Vastgesteld 18 november 2008
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 23 oktober 2008 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:
– de voortgang inzake goededoelenorganisaties, de code Wijffels en kansspelen, d.d. 28 november 2007 (27 789, nr. 14);
– de beleidsreactie preventieve doorlichting goededoelensector d.d. 8 september 2008 (27 834, nr. 51).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: De Pater-van der Meer Griffier: Van Doorn
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Voorzitter. Het belang van de goededoelensector zit niet alleen in het feit dat met particuliere middelen extra dingen gedaan kunnen worden, bovenop hetgeen door de overheid gefinancierd wordt. Ook zit het belang niet in het afschuiven van de verantwoordelijkheden door de overheid. Nee, het is fundamenteler. Door het volledig financieren van doelen voor algemeen nut door de overheid zijn deze geleidelijk aan een zaak van de politiek en van het overheidsbeleid geworden. Daar is op zichzelf niets mis mee, maar er is onderweg iets verloren gegaan. Nederland was en is een land van het particulier initiatief, het land van het maatschappelijk draagvlak. Met de groei van filantropische bijdragen komt dit particulier initiatief terug bij overheidsgeoriënteerde instellingen; zij worden zo, wat ons betreft, gedwongen om nieuwe contacten te leggen en om beter te luisteren naar nieuwe groepen «maatschappelijke stakeholders». Het gaat om een verantwoordingsslag en dat is heel fundamenteel. Het gaat om een karakteromslag en die bereik je niet alleen door verbetering van de goededoelensector zelf; ook de overheid kan daaraan een steentje bijdragen. Natuurlijk, de overheid dient terughoudend te zijn. Het geven aan goede doelen is per definitie een private aangelegenheid. Maar hoe kan de overheid bijdragen aan het omwentelen van dit ingesleten rolpatroon? De Taskforce «Geven voor Weten» heeft een aantal concrete interessante aanbevelingen gedaan. Ten eerste zegt de Taskforce dat er te weinig «sense of urgency» is bij de instellingen zelf. Alleen een bezuinigingsslag zou de instellingen pijnlijk bewust maken van de noodzaak om hun maatschappelijk draagvlak te vergroten. Hoe vergroten wij, vraag ik de minister, die «sense of urgency» zonder meteen in het eigen vlees te snijden? Instellingen horen te weten dat ze niet te sterk van één geldschieter afhankelijk moeten zijn.
Het coördinatiepunt goede doelen is beleidsmatig ondergebracht bij de minister van Justitie en dan heel concreet bij de ambtenaar criminaliteitspreventie. Op zich is daar niets mis mee, maar doen wij de goededoelensector hiermee niet tekort? Moeten wij niet streven naar een minder beperkte invalshoek van de sector? Ik wil hierop graag een reactie van de minister hebben.
Wij hebben een politiek signaal nodig, bijvoorbeeld een convenant met de filantropische sector zelf, zoals Engeland kent. Daarmee brengen wij tot uitdrukking dat filantropische bijdragen heel erg welkom zijn en er zijn ter versterking van de kwaliteit van de samenleving. De overheid kan en wil dat niet allemaal alleen doen. Ik vind dat een interessante gedachte. Een convenant zou de beide partijen kunnen verbinden tot bijvoorbeeld informatie-uitwisseling, het vermijden van substitutie en het wegnemen van belemmeringen. Wij zouden ook in een convenant kunnen opnemen dat wij extra regelgeving wegnemen en dat wij gaan verdubbelen: «matchen». Hoe staat de minister ten opzichte van deze drie voorstellen?
Gelukkig is de organisatie van de filantropische sector in Nederland best oké. Wij kennen een gedegen keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Er zijn brancheverenigingen die bijdragen aan de professionaliteit. Wij hebben zoekmachines en informatieve websites over filantropie. Toch valt er heel wat te verbeteren. Wij bespreken hier twee brieven van de minister. Ik concentreer mij op de laatste brief die helemaal gaat over het rapport «Goed Bedoeld. Preventieve doorlichting goededoelensector». Op basis van de risicoanalyse is er geen bewijs gevonden dat de georganiseerde misdaad een grote invloed uitoefent op de goede doelen. Wel worden er risico’s gesignaleerd. In de kabinetsreactie worden geen aanvullende maatregelen voorgesteld; de minister zet in op zelfregulering. Mijn fractie maakt zich zorgen over de kwetsbare rol die de sector zou kunnen spelen bij het witwassen van geld, bij het najagen van terrorisme en bij de verwevenheid van de onder- en bovenwereld. Tekenend is ook de verontwaardigde reactie uit de doelensector zelf, die aangeeft zich niet te kunnen vinden in de uitkomsten van het doorlichtende onderzoek. Wij vinden dat een ontkenning van het probleem. Het onderzoek wijst uit dat het toezicht op de goededoelenorganisaties niet sluitend is. Met name de kleine organisaties kunnen tussen de mazen van het net doorglippen. Hoe staat het met het CBF-keurmerk voor de kleinere goededoelenorganisaties? Wij zouden daar zeer aan hechten, maar vragen ons wel af wat dit toevoegt aan het bestaande CBF-keur. Zit de sector te wachten op een nieuw keurmerk?
Het CBF en de Vereniging Fondsenwervende Instellingen (VFI) werken met steun van het ministerie van Justitie aan de ontwikkeling van een gezamenlijk op te zetten landelijke databank. Elke keer wordt de D-day opgeschoven. Kan de minister zeggen wat op dit moment de stand van zaken is?
Het nieuwe verantwoordingsmodel waarbij onder andere scheiding van toezicht, bestuur en uitvoering gevraagd wordt, moest vanaf 1 juli 2008 door de organisaties zijn opgenomen in hun jaarverslag. Daarbij komt ook dat er een nieuw reglement moet zijn voor het bewaren en beschikbaar stellen van gegevens van donateurs en begunstigden. Zijn deze maatregelen inderdaad al operabel? Wat zijn de consequenties voor de goededoelenorganisaties die zich hier niet aan houden?
Ten slotte heb ik een paar losse punten. Ten eerste de Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI)-status. Er is bij de Belastingdienst het afgelopen jaar veel verbeterd met betrekking tot het verstrekken van de ANBI-verklaringen. Het is alleen zo jammer dat er, ondanks alle goede bedoelingen, zo weinig gebruik wordt gemaakt van de schat aan gegevens over de ANBI’s bij de Belastingdienst. De fiscus heeft die informatie wel op haar website geplaatst, maar die bestaat uit niet meer dan een naam en een vestigingsplaats. Daarbij staat het er in clusters van 200! Het zoekprogramma reageert alleen op de officiële statutaire naam waaronder de instelling is opgericht. Veel mensen herkennen die officiële naam natuurlijk niet. Kan de minister bij de staatssecretaris van Financiën erop aandringen om meer transparantie en betere informatievoorziening te bewerkstelligen voor het gevende publiek?
Het is haast onvermijdelijk dat de goede doelen op termijn de gevolgen van de kredietcrisis gaan voelen. De vermogensfondsen lijken nu al aan de beurt: het VSB-fonds zag zijn bedrag halveren en heeft 50 mln. verloren. Het Fonds 1818 verloor ook 50 mln. Hoe staat het met de andere bankgerelateerde fondsen? Is de minister het met ons eens dat die afhankelijkheid veel te groot is? Wij willen graag een bestendige duurzame gedragslijn voor deze fondsen. Zouden ze hier in de toekomst niet beter op moeten anticiperen? Kunnen wij een aanscherping van de regels verwachten?
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Vandaag bespreken wij twee brieven. Eén uit 2007 met betrekking tot de voortgang en de ontwikkeling in de goededoelensector en een recentere brief over de preventieve doorlichting van de sector. Allereerst heeft onze fractie wat algemene opmerkingen naar aanleiding van de eerste brief over de deelterreinen van het overheidsbeleid. Om transparantie en betrouwbaarheid te bevorderen, verstrekt het CBF een keurmerk voor goede doelen. Kan de minister zijn visie geven op de wenselijkheid en haalbaarheid voor een keurmerk voor kleine en lokale goede doelen in reactie op het onderzoek van het CBF uit februari 2008? De kosten voor een nieuwe aanvraag liggen op dit moment op € 5 350. Kan de minister aangeven of dit kostendekkend is, of welk bedrag de kosten van de aanvraag dekt? Is de minister voornemens subsidies afhankelijk te stellen van het hebben van een keurmerk? Zo nee, waarom niet? Onze fractie kan zich voorstellen dat het keurmerk een voorwaarde wordt voor het hebben van een subsidie. In hoeverre wordt er in de beoordeling van goede doelen rekening gehouden met de wijze van besteding van de gelden? Niet alleen de efficiëntie van de wijze van besteding, maar ook wat is beoogd met de besteding van de gelden? Bijvoorbeeld de activiteiten van Milieudefensie; moeten die wel een keurmerk hebben? Kan de minister zich daarover uitlaten?
Ten aanzien van het overheidstoezicht op de fiscale faciliteiten van de goededoelenorganisaties vraagt de VVD-fractie zich af, of er is voorzien in een evaluatie van de ministeriële regeling waarin het ANBI-regime aanzienlijk wordt uitgebreid per 1 januari 2008. Zo nee, waarom komt die evaluatie niet?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik ken de VVD als een partij die erg is voor een terugtredende overheid. Begrijp ik goed dat de overheid nu zelfs moet bekijken wat Greenpeace precies doet met het geld dat zij van goede doelen, oftewel particulier geld, krijgt?
De heer Teeven (VVD): Ik had het over Milieudefensie maar als u over Greenpeace wil praten, vind ik dat ook prima. Dan gaan wij het over de betonblokken hebben. De VVD-fractie, anders dan wellicht de PvdA-fractie, voelt er weinig voor om het storten van betonblokken in zee als een goed doel aan te merken. Wij vinden dat er sprake is van een strafbaar feit. Onze fractie is er geen voorstander van dat er geld gaat naar een organisatie, met een keurmerk, die als goed doel het storten van betonblokken in zee heeft. Wij vinden dat de overheid ervoor moet zorgen dat criminele activiteiten van goededoelenorganisaties niet worden gefinancierd met dat geld.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Hoever vindt u dat de overheid moet gaan? Het moet eerst onderzocht worden, voordat het geconstateerd wordt. Is de VVD van mening dat de overheid alle goede doelen dan maar door moet lichten op wat zij doen en waarom en wanneer? Er moet ergens een grens gesteld worden.
De heer Teeven (VVD): Vandaar dat ik spreek over een evaluatie van het ANBI-keurmerk dat wij kennen sinds 1 januari 2008. De overheid moet niet alles doen, maar moet er wel voor zorgen dat er geen criminaliteit wordt gepleegd. Als er via een omweg criminaliteit gefinancierd wordt, is de VVD daar geen voorstander van.
Voorzitter. Wordt de ANBI-regeling ook gebruikt voor goede doelen die zijn gevestigd in de Europese Unie, de Antillen of Aruba? Zo ja, in welke mate? Welke voorwaarden worden specifiek gesteld aan goede doelen die gevestigd zijn in de EU? Is hier wel een keurmerk voor?
Mevrouw Van Vroonhoven sprak er ook al over: ANBI’s moeten een beschikking van de belastingdienst aanvragen. Geldt dit ook voor de buitenlandse instellingen? Zo nee, hoe houdt de Belastingdienst hier dan controle op? Door wie en op welke wijze wordt toezicht gehouden op het gebruik van de regeling? Zijn er misstanden of is er misbruik gemeld? Onze fractie kan zich voorstellen dat dit in de afgelopen negen maanden het geval is geweest. De Financial Action Taskforce heeft een aantal standaarden aanbevolen waaraan Nederland grotendeels voldoet. Dit is met het oog op het tegengaan van misbruik van goededoelenorganisaties voor terrorismefinanciering. Hoe staat het met het voldoen aan die standaarden door andere lidstaten, waar via de ANBI ook veel geld heengaat? Is er de mogelijkheid om de ANBI-regeling uit te sluiten voor lidstaten die niet duidelijk voldoen aan die standaarden? Zo nee, waarom niet? Is de minister met de VVD-fractie van mening dat dit juist een belangrijke preventieve werking kan hebben bij het voorkomen van de financiering van terroristische organisaties vanuit Nederland?
In de eerste brief wordt het punt van de kansbegunstiging van goededoelenorganisaties door kansspelbegunstigden genoemd. Hier speelt, mevrouw Bouwmeester had het er al over, de vraag of overheidsloterijen niet extra criteria moeten stellen aan de goede doelen die zij steunen, bijvoorbeeld door een verzwaard keurmerk. Dit zou kunnen voorkomen dat Milieudefensie, die door eindeloze juridische procedures en harde acties goed en degelijk overheidshandelen domweg frustreert, een keurmerk toegewezen krijgt en dat er miljoenen loterijgeld van de Staat naar dat soort organisaties toegaat.
Met betrekking tot de tweede brief inzake de beleidsreactie preventieve doorlichting goededoelensector heeft de VVD-fractie nog een aantal vragen.
De heer De Wit (SP): Ik kom terug op het punt dat de heer Teeven zojuist noemde, voordat hij op het andere onderwerp overging. Pleit hij er in zijn algemeenheid voor dat de overheid gaat controleren wat de goededoelenorganisaties precies doen? Vindt hij dat in de nieuwe Wet op de kansspelen de minister gebruik moet maken van zijn mogelijkheden om bepaalde doelen uit te sluiten? Hoe ziet u dat? Dat gaat natuurlijk heel erg ver, dat de overheid gaat bepalen wat de goededoelenorganisaties doen.
De heer Teeven (VVD): Zoals u weet, meneer De Wit, gaat het de VVD-fractie ook heel erg ver dat de overheid bepaalt dat er maar zeven vergunninghouders zijn in het kader van kansspelen in Nederland en niet meer dan die.
De heer De Wit (SP): U zoekt uw verhaal, begrijp ik?
De heer Teeven (VVD): Ik leid het verhaal een beetje in. Men houdt een aantal monopolisten in stand in de markt. Er gaat van een aantal loterijen en andere organisaties geld naar goede doelen. Als men die monopolisten in stand houdt, dan heeft men als overheid de taak om in de gaten te houden wat die monopolisten met het geld doen. Ik denk dat de SP-fractie toch met de VVD-fractie van mening is dat, als het gaat om criminele activiteiten of zaken die tegen de wet zijn, men dat niet moet willen. Uw liberale opstelling verbaast mij een beetje. Ik begrijp dat de SP-fractie de monopolisten graag hun gang wil laten gaan en ze nog meer wil terugdringen. Als het aan u ligt, zijn er helemaal geen kansspellen in Nederland. Als die vergunninghouders geld gaan uitkeren, dan moeten wij zeker onze ogen dicht doen. Ik verbaas mij echt over die opstelling van de SP-fractie.
De heer De Wit (SP): Het gaat erom of u vindt dat de overheid moet gaan bepalen wat de goededoelenorganisaties doen? Vindt u dat er dit soort censuur, een preventieve controle, moet zijn, of dat, als iemand strafbare feiten pleegt, dat door het Openbaar Ministerie en de rechter moet worden opgelost?
De heer Teeven (VVD): Zoals u weet is het ministerie van Justitie heel goed in staat, bijvoorbeeld als het denkt dat er met pokeren strafbare feiten worden gepleegd, om onmiddellijk zelf aangifte te doen. Als het ministerie van Justitie ziet dat er zeven monopolistenorganisaties worden gesteund die criminele activiteiten ontplooien, moet de overheid niet haar beide ogen dicht doen. Ik denk dat het een taak is van de overheid, maar dan verval ik in herhalingen, om criminaliteit te voorkomen. Als zij dat kan doen door er bovenop te zitten en door een beetje om zich heen te kijken, moet dat zeker gebeuren. Het verbaast mij echt dat SP-fractie dat niet wil.
Voorzitter. Wat is de verhouding tussen het CBF en de kansspelautoriteit? Is er bijvoorbeeld sprake van samenwerking? De conclusies van het onderzoek luiden dat er geen harde aanwijzingen zijn voor invloeden van de georganiseerde criminaliteit in de goededoelensector. Zijn er mogelijkheden van toezicht door het CBF op instellingen die geen keurmerk of verklaring van geen bezwaar aanvragen? Zo nee, welke maatregel neemt de minister om dit toezicht uit te breiden? Zou dit moeten?
Naast de Vereniging van Fondsenwervende Instellingen is er de Samenwerkende Brancheorganisatie Filantropie (SBF). Wat is de relatie tussen het ministerie enerzijds en de SBF en de VFI anderzijds? Krijgen zij subsidie en zo ja, hoeveel? Is inmiddels het proefproject Landelijke Databank Filantropie afgerond en wat zijn de eerste conclusies?
Tot slot nog een vraag over de mogelijkheden en de toepassing van het repressief toezicht. De brief omschrijft de mogelijkheden, maar kan de minister aangeven hoe vaak er inlichtingen zijn gevraagd aan een bestuur en of er door de rechter een bevel van inzage is gegeven? Hoeveel mensen zijn er in de afgelopen jaren geschorst of ontslagen? Heeft de Belastingdienst beschikkingen voor ANBI’s afgewezen? Onze fractie is hierin bijzonder geïnteresseerd. Om hoeveel afwijzingen gaat het dan en wat is hiervan de reden?
De minister schrijft op pagina vier dat hij er vertrouwen in heeft, dat er binnen afzienbare tijd een situatie ontstaat die voldoende waarborgen biedt voor integriteit van de sector. Wij zijn daar ook wel een beetje optimistisch over, maar vragen ons af aan welke termijn de minister denkt en op welke wijze hij tot die tijd een vinger aan de pols houdt.
De heer De Wit (SP): Voorzitter. Het toezicht op de goede doelen is van buitengewoon groot belang; al is het alleen maar omdat de burger zijn geld toevertrouwd aan bepaalde organisaties en hij er recht op heeft om te weten hoe dat geld besteed wordt. De minister is van mening dat die goededoelensector dit in eerste instantie zelf moet regelen en er zelf voor verantwoordelijk is dat dit toezicht op de correcte besteding van gelden plaatsvindt. De minister wijst in dat verband op de centrale rol van het Centraal Bureau Fondsenwerving en met name op het CBF-keurmerk. In antwoord op vragen die ik in oktober 2007 heb gesteld over dat toezicht op de goede doelen, zei de minister dat er bij de Belastingdienst in 2007 ongeveer 18 000 goededoelenorganisaties waren geregistreerd. Hij merkte daarbij tevens op dat het alleen de organisaties betreft die zich hebben aangemeld. Het precieze aantal goededoelenorganisaties in Nederland is de minister, zei hij, niet bekend. Uit het jaarverslag van het CBF uit 2007 blijkt dat er slechts 268 goededoelenorganisaties zijn die het CBF-keurmerk hebben. Uit andere publicaties heb ik begrepen dat wij moeten aannemen dat die 268 organisaties zo’n 80 tot 90% vertegenwoordigen van de totale fondsenwervingsgelden. Is dat juist? Is het dan zo dat de resterende 10 tot 20% ruim 17 500 goededoelenorganisaties betreft die niet geregistreerd zijn, althans niet dat keurmerk hebben? Wij weten hiervan niet op welke wijze het geld besteedt wordt. Wij spreken dan toch nog, bij de 17 500 of 17 700 organisaties, over ruim 1 mld. Graag een mening van de minister hierover.
In het rapport «Goed Bedoeld» wordt gewezen op de kwetsbaarheid van het merendeel van de goededoelenorganisaties, omdat zij de stichtingsvorm hebben. De in 2005 aangekondigde maatregelen omtrent het nieuwe integriteitstoezicht zijn, lees ik, ter hand genomen. Het is de bedoeling dat het preventief toezicht op vennootschappen wordt afgeschaft en wordt vervangen door een repressief toezicht op vennootschappen en stichtingen. Op zichzelf ben ik heel erg blij dat dit gebeurt. De vraag is echter hoe sluitend dat repressieve toezicht is? Hoe moet ik mij dat precies voorstellen? Is dat permanent of steekproefsgewijs? Hoe gaat dat toezicht dan in zijn werk? Worden de extra personeelsleden die worden aangetrokken binnen het ministerie van Justitie louter en alleen daarmee belast of ook met bijvoorbeeld het toetsen van de integriteit van de bestuurders? Als ingangsdatum wordt 1 januari 2010 genoemd. Kan de minister zeggen hoe het op dit moment staat de met invoering van het toezicht? In hetzelfde rapport wordt ook gesproken over de constatering dat binnen de kerkgenootschappen relatief grote bedragen circuleren, zonder dat daar externe controle op is. Welke controles worden er nu uitgevoerd? Is dat rapport aanleiding om daar extra maatregelen voor te nemen? Hoe zit dat?
In de brief van 8 september 2008 komt de zogeheten ANBI-regeling aan bod. Op zichzelf denk ik dat het een verbetering is, dat wij die hanteren. De aantekening dat er sprake is van een ANBI bij de Belastingdienst roept de vraag op in hoeverre daarmee de controle op de goede doelen mogelijk is? Men kan nog steeds niet goed zien, mevrouw van Vroonhoven heeft dat ook aangeduid, wat men door de ANBI-erkenning te weten kan komen. Moet er niet toegewerkt worden naar een centrale registratie van de goede doelen in Nederland, zoals ik al eerder in Kamervragen aan de orde heb gesteld? Die zou dus, zoals ik toen gesuggereerd heb, gekoppeld kunnen worden aan die ANBI-erkenning. Bij de ANBI-erkenning moet dan tevens als voorwaarde wordt opgenomen dat men zich moet laten registreren. De minister zegt dat dit stuit op bezwaren binnen de Belastingdienst zelf, omdat die dit soort dingen niet voorschrijft. Maar ik kan mij die hele simpele oplossing voorstellen. Wil men die ANBI-status hebben of krijgen, dan zal men zich moeten laten registeren. Dit heeft voor de burger het grote voordeel van de kenbaarheid en de controle, want er wordt dan ook voor gepleit om een deugdelijk inzicht te geven in de organisaties die deze status hebben. Wil de minister erover nadenken om de centrale registratie mogelijk te maken? Als dat allemaal niet kan, dan ben ik heel erg benieuwd naar de Landelijke Databank Filantropie. Wat is die databank nu precies voor iets en heeft het dat karakter van die centrale registratie? Hoe staat het daarmee, want dat experiment zou medio 2008 afgewikkeld zijn? Wat gaat er nu gebeuren?
De minister kondigt in de brief van 8 september 2008 nadere maatregelen aan die moeten leiden tot een versterking van de repressieve en preventieve mogelijkheden rond het voorkomen van misbruik van stichtingen. Wanneer kunnen wij deze maatregelen tegemoet zien?
Ten slotte heb ik nog twee vragen over de kansspelen zelf. De zevende rapportage rond de kansspelen die de minister heeft toegezegd, zou in juni 2008 komen met de antwoorden op een aantal belangwekkende vragen die al eerder aan de orde zijn gesteld. Wanneer komt die? De tweede vraag gaat over de verdeling van de kansspelopbrengsten, waaronder de goede doelen. De minister heeft gezegd dat hij met zijn collega’s overlegd over die verdeling en dat hij denkt aan een minimumafdracht. Dit komt allemaal ongetwijfeld nog aan de orde bij de nieuwe Wet op de kansspelen. Gaat de minister in de nieuwe Wet op de kansspelen een aanwijzingsbevoegdheid geven, waarbij hij gaat bepalen welke goede doelen wel en niet van bepaalde donaties mogen worden uitgesloten? Ik denk dan aan de discussie zojuist met de heer Teeven, waarbij het ging om organisaties die in de ogen van sommigen niet in aanmerking zouden mogen komen voor goededoelengelden. Het gaat hier heel concreet om het voorbeeld, dat deze week in het nieuws was, van het CDA dat vindt dat Greenpeace niet voor subsidie in aanmerking zou mogen komen. Is de minister nu van mening dat zijn aanwijzingsbevoegdheid, die hij in de wet wil opnemen, juist voor dit soort dingen gebruikt gaat worden of is hij daar tegenstander van?
De heer Teeven (VVD): Dat zijn een heleboel vragen aan de minister van de SP-fractie, maar nu een vraag aan de heer De Wit. Is zijn fractie er eigenlijk voorstander van dat de minister kan gaan aanwijzen dat een goed doel crimineel is en dat er om die reden geen geld heen zou moeten gaan? Bijvoorbeeld het storten van betonblokken in zee?
De heer De Wit (SP): Ik heb u in de interruptie duidelijk gemaakt dat ik vind dat een goededoelenorganisatie kenbaar en transparant moet zijn voor de burger en dat die moet kunnen zien wat voor organisatie het is. Dat gebeurt al voor een deel, maar ik vind dat het nog niet voldoende duidelijk is. Als er iets mis is met de dagelijkse praktijk van een goededoelenorganisatie en hoe de gelden besteed worden, met andere woorden als er sprake is van criminele feiten, dan is dat een zaak van het Openbaar Ministerie. De minister moet niet in eerste instantie bepalen wanneer een organisatie de status van goededoelenorganisatie niet meer krijgt en uitgesloten wordt van het systeem.
De heer Teeven (VVD): Ik mag toch hopen dat de SP-fractie vindt, dat als de minister weet dat er individuen zijn met veroordelingen voor strafbare feiten die feitelijk leiding geven aan een goed doel of een goededoelenorganisatie, dat hij moet beletten dat er kansspelgeld heen gaat.
De heer De Wit (SP): Ja, dat is ook zo. Dat is juist de oorsprong van het rapport, waarover wij het hebben. De vraag is of er criminelen in besturen zitten, enzovoorts? Natuurlijk is dat een zaak om na te gaan. Maar is er bij dit voorbeeld van het storten van betonblokken in zee sprake van een criminele organisatie? Dat is mij een stap te ver, omdat voor mij nog niet vaststaat dat dit zo gebeurd is. Ik stel mij voor, voordat wij spreken van een criminele organisatie, dat het Openbaar Ministerie dit eerst onderzoekt en zo mogelijk op dat punt maatregelen neemt. Maar dan is er voor mij nog geen sprake van een criminele organisatie. Kennelijk ook niet in de ogen van de burgers; ik heb de reactie gelezen van de Postcodeloterij waaruit toch een groot vertrouwen van de burgers in Greenpeace spreekt. Ik denk dat wij daar zorgvuldig in moeten zijn.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Goede doelen spelen een grote maatschappelijk rol in de samenleving. In de goededoelensector gaat het gelukkig veelal om mensen die zich met de beste bedoelingen inzetten. Daar heeft de Partij van de Arbeid grote waardering voor. Helaas is het zo dat er ook een aantal signalen zijn over misstanden in deze sector. Daarom heeft er een doorlichting plaatsgevonden. Daaruit is een aantal risico’s gebleken, waaronder het gebrek aan transparantie. Hiermee kunnen twee belangrijke punten in het geding komen. In eerste instantie de controle op de besteding van de middelen; komt het wel bij het juiste doel terecht? Het tweede risico is de mogelijke financiering van criminele of terroristische organisaties. Uit de doorlichting blijkt dat er geen harde cijfers, maar wel risico’s zijn. Ik vind het belangrijk te noemen dat het over risico’s gaat, want dit maakt dat wij de maatregelen van de minister op een andere manier moeten beoordelen dan als het om keiharde cijfers gaat; alsof het een sector is waar van alles mis is. Dat is de context waarin ik onze bijdrage wil plaatsen. Er zijn een aantal aanbevelingen gedaan; de sector moet transparanter worden, dit bevordert de betrouwbaarheid. Hier zijn wij het uiteraard mee eens. De goededoelensector heeft een professionaliseringsslag gemaakt, waarvoor complimenten, maar hij is er nog niet. Het huidige stelsel van zelfregulering en certificering draagt enerzijds in belangrijke mate bij aan verantwoord opereren van fondsenwervende instellingen, maar anderzijds geeft het geen garanties voor de besteding van deze middelen. Meer transparantie is dus noodzaak.
Ik kom op een aantal concrete punten. Het eerste punt is het keurmerk voor kleine en lokale goede doelen en de verweving met de code Wijffels. Wij vinden het keurmerk een goed initiatief. Het bevordert de transparantie en betrouwbaarheid. Wij vragen ons wel af tot op welke schaal dat gaat; een heel klein kerkgenootschap is bijvoorbeeld ook een goed doel. Nu is het zo dat het CBF zich in wil zetten om ervoor te zorgen dat die kleine goede doelen ook een keurmerk krijgen. Op welke manier worden zij daarin ondersteund? Worden zij gedwongen om dat te doen? Wat is de oorzaak als kleine organisaties dit niet kunnen? Komen zij bijvoorbeeld niet meer in aanmerking voor gunstige belastingregelingen? Als dat keurmerk er ook voor kleine organisaties komt, vinden wij het erg belangrijk dat dit structureel gecontroleerd wordt. Men kan eenmalig een keurmerk afgeven, maar ik neem aan dat er ook een follow-up plaatsvindt. Graag een reactie van de minister daarop.
Het tweede punt gaat over de databank. Mijn collega’s hebben er al wat vragen over gesteld. De PvdA-fractie vraagt zich af welke informatie er in de databank wordt verzameld. Wat is het beoogde doel? Wie mag de gegevens inzien en wat is het beoogde effect? Wij moeten voorkomen dat wij van alles gaan verzamelen en registreren, zonder dat er iemand naar kijkt, of zonder dat er een noodzaak voor is. Graag een reactie hierop van de minister.
Wat wij missen is de positie van de consument en zijn bescherming, bijvoorbeeld tegen een agressieve manier van werven van donateurs, gebrek aan transparantie of andere klachten. Het CBF zegt zelf dat het een meldpunt wil waar mensen hun klacht kwijt kunnen, zodat het de sector zelf van binnenuit kan verbeteren. Het vraagt daarbij de hulp van de overheid. Graag een reactie van de minister hierop.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Bij mij rijst de vraag welke hulp de overheid dan moet bieden? Het lijkt mij een kleine ingreep om zelf een meldpunt neer te zetten.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dat is precies de vraag die ik aan de minister stel. Wat is zijn reactie hierop? Er is contact geweest; vindt de minister dat de sector het zelf kan doen? Zo ja, waarom? Dat antwoord wacht ik af en dan kan ik u waarschijnlijk in tweede termijn alsnog antwoorden.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Mij lijkt dat de Partij van de Arbeid hier toch wel een oordeel over kan hebben?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dan ga ik mijn antwoord herhalen: wij vinden een keurmerk hartstikke goed. Daar waar de sector zegt dat hij de overheid daarvoor nodig heeft, vraag ik mij af waarom dat zo is. Ik vraag aan de minister zijn reactie daarop. Als de minister zegt dat er voldoende voorwaarden zijn waaronder de sector dat zelf kan doen, dan moet de sector dat vooral zelf doen. Dat lijkt mij ook een goed signaal naar al die donateurs. Nogmaals: ik wacht de reactie van de minister af.
De heer Teeven (VVD): Is de PvdA-fractie van mening dat de subsidie die door het ministerie wordt verstrekt aan het CBF moet worden verhoogd om dat meldpunt te realiseren?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Wij vinden het heel goed dat er subsidie wordt verleend aan het CBF, omdat men daarmee de transparantie en de betrouwbaarheid bevordert. De mensen die geld doneren, hebben daar ook recht op. Dat is de verantwoordelijkheid die de overheid moet en kan nemen. Het inrichten van een meldpunt richt zich ook op transparantie en betrouwbaarheid. Kan de sector dat zelf opzetten? Is hij daar professioneel genoeg voor? Wat zijn mogelijke belemmeringen? Ik wil eerst een antwoord hebben van de minister. Vervolgens kunnen wij kijken, als de sector het niet zelf kan en de overheid daarbij moet ondersteunen, of daar extra geld voor nodig is of niet. Zonder antwoord van de minister kan ik niet op voorhand zeggen dat er wel of niet geld bij moet, en hoeveel dat is. Dat is vooruitlopen op een antwoord. Ik wacht het even af en als u mij de vraag in tweede termijn nog een keer stelt, kan ik hem inhoudelijk beantwoorden.
De heer Teeven (VVD): Ik ken mevrouw Bouwmeester als iemand die zich altijd grondig voorbereidt op een algemeen overleg met de minister en ook met de sector spreekt. Ik ga er eigenlijk een beetje vanuit, dat zij met de sector heeft gesproken. Ik heb dat wel gedaan en u hebt ongetwijfeld gehoord dat die subsidie en die geldstroom op dit moment te klein zijn om zelf een meldpunt op te zetten. Ik ga er een beetje vanuit dat u dat al wist en mocht dat zo zijn, is de PvdA-fractie er dan voor, om een kleine bijdrage te verstrekken om een dergelijk meldpunt op te zetten?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik ga mezelf weer herhalen. Dat vind ik nog steeds vooruitlopen op het antwoord van de minister. Ik wil eerst graag weten hoe het precies in elkaar zit; wat nou die belemmeringen zijn. Als de minister zegt dat het klopt en wij dingen anders moeten organiseren... Nou ja, het maakt niet uit. Ik kan wel speculeren over de antwoorden van de minister, maar ik wacht dat gewoon af. In tweede termijn kom ik terug op uw punt en dan geef ik een inhoudelijk antwoord.
Voorzitter. Er zijn een aantal aanbevelingen gedaan om de financiering van criminele activiteiten en mogelijk terroristische organisaties tegen te gaan. Er is al even genoemd dat goededoelenorganisaties kwetsbaar zijn door de stichtingsvorm. Er komen een aantal maatregelen naar de Kamer, die wachten wij af.
Er gaat een vervlechting plaatsvinden tussen het keurmerk van het CBF en de code Wijffels. Dit moet uitmonden in een verantwoordingsmodel dat dan weer opgenomen moet worden in de jaarstukken. Dat lijkt ons op zich prima. Maar in een eerdere brief heeft de minister overwogen een publicatieplicht voor te stellen van de jaarstukken. Vindt de minister dat nog steeds en zo ja, op welke manier wordt dit vorm gegeven? Wij moeten natuurlijk voorkomen dat goededoelenorganisaties belast worden met allerlei regeldruk en allerlei extra jaarverslagen aan moeten leveren, die nog eens bovenop alle andere jaarverslagen voor toezichthouders komen. Wie gaat vervolgens de jaarstukken controleren? Is daar voldoende capaciteit voor? Als dat niet actief wordt gecontroleerd, als er geen capaciteit voor is, dan is het eigenlijk een lege huls en zadelen wij allerlei organisaties op met heel veel bureaucratie. Ik vind het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de kleinere goededoelenorganisaties, waarvoor dit moeilijker is te realiseren.
Dan het preventief fiscaal toezicht. De goede doelen kunnen straks een beschikking aanvragen bij de Belastingdienst om voor fiscale voorzieningen in aanmerking te komen. Een voorwaarde daarvoor is dat zij een keurmerk hebben van het CBF. Het CBF heeft nog niet voor iedereen een keurmerk, want dat keurmerk voor de kleine organisaties is nog in ontwikkeling. Kunnen die kleinere organisaties dan geen beschikking aanvragen bij de Belastingdienst, zolang dat laatste keurmerk er nog niet is? Dat lijkt mij ongewenst. Graag hierop een reactie van de minister.
Het een-na-laatste punt betreft de kerkelijke genootschappen. Uit de doorlichting is gebleken dat het ontbreken van extern toezicht op kerkelijke genootschappen een risico vormt. Er is een aanbeveling gedaan dat het risico deels zou kunnen worden ondervangen door controle van de Belastingdienst. Neemt de minister deze aanbeveling over? Als dat zo is, als wij meer inzicht willen hebben in kerkelijke genootschappen waarvoor ook weer geldt dat er hele kleine en hele grote zijn, hoe gaan wij er dan voor zorgen dat wij wel inzicht krijgen, dat de transparantie wordt bevorderd, maar dat het gepaard gaat met zo min mogelijk bureaucratie? Ik kan mij voorstellen dat dit een spagaat is, maar ik heb er graag een reactie op van de minister.
Het allerlaatste punt gaat over de verdeling van de middelen van de kansspelen. Er komt een nieuwe Wet op de kansspelen. Daarin wordt ook meegenomen hoe wij de opbrengsten gaan verdelen. Ik heb al een jaar lang gesprekken met allerlei organisaties, vergunninghouders of begunstigden die komen lobbyen voor hun doel. Dus om een eerdere vraag van de heer Teeven te beantwoorden: ja, ik heb veelvuldig contact met die organisaties. Ik probeer ook steeds invloed uit te oefenen op mijn eigen winstkansen, maar dat lukt helaas niet. Dit terzijde. Mijn serieuze vraag aan de minister is, of de Kamer een brief op hoofdlijnen krijgt hoe het nu staat met de nieuwe Wet op de kansspelen? Wat is hij voornemens te doen met de verdeling van de middelen? Als wij daar heel lang op gaan wachten, is het moeilijk voor de Kamer om daar invloed op uit te oefenen. Ik wil het graag in een vroeg stadium weten, zodat wij daar ook vroegtijdig ons advies over uit kunnen brengen aan de minister. Laat ik het zo netjes zeggen.
De heer Teeven (VVD): Ik ben toch wel nieuwsgierig geworden door uw bijdrage. Bent u nou net als ik ook een risicovolle speler die meedoet met het pokerspel? Of bent u net als ik ook een beetje degelijk, en doet u alleen mee aan de Staatsloterij? Waar speelt u nou in mee?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Laat ik ermee beginnen dat ik alle goede doelen steun die er bestaan, geloof ik. Zelfs «Red de Bever». Iedereen die ik in de stad tegenkom, steun ik. Daarnaast ben ik lid van de Postcodeloterij, de Staatsloterij en dat soort goede doelen. Ik weet niet of hier ook nog een serieuze vraag achterzat, maar ik ben een verantwoord kansspeler. Ik doe niet aan poker, maar ik wil wel graag een potje privépoker, zonder geld. Dat mag toch, minister?
De voorzitter: Ik begrijp dat meneer Teeven dat privé anders doet. Ik maak dat op uit zijn vraagstelling. Maar dat moet hij dan in tweede termijn eens uitleggen.
De heer Teeven (VVD): Ik zou zeggen, kijk maandagavond naar de tv.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Het is voor het eerst dat ik met de commissie mag spreken over onderwerpen waarmee ik als coördinerend minister voor de goede doelen te maken heb. Nu heb ik de neiging om te denken dat wij alleen maar met goede doelen bezig zijn, bij Justitie. Maar op één of andere manier wisten wij allemaal welke goede doelen wij ermee bedoelen, zonder dat het nog werd uitgelegd. Er gebeurt veel in deze sector, hij is heel actief, ook als het gaat om de nieuwe kansspelwetgeving. Ik heb van alle goededoelenorganisaties – althans ik denk zo langzamerhand dat het om alle goededoelenorganisaties gaat, want het liep in de tientallen, maar het zijn er vast nog wel veel meer – brieven gekregen, waarin zij hun buitengewone belangstelling voor de nieuwe kansspelwetgeving hebben getoond. Dat is goed om te beseffen, want via de kansspelen komt er een hoop ten goede aan deze organisaties.
Een belangrijk deel van de discussie zojuist, ging erover of wij zeker weten dat alle goededoelenorganisaties ook echt goed werk doen. Dat is een lastige voor de overheid. Aan de ene kant gaat het naar de aard van de zaak om particulier initiatief en willen wij dit niet tot een door de overheid bestuurde sector maken. Aan de andere kant zijn er wel grenzen; vandaar de terechte aandacht voor terroristische organisaties die hun terreur als een goed doel zien en daarvoor financiering proberen te krijgen via allerlei steunstichtingen. Een deel van de recente Europese jurisprudentie heeft met dit moeilijke fenomeen te maken. Dan zijn er de vragen die ons voortdurend bezighouden, op het punt van het functioneren en de doelgerichtheid en de omvang van de kosten die door de organisaties zelf worden gemaakt. Dat is de reden waarom wij als uitgangspunt hebben: zelfregulering waar het kan en overheidsregulering waar het moet. Het is goed dat dit wordt onderkend binnen de sector, die natuurlijk ook helemaal niet in opspraak wil raken. Er wordt met waardering gesproken over het werk van de commissie Pont, waar spelregels voor goed bestuur uit zijn voortgekomen, die vervolgens een plaats hebben gekregen in het keurreglement van het Centraal Bureau Fondsenwerving. De zelfregulering waarbij de goede doelen zelf over de herkenbaarheid als écht goed waken, in patronen van werken en in aanvaardbaarheid van de feitelijke benutting van de gelden, werkt in de kern van de zaak goed. Ik kom dadelijk ook op die punten in verband met de specifieke activiteiten met stenen.
Vanaf 1 juli, nu ruim drie maanden, zijn alle CBF-keurhouders gehouden aan de nieuwe spelregels: de verplichte verantwoordingsverklaring over goed bestuur in hun jaarverslag, een heldere scheiding van functies ten behoeve van de toezichtfunctie op de bestuurs- en directietaken, het verbeterd toezicht op het transparant informeren van donateurs en andere groepen in de samenleving en de jaarlijkse toetsingen die moet worden verricht met het oog op de administratieve lastenverlichting. Die laatste zijn, en dat is iets wat de overheid moet accepteren, teruggebracht naar het jaarverslag en de verantwoordingsverklaring over de principes van goed bestuur. Dat is de manier waarop de jaarstukken binnen de overheidswetgeving in het reglement van het CBF invulling hebben gekregen. Het CBF heeft ook spelregels opgesteld voor de kleinere goede doelen. Het geeft 270 keurmerken per jaar voor de grotere en dit jaar komt er een besluit over het al dan niet apart starten van een keurmerk of een certificaat voor de kleinere goede doelen. Het lijkt mij heel nuttig dat het dat doet. Heel waardevol is ook het initiatief van het CBF en de Vereniging Fondsenwervende Instellingen om te komen tot een landelijke databank waarin zoveel mogelijk bij de Belastingdienst geregistreerde ANBI-instellingen zullen worden opgenomen. Als de pilot hiermee tot succes leidt, dan kan ook de daadwerkelijke opbouw daarvan van start gaan, met een onafhankelijk bestuur en kwaliteitscontrole.
De heer De Wit (SP): Kan de minister toelichten wat die databank precies voor inzicht geeft? Wie kan hem raadplegen en wat kan men dan zien?
Minister Hirsch Ballin: Dat zal een openbare databank zijn, dus iedereen die er belang bij heeft om te weten waar hij zijn geld aan geeft, kan ervan gebruik maken.
De heer De Wit (SP): Betekent dit ook dat de jaarstukken daaraan gekoppeld zijn? Het gaat om de besteding van de gelden. Met andere woorden: aan welke goede doelen is het geld besteed?
Minister Hirsch Ballin: Ja. Het is in ieder geval dat. Ik zal het ook onder de aandacht brengen bij de verdere vormgeving van die databank. Door de identificatie van de organisaties en de rechtspersonen die een ANBI-verklaring hebben gekregen, is het in ieder geval direct mogelijk om achter hun jaarstukken te komen. Het lijkt mij wenselijk dat die lijn zo direct mogelijk wordt gelegd. Ik kijk even naar de mensen bij Financiën die daarmee bezig zijn. Zij zullen dat nagaan en ik zal dat onder de aandacht brengen.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): U hebt het uitdrukkelijk over het initiatief dat ligt bij de goede doelen zelf. Wij begrijpen dat de landelijke database een gezamenlijk initiatief is geweest met het ministerie van Justitie en dat u wat dat betreft ook gezamenlijk optrekt. Betekent dit dat er ook een bijdrage van de kant van het ministerie aangekoppeld zit?
Minister Hirsch Ballin: Wij hebben eraan bijgedragen om dit uit te werken. Het was hun initiatief vandaar dat ik het een initiatief van het CBF en de Vereniging Fondsenwervende Instellingen noemde. Dat is ook goed en daar verdienen zij de credits voor. Wij hebben dat ook verzilverd in een vorm van een financiële bijdrage en in het meedenken over de inhoud ervan.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Nog een vraag over de opmerking die u plaatste over die nieuwe spelregels die vanaf 1 juli 2008 van kracht zijn. Zij moeten zich daaraan houden, maar op straffe van wat?
Minister Hirsch Ballin: Verlies van het keurmerk. Daarom vind ik het van belang dat men ook kijkt naar een keurmerk voor kleinere goede doelen, daar kan dezelfde stok achter de deur ook bij werken.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Het verlies van het keurmerk lijkt mij een logisch gevolg, maar wie gaat dat controleren? Hoe weten wij zeker dat dit op een goede manier plaatsvindt? Daar zit dan de crux.
Minister Hirsch Ballin: Dat raakt de vraag die door u en door één van uw collega’s was gesteld: of wij dat meer onder de aandacht kunnen brengen. Ik zal er graag mogelijkheden voor zoeken om het belang van het kijken naar het keurmerk bij het publiek nog beter onder de aandacht te brengen.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dat was niet de vraag. U zei dat het keurmerk afgegeven kan worden en als men zich daar niet aan houdt, dan wordt het afgenomen. Dat heeft dan ook fiscale gevolgen. Er hangt heel veel van zo’n keurmerk af. De eerste vraag is: hoe verkrijg je het, en de tweede vraag is: wanneer wordt het afgepakt? Hoe controleert men dat er in de tussentijd de goede dingen gebeuren? Wij gaan ervan uit dat iedereen heel terecht zijn keurmerk heeft en eigenlijk ook altijd zou moeten houden. Maar in die paar gevallen dat het niet zo is, moet iemand dat wel controleren. Wie doet dat?
Minister Hirsch Ballin: Het CBF zelf ziet toe op de naleving van de regels die verbonden zijn aan het voeren van het keurmerk. De situatie waar mevrouw Bouwmeester, als ik het nu goed begrijp, op doelt, is dat het keurmerk wordt ingetrokken, ontnomen wegens praktijken die zich hebben afgespeeld terwijl men het keurmerk had. Dan kan het inderdaad zo zijn dat mensen afgaan op het keurmerk, hun giften hebben gedaan en er vervolgens achterkomen dat de organisatie het keurmerk niet kan behouden. Dat zal dan ook dito reacties veroorzaken. In bepaalde gevallen is er civielrechtelijk of strafrechtelijk wat te doen, afhankelijk van wat het geval is. Maar iedere organisatie die het keurmerk vraagt, moet zich bereid verklaren om de daaraan verbonden regels in acht te nemen. Iedere organisatie die het keurmerk krijgt, weet wat er op het spel staat bij het verlies daarvan. Namelijk een nog ernstiger verlies van geloofwaardigheid, dan wanneer men het nooit gehad zou hebben.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Het CBF is belast met de controle op de naleving van de regels van het keurmerk?
Minister Hirsch Ballin: Het CBF heeft die taak op zich genomen en dat is de betekenis van het CBF.
De heer Teeven (VVD): Nou loopt dat CBF-keurmerk bij lange na niet synchroon met de ANBI-lijst van het ministerie van Financiën. Daar staan meer organisaties op, ook veel kleinere, wel 10 000. Er is informatie beschikbaar gekomen, misschien weten uw ambtenaren dat ook, dat er op dit moment een particulier is die een zogenaamd ANBI-keurmerk afgeeft. Dat stelt op zich helemaal niets voor, maar dat is een keurmerk waarop staat: ANBI gecertificeerd. Dit is geen officieel keurmerk; het wil eigenlijk alleen maar zeggen dat die organisatie voorkomt op de lijst van het ministerie van Financiën. Is het niet zinvol om die ANBI-lijst, die per 1 januari 2008 is ingevoerd, te evalueren, eventueel met forensische controle, om te kijken of wij dat ANBI-keurmerk, dat op zich niets voorstelt, niet uit de markt moeten halen?
Minister Hirsch Ballin: Ik ben het met de heer Teeven eens dat daar een risico aan vastzit. Het is mij ook al eens opgevallen in een folder of advertentie, dat het een poging was tot uitlokking van het hanteren van een acceptgirobiljet. De ANBI-vermelding wordt dan gebruikt als ware het een CBF-keurmerk. Dat is het niet. Het is goed om dat onder ogen te zien. U merkt dat terecht op. De ANBI-vermelding geeft uitsluitend informatie over de fiscale effecten van het doen van een gift; namelijk dat die valt onder de aftrekregeling. Ook daarom vind ik het van belang, ik heb dat net ook gezegd, dat het CBF nu iets aan het ontwikkelen is voor de kleinere goede doelen. In de mate waarin het dat doet kan ook duidelijk worden gemaakt aan het publiek dat het moet letten op ANBI-registratie én CBF-keurmerk ook voor de kleine goede doelen. Niet alleen om te weten of men geld geeft in een fiscaal aftrekbare context, maar ook of het aan een goed doel wordt gegeven. Er is aan het eind van dit jaar een evaluatie over de ANBI-registratie voorzien. Daarin zal dit punt zeker moeten worden meegenomen.
De heer Teeven (VVD): Wie gaat die ANBI-evaluatie doen? Is de minister voornemens daarin de gegevens van de Belastingdienst mee te nemen, eventueel aangevuld door forensische accountants, om juist naar die kleine niet CBF-gekeurde organisaties te kijken?
Minister Hirsch Ballin: Het gaat om een regeling van Financiën. De staatssecretaris van Financiën laat die evaluatie uitvoeren. Ik zal deze punten onder zijn aandacht brengen.
Voorzitter. Er is dynamiek in de sector maar het overheidsbeleid is kort samengevat gericht op bevordering van de transparantie en de betrouwbaarheid – vandaar wat ik net zei over het CBF en de kleinere goede doelen –, het overheidstoezicht op de fiscale faciliteiten waaronder de evaluatie naar aanleiding van het beschikkingsstelsel voor ANBI’s valt, de terrorismefinanciering en de kansspelvergunninghouders. Op die laatste twee punten kom ik nog afzonderlijk te spreken.
Misbruik van goededoelenorganisaties komt voor in specifieke sectoren, maar soms ook door organisaties die zich van een naam voorzien die een goed doel suggereert dat buiten Nederland gevestigd is. Door het gebruik van de stichting als rechtsvorm en het ontbreken van toezicht, zou daar een gat, een kwetsbaar veld, kunnen ontstaan. Ik teken daarbij aan dat dit uiteraard een plaats krijgt in het monitoren van met terroristische activiteiten verbonden organisaties. Bovendien is er het toezicht door de Financial Action Taskforce. De aanvullende middelen liggen in de sfeer van een publicatieplicht voor stichtingen. Ten aanzien van alleen het risico van terroristisch misbruik lijkt het mij het niet erg realistisch te verwachten dat transparantie op dit punt veel zal helpen. Ik zou het algemene regime het algemene regime willen laten. Waar het terroristische activiteiten betreft, moeten wij het in belangrijke mate hebben van strafrechtelijke onderzoeken, ook internationaal, en van het werk van inlichtingendiensten.
De heer De Wit heeft het punt aan de orde gesteld van het toezichthoudend orgaan. Het onderzoek «Goed Bedoeld» dat de leden toegezonden hebben gekregen, concludeert dat 5% van de bestuurders van goededoelenorganisaties een strafblad heeft. Volgens vertegenwoordigers van de goededoelenbranche komt dit relatief hoge percentage vooral voor rekening van voormalige dienstweigeraars en actievoerders. Ik weet niet in hoeverre deze mededeling geruststelt. De sector draagt zelf geen kennis van bestuurders die veroordeeld zijn voor vermogenscriminaliteit of geweldsdelicten. In het onderzoek wordt ook geconcludeerd dat de mate waarin het misbruik van goede doelen voorkomt, tamelijk gering lijkt. Er zijn weinig aanwijzingen die wijzen op criminele beïnvloeding. Het onderzoek concludeert ook dat het overgrote deel van de landelijke fondsenwerving voor rekening komt van instellingen die onder het private toezicht van het CBF werken. Aan de ene kant is er die 5%, op het eerste gezicht geen goed nieuws, zeker niet voor goededoelenorganisaties. Aan de andere kant is er de relativering van de zeer oude strafbladen, enzovoort. Ik denk dat er geen aanleiding is voor het instellen van een centrale, door de overheid gefinancierde, toezichthouder als remedie voor deze kwaal die in beperkte mate voorkomt. 5% is naar het zich laat aanzien een overschatting. Uiteraard hebben de goededoelenorganisaties ook de mogelijkheid om een verklaring omtrent het gedrag te vragen bij de benoeming van bestuurders en directieleden.
Ik wijs verder op de veranderingen in het repressief toezicht. De wet die het mogelijk maakt om organisaties die op een terrorismelijst zijn geplaatst, te treffen met een bevriezing van hun vermogen en strafbaarheid van voortzetting van hun activiteiten, is van belang. Ik vind het ook van belang dat stichtingen in de toekomst zullen vallen onder het repressieve toezicht op misbruik. Zoals de leden weten, is er een wetswijziging in voorbereiding die het toezicht dat nu geldt voor de nv’s en de bv’s uitbreidt naar andere rechtspersonen, zoals de stichtingen. Dat lijkt mij een goede basis om erop te vertrouwen dat ook het door het Financial Action Taskforce gewenste niveau van transparantie bij stichtingen deels kan worden bereikt. Verder wijs ik erop dat het Openbaar Ministerie uiteraard om inlichtingen kan vragen van het bestuur van een stichting, wanneer het ernstige vermoeden bestaat dat de wet niet wordt nageleefd. De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid om inzage in de boeken en de bescheiden te vragen. Dus het inzicht in de boeken en de bescheiden kan zo nodig gericht worden verkregen.
De heer Teeven (VVD): Het lijkt mij dat het in de praktijk een probleem kan opleveren als mensen misstanden constateren en zij dit melden aan de Belastingdienst. Doet de Belastingdienst daar dan iets mee in de richting van het ministerie van Justitie of het CBF? Is er, met andere woorden, een uitwisseling van informatie, als misstanden over ANBI-instellingen door klokkenluiders worden gemeld?
Minister Hirsch Ballin: Ja. Er zijn twee manieren waarop deze informatie bij de Belastingdienst een rol speelt. De ene is dat de ANBI-regeling berust op een preventief toezicht van de Belastingdienst. Als men daar verkeerde ANBI-aanvragers tegenkomt, dan heeft dat betekenis voor de ANBI-registratie. Wij zullen dat punt ook nog nadrukkelijk bij Financiën onder de aandacht brengen, om dat ook bij de evaluatie een plaats te geven. De tweede manier is dat uiteraard ook de ambtenaren van de Belastingdienst bij het blijken van strafbare feiten verplicht zijn dit te melden aan het Openbaar Ministerie.
De heer Teeven (VVD): Er is een klokkenluider die zegt dat er iets mis is bij een ANBI-instelling, zonder CBF-keurmerk. Hij meldt dat bij de Belastingdienst. Gaat die informatie dan automatisch van de Belastingdienst naar het ministerie van Justitie of het Openbaar Ministerie? Of gebeurt er dan niets mee, blijft het in de burelen van de Belastingdienst liggen?
Minister Hirsch Ballin: Ik wil hopen van niet. De werkwijze bij de Belastingdienst is, en hoort ook te zijn, dat dit bij ons wordt gemeld.
De heer Teeven (VVD): Dat begrijp ik wel, maar er is maar één Belastingkantoor dat zich hiermee bezighoudt: in ’s-Hertogenbosch. Dat doet alles voor heel Nederland. Is het niet mogelijk om af te spreken met het Belastingkantoor in ’s-Hertogenbosch dat alle misstanden worden doorgemeld aan het ministerie van Justitie?
Minister Hirsch Ballin: Wij hebben de indruk dat dit gebeurt. Maar ik zal dat natuurlijk graag nalopen. Bij de medewerkers van Justitie is in ieder geval geen twijfel aanwezig op dit moment, dat de Belastingdienst doet wat hij hoort te doen.
De heer De Wit (SP): Ik vroeg of het repressieve, nieuwe toezicht permanent is of incidenteel? In de brief wordt gesproken over «risicodetectie». Dat wekt de indruk dat er wat gedaan wordt, als er iets gebleken is. Of is het een permanent toezicht? Hoe gaat dat precies?
Minister Hirsch Ballin: Met risicodetectie wordt de werkwijze bedoeld waarover wij het in de vorige of eervorige vergadering van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) hadden bij de werkwijze van controleren op illegale arbeid. Het gaat om de uitvoering van controles aan de hand van risicoprofielen.
Voorzitter. Kunnen buitenlandse fondsenwervers buiten de deur gehouden worden? Zij hebben toegang tot de Nederlandse goededoelenmarkt omdat zij in Nederland zijn gevestigd. Zij vallen dan onder dezelfde wet- en regelgeving als andere fondsenwervers; dat geldt met name voor de ANBI-regeling. Uiteraard is het toelaatbaar, tenzij het gaat om criminele of terroristische activiteiten, om aan een buitenlandse instelling geld over te maken. Daar is niets tegen. Als iemand een gift wil doen aan het Duitse Rode Kruis en daarvoor een internationale bankoverschrijving laat uitvoeren, is er geen enkel beletsel. Dat betekent niet dat er dan toezicht is op de buitenlandse recipiënt. Dat zou ook niet ontstaan als zij zich, via een internationale krant of iets dergelijks, richten op het Nederlandse publiek. In de in Nederland verspreide internationale kranten ziet men dat ook wel eens. Bijvoorbeeld in de International Herald Tribune staan internationaal werkzame instellingen met een buitenlands gironummer die vragen om ze met goede giften te bedenken. Zij vallen dan niet onder de fiscale regeling en ook niet onder ons toezicht. Het is de vrijheid van de burger om daar op in te gaan of niet. Welke mogelijkheden zijn er voor buitenlandse fondsen om in Nederland te werven? Dat heb ik eigenlijk al aangegeven. Als zij zich echt in Nederland willen bewegen met een Nederlands adres, dan vallen zij onder dezelfde regels.
Door de Europese Commissie is een modeldatabank voor de Filantropie gefinancierd. Aan de ontwikkeling is actief deelgenomen door het CBF, de Vereniging Fondsenwervende Instellingen (VFI) en Partos, de branchevereniging op het terrein van de internationale samenwerking. Na oplevering zullen betrokken partijen een definitief besluit nemen of het model voldoende basis biedt voor het bouwen van een op Nederland gerichte database. Dat zou dan twee jaar duren.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Een van mijn vragen ging over die ANBI-databank, waar particulieren nu al in kunnen snuffelen. Die informatie is heel ondoorzichtig en ontoegankelijk. Wordt de informatie die door de Belastingdienst verstrekt wordt via de website daarin meegenomen? Of wordt de website van Financiën toegankelijker gemaakt? Die landelijke database is nog niet van kracht en ik weet ook niet hoe lang dat gaat duren. Laten wij dan voor de «time being» de Financiënwebsite toegankelijk maken.
Minister Hirsch Ballin: Die pilot van de landelijke database van het CBF-keurmerk gaat nu beginnen. Ik heb aan het begin van mijn antwoord gezegd dat wij, als het gaat om de beoordeling of een goed doel goed is, in moeten zetten op: transparantie, intern toezicht, het keurmerk en niet te veel administratiekosten. Wij moeten niet proberen intussen, ook niet voor de «time being» de ANBI-database een CBF-keurmerkdatabase te maken.
Voorzitter. Ik ben al ingegaan op de vraag van mevrouw Van Vroonhoven over de kleine goede doelen. De heer De Wit heeft gezegd dat 270 keurhouders verantwoordelijk zijn voor circa 85% van de markt. Hoe zit het dan met de resterende goede doelen? Dat zijn dan kleine goede doelen, dat kan men inderdaad daarmee uitrekenen. Mevrouw Bouwmeester heeft gevraagd naar de ondersteuning van de signaleringsfunctie van het CBF. Ja graag, dat is wat ik ook in het inleidend deel van mijn antwoord naar voren heb gebracht. Mevrouw Van Vroonhoven...
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik hoor de minister zeggen: «Mevrouw Bouwmeester vraagt naar de ondersteuning van de signalerende functie. Ja graag.» en u gaat over op de volgende vraag. Ik begrijp nu niet wat u daarmee bedoelt.
Minister Hirsch Ballin: U had toch naar de signaleringsfunctie van het CBF gevraagd?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik had naar meer punten gevraagd, dus ik snap niet helemaal wat u nu bedoelt met «de signaleringsfunctie van het CBF, ja graag».
Minister Hirsch Ballin: Ik probeerde kort te zijn in mijn antwoord. Excuus, mevrouw de voorzitter. Er is een toenemend aantal meldingen als het gaat om het signaleren van misbruik. Ik was er vanuit gegaan dat dit het punt was. Nee? Dan helaas.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Of ik heb mij niet goed uitgedrukt of u hebt mij niet goed begrepen. Mijn punt was het meldpunt waar donateurs klachten kunnen indienen zodat de sector scherp blijft. Dat is dus voor de signalering, maar ook voor mensen die goede doelen ondersteunen. Het CBF wil ondersteuning van de overheid. Ik vraag aan de minister of hij a. een meldpunt goed vindt en b. of de overheid daar een taak in heeft of dat hij vindt dat de sector dat zelf moet doen?
Minister Hirsch Ballin: Het punt van misbruik enzovoorts wordt onderkend. Het CBF krijgt meldingen daarvan. Het CBF kan komen met een, naar ik hoop goed onderbouwd, plan voor uitbreiding van die signaleringsfunctie. Als dat er komt, dan zullen wij daar graag aan meewerken. Wij moeten wel bekijken in welke vorm die medewerking kan worden gegeven. Wij wachten dus eerst af met welke plannen het CBF komt en dan gaan wij daarmee verder. Voldoende begrepen?
De heer Teeven (VVD): Het is wel voldoende begrepen, maar volgens mij niet voldoende beantwoord. Eén van de discussies tussen mij en collega Bouwmeester, die de minister ongetwijfeld heeft gevolgd, ging erover of het ministerie van Justitie bereid is om voor dat plan ook een financiële tegemoetkoming ter beschikking te stellen. Bijvoorbeeld als het gaat om in te stellen forensisch onderzoek, op die kleine markt van 15% waar de minister geen zicht op heeft.
De voorzitter: U hebt gelijk dat dit onderling een discussie was, maar de vraag was niet op die manier, zo specialistisch, aan de minister gesteld.
De heer Teeven (VVD): Ja voorzitter, maar wij zitten hier in een algemeen overleg en ik mag hopen dat de minister luistert als wij onderling een discussie hebben.
De voorzitter: Jawel, maar hij was door mevrouw Bouwmeester niet zo gesteld.
Minister Hirsch Ballin: Ik heb er zelfs net wat over gezegd, over dit punt. Maar ik probeer mijn kaarten nog even aan mijn borst te houden ten opzichte van het plan waarmee het CBF komt. Ik zei dat wij daar graag aan zullen meewerken, maar – ik citeer nu even mijzelf voorafgaand aan de interruptie van de heer Teeven – de manier waarop wij daaraan meewerken, zullen wij nader bezien. Daarmee bedoelde ik precies dit punt zonder op dit moment de indruk te wekken dat het geld al klaar ligt, voor wij een plan hebben gezien.
De heer Teeven (VVD): Laten wij dat geld dan even vergeten. Is de minister met mij van mening dat, als het meldpunt die meldingen binnenkrijgt, het dan ook mogelijk forensisch onderzoek moet doen, juist bij die instellingen die geen CBF-keurmerk hebben?
Minister Hirsch Ballin: Als er iets naar voren komt dat ons aanleiding geeft tot strafrechtelijk onderzoek kan dat ook forensisch onderzoek omvatten. Dus als die vraag zo bedoeld is, is het antwoord: ja. Als de heer Teeven bedoelt dat wij het CBF financieel in de gelegenheid moeten stellen om zelf nader onderzoek te doen, dan wil ik ook in de derde ronde nog niet tot een subsidietoezegging overgaan. Ik wil wel zeggen dat een goed plan voor ons, Justitie, aanleiding zal zijn om te kijken naar wat er nodig is om het goed te doen werken. Mocht dat goede plan ook iets omvatten dat financiële consequenties heeft, dan is dat bespreekbaar.
Voorzitter. Een belangrijk punt is dat de informatiepositie van de overheid met betrekking tot stichtingen in het algemeen wordt gesteund en verbeterd. Er is nu een werkgroep bezig om te kijken hoe dat definitief vorm kan worden gegeven. Voor het eind van het jaar zal ik voldoende kennis hebben over de voortgang om de leden daar nader over te berichten. De Justitiële uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening (Justis) is nu bezig met het preventief toezicht en zal ook het nieuwe toezicht uitvoeren langs de lijn waarover ik onlangs heb bericht; het onderzoek naar het dynamisch toezicht op rechtspersonen.
Hoe is het toezicht op de kerkgenootschappen ingericht? Dat is een lastige vraag die mevrouw Bouwmeester stelde, omdat wij ten aanzien van de kerkelijke rechtspersonen, ik neem aan dat zij op hun bijzondere positie in het Burgerlijk Wetboek doelde, niet de vereisten hebben die gelden voor oprichting van andere rechtspersonen. Er ontbreken dus de aangrijpingspunten voor het toezicht, zoals wij dit nu in de vorm van dynamisch toezicht gaan inrichten. Nu is de vraag of de categorie kerkelijke rechtspersonen echt zo relevant is in dit verband, als het wellicht op het eerste gezicht lijkt. De rechtspersoonlijkheid die de kerken ontlenen aan Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, is in feite een rechtspersoonlijkheid van de traditionele kerkgenootschappen die zich concentreren op traditionele kerkelijke taken, terwijl zij voor de goede doelen voor diaconie en hulpverlening en dergelijke rechtspersonen hebben opgericht die bij stichtingen zijn ondergebracht. Bij de jongere loten aan de stam van het godsdienstig levensbeschouwelijk pluriform Nederland, geldt dat de rechtsvorm van de stichtingen de algemeen gebruikelijke is. Daar gaat dus het dynamisch toezicht voor gelden. Voor zover het gaat om de ANBI-beschikkingen zijn er groepsbeschikkingen aan de kerkgenootschappen uitgereikt. Dat is een punt dat wij in effect misschien nog nader kunnen bezien bij de evaluatie van die regeling.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Uit de doorlichting heb ik het punt gehaald dat kerkelijke genootschappen, ik neem aan dat de kerken, moskeeën, synagogen daaronder vallen, nu een risico vormen door hun aparte positie en als gevolg daarvan weinig transparant zijn. Er is ook een aanbeveling gedaan om belastingtechnisch dat toezicht te verbeteren. Neemt u die aanbeveling over? Uit uw antwoord blijkt dat u dat niet doet, omdat u zegt dat het misschien niet zo relevant is, als in eerst instantie werd gedacht. Daarmee weerspreekt u eigenlijk de aanbeveling uit het onderzoek. Waar baseert u dat op? Als u daar goede redenen voor heeft vindt de PvdA dat prima. Maar wat zit daar dan achter?
Minister Hirsch Ballin: U moet niet concluderen dat ik die aanbeveling niet volg. Maar die wordt gevolgd door de verruiming van het toezicht tot andere rechtspersonen. De stichtingen komen in het nieuwe dynamisch ingerichte toezicht op rechtspersonen; het beperkt zich niet meer tot vennootschappen. Daarom begon ik met te zeggen dat de rechtspersoonlijkheid volgens de oude bepalingen in het Burgerlijk Wetboek maar een klein deel bestrijkt van wat het rapport bedoelt met kerkgenootschappen. Ik doel met name op wat wij in de wandeling moskeeën noemen; de rechtspersonen die moskeeën onderhouden zijn vrijwel allemaal stichtingen. Die vallen dus onder het toezicht. De traditionele kerkgenootschappen hebben dit soort activiteiten ook meestal ondergebracht in stichtingen. Omdat de stichtingen gaan vallen onder het verhoogde toezicht is dit punt van het rapport daarmee in zeer hoge mate afgedekt.
Voorzitter. Ik kom nu bij de aan de banken gerelateerde fondsen en de duurzame gedragslijn die ieder vermogensfonds in acht dient te nemen; de afhankelijkheid daarvan. De fondsen hebben binnen het stelsel van zelfregulering zelf de verantwoordelijkheid het beleid te bepalen en te verantwoorden aan het maatschappelijk verkeer. Mevrouw Van Vroonhoven bracht dit punt ter sprake. Hoezeer ik persoonlijk ook het gezichtspunt van mevrouw Van Vroonhoven kan begrijpen, zie ik hier niet onmiddellijk een overheidstaak.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): U zegt eigenlijk: kredietcrisis of niet, wij moeten verder niet anticiperen op wat er gebeurd is.
Minister Hirsch Ballin: Op het moment dat de banken wellicht zouden bezuinigen op hun fondsen kan dat natuurlijk gevolgen hebben. Bij alle analyses van de kredietcrisis ben ik dit tot nu toe niet tegengekomen. Ik zou er ook niet vanuit willen gaan, dat dit onmiddellijk gevolgen heeft voor de banken in Nederland die deze belangrijke rol spelen bij de goede doelen. Ik denk dat wij op dit punt maar even geen doemdenken moeten toepassen. Er geldt natuurlijk ook voor de recipiënten van de bankenfondsen dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie geven voor hun toekomst.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Ik vind het toch wel jammer. Laten wij bijvoorbeeld het VSB-fonds nemen. Het is niet zo dat het bijvoorbeeld afhankelijk is van de giften van Fortis. Nee, het neemt ook daadwerkelijk deel. Het ziet zijn hele bedrag met 50 mln. teruggeschroefd en heeft niets meer om te verdelen. U weet waarschijnlijk dat het VSB-fonds heel belangrijk is in bijvoorbeeld de culturele sector. Dat gaat gaten slaan op gebieden die het publiek juist zo van belang vindt. Ik denk dat wij wel degelijk een verantwoordelijkheid hebben om te kijken hoe wij dit in ieder geval voor de toekomst kunnen verbeteren of voorkomen.
Minister Hirsch Ballin: Voordat dit groter wordt, lijkt het mij goed om er niet vanuit te gaan dat de kredietcrisis een soort vervolgcrisis bij de goede doelen zelf veroorzaakt. Dat lijkt mij geen enkel goed doel dienen. Er zijn velen manieren waarop goede doelen aan geld komen. Ik weet natuurlijk ook dat de bankenfondsen daar een belangrijke plaats in nemen, maar wij moeten dit zien in verhouding tot andere alternatieven, andere financieringsmogelijkheden, andere fondsen waarop zij een beroep kunnen doen als de situatie zou intreden waar mevrouw Van Vroonhoven voor vreest. Laten wij nu niet vanmiddag om half één de indruk wekken dat er een goededoelencrisis over ons land staat te komen. Ik heb daar geen aanleiding voor. Ik weet niet welk voorstel mevrouw Van Vroonhoven in gedachte had, maar ik zie niet de overheid in aanvulling op alles wat er de afgelopen weken is gebeurd, zich ook nog eens bezighouden met de goede doelen als indirect effect. Daarvoor geldt: goede doelen worden gefinancierd uit particuliere bronnen. Ik zie daar geen overheidsverantwoordelijkheid in, om in te springen als goede gevers zóúden menen minder geld voor de goede doelen te hebben.
Voorzitter. Mevrouw Van Vroonhoven vroeg of ik het coördinatiepunt goede doelen goed heb ondergebracht bij het Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties van het ministerie van Justitie. Ik kan mij geen beter Directoraat-Generaal bedenken om dat onder te brengen en er zijn voldoende mensen mee bezig.
Meneer Teeven vroeg hoe vaak het Openbaar Ministerie om inlichtingen gevraagd heeft en of er de afgelopen tijd ook bestuurders van stichtingen zijn ontslagen? Het Openbaar Ministerie heeft onlangs onderzoek gedaan naar de effectiviteit waarmee het toezicht op stichtingen op dit moment functioneert. Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan is er een interdepartementale werkgroep opgericht onder het voorzitterschap van Justitie, die onderzoekt hoe de informatiepositie van stichtingen, naast wat ik net zei over het toezicht, verder kan worden verbeterd. Ik denk dat ik voor het eind van dit jaar de leden de informatie en cijfers kan geven.
De heer De Wit vroeg hoe sluitend het nieuwe toezicht is. Dat raakt denk ik de vraag die hij zo-even stelde over het risico. Als dat daarmee voldoende beantwoord is, is dat het geval. De toegankelijkheid voor de buitenwacht van de ANBI-database bij Financiën betreft natuurlijk niet de onderliggende fiscale dossiers. Daarvoor geldt de geheimhoudingsplicht.
Mevrouw Van Vroonhoven vroeg of er een convenant met de goededoelensector moet worden overwogen. Ik sluit het niet uit, maar het lijkt mij te vroeg om dat te concluderen. Er is een platform Goede Doelen Overheid opgericht dat mogelijk ook een startpunt kan vormen voor zo’n convenant. Aan dat platform Goede Doelen Overheid wordt, naast mijn ministerie, deelgenomen door het ministerie van Financiën, het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en het ministerie van Economische Zaken en aan de private zijde door VFI, het Instituut voor Sponsoring en Fondsenwerving, de Vereniging Fondsen in Nederland en het Contact in Overheidszaken van de kerkgenootschappen.
Kan de «sense of urgency» worden vergroot in de OCW-sector, wilde mevrouw Van Vroonhoven weten. Het kabinetsstandpunt bevat adviezen aan de kennisinstituten om ze daar meer van bewust te maken. Er wordt met betrokkenheid van het ministerie van OCenW eind dit jaar een seminar voor hoge scholen en universiteiten georganiseerd. Dat is ook de goede vorm, via het seminar, om hoge scholen en universiteiten aan te spreken.
De heer Teeven heeft gevraagd of er niet meer moet worden ingezet op de effectiviteit van de goede doelen. Ja, ik deel dat gezichtspunt. Maar het is tegelijkertijd lastig voor de overheid om dat naar zich toe te halen. Zoals hij weet berust het CBF-kenmerk er mede op of er een doelmatigheidssysteem is en of dat actief wordt gebruikt voor het aangeven van verbetertrajecten. Het CBF toetst dat ook daadwerkelijk sinds 1 juli van dit jaar. Door de invlechting van de code Wijffels zijn ondertussen de eisen inzake de verantwoording over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding aangescherpt.
Wij zijn nog bezig met de hoofdlijnen van de nieuwe Wet op de kansspelen. Ik heb na de consultatie geconcludeerd dat er zo veel nieuwe gezichtspunten naar voren zijn gekomen, dat de verwerking langer duurt dan gebruikelijk na afsluiting van de consultatiefase. Dat vergt ook ongetwijfeld een grondige bespreking in de Kamer. Op het moment dat wij toe zijn aan de hoofdlijnen van de nieuwe wetgeving op het kansspelbeleid zullen de leden daarover ook willen spreken. Met het oog daarop krijgen zij zeer binnenkort een tussenbericht.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De eerste vraag is: wat is zeer binnenkort? De tweede vraag is: wat krijgt de Kamer precies schriftelijk?
De heer De Wit (SP): Ik had speciaal gevraagd naar de zesde voortgangsrapportage, omdat er nog een heleboel toezeggingen zijn gedaan door de minister tijdens het laatste overleg in de Kamer. Daar zouden wij in de zevende rapportage uitsluitsel over krijgen.
Minister Hirsch Ballin: Het tussenbericht krijgt u volgende week. Daarin zult u lezen hoever het denken over de nieuwe wetgeving op het kansspelbeleid is gevorderd. Ik hoop dat een aantal uitgangspunten voor het opzetten aanleiding tot discussie zullen geven. Dat kan van invloed zijn op de verdere uitwerking van het wetsvoorstel. Ik heb al aangegeven dat ik niet van plan ben het wetsvoorstel ongewijzigd door te laten gaan, zoals dat in de consultatie is gegeven. Het lijkt mij beter dat ik nu niet op die brief vooruit ga lopen, die zult u willen lezen en bespreken. De voortgangsrapportage vergt nog interdepartementaal overleg en een procedure via de Ministerraad. Ik hoop die voor het kerstreces af te ronden.
Voorzitter. De heer Teeven heeft gevraagd naar de activiteiten van Greenpeace, Milieudefensie en de giften die daar naartoe gaan. In principe zijn de houders van de vergunningen voor goededoelenloterijen zelf verantwoordelijk voor de keuze van de organisaties waaraan zij giften doen en waaraan de door loterij verkregen gelden worden uitgekeerd, mits die uitkeringen in overeenstemming zijn met de in de vergunning genoemde doelen. Dat is dus een aangrijpingspunt. Daarbij dient te worden bedacht dat deze loterijen niet door de overheid in het leven zijn geroepen; het is particulier initiatief. Wij kunnen wel eisen stellen aan loterijen en indirect dus aan de begunstigden. Ik stel mij voor dat in de nieuwe wetgeving, hiermee loop ik dus even zelf vooruit op de genoemde brief, vergunninghouders in de toekomst slechts gelden zullen mogen afdragen aan begunstigden die voldoen aan minimumkwaliteitseisen op het gebied van beleid, bestuur, besteding en verslaglegging, zoals bijvoorbeeld in de CBF-keur is geregeld. De nieuwe wetgeving zal voorzien in eisen die er op dit moment nog niet zijn voor de besteding van gelden van de loterijen.
De aanwijzingsbevoegdheid bedoeld in het wetsvoorstel, waar de heer De Wit naar vroeg, is vooral bedoeld om het minimum afdrachtpercentage een steuntje in de rug te geven. De vergunninghouders houden echter hun eigen verantwoordelijkheid. Ook dit is iets dat wij het best kunnen bespreken bij de contouren van het nieuwe wetsvoorstel.
De heer Teeven (VVD): Ik heb een vraag over de aanwijzingsbevoegdheid en de minimum afdracht. Ik denk dat dit nu ook speelt en vraag dit omdat het algemeen overleg over kansspelen van volgende week is doorgeschoven. Het heeft wel met beide onderwerpen te maken. Een vergunninghouder als bijvoorbeeld Scientific Games heeft maar één instelling aan wie zij doorbetaalt, namelijk de draf- en rensport. De Nederlandse Vereniging van Draf- en Rensport kan niet naar een andere vergunninghouder toe, die heeft altijd te maken met die ene zogeheten monopolist, die in stand wordt gehouden door de overheid. Acht de minister het dan de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat die ene vergunninghouder daadwerkelijk afdraagt aan zo’n organisatie? Met andere woorden: als Scientific Games als totalisator gelden ontvangt, dragen zij gelden af aan de Nederlandse Vereniging voor Draf- en Rensport. Dat betekent dat er een enorme afhankelijkheidsrelatie ontstaat tussen beide; de vereniging moet naar de monopolist toe. Acht u het uw taak om ervoor te zorgen dat die afdracht ook daadwerkelijk plaatsvindt?
Minister Hirsch Ballin: Wij kunnen uitsluitend via vergunningvoorwaarden en de nadere elementen van de nieuwe wetgeving – het toezicht dat erbij hoort – beïnvloeden wat in dit land aanwezige goede doelen ontvangen. Dat is indirect. Ik zie ook niet goed hoe dit anders zou kunnen zijn, tenzij wij de bestedingsplannen door de overheid zelf laten vaststellen. Wat ons voor ogen staat, is een vorm van controle op een verantwoord en verdedigbaar bestedingsplan. Het is te denken dat wij tot een convenant komen langs de lijn die mevrouw Van Vroonhoven net zei, dat van invloed is op de goededoelensector. Maar het is niet de bedoeling om dit allemaal te verstatelijken, zodat wij hier jaarlijks een debat hebben over de vraag welke goede doelen, hoeveel geld van welke loterijen en andere instanties krijgen.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik begrijp dat hij wat betreft de controle en het toezicht van het geheel, er werkelijk bovenop zit. Er gebeurt een heleboel en er moet nog veel worden uitgewerkt. Ik vind wel dat de minister zijn verantwoordelijkheid in die tak heel erg juridisch opvat. Gezien het belang wat hij hecht aan de goededoelensector, vind ik dat wat beperkt. De goededoelensector is voor ons zo ontzettend belangrijk, juist vanwege de verantwoordelijkheidsslag die wij graag willen maken en omdat wij het maatschappelijk middenveld weer bij alle beslissingen willen betrekken. Deze minister is aangewezen als de coördinerend minister en niet de minister van OCenW of Volksgezondheid, Welzijn en Sport of wie dan ook. Ik roep de minister op om die kans helemaal te omarmen en aan te pakken en de kans te grijpen om die rol in de breedte op te pakken. Ik heb in dat kader ook gevraagd of het verstandig is om het coördinatiepunt te centreren bij de ambtenaar die bezig is met de criminaliteitspreventie. Ik begrijp heel er goed dat de minister de beste mensen om zich heen heeft en daarop kan buigen, maar ik vraag mij in goede gerede af of dit niet eente beperkte invalshoek is. Wij zitten dan in een bepaalde hoek en de coördinatie is meteen gecentreerd. Ik heb in dat kader ook heel concreet gevraagd naar het convenant. Ik ben er van overtuigd dat dit er moet er komen, juist om het belang van de publieke kant van het verhaal met de particuliere sector te verbinden. De minister heeft het over het platform waar al die departementen in vertegenwoordigd zijn. Ik wil de minister wat dat betreft het vuur wat nader aan de schenen leggen om een toezegging te krijgen dat hij de leiding neemt om het convenant op de benen te krijgen. Laten wij zeggen dat het voor 1 januari 2009 niet geregeld is, maar dat er wel duidelijke contouren zijn.
Ook wat betreft de kredietcrisis moet de minister niet dadelijk de verantwoordelijkheid wegschuiven. Ik vind dat hij onder ogen moet zien dat er grote gaten gaan vallen en dat door de kredietcrisis een heel groot gedeelte van het vermogen van aan banken gerelateerde fondsen zal verdampen. Dit zal zijn weerslag hebben op de goededoelensector. De minister kan zeggen dat hij daar niet over gaat en dat ben ik met hem eens. Het is ook echt niet de bedoeling dat wij die gaten gaan vullen, maar ik vind dat wij het ons moeten aantrekken en moeten kijken hoe wij dat in goede banen zullen leiden. Het zal zeker consequenties hebben voor de sector en de doelen die ons allemaal zo na aan het hart liggen.
Ten slotte wat betreft de juridische, de toezichtrechtelijke en de controlerende kant van het verhaal; ik kan mij daar heel goed in vinden. Ik ben ervan overtuigd dat toezicht en controle op de stichtingen en de sector an sich bij de minister in goede handen zijn. Ik zie uit naar die landelijke database en dring erop aan dat dit snel van de grond komt.
De heer Teeven (VVD): Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Wij zijn blij met de evaluatie van de ANBI-regeling, die er eind dit jaar komt. Wij hopen dat dit in nauwe samenwerking gaat met het CBF en het ministerie van Financiën, want de informatie die bij Financiën ligt en een privékeurmerk dat nu in omloop is, doet ons vrezen voor integriteitsproblemen. Ik denk dat wij dat in een vroeg stadium moeten tackelen; ik sluit mij hier aan bij de opmerkingen van mevrouw Van Vroonhoven. Contact met het ministerie van Financiën en een open kanaal met de Belastingdienst is in dit opzicht heel belangrijk.
Terugkomend op de discussie die de minister en ik in de eerste termijn hadden over de Nederlandse Vereniging voor Draf- en Rensport; de minister heeft inderdaad gelijk als hij zegt dat wij niet kunnen ingrijpen op wat er tussen partijen wordt afgesproken. Dat is een overeenkomst die moet worden gesloten. Maar er moet wel een overeenkomst komen. Het kan naar het oordeel van de VVD-fractie niet zo zijn, dat een vergunninghouder zoals Scientific Games eerst de vergunning binnenhengelt bij het ministerie van Justitie en tot die tijd geen overeenkomst sluit met de Nederlandse Vereniging van Draf- en Rensport. Als vervolgens de vergunning binnen is, worden de duimschroeven bij de andere contractspartij aangedraaid. Ik wil voor dat soort handelen, in dit geval door de Amerikaanse contractspartij, waarschuwen. Het gaat om een sport die sinds 1887 in dit land beoefend wordt. Het is raar als wij meewerken aan dat soort afdwingpartijen van contracten; dat zijn een soort wurgcontracten waar wij indirect mee verbonden zouden kunnen worden. Dat moeten wij niet willen.
Wij zijn blij met de mededeling van de minister over het tussenbericht over de Wet op de kansspelen. Onze fractie is ook zeer nieuwsgierig wat het hernieuwde inzicht gaat betekenen en wat het oplevert. Wij zagen al niet veel in die wet die de minister ter consultatie heeft voorgelegd; men hoort daar wel eens wat van. Misschien dat de minister te elfder ure terugkomt op belangrijke onderdelen. Dan denken wij daar graag over mee.
De heer De Wit (SP): Mijn eerste punt gaat over de verhouding tussen 80–90% en 10–20%; de 268 tegenover de 17 000 zoveel. Ik vroeg dat omdat ik vaststel dat er in die kleine goededoelenorganisaties 1 mld. omgaat, die niet valt onder het CBF-keur. Ik begrijp nu van de minister dat door het CBF geprobeerd wordt om die 17 500 ook onder een keurmerk te brengen, zodat daar zicht op ontstaat. Dat is in ieder geval een vooruitgang, als ik dat goed begrepen heb.
Het tweede punt gaat over de databanken. Er ontstaat een grote hoeveelheid aan banken; ik heb uit de stukken begrepen dat er al twintig zijn op dit moment. De minister zegt dat er een landelijke databank komt waarin alle organisaties met een ANBI-erkenning terug te vinden zijn, met een mogelijkheid naar koppeling van de jaarstukken. Daarnaast hebben wij de Databank Filantropie. Hebben wij het dan over hetzelfde of is dat weer iets nieuws? Dat zou de verwarring alleen maar groter maken. Graag duidelijkheid op dat punt. Wat is nu het verschil tussen de landelijke databank en de Databank Filantropie? De SP-fractie gaat het er vooral om dat er voor de burgers een duidelijk zichtbare controlemogelijkheid is. Wie is er geregistreerd, wie is er betrouwbaar en bij wie kan ik zien waar mijn geld heengaat?
Ten slotte de aanwijzingsbevoegdheid van de Wet op de kansspelen. Ik begrijp van de minister dat die aanwijzingsbevoegdheid alleen betrekking heeft op de afdracht van minimumpercentages, dus niet op het ingrijpen in een organisatie die verkeerd bezig is en het aanwijzen dat het geld daar nu even niet heen mag gaan. Dat is een heel andere situatie. Zie ik dat zo juist?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik wil de minister bedanken voor de beantwoording van de vragen. Het is duidelijk dat er veel in gang is gezet om de transparantie en het toezicht in de sector te bevorderen. Het is ook duidelijk dat er nog een hoop moet gebeuren; er zijn nog een aantal plannen dat naar de Kamer moet komen. Die wachten wij dan ook af. Het is wel ingewikkeld om een probleem te schetsen als de maatregelen nog niet concreet zijn; een totaal oordeel is lastig, maar wij zijn van mening dat de minister de goede insteek heeft en op de goede weg is.
Over het publiceren van de jaarstukken heeft de minister gezegd dat dit meegenomen zou moeten worden in de database. Wij juichen dat ontzettend toe; als iets de transparantie bevordert dan is dat het wel. Ik vind het antwoord over het keurmerk voor de kleine goede doelen nog wel vrijblijvend. Vindt hij dat het helemaal de verantwoordelijkheid is van de sector, of dat hij er als aanjager achteraan mag zitten zodat dit zo snel mogelijk plaats gaat vinden? Gaat hij kijken waar hij kan helpen daar waar er belemmeringen zijn? Wij vinden het nog steeds belangrijk dat er een klachtenmeldpunt komt bij het CBF omdat wij consumentenbescherming, een punt dat in deze brieven eigenlijk niet naar voren komt, heel erg belangrijk vinden. Als voorbeeld noem ik nogmaals het punt van het tegengaan van agressief werven van donateurs.
Tot slot wachten wij de hoofdlijnenbrief over de Wet op de kansspelen af. Ik hoorde echter de minister net zeggen dat hij een verplicht afdrachtpercentage of een minimum wil vaststellen. Daar wil ik meer over weten. Aan de ene kant zegt de minister als overheid dat hij er niet over gaat, maar aan de andere kant wil hij toch garanties stellen. Op zich is dat helemaal niet verkeerd; de PvdA, zoals elke partij, heeft een mening over welke sectoren daarvoor in aanmerking zouden moeten komen. Maar op welke manier wordt dat percentage vastgesteld en op basis waarvan?
Minister Hirsch Ballin: Ik beantwoord de vragen van achter naar voren, in de volgorde waarin zij zijn gesteld. Ik begin met de vraag die het verst in het geheugen ligt, over afdrachtpercentages en actief beïnvloeden. Dat is precies één van de punten die bij de nieuwe wetgeving aan de orde zullen komen. Ik heb als uitgangspunt aangegeven dat het mij zeker niet voor ogen staat om een overheidsbeleid uit te zetten waar gelden niet uit particuliere middelen komen. Mensen besluiten om te gaan spelen in een loterij die een goed doel dient. Of zij geven rechtstreeks aan een goed doel; dat is natuurlijk de andere kant van de goededoelensector. Aan de ene kant moeten wij dat niet verstatelijken. Er zijn aan de andere kant wel eisen die wij mogen stellen, daar waaraan een overheidsvergunning, een monopolie of een oligopolie in de kansspelen, meewerkt. Ik denk dat wij het in die orde moeten proberen uit te werken. Hoe wij dat doen, kunnen wij het beste bespreken bij de bespreking van de nieuwe wetgeving op de kansspelen.
Laat ik het helemaal aan de sector over of een goededoelenkeurmerk voor de kleine goede doelen tot stand komt? Het hele CBF-keurmerk is een initiatief uit de sector geweest en dat is ook heel goed. De sector kan het ook doen op een manier die de overheid niet zou kunnen, althans niet zou mogen willen, met de vraag van de interne gang van zaken en de hoeveelheid van particuliere instellingen. Het is wel zeer wenselijk, dat ben ik met mevrouw Bouwmeester eens. Wij zijn ook graag actief betrokken bij de ontwikkeling van dat kleine doelenkeurmerk. Om de vraag voort te zetten: betekent dat ook dat er geld naartoe kan gaan? Dat is nu nog niet aan de orde, maar wanneer dat wel aan de orde komt, betrekken wij dat bij het besluit. Wij vinden dit echt belangrijk en zullen zo veel mogelijk meedenken met het CBF.
De heer De Wit heeft het ook over deze sector gehad en over de keurmerken. Het is niet zo dat iedere organisatie die een ANBI-registratie krijgt, dus ook een CBF-keurmerk zou moeten zien te krijgen. Er zijn verschillende categorieën: die ANBI-groep zal dus groter zijn. De Databank Filantropie zal ook de CBF-informatie gaan omvatten en ook de informatie over de jaarstukken. Dat is de gedachtegang voor de beoogde, nu te ontwikkelen, Databank Filantropie, waarvan ook mevrouw Bouwmeester uitdrukkelijk zegt dat haar dat goed leek. Ik ben het er helemaal mee eens dat dit belangrijk is uit oogpunt van transparantie en integriteit van deze sector.
De heer Teeven heeft gesproken over de evaluatie van de ANBI-regeling. Ik weet niet of het de leden opviel, maar toen ik zei dat de inschatting is dat die evaluatie eind van dit jaar zou zijn, keek ik even over mijn rechterschouder achterom, in de verwachting daar de blik te kruisen van een medewerker van de staatssecretaris van Financiën. Hoewel degene die daar zit het degelijk voorkomen heeft van iemand die ook bij Financiën zou kunnen werken, werkt hij bij Justitie. Er is hier niemand aanwezig van de zijde van de staatssecretaris van Financiën. Hij volgt dit debat echter als het goed is online en heeft mij zo-even doen weten dat de evaluatie van de ANBI niet eind 2008 maar pas in 2009 gereed zal zijn. Ik meld dat nu namens de staatssecretaris van Financiën. In 2009 verwachten wij dat die evaluatie er zal zijn.
Wij hebben geen klachten over de integriteitsregeling en de openheid van informatie en dergelijke waar het gaat om de gegevensuitwisseling met de Belastingdienst. Ik zal dat echter graag van onze kant monitoren en wij zullen dat ook in onze contacten met de Belastingdienst nadrukkelijk onder de aandacht brengen.
De heer Teeven (VVD): Ik had nog een vraag over de Nederlandse Vereniging van Draf- en Rensport.
Minister Hirsch Ballin: De informatie die wij hebben, is niet zo dat wij nu zouden moeten concluderen van onze kant, dat de loterij allerlei geld binnen heeft gehouden waarvan verwacht mocht worden dat het naar de Vereniging van Draf- en Rensport moest gaan. De loterij heeft echter minder opgebracht dan de verwachting was. Dat vermindert natuurlijk niet de afhankelijkheid van de Vereniging van die middelen, maar als men ervan uitgaat dat die middelen komen via een loterij waarin minder gespeeld wordt dan verwacht, dan is dit inderdaad het gevolg. Ik denk niet dat wij daar een garantieregeling op kunnen zetten van de overheid.
De heer Teeven (VVD): Dat was niet mijn vraag. Als een vergunninghouder een vergunning krijgt, wordt hij geacht vervolgens een overeenkomst te sluiten met de organisatie waar het geld heen moet. Mijn vraag was of de minister het normaal vindt dat men negen maanden wacht tot men de vergunning binnen heeft en vervolgens tegen de organisatie waar het geld heen moet zegt: het wordt minder geld? Dat had dan niet te maken met dat er minder geld binnenkomt, maar het percentage doet men ook nog eens omlaag; het gaat van 7 naar 4,5.
Minister Hirsch Ballin: Ik weet niet hoe dat proces tussen deze Vereniging en die loterij is gelopen. Het lijkt mij wel het soort onderwerp dat uit het oogpunt van transparantie en deugdelijkheid van het bestuur aan de orde kan komen. Ik zal dit punt en de specifieke signalering van de heer Teeven betrekken bij onze uitwerking van de deugdelijkheidseisen die wij gaan stellen in het kader van de nieuwe wetgeving.
Voorzitter. Ik begrijp de signalering over de kredietcrisis door mevrouw Van Vroonhoven, maar ik kan er op dit moment geen consequenties aan verbinden. Ik zal er zeker op letten. Het punt waarmee mevrouw Van Vroonhoven begon, was eigenlijk het meest principiële. Uit welk oogpunt kijken wij bij Justitie naar de goededoelensector in het kader van de coördinerende verantwoordelijkheid? Ik denk dat mevrouw Van Vroonhoven gelijk heeft en dat er op dit punt zich onontkoombaar een verbreding en in zeker opzicht ook een intensivering van de taken ten aanzien van de goededoelensector aftekent. Ook de vragen van haar collega’s gingen in die richting, zoals de vraag over de bijzondere afhankelijkheid die ontstaat of over de relatie tot die instellingen die uit oogpunt van integriteit en transparantie tot nu toe wat weinig in het zicht zijn van de overheid. Die vraag kan men inderdaad niet los zien van de vraag of de goededoelensector goed functioneert. Ik begon mijn antwoord in eerste termijn met te zeggen dat het geen staatssector is en het ook niet moet worden, maar dat betekent niet dat wij het allemaal op zijn beloop willen laten. Bij Justitie hebben de afgelopen jaren de zorg voor de integriteit van de sector en de transparantie en het optreden tegen misstanden prioriteit gekregen. Dat waren de drie prioriteiten van wat wij de afgelopen jaren hebben gedaan binnen het Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties. Wij zijn bij de voorbereiding van de nieuwe Wet op de kansspelen, bij de soms concrete aanleidingen die deze ochtend de revue hebben gepasseerd, op het punt gestuit dat de vraag of wij de vergunningen voor kansspelen eigenlijk op de goede manier distribueren, niet los kan worden gezien van de manier waarop de goededoelensector functioneert. Dat is natuurlijk ook de onderliggende verklaring van die tientallen brieven die ik uit de goededoelensector heb gekregen over het conceptwetsvoorstel over de Kansspelen. Wij hebben dit op het internet gepubliceerd en aan een aantal organisaties toegestuurd. Vandaar dat wij ons hebben georiënteerd op het Engelse convenant. Wij hebben intussen dat platform in het leven geroepen onder voorzitterschap van Justitie. Uit alles wat wij vandaag hebben besproken en wat er aan gezichtspunten naar voren is gebracht door de leden van de commissie, is de conclusie onontkoombaar dat wij de coördinerende rol ten aanzien van de goededoelensector expliciet moeten richten op een goed functioneren van de sector, uiteraard zonder die te verstatelijken. Dat omvat meer dan het waken voor misstanden en de zorg voor integriteit. Bij transparantie aarzel ik even, omdat transparantie niet alleen financieel opgevat kan worden maar ook inhoudelijk, zodat de gevers en degenen die deelnemen aan de kansspelen een beeld hebben wat de kwaliteit is van die goede doelen die worden gediend. Ik neem de suggestie over die mevrouw Van Vroonhoven expliciet verwoordde en die ik ook proefde in de andere bijdragen.
De voorzitter: De minister heeft een aantal toezeggingen gedaan:
– voor het eind van het jaar komt er bericht over het toezicht aan de Kamer;
– volgende week komt een tussenbericht over de hoofdlijnen van de Wet op de kansspelen en een aantal uitgangspunten;
– de, naar ik begrijp zevende in plaats van zesde, procedurevoortgangsrapportage komt voor het kerstreces.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).