Vastgesteld 26 juni 2013
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft op 16 mei 2013 overleg gevoerd met staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken over:
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 22 april 2013, met een reactie op het verzoek van het lid Ouwehand met betrekking tot neonicotinoïden (Kamerstuk 27 858, nr. 145);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 23 april 2013, met een afschrift van het antwoord aan de stichting Foodwatch met betrekking tot de Nederlandse opschorting van toelating van neonicotinoïden volgend op uitstel van besluitvorming door de EU-landbouwministers
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 9 april 2013, met de aanbieding van een open brief van de non-gouvernementele organisatie PAN Europe «Handhaving Moratorium Neonicotinen ook voor de gezondheid van de mens van groot belang» (Kamerstuk 26 991, nr. 346);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 14 mei 2013: Verzamelbrief bijen en neonicotinoïden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 707);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 20 december 2012 inzake reactie op motie Van Gerven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 646) en het definitieve oordeel EFSA oer de studie van Séralini c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 675);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, d.d. 22 januari 2013 EFSA herbeoordeling van 3 neonicotinoïden met oog op risico's voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 141)
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 14 januari 2013 inzake reactie op wetenschappelijk artikel in Nature inzake gecombineerde toxische effecten van insecticiden op hommels (Kamerstuk 27 858, nr. 140).
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 14 oktober 2012 inzake toezegging tijdens AO gewasbeschermingsmiddelen van 10 oktober 2012 over activiteiten ter versterking van de bijensector (Kamerstuk 32 372, nr. 96).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie van Economische Zaken, Hamer
De griffier van de vaste commissie van Economische Zaken, Franke
Voorzitter: Verheijen
Griffier: Peen
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Ouwehand, Schouw, Lodders, Jacobi, Dik-Faber, Graus, Van Gerven en Verheijen,
en staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 17.00 uur
De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Economische Zaken. Op de agenda staat een aantal brieven en documenten over bijensterfte in relatie tot neonicotinoïden. Dit is de enige keer dat ik het hele woord zal uitspreken. Ik heb begrepen dat je ook «neonics» kunt zeggen wanneer je heel hip bent. Ik heet de staatssecretaris en haar ambtelijke ondersteuning welkom, net als de Kamerleden en de mensen op de publieke tribune. We hebben voor dit algemeen overleg maximaal drie uur beschikbaar maar die tijd hoeft niet helemaal vol. Ik stel voor in de eerste termijn een spreektijd te hanteren van maximaal vijf minuten met één interruptie per persoon.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Er is een probleem met de bijen. Greenpeace verwoordt het als volgt. De bijen zijn ziek, de bijen hebben honger en de bijen worden vergiftigd. Ik denk dat dit een korte maar adequate analyse is.
Een positieve opmerking vooraf. De staatssecretaris heeft laten zien dat deze zaak haar aan het hart gaat. Daar ben ik van overtuigd. Zij heeft zich in Europa ingespannen om collega-bewindslieden mee te krijgen in een Europese aanpak van bestrijdingsmiddelen die voor bijen een gevaar vormen, maar daarmee houdt het wel op, want het is niet genoeg. Het Europese voorstel dat er ligt en waarbij de staatssecretaris zich wil aansluiten is ruim onvoldoende. Het is natuurlijk goed dat hiermee voor de eerste keer duidelijk wordt dat de lobby van de producenten van het gif niet alles bepaalt, maar nog steeds is er veel invloed van de chemische industrie op de beleidsvorming. Daar moeten we vanaf. Dat had ook eerder moeten gebeuren.
Onafhankelijke wetenschappers, zoals in Nederland Henk Tennekes en Jeroen van der Sluijs, wijzen al jaren op desastreuze effecten van neonicotinoïden op de bijenstand. Dit pakket van maatregelen bevat voor een heel groot deel lacunes. Veel van de zogenaamde toepassingen van neonicotinoïden blijven toegestaan en een aantal soorten blijft geheel op de markt. Daarmee schiet de bij dus niets op. Ik hoef de staatssecretaris niet mee te geven dat zonder bestuivende insecten onze voedselvoorziening gewoon in gevaar komt.
Wat is het probleem? De Europese Commissie zegt: wij beperken het gebruik van neonicotinoïden op basis van studies van de EFSA, maar die heeft maar drie typen onderzocht: thiamethoxam, clothianidine en imidacloprid. De andere typen, en het even gevaarlijke fipronil, blijven dus gewoon op de markt. Bij de drie onderzochte neonicotinoïden is er alleen gekeken naar specifieke toepassingen, namelijk het coaten van zaden, maar wij weten dat het gif ook op planten wordt gespoten. Bloembollen worden erin ondergedompeld en het gif wordt vermengd met water, dat vervolgens op de planten wordt uitgegoten. Dat blijft allemaal toegestaan, waardoor er in de glastuinbouw en in de bollen- en de fruitteelt nog steeds op grote schaal zal worden gewerkt met neonicotinoïden, terwijl juist die teelten verantwoordelijk zijn voor de grote problemen met gif als imidacloprid in Nederland. Juist in de kassen en op de bollenvelden loopt het gif vrij letterlijk de spuigaten uit. De lozingen vanuit de kassen en de uitspoeling uit de bollenvelden zorgen voor grote overschrijdingen van de normen van het gif in ons oppervlaktewater. Bijen en andere bestuivers drinken van dat water, waardoor dat gevaar voor hen daar dus niet gereduceerd wordt. Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat de helft van het Nederlandse oppervlaktewater ernstig giftig is voor insecten.
Bovendien halen wij ons drinkwater voor een belangrijk deel uit oppervlaktewater. Wetenschappers wijzen ook al jaren op de risico’s van neonicotinoïden voor de volksgezondheid, zoals de kans op kanker en het achterblijven van de ontwikkeling van hersenen van kinderen. Ook wil ik de staatssecretaris wijzen op de MRL’s en op de voortdurende signalen dat de residuen in ons voedsel te hoog zijn.
In het voorstel dat nu voorligt, zit ook een uitzondering voor planten die worden geoogst voordat zij bloeien, zoals aardappels en suikerbieten. Omdat die planten niet aantrekkelijk zijn voor bijen doordat zij niet bloeien, vormen zij ook geen gevaar, zo luidt de redenering. Maar dat argument houdt geen stand. Slechts een klein deel van het gif dat op het zaad is aangebracht wordt opgenomen door de plant zelf. De rest, tot wel 98%, komt in het milieu terecht. De neonicotinoïden blijven achter in de grond waarin het zaadje is geplant en, je raadt het al, als je vervolgens nieuwe gewassen teelt op die akkers zitten de planten die daarop groeien wanneer ze bloeien vol met die stoffen.
Het mag duidelijk zijn dat de staatssecretaris aanvullende actie zal moeten ondernemen. Er moet in ieder geval een volledig Nederlands moratorium komen, zoals wij ook al in de motie hebben gevraagd, op het gebruik van neonicotinoïden en fipronil. Ik vraag de staatssecretaris om het traject daarvoor in gang te zetten. Tegelijkertijd verwacht ik dat zij zich ook in Europa blijft inzetten voor een Europees moratorium, want dat is precies waar de Kamer in de motie voor heeft gestemd.
Ik vraag haar om in elk geval ook een compleet moratorium op de particuliere middelen af te kondigen en ervoor te zorgen dat de industriestudies gewoon openbaar worden, conform de motie-Schouw/Ouwehand.
Ik ben benieuwd wanneer de EFSA de studie naar de andere neonicotinoïden afrondt en naar de reactie van de staatssecretaris daarop. Hoe zit het verder met het aanpassen van de richtsnoeren voor beoordeling van nieuwe neonicotinoïden en toepassingen? Is dat al af? Liggen intussen de aanvragen stil? Zo niet, kunnen wij dat dan in ieder geval op nationaal niveau doen?
De voorzitter: Wilt u afronden?
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dan vraag ik of de staatssecretaris mogelijkheden ziet om het particuliere verbod eerder te laten ingaan dan Europa nu voorstelt in het pakket. De aandacht is in mijn bijdrage nu vooral uitgegaan naar de risico’s van neonicotinoïden. Wij hebben in het debat dat zij heeft georganiseerd ook gehoord dat de andere oorzaken natuurlijk ook moeten worden aangepakt. Dus er moet een compleet actieplan komen voor het redden van de bij.
De heer Schouw (D66): Voorzitter. Mevrouw Ouwehand zei het al: reeds jaren is er een toename van de bijensterfte. Je vraag je af waarom. Kortheidshalve is volgens mij het antwoord: voedselvergiftiging bij de bij. Dat is natuurlijk problematisch, voor de diertjes zelf, maar ook omdat de bijen van groot belang zijn voor de bestuiving van planten en dus voor ons voedsel. De afgelopen winter is in Nederland 30% van de bijen gestorven, tegen normaal 10%, dus er is echt iets aan de hand. Wij moeten concrete actie ondernemen.
Over de oorzaak wordt veel getwist. Daarover is veel wetenschappelijke ruis, zoals mijn fractie waarneemt. Waardoor komt dat? Ligt dit nu aan de bestrijdingsmiddelen of aan de varroamijt? Daarover kun je lang discussiëren maar er moet wel echt iets gebeuren, want het gaat niet goed. Er dienen flinke stappen te worden gezet. Dat ben ik helemaal eens met mevrouw Ouwehand.
De EU komt nu met een tijdelijk verbod voor een deel van de bestrijdingsmiddelen. De Europese Commissie besluit daarover eind mei definitief, maar de deskundigen in het veld, de biologen en de imkers, zeggen dat dit gewoon onvoldoende is. Het is een druppel op een gloeiende plaat, er moet meer gebeuren. Het verbaasde mij dan ook een beetje dat deze meest diervriendelijke staatssecretaris die wij de afgelopen 40 jaar hebben gehad – althans, ik hoop dat er dadelijk geen tegenbewijzen komen – hierover toch positief is. Je zult maar deze geuzentitel krijgen; dan moet je die natuurlijk ook wel blijvend waar proberen te maken.
Ik vraag daarom aan de staatssecretaris hoe zij nu eigenlijk de zorgen weerlegt van de mensen die er echt verstand van hebben, de boeren, de imkers en de biologen, dat het Europese voorstel onvoldoende is. Welke resultaten gaat zij nu aanvullend op dat Europese besluit halen? Ik vraag niet zozeer om een procesmatige beschrijving van haar, want wij zijn allemaal heel goed in het beschrijven van processen, maar echt welke acties wij nu gaan ondernemen.
Ook de waterschappen wijzen op de gevolgen voor de waterkwaliteit van het gebruik van al die pesticiden en voor het verpesten van de insectenrijkdom. Dat staat dan ook op het spel. Zij stellen dan ook voor om de normen die in de Kaderrichtlijn Water zijn gesteld leidend te laten zijn omdat die hoger zijn dan de thans geldende normen. Hoe staat de staatssecretaris tegenover deze suggestie om gewoon uit te gaan van de normen in de Kaderrichtlijn Water?
Ik wijs op recent onderzoek aan de Perdu University in Amerika naar neonicotinoïden. De voorzitter had daarvoor een moderne naam, de neonics.
De voorzitter: We zullen u in de tweede termijn overhoren voor de uitspraak van het woord «neonicotinoïden»!
De heer Schouw (D66): Voorzitter, ik wijs u er wel op dat u onafhankelijk dient te zijn in uw kritiek!
De voorzitter: U krijgt nog een mogelijkheid in de tweede termijn.
De heer Schouw (D66): Er is nu wel genoeg nadruk op gelegd. Recent onderzoek naar dat goedje door de genoemde Amerikaanse universiteit maakt ook duidelijk dat dat bestrijdingsmiddel eigenlijk helemaal niet nodig is omdat het geen grotere oogsten oplevert. Dat is natuurlijk wel bijzonder. Kan de staatssecretaris eens ingaan op dat onderzoek?
Er is ons ook ter ore gekomen dat bijvoorbeeld telers die biologische bestrijdingsmiddelen gebruiken tegen een oerwoud van regels oplopen. Dat zijn gewoon mensen uit de praktijk die zeggen: wij willen naar eer en geweten graag biologische bestrijdingsmiddelen gebruiken, maar wij lopen tegen allerlei barrières aan. Is de staatssecretaris bereid om met die groep duurzame koplopers ook te bekijken hoe zij met regelvrije zones kunnen gaan werken om dit verder te stimuleren?
Het irriteert mij wel een klein beetje in deze kwestie dat er veel onenigheid is in de discussie over de appreciatie van wetenschappelijk onderzoek naar de schadelijkheid van bestrijdingsmiddelen. De een verwijt de ander een soort emotioneel gedrag en de ander verwijt de een dan weer dat hij onwetenschappelijk bezig is. Hoe waardeert de staatssecretaris nu deze discussie en hoe bepaalt zij nu of een studie al dan niet wetenschappelijk gekwalificeerd is? Ik zeg toch maar even dat wij signalen ontvangen dat het vertrouwen in Wageningen University als onafhankelijk kennisinstituut ook af en toe ter discussie staat omdat veel van dat onderzoek door industrieën wordt gefinancierd. Wij hebben laatst al gezien in de Nutricia-affaire tot wat voor gevolgen dat kan leiden in de gezondheidszorg. Ik wil van de staatssecretaris weten hoe zij tegen die twijfel aankijkt over sommige wetenschappelijke onderzoeken naar de effecten van bestrijdingsmiddelen, gedaan door Wageningen University, mede met het oog op al die private financiering.
De voorzitter: Dan gaan wij nu in eerste termijn kijken of mevrouw Lodders wel het woord «neonicotinoïden» kan uitspreken.
Mevrouw Lodders (VVD): Voorzitter. In de afgelopen maanden is er veel gezegd en geschreven over bijensterfte in relatie tot het gebruik van neonicotinoïden. Ook in deze Kamer hebben wij al meerdere keren over dit onderwerp gesproken, wat heeft geleid tot een motie waarin de regering wordt verzocht, zich in te zetten voor een Europees moratorium, tenzij onomstotelijk is bewezen dat neonicotinoïden geen schadelijke effecten hebben op de gezondheid van bijen.
De VVD heeft deze motie niet gesteund omdat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is dat de neonicotinoïden daadwerkelijk negatieve effecten op bijen veroorzaken. We zijn in dit standpunt bevestigd, gelet op de hoeveelheid en verscheidenheid aan meningen binnen het wetenschappelijk veld en de onderzoeken die de afgelopen maanden zijn gepubliceerd. Ik kom hier zo dadelijk op terug.
Tijdens het debat in februari ter voorbereiding op de Landbouw- en Visserijraad heb ik aangegeven dat mijn fractie de insteek van de staatssecretaris als reactie op de motie om een verbod op het gebruik van de middelen op Europees niveau te regelen zal ondersteunen. Dat doen wij nog steeds. Een verbod op het gebruik van middelen zal op Europees niveau moeten worden geregeld, mits het bewezen is. Dat is voor de VVD natuurlijk nog steeds het uitgangspunt, om een gelijk speelveld voor ondernemers te borgen.
De VVD plaatst vraagtekens bij de juistheid van het onderzoek van de EFSA. Met name gaat het dan om de vraag of in het onderzoek alle aspecten zijn meegenomen. De EFSA heeft een nieuwe beoordelingssystematiek opgesteld, die zij heeft toegepast op de bestaande dossiers van neonicotinoïden voor de toepassing van zaadbehandeling. De EFSA heeft logischerwijs vastgesteld dat de gegevens in deze dossiers ontbreken, maar heeft het bedrijfsleven voldoende mogelijkheid gekregen om de studies aan te leveren waaruit kan blijken dat de middelen ook met de aangescherpte eisen veilig zijn? En heeft de EFSA rekening gehouden met risicoreducerende maatregelen? Als dat niet het geval is, zou ik graag van de staatssecretaris willen weten of het onderzoek door de EFSA nog steeds zou aantonen dat de middelen voor bijen risico's met zich meebrengen. Ik ben daarom tevreden met het voorstel van de Europese Commissie dat voorziet in de mogelijkheid om direct in te spelen op nieuwe informatie, bijvoorbeeld om het verbod op te schorten.
De VVD heeft zorgen over de hoeveelheid en verscheidenheid aan meningen binnen het wetenschappelijk veld. Wat is de mening van de staatssecretaris hierover? Kan zij aangeven, al hoeft dat niet direct vandaag, welke universiteiten en welke wetenschapsbureaus betrokken zijn bij de totstandkoming van het beleid? Is zij van mening dat dit een goede afspiegeling van de wetenschap is? Graag krijg ik van haar een reactie.
Tot slot wil ik stilstaan bij de gevolgen van het besluit van de Europese Commissie. Mijn collega van D66, de heer Schouw, deed net al een opmerkelijke uitlating als zijnde van Amerikaanse onderzoekers dat de neonicotinoïden niet nodig zou zijn voor grotere oogsten, maar wij hebben natuurlijk veel meer doelen waarom dit soort middelen worden gebruikt. Daar hebben wij het juist bij deze drie middelen over als het gaat om zaadcoating. Daaraan heb ik al eens eerder gerefereerd. Het gaat dus niet alleen om grotere oogsten maar ook om andere effecten die je wilt bestrijden.
Heb ik het goed begrepen dat het besluit van de Europese Commissie een verordening betreft? Betekent dit dat aanvullende regels op nationaal niveau alleen kunnen worden gesteld als een veilige toepassing niet te garanderen is? Nederland zou dat moeten onderbouwen op het moment dat wij verder gaan. Dit betekent voor mijn fractie dat aanvullende verboden niet aan de orde kunnen zijn omdat dit wetenschappelijk niet kan worden aangetoond.
Daarnaast vraag ik aandacht voor de onvoorspelbare kaders waarmee de industrie in dezen te maken heeft, want dit leidt bij de industrie natuurlijk wel tot discussie of het verstandig is om te blijven investeren in onderzoek en innovatie. De VVD vindt dit geen goede ontwikkeling, gezien onze ambities in het regeerakkoord als het gaat om innovatie.
De heer Graus (PVV): Al jaren geleden hebben tal van wetenschappers gezegd dat bepaalde pesticiden kunnen bijdragen aan het uitsterven van de bij. Hoeveel wetenschappers moeten dat nog zeggen, wil de geachte afgevaardigde van de VVD ons steunen om dat soort pesticiden buiten ons land te houden en het liefst natuurlijk buiten Europa? Ik begrijp nu dat de VVD niet voor een algeheel verbod gaat pleiten.
Mevrouw Lodders (VVD): Dat heeft de heer Graus heel goed begrepen. Ik heb in mijn spreektekst zojuist gerefereerd aan de veelheid en verscheidenheid van wetenschappelijke meningen op dit dossier. Als nu alle wetenschappers hadden aangetoond dat het daadwerkelijk die invloed had, dan zou het een ander verhaal zijn, maar dat is niet het geval. Zelfs mevrouw Ouwehand heeft recent vragen gesteld over wetenschappers van de Universiteit Utrecht. Wij hebben enkele weken geleden kunnen lezen dat dat standpunt ook bestreden wordt binnen die universiteit. Dat is de reden van mijn vraag. Ik heb de staatssecretaris gevraagd om daarop te reageren.
De heer Graus (PVV): Er zijn wereldwijd maar een paar bijendeskundigen. Zij zeggen het allen. Daar moeten wij natuurlijk wel op af kunnen gaan. Ik heb jaren geleden al gevraagd om meer niet-chemische alternatieven. De staatssecretaris is daarmee als het goed is zelfs aan de slag. Waarom steunt de VVD dat soort alternatieven dan niet meer? Dan hebben wij namelijk die verschrikkelijke pesticiden helemaal niet meer nodig.
Mevrouw Lodders (VVD): Natuurlijk zouden wij dat willen steunen. Ik denk dat wij in de komende periode er ook aan toekomen om dat in beleid om te zetten. De belemmeringen daarvoor moeten worden weggenomen, maar de indruk die u wekt dat wij louter en alleen met alternatieve middelen toekunnen is pertinent niet aan de orde. Dat zal mijn fractie ook niet steunen.
De heer Van Gerven (SP): Het gebruik van gif, van deze neonicotinoïden en van middelen als imidacloprid is eigenlijk prehistorisch als methode. Je gaat toch geen gif inzetten om gezonde producten te ontwikkelen? Zou het niet juist de innovatie vooruithelpen en stimuleren als wij gewoon die middelen verbieden? Dat dwingt namelijk de producenten om op een andere manier veilig en goed voedsel te produceren.
Mevrouw Lodders (VVD): Prehistorisch zijn deze middelen zeker niet. Het voorbeeld van de zaadcoating waar wij het in dit debat over hebben is nu juist een heel mooie innovatie. In februari, ter voorbereiding op het debat bij de Landbouw- en Visserijraad, heb ik al aangegeven dat wij met het gebruik van zaadcoating heel precies de bestrijding kunnen vormgeven. Neem de mais, om maar eens een voorbeeld te noemen. Als je deze innovatieve middelen gaat verbieden, zul je moeten teruggrijpen op een aantal middelen uit het verleden. Dat betekent een belasting voor de portemonnee, al vind ik die in dit geval nog niet eens zo erg, maar ook een belasting voor het milieu. Dat zou u moeten aanspreken, mijnheer Van Gerven!
De heer Van Gerven (SP): In de prehistorie gebruikten we DDT. We kwamen er op een gegeven moment achter dat dat toch niet zo’n goed idee was. Toen zijn we ermee gestopt. Na die tijd is de wereld niet ingestort maar zijn er gewoon andere manieren gezocht om voedsel te produceren. U hebt het er ook over gehad dat er twijfel is bij geleerden of neonicotinoïden nu wel of niet giftig zijn. Zouden we er dan niet toch op basis van het voorzorgsprincipe in ieder geval een slot op moeten zetten, zodat we eerst de wetenschappelijke discussie kunnen laten doorgaan en stoppen met de neonicotinoïden?
Mevrouw Lodders (VVD): Ik kan de heer Van Gerven geruststellen, want in de prehistorie gebruikten we helemaal geen middelen. Ik ken mensen, die overigens gepensioneerd zijn, die de periode hebben meegemaakt waarin de gewasbeschermingsmiddelen en bestrijdingsmiddelen in opkomst waren. Die dateren dus uit een latere periode. Dat heeft al geleid tot innovatie. Denkt u nu werkelijk dat de industrie achteroverleunt en denkt niet te hoeven innoveren omdat deze middelen er zijn? Denkt u werkelijk dat een boer achteroverleunt en denkt dat het allemaal wel goed is, zonder open te staan voor alternatieven die ten gunste van de portemonnee en ten gunste van het milieu zijn? Ik geloof daar helemaal niets van. Ik denk dat iedereen in de branche hiermee op een zeer adequate en verantwoorde manier omgaat. De reden waarom wij niet voor een voorzorgsbeginsel zijn is het feit dat er zoveel discussie is, ook tussen wetenschappers onderling. Zo zit wat ons betreft de vork in de steel. Ik kan het niet anders maken. Wij moeten hiermee heel zorgvuldig omgaan. Is het bewezen, dan moet je maatregelen nemen. Zolang het niet bewezen is, denk ik dat je ook op andere manieren kunt ingaan op innovatie. Maar ik denk dan ook aan de gebruiksvoorschriften. Dan zou ik richting de branche willen aangeven dat ook daar in de afgelopen jaren ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.
De voorzitter: U hebt nog twintig seconden.
Mevrouw Lodders (VVD): Mijn laatste zin is dat wij het wel verstandig vinden dat de branche juist blijft investeren in onderzoek en innovatie, gezien onze ambitie in het regeerakkoord voor innovatie. In de beantwoording van de vragen van de heer Van Gerven heb ik dat nog eens benadrukt. Ik hoor ook daarop graag de reactie van de staatssecretaris.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Hier zit iemand die in ieder geval vorig jaar nog niet had verwacht dat wij het in Europa voor elkaar zouden hebben gekregen om een aantal neonicotinoïdehoudende stoffen te verbieden. Dit is een pril begin. Ik hoorde mevrouw Ouwehand zeggen dat zij het nog lang niet genoeg vindt. Laten wij met elkaar constateren dat wij het allemaal niet genoeg vinden, maar de werkelijkheid is ook dat we dat ook niet in één keer bij de 100 stoffen waar neonicotinoïden in zitten voor elkaar kunnen krijgen, maar wel voor zeven stoffen. Dit zijn er drie. Ik ben ook niet van de soort die alleen maar zegt «dank u wel staatssecretaris en alle landen die hier op dit moment ja tegen hebben gezegd»; wij moeten nu doorzetten. Op zijn Fries zeggen wij dan «trochsette». Ik vind het dus wel een heel goed begin. We hebben dit nu vast en wij moeten door.
Er zijn op dit moment nog vier stoffen in onderzoek bij de EFSA, waaronder fipronil. Ik hoop in vredesnaam dat dit voor elkaar komt. Het zou mooi zijn als wij niet uit evenwicht raken. Ik heb twee einddoelen, namelijk de bijensterfte heel sterk reduceren en een gezonde landbouw met liever geen gif. Wij zijn jarenlang met de giftbelt meegegaan. Dat zullen zij ook niet vandaag kunnen oplossen, maar we moeten met elkaar wel steeds de route vasthouden om daartoe te komen. Een van die routes vormen de alternatieve bestrijdingsmiddelen. De heer Schouw zei net al dat het echt niet voor het eerst is. Volgens mij heb ik al drie jaar geleden na veel gesprekken met tuinders gezegd dat zij er juist bij de Biociderichtlijn tegenaan lopen dat zij bepaalde zuren niet mogen gebruiken, die wij gewoon azijn zouden noemen en dat zij ook kalk niet mogen gebruiken wat wij misschien gewoon kalk zouden noemen. Dan gaat het om de aard van de concentratie en om de toepassing. Daar zouden we met elkaar wat mij betreft ook even zwaar op mogen inzetten. Je moet het mensen ook aantrekkelijk maken om biologisch te telen en om alternatieve middelen te gebruiken, zoals je dat ook in de geneeskunde doet. Er moet wel een alternatief zijn.
Als wij kijken naar de bijensterfte moeten wij ook reëel zijn over de varroamijt, voldoende voedselaanbod en biodiversiteit, maar ook over de professionaliteit van de imkers. De staatssecretaris heeft ons in februari een brief gestuurd waarin zij op een rijtje heeft gezet wat er allemaal aan extra investeringen is gedaan. Ik zou heel graag zien dat er tot de zomer veel geïnvesteerd wordt. Er zitten heel goede ambtenaren. Ik ken er een paar met heel veel passie en kundigheid op dit gebied. Ik zou heel graag zien dat we een samenhangend actieplan maken dat de zaak reëel in kaart brengt.
Hier zit ook een gewetensbezwaarde als we vandaag zeggen dat voor alle stoffen het maximale voorzorgsbeginsel geldt. Opzouten; Frankrijk en Duitsland hebben dat gedaan maar zij hebben het ondertussen ook alweer tenietgedaan. Uit juridisch oogpunt gaan we dat niet halen. Dan hebben de Bayers van deze wereld alleen maar gewonnen. Dan zitten wij met de grensproblematiek, met de vrije zaadhandel en dergelijke. Daar baal ik allemachtig van. Ik wil graag van de staatssecretaris weten hoe wij bij dat soort formaliteiten misschien toch heel slim iets kunnen doen. Want als die andere vier stoffen ook door de EFSA gaan, zou ik toch eigenlijk wel graag strakke acties zien.
Nog even iets over het water. We wisten het wel, maar ik schrik echt van de resultaten van de onderzoeken die aangeven hoe soms de concentraties bij 50% van de meetlocaties echt over de rooie zijn. Dat kan zo niet langer. Een van de punten waarmee wij in ieder geval zelf kunnen uitpakken is de Kaderrichtlijn Water. LTO geeft ook een aantal goede suggesties, allemaal «end-of-pipe», maar dit zijn allemaal punten waarmee je in praktische zin tussen bemesting en lozing langere termijnen moet hanteren. Ik noem driftreducties en uv- techniek, want het schijnt mogelijk te zijn om neonicotinoïden eruit te halen. Dat zou geweldig zijn.
De voorzitter: Kunt u afronden?
Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik wil nog kort iets zeggen over het onderzoek. Met alle respect voor het Ctgb en iedereen, vraag ik mij diep uit mijn hart af wat dat voor onderzoeken zijn over de gezondheid van de mensen, de effecten op het water of de essentie van ons leven. Het zijn altijd van die onderzoeken met een smalle focus. Dat hebben wij allemaal met elkaar bedacht als wetenschappers. Er is blijkbaar geen wetenschap die een meer integrale benadering, een cumulatie der dingen meeneemt. Daardoor krijg ik gewoon minder respect voor wetenschappers, terwijl wij er juist heel veel waarde aan hechten. Ik doe dus ook een oproep aan de staatssecretaris om eens te kijken in hoeverre wetenschappers ook dit soort zaken er meer bij kunnen gaan betrekken. Dat hoort denk ik bij het actieplan.
De heer Baart vraagt ook terecht wanneer we in vredesnaam ook eens bij dit soort onderzoeken de gezondheidsaspecten van de mens en dergelijke gaan betrekken. Ik heb mijn hart gelucht, dank u wel.
De voorzitter: Omdat dit zo diep uit uw lijf kwam, hebt u een minuut extra gekregen, maar misschien krijgt u nog meer extra tijd want er is een interruptie van mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ken mevrouw Jacobi als een gepassioneerd mens, dus ik ben blij dat wij dat vandaag ook weer hebben mogen aanschouwen. Ik weet ook dat ze samen met mij en anderen heeft gestreden voor aandacht voor de risico's voor de volksgezondheid en de vervuiling van het water. Ik begrijp dat zij de staatssecretaris vraagt hoe het juridisch zit als wij zelf maatregelen treffen. Kan zij zich aansluiten bij de Partij voor de Dieren als wij zeggen: start voor Nederland weer een reguliere procedure waarin er nog gelegenheid is voor hoor en wederhoor om bijvoorbeeld de uitzonderingen voor de glastuinbouw en de bollenteelt te schrappen en ook verdere stappen te zetten in het beperken van de neonicotinoïden? Ik vraag dat juist omdat wij in Nederland in de top drie staan van het gifgebruik in de wereld. Wij horen bij de landen met de hoogste bijensterfte en omdat wij een waterland zijn, lopen de extra risico's bij de overschrijding op tot soms wel 25.000 keer de norm.
De voorzitter: Ik verzoek de leden om de interrupties een beetje bondig te houden.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Volgens mij is het alleszins reëel wat mevrouw Ouwehand vraagt. Mijn betoog staat er bol van dat wij uit de kast halen wat er allemaal mogelijk is en wat wij formeel in ieder geval niet als een boemerang terugkrijgen. Daarover hoor ik heel graag de staatssecretaris.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Voorzitter. Het onderwerp «bijensterfte» leeft in Nederland, niet alleen in de politiek, in het bedrijfsleven en bij de ngo’s maar zeker ook bij de burgers, die zich oprecht zorgen maken over de bijenstand. We weten inmiddels dat er meerdere factoren zijn die bijdragen aan de bijensterfte. In de afgelopen tijd zijn de schijnwerpers vooral gericht op de negatieve effecten van specifieke gewasbeschermingsmiddelen, de neonicotinoïden.
De discussie over bijensterfte is steeds politieker geworden omdat er ook grote belangen mee gemoeid zijn, zeker ook commerciële belangen. Ik ben dan ook heel blij dat de staatssecretaris, hulde daarvoor, enkele weken geleden het initiatief heeft genomen om een publiek debat over dit onderwerp te organiseren.
Vooraf maak ik graag een algemene opmerking. De discussie over de neonicotinoïden is voor mijn fractie een illustratie van een soort vicieuze cirkel waarin wij zitten. Er is een probleem met gewasbescherming. Wij zoeken daarvoor innovatieve oplossingen door zaden te injecteren. Vervolgens leidt dit weer tot nieuwe problemen.
Dit roept de vraag op of er niet een radicale omslag nodig is in het gewasbeschermingbeleid. Ik denk dan bijvoorbeeld aan veel meer ruimte om alternatieve middelen, zoals niet-chemische biologische middelen, op de markten toe te laten. Ik kan mij aansluiten bij de woorden van de heer Schouw op dat punt.
Ik ben verheugd dat eurocommissaris Borg heeft doorgepakt en ondanks het feit dat er op 29 april in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid was toch heeft besloten om de Europese Commissie voor te stellen om de toepassing van een drietal neonicotinoïden voor een periode van twee jaar te verbieden.
Het is nu echter wel zaak dat de EFSA, het Ctgb en het bedrijfsleven in deze periode niet stil gaan zitten. Er dient een grondige monitoring plaats te vinden van de effecten van dit moratorium op de bijensterfte. Hiervoor is het tijdelijk verbod namelijk bedoeld. Welke afspraken zijn hierover gemaakt? Zijn er ook afspraken gemaakt over een eventuele verlenging van het moratorium als blijkt dat er na twee jaar onvoldoende onderzoeksresultaten zijn?
Ik ben zeer benieuwd naar de reikwijdte van het moratorium voor Nederland. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel mogelijke toepassingen er in totaal in Nederland zijn voor de drie neonicotinoïden die onder het verbod vallen? Hoeveel van deze toepassingen zijn nu daadwerkelijk verboden? Klopt het dat 75% tot 85% van de toepassingen in Nederland is uitgezonderd? Valt het particulier gebruik nu wel of niet onder het moratorium?
Het verbod bevat uitzonderingen voor onder meer de glastuinbouw, maar dit betekent wel dat de glastuinbouwsector, met name in het Westland, een grote verantwoordelijkheid heeft om de situatie van het oppervlaktewater te verbeteren. LTO heeft daarvoor ook aanbevelingen gedaan. Hier zijn nog veel normoverschrijdingen voor de neonicotinoïde imidacloprid. Welke maatregelen gaat de staatssecretaris hiertegen nemen? Ik verwees al naar de aanbevelingen van LTO.
Een ander neveneffect is dat als bepaalde neonicotinoïden verboden zijn, als alternatief daarvoor meerdere andere gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet. Dit heeft niet alleen hogere kosten voor de boer tot gevolg maar ook grotere negatieve gevolgen voor het milieu. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om dit de komende twee jaar goed te monitoren.
Met alleen een tijdelijk verbod op de toepassing van de drie genoemde middelen zijn wij er niet. Is de staatssecretaris ook bereid om aanvullende maatregelen te nemen en bijvoorbeeld tuincentra op te roepen om bepaalde gewasbeschermingsmiddelen uit de schappen te halen? Overvecht en Tuinland hebben hierin al het goede voorbeeld gegeven.
Verder is het niet duidelijk wat de bijdrage van de overheid is aan de verbetering van de bestrijding van de varroamijt. De inzet lijkt nu vooral gericht op de neonicotinoïden, terwijl er toch duidelijk meer oorzaken van bijensterfte zijn. Kan de staatssecretaris aangeven wat hierbij haar inzet is?
Tot slot wil ik nog kort stilstaan bij de effecten van neonicotinoïden op de volksgezondheid. De bezwaren uit de open brief van Plan Europe worden door het Ctgb en het RIVM gepareerd, maar is de staatssecretaris het met mij eens dat er wel degelijk mogelijke risico’s kunnen zijn als er geen sprake is van correct landbouwkundig gebruik en als verschillende middelen elkaars werking kunnen versterken? Ik ben hier niet gerust op. Is de staatssecretaris bereid om onderzoek te laten doen naar de risico’s van residuen van gewasbeschermingsmiddelen voor de volksgezondheid?
De heer Graus (PVV): Voorzitter. We hebben pas een wereldprimeur gehad in de binnentuin van ons mooie parlementsgebouw. We hebben daar het eerste honingbijenvolk geplaatst. Het is nog nooit voorgekomen. Wij hebben ook een kastje opgehangen om wilde bijen te lokken. Ik wil ook de staatssecretaris bedanken, die zich heeft ingezet, ook bilateraal. Zij heeft ook een kastje in ontvangst genomen voor haar eigen dierentuin thuis.
Staatssecretaris Dijksma: Het hangt al!
De heer Graus (PVV): Dus de staatssecretaris is zelf ook een heuse imker geworden. Daarvoor prijs ik haar. Ik heb haar niet voor niets gisteren nog de meest diervriendelijke bewindspersoon sinds ik hier in 2006 ben aangetreden genoemd. Dat herhaal ik nogmaals voor degenen die dat niet hebben gehoord. Dat zal ik nog vaak doen.
Wij zetten ons al jaren in ten behoeve van het behoud van bijen maar ook van hommels, want we zijn de hommels een beetje vergeten. Vroeger had je Maja de Bij en Willy, een soort hommeltje. In de nieuwe animatie is Willy nu ook een bij geworden en geen dik hommeltje meer met een lage zoem maar een heel smal bijtje. Ik wil de oude Willy terug.
Laten wij het over de bestuivers hebben, want zij staan aan het begin van onze voedselketen en zijn onvervangbaar. Indien de massale sterfte doorgaat, zullen ook tal van mensen in problemen komen. Wij krijgen dan een wereldvoedselprobleem. Dat is al voorspeld en niet door de eersten de besten.
Los van het feit dat bijen en hommels heel lieve en mooie diertjes zijn, vergeten wij vaak hun antibacteriële, pre- en probiotische inzet, want honing wordt niet alleen voor allerlei kwaaltjes al vanaf de Egyptenaren ingezet, maar het blijkt dat honing en het sputum van bijen een antibacteriële en pre- en probiotische werking hebben. Bovendien wordt honing ingezet bij brandwondencentra ter voorkoming van lidtekenweefsel. Voorts worden ook nog reuma- en zelfs aidspatiënten behandeld met bijengif. Mijn opa was imker. Hij zei dat hij nooit reuma zou krijgen, terwijl dat heerst in onze familie. Dat is vaak ook genetisch bepaald. Hij heeft inderdaad nooit reuma gekregen, want bijengif werkt tegen reuma. Deze zaken worden vaak onderbelicht. Dat vind ik jammer. Los van het feit dat honing natuurlijk ook nog een heel lekker product is, maar dat terzijde.
Vrijwel alle deskundige wetenschappers van links tot rechts steunen alle bijenacties, ook hier in de Kamer, waarvoor dank. De aangenomen motie-Graus is heel breed gesteund. Ook dank daarvoor, op een enkele partij na, de VVD, die de motie niet heeft gesteund. Maar dat maakt niet uit. Wij hebben het in ieder geval gered. Er vond onlangs een wereldprimeur plaats in de binnentuin, met dank aan iedereen behalve de VVD. In die partij komt men er vanzelf nog wel een keer achter hoe belangrijk bijen zijn.
De voorzitter: Mevrouw Lodders werd aangesproken.
Mevrouw Lodders (VVD): Ik werd inderdaad aangesproken, alsof de VVD de bijen niet belangrijk zou vinden. We zijn afhankelijk van de bij, maar tegelijkertijd is het natuurlijk wel belangrijk om ook wetenschappelijk de effecten aan te tonen van de neonicotinoïden op de bijensterfte. Die zijn door andere sprekers ook al naar voren gebracht, zoals de heer Schouw en mevrouw Jacobi. Ik wijs op de varroamijt, maar zo zijn er meer effecten op de bijensterfte. Ik vind dat wij wel in het hele pakket dat moeten bezien. De VVD is zeker niet tegen bijen. Zij zijn juist van belang, niet alleen voor de mens maar ook voor onze land- en tuinbouw.
De heer Graus (PVV): Voorzitter. Mag ik daar even op reageren zonder dat dat direct van mijn tijd af gaat?
De voorzitter: Zeker.
De heer Graus (PVV): Dit ben ik natuurlijk helemaal met mevrouw Lodders eens. Gewasbeschermers worden als punt één genoemd, de varroamijt als punt twee maar ook straling. Als wij zeggen dat bijen beter gedijen in de stad en dat wij hier het goede voorbeeld gaan geven in onze binnentuin is het natuurlijk heel flauw om dat niet te steunen, want uiteindelijk wilde ik aantonen dat al die wetenschappers gelijk hebben. Ik heb gelukkig wel, met dank aan alle andere partijen, de kans gekregen. Dat waardeer ik enorm. Er zullen nog heel wat bijenvolken worden geplaatst, op gouvernementsgebouwen en ook op gemeentelijke en provinciale gebouwen. Zelfs banken zijn ermee begonnen, zoals de Rabobank. Het gaat dus als een olievlek door heel Nederland. Dat is prachtig.
Wij ageren al langere tijd tegen de monopoliepositie van de steeds weer in opspraak komende Wageningen UR. Ik weet dat de staatssecretaris mij dit niet in dank afneemt, maar samen met oud-Kamerlid Koopmans van het CDA heb ik ervoor gepleit om te korten op de publieke geldstromen voor Wageningen UR omdat wij vinden dat die er met zijn monopoliepositie keer op keer naast zit. Nu heeft men daar de plank misgeslagen door de sponsoring van Bayer. Dat kan natuurlijk niet; het is ontoelaatbaar. Hieruit blijkt dat Wageningen UR niet onafhankelijk is en dat onderzoeken door tal van deskundigen onderuit worden gehaald, ook wereldwijd. Ik krijg hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Ik weet dat zij altijd een beetje boos is als ik Wageningen UR aanval, maar helaas moet ik dat wel doen vanuit het ambt dat ik bekleed.
De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.
De heer Graus (PVV): Dan zal ik het kort samenvatten.
Wij hebben al een keer een motie ingediend waarin wij voor een versnelde en vereenvoudigde toelatingsprocedure pleitten voor niet-chemische laagrisicoalternatieven om ongewenste neveneffecten van een moratorium te voorkomen. Daarop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris. Zij zou daar al mee bezig zijn aan de hand van een ander debat dat wij hebben gehad.
Wil zij zich ook inzetten voor een gelijk Europees speelveld? Jazeker vraagt de PVV daarom, want het gaat om de interne markt. Het kan niet zo zijn dat onze boeren aan strengere normen moeten voldoen dan andere boeren.
Nederland is het afvoerputje van Europa. In ons oppervlaktewater worden op verschillende plaatsen hoge concentraties gemeten van gewasbeschermingsmiddelen die ver boven de norm liggen van bepaalde insecticiden. Wij vragen of de procedures voor de niet-chemische bestrijdingsmiddelen kunnen worden verkort. Die liggen nu rond de zeven jaar. Hier hebben ook de producenten van de niet-chemische bestrijdingsmiddelen veel last van. Er moet een wereldwijd actieplan komen, niet op nationaal of op Europees niveau. Dat kan de staatssecretaris in ieder geval bepleiten.
Mevrouw Lodders (VVD): Ik hoor de heer Graus pleiten voor een Europees gelijk speelveld. Daar ben ik heel blij mee. Mag ik daaruit ook concluderen dat hij een motie over aanvullende nationale verboden niet zal steunen?
De heer Graus (PVV): Nee, dat hebt u verkeerd begrepen, want zo'n motie hebben wij wel eerder gesteund. De PVV heeft het al eerder gesteund dat wij hierin voorop moeten lopen. Daarmee was de staatssecretaris het overigens niet eens. Zij heeft toen gezegd dat wij dat niet moeten doen. Zij heeft wel gezegd dat er een gelijk speelveld moet komen. Daartegen heb ik mij toen ook verzet, ook in het vorige debat, maar wij zijn ervoor, zoals de EG ooit is opgericht en waarvoor zij is bedoeld. Wij zijn ook altijd voor een interne Europese markt. Maar daarvoor moet er wel een gelijk speelveld komen. Daarom vragen wij of de staatssecretaris zich daarvoor wil gaan inzetten. Dat wil niet zeggen dat wij niet voorop mogen lopen, want wij lopen altijd voorop. Onze boeren lopen voorop en onze dierenwelzijnsorganisaties ook.
Mevrouw Lodders (VVD): Ik zie op dit punt dan toch ruis ontstaan, want als wij het hebben over een gelijk speelveld, betekent dit dat wij maatregelen op Europees niveau moeten nemen. Het kan dan niet zo zijn dat we eerst in Nederland aanvullende maatregelen nemen waarvan wij weten dat er in Europa geen steun voor is. Dan is die opmerking van u echt een loze boodschap aan de boeren. Dat is een constatering. Daar wil ik het dan ook bij laten.
De heer Graus (PVV): Nee, dat is niet waar, want Nederland loopt altijd in alles voorop. Ik heb al eens gezegd dat wij de beste boeren hebben, de beste ondernemers en de beste dierenartsen. Wij hebben van alles het beste van het beste. Ik vraag of de staatssecretaris zich wil gaan inzetten voor een Europees gelijk speelveld om die achterblijvers allemaal bij te trekken. Dat is heel wat anders. Dat kan ook. Ik benader het van de andere kant, dus ik zeg het precies goed.
De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Ik wil allereerst even bij het voorzorgsprincipe stilstaan. Daarover had ik al een interruptiedebatje met de VVD. Wij hebben geleerd hoe belangrijk het voorzorgsprincipe is. Ik wil maar herinneren aan het Q-koortsdrama, waarbij het voorzorgsprincipe niet is toegepast, met alle nadelige consequenties van dien. Over de link van neonicotinoïden met de bijensterfte wordt al 20 jaar gediscussieerd. De bewijzen stapelen steeds verder op. Ik heb in het debat begrepen dat de staatssecretaris ook wel een voorstander is van het voorzorgsprincipe, dus ik vraag of zij daarop wil ingaan, net als op het feit dat wij wel een voorlopige stop hebben op drie van deze middelen. Daarvoor heeft zij haar nek uitgestoken. Dat is te prijzen. Maar wij moeten ook constateren dat er weer zoveel uitwijkmogelijkheden zijn gekomen dat er slechts een reductie is van 25% van het gebruik van deze middelen. Er zijn zoveel uitzonderingsbepalingen dat zij toch nog eigenlijk heel veel worden gebruikt. Wil de staatssecretaris bepleiten dat zij gewoon helemaal niet meer worden gebruikt? Ook al coat je ze of ook al doe je er allerlei zogenaamd slimme dingen mee, ze worden opgenomen door planten en uiteindelijk dan toch ook weer door bijen. Ook al pas je het selectief toe, zijn de stoffen daardoor niet uit de natuur. Ik krijg daarop graag een reactie.
Ik wil ook graag weten of de staatssecretaris bereid is om onderzoek te doen naar effecten op de mens. De normen voor het oppervlaktewater wordt namelijk massaal overschreden. Soms worden normen wel 10 tot 1.000 keer overschreden. Ik wil weleens weten wat het effect hiervan op de mens is. Zitten bepaalde stoffen bijvoorbeeld in moedermelk? Wil de staatssecretaris ook op dat terrein onderzoek in gang zetten en daarmee wellicht een voorbeeldfunctie vervullen? Dat vraag ik omdat uit buitenlands onderzoek naar voren komt dat kinderen een grotere kans op hersentumoren hebben als aanstaande ouders tijdens de zwangerschap met pesticiden zoals imidacloprid in aanraking komen. Dat zijn verontrustende signalen. Nederland is een klein land en wij gebruiken duizenden kilo's van dat gif. Het gebruik daarvan is vaak ook nog in bepaalde delen van het land geconcentreerd. Ik krijg hierover dus graag een toezegging van de staatssecretaris. De SP zou het zeer waarderen als zij dat wil doen.
Is er een veilige norm? Toxicoloog Tennekes zegt het volgende. Als je een kind van 10 kilo een glaasje bessensap geeft, een kind van één jaar oud, dan zit je al op de aanvaardbare dagelijkse innamedosis. Als dat waar is, moet je zeggen: de stof moet er helemaal uit; die moet er niet in voorkomen. De vraag is natuurlijk wat er met de economie en de voedselproductie gebeurt als je het stopt; hoe zit het dan ten opzichte van andere landen? Als het evident schadelijk is, als de aanwijzingen daarvoor zich blijven opstapelen, dan moet je op een gegeven moment een daad stellen. Ik roep de staatssecretaris op om Nederland dan maar het voortouw te laten nemen. Ik weet zeker dat er altijd weer nieuwe oplossingen komen als iets verboden wordt. De mens is namelijk buitengewoon creatief. Er zijn al bepaalde alternatieven genoemd, zoals puur biologische alternatieven. Ik wijs op azijn en dergelijke. Ik heb zelf voorbeelden gezien van uv-belichting die effectief zouden kunnen zijn. Die alternatieven zijn hoopgevend, dus laten we vooral daarop inzetten.
Ik wil graag nog een reactie op het recente rapport van het Europese Milieuagentschap EEA, want dat heeft de bijensterfte ook onderzocht. Daarmee kom ik terug op het voorzorgsprincipe. Het EEA geeft namelijk nadrukkelijk aan dat het voorzorgsprincipe een heel goede methode is om de zaak in de hand te houden. Het EEA geeft ook aan dat toelating op basis van het voorzorgsprincipe gehanteerd zou kunnen worden.
De voorzitter: Tot zover de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering voor tien minuten, zodat de staatssecretaris zich kan voorbereiden op de beantwoording en de heer Schouw nog even kan oefenen op de uitspraak van het woord «neonicotinoïden».
De vergadering wordt van 17.55 uur tot 18.05 uur geschorst.
De voorzitter: De staatssecretaris heeft haar beantwoording in vier blokjes ingedeeld. Ik stel voor om na elk blokje te interrumperen. Ik sta maximaal drie interrupties per Kamerlid toe, onder voorwaarde dat interrupties kort en bondig zijn.
Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. Ik wil mijn beantwoording inderdaad in vier blokken indelen. In het eerste blok ga ik voor de Kamer in op de inhoud en de gevolgen van het Europees verbod en de vraag hoe het nu verder moet. In het tweede blok ga ik in op de risico's voor water en grond. Het derde blok gaat wat mij betreft over wetenschap, onderzoek en openbaarheid. Het vierde en laatste blok gaat over verdere acties. Naast gewasbeschermingsmiddelen zijn er natuurlijk ook andere oorzaken voor bijensterfte. De Kamer heeft opgeroepen om voluit in te zetten op het beperken daarvan. Ik besteed daar graag aandacht aan.
Wat houdt het Europees verbod precies in en hoe gaan we nu verder? Ik stel net als mevrouw Jacobi vast dat we een aantal maanden geleden misschien nog niet hadden gedacht dat we nu zo ver zouden zijn gekomen. Nederland heeft dit onderwerp volgens mij in januari op de agenda van de Landbouwraad geplaatst. Dat heeft heel snel tot actie van Commissaris Borg geleid. Net als velen van u ben ik blij dat hij actie heeft ondernomen. Drie werkzame stoffen uit de neonicotinoïdengroep zijn door de EFSA beoordeeld. Imidacloprid, thiamethoxam en clothianidine – dat is een heel ingewikkelde naam – worden verboden. Het betreft een verbod op de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen waarin een van deze drie neonicotinoïden zitten op gewassen die aantrekkelijk zijn voor bijen en op graan. Particulier gebruik van deze middelen wordt totaal verboden. De toelatingen op basis van de drie genoemde middelen moeten volgens het voorstel uiterlijk 30 september aanstaande herzien of ingetrokken zijn. Het verbod op het verhandelen en gebruiken van behandeld zaad op bijaantrekkelijke gewassen zal volgens het voorstel uiterlijk op 1 december 2013 ingaan. Binnen twee jaar vindt een evaluatie plaats. Voor alle relevante studies die ondertussen door toelatingshouders worden aangeleverd, zal de Europese Commissie aan de EFSA de opdracht geven om deze spoedig te beoordelen. Als deze studies volgens de EFSA veilig gebruik aantonen, kan de regelgeving binnen twee jaar worden aangepast.
Welke gevolgen heeft dit in Nederland op middelenniveau? Zestien toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen worden door het Ctgb aangepast. Tien toelatingen van middelen worden ingetrokken, acht particuliere middelen en twee middelen voor professioneel gebruik. Zes middelen krijgen een beperkte toelating. Een aantal leden zei dat dit een mooie eerste stap is – de een was wat positiever qua formulering dan de ander – maar wat gaat er verder gebeuren? Ik heb steeds met de Kamer afgesproken dat het van belang is om communautaire actie te ondernemen. Dat is ook met instemming van de Kamer gebeurd. Ik heb ook vastgesteld dat het van belang is om actie te ondernemen op basis van wetenschappelijk bewijs. Als de EFSA het namelijk niet beoordeelt en we niet op basis van wetenschappelijk bewijs handelen, staan we niet sterk, ook juridisch niet. Als je een stap zet, is het wel belangrijk dat je die stap kunt doorzetten en kunt volhouden. Voor een verdergaande stap, zoals sommigen vroegen, ontbreekt op dit moment het wetenschappelijk bewijs. De EFSA kijkt echter al heel snel naar de twee andere neonics en naar het middel fipronil. Eind mei komt de EFSA bijvoorbeeld al met de beoordeling van fipronil. Ik heb het Ctgb gevraagd om voor Nederland versneld naar die studies te kijken zodra die bekend en beschikbaar zijn. Mevrouw Jacobi zei: het is een mooie stap, maar gaan we nu verder of blijven we stilzitten? Nee, we blijven dus niet stilzitten. De EFSA gaat nu sneller werken. Ik zal in Nederland ook snel handelen.
Mevrouw Ouwehand vroeg hoe het staat met de aanpassing van EU-richtsnoeren; liggen aanvragen stil? Het EU-richtsnoer voor bijenrisico's wordt aangepast door de EFSA en zal naar verwachting eind mei worden gepubliceerd. Er is nu al een herziene conceptversie, waarvan wij op voorhand al gebruik kunnen maken voor de beoordeling.
Mevrouw Lodders zei dat zij twijfelt aan de EFSA-beoordeling; heeft het bedrijfsleven wel voldoende tijd gehad om nieuwe informatie aan te leveren en heeft de EFSA wel rekening gehouden met risicoreducerende maatregelen? De EFSA heeft ruim de tijd en gelegenheid gegeven voor inbreng vanuit het bedrijfsleven. Op basis daarvan heeft de Europese Commissie een besluit genomen. Daarbij is ook rekening gehouden met onzekerheden. Het bedrijfsleven kan op ieder moment studies aan mij, het Ctgb of aan andere instanties leveren die aantonen dat veilig gebruik plaatsvindt. Zoals gezegd levert de EFSA eind mei een definitieve versie van het herzien Europees richtsnoer aan. Voor het reces volgt nog een herbeoordeling van de werkzame stof fipronil. In het najaar volgt de herbeoordeling van de andere neonicotinoïden, thiacloprid en acetamiprid. Daarnaast moet door de EFSA nog een aanvullende beoordeling van de drie neonicotinoïden volgen, want de spuittoepassingen zijn nog niet beoordeeld. Ook die beoordeling volgt dus nog. De Europese Commissie heeft daar in haar voorstel alvast wel voor een deel naar gehandeld.
Mevrouw Jacobi zegt eigenlijk tegen mij: we willen graag strakke acties op basis van de herbeoordeling. Ik zal bij de Europese Commissie aandringen op snelle afronding van de risicobeoordeling van de twee andere neonics die ik net noemde. Ik zeg mevrouw Jacobi en anderen die erom gevraagd hebben toe dat ik vooruitlopend daarop het Ctgb zal vragen om deze twee stoffen versneld te beoordelen. Dat kan helpen om de EFSA sneller te laten werken.
Mevrouw Ouwehand zei dat er nog lacunes in het voorstel van de Europese Commissie zitten, omdat alleen naar het coaten van zaden is gekeken. In de EFSA-herbeoordeling is naar zaadcoating en granulaattoepassingen gekeken. Het verbod gaat echter over zaadcoating en granulaat- én spuittoepassingen. Zoals gezegd, is men nog bezig met de herbeoordeling van een aantal zaken.
Mevrouw Ouwehand vroeg of we misschien het particulieremiddelenverbod naar voren moeten halen. Ik heb in mijn brief van 14 mei aangegeven waarom het mij verstandig lijkt om qua termijnen aan te sluiten bij wat de Europese Commissie voorstelt. Het is een kwestie van weken. We gaan niet bij wijze van spreken nog jaren wachten. Ik heb laten weten dat alles dit jaar in werking zal treden.
Mevrouw Ouwehand vroeg ook of we een compleet moratorium op particuliere middelen kunnen instellen. De drie beoordeelde neonics, particuliere middelen, worden allemaal verboden. Voor een compleet moratorium moet echter wetenschappelijk bewijs worden aangeleverd. Zoals gezegd, komt de EFSA met een beoordeling van de andere neonics en fipronil. Die beoordeling komt er dus aan en op basis daarvan zullen we besluiten.
Mevrouw Dik-Faber vroeg of het klopt dat 75% van de toepassingen is uitgezonderd. In het besluit van de Europese Commissie worden slechts uitzonderingen gemaakt als blootstelling aan de bij verwaarloosbaar is bij de toepassing van een bepaald middel. Op die basis wordt een uitzondering gemaakt.
Mevrouw Dik-Faber vroeg ook of er afspraken bestaan over een eventuele verlenging van het tweejaarsverbod, als er onvoldoende onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. Er komt na twee jaar een evaluatie van het verbod vanuit de Europese Commissie. Dan wordt ook besloten of er verlenging plaatsvindt. Dat is op zichzelf ook logisch.
De heer Graus vroeg of ik mij wil inzetten voor een gelijk Europees speelveld. Dat vind ik inderdaad belangrijk en ik heb mij daar ook voor ingezet. De heer Graus debatteerde erover met mevrouw Lodders. Volgens mij zegt hij: het Europese gelijke speelveld betekent dat je ervoor moet zorgen dat mensen in onze sectoren niet met andere regels te maken krijgen dan anderen. Hij zegt ook dat Nederland voorop moet lopen, net zoals de afgelopen keer tijdens de Landbouwraad, door het initiatief te nemen om ervoor te zorgen dat we een aantal zaken communautair geregeld krijgen. Zo versta ik de heer Graus. Het is dus echt belangrijk om zaken zo veel mogelijk communautair te regelen. Daar kan Nederland een belangrijke initiatiefrol bij spelen. Dat heb ik gedaan en dat wil ik ook blijven doen.
De voorzitter: Tot zover het eerste blokje. Ik vraag om interrupties naar aanleiding van dit blokje kort en bondig te houden. Voor beschouwingen en/of standpunten hebben we dan nog een tweede termijn.
De heer Van Gerven (SP): Ik heb een naamsuggestie voor de term «neonicotinoïden». Als we ze nu eens «neonoxen» noemen. «NOx» komt uit het Latijn en betekent «schadelijkheid» of «kwaal». Dit lijkt mij een goede benaming voor de hele groep producten, want eigenlijk zijn er zeven plagen die ons teisteren. Ik had een vraag over thiacloprid. Drie producten liggen onder vuur en dan zie je dat de industrie meteen uitwijkt naar het vierde, vijfde, zesde of zevende product. Moet op grond van het voorzorgsprincipe niet ook een moratorium gelden voor thiacloprid, een stof die als «gevaarlijk» bekendstaat?
De voorzitter: Een suggestie en een concrete vraag voor de staatssecretaris.
Staatssecretaris Dijksma: Als je iets verbiedt, moet daar ook wetenschappelijke grond voor bestaan. Anders blijft het verbod namelijk niet overeind. Ik wijs de heer Van Gerven erop dat dit een logisch uitgangspunt is. Ik heb net gezegd dat het middel thiacloprid dit najaar al herbeoordeeld wordt door de EFSA. Ik heb toegezegd dat ik onze eigen organisatie zal vragen om versneld tot een herbeoordeling te komen. Wat we vooruitlopend daarop kunnen doen, in de woorden van mevrouw Jacobi en de heer Graus, dat doen we. Ik vraag wel om een eventueel verbod op een middel ook te kunnen laten standhouden. Daarvoor heb je de geschetste route nodig en die wordt nu versneld bewandeld.
De heer Van Gerven (SP): Je kunt ook op basis van het voorzorgsprincipe bepaalde maatregelen nemen. Het onomstotelijk wetenschappelijk bewijs is dan wellicht nog niet geleverd, maar de aanwijzingen zijn «dermate dat ...». Als ik het goed zie, wordt de route nu voor drie middelen wel bewandeld. Het onderzoek loopt namelijk nog. Waarom zouden we het dan niet op de gehele groep betrekken, alle zeven middelen, en met name op thiacloprid?
Staatssecretaris Dijksma: Er is wel een verschil, want de EFSA heeft al het een en ander verzameld over de drie stoffen waarvoor een moratorium gaat gelden. Het gaat mij om het verschil met de twee overige stoffen plus fipronil. In mei komt er vanuit de EFSA een verhaal over fipronil en in het najaar over die twee andere stoffen. Dan heeft men daar ook helderheid over. Wat mij betreft komen wij zo meteen nog uitgebreid over de wetenschap te spreken, maar zonder die herbeoordelingen is het niet verstandig om dat pad op te gaan. Je hebt dat namelijk nodig als bodem onder een maatregel.
De heer Graus (PVV): De heer Van Gerven is ooit huisarts geweest; dat steekt hij niet onder stoelen of banken. Tijdens dit soort emotionele debatten zit ik graag naast hem, omdat uit een onlangs gepubliceerd onderzoek blijkt dat kleine, kalende, wat dikkere mannetjes, een verhoogde kans op een hartinfarct hebben. Dan is hulp namelijk dichtbij.
De staatssecretaris verwees naar het debatje dat ik met mevrouw Lodders voerde, maar volgens mij zat de staatssecretaris qua opvatting tussen ons in. Ik bedoel het volgende. Wij lopen voorop en wij moeten ook voorop blijven lopen, maar de staatssecretaris heeft ook een taak om via de Europese Commissie ervoor te zorgen dat andere landen bijtrekken. Op die manier wil ik het doen. Dat is een positieve manier om een gelijk speelveld te realiseren, omdat wij natuurlijk vooroplopen. Wij moeten dus niet stil blijven staan. Dat heeft de staatssecretaris net ook gezegd. Het moet duidelijk zijn dat wij onze lijn moeten volhouden en dat andere landen moeten bijtrekken.
Staatssecretaris Dijksma: Dat ben ik met de heer Graus eens en wij staan ook niet stil. Ik blijf het onderwerp in Europees verband steeds agenderen. Daarmee lopen wij dus voorop. De heer Graus zegt dat er een gelijk speelveld moet zijn, maar ik wijs hem erop dat het volgende belangrijk is als je dit type maatregelen neemt. Zaden worden verhandeld, maar trekken zich van grenzen niks aan. In die zin is het ook echt een winstpunt als wij juist op Europees niveau heel veel meer bereiken. Daarmee slaan wij namelijk echt een grote slag. Mijn indruk is dat we met de herbeoordeling van de twee stoffen plus fipronil echt een Europese agenda hebben waarmee versneld kan worden opgetreden. Dat zal voor al die andere landen ook betekenen dat ze moeten gaan handelen. We hebben kunnen vaststellen dat niet iedereen daarop wacht. Daarom heeft de Commissaris met zijn voorstel geen overweldigende landslide-overwinning behaald. Dat vond ik heel jammer, maar ik ben blij dat hij desondanks heeft doorgezet.
Mevrouw Lodders (VVD): Ik heb een vraag gesteld over de verordening. Ik weet niet of de staatssecretaris daar later op terugkomt, maar ik wil het nu aan de orde hebben omdat de staatssecretaris het nu over Europa heeft. Ik heb ook gevraagd of de EFSA voldoende is ingegaan op de risicoreducerende maatregelen.
Staatssecretaris Dijksma: Die tweede vraag heb ik beantwoord en de verordening komt later aan bod.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Er worden alleen uitzonderingen gemaakt als de effecten van middelen op bijen verwaarloosbaar zijn. Vooral in gebieden als de kop van Noord-Holland en Zuidoost-Drenthe wordt veel imidacloprid gebruikt. Hoe verhouden het kiezen van uitzonderingen en zekere effecten op grondwater ...
Staatssecretaris Dijksma: Dat probleem komt in het volgende blokje aan de orde.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): De staatssecretaris zei dat we wetenschappelijk bewijs nodig hebben. Die discussie hebben we al eerder gevoerd. Je kunt inderdaad een noodprocedure voeren waarvoor wetenschappelijk bewijs nodig is. Je kunt echter ook de reguliere procedure in gang zetten. Ik heb de staatssecretaris gevraagd om dat te doen. Ik wil graag het volgende van haar weten. In het ideale geval zijn de beoordelingen die de EFSA nu nog doet, direct aanleiding om ook voor die middelen een moratorium af te kondigen. Dan zitten we echter nog steeds met beperkt onderzochte toepassingen. Er bestaan ook uitzonderingen voor de glastuinbouw en het onderdompelen van bollen. Ook wordt ten onrechte een uitzondering gemaakt voor gewassen die niet bloeien. We zien dat het op Europees niveau half werk is en daarom vraag ik de staatssecretaris om voor Nederland in elk geval voor die vragen de reguliere procedure te starten.
Staatssecretaris Dijksma: Daarmee komen we terug op iets waarover we eerder van mening verschilden. Ik heb de Kamer namelijk voorgehouden dat ik het echt belangrijk en verstandig vind om er communautair mee aan de slag te gaan. Laten we vaststellen dat we al een heel eind op streek zijn. Laten we ook vaststellen dat velen van ons dat niet hadden gedacht. Ik ben het er ook mee eens dat we nog niet klaar zijn. Er zullen nog twee stoffen worden beoordeeld. Als het bij wijze van spreken nog heel lang zou duren, dan zou ik nog begrijpen waarom wij niet voor deze route zouden kiezen. De beoordeling van fipronil komt echter al in mei. De twee andere stoffen zijn dit najaar aan de beurt. Ik wijs erop dat het belangrijk is om die route te volgen. Een ander punt is dat we jarenlang de EFSA hebben gevolgd. Dat was min of meer de scheidsrechter in het verhaal. Het departement is daar soms ook om verguisd. Ik blijf die lijn echter volgen. Jarenlang heeft dat niet tot heel veel acties geleid, maar inmiddels wel. Het lijkt me ook een verstandige route, omdat we daarmee niet alleen iedereen bij de les houden maar in communautair verband ook een helder speelveld krijgen. Je combineert voorzorg en proportionaliteit.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): In Nederland worden in het oppervlaktewater overschrijdingen van 25.000 keer de norm gevonden. Ik begrijp dat de staatssecretaris daar in het volgende blokje op terugkomt. Dat geldt ook voor mijn vraag over toelatingen in de tussentijd.
De voorzitter: Op beide zaken komt de staatssecretaris terug. Zij vervolgt nu met de behandeling van het tweede blokje.
Staatssecretaris Dijksma: Velen van u hebben terecht aandacht gevraagd voor water. De afgelopen jaren is in glastuinbouwgebieden namelijk sprake geweest van een forse overschrijding van de waterkwaliteitsnorm voor imidacloprid. Dat middel wordt onder andere toegevoegd aan het proceswater en wordt zo nu en dan om teelttechnische redenen geloosd. Er zijn dus twee oorzaken voor de normoverschrijding in het oppervlaktewater, namelijk de lozing van proceswater – dat kan imidacloprid bevatten – in combinatie met een grote concentratie van bedrijven in glastuinbouwgebieden. Mevrouw Jacobi sprak daar al over. Daardoor komen er forse hoeveelheden imidacloprid in het oppervlaktewater terecht. De huidige beoordelingsmethode voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw onderschat de emissies van deze middelen naar het oppervlaktewater. Het lijkt me belangrijk om dat vast te stellen.
In de nieuwe nota gewasbescherming pakken we de normoverschrijding aan via twee sporen. Uiterlijk in 2016 wordt het voor alle glastuinbouwbedrijven verplicht om een zuiveringsinstallatie te hebben die de emissie naar het oppervlaktewater zo veel mogelijk wegneemt. Zuivering van het geloosde water zal daarmee op korte termijn verbetering van de waterkwaliteit opleveren. Daarnaast heeft Nederland nieuwe beoordelingsmethoden voor de glastuinbouw ontwikkeld, maar die zijn nog niet operationeel. Zodra deze methoden Europees zijn vastgesteld, kan het Ctgb ze gebruiken in de beoordelingspraktijk. Ik zal dus ook op Europees niveau aandacht vragen voor een versnelde vaststelling. Op grond van de nieuwe onderzoeksgegevens gaat het Ctgb de toelatingsnorm voor imidacloprid voor oppervlaktewater aanscherpen. Op basis van deze nieuwe norm gaat het Ctgb binnenkort al besluiten nemen over het toelaten van imidacloprid, naar aanleiding van de intrekkingsverzoeken van een aantal organisaties. Daarbij zullen de laatste wetenschappelijke inzichten worden meegenomen.
Het lijkt mij goed om het volgende onderscheid te maken. Wij volgen dus de uiteengezette route voor de gevolgen voor het oppervlaktewater. Die route doet aan de ene kant iets aan «end-of-pipe»-oplossingen in de glastuinbouw. Aan de andere kant zorgt die route er ook voor dat versneld, op basis van nieuwe onderzoeksgegevens en nieuwe beoordelingsmethoden, actie wordt ondernomen voor de toelatingen. Gezien de ernst van de zaak – ik ben het er zeer mee eens dat het ernstig is – vind ik dat ook gerechtvaardigd.
Mevrouw Ouwehand zei dat neonics ook in de grond terechtkomen. Dat klopt, en om dit te voorkomen hanteert het Ctgb wachttijden voordat een ander gewas de grond in mag. Bijvoorbeeld na teelt van gecoat uienzaad mag je tot een jaar later geen bijaantrekkelijke gewassen telen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Met een stof waarvan we weten dat die gevaarlijk is voor bijen en risico's voor de volksgezondheid oplevert, wordt een traject ingezet waarvan we nog niet weten wat de resultaten zullen zijn. Dat is een pleidooi om in elk geval parallel daaraan de reguliere procedure in te starten, om ook deze toepassing ongedaan te maken. Dan heeft de staatssecretaris iets achter de hand als wat de staatssecretaris nu wil gaan doen, onvoldoende resultaat oplevert. Je mag een jaar lang geen bijaantrekkelijke gewassen planten, maar uit onderzoek blijkt dat die stoffen zes jaar in de bodem blijven zitten. Zes jaar nadat gecoate zaden zijn gebruikt en daarna andere gewassen zijn geteeld, zijn in het stuifmeel van gewassen neonicotinoïden gevonden. Die maatregel is dus onvoldoende.
Staatssecretaris Dijksma: Precies om die reden ontwikkelt Nederland nieuwe beoordelingsmethoden. Dat doet Nederland zelfstandig en vervolgens gaan wij ervoor zorgen dat die beoordelingsmethoden Europees worden vastgesteld. Die procedure vragen wij versneld aan. Op grond van nieuwe onderzoeksgegevens gaan we de toelatingsnorm aanscherpen; dat doen wij dus zelfstandig. Er zijn een aantal ngo's die intrekkingsverzoeken voor toelatingen hebben gedaan en die gaan we dus snel, zeer binnenkort al, behandelen. Ik snap dat dit deels nieuwe informatie is, maar volgens mij wordt er al behoorlijk wat actie ondernomen. Ik kan niet verzinnen wat je nog meer beter en direct kunt doen.
De voorzitter: We kijken of mevrouw Ouwehand tevreden is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ben half tevreden, maar ik laat het even op me inwerken. Ik wil nog wel graag een reactie van de staatssecretaris op de onderzoeksgegevens waaruit blijkt dat die stoffen zes jaar in de bodem blijven zitten, terwijl je maar een jaar lang geen bijaantrekkelijke gewassen mag telen. Als dan na een jaar andere gewassen op datzelfde perceel mogen worden geplant, zitten die neonics echter nog steeds in de bodem. Een jaar is dus volstrekt onvoldoende.
Staatssecretaris Dijksma: Ik herhaal dat de huidige beoordelingsmethode voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw de emissies van met name imidacloprid naar het oppervlaktewater onderschat. Dat is een vaststelling op basis van recente wetenschappelijke gegevens waar onder anderen mevrouw Ouwehand naar verwijst. Nederland heeft een nieuwe beoordelingsmethode voor de glastuinbouw ontwikkeld. Ook zal het Ctgb op grond van nieuwe onderzoeksgegevens de toelatingsnorm voor imidacloprid voor oppervlaktewater aanscherpen. Dat gaan we allemaal gewoon zelf doen. Een aantal ngo's hebben een aantal intrekkingsverzoeken voor toelatingen van imidacloprid ingediend en het Ctgb zal daar binnenkort besluiten over nemen. De laatste wetenschappelijke inzichten, waaronder ook dit type inzichten, worden daarin meegenomen. Zo gaan we het doen. Er moet dus geen misverstand over bestaan dat ik het zeer serieus neem.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Er is nog steeds sprake van een misverstand. De staatssecretaris spreekt over de glastuinbouw, maar mijn vraag gaat over suikerbieten. Er wordt gezegd dat suikerbieten niet aantrekkelijk zijn voor bijen omdat wordt geoogst voordat de plant bloeit. De staatssecretaris zegt dat je daar gecoate zaden voor mag gebruiken, maar dat je het perceel een jaar lang niet mag gebruiken voor de teelt van gewassen die wél bijaantrekkelijk zijn. Mijn vraag gaat over de stelling dat dit onvoldoende is omdat het spul zes jaar in de bodem blijft zitten. Het kan zijn dat de toelating voor suikerbieten onderdeel is van de herbeoordeling waarover de staatssecretaris spreekt, maar dat zou ik dan wel graag willen weten.
Staatssecretaris Dijksma: Daar kom ik in tweede termijn op terug.
De heer Graus (PVV): Het gaat eigenlijk meer om het lokken van bijen naar aantrekkelijker bloemen en planten. Dat heeft de staatssecretaris genoemd. Er zijn ook planten met een spruitjessmaak en planten met de smaak van Limburgse asperges. Ik doel op bermplanten, die in alle gemeenten en provincies voorkomen. Kan de staatssecretaris niet iets aan het maaibeleid doen? Als er minder snel wordt gemaaid, zullen de bijen veel sneller naar bermplanten dan naar spruitjesplanten gaan.
Staatssecretaris Dijksma: Ik kom daar in het vierde blok op terug. In de termen van mevrouw Jacobi is gevraagd om een samenhangend actieplan voor bijgezondheid. Daar hoort dit type maatregelen bij, maar daar kom ik zo op.
De heer Schouw (D66): We moeten uitkijken dat we het niet al te ingewikkeld maken, met wetenschappelijke onderzoeken en Europa. De waterschappen deden een heel eenvoudige suggestie voor gewasbeschermingsemissie in het grondwater. Zij zeiden: zorg ervoor dat je in Nederland gewoon de normen van de Kaderrichtlijn Water aanhoudt. Ik heb gevraagd waarom wij dat niet doen. Dat is namelijk heel eenvoudig en daarmee leveren we een grote bijdrage.
Staatssecretaris Dijksma: Het antwoord op die vraag komt later aan de orde. Het heeft namelijk te maken met de normen en de manier waarop die zijn opgebouwd.
Ik kom op het blokje wetenschap en onderzoek. De heer Schouw vroeg mij om een reactie te geven op een breed Amerikaans onderzoek naar bijensterfte. In oktober is in Amerika inderdaad een grote conferentie over bijensterfte geweest en daar waren heel veel betrokkenen bij aanwezig. De conclusie is dat bijensterfte meerdere oorzaken kent, onder andere de gewasbeschermingsmiddelen. Een belangrijk deel van deze discussie gaat over gewasbeschermingsmiddelen. De conferentie ging ook over de varroamijt, genetische diversiteit en het voedselaanbod. Ik deel de conclusie die naar voren is gekomen, net als vele anderen. Daar is dus niet heel veel discussie over.
Mevrouw Lodders vroeg of een brede afspiegeling van de wetenschap of van universiteiten betrokken is bij het beleid. Alle relevante stakeholders zijn erbij betrokken. De beoordeling van risico's van gewasbeschermingsmiddelen moet natuurlijk onafhankelijk zijn. Daar hebben wij een onafhankelijk college voor, namelijk het Ctgb. De Universiteit Utrecht, de Universiteit van Wageningen en zelfs de Universiteit van Gent zijn erbij betrokken. Het betreft dus een keur aan wetenschappers en die zijn het ook niet altijd met elkaar eens. Dat laatste kan ik overigens niet oplossen. Misschien hoopt men dat soms. Ik hoop het ook wel, want dat zou het leven een stuk gemakkelijker maken. Dat is echter niet te doen.
Mevrouw Lodders vroeg ook of er aandacht kan worden besteed aan de onvoorspelbare kaders waar de industrie mee te maken krijgt. Er is sprake van een duidelijk en eenduidig toetsingskader, zowel binnen de Unie als nationaal. Als er aanleiding toe is, bijvoorbeeld in de vorm van wetenschappelijke bevindingen, dan wordt het kader aangepast. Dat is duidelijk, ook voor het bedrijfsleven.
Mevrouw Jacobi vroeg of we breder en meer geïntegreerd kunnen onderzoeken en niet alleen smalle focussen kunnen hebben. Zij stelde voor om bijvoorbeeld ook de volksgezondheid mee te nemen. We focussen op alle gevolgen voor bijen. De beoordeling voor de toelating door het Ctgb bestrijkt een veel breder gebied. Ook de volksgezondheid en effecten voor andere diersoorten spelen daarbij een rol. Er is mij net gevraagd of wij bereid zijn om onderzoek te doen naar de gevolgen van residuen van gewasbeschermingsmiddelen voor de volksgezondheid. Naast mevrouw Jacobi hebben ook mevrouw Dik-Faber en de heer Van Gerven daar nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Samen met VWS houden we de residuen op voedsel zeer scherp in de gaten. Zoals in de brief van 9 april stond, een reactie op een en ander dat vanuit PAN Europe naar voren is gebracht, hebben wij aanvullend onderzoek naar residuen van neonicotinoïden ingezet. Men houdt in dat onderzoek rekening met effecten op de volksgezondheid. Ik doe de toezegging dat zodra het rapport is afgerond, de Kamer daarover wordt geïnformeerd. Het lijkt mij terecht dat daarom is gevraagd.
Mevrouw Lodders heeft ook gevraagd of de risicoreducerende maatregelen door de EFSA zijn beoordeeld. De EFSA heeft de risico's van toepassingen voor bijen beoordeeld. Daarbij is ook gekeken naar aangeleverde informatie over beperking van de risico's. De mogelijkheid om risicoreducerende maatregelen te nemen, is overigens wel in allerlei lidstaten weer anders. Dat maakt het lastig, want lidstaten mogen zelfstandig besluiten of zij die maatregelen al dan niet toepassen. Daarom kun je dat niet zomaar meenemen. De EFSA had namelijk niet de opdracht om 27 afzonderlijke kaders onder de loep te nemen. Dat is nu eenmaal inherent aan het lidmaatschap van de Unie. Het bedrijfsleven kan natuurlijk wel zelf studies aanleveren.
Een aantal sprekers heeft aandacht gevraagd voor Wageningen UR. Ik zeg tegen de heer Graus dat ik nooit ergens boos over word, maar dat we wel ergens over van mening kunnen verschillen. Misschien is het goed om te zeggen dat Wageningen UR ook onderzoek voor andere opdrachtgevers doet, maar dat staat los van de onderzoeksopdracht die door Economische Zaken aan DLO wordt verstrekt. Het bijenonderzoek is beleidsondersteunend. Het DLO-onderzoek valt onder de Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek Externe visitatie. In die regeling zijn eisen gesteld. De minister, in dit geval ben ik dat, keurt onderzoeksprogramma's goed en bewaakt de voortgang ervan. Een commissie van externe deskundigen beoordeelt de wetenschappelijke kwaliteit én de onafhankelijkheid van onderzoek. Dat hoort er dus echt bij. De onderzoeksresultaten zijn vrij toegankelijk en tegen de verstrekkingskosten voor iedereen beschikbaar. Het lijkt mij ook belangrijk om op te merken dat er een externe visitatie plaatsvindt.
De heer Schouw vroeg hoe ik tegenover de suggestie sta om de normen van de Kaderrichtlijn Water leidend te laten zijn. De toelatingsnorm geldt voor de toxicologische grens waarbij de risico's aanvaardbaar zijn. De Kaderrichtlijn Water geldt voor alle wateren, overal. Het betreft echter normen met een verschillende onderbouwing en verschillende doelen. De suggestie klinkt eenvoudig, maar het is niet zomaar te doen.
De heer Van Gerven vroeg hoe ik naar het voorzorgsbeginsel kijk. Ik ben daar zeker voorstander van, maar desalniettemin moeten verboden op wetenschappelijk bewijs zijn gestoeld. De EU-verordening en de toelatingsnormen zijn al gebaseerd op het voorzorgsbeginsel.
Ik kom op de openbaarmaking van studies. Ik heb de Kamer op 14 mei al uitgebreid geïnformeerd over mijn mening over de openbaarmaking van studies door het Ctgb. Mijn mening is dat het Ctgb moet streven naar zo veel mogelijk transparantie over toelatingsbesluiten. Daarvoor gelden juridische kaders, want die bestaan nu eenmaal in ons land en in Europa. Daar kan ik ook niks aan doen. Ik constateer dat op dit moment een gerechtelijke beroepsprocedure loopt over de besluiten die het Ctgb heeft genomen over de openbaarmaking van studies. Er bestaat verschil van inzicht over de interpretatie van de wetgever. Het is aan de rechter om te beoordelen of het Ctgb de wetgeving juist heeft geïnterpreteerd. Ik verwacht dat daardoor meer helderheid komt over de manier waarop de wetgeving in elkaar zit, maar dat doet niets af aan mijn initiële standpunt: maximale transparantie.
De voorzitter: Dat was het derde blokje.
Mevrouw Lodders (VVD): Ik begon al aan mezelf te twijfelen toen ik eerder een vraag over risicoreducerende maatregelen stelde, maar gelukkig kwam de staatssecretaris daar net op terug. Ik worstel met de reactie van de staatssecretaris. Ik snap dat de EFSA niet 27 afzonderlijke beoordelingen kan maken, maar is de staatssecretaris met mij van mening dat het wel degelijk meetelt hoe per lidstaat met risicoreducerende maatregelen wordt omgegaan?
Staatssecretaris Dijksma: Ja, dat is precies de reden waarom de commissie de mogelijkheid heeft gecreëerd om aanvullende studies in te brengen. Men moet dan echter wel acteren.
Mevrouw Lodders (VVD): Ja, ik begrijp dat dit moet. Het betreft dan een beoordeling achteraf, maar ik ga er nog even over nadenken. Wellicht kom ik er in tweede termijn op terug.
Staatssecretaris Dijksma: Dan komen we uit bij het voorzorgsbeginsel van de heer Van Gerven. Dit is namelijk het bewijs dat het voorzorgsbeginsel wel bestaat.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Er wordt sterk gefocust op neonicotinoïden als oorzaak van bijensterfte. Dat is goed, maar er zijn ook andere oorzaken voor bijensterfte zoals de varroamijt. Ik begrijp dat de staatssecretaris hier in het volgende blokje op terugkomt.
Mijn volgende punt heeft ook een beetje met onderzoek te maken. Ik krijg namelijk signalen dat bij een verbod op neonicotinoïden, andere gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet. Het betreft niet een gewasbeschermingsmiddel, maar meerdere. Dat werkt kostprijsverhogend en heeft ook gevolgen voor het milieu. Het kan best zijn dat je aan de ene kant neonicotinoïden schrapt, met goede resultaten voor de bij, maar dat je aan de andere kant slechter scoort op milieugebied. Gaat de staatssecretaris dat de komende jaren monitoren? Het zou namelijk jammer zijn als dat het resultaat is.
Staatssecretaris Dijksma: Precies daarom blijft de proportionaliteit van alles wat je doet toch belangrijk. Dit is dus zeker iets wat wij bekijken. Ik zal deze vraag van mevrouw Dik beantwoorden als ik de onderwerpen uit het vierde blok behandel. Er is immers een samenhang tussen de volgende twee vragen. De eerste vraag is: wat doe je precies op het terrein van de gewasbeschermingsmiddelen en zijn er aantrekkelijke alternatieven? De tweede vraag is: hoe kun je ook nog op andere manieren de bijensterfte aanpakken?
De heer Schouw (D66): Ik begrijp de reactie van de staatssecretaris niet die zij gaf op mijn vraag over de Kaderrichtlijn Water. Dit lijkt mij heel eenvoudig. Er zijn Europese richtlijnen die in Nederland moeten worden geïmplementeerd. Dat levert een enorme bijdrage aan het voorkomen van bestrijdingsmiddelenresiduen. Waarom gebeurt dit dus niet? Ik snap het antwoord van de staatssecretaris niet.
Staatssecretaris Dijksma: Ik ben van harte bereid om dit schriftelijk nog eens uit te leggen. Dit heeft iets te maken met de vraag waar je op toetst. De normen van de Kaderrichtlijn Water zijn anders opgebouwd dan de normen voor de gewasbeschermingsmiddelen. Bij de Kaderrichtlijn Water wordt de waterkwaliteit in algemene zin bekeken.
De heer Schouw (D66): Ja ...?
Staatssecretaris Dijksma: Misschien moet ik deze vraag schriftelijk beantwoorden. Dit gaat gewoon over wat technisch kan en wat niet kan, en hoe je dat vervolgens vormgeeft. De heer Schouw is wellicht op zoek naar politieke onwil bij mij. Ik hoor van ambtenaren dat, als wij het zouden doen zoals de heer Schouw nu voorstelt, wij geconfronteerd zouden worden met het feit dat de normen die in de Kaderrichtlijn Water zijn gesteld, niet zijn opgebouwd op basis van de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen.
De voorzitter: De heer Schouw stelde zelf zojuist dat we hier niet een te technische discussie moeten voeren. Ik vraag hem daarom of hij ermee akkoord gaat dat de staatssecretaris hierop schriftelijk reageert. Daarna kan hij er nog een keer op terugkomen. We moeten in ieder geval geen verwarring laten ontstaan over termen.
De heer Schouw (D66): Ja, de staatssecretaris kan hierop uiteraard schriftelijk reageren. Toch is dit geen technische discussie, maar een discussie over het resultaat. De Unie van Waterschappen adviseert, op basis van de expertise die men daar heeft, om ons aan de Kaderrichtlijn Water te houden. Men stelt dat het water daardoor schoner zal worden. Dat is goed voor de bijen. De staatssecretaris zegt nu, op basis van haar kennis en expertise, dat de waterschappen dat verkeerd zien. Dat is volgens mij het punt. Ik vind het goed als de staatssecretaris dat uitlegt in een brief.
De voorzitter: Dat is helder. De staatssecretaris gaat proberen om dat nog eens in een brief uit te leggen, want volgens mij komen we er nu niet uit.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Wanneer ontvangt de Kamer die schriftelijke reactie? Ik wil namelijk moties indienen; dat voelt de staatssecretaris waarschijnlijk al aankomen. Het zou goed zijn als we de aanvullende informatie nog vóór het te plannen VAO zouden ontvangen. Zij zei bovendien zojuist dat zij op verzoek van een aantal ngo's opnieuw een aantal toelatingen zal bezien. Ik zou er prijs op stellen als wij die informatie ook snel ontvangen, maar misschien kan de staatssecretaris hier in de tweede termijn nog op ingaan.
Staatssecretaris Dijksma: Het laatste doe ik niet zelf, want daarvoor hebben we een organisatie. Wat die organisatie doet, kan ik in de brief schrijven. Dat is geen enkel probleem. Ik heb verder niet gesteld dat de Unie van Waterschappen ons ten onrechte vraagt om ons aan de Kaderrichtlijn Water te houden, want aan die richtlijn houden wij ons gewoon. De discussie die nu aan de orde is, is in mijn ogen een meer technische. Die gaat over de vraag op welke manier je de gevolgen van het gebruik van imidacloprid zo goed mogelijk kunt aanpakken, om te voorkomen dat deze stof in ons oppervlaktewater terechtkomt. Wij willen wetenschappers hier uiteraard nog wel even naar laten kijken. Daarom is het volgens mij goed als ik dit gewoon in een brief aan de Kamer uitleg. Die brief zou ik eind volgende week naar de Kamer kunnen sturen. Ik zeg erbij dat dit een heel korte termijn is, want er zit nog een pinksterweekend tussen en het apparaat van mijn ministerie wordt veelvuldig door de Kamer ingezet. Ik blijf op die werkdruk letten.
De voorzitter: Ik zie dat de leden kunnen instemmen met de genoemde termijn.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik zou zeggen: eerst maar even Pinksteren vieren.
Ik zit echt te dubben, want juist bij water kunnen we volgens mij zelf veel doen. Misschien kunnen we op dat terrein een richting inslaan naar minder gif en een schoner milieu. Ik zit te dubben, want dit kan misschien simpeler. Volgens mij zijn er meer problemen op dit terrein. Enkele gebieden in Nederland zijn gewoon ernstig vervuild door imidacloprid. Er is de Kaderrichtlijn Water. Toch is het volgens mij ook niet goed als we met allerlei verschillende metingen aan de slag gaan. Misschien doen wij er goed aan om met de deskundigen op het gebied van water en met de mensen die hierbij moeten gaan handhaven en sturen, te bekijken hoe we dit bij elkaar kunnen krijgen. Bij het actieplan zou ik op dit punt wel wat verdiepingsslagen willen maken. Ik kan een motie indienen waarin ik de regering oproep om de Kaderrichtlijn Water te hanteren, maar daarmee is het probleem nog niet opgelost. Dat probleem zit een slag dieper. Wij moeten eens even goed met elkaar nadenken over een heel slimme oplossing.
De voorzitter: Kan de staatssecretaris iets zeggen over het actieplan versus de brief die de Kamer eind volgende week ontvangt?
Staatssecretaris Dijksma: Laat helder zijn dat het actieplan niet eind volgende week naar de Kamer komt; dat snapt iedereen. Misschien moet ik ook nog een misverstand uit de weg ruimen. Wij pleiten er niet voor om niet te voldoen aan de eisen die in de Kaderrichtlijn Water worden gesteld. Die richtlijn is heel belangrijk en we moeten voldoen aan de eisen die daarin staan. De discussie gaat echter vervolgens over de vraag hoe je binnen die kaderrichtlijn een aantal normen organiseert. Daarom heb ik voorgesteld om de Kamer schriftelijk te laten weten wat we allemaal gaan doen. Volgens mij doen wij een heel stevig voorstel, maar wie ben ik? Ik wil in dat voorstel meenemen hoe een en ander zich verhoudt tot het voorstel van de Unie van Waterschappen. De waterschappen zijn immers onze vrienden. Wij willen graag goed met de waterschappen samenwerken. Als ik dit opschrijf, kan ik ook bekijken of dit allemaal een beetje met elkaar overeenkomt, zoals mevrouw Jacobi aangeeft. Voor sommige zaken is geen actieprogramma nodig: die vergen gewoon zelfstandige oplossingen. Dat heb ik zojuist ook al gezegd. Enkele zaken hebben wat tijd nodig, bijvoorbeeld de veranderingen in de glastuinbouwsector zelf. Enkele andere zaken, bijvoorbeeld het vaststellen en aanscherpen van normen, kunnen we nu al doen. Daarover zal de brief gaan.
De heer Graus (PVV): Ik doelde eigenlijk vooral op de onafhankelijkheid, met name van Wageningen UR. Volgens de staatssecretaris is die onafhankelijkheid gegarandeerd. Afgelopen april werd duidelijk dat bij Bayer – dat bedrijf is een van de zware jongens in de wereld van de bestrijdingsmiddelen – al in 2000 bekend was dat neonics heel riskante effecten kunnen hebben voor honingbijen. Dit was in 2000 al bekend bij Bayer. Ook is aangetoond dat er een relatie is tussen enerzijds financiële geldstromen naar Wageningen UR en anderzijds een gebrek aan onafhankelijkheid. Daarop doelde ik in mijn bijdrage.
Staatssecretaris Dijksma: Ja, maar uiteindelijk geldt het volgende. Ik heb de Kamer zojuist uitgebreid geschetst onder welke condities wij het onderzoek laten doen dat in opdracht van ons wordt gedaan. Die condities gelden voor Wageningen UR en voor alle andere instellingen die dit onderzoek doen. Het onderzoek dat in opdracht van de overheid wordt gedaan, moet onafhankelijk zijn. Ook zeg ik het volgende. Over Wageningen wordt in Nederland nogal eens wat negatief gedaan, maar in de wereld staat Wageningen zo goed aangeschreven dat heel veel andere landen naar Nederland komen om in Wageningen onderzoek te laten doen. Inherent daaraan is dat Wageningen UR dus een keur aan opdrachtgevers heeft. Integriteit van het onderzoek dat wordt gedaan, mag nooit ter discussie komen te staan. De heer Graus heeft al vastgesteld dat er heel veel onderzoek wordt gedaan. De EFSA beschouw ik steeds als de scheidsrechter. Zij heeft nu gewoon vastgesteld dat er bij een aantal van deze stoffen sprake is van verhoogde risico's. Daarop acteren wij nu. De heer Graus verwijst naar zaken uit een ver verleden. Ik vind dat lastig, want ik zat daar niet bij. Toen ik aantrad, heb ik te maken gekregen met deze beoordelingen van de EFSA. Daarbij zijn alarmbellen gaan rinkelen. Ik ben op basis daarvan direct aan de slag gegaan. Ik heb geen aanwijzingen dat er in mijn opdracht – want daarover gaat het – op een niet integere manier onderzoek wordt gedaan. Je moet voorzichtig zijn als je dat soort dingen zegt.
De heer Graus (PVV): Dat ben ik met de staatssecretaris eens. Ik verwijt haar persoonlijk zeker niets. Wat gaat zij echter doen om dit soort zaken te voorkomen? Er is namelijk echt vaak geen sprake van onafhankelijkheid. Bovendien zijn de geldstromen voor de Kamer niet transparant. Wij kunnen dit heel moeilijk controleren. Ik vraag er al heel lang om, hier meer duidelijkheid in te scheppen. Welke van de zware jongens hebben door de geldstromen invloed op de onderzoeksinstanties? Dat zou ik toch graag weten. Ik heb daar nu geen kijk op.
Staatssecretaris Dijksma: Het laatste zal de heer Graus toch met de minister moeten bespreken, want zij is uiteindelijk verantwoordelijk voor de universiteiten. De heer Graus vraagt mij wat ik ga doen om dit soort zaken te voorkomen. Wageningen heeft een universiteit die wereldwijd vermaard is. Zo'n universiteit heeft een keur aan opdrachtgevers. Wij kunnen niet verbieden dat men met vele partijen samenwerkt. Het feit dat een universiteit een keur aan opdrachtgevers heeft, zegt niets over de kwaliteit of de mate van onafhankelijkheid van het onderzoek. Als het Rijk onderzoek laat doen en daarvoor betaalt, moet dat onderzoek onafhankelijk van de industrie worden gedaan. Dat is van het grootste belang en dat moet gewoon goed geregeld zijn. Ik heb zojuist uitgebreid geschetst wat we daarvoor allemaal doen. Ik heb gesproken over de commissie van externe deskundigen die de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek beoordeelt. De onderzoeksresultaten moeten ook beschikbaar zijn. Er wordt verder gewerkt met externe visitatie. Ik heb zojuist het rijtje voorwaarden genoemd. Dat is dus wat we doen.
De voorzitter: De staatssecretaris gaat door met haar laatste en vierde blokje.
Staatssecretaris Dijksma: Het vierde blokje gaat over het brede actieprogramma bij gezondheid. Mevrouw Jacobi verwoordde dat heel mooi. Veel woordvoerders, bijvoorbeeld mevrouw Dik-Faber en mevrouw Ouwehand, hebben gezegd dat zij weten dat er meer oorzaken van de wintersterfte bij bijen zijn dan alleen de neonicotinoïden. Op 23 april heb ik inderdaad een openbaar debat georganiseerd, waarbij allerlei betrokkenen aanwezig waren. De leden van de commissie zijn daarvoor ook uitgenodigd.
Mevrouw Lodders (VVD): Ja, maar het was op een dinsdag.
Staatssecretaris Dijksma: Ja, ik weet het. Dat probleem heb ik elke dag. Desondanks is er op die dag goed gediscussieerd. Er is veel discussie onder wetenschappers over de bijensterfte. Iedereen was het er echter over eens dat er meer oorzaken zijn van de bijensterfte. Iedereen vond dat er ook hard moet worden gewerkt aan oplossingen van alle andere oorzaken dan de neonicotinoïden. Ik ben het daarmee eens en ik wil daaraan graag een bijdrage leveren. De Kamer vraagt mij om dat te doen.
Behalve de gewasbeschermingsmiddelen zijn de ziekten en plagen in beeld, bijvoorbeeld de varroamijt. Verder kan een oorzaak zijn dat er onvoldoende voedselaanbod is. Ook de biodiversiteit kan een rol spelen; de heer Graus had het daar bijvoorbeeld over in verband met het bermbeheer. Verder kunnen de professionaliteit en het kennisniveau van imkers een rol spelen, waarnaar mevrouw Jacobi verwees. Wij zetten in op al deze onderwerpen. Dat doen wij overigens niet alleen, want ook anderen zullen hierbij hun verantwoordelijkheid op moeten pakken. Met sommige zaken zijn we al begonnen. Zo laat ik al onderzoek doen naar de varroamijt, maar ook naar bijvoorbeeld de interacties tussen de varroamijt en neonicotinoïden. We stimuleren – daar is uw onderwerp, mijnheer Graus – de bloemrijke akkerranden. Die zijn inderdaad heel belangrijk. We geven financiële ondersteuning aan kennisuitwisseling tussen boeren en imkers. We hebben verder een monitoringprogramma wintersterfte.
Natuurlijk moeten we ook inzetten op alternatieven en biologische bestrijdingsmiddelen. De heer Schouw en allerlei andere woordvoerders hebben hierover gesproken. Als men hierbij tegen regelgeving aanloopt, moeten we in actie komen. Daarmee ben ik het eens. Dit zou een onderdeel kunnen zijn van het actieplan dat de Kamer krijgt.
Ook boeren, natuurorganisaties, de industrie, imkers en onderzoekers kunnen echter een bijdrage leveren. Volgens mij is het nodig dat we alle analyses en acties meer bij elkaar brengen en meer coördineren. Daarom wil ik het initiatief nemen om samen met alle betrokkenen een meerjarig actieplan over bijengezondheid te ontwikkelen. Dat actieprogramma zal op de genoemde oorzaken gericht moeten zijn. Het zal moeten gaan over de korte, maar ook over de langere termijn. Ook zal bijvoorbeeld de professionaliteit van imkers en tuinders daarbij aan bod moeten komen. Ja, zeg ik tegen mevrouw Dik-Faber, monitoring moet deel uitmaken van dat plan. Wij kunnen het voortouw nemen bij het ontwikkelen van het actieprogramma, maar ik moet erbij zeggen dat inzet van alle betrokkenen echt noodzakelijk is. Dat betekent dat dit echt een gemeenschappelijk actieplan moet worden, dat ook gemeenschappelijk financieel wordt gedragen. Als iedereen dus denkt: we koekeloeren vrolijk naar de staatssecretaris totdat zij iets doet en het vervolgens alleen betaalt, kan ik alvast zeggen: zo gaat het niet gebeuren. Pas als we dit samen doen, wordt dit een succes. We zullen nog vóór de zomer, tijdens een vervolgbijeenkomst van het in april gehouden openbare debat, iedereen weer bij elkaar halen om het daarover te hebben. Als dat lukt, kan ik de Kamer eind september het actieplan doen toekomen. Is dat een goed idee of niet? Ik hoop dat de leden dit een goed idee vinden.
Mevrouw Jacobi en anderen hebben erop aangedrongen, in te zetten op alternatieve bestrijdingsmiddelen, ook om te voorkomen dat wij moeten terugvallen op dingen die wij liever niet meer willen, zoals mevrouw Dik-Faber schetste. We moeten inderdaad toe naar meer middelen met een laag risico. Het bedrijfsleven moet hiervoor wel toelatingen aanvragen. Daarbij heb ik anderen nodig; ik kan dat niet alleen doen. In de Europese Unie worden hiervoor op dit moment beoordelingsmethoden ontwikkeld. Wij zitten daar bovenop. Zodra de methoden klaar zijn, kunnen wij hiermee verdergaan. Het Ctgb zal extra aandacht besteden aan deze toelatingen. Het college zal ervoor zorgen dat dit snel voor elkaar komt.
Er zijn nog een paar vragen blijven liggen. Mevrouw Dik-Faber wil tuincentra oproepen om gewasbeschermingsmiddelen uit de schappen te halen. Op vrijwillige basis worden deze middelen al uit de schappen gehaald. Tuincentra hebben al enkele middelen uit de schappen gehaald. Straks worden ze dus verplicht om dat te doen.
De heer Graus heeft gesproken over de versnelde toelatingsprocedure voor alternatieve, niet-chemische bestrijdingsmiddelen. Ik zei zojuist al dat wij zo'n versnelde toelatingsprocedure willen faciliteren. Het Ctgb gaat hiervoor een speciaal coördinatiepunt inrichten. Dat is aangekondigd op pagina 37 en 38 van de Tweede nota duurzame gewasbescherming, die eergisteren naar de Kamer is gestuurd.
Ik kom ten slotte op de hommels en op Willy. De heer Graus vindt dat de hommels in de beoordeling moeten worden meegenomen. Daarin heeft hij groot gelijk en dat gebeurt ook al. Er is op dit moment een nieuwe, uitgebreide guidance in de maak. Die geldt voor alle bestuivers, dus ook voor de hommels. De guidance zal eind mei gereed zijn. Wij zijn er dus mee bezig.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Ik twijfel absoluut niet aan de inzet van de staatssecretaris om mogelijkheden voor alternatieve gewasbeschermingsmiddelen en met name voor biologische middelen te bekijken. Zij zegt echter dat het bedrijfsleven toelatingen moet aanvragen en dat Europa daarvoor beoordelingsmethoden ontwikkelt. Over het laatste wordt echter echt al jaren gesproken, maar volgens mij ligt het eigenlijk stil. Kan de staatssecretaris over dit proces iets concreter zijn? Wat kan Nederland eraan doen om de druk op dit punt op te voeren? Heeft de staatssecretaris daarvoor een motie nodig?
Staatssecretaris Dijksma: Nou, moties heb ik daarvoor niet nodig, want ik ben al overtuigd van de noodzaak.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie): Dat is goed om te horen. Ik zei al dat ik niet twijfel aan de inzet van de staatssecretaris op dit punt maar ik ben echt aan het zoeken. Dit proces zit muurvast. Ik wil dat ontzettend graag een flinke duw geven, maar ik weet even niet hoe ik dat moet doen. Ik wil graag dat de staatssecretaris hierover concreet wordt.
Staatssecretaris Dijksma: Ik zal daarover met de Europese Commissie spreken. De Kamer krijgt daarvan een verslag. We zullen dat bij een verslag van de Landbouwraad aan de Kamer doen toekomen.
De voorzitter: We houden een korte tweede termijn. Iedere woordvoerder heeft daarin een spreektijd van ongeveer anderhalve minuut.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik zeg nogmaals dat ik het zeer waardeer dat de staatssecretaris zo intensief met deze problematiek aan de gang is gegaan. Ik begrijp ook dat het het beste zou zijn als we een moratorium op Europees niveau zouden kunnen regelen. Maar de trajecten die tot nu toe worden bewandeld en de resultaten die ze opleveren, zijn echt onvoldoende. 80% van het gebruik blijft op dit moment buiten schot. Ook als de nieuwe beoordelingen beschikbaar zijn, is dat probleem niet opgelost. Aan de uitzonderingen voor de glastuinbouw zijn geen resultaatsverplichtingen gekoppeld, ook niet als we met de plannen van LTO Nederland aan de slag gaan. Er zijn in ieder geval geen resultaatsgaranties in de vorm die wij wensen.
Er worden uitzonderingen gemaakt voor gewassen die zogenaamd niet voor bijen aantrekkelijk zijn. Maar bijna 98% van de gifstoffen die op het zaad zitten als het is gecoat, blijft in de bodem achter. Het is inderdaad zo dat je de suikerbiet oogst voordat hij gaat bloeien, maar het overgrote deel van het gif dat op het bietenzaad zit, komt in de bodem terecht. Dat is niet alleen een probleem als je een jaar wacht of helemaal niet wacht met het op die grond telen van andere gewassen, maar dat is zelfs nog een probleem als je vijf jaar wacht. Het gif dat in de grond achterblijft, heeft ook effect op de wilde vegetatie en het spoelt uit naar het water. Er moet dus meer gebeuren. De staatssecretaris kan ook meer doen, door parallel de reguliere procedures te starten. Ik vraag haar opnieuw om dat te doen.
Ik vraag haar ook om de Kamer inzicht te verschaffen in de toelatingen die op dit moment lopen. Misschien kan de staatssecretaris die informatie mondeling geven, maar ze mag het van mij ook in de brief doen die ze ons gaat sturen. Ik maak mij namelijk zorgen over de overstapeffecten. Is het mogelijk dat er op dit moment nog een middel in de toelatingsprocedure zit waar we straks spijt van krijgen? Als dat zo is, zouden we nu maatregelen moeten nemen.
Ten slotte: ik heb al aangekondigd dat ik een aantal moties in mijn hoofd heb.
De voorzitter: Wij noteren dat er in ieder geval een VAO wordt ingepland na ontvangst van de brief eind volgende week. Mevrouw Ouwehand zal daarbij de eerste spreker zijn.
De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording en voor haar inzet op dit terrein. Ik heb nog eens even gekeken naar de verslagen die beschikbaar zijn van het openbare debat van 23 april. Dat is een echt heel goede bijeenkomst geweest. Ik complimenteer de staatssecretaris daarvoor.
Zij heeft verder een aantal goede toezeggingen gedaan.
Mijn fractie verwacht heel veel van het nieuwe beleid rond duurzame gewasbescherming. Wij zullen dit uitputtend bespreken. Ik zeg de staatssecretaris dat ik niet hoop dat dit nieuwe beleid vooral gebaseerd is op het punt van het level playing field, want als dat zo is, komen we misschien geen stap verder. Ik hoop ook niet dat het beleid gestoeld zal zijn op het uitgangspunt dat we alleen maar dingen gaan doen die wetenschappelijk bewezen zijn, dus evidence based zijn, want dan zetten we ook niet echt een stap vooruit.
Verder wil ik de staatssecretaris een suggestie doen. In 2016 bekleedt Nederland het voorzitterschap van de EU. Daarbij zal uiteraard ook de staatssecretaris een prominente rol spelen. Het zou fantastisch zijn als we dan op Europees niveau vanuit dit mooie land een aantal doorbraken zouden kunnen organiseren op het vlak van de duurzame landbouw en de natuurlijke bestrijdingsmiddelen. Ik leg dit maar even voor aan de staatssecretaris.
Mevrouw Lodders (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik worstel nog wel met een aantal punten; ik heb dat al gezegd. De beoordelingsmethodiek wordt nog vastgesteld. Ook in Nederland zijn we bezig met de voorbereiding. Ik roep de staatssecretaris met klem op om daarbij het bedrijfsleven op voorhand te betrekken. Bedrijven moeten van tevoren worden uitgenodigd om de studies tijdig aan te leveren. Ik voel me op dit punt misschien een beetje een eenling in de Kamer. Mijn fractie vindt het van cruciaal belang dat het bedrijfsleven hierbij tijdig wordt betrokken.
Ik kom op de risicoreducerende maatregelen. De heer Schouw had het zojuist over een level playing field. In Nederland worden maatregelen genomen. Er moet minder stof bij het zaad zitten. Zaaiapparatuur moet worden aangepast, waardoor reststof niet in de lucht komt, maar wordt opgevangen. Dit zijn allemaal innovatieve ontwikkelingen waardoor er wellicht betere effecten worden bereikt dan er in andere lidstaten worden bereikt. Ik vind het daarom van cruciaal belang dat die gunstige effecten hierbij worden betrokken.
In de komende weken zullen wij over de gewasbeschermingsmiddelen spreken, maar ook over de aanpassing van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Daarbij zal ik namens mijn fractie weer terugkomen op de toelating van middelen. De aanvraagperiode duurt gewoon te lang. Mijn fractie heeft ook al aandacht gevraagd voor de kleine teelten. Deze middelen horen daar gewoon bij. De aanvraagperiode moet korter worden en dit moet sneller kunnen.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en alle mensen die met haar de strijd tegen het gif voeren en proberen de bijensterfte terug te dringen. Ik heb daar veel waardering voor. Soms denk je: schiet toch op met bijvoorbeeld het invoeren van alternatieve middelen, want snelheid is hierbij geboden. Procedures en beoordelingen moeten sneller. Ik ben echter blij dat deze zaken serieus worden genomen.
Ik ben ook blij met de toezegging van de staatssecretaris over de gezamenlijke actie.
De lozingen op het oppervlaktewater houden me erg bezig. Daaraan kunnen wij ook zelf heel veel doen, samen met bijvoorbeeld het ministerie van I en M.
Er is iets gezegd over de open teelten. Ik heb in mijn eerste termijn iets gezegd over de driftreducties. Daarbij zitten we op dit moment op 50%. Er is een voorstel van de Unie van Waterschappen en LTO Nederland om hiervan in ieder geval 75% te maken. Wat mij betreft moeten we naar 0%, maar als wij naar 75% gaan, gaan we al een heel eind. Deze percentages staan op dit moment wel in ons nationaal actieplan, maar zijn nog steeds niet in het activiteitenbesluit opgenomen. Dit geldt ook voor de cijfers over de lozingen. Ik wil heel graag inzet op korte termijn op dit vlak. Het activiteitenbesluit moet op dit punt gewoon worden geactualiseerd.
Ik zeg ten slotte: samen helpen we de bijen vooruit.
De voorzitter: Mevrouw Dik-Faber is hier niet meer aanwezig en heeft zich voor de rest van de vergadering laten verontschuldigen.
De heer Graus (PVV): Voorzitter. Ik hoop dat het nationaal actieplan gevolgen zal hebben, niet alleen op Europees niveau, maar ook op mondiaal niveau. Ik hoop dit vooral omdat Nederlandse wetenschappers vooroplopen. Ik hoop dat de staatssecretaris zich daarvoor gaat inzetten. Ze heeft dat nog niet met zoveel woorden gezegd. Ik weet hoe zaken vlug kunnen worden afgetikt in bilateraal overleg en bij buitenlandse contacten. Ik doe dat zelf als ik in het buitenland ben ook vaak op het vlak van het dierenwelzijn. Dat is heel gemakkelijk.
Ik kom nog terug op de bedrijven die zich hebben gespecialiseerd in niet-chemische bestrijdingsmiddelen. Ik heb al eens een contactpersoon aangedragen bij het ministerie. Men heeft toen gezegd dat men met die persoon zou gaan spreken. Ik weet niet precies hoe het daarmee zit. Deze mensen lopen tegen tal van problemen met wet- en regelgeving aan. Worden die problemen echt meegenomen? Deze mensen schijnen weinig of niet te worden betrokken bij zo’n plan. Dat begrijp ik niet goed.
Ik hoop dat ook het ministerie van VWS zijn steentje gaat bijdragen. Bijen worden namelijk medicinaal ingezet. Bovendien heeft het probleem met de bijen ook met de volksgezondheid te maken. Er mag dus best wat geld van het ministerie van VWS komen.
Ook het maaibeleid is belangrijk. Het gaat mij niet om het bermbloemenbeleid, want op dat vlak wordt al veel gedaan. Er worden bermbloemen gezaaid. Het gaat mij echter juist om het maaibeleid. De bermbloemen worden te vlug weggehaald. Daardoor moeten de bijen wegtrekken naar gebieden waar ze minder goed kunnen gedijen. Het gaat mij dus echt om het maaibeleid. Ik wil dat er een apart maaibeleid komt voor gemeenten en provincies. Dat kan de staatssecretaris van bovenaf aansturen.
De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Ik kom eerst terug op het onderzoek dat gaande is over het effect op de mens. Kan de staatssecretaris zeggen wanneer ongeveer de resultaten daarvan beschikbaar zijn?
Ik wil ook nog even stilstaan bij de proef van de Spaanse onderzoeker Lopez-Antia. Daarbij kregen kuikens tien dagen zaden te eten die waren behandeld met imidacloprid. Imidacloprid is een van die lekkere neonics. Het sterftecijfer bij de kuikens liep op tot 58%. Vogels in het vrije veld eten ook granen waar die stoffen inzitten. Ook daar is mogelijk een link.
Ik heb er, net als andere woordvoerders, al op gewezen dat de norm voor het oppervlaktewater veelvuldig wordt overschreden, zeker in de gebieden met heel veel tuinbouw, waar deze stoffen heel veel worden toegepast. Is de staatssecretaris bereid om, als de normen worden overschreden, tegen het Ctgb te zeggen dat we stoppen met het gebruik van die middelen? Het is volgens mij heel redelijk als dat, vanuit het voorzorgsprincipe, wordt gedaan.
Ik kom ten slotte nog even terug op het besluit van Europa. Stel dat dit wordt bekrachtigd. Ik heb al gezegd dat dan 75% van de drie genoemde stoffen nog gewoon gebruikt mag worden. Dat komt doordat er zo veel uitzonderingsbepalingen zijn. Deze cijfers komen niet van mijzelf, maar van het Centrum voor Landbouw en Milieu. Wat gaat dit betekenen? Worden de stoffen over een halfjaar helemaal verboden, of blijven die uitzonderingsbepalingen dan nog bestaan? Als dat zo is, zijn we volgens mij niet veel opgeschoten.
Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. Volgens mij is het belangrijk om te zeggen dat je de stap die nu wordt gezet, heel klein kunt maken door te benadrukken dat er nog heel veel wél is toegestaan. Uiteindelijk is de kern echter dat wij de zaken aanpakken die bewezen slecht zijn. Dat is precies wat met dit Europese besluit wordt gedaan. Dit gebeurt tegen de wil van sommige landen in. Wij gaan hiermee dus zo snel mogelijk aan de slag. Er worden inderdaad uitzonderingen gemaakt. Dat wordt echter gedaan op grond van het feit dat men bij die uitzonderingen nog niet hard kan bewijzen dat zij schade toebrengen. Bij de EFSA bekijkt men precies wat men kan bewijzen en wat niet. Volgens mij is het belangrijk om daaraan vast te houden.
Verder is inderdaad een aantal stoffen gewoon nog niet beoordeeld. We hebben echter zojuist vastgesteld dat er nog het een en ander aankomt. Ik denk dus dat het hierbij niet blijft. Dit moet echter wel eerst gewoon door de route heen die voor de lange termijn het meest stabiel is. Op dit punt ben ik het oneens met mevrouw Ouwehand; dat weet zij. Je moet een en ander namelijk overeind kunnen houden. Je kunt immers wel iets gaan verbieden, maar als zo'n verbod bij de rechter geen stand houdt, heb je wel een heel groot probleem, zeg ik tegen mevrouw Ouwehand. Dat probleem wil ik niet. Daarom is het echt belangrijk om dit snel te doen, om stappen te zetten en dit vol te houden.
De heer Schouw (D66): Ik heb een wat meer technische vraag. Het viel mij zojuist al op dat de staatssecretaris suggereerde dat als de wetgever iets verbiedt, dit door de rechter onderuit zou kunnen worden gehaald. Zij suggereert dit nu weer. Ik snap dit niet helemaal.
Staatssecretaris Dijksma: Ik verwijs de heer Schouw hiervoor naar zijn andere punt. We zien nu dat er zaken onder de rechter zijn die gaan over alleen al de openbaarmaking van rapporten. Je weet nooit zeker wat je wint en wat je niet wint. Dat geldt zeker als je middelen zomaar gaat verbieden. Er zal dan, op basis van de juridische achtergrond, worden gekeken naar de proportionaliteit van zo'n maatregel. Daarom vind ik het belangrijk om een route te volgen die we kunnen volhouden. De route die wij nu bewandelen, gaat misschien veel sneller dan menigeen in de Kamer denkt. Deze route is ook effectief, want op deze manier doen we iets wat we kunnen volhouden. Dat vind ik belangrijk.
De heer Schouw (D66): Ik weet niet of het middel Roundup nog bestaat. Stel dat wij, de wetgever, het willen verbieden, dan kan de producent van Roundup naar de rechter gaan wat hij wil. Als de wetgever een middel verbiedt, houdt het toch op?
Staatssecretaris Dijksma: Nee, dan houdt het niet op. Dat is precies het punt. Je moet dan namelijk beargumenteren waarom je dat doet. Dat zal de wetgever dan allemaal moeten bewijzen. Daarom is de route die we nu bewandelen, een route waarbij dit stand kan houden. Dat lijkt mij wel belangrijk.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voordat er verwarring over ontstaat, benadruk ik dat ik het liefst vandaag nog al deze middelen van de markt zou willen halen. Dat weet de staatssecretaris en dat is geen geheim. Ik vraag haar echter om de reguliere procedure in gang te zetten. Ik neem het voorbeeld van de uitzondering voor gewassen die voor bijen niet aantrekkelijk zouden zijn. Volgens mij is het van groot belang dat we onderzoeken wat het effect precies is van het in de bodem achterblijven van zo veel van de coating. Er is in de procedure ruimte voor hoor en wederhoor. Wat betekent het in de bodem achterblijven van deze middelen voor de planten die in de jaren erna op die grond bloeien, al zijn het maar paardenbloemen uit aangewaaide paardenbloemzaadjes? Volgens mij is het van groot belang dat we onderzoeken wat dit betekent voor de bijen. Dat is de vraag. Ik vind het vervelend dat de staatssecretaris blijft zeggen dat we bewijs moeten hebben omdat de zaak anders onderuitgaat bij de rechter. Zij blijft dit zeggen, terwijl er een ander traject is. Daarop doel ik met mijn vraag.
Staatssecretaris Dijksma: Maar zelfs in het Europees traject bestaat de mogelijkheid dat het door de rechter onderuit wordt gehaald. Er is immers een mogelijkheid om met onderzoeken aan te tonen wat de effecten wel of niet zijn. Daarvoor zul je de resultaten van die onderzoeken wel moeten inbrengen. We proberen elkaar nu misschien onnodig te vangen op procedures. Dat is niet mijn bedoeling. Ik wil alleen maar zeggen dat de route die we nu bewandelen, volgens mij dit type mogelijkheden gewoon openhoudt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ja, en ik vraag de staatssecretaris dus om die mogelijkheden ook te benutten. Daarop zegt ze nee, met het argument dat het bij de rechter wel stand moet kunnen houden. Dat is niet helemaal eerlijk.
Staatssecretaris Dijksma: Als mevrouw Ouwehand voorstelt om morgen alle middelen van de markt te halen, dan zeg ik: dat kan niet zomaar. Vervolgens stel ik dat we moeten kiezen voor een Europese, communautaire route. Zaden vliegen immers grenzen over. Die Europese route is overigens inmiddels ook een stuk sneller en effectiever gebleken dan menigeen dacht. Een paar maanden geleden hadden de leden immers vast niet gedacht dat we nu met drie stoffen al zo ver zouden zijn als we nu zijn. Verder komen er nog een aantal herbeoordelingen aan.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter ...
De voorzitter: Mevrouw Ouwehand, volgens mij heeft de staatssecretaris al geconstateerd dat u het over een aantal dingen niet eens bent. Ik stel daarom voor dat u daarvoor eventueel het VAO gebruikt, want volgens mij komen we er nu niet uit.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ja, voorzitter, maar ik wil nog één punt maken. Als ik hier tegen de staatssecretaris zeg wat ik het liefst zou willen, maar daar direct aan toevoeg dat ik haar iets anders vraag, dan gaat die eerste opmerking dus over wat ik het liefst zou willen. Zo mag de staatssecretaris dat dan opvatten en volgens mij moet ze dat zelfs zo opvatten. Die eerste opmerking is dus geen concrete vraag. Als zij daarop reageert met: dat kan niet, dan suggereert ze dat ik zou hebben voorgesteld om morgen al deze middelen van de markt te halen. Dat vind ik geen faire manier van debatteren en dat wil ik even gezegd hebben.
De voorzitter: Goed, dat bent u nu kwijt. De staatssecretaris gaat verder met haar tweede termijn.
Staatssecretaris Dijksma: Ja, ik doe mijn best.
De heer Schouw vindt dat we een goed debat moeten voeren over duurzame gewasbescherming. Dat ben ik zeer met hem eens. Er moet ook een ambitieuze inzet zijn op dat vlak. Staatssecretaris Mansveld en ik hebben de Kamer hierover het een en ander gestuurd. Het debat daarover gaan wij graag met de Kamer aan. Ik kan de heer Schouw zeggen dat wij ambitieus zijn.
De heer Schouw deed ook nog een suggestie in verband met het Europees voorzitterschap. Dit is een interessante suggestie. Ik zal hierop niet nu al reageren. Ik zeg hem echter dat bij sommige zaken 2016 gewoon te laat is; op dat punt ben ik het eens met mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Lodders heeft mij een aantal dringende vragen gesteld. Zij vraagt hoe de risicoreducerende innovatieve maatregelen bij de beoordeling worden betrokken. Zij maken onderdeel uit van de beoordeling. Het Ctgb laat middelen toe met een gebruiksvoorschrift. Daarin staan de risicoreducerende maatregelen. Mevrouw Lodders zegt dat het bedrijfsleven studies mag aanleveren. Dat klopt. Bij aanvraag van toepassing is het van belang dat risicobeperkende maatregelen worden vermeld en dat de resultaten van studies daarover worden aangeleverd. Ik benadruk echter dat het het bedrijfsleven is dat dit moet doen. Wij kunnen dat niet zelf doen. Als men zegt te kunnen bewijzen dat de maatregelen effectief zijn, moet men dat wel zelf aantonen. Het bedrijfsleven kan zulke studieresultaten echt ieder moment aanleveren, maar ze moet het wel doen.
Mevrouw Lodders vindt ook dat de aanvraagperiodes voor de middelen te lang zijn. Ik ben zeker voor een efficiënt aanvraagproces bij het Ctgb. Het moet snel gebeuren, maar ook zorgvuldig.
Voor kleine teelten zijn er speciale voorzieningen gecreëerd. Dat staat ook in de Tweede nota duurzame gewasbescherming. Op dat vlak doen we dus al het een en ander.
Mevrouw Jacobi heeft een vraag gesteld over de driftreductie en de wachttijd. Zij vraagt ook waarom dit nog niet in het activiteitenbesluit is ingevoerd. De maatregelen zijn al opgenomen in het Nederlandse actieplan duurzame gewasbescherming, dat eind november 2012 naar de Europese Commissie is gezonden. Op dat moment was ook de reparatie van het activiteitenbesluit in procedure genomen. Het is dus daarom voor staatssecretaris Mansveld niet meer mogelijk om deze maatregelen nu hierin op te nemen. Als de leden dat wensen, kan ik hierover echter uiteraard met staatssecretaris Mansveld overleggen. Ik vermoed dat de vraag stellen in dit geval de vraag beantwoorden is, en dat de commissie dat dus wenst. Ik zal met de staatssecretaris overleggen hoe we alsnog die maatregelen snel in het activiteitenbesluit kunnen opnemen.
Het heer Graus heeft gesproken over het maaibeleid. Ik kan maaibeleid niet van bovenaf opleggen. Die bevoegdheid heb ik niet. We kunnen hieraan wel expliciet aandacht besteden in het actieplan. Dit is namelijk wel een punt dat de heer Graus terecht inbrengt. Het bermbeheer, en de manier waarop je in de bermen van alles laat groeien en bloeien, is van groot belang. Ook de manier waarop dit gebeurt, is van belang. Ga je bijvoorbeeld klepelen, of heb je een veel meer biologisch bermbeheer voor ogen? Dat kan effectief zijn. Het lijkt mij daarom goed om dit in het brede, samenhangende actieplan een plek te geven. Ik beloof de Kamer dat dit zal gebeuren. Ik heb gisteren toevallig gehoord hoe men dit in Lochem doet. Dat is een voorbeeld van een good practice. Zulke good practices kunnen we uiteraard delen. Het schijnt overigens op termijn ook nog geld op te leveren in plaats van geld te kosten. Dat perspectief is er dus ook nog in deze barre, economisch slechte tijd. Daarvan ben ik altijd een voorstander.
De heer Graus heeft ook gesproken over een bijdrage van het ministerie van VWS. Ik hoop dat hij het mij vergeeft als ik niet voor de minister van VWS daarover spreek. Hij weet haar wel te vinden als hij iets van haar wil.
De heer Van Gerven heeft gevraagd wanneer de resultaten van het onderzoek naar het effect van de neonics op de mens beschikbaar zijn. Op 9 april heeft de minister van VWS de Kamer daarover een brief geschreven. Ik zal de planning nagaan en die schriftelijk melden. Ik ken die namelijk nu niet zomaar uit mijn hoofd.
De uitzonderingsbepalingen die nu gelden, blijven inderdaad gelden.
De heer Van Gerven (SP): Ik heb ook nog een vraag gesteld over het Ctgb. Kunnen middelen verboden worden als de normen ervoor in het oppervlaktewater worden overschreden? Is dat een begaanbaar pad? Er zijn immers normen en die dienen uiteraard te worden gehandhaafd.
Staatssecretaris Dijksma: Uiteindelijk gaat het om de vraag hoe de middelen worden gebruikt. Het is zeer belangrijk dat het oppervlaktewater zuiver is. Ik heb zojuist toegezegd dat ik de Kamer een brief zal schrijven waarin ik zal uitleggen wat we precies doen en hoe zich dat verhoudt tot de kaderrichtlijn. In die brief zal ik uitgebreid ingaan op de vraag wat we precies wel doen. En als we iets niet doen, zal ik in de brief opnemen waarom we dat niet doen. Vanzelfsprekend kan de Kamer met mij daarna weer het debat aangaan over de inhoud van die brief.
De voorzitter: Goed. Wij zijn aan het einde gekomen van de tweede termijn. Ik herhaal de drie toezeggingen die zijn gedaan.
– Zodra het onderzoek naar de gevolgen van residuen van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid is afgerond, wordt de Kamer over de resultaten geïnformeerd. Hieraan voorafgaand wordt de Kamer over de planning geïnformeerd.
– De Kamer ontvangt eind volgende week een brief over de toepassing van de Kaderrichtlijn Water, inclusief een reactie op het voorstel van de waterschappen. In de brief staat tevens informatie over de herbeoordeling van een aantal middelen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Kan de staatssecretaris ons in die brief ook informeren over de stand van zaken van eventueel nu lopende toelatingen?
Staatssecretaris Dijksma: Ja. Dat gaat meer over procedures voor intrekkingen van toelatingen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Het gaat mij ook om nieuwe toelatingsprocedures. Het gaat dus over toelatingsprocedures én intrekkingen. Wat speelt er nu?
De voorzitter: Ja, daarover wordt de Kamer in die brief ook geïnformeerd.
– De Kamer ontvangt eind september 2013 het meerjarig actieplan bijengezondheid, waarin onder meer aandacht wordt besteed aan het maaibeleid.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter, u bent een toezegging vergeten. De staatssecretaris van Economische Zaken zal in overleg treden met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de vraag in hoeverre de zaken uit het nationaal actieprogramma ook al een plek kunnen krijgen in het activiteitenbesluit.
De voorzitter: Ja, en ook daarover wordt de Kamer geïnformeerd. Er zijn dus vier toezeggingen.
Staatssecretaris Dijksma: Dat klopt.
De voorzitter: Er is verder al aangekondigd dat er een VAO zal worden gehouden nadat wij eind volgende week de brief hebben ontvangen.
Sluiting 19.35 uur.