Kamerstuk 27570-(R1672)-21

Reactie op de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk over het toekennen van de bevoegdheid aan Statenleden van Aruba, Curaçao en Sint Maarten om een voordracht tot een voorstel van Rijkswet te kunnen doen

Dossier: Voorstel van rijkswet van het lid Van Laar tot wijziging van de artikelen 14 en 38 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (beperken van de mogelijkheid een algemene maatregel van rijksbestuur uit te vaardigen zonder wettelijke grondslag daartoe)

Gepubliceerd: 16 december 2016
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27570-21.html
ID: 27570-(R1672)-21

Nr. 21 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2016

Naar aanleiding van de brief van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties inhoudende een verzoek om een reactie op het advies van de Raad van State van het Koninkrijk over het toekennen van de bevoegdheid aan Statenleden van Aruba, Curaçao en Sint Maarten om een voordracht tot een voorstel van Rijkswet te kunnen doen (Kamerstuk 27 570 (R1672), nr. 20) (ingezonden op 23 november 2016) bericht ik u als volgt.

De voorlichting gaat in op het voorstel tot toekenning van het recht aan de leden van de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten om voorstellen van rijkswet aanhangig te maken bij de Tweede Kamer (initiatiefrecht) en de beëindiging van het systeem van bijzonder gedelegeerden.

Evenals de Afdeling ben ik van mening dat met zo’n initiatiefrecht de individuele Statenleden een nieuwe mogelijkheid zouden hebben om de wetgeving te beïnvloeden met een instrument dat nu ook al toekomt aan de Gevolmachtigde Minister en in die zin niet nieuw is.

De Afdeling wijst erop dat de voorstellen een betekenisvolle stap vormen in de richting van een Koninkrijksparlement, en daarmee afwijken van de structuur en de verhoudingen binnen het Koninkrijk waarvoor met het Statuut is gekozen. Ik onderschrijf dat standpunt. De discussie over de invoering van een Koninkrijksparlement loopt al langer. Consensus over de gewenste wijziging van de structuur zal – gelet op de hierover bestaande, moeilijk met elkaar te verenigen gezichtspunten – naar verwachting niet snel bereikt kunnen worden.

Ik deel dan ook de stelling van de Afdeling dat moet worden voorkomen dat de discussie over structuurveranderingen die door de voorstellen mogelijk opnieuw leven zal worden ingeblazen, veel tijd en energie gaan kosten zonder dat, gelet op de bestaande verschillen van opvatting, zicht bestaat op concrete resultaten terwijl intussen de mogelijkheden die het huidige Statuut reeds biedt, in belangrijke mate onbenut blijven.

In de conclusie wijst de Afdeling op een mogelijk alternatief, dat beter in het systeem van het Statuut past. Het Statuut zou in die zin kunnen worden gewijzigd, dat aan de Staten als geheel van elk der landen het initiatiefrecht wordt toegekend.

Nu de reeds beschikbare mogelijkheden die het huidige Statuut biedt niet of weinig worden benut, zie ik in dit stadium echter geen dringende noodzaak om een wijziging van het Statuut in procedure te brengen. Daarbij benadruk ik nog de bestaande mogelijkheid die de Afdeling – evenals de Commissie democratisch deficit in 2009 – noemt, dat de Staten aan hun regering kunnen verzoeken te bewerkstelligen dat de Gevolmachtigde Minister gebruik maakt van zijn bevoegdheid aan de Tweede Kamer een voordracht tot een voorstel van wet te doen (artikel 15, derde lid, van het Statuut).

Ten slotte merk ik op dat de voorlichting feitelijk op initiatief van een Arubaans Statenlid is gevraagd. Het is interessant om de reactie van de Caribische landen van het Koninkrijk op de voorlichting te vernemen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk