviging van deze zaken te regelen. Ik wil nogmaals constateren waarmee ik begon, dat ik blij ben dat een groot deel van de Kamer de grote lijnen van dat beleid steunt.
Mevrouw Smits (SP): Ik had nog vragen over het werk van leraren gesteld, over de werkdruk en bureaucratie. Wil de staatssecretaris daar nog op antwoorden?
Staatssecretaris Zijlstra: Werkdruk en bureaucratie hangen wel een beetje samen. Als je bureaucratie ervaart, ervaar je meestal ook werkdruk. Dit is een discussie die wij continu voeren. De vraag is altijd: wat is bureaucratie? Als je vijf mensen vraagt wat bureaucratie is, krijg je vaak ook vijf verschillende antwoorden. Dus wij zijn ook aan het kijken bij het ministerie van Onderwijs of wij kunnen komen tot meer helderheid over wat nu bureaucratie is. Is dat nu bureaucratie in regelgeving of in de ervaring van docenten? Moeten wij misschien bij docenten gaan kijken wat hen allemaal overkomt? Daarmee zijn wij bezig in de uitwerking. Ik zeg u toe dat wij daarover rond de begroting heldere teksten zullen uitspreken. Het één hangt met het ander samen, want als je vindt dat je allerlei zaken moet doen die naar jouw mening overbodig zijn, veroorzaakt dat een enorm gevoel van werkdruk en soms ook daadwerkelijk werkdruk, dus ik snap het. Ook daarop zal het kabinet bij uw Kamer terugkomen, zij het niet in het kader van deze actieagenda maar in het kader van de begroting.
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording. Realistisch, pragmatisch, gezond verstand, het zijn allemaal dingen die hierop van toepassing zijn. De staatssecretaris kent ook zijn beperkingen. Dat vind ik ook heel bijzonder, bijvoorbeeld als het gaat over de masters, waarover hij geen onrealistische verwachtingen wil.
Ik hoorde hem zeggen: we gaan de leraar ook aanspreken op bij- en nascholing, net als in elke andere baan. Dat vind ik een soort sleutelzin, want daarmee wordt het beroep van leraar toch eindelijk een normaal beroep.
Ten tweede een opmerking over de prestatiebeloning. Het wordt dus een kwestie van en, en: aan de bovenkant en aan de onderkant. Laten wij niet tot flauwe, incidentele teambeloning of extra cursussen komen of zo. In een volwassen beroep gaat het natuurlijk ook gewoon om extra geld. In die zin denk ik dat er wel wat meer «greed» zou mogen komen, maar dan vertaald als ambitie bij de leraren om het hartstikke goed te willen doen.
Naar de brief over de versterking van de positie van de leraren kijk ik ontzettend uit, want wat ik er nu van hoor, betekent dat het enorm veel gaat betekenen voor het eigenaarschap van de leraar voor zijn werk. Ik sta daar heel positief tegenover.
De voorzitter: De heer Klaver en mevrouw Ortega-Martijn hebben vanwege een debat in de plenaire zaal dit algemeen overleg verlaten.
De heer Elias (VVD): Voorzitter. Ik concludeer dat de staatssecretaris en dit kabinet na dit algemeen overleg door kunnen met de hoofdlijnen. Dat stemt ons zeer tevreden, maar dat had de staatssecretaris al uit mijn eerste termijn begrepen.
De VVD vindt dat het register iets moet voorstellen en dat het er sneller dan 2018 zou moeten zijn met civiel effect. De staatssecretaris kennen wij als een politiek dier en als een politieke realist. Ik heb hem tussen de regels door heel duidelijk horen zeggen dat hij een stok achter de deur houdt om de zaken eventueel publiekrechtelijk te regelen. Wij zullen dat nauwkeurig in de gaten houden. Ik verzoek hem ook om de Kamer regelmatig te informeren over de voortgang. Met die voorzichtige opmerkingen moet het op die manier maar met het voordeel van de twijfel, zo is mijn conclusie.
Op de zzp'ers komt de staatssecretaris nog terug. Daar kijk ik met belangstelling naar uit. Ik vind het belangrijk dat de luiken in het onderwijs opengaan en ook de ingewikkelde relatie met de hybride sectororganisaties. Graag horen wij daarover meer te zijner tijd; laat het niet al te lang duren, alstublieft.
Ook naar de nota van wijziging over de versterking van de positie van de leraren en het eigenaarschap kijk ik met belangstelling uit en, om de heer Lubbers te citeren, met een positieve grondhouding.
Mijn laatste punt, ik noemde de staatssecretaris al een politiek dier. Ergens tussen de regels door zie ik hem op een heel kundige manier de hele Kamer willen overtuigen. Als hij onderweg één fractie zou moeten verliezen omdat dat ervoor zorgt dat hij het tempo erin houdt, heeft het laatste mijn voorkeur erboven dat hij iedereen overtuigt.
Staatssecretaris Zijlstra: Het een sluit het ander niet uit!
Mevrouw Smits (SP): Voorzitter. Dat kan ik mij voorstellen. Misschien is het inderdaad goed als de staatssecretaris de VVD een keertje links zouden laten liggen. Dat zou verfrissend zijn!
Geen blauwdrukken vanuit Den Haag. Wij zijn blij met de ingeslagen weg van de staatssecretaris op sommige vlakken, met de druk op de masterbevoegdheden en überhaupt op de bevoegdheden. Er komt een einde aan het onbeperkt onbevoegd, hartstikke goed.
Hartstikke goed dat het belabberde Wetsvoorstel versterking positie onderwijspersoneel nog een keer goed wordt bekeken, want dat was echt een compromis van een compromis van een compromis en daar kon met niemand wat mee, dus goed dat we het daar nog een keer over gaan hebben.
Dat is allemaal goed, maar er zijn natuurlijk een paar essentiële dingen die het werk van leraren onaantrekkelijk maken. Daar blijf ik bij. Zolang wij niet investeren in salarissen – dan gaan wij de discussie over de nullijn aan die wij ook bij de begroting weer zullen voeren – maken wij daar het werk van leraren niet aantrekkelijker mee. Als er niet echt iets wordt gedaan aan wat mensen niet alleen voelen als werkdruk maar waardoor zij ook afhaken, waarvan mensen zeggen: ik trek het niet meer, blijft het leraar zijn een niet zo aanlokkelijk beroep voor heel veel mensen. Dus ik zie uit naar de plannen waarmee de staatssecretaris komt na de zomer. Ik ben heel benieuwd. Wij komen daarover te spreken bij de begroting.
De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Jammer dat mevrouw Smits nu toch weer begint over de zure mythes over het onderwijs die vanochtend in Trouw zo keurig werden doorgeprikt. Leze voor wie lezen wil en luistere voor wie horen wil!
De voorzitter: Als je aan uitlokking doet ...
Mevrouw Smits (SP): Het was een mooi artikel in Trouw. De SP heeft een paar jaar geleden onderzoek gedaan onder 3 500 leraren. Ik heb net gehoord dat een onderzoek onder 800 leraren ook telt als representatief. Dan hebben wij het met onze 3 500 leraren toch niet slecht gedaan. Daaruit blijkt dat mensen werkdruk en bureaucratie als enorme problemen ervaren, dus ik zou het fijn vinden als de heer Biskop dit niet wegzet als mythes uit het onderwijs.
De heer Biskop (CDA): De heer Biskop verwees naar een artikel in Trouw waarin dat inderdaad als mythes uit het onderwijs werd neergezet. Overigens, het eerdere WRR-rapport over onderwijs gaf in hoofdstuk 9 – leest u dat erop na – een soortgelijke lijn aan.
De grote lijn is helemaal prima. Ik ben blij dat de staatssecretaris woorden als «blauwdruk», «sjablonen» et cetera wat soepeler bekijkt. Er is gezegd over het hoe en wat: scherp formuleren op het wat, ruimte voor het hoe. Dan treft de staatssecretaris in het CDA een betrouwbare partner.
De staatssecretaris noemt 2016 als de ijkdatum voor goed personeelsbeleid. Er moet een heleboel geregeld worden. 2016 is over vijf jaar. Iedere fatsoenlijke organisatie heeft fatsoenlijk personeelsbeleid. Er worden volop cursussen overgegeven. Dat moet toch met een paar jaartjes kunnen, kom op!
De toezegging over zzp’ers en de lerarenbeurs wachten wij graag af, net als de toezegging om over de stappen die in het register worden gemaakt de Kamer tussentijds te informeren. Dat is meer dan uitstekend.
Over het door mijn collega Smits al dramatisch genoemde wetsvoorstel ...
Mevrouw Smits (SP): Nee, belabberde wetsvoorstel!
De heer Biskop (CDA): ... ben ik het helemaal met haar eens. We wachten graag af in hoeverre het nog zal worden verbeterd met de nota van wijziging.
Daarbij wil ik wel gezegd hebben dat een kritische houding niet zozeer voortkomt uit wat het wetsvoorstel poogt te bewerkstelligen, maar wel uit de manier waarop dat gepoogd wordt.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. In eerste termijn heb ik al gezegd dat de richting ons bevalt. Sterker nog, wij houden dit kabinet op dat punt eerder aan de richting dan dat het bepaalde eisen aan het onderwijs zou loslaten.
Ik ben ook blij dat de prestatiebeloning niet op de helling wordt gezet, althans, daar houd ik de staatssecretaris in ieder geval aan. Ik heb ook gehoord dat een coalitiepartner die in eerste termijn een beetje twijfelde toch weer op het juiste pad is. Ik kijk naar de PVV. Dus daar zijn we blij om.
Voor de rest krijgen we inderdaad nog heel veel stukken na de zomer, natuurlijk ook met de begroting voor volgend jaar. Dan kunnen wij straks de staatssecretaris echt afrekenen op een jaar waarover wij zijn beleid gaan proeven.
Ik hoop dat het hem allemaal gaat lukken. Je hoopt natuurlijk soms als oppositiepartij dat het iemand niet zal lukken, maar in dit geval hopen wij natuurlijk wel dat het lukt, want de kracht zit inderdaad bij docenten.
Ik vind dat de staatssecretaris en het kabinet iets te gemakkelijk omgaan met de CPS-cijfers die we zien van het tekort aan 3 500 leraren, dat zij te gemakkelijk opzij worden geschoven als geen probleem. Zij komen nog bovenop de normale gevolgen van de problemen in het onderwijs, die voor een deel worden veroorzaakt door dit kabinet. Ik hoop dat het kabinet in de begroting voor volgend jaar kan aangeven hoe het dit gaat nivelleren, want anders wordt het probleem alleen maar nog groter in plaats van dat dit goede beleid op zichzelf dat kan compenseren.
De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de heldere beantwoording. Ik moet zeggen dat die op een aantal vraagpunten soms voor mij helderder was dan de brief die hij stuurde. Dat is prettig, want dan heb je vragen die netjes worden beantwoord. Aan de andere kant zit er ook wel een probleem in het onderwijs, wat mij betreft.
Over de slechte leraren zijn door verschillende sprekers vragen gesteld, die helder zijn beantwoord door de staatssecretaris met de toezegging dat het niet alleen gaat om de bovenkant maar ook om de onderkant. Maar dat moet dan ook wel helder gecommuniceerd worden vanuit het ministerie. Zoals ik de brief lees, haal ik die bovenkant er gemakkelijker uit dan de onderkant. Juist als je die cultuur wilt doorbreken, moet je dat ook heel expliciet benoemen in plaats van impliciet, verborgen in zaken als leiderschap.
Het tweede punt heeft wat de communicatie betreft te maken met het wat en hoe. Als ik de staatssecretaris beluister, denk ik: daar kan ik een eind in mee, door niet op het hoe te sturen maar wel op het wat. Dan denk ik dat de staatssecretaris het eigenlijk prikkelend in de brief neerzet als het gaat om de peer reviews, maar het woord «bijvoorbeeld» staat er niet bij. We hebben bijvoorbeeld bij het competentiegericht onderwijs gezien dat daardoor het hele onderwijsveld toch een kant op ging waarvan we achteraf zeggen: dat willen wij helemaal niet. Heel vaak gaat het onderwijsveld aan de haal met dingen die wij prikkelend bedoelen, die op zichzelf niet richtinggevend zijn maar die men in het onderwijs wel zo ervaart. Ik vraag met klem ook bij de nadere uitwerking daarop heel scherp te letten en de juiste signalen te geven. Maar ook scherp het onderscheid te maken, zodat wij niet over twee jaar moeten constateren: nu hebben wij weer dingen gedaan waarvan we achteraf moeten zeggen dat wij moeten gaan bijsturen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Ik kan het laatste punt van mijn collega volledig onderschrijven. Een klassiek voorbeeld is natuurlijk het studiehuis, dat nooit in de wet heeft gestaan maar dat toch een vlucht heeft genomen waarvan wij achteraf hebben gezegd: waarom was dat eigenlijk zo? Dat doet zich hier ook een beetje voor bij de peer review. Ik vind dat wel een goed voorbeeld en ik ben het daarmee eens.
Ik dank de staatssecretaris. Veel van de opmerkingen die mijn fractie bij een eerder debat heeft gemaakt, ik meen van begin dit jaar, heb ik teruggevonden in de brief. De staatssecretaris heeft op een aantal punten nog verdere toezeggingen gedaan vandaag, dus ik ben zonder meer content.
Ik ga niet weer opnieuw over de nullijn en de prestatiebeloning beginnen. Op mijn vraag of wij nog geïnformeerd worden over de precieze vormgeving van de experimenten, weet ik niet of er een antwoord is gekomen. Ik heb liever dat we het debat dan vooraf voeren en niet achteraf, als de resultaten er liggen, waarbij wij dan moeten gaan zeggen: die experimenten waren ook niet goed opgezet.
Van het register heeft de staatssecretaris gezegd dat hij zal zorgen dat de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang. Van de publiekrechtelijke basis ziet hij ook wel dat die op enig moment nodig kan zijn. Ik vraag concreet of deze staatssecretaris in deze kabinetsperiode daar nog een eerste stap in wil zetten, dus een wetsvoorstel wil maken voor het register, want ik weet niet of hij er de volgende kabinetsperiode nog is.
Van de lerarenopleidingen zegt de staatssecretaris dat wij Inholland hebben gehad en dat hij het inmiddels breder wil regelen. In de bevoegdheid van de staatssecretaris en van de inspectie ten aanzien van de kwaliteit in het hoger onderwijs neemt hij dan de lerarenopleidingen mee, zo heb ik hem verstaan. Dat komt in ieder geval ten aanzien van de lerarenopleiding in mijn richting, want ik denk dat het daar echt nodig is en ook principieel wenselijk dat de staatssecretaris de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit neemt.
Onbevoegd voor de klas gaan we proberen met amendering snel te regelen. Ik denk dat het een verbetering is.
Toch nog een opmerking over de rol van de overheid. Als wij erin slagen om het wat beter te verankeren in de sectorwetgeving, wat wij doen op een aantal punten, zoals met referentieniveaus, moeten wij ook vertrouwen durven geven, zeg ik vooral tegen mijn collega's van PVV en VVD, aan scholen om niet op het hoe te gaan zitten. Hun ambitie en drive om die leraren en die scholen te verbeteren is zo groot dat zij het liefst zelf achter in de klas zouden gaan staan om aanwijzingen te geven. Ik zou zeggen: ik deel en waardeer uw ambitie, richt je nu op een aantal concrete zaken waarop de overheid echt scholen kan aanspreken en ga je niet op alles richten. Overheidssturing wordt niet effectiever door op de volle breedte te sturen.
Staatssecretaris Zijlstra: Voorzitter. Het laatste wat de heer Dijsselbloem zei is dat het belangrijk is om goede formuleringen te geven van het wat en dat je het hoe dan vrijlaat. Volgens mij is dat breed gedeeld. Dan gaat het bijvoorbeeld om het HRM-beleid waarover wij het hadden. Dan gaat het erom hoe je dat hebt ingevuld, of het aanwezig is, of op een goede manier functioneringsgesprekken worden gevoerd, of dat consequenties heeft, zowel ten goede als ten nadele. Als dat het geval is denk ik dat er ook geen partijen zullen zijn die dan achterin de klas willen zitten, omdat dan namelijk al gebeurt wat men beoogt.
De heer Biskop vraagt of 2016 voor het HRM-beleid niet lang duurt. Dat is best een tijd, maar wij komen ook ergens vandaan. Het is niet zo dat wij de afgelopen jaren hebben gezien dat het HRM-beleid in het onderwijs als een soort vanzelfsprekend iets tot stand is gekomen. We moeten echt een flinke slag maken. Er zijn scholen die het echt heel goed doen. Ik heb al een paar keer het voorbeeld in AO's gegeven van de Atlasgroep in Rijswijk die het heel goed doet.
Het is dus niet zo dat het onderwijs over de hele breedte niet goed geregeld is. Waar het om gaat is dat je wilt dat het wel over de volle breedte geregeld is. Wij hebben aangegeven dat schoolleiders, want daar gaat het in dit geval ook met name om, tot 2016 de tijd hebben om te voldoen aan de dan geldende bekwaamheidseisen voor schoolleiders. Die moeten wij nog ontwikkelen en dan moeten zij er ook nog aan gaan voldoen. Als je die optelsom maakt en als je kijkt waar wij nu zijn, denk ik dat 2016 wel degelijk een reële lijn is, want je moet die eisen ontwikkelen, je moet ze invoeren, je moet mensen de tijd geven om het proces te doorlopen, zodat zij in 2016 ook geëquipeerd à la-Dijsselbloem aan de start staan, of, om de officiële naam te gebruiken, de commissie Onderwijsvernieuwingen.
Het Wetsvoorstel versterking positie leraren komt inderdaad naar u toe met een nota naar aanleiding van het nader verslag.
Met de bijdrage van mevrouw Smits, vooral de eerste minuut, was ik zeer ingenomen, waar het om de werkdruk gaat. Laten wij de verwachtingen wel goed neerzetten. Ook binnen het ministerie van OCW hebben wij behoefte om in de continue discussie over werkdruk en bureaucratie gewoon eens wat meer grip te krijgen, want dat is vaak iets wat in beelden zit. Soms zijn die beelden echt terecht, maar soms ook zijn het beelden waarbij je je afvraagt waar het nu eigenlijk om gaat. Dan heb ik het niet over de volgende cijferexercitie, maar ook over wat leraren nu ervaren. Wij zijn er nu over aan het nadenken hoe wij dat kunnen doen: wat is de noodzaak en hoe kunnen wij dat invullen? Wij willen na de zomer, rond de begroting, kijken of wij dat van handen en voeten kunnen voorzien. Er ligt dan niet een kant-en-klaar actieplan voor zoveel minder werkdruk, laat ik dat ook helder stellen, maar dit is een continue discussie en wij moeten daar ook een keer doorheen. Anders zitten over tien jaar uw opvolgers en mijn opvolger hier en hebben zij nog dezelfde discussie. Dat is wat we allebei willen voorkomen.
Wij houden de Kamer, zoals de heer Elias en anderen vroegen, op de hoogte van de voortgang met het register. Dat doen wij wat ons betreft jaarlijks bij de rapportage met de nota WIO, waarbij al dit soort zaken voorbijkomen. Daar past dit naar mijn mening naadloos in.
De heer Beertema zei: het gaat om meer geld bij de prestatiebeloning. Daarbij wil ik toch wel even een nuancerende opmerking maken. Het gaat de regering expliciet niet om alleen maar meer geld bij de prestatiebeloning. Prestatiebeloning kan zich in allerlei vormen uiten. Dat is een reden waarom wij het doen. Het kan voor leraren buitengewoon aantrekkelijk zijn om er helemaal niet een paar honderd euro bij te krijgen als prestatiebeloning voor een jaar. Dat kan zijn in interessante projecten; allerlei andere zaken zijn mogelijk. Dus ik wil voorkomen dat wij het verkeerde beeld scheppen, dat het zich per definitie uit in een zak geld. Het is het belonen op verschillende manieren van leraren die gewoon bijzondere dingen doen.
Rond de peer review gaf de heer Dijkgraaf aan dat de brief soms misschien wat onhelderder is dan de beantwoording en dat het helder is dat het geen blauwdruk is, maar ook niet vrijblijvend. Ik zei al dat ik de peer review, ook kijkend naar ervaringen in andere, goed presterende onderwijslanden, een systeem vind waarin ik heel veel toegevoegde waarde zie. Ik schrijf het niet dwingend voor, dat is inderdaad de nuance. Maar het is niet zo dat ik zeg: u mag een peer review doen, dat maakt mij niet zoveel uit. Nee, ik geloof in dat systeem. Daarom heb ik het zo opgeschreven. De essentie in de discussie die wij hadden is natuurlijk dat ik niet zeg – dat is denk ik in lijn met datgene wat de heer Dijkgraaf wenst – dat ik het opleg, maar ik vind het wel – en zo zal ik het blijven verkopen – een verdraaid goed middel om in het onderwijs neer te zetten. Maar het is uiteindelijk aan het onderwijs zelf of men er wel of niet gebruik van maakt.
De heer Dijkgraaf (SGP): Hier zit natuurlijk wel de nuance. Als ik de stukken lees, haal ik die nuance daar niet uit, maar wel uit de beantwoording door de staatssecretaris. Dan zou ik hem toch willen uitdagen om dat in het vervolg van de stukken ook uit te spreken. Dan mag hij best een klemmend beroep doen op het onderwijsveld: dit is een mogelijkheid, kom maar met een andere mogelijkheid die net zo effectief is of nog effectiever, prima, voor mijn part verzin je er nog drie. Maar ik vraag om die nuance, want anders weet ik wel wat er gebeurt. Dan gaat elke school zeggen: de staatssecretaris wil peer reviews, dan gaan we dat organiseren, dan voldoen wij daar ook weer aan, vinkje, klaar. Dat is niet wat de staatssecretaris wil.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Ik wil mij hier graag bij aansluiten, want wanneer de inspectie belooft dat scholen dan minder last hebben van de inspectie, die dan minder langskomt, is dat echt een incentive in het onderwijs die wij niet moeten onderschatten.
Mijn punt zou een ander zijn. Wij politici – dat geldt voor de staatssecretaris, maar ook voor Kamerleden – hebben te vaak de neiging om op het niveau van methodieken uitspraken te doen, of het nu gaat om bezuinigingen in de GGZ of om de jeugdzorg. Dat dreigt hier ook te gebeuren. Dus ik bestrijd niet dat het een goede methodiek is. Ik ontneem de staatssecretaris ook helemaal niet het recht om daarover een opvatting te hebben en die uit te dragen, maar let op. Zodra politici gaan zeggen: dit is de methodiek, begeef je je op een terrein waarop je je helemaal niet wilt bewegen. Dus formuleer veel meer op het niveau van: wat wil ik, welk proces, welke cultuurverandering wil ik in gang zetten? Dat kan met allerlei methodieken.
Staatssecretaris Zijlstra: Het laatste is waar. Ik denk dat het ook hoort bij richting geven en beleid maken dat je als bewindspersoon, maar ook als individuele Kamerfractie, aangeeft wat naar jouw mening methoden zijn die daar heel goed bij zouden kunnen passen. Het onderscheid zit in wat je oplegt en wat je niet oplegt. De beschrijving van de heer Dijkgraaf is redelijk dramatisch. Als de houding is, waarvan ik niet zal ontkennen dat die bij sommige scholen voorkomt: de staatssecretaris schrijft een stuk, wij gaan het uitvoeren, checklistje en klaar is het weer, dan hebben wij het wel over de kernproblematiek van het onderwijs die wij juist willen veranderen, ook door collegiale toetsing, door mensen elkaar te laten aanspreken en bij elkaar te laten kijken. Dat zijn juist de dingen die wij willen doen.
Dus ik heb een methodiek waarvan ik zeg: daar geloof ik in, maar mijn mening is niet zaligmakend, ook niet nu ik bewindspersoon ben. Wij zullen dit soort zaken allemaal meenemen in de prestatieafspraken die wij ook maken met de sector, dus dan kunt u ook weer kijken hoe dit tot invulling komt. Want de openheid is er om hieraan vorm te geven. Ik zeg tegen de heer Dijsselbloem: het is inderdaad een krachtige incentive. Dat is waar. Scholen vinden het best prettig als de inspectie niet komt kijken.
Daarbij geldt dat wij ook niet een systeem willen waarin alleen de inspectie degene is die toekijkt. Ik geloof meer in het systeem waarbij het zelfcorrigerend vermogen – ook dat is iets waarmee je de sector in zijn kracht zet – op zijn plaats wordt gezet. Dat is deze methodiek. Als daar andere mogelijkheden toe zijn, is daar alle ruimte voor. Dus wij schrijven niets dwingend voor, maar ik wil voorkomen dat wij iets neerschrijven zonder dat wij ook de handvatten aanreiken, en dat is waar de discussie over gaat.
De voorzitter: Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:
– De Kamer wordt op de hoogte gehouden van de voortgang van het lerarenregister bij de rapportage met de nota WIO.
– De Kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de problemen met de functiemix, zo die er zijn.
– De staatssecretaris stuurt de Kamer een brief over de eventuele invoering van het lerarenberaad in de loop van het zomerreces, voorzien van de antwoorden op het nader verslag inzake het Wetsvoorstel versterking positie leraren.
Staatssecretaris Zijlstra: Het is gewoon een antwoord op de voortgang van het Wetsvoorstel versterking positie leraren, want daarvan is het lerarenberaad een onderdeel.
De voorzitter: Dat hebben wij op die manier genoteerd.
– de Kamer krijgt een brief over het onderzoek naar de lerarenbeurs, zz'pers en mensen op de payroll.
Staatssecretaris Zijlstra: Nee, voorzitter, dat is niet een brief. Er liggen vragen van een lid van uw Kamer over dit onderwerp. In dat kader gaan wij bekijken wat hier mogelijk is. Dat kan betekenen dat de beantwoording iets langer duurt dan zes weken.
De voorzitter: daar ga ik nu niet over twisten.
In het najaar komt de kennisbasis inzake de pabo.
Begin 2011 komt er een voorstel over opleidingen inzake het jonge kind.
De Kamer wordt op de hoogte gehouden van ontwikkelingen op de BES-eilanden.