Vastgesteld 3 februari 2009
De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2 hebben op 27 november 2008 overleg gevoerd met minister-president, minister Balkenende van Algemene Zaken, minister Van der Hoeven van Economische Zaken en minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de minister-president d.d. 28 mei 2008 over de voortgang van het Innovatieplatform (IP) (27 406, nr. 119);
– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 13 december 2007 inzake de reactie op de twee brieven van de heer J. Eisses van HB Berenschot bv (2008Z00898);
– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 18 maart 2008 inzake het evaluatierapport innovatievouchers (31 200 XIII, nr. 50);
– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 15 oktober 2007 over de mogelijkheid om het plafond voor de WBSO te verhogen (31 200 XIII, nr. 11);
– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 29 oktober 2007 met de aanbieding brochure «De overheid als innovatieve klant» (27 406, nr. 114);
– de brief van derden d.d. 2 september 2008 over Rapport 80 en verkenning 18; Innovatie vernieuwd, opening in viervoud (2008Z01118);
– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 3 juli 2008 over de langetermijnstrategie Nederland Ondernemend Innovatieland (NOI) en maatschappelijke innovatieagenda’s voor veiligheid, gezondheid en water (27 406, nr. 120);
– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 4 juli 2008 met de aanbieding van het Actieplan nanotechnologie (29 338, nr. 75);
– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 13 oktober 2008 inzake de voortgangsrapportage innovatieprogramma’s 2008 (27 406, nr. 122);
– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 21 oktober 2008 inzake TNO, MKB en intellectuele eigendom (29 826, nr. 33);
– de brief van de minister van Economische Zaken d.d.
21 oktober 2008 inzake Midterm review ICES/KIS-3-projecten en evaluatie ICES/KIS-2 (25 017, nr. 63);
– de brief van de minister-president d.d. 22 oktober 2008 inzake investeringen in de kenniseconomie (27 406, nr. 123).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: Hessels Griffier: De Veth
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Besselink (PvdA): Voorzitter. Vandaag spreken wij over innovatie. Toen dit overleg werd gepland, was de situatie heel anders. Ondertussen woedt een kredietcrisis over de wereld. Daarmee staat dit algemeen overleg in een ander licht dan wij een half jaar geleden hadden gedacht, maar misschien is het wel een scherper licht. Dat zou het althans in de beleving van de Partij van de Arbeid moeten zijn. Juist nu wij zo kritisch moeten bekijken hoe wij verder moeten gaan, moeten wij innoveren en is het van belang dat wij daarin een slag maken. De tijd die er is, moet heel goed worden benut, ook door bedrijven en de overheid. Bekeken moet worden hoe wij met scholing en innovatie omgaan. Hoe kunnen wij nu een slag maken en ons land of de bedrijven daarin onderscheiden? Een heleboel mensen zullen denken «er wordt mooi gepraat, maar met mijn bedrijf gaat het hartstikke slecht en wij moeten veel bezuinigen». Ik besef dat het makkelijk is om hier, in de politiek, te roepen maar dat het anders is als je iedere dag elders werkt. Overeind blijft echter dat innovatie belangrijker is dan ooit. Wij spreken altijd over het succes in Finland. De situatie daar is vergelijkbaar met de situatie in Nederland. Ook daar heeft men vanuit deze situatie scherpe keuzes gemaakt. Daarbij werden ook pijnlijke keuzes gemaakt, maar er werd wel gekozen voor innovatie en daarmee werd van de nood een deugd gemaakt. Ik zou willen dat wij dat in Nederland ook deden. Wij moeten niet alleen spreken over innovatie, maar ook over duurzame innovatie. De praktijk van alledag dwingt ons om die keuze te maken.
Wij investeren heel veel in innovatie. Het is goed dat dit kabinet dit sterk oppakt, maar doen wij dit op de meest efficiënte manier? Deze vraag vormt voor de Partij van de Arbeid de basis van dit debat. Zijn de investeringen in innovatie en de regelingen die wij daarvoor opstellen zo efficiënt dat hieruit het maximale wordt gehaald? De vraag stellen is voor een deel al antwoord geven. Af en toe maak ik mij hierover toch zorgen. Ik heb het al vaker gezegd, dus het is een herhaling van zetten, maar wij hebben gekozen voor focus en massa. In het rondetafelgesprek vroeg men zich af of die focus niet tot versnippering leidt. Dat vind ik een interessante gedachte. Gaat niet iedereen een kaartje hangen aan nanotechnologie of aan «food and flowers», omdat dit nu eenmaal de sectoren zijn die geld opleveren? Kijken wij dus wel scherp genoeg of wij op die gebieden wel echt met innovatie bezig zijn? En hoe zit het met de overlap tussen de sleutelgebieden van EZ, de prioriteiten van OCW, met het geld uit de FES-rondes, met het geld dat wij in de universiteiten stoppen? Ieder heeft toch nog best ruimte voor de eigen prioriteiten. Moeten wij niet juist daarop scherper sturen?
De grote vraag is of wij genoeg zijn opgeschoten met de innovatie. Wij hebben allemaal de foto van de KIA (kennisinvesteringsagenda) gezien. Daaruit blijkt dat ongelooflijk veel stoplichten de verkeerde kleur hebben, namelijk oranje of rood. Ik lees wel in de beantwoording van de minister-president dat een en ander in gang is gezet en dat de dingen niet van vandaag op morgen veranderd kunnen worden, maar ik hoor toch graag hoe wij ervoor zorgen dat die stoplichten over een tijdje wel op groen staan. Doen wij genoeg? Ik denk daarbij aan geluiden die ik hoor uit het veld. De ministeries, de overheid, maken te weinig gebruik van hun rol als launching customer. Moeten wij hierop niet juist nu nog harder inzetten, zodat wij er echt voor zorgen dat de innovatieve projecten worden ingezet?
Ik ontkom er niet aan om ook iets te zeggen over het Innovatieplatform. Het Innovatieplatform 1 is met veel verwachtingen opgericht. In vorige debatten is al uitgebreid gezegd dat de hoge verwachtingen niet zijn waargemaakt. Ik heb al gezegd dat wij het Innovatieplatform 2 kritisch zullen volgen. Wij hopen dat dit IP zorgt voor de verbeteringen die wij allemaal willen. Wat was er nou niet in Nederland gebeurd als het Innovatieplatform 2 er niet was geweest? Het budget is enorm verhoogd, tot 3,5 mln. Ik heb geen idee wat daarmee precies wordt gedaan. Ik wil graag van de minister-president horen wat voor deze 3,5 mln. aan innovatie wordt gedaan. Kan hij aangeven aan de hand van welke criteria hij bepaalt of deze innovatie nou wel of niet geslaagd of waardevol is?
De heer Aptroot (VVD): Mevrouw Besselink stelt vragen aan de minister-president. Recentelijk heeft de Kamer antwoord gekregen op vragen die zijn gesteld naar aanleiding van een boekwerk dat is verschenen, dus wij weten wel wat er gebeurt. Trekt de Partij van de Arbeid ook zelf een conclusie over het functioneren van het Innovatieplatform?
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik heb gezegd dat wij kritisch blijven. Het feit dat ik deze vragen stel, betekent dat ik daar graag een goed antwoord op wil hebben.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Wij hebben een tussentijdse rapportage gekregen en gezien wat het Innovatieplatform tot nu toe heeft gepresteerd. Nu mevrouw Besselink zulke open vragen aan het kabinet stelt, vraag ik mij af of zij die rapportage heeft gelezen.
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik stel deze vragen omdat de PvdA graag wil weten wat nu wordt verbeterd. De grootste successen waarmee wordt geschermd, komen nog voort uit het Innovatieplatform 1. Ik wil graag weten aan de hand van welke criteria de minister-president kan bepalen of het Innovatieplatform 2 succesvol is.
Er is een leuk boekje verschenen over het Innovatieplatform dat wij ongetwijfeld allemaal hebben gelezen. Dit boekje heeft betrekking op het begin van het Innovatieplatform 1. Daarin zaten wel kernpunten die duidelijk maakten waar de echte innovatie plaatsvindt. Vindt die nu plaats aan de tafel waaraan ministeries met elkaar overleggen en ambtelijke stukken worden voorgelezen? Kan de minister-president aangeven in hoeverre dat nog steeds aan de orde is en op welk vlak verbeteringen zijn aangebracht? Hoe gaat het Innovatieplatform 2 nu organiseren dat de input van de nieuwe generatie effect heeft? Hoe gaan wij ervoor zorgen dat het Innovatieplatform verder kijkt dan de bestaande kaders?
Ons bereiken diverse signalen over de innovatievouchers. Wij lezen vaak dat deze vouchers een enorm succes zijn, maar wij horen ook dat het gros van de vouchers in de la blijft liggen van de aanvrager. Het vinden van het mkb en kennisinstellingen gaat nog niet altijd goed. Er zijn organisaties die als een oliespuit werken om dat te verbeteren en die de taal van het mkb en de kennisinstellingen spreken. Syntens, maar ook regionale instellingen, doen dat goed. Is er voldoende capaciteit in Nederland om ervoor te zorgen dat het mkb en de kennisinstellingen wel worden gevonden? Hoe stuurt de regering om ervoor te zorgen dat die «oliespuit» goed functioneert? Het is zonde als innovatievouchers in de la blijven liggen. Belangrijk is dat wij allen vinden dat meer moet worden ingezet op maatschappelijke innovatie. Hoe kan de minister zorgen voor een extra inzet zodat de maatschappelijke innovatie, die wij allemaal belangrijk vinden, hieraan wordt gekoppeld?
Wij zijn allemaal, ook het bedrijfsleven, enthousiast over de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). Dit is een eenvoudige regeling waarop men op een makkelijke manier een beroep kan doen. Er is ook veel vraag naar. Wij vinden het heel goed dat deze is uitgebreid. De complimenten daarvoor. Nu wordt voorgesteld om het plafond eenmalig omhoog te trekken van 8 mln. naar 8,5 mln. en om een indexering toe te passen. Hierover wil ik graag de discussie aangaan. Ik zeg dit nu heel vriendelijk, maar de PvdA is niet voor indexering. Deze regeling is makkelijk toegankelijk voor het mkb. Wij willen dat daar alle ruimte voor is.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Volgens mij wordt juist voorgesteld om het plafond in de WBSO niet te indexeren, maar dit omhoog te brengen naar 8,5 mln. voor de periode tot 2011.
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik heb begrepen dat het plafond eenmalig wordt verhoogd en dat het vervolgens wordt geïndexeerd. Deze indexatie willen wij niet.
In deze Kamer hebben wij al gesproken over de innovatieprestatiecontracten. Dat loopt goed. De Kamer wordt nog geïnformeerd over de voortgang na de evaluatie. Is daar al meer zicht op? Wij vinden het wel van belang dat ook de toegang hiertoe goed geborgd blijft.
De eeuwige discussie blijft dat het heel ingewikkeld is om goed de weg te vinden bij het aanvragen van subsidie voor innovatie. Dat geldt zeker voor de mkb’er. SenterNovem kan de aanvrager daarin wegwijs maken. Zoals hier is afgesproken, heeft de minister ingezet op een vereenvoudiging van de regelgeving. Wordt het nu ook echt eenvoudiger of gaan wij de ingewikkeldheid gewoon verplaatsen van voor de schermen naar achter de schermen? Worden de meeste regelingen nu afgeschaft en houden wij een paar regelingen of hebben wij gewoon een paar toegangspoorten met achter de schermen een ingewikkeld woud aan regels? In hoeverre is daarbij rekening gehouden met de overlap tussen regionale, nationale en internationale regelgeving? De regelgeving is op nationaal niveau ingewikkeld, maar een ondernemer kan ook vaak door de bomen het bos niet meer zien omdat de internationale regelgeving ingewikkeld is.
Wij voeren in de Kamer regelmatig een discussie over SenterNovem. Is dit nu de meest efficiënte manier om dit te organiseren? Wij zijn allemaal zeer kritisch. De signalen die ik krijg, wijzen erop dat SenterNovem niet altijd de taal spreekt van het midden- en kleinbedrijf. Is het een goed idee om mensen die bij SenterNovem gaan werken, daar parttime gaan werken, zodat zij met het andere been in een kennisinstelling of het mkb kunnen staan? Dan wordt de koppeling met het veld waarvoor zij werken veel natuurlijker.
De heer Aptroot (VVD): Bij de behandeling van de begroting voor Economische Zaken heb ik kritiek geuit op SenterNovem. Toen was de Partij van de Arbeid helemaal stil. Ik ben blij dat zij nu ook kritiek heeft. Wat gaat er volgens mevrouw Besselink allemaal niet goed bij SenterNovem?
Mevrouw Besselink (PvdA): Bij SenterNovem werken ongelooflijk veel mensen die bedrijven moeten helpen bij het vinden van subsidies om te innoveren. Mijn vraag is of dat op de meest efficiënte manier gebeurt. Moet daar de taal van de partijen in het veld niet beter worden gesproken? Dat is mijn belangrijkste doel: zorg ervoor dat je die kennis goed in SenterNovem hebt geborgd. Zou het dan niet goed zijn om parttime met één been in het veld te staan en parttime met één been in SenterNovem?
Gelet op de tijd zal ik niet ingaan op sociale innovatie en kennismigranten. Ik ga wel nog in op de nanotechnologie. Vandaag staat hierover weer een artikel in de krant. Wij zien de ongebreidelde kansen van nanotechnologie. Wij vinden dit een zeer interessant gebied. Het is de innovatie ten top. Dat is de kracht van Nederland. Al deze positieve woorden wil ik hier uitgesproken hebben. Wel wordt steeds gediscussieerd over de risico’s. Ik wil niet dat dit als een boemerang terugkomt bij het benutten van de grote kansen die nanotechnologie biedt. Ik vind dat wij hier nu echt iets voor moeten doen. Er moet nieuw geld beschikbaar komen voor na 2009. Is dat geregeld? Kunnen wij er niet voor eens en altijd voor zorgen dat een deel van het desbetreffende budget wordt besteed aan onderzoek naar de risico’s? Hoe verhoudt zich dit overigens met de budgetten die andere landen aan nanotechnologie besteden?
De heer Aptroot (VVD): Voorzitter. Dit is een bijzonder overleg, want wij hebben niet alleen twee ministers en de minister-president in ons midden, maar ook de voorzitter van het Innovatieplatform. Ik denk dat hij heel teleurgesteld zou zijn als ik geen aandacht aan het Innovatieplatform zou schenken. Daarom begin ik daarmee en eindig ik daarmee. Daartussenin doe ik twaalf voorstellen die snel en praktisch uitvoerbaar zijn. Ik wil het kabinet daarmee helpen om Nederland sneller te innoveren.
Ik citeer uit de brief van de minister-president over het Innovatieplatform. «Het Innovatieplatform is geen gewoon adviesorgaan, maar een ijsbreker, inspirator en ideeënontwikkelaar». «Het Innovatieplatform is voor het kabinet een belangrijke bondgenoot en buitenboordmotor voor onze ambities». «Het is belangrijke dat het tweede Innovatieplatform het op zich heeft genomen de voortgang te monitoren om ervoor te zorgen dat de aandacht niet verslapt». Tja, zo’n hele club die meer dan 3 mln. kost en de voortgang gaat monitoren. Ik heb nog eens teruggekeken om te zien wat daarvan terecht is gekomen. Er kwam een schitterend plan, een beetje een plan van het Innovatieplatform, en het plan van het CDA voor een tulpeneiland in de Noordzee. Zo’n eiland komt er natuurlijk nooit, maar het was goed voor enige publiciteit. Nu is er weer iets nieuws: Paint the World orange contest, waarbij een geldprijs wordt gegeven om het winnende voorstel te realiseren. Wij zijn er niet van onder de indruk. Laten wij gewoon teruggaan naar dingen die snel uitvoerbaar zijn. De laatste voorstellen van het Innovatieplatform zijn heel goed. Ik denk dan aan de zeewaartse kustontwikkeling met de zandmotor. Dat is gewoon het plan-Waterman, dat al 20 jaar oud is. Ik zal het kabinet, ook deze coalitie, prijzen als het dit plan gaat uitvoeren.
Twaalf voorstellen wil ik doen. Ik geef vast een velletje waarop ze staan, dan hoeven de bewindslieden minder te noteren.
1. De kennisinstellingen – TNO, de hbo’s en universiteiten – moeten voor het mkb aan het werk. Dat moet nou eindelijk een keer gebeuren. Ik wil niet zeggen dat het nooit gebeurt, maar het gebeurt te weinig. Hoe gaat de regering dat doen? Ik heb hierover ook zelf een gedachte. In de eerste plaats moeten zij innovatievouchers van het mkb accepteren. Als zij dat blijven weigeren, zoals een aantal dat doet omdat zij geen zin hebben om voor € 7500 aan de slag te gaan – dan moeten wij ze aanpakken. Waarom zouden wij de tweede geldstroom van universiteiten, de geldstroom voor projecten, niet koppelen aan het samenwerken met bedrijven? Als een universiteit samen met een bedrijf een project ontwikkelt, waarom zou het Rijk dan niet voor elke euro die het bedrijf aan dit project betaalt, een euro bijdragen aan de subsidiëring van de universiteit? Een een-op-eenfinanciering. Degenen die veel samenwerken met het bedrijfsleven worden zo beloond, terwijl degene die dat niet doen dan wat minder krijgen.
2. Waarom maken wij het niet mogelijk dat innovatievouchers behalve bij kennisinstellingen ook ingewisseld kunnen worden bij bedrijven die kennis leveren? Waarom zeggen wij bijvoorbeeld niet tegen Syntens: jullie krijgen een mkb-bedrijf en jullie zorgen snel en efficiënt voor het papierwerk en de koppeling aan een kennisinstelling of bedrijf?
3. Laten wij ons eens houden aan de bestaande agenda, want er is in de vorige periode en deze periode een boel goeds gestart. Dat erken ik. Een heleboel projecten uit de kennisinvesteringsagenda loopt al. Laten wij niet steeds nieuwe dingen bedenken. De projecten die nu lopen moeten eerst een aantal jaren doorgaan. Laten wij ervoor zorgen dat alle regio’s meedoen. Het draait heel goed, of het nu Brainport Eindhoven, het TechnologieCentrum Noord-Nederland of kennispoortamsterdam.nl is. Het is niet nodig om telkens iets nieuws te bedenken. Dingen hebben een paar jaar nodig om te beklijven en het kost een paar jaar om veel bedrijven te laten meedoen.
4. Ik dank de minister van Economische Zaken voor de antwoorden op mijn vragen over TNO. Wij blijven ertegen dat de algemene voorwaarden van TNO bepalen dat, als een bedrijf TNO een opdracht geeft en daar gewoon voor betaalt, de intellectuele eigendom daarvan aan TNO behoort en dat het bedrijf twee jaar het gebruiksrecht heeft. De bedrijfsjuristen van grote bedrijven onderhandelen en maken een eigen contract. Het mkb tekent echter het standaardcontract en is slecht af. Wij willen dat de algemene voorwaarden van TNO worden gewijzigd.
5. In een aantal regio’s is een technostartersspreekuur. Dat gebeurt vaak door samenwerking met de Kamer van Koophandel, TechnoPartner en de Nederlandse Orde van Uitvinders. Is dat niet een project om uit te rollen over het hele land? Het is een simpele manier om iemand die wil innoveren even op weg te helpen of door te verwijzen. Voor een landelijke uitrol hebben wij wellicht enige tonnen nodig. Het gaat zeker niet om miljoenen.
6. Consistentie in regelingen. Het is begrijpelijk dat steeds kritisch naar regelingen wordt gekeken, maar wij moeten er wel voor zorgen dat een regeling die er eenmaal is, ten minste vijf jaar kan gelden. Wij vinden het rampzalig als bedrijven een tijd bezig zijn geweest met het aanvragen van een innovatieprestatiecontract (IPC), vervolgens in de loop van het jaar het geld op is en dat het project dan moet worden gestopt. Wij zien liever minder regelingen. Wij willen niet meer subsidies, maar wij zien wel graag dat een bedrijf dat is gestart, weet dat het niet elk moment voor een dicht loket kan komen te staan.
7. De WBSO is een hartstikke goede regeling, die wij willen uitbreiden. Ik stel een vermindering van de af te dragen loonheffing voor, namelijk 42% van € 150 000 (nu € 110 000) en 21% (nu 14%) van het resterende speur- en ontwikkelingsloon. Zelfstandigen zou je gelijk moeten behandelen. Wij vinden dat het plafond niet per 2011 van 8 naar 8,5 mln. moet, maar per 2009 naar 10 mln. Wij zouden willen dat de maximale bedragen vanaf 1 januari 2009 jaarlijks worden geïndexeerd, zodat zij dus voor het eerst op 1 januari 2010 worden aangepast.
8. De overheid zou vaker moeten optreden als launching customer. Ik heb een overzicht in het boekje «De overheid als innovatieve klant». Daarin worden 24 voorbeelden genoemd die ik twijfelachtig vind. Sommige voorbeelden gaan jaren terug, en een deel van de voorbeelden gaan niet echt om zaken waarbij de overheid heeft opgetreden als een risicodragende launching customer. Het is voor de overheid nieuw dat zij innovatief aanbesteedt, maar deze zaken gebeuren in het bedrijfsleven vaak al heel lang. Het lijkt mij goed om minstens tien keer per jaar echt innovatief aan te besteden; een soort taakstelling die de rijksoverheid zichzelf oplegt. Laat de overheid tien keer per jaar écht launching customer zijn.
De heer Van der Ham (D66): Dat is prachtig. «De overheid als launching customer» is ook diverse keren geadviseerd. Daarbij doet zich wel een groot probleem voor. Dat zien wij bijvoorbeeld bij de OV-chipkaart. Daarbij gaat het echt om technologie en innovatie, want wij gaan iets krijgen wat men elders niet heeft. Telkens als wij iets hebben uitbesteed en het gaat een beetje mis, of er is een beetje tegenslag, dan zegt de VVD bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat als eerste: schande, dit hadden wij nooit zo moeten doen, laten wij ermee stoppen. Ik denk dat de overheid niet de juiste houding inneemt als zij voortdurend bij elke technologische vernieuwing en bij elke tegenslag roept dat het schandelijk is en dat wij ermee moeten stoppen. De heer Aptroot wordt binnenkort woordvoerder op dit dossier. Ik hoop dat hij enige weerbarstigheid kweekt, tegenslagen ziet en zal zien dat sommige innovaties die de overheid stimuleert, wel eens tegenvallen of langer duren. Dat hoort ook bij innovatie.
De heer Aptroot (VVD): Ik begrijp de vraag van de heer Van der Ham. Ik kan die ook plaatsen omdat hij zelf nooit in het bedrijfsleven heeft gewerkt. In het bedrijfsleven neem je ook risico’s. Daar doe je best eens iets innovatiefs waarvan je de uitkomst niet weet. Je zorgt er dan wel voor dat je kiest voor een project dat qua werk en financiën zodanig is van omvang dat het kan mislukken. Als je launching customer bent, moet je niet met het hele openbaarvervoerssysteem iets gaan doen. Wij steunen de OV-chipkaart overigens. Daar is de huidige woordvoerder voor; of dat bij de nieuwe woordvoerder vanaf 1 januari ook zo is, zien wij nog wel. Dan moet je een project nemen waarbij het geen ramp voor de organisatie is als het niet lukt. De boel moet daarna gewoon doordraaien. Dat is het verschil.
De heer Van der Ham (D66): De heer Aptroot spreekt zichzelf een beetje tegen. Hij zegt dat de VVD de OV-chipkaart steunt. Toch roept zij in de debatten voortdurend het beeld op dat je stom bent als je denkt dat technologie hierbij een oplossing kan bieden. Voortdurend worden vreselijke apocalyptische beelden opgeroepen.
De heer Aptroot (VVD): Die vraag doet geen recht aan de opstelling van de VVD-fractie en daar geef ik dan ook geen antwoord op. Dat is echt onzin.
9. Op de basisscholen moeten leerlingen kunnen kennismaken met techniek en het volgen van technische opleidingen aan vmbo, mbo, hbo en universiteit moet worden gestimuleerd. Er is veel inzet op dit gebied, maar ik wil dat een extra poging wordt gedaan om het onderwijs en het bedrijfsleven bij elkaar te brengen. Hier zeg ik overigens bij dat het bedrijfsleven zich veel meer zou moeten inspannen voor stageplaatsen, gastlessen of de ontvangst van leerlingen. Wij moeten hiermee al op de basisschool beginnen.
10. Kenniswerken moet aantrekkelijk worden gemaakt. Dat is echt nodig. Wij willen graag dat aan de loketfunctie voor het mkb echt invulling wordt gegeven. Met name de kleinere bedrijven hebben moeite met kenniswerkers. Met de aanpaste regelingen, waarvoor ik de regering complimenten wil geven, kunnen de grote bedrijven inmiddels wel uit de voeten, maar de kleintjes weten de weg nog niet te vinden.
11. Wij vinden dat elke hogeschool en universiteit een specialisatie zou moeten hebben en een daarbij behorend startersgebouw. Het starten van de opleiding aan hogeschool of universiteit bij bedrijven vinden wij geweldig. Wij hebben al verzamelgebouwen voor starters, de incubator buildings, in Leiden, Eindhoven, Den Haag, Nijmegen en Groningen. Wij zouden dat bij elke universiteit en hogeschool willen. Daarbij gaat het om een eenmalige bijdrage, misschien voor een investering in het gebouw. Daarna loopt het zelf. Het is voor starters heel anders: of je van gezamenlijke laboratoria gebruik kunt maken of per kwartaal kunt huren, dan wel of je elders alles in je eentje moet doen en bijvoorbeeld een contract voor vijf jaar moet aangaan.
12. Het Innovatieplatform. Wij vinden dat er genoeg is gestudeerd en gepraat. Wij hebben mooie rapporten en degelijke. Het is niet concreet. Laten wij stoppen. Dat bespaart in ieder geval 3 mln. Alles wat wij nu weten, moeten wij in praktijk brengen. Help interregionale samenwerking, neem belemmeringen weg voor kenniswerkers en dergelijke.
De voorstellen die ik heb gedaan, kosten wel wat geld. De VVD is altijd solide. Bij de behandeling van de begroting voor Economische Zaken heb ik voorstellen gedaan. Flink snijden in de bureaucratie van SenterNovem en de Economische voorlichtingsdienst (EVD) levert komend jaar 34 mln. en na enkele jaren structureel 155 mln. op. Daar kunnen wij al deze voorstellen makkelijk voor uitvoeren en dan houden wij nog dik geld over ook.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Voorzitter. Ik wil beginnen met het voorlezen van een kop die ik van de week in Het Financieele Dagblad las: biotech is een sector in verdrukking. De biotechnologie is absoluut een innovatieve sector die miljarden besteedt aan R&D. Wat in het artikel staat, baart ons erg veel zorgen. Heel duidelijk wordt daarin aangegeven dat met name kleine bedrijven in deze sector zwaar onder druk staan door de financiële crisis. Zeker op dit moment kunnen zij heel moeizaam aan geld komen. Ik wil van het kabinet eens weten hoe wij in deze tijd deze bedrijven toch in stand houden. Hoe zorgen wij voor de financiering van deze bedrijven? Wij hebben een innovatie- en een ontwikkelingskrediet. Ik weet niet of dat voldoende potentie biedt om ook dit soort bedrijven in de moeilijke tijd waarin wij nu verkeren, te helpen. Hoe behouden wij de kennis die wij hebben opgedaan in de biotechnologische wetenschap in deze moeilijke tijd?
De minister-president heeft een brief geschreven over de kredietcrisis en de effecten van de reële economie op dit punt. Een aantal passages in deze brief besteedt de minister aan de innovatie. Het is zwaar weer en juist daarom is het heel belangrijk om innovatie blijvend hoog op de agenda te zetten. Het naar voren halen van innovatieve en duurzame economische projecten heeft in ieder geval de steun van de CDA-fractie. Wij moeten proberen om projecten zo snel mogelijk te effectueren en om belemmeringen te elimineren. Mijn vraag is dan ook welke specifieke innovatie projecten het kabinet voor zich ziet in de moeilijke tijd die ons te wachten staat.
Dan ga ik in op de overheid als innovatieve klant. Er wordt ongeveer 30 mld. door de overheid zelf ingekocht. Dat is een groot bedrag. Er is inderdaad een lijst van 24 projecten. Daarvan zijn ook wij niet onder de indruk. De overheid moet eens bekijken hoe zij dit geld voortvarender en interdepartementaal als launching customer kan gaan inzetten. Kan de minister aangeven wat tot nu toe de innovatieve kracht is geweest van de overheid zelf door de besteding van deze 30 mld.? Wat is hiermee nu in het mkb gestimuleerd?
Het Innovatieplatform is inderdaad een dierbaar object voor criticasters. Er worden boeken over geschreven en er wordt kritiek op geuit. Ik denk dat dit allemaal niet opbouwende kritiek is. Dat is jammer want dat is absoluut een gemiste kans. Het eerste en tweede innovatieplatform zijn echte ijsbrekers, inspirators en ideeënontwikkelaars die wij hard nodig hebben, zeker in de tijd die wij nu tegemoet treden. Ik denk dat nu twintig keyplayers aan de slag gaan om innovatie blijvend hoog op de agenda te zetten.
De heer Aptroot (VVD): Ik zal niet het grapje van drie, twee, één noemen. Kunt u een paar voorbeelden geven van geweldige ideeën van het huidige Innovatieplatform die nu worden gerealiseerd?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Geen drie, geen twee, geen een, maar vijf. Ik denk dat heel duidelijk is dat het Innovatieplatform de sleutelgebieden blijvend op de agenda heeft gezet, zodat hierop echt wordt gefocust en dit ook wat inhoudt. Zij hebben de kennisinvesteringsagenda uitgebracht en duidelijk aangegeven wat de sterke en zwakke punten van Nederland zijn. Het zet Nederland op de wereldkaart. Er is een plan Portal to Europe. Het is belangrijk om niet te denken dat wij hier op een eiland zitten, maar om juist open te staan voor heel Europa. Het platform is ook de bedenker van de groeiversnellers. Die kunnen een belangrijke impuls voor het mkb betekenen. Het pleit voor een wetenschappelijke roadmap, voor meer valorisatie, meer mkb. Ik denk dat het heel veel projecten in gang heeft gezet. Het Innovatieplatform heeft heel veel potentie om uitgebouwd te worden.
Ook wij hebben echter een punt van kritiek op het Innovatieplatform. Ik denk dat het te weinig werkt aan het uitdragen van de eigen successen en de eigen mogelijkheden. Het moet laten zien wat het kan. Daarom zou ik zeggen: geen plannen maar daden; voer uit wat wij hebben afgesproken. Er licht prachtig spul dat kan worden uitgewerkt.
Mevrouw Besselink (PvdA): Ik ben door veel woorden getriggerd.
Het Innovatieplatform kan worden uitgebouwd. Heeft de CDA-fractie het idee dat dit instituut er vooral tot in lengte van dagen moet blijven?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Het is absoluut een instituut dat moet blijven. Wat was er gebeurd als wij het niet zouden hebben? Die vraag heeft mevrouw Besselink al gesteld. Die uitdaging leg ik graag bij het kabinet neer. Het zou in ieder geval duidelijk moeten maken wat de toegevoegde waarde van het Innovatieplatform de afgelopen vijf jaar is geweest. Niks is voor de eeuwigheid. Laten wij maar eens zien welke successen er verder nog te boeken zijn. Dit zullen wij ieder jaar kritisch blijven volgen.
Voorzitter. Innovatie is geen kortetermijnpolitiek; zij is er voor de lange termijn. Op de vele werkbezoeken die ik heb afgelegd, werd ervoor gepleit om zo lang mogelijk niet in termijnen van vier jaar te denken. Innovatie heeft een veel langere scope nodig. De 500 mln. die vrijgemaakt worden uit het FES om de continuïteit van bepaalde projecten te waarborgen, kan dan ook op onze steun rekenen. Wij vragen ons wel af welke projecten dat gaan worden. Het CDA wil een voorschot nemen en graag een paar piketpalen slaan. De projecten die hiervoor in aanmerking komen, moeten in ieder geval mkb-georiënteerd zijn. Zij moeten voldoende valorisatie hebben en zij moeten op de korte termijn, zeker in deze tijd, geld opbrengen. Dat is voor ons van belang bij de beoordeling van de besteding van de 500 mln. uit het FES.
Vasthouden aan de sleutelgebieden is heel goed. Focus daarop. Ik pleit in dezen voor een koppeling aan Pieken in de Delta. Deze koppeling levert in samenhang met flankerend ruimtelijk regionaal beleid veel meer complementariteit op. Ik denk bijvoorbeeld aan Brainport Eindhoven in Zuidoost-Nederland. Dat kan heel duidelijk een toegevoegde waarde hebben. Ik hoor hierop graag een reactie.
De KIA-foto laat heel duidelijk zien dat wij nog niet in een groene golf zitten. Nog maar drie lichtjes staan op groen. Er zijn negen rode lichten en acht oranje lichten. Het is best nog wel zorglijk. Om de ambities genoemd in de kennisinvesteringsagenda te verwezenlijken, zou 12 mld. beschikbaar moeten zijn. Wij weten dat die 12 mld. niet helemaal haalbaar zijn. Hoe kijkt het kabinet in dat licht aan tegen de ambities om in de top vijf te komen, om van 30 naar 50 internationale hoofdkantoren te gaan en om onder de 50 universiteiten drie topuniversiteiten te hebben? Dat zijn heel mooie ambities, maar als onvoldoende middelen beschikbaar zijn, zowel privaat als publiek, dan is het jammer om nu niet te discussiëren over wat wel haalbaar is.
De heer Van der Ham (D66): Fantastische vraag, maar deze vraag stellen is haar ook beantwoorden. Het gaat inderdaad over geld. Het kabinet heeft geld te kort. Mevrouw Blanksma is van een coalitiefractie. Wat gaat zij doen?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik denk dat wij het hier hebben over privaat én publiek geld. Ik denk dat onvoldoende middelen beschikbaar zijn om de genoemde doelen allemaal tegelijkertijd en op zo’n korte termijn te realiseren. Ik denk dan ook dat wij deze doelstelling over een langere termijn moeten uitsmeren, zodat wij toch kunnen bereiken wat wij willen. Ik meen ook dat wij het bedrijfsleven moeten oproepen om blijvend te investeren in innovatie.
De heer Van der Ham (D66): Als je kijkt naar de staatjes in Bestel in beeld, dan zie je dat de lijn die investering in onderzoek uitdrukt, behoorlijk laag zit. Daar moeten wij toch een knik in aanbrengen? Die moet toch fors omhoog? Daarvoor moet dus meer geïnvesteerd worden in onderwijs, en vooral in onderzoek. In het buitenland heeft men de ervaring dat, op het moment dat de overheid daarin voorgaat, de innovatiegelden uit het bedrijfsleven makkelijker loskomen. Wat doet de CDA-fractie, een coalitiefractie, om ervoor te zorgen dat er echt fors meer geld bij komt?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Wij hebben een Lissabondoelstelling afgesproken. Daar houden wij vooralsnog aan vast. Ik denk wel dat het belangrijk is hoe het kabinet hierop anticipeert, zodat deze ambities toch worden bereikt. Ik wacht daarom eerst het antwoord van het kabinet af. Dan kan worden bezien hoe wij de Lissabondoelstellingen uiteindelijk vorm kunnen geven. Ik doe ook een oproep aan het bedrijfsleven om de miljarden te investeren en om te blijven investeren.
Gelet op de ambitieuze doelstellingen is het belangrijk de samenwerking tussen OCW, EZ en het Innovatieplatform te versterken. Kunnen wij daar niet een tandje bij zetten?
Nanotechnologie is een pijler onder onze kenniseconomie. Nanotechnologie is heel belangrijk, maar hieromtrent is ook veel onrust en onzekerheid. Hierover is te weinig bekend. Door de enorme kansen van nanotechnologie voor de samenleving en het bedrijfsleven, is het absoluut belangrijk dat wij hierover op korte termijn het maatschappelijke debat voeren. Als budget beschikbaar is, moeten wij in ieder geval het kennis- en informatiepunt de opdracht geven om hierover zo snel mogelijk een maatschappelijk debat te organiseren. Wij zullen pleiten voor een mkb-loket, zodat ook voor hen duidelijk wordt wat nanotechnologie inhoudt.
De heer Aptroot (VVD): Wij hebben eerder een overleg gehad met de ministers van OCW en van EZ. Wij waren het met elkaar eens dat het ’t beste is om nanotechnologie ten minste op Europese schaal op te pakken: hoe zit het met de risico’s, de producten en het gebruik, hoe zijn de definities? Wij moeten ervoor zorgen dat niet elk land zijn eigen regeltjes maakt. Op Europese schaal zou ten minste onderzoek moeten worden gedaan en zou de handelwijze moeten worden vastgelegd. Wat vindt mevrouw Blanksma daarvan?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik denk dat al best veel bekend is over nanotechnologie, maar er is ook veel onrust omdat het maatschappelijk debat hierover nog onvoldoende heeft plaatsgevonden. Als wij de kennis bundelen en bekijken waar de risico’s en de kansen liggen, dan geven wij een goede sturing aan het debat. Op dit moment gaat het alle kanten uit en dat is jammer.
Mevrouw Besselink (PvdA): Mevrouw Blanksma zegt dat er onrust is en dat het maatschappelijk debat niet wordt gevoerd. Volgens mij veroorzaakt dit laatste een deel van de onrust. Het andere deel komt doordat er geen helderheid is over de risico’s. Wil mevrouw Blanksma dat oplossen met een maatschappelijk debat, of vindt zij net als wij dat dit steviger neergezet moet worden, dat daaraan aandacht moet worden besteed en dat daarvoor binnen de budgetten geld vrijgemaakt moet worden?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik kan dat onderstrepen. De kansen en risico’s moeten heel goed in beeld worden gebracht. Het zou een gemiste kans zijn als wij niet zouden weten wat wij willen op dit dossier. Dit moet bovendien in internationaal verband plaatsvinden. Nederland is geen eiland, maar Nederland loopt wel voorop en heeft heel veel kennis op dit terrein. Het is belangrijk om die kennis te behouden.
Mijn laatste punt gaat over de innovatievouchers. Zeer geliefd bij het mkb. Doorgaan daarmee. De minister wijst op de supervoucher. Daar kan ik mij nog geen beeld bij vormen, maar ik wil graag weten wat de minister bedoelt met de supervoucher. Naar onze mening kan er ook een verdubbeling plaatsvinden: waarom wordt geen beroep gedaan op de bedrijven zelf, in welk geval de minister de inzet via een supervoucher verdubbelt?
De octrooibox is niet succesvol. Internationaal zijn wij ingehaald. Daar is meer mogelijk en zijn er minder belemmeringen. Ik wil heel graag weten hoe wij meer uit de octrooibox kunnen halen. Het is een mooi instrument, maar het moet wel worden uitgebouwd.
Inzake de WBSO sluit ik mij aan bij mijn collega’s.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Wij bespreken een waslijst aan stukken. Ik zal niet alles kunnen zeggen wat ik wil zeggen.
De minister-president schetst in zijn brief in de ogen van de SP een te rooskleurig beeld van de kennisinvesteringen. In vergelijking met andere Europese landen doet Nederland het niet goed. Dat moeten wij luid en duidelijk durven vaststellen. Niemand heeft er iets aan als wij daar niet eerlijk voor uitkomen. Het is niet de bedoeling dat de definities worden opgerekt om de uitgaven hoger te laten lijken. De minister doet dat nu wel. Hij rekt de definitie van private R&D-investeringen op en hij doet hetzelfde met de definitie van de publieke R&D. Hij noemt de uitgaven van de huishoudens aan onderwijs opeens uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling. Dat is niet iets wat ik onder R&D versta, en die mening deel ik met veel mensen uit de onderzoeks- en bedrijfswereld. Wij moeten ernaar blijven streven om de private R&D en de publieke R&D zo hoog mogelijk te krijgen. Het is heel goed om dan helder vast te stellen wat je daaronder verstaat, maar het is niet goed om gedurende de rit de definitie op te rekken om op een hoger percentage uit te komen. Hetzelfde geldt voor de publieke R&D-gelden. Gratis schoolboeken en de verhoging van het lerarensalaris is extra geld voor onderwijs. Dat is heel goed, maar het is geen geld voor R&D. Dat mag het kabinet van mij niet zo noemen. Dan krijgen wij een troebel beeld en een troebele discussie en daar houd ik niet van. Ik wil er verder dan ook maar geen woorden aan vuil maken.
Wel is het belangrijk om in te gaan op het niveau van R&D zelf. Het kabinet onderkent de noodzaak van meer R&D-investeringen. Daar ben ik blij mee. Innovatie is een verzamelbegrip voor een aantal dingen. Het is een aanjager van de economie, een bron van welvaart. Het is ook iets wat de mens eigen is. De mens doet niets anders dan de boel om zich heen veranderen en verbeteren. Het is dan ook goed dat dit kabinet in duidelijke woorden keer op keer aangeeft hoe belangrijk dit is. Wij kampen al een aantal jaren met een teruggang in de investeringen. Hoe kan dat in een economie die toch heel aardig draaide? Waarom is inzake de publieke investeringen door al die kabinetten-Balkenende niet de daad bij het woord gevoegd? Overheidsinvesteringen leiden immers tot hogere bedrijfsinvesteringen, als je daar tenminste goede afspraken over maakt.
Ik ben het afgelopen jaar bij veel bedrijven op werkbezoek geweest die veel doen op het gebied van research en development. Steeds weer hoor ik daar dat de uitstekende kennisinfrastructuur hen aan Nederland bindt en dat zij daarom willen blijven. Zij kunnen niet eens zomaar vertrekken naar een ander land. Er is alle reden om dat te koesteren. Inmiddels vreest datzelfde bedrijfsleven dat de wetenschap aan het infuus ligt van ditzelfde bedrijfsleven. Graag hoor ik hierop een reactie van de bewindspersonen.
De SP is van mening dat aan de basis moet worden begonnen. Investeringen in onderwijs zijn in onze ogen uitstekend. Je moet deze alleen niet onder het kopje R&D plaatsen. Je hebt de meeste kans op een kenniseconomie met een hoge innovatiegraad als je ervoor zorg dat je de bevolking zo goed mogelijk opleidt. Daarnaast is het noodzakelijk om het publieke geld met het label R&D zo goed mogelijk in te zetten. Daarover heb ik een aantal vragen.
Ik hoor van alle kanten – de KNAW, NWO, de heer Rinnooy Kan, voorzitter van de SER – dat de verdeling van de FES-gelden transparanter moet. Men wil dat beter gewogen wordt. In het rapport van de Technopolis Group over de ICES/KIS-2-gelden staan nog heel wat verbeterpunten. Zij adviseert om voortaan niet alleen te rapporteren in kwalitatieve, maar ook in kwantitatieve termen. Als voorbeeld geeft zij aan dat ook de invloed die deelprojecten hebben op menselijk kapitaal genoemd moet worden, bijvoorbeeld het aantal onderzoekers dat is opgeleid, de mobiliteit van onderzoekers, het aantal onderzoekers dat is betrokken bij publieke en private onderzoeksprojecten, de private partijen die hebben meegewerkt, de contactgegevens, de vorm van matching of hoeveel onderzoeksgelden zijn ontvangen. Laten wij dan ook eerst beginnen met het aanpassen van de manier waarop wij dit geld verdelen. Ik heb dit bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken uitgebreid aan de orde gesteld. Inmiddels wordt een aantal organisaties die er verstand van hebben bij de beoordeling van de voorstellen betrokken. Ik ben erg benieuwd hoe dat precies zal gaan uitpakken. Is het kabinet het met mij eens dat de volgende FES-ronde best zonder de commissie van wijzen kan? Zo nee, kan de minister dan aangeven op welke wijze deze groep mensen aansluiting met het veld heeft? Een en ander is zo belangrijk omdat wij moeten voorkomen dat binnenskamers wordt vastgesteld wat de onderwerpen zijn die economische gezien zó relevant zijn dat wij daar ons toch al wat schrale budget voor onderzoek zonder goede reden aan uit zouden geven. Ik wil dat eens echt goed wordt bekeken op welke gebieden Nederland zich mag of moet specialiseren. Dat is een zaak van ons allemaal. Dit is van het grootste belang. Er moet een gedegen onderbouwing zijn als zulke zaken worden vastgesteld.
Dan kom ik op de private R&D-gelden. Als ik nog eens kijk naar het overzicht van de projectgelden uit ICES/KIS 2 dan valt mij één ding op, namelijk dat de regering nergens de sleutel 1:2 hanteert bij publiekprivate samenwerking. Dit is wel de sleutel die ik voor ogen heb als ik aan de Lissabondoelstellingen denk. Nergens is sprake van één euro publiek geld op twee euro bedrijfsgeld. De euro’s die wel zijn bijgedragen, zo staat in het rapport, zijn «in kind» bijgedragen. Is het correct dat daarmee wordt bedoeld dat het bedrijf een bijdrage leverde door werk tegen lagere tarieven uit te voeren? Maakten de bedrijven alsnog winst op de opdrachten die in de boeken staan als private bijdrage aan project x en y? Dat wil ik wel eens haarfijn weten. Waarom laat het kabinet hier de doelstelling van 1:2 los? Als er ergens mogelijkheden zijn om te bereiken dat voor iedere euro publiek geld er twee aan privaat geld tegenover staan, dan is het hier. Ik wil er voorts voor pleiten om voortaan innovatiesubsidies slechts te verstrekken wanneer sprake is van een regeling waarbij geld naar de overheid terugvloeit als winst wordt gemaakt. Wij moeten dan wel goed nadenken over de vraag hoe wij zoiets kunnen vormgeven. Er zijn landen die dit zo doen. Daar kunnen wij een kijkje gaan nemen. Ik zie graag een voorstel van het kabinet op dit terrein tegemoet. Wij hebben het tenslotte over subsidies voor projecten in het bedrijfsleven. Laten wij het hier dan ook marktconform aanpakken. Er mag best geld terug de schatkist in rollen.
Dit najaar begreep ik dat de sfeerverhogende maatregel van 500 mln. extra voor innovatie, die minister Van der Hoeven afkondigde, een investering voor 2009 was. Wordt dit bedrag nu toch over vier jaar uitgesmeerd?
In dit debat zal ik gezien de tijd niet ingaan op de KIA. De SP onderschrijft de kritiek van de LSVb op de KIA. Selectie aan de poort, collegegelddifferentiatie: wij vinden dat het stuk niet goed in elkaar zit.
Een aantal collega’s hebben al gerefereerd aan het functioneren van het Innovatieplatform. De SP is duidelijk daarin. Wij vinden het Innovatieplatform onder de regie van de minister-president niet geslaagd. Ik meen dat op het gebied van het draagvlak een belangrijk punt te maken is. De bonden hebben een aantal fantastische voorstellen gedaan voor sociale innovatie. Waarom zitten zij eigenlijk niet in dit Innovatieplatform? Ik heb de indruk dat er sprake is van iets wat de kroon op het CDA-premierschap had moeten zijn in plaats van dat dit iets is waaraan iedereen zich committeert.
Wat vindt het kabinet van het voorstel om het mogelijk te maken dat innovatievouchers tijdelijk bij bedrijven kunnen worden uitgegeven ter stimulering van de economie in deze tijd van crisis?
Nanotechnologie is een fantastische ontwikkeling. Ook ik ben gefascineerd door alle mogelijkheden die deze technologie biedt voor innovatie. Elke medaille heeft echter een keerzijde en dat geldt ook voor nanotechnologie. De minister van OCW wees er vanochtend in het algemeen overleg al op dat het gevaar bestaat dat alles op één hoop wordt gegooid. Dat doen wij niet en volgens mij gebeurt dat Kamerbreed niet. Ik wilde wel in juli 2007 een motie indienen om de regering te verzoeken om de huidige wetten en regels ter bescherming van natuur, milieu en arbeidsomstandigheden te toetsen op eigenschappen van stof op nanoschaal. Deze motie heb ik niet ingediend omdat ik van de minister van Economische Zaken op 6 juli 2007 een brief kreeg waarin stond dat zij op mijn verzoek zou ingaan. Een jaar later ontvangen wij van de minister het actieplan nanotechnologie. Ik sloeg dat hoopvol open. De minister erkent dat er lacunes zijn in de wetgeving, maar wil hieraan geen conclusies verbinden. Zij wil eerst meer praten en meer kennisontwikkeling. Dat moet ook gebeuren, zeker, maar ondertussen verschijnen er wel nanodeeltjes op de markt. Een aantal collega’s heeft daar al op gewezen. Ik vraag de minister om mij exact aan te geven op basis van welke wetten en regels nanobuisjes en alle andere stoffen op nanoschaal uit voorzorg van te voren worden getest en op basis waarvan wordt bepaald of deze überhaupt op de markt kunnen worden toegelaten. Kan de minister bovendien garanderen dat alle nanodeeltjes die nu al worden toegepast in bijvoorbeeld de cosmetica, geen schadelijk effect hebben op gezondheid en milieu? Zo nee, is de minister dan bereid hiernaar onderzoek te doen en uit voorzorgsprincipe op z’n minst de cosmetica- en huidverzorgingsproducten van de markt te weren? Dit geldt ook voor de arbeidsomstandigheden. Wat zijn de blootstellingsnormen? Hoe worden deze gemeten? Welke filters, kleding en opslag zijn vereist? Hoe worden medewerkers geïnformeerd? Zijn er al veiligheidskaarten voor nanostoffen? Kan de arbeidsinspectie beoordelen wat wel en niet is geoorloofd? Graag krijg ik hierover van de minister duidelijkheid.
Ik hoor graag van de minister welke budgetten zij namens de overheid beschikbaar heeft gesteld voor onderzoek naar nanotechnologie. Ik pleit ervoor hiervoor circa 35 mln. per jaar te reserveren.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Juist in deze tijden van economische en financiële crisis moeten de investeringen in onze kenniseconomie vooropstaan. Dat maakt onze economie sterker en slimmer en daardoor concurreert zij beter met andere economieën. Het kabinet heeft veel ideeën, maar er is weinig geld. Dat kunnen wij ons niet permitteren. Als je bekijkt hoe Nederland zich in dit opzicht verhoudt tot andere landen, zie je dat er reden is tot zorg. Het gemiddelde EU-land heeft 5,5 onderzoekers per 1000 mensen. Nederland heeft er slechts 4,8 per 1000 mensen. Er is vooral een tekort aan vrouwen die de wetenschap beoefenen. In Nederland is slechts 19,5% van de wetenschappers vrouw. In Europa is dat 30%. Verder volgt 23% van de studenten in de EU een bètaopleiding. In Nederland is dat slechts 16,5%. Over deze zaken moeten wij ons zorgen maken. Wij houden ons in vergelijking met andere landen nog niet zo goed aan de Lissabondoelstellingen. In de schriftelijke beantwoording van desbetreffende vragen door het kabinet zie je dat van alles wordt opgeteld bij de kennisintensiveringen van het kabinet wat er helemaal niet bij thuishoort. De schoolboeken zijn al genoemd, 220 mln. Dat is geen investering in de kenniseconomie. Of de lerarensalarissen. Dat is hooguit het wegwerken van achterstallig onderhoud. Ook dat is geen investering in de kenniseconomie. Dat is niet extra; dat had sowieso al moeten gebeuren.
Mevrouw Besselink (PvdA): De heer Van der Ham noemt dat «niet extra». Wat heeft D66 wel extra gedaan toen zij in het kabinet zat om dat soort investeringen te doen? Ook toen was er al een achterstand.
De heer Van der Ham (D66): Ik kan daar vele voorbeelden van geven. Er is bijvoorbeeld 1 mld. extra naar onderzoek gegaan. Er moet nog heel veel achterstallig onderhoud worden ingehaald. Dat klopt. De afgelopen twintig jaar is heel veel bezuinigd. Daarover moeten wij ons collectief – coalitie en oppositie – zorgen maken. Daarin moeten wij langdurig investeren. Het kabinet zegt dat het bedrijfsleven meer zou moeten doen, maar de overheid zal daarbij de eerste stap moeten zetten. Tijdens de hoorzitting is hiervan een voorbeeld gegeven. Canada zag dat er een brain drain was uit het land; veel onderzoekers en innovatieve bedrijven trokken er weg. Zij hebben toen heel veel extra geld gestoken in R&D. Dat heeft Canada een enorme impuls gegeven. Ik vraag de regering om eens te bezien of dat voorbeeld kan worden gevolgd. Welke lessen kunnen daaruit worden getrokken? In Canada heeft men echt het tij gekeerd. Graag hoor ik een reactie op dit punt.
Voor D66 is innovatiebeleid integraal verbonden met onderwijs, onderzoek en ondernemen. Daarom vragen wij hoe de regiefunctie van de minister-president nou precies in de praktijk wordt vervuld. In verschillende algemeen overleggen spreken de bewindslieden elkaar vaak tegen of werken zij elkaar tegen op het gebied van kennismigranten en energieproductie. Wat is de afgelopen jaren bijvoorbeeld op die twee punten de regiefunctie geweest van de minister-president? Een ander voorbeeld dat tijdens de hoorzitting werd gegeven, was het voorbeeld van de Nederlandse Orde van Uitvinders (NOVU). Zij werden van het kastje naar de muur, van EZ naar OCW, gestuurd als zij innovatiegeld wilden hebben voor het geven van voorlichting over hun werk. Wat loopt er dan mis in de ambtelijke organisaties? Hoe kan dat gebeuren?
De aardgasbaten die worden besteed aan R&D en wetenschappelijk onderzoek worden ondoorzichtig verdeeld. Normaal worden bij onderzoeksgelden buitenlandse experts ingesteld om voorstellen te bekijken. De experts in Nederland zijn immers vaak betrokken bij het desbetreffende voorstel. De generieke experts zijn niet goed genoeg in de materie ingevoerd om de heel specifieke onderwerpen te behandelen. De NWO hanteert een succesvol systeem. Waarom gebeurt dat niet bij de verdeling van de FES-gelden? Uit de KIA-foto en gesprekken met het bedrijfsleven blijkt wat er inhoudelijk aan schort. Middelen worden te weinig ingezet om structurele infrastructuur voor kennisontwikkeling vorm te geven. Ik noem bijvoorbeeld faciliteiten die bedrijven, dus private instellingen, kunnen aantrekken. Onderzoek naar toepassing van kennis is voor commerciële partijen vaak rendabeler dan fundamenteel onderzoek. Er zouden dus meer publieke middelen naar fundamenteel onderzoek moeten gaan. De WRR heeft gesuggereerd om tot «third places» te komen. Ik wil graag weten hoe de bewindslieden daar op dit moment mee omgaan.
Vanochtend is gesproken over de Europese MIT. Hoe staat het daarmee? De grootste brain drain uit Europa gaat nu vooral naar Amerika. Hoe kunnen wij dat in Europees verband stelpen?
De instrumenten die wij nu hebben, moeten wij niet afschaffen of veranderen, maar uitdiepen. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Aptroot hierover. Wij moeten instrumenten toegankelijker maken zodat er geen torenhoge administratieve lasten aan kleven die ondernemers afschrikken. Instrumenten moeten wij ook behoorlijk financieren. Als een ondernemer veel moeite doet voor het doen van een aanvrage, dan behoort er ook geld te zijn. Ik heb een amendement ingediend op de begroting van Economische Zaken om het IPC op te plussen.
Tijdens de hoorzitting is opgemerkt dat de WBSO-regeling voor grote bedrijven maar beperkt toegankelijk is door het plafond. Hoe wil de regering daarmee omgaan?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): In mijn bijdrage ben ik niet toegekomen aan de innovatieprestatiecontracten, de IPC’s. Ik denk dat het belangrijk is om met het mkb samen te werken om meer geld in IPC’s te kunnen steken. De prefase is in feite al een suggestie om een aantal gelden vrij te maken bij succesvolle samenwerkingsverbanden. De heer Van der Ham zegt bij de behandeling van de begroting ervoor te hebben gepleit, hiervoor extra geld vrij te maken. Aan hoeveel extra geld en aan welke fase denkt de heer Van der Ham daarbij?
De heer Van der Ham (D66): In het amendement staat een bedrag met een dekking. Dat kan mevrouw Blanksma gewoon lezen op Parlando.
Voorzitter. De launching customer is door anderen al genoemd. Daarbij is het van belang dat de politiek niet bij elke tegenslag met de innovatiegelden begint te piepen. Innovatie houdt ook in dat dingen mis kunnen gaan. Hoe wil de regering omgaan met het idee van de blue card? Nederland is daar een groot voorstander van. Hoe is de stand van zaken daarbij?
Op de hoorzitting is vaak gesproken over de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Ik weet dat dit punt voor het kabinet vastligt en dat daarover niet gesproken kan worden. Ik kijk dan maar in de richting van de minister van Economische Zaken. Is het op lange termijn en middellange termijn – niet in deze kabinetsperiode – onontkoombaar dat wij daar toch naar overgaan, juist om ervoor te zorgen dat kleine ondernemingen meer flexibiliteit hebben bij het aannemen van hun personeel?
De nanotechnologie, de bezwaren daartegen en de kansen die zij biedt, zijn een mooi voorbeeld van de dilemma’s die wij bij nieuwe technologieën tegenkomen. Laten wij ervoor zorgen dat veel bezwaren worden weggenomen door nanotechnologie transparant te maken. De voordelen van nanotechnologie zijn zo groot. Het Rathenau Instituut heeft hiervoor een paar behartigenswaardige voorstellen gedaan. Het heeft gezegd dat een en ander in ieder geval inzichtelijk moet worden gemaakt. Zij zeggen vandaag in De Volkskrant dat wij ervoor moeten zorgen dat heel veel bezwaren die worden gevoeld, worden weggenomen door een en ander transparant te maken. De voordelen van nanotechnologie zijn volgens dit instituut zo groot dat wij deze niet overschaduwd mogen worden door halve en hele waarheden. Hoe wil de regering met deze suggestie van het Rathenau Instituut omgaan?
Het is waar dat Europa het beste instrument kan zijn voor het maken van regelgeving. Ik zie echter ook in veel Europese landen een grotere bedeesdheid om dit soort ethische dilemma’s aan te gaan. Wij zien dat ook bij gentechnologie en allerlei andere lastige technologieën. Somsworden deze een beetje eng gevonden. Ik noem bijvoorbeeld medisch-ethische of medisch-biologische toepassingen. Andere landen branden hun handen daar liever niet aan. Laat ik een voorbeeld geven. De criteria die door de commissie-Cramer zijn geformuleerd inzake de biobrandstoffen, zijn leidend in het Europese debat. Dit soort ethische debatten voeren wij in Nederland vaker openbaar. Ik hoop dat wij op al die punten – nanotechnologie, biotechnologie, gentechnologie – Europa voorgaan als richtlijnen moeten worden geformuleerd. Andere Europese landen zijn daar soms een beetje te bangig voor. Laten wij onze ambtenaren maar vrijmaken om ervoor te zorgen dat in Europa goede voorzetten worden gegeven. Anders kunnen wij eindeloos wachten op Europese regelgeving. Dat andere landen te bangig zijn, zit onze onderzoekers in de weg om daadwerkelijk leidend te zijn in de wereld en in Europa. Ik wil dus niet op Europa wachten maar Europa voorgaan. Het laatste voorbeeld daarvan is de ESFA en de gentechnologie. Een paar weken geleden hebben wij hierover een debat gevoerd met de minister van Landbouw. Ik ben het niet eens met de bezwaren tegen de ESFA die worden genoemd, maar het gedoe rond de ESFA houdt biotechbedrijven in Nederland tegen om te innoveren en de kansen van biotechnologie te benutten. Ik zie graag dat de Nederland als lidstaat veel strenger toeziet op dat soort instituten die aan het kwakkelen zijn, soms verkeerde boodschappen geven en onhandig communiceren, zodat de nieuwe technologieën beter kunnen worden benut.
De heer Graus (PVV): Voorzitter. De PVV is van mening dat innovatie per definitie een verantwoordelijkheid is van het bedrijfsleven. In de stukken werd gesproken over Portal to Europe. Ons land is van oudsher al de poort van en tot Europa. Omdat Nederland een ongunstig fiscaal klimaat heeft en met wet- en regelgeving op het gebied van milieu zelfs andere Europese landen links voorbijgaat, is een gigantisch ongelijk speelveld ontstaan. Daar zou de regering iets aan moeten doen. Dat is beter dan zich te bemoeien met innovatie en innovatie door welwillende bedrijven zelfs te belemmeren. De regering dient ervoor te zorgen dat vergunningsprocedures voor innovatieve bedrijven worden versoepeld en versneld. Laat ik specifiek Delta en de kernenergie, waar wij een groot voorstander van zijn, noemen. Delta heeft de kennis voor de bouw van een derde-plusgeneratie kerncentrale in huis. Delta zit niet te wachten op verdere bemoeienissen van de regering en kennisinstellingen, maar enkel op permissies en medewerking. Daar wil het niet lukken. Voor de twee mainports, Rotterdam en Schiphol, wordt de expansie vrijwel onmogelijk gemaakt. Dat zijn per definitie innovatieve bedrijven, maar zij kunnen niet verder door wet- en regelgeving.
Duidelijk is gezegd dat Nederland bedrijven wil aantrekken. Bedrijven kijken wel uit om zich in Nederland te vestigen of om in Nederland te investeren. Ik hoop dat allen in de gaten hebben dat zelfs de Nederlandse bedrijven ons land ontvluchten. Laat staan dat buitenlandse bedrijven, vooral kwalitatief hoogwaardige bedrijven, zich hier komen vestigen.
Onderwijs. De PVV is er groot voorstander van dat wordt gewerkt aan de kwaliteit van het onderwijs en dat leraren beter worden beloond. Laat dat heel duidelijk zijn. Wij zijn echter tegen de impulsbedragen waarnaar in de stukken wordt verwezen. Wij vinden dat impulsbedragen voor de zogenaamde achterstandsleerlingen beter kunnen worden besteed aan de ouderwetse ambachtscholen, die wij graag terug willen zien. Daar moet in geïnvesteerd worden. Dat is belangrijk. Dan is er ook een betere aansluiting van de school op het werk dat de leerlingen daarna kunnen krijgen. Graag hoor ik hierop een reactie van de regering.
De PVV vindt dat het bedrijfsleven wel mag worden ondersteund door TNO, maar welwillende innovatieve bedrijven mogen niet worden beconcurreerd of gefrustreerd door deze zwaar gesubsidieerde niet transparante organisatie. Ik baseer dit echt op bedrijfsbezoeken die ik bijna wekelijks op maandag en vrijdag afleg. Dan hoor ik toch echt van bedrijven dat dit een soort spelletje is tussen TNO en de bedrijven en dat de bedrijven dat vaak verliezen. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Er is duidelijk een concurrentiestrijd en dat mag niet. De bedrijven moeten gesteund worden en niet beconcurreerd of gefrustreerd worden door een organisatie zoals TNO. Dat kan niet, maar dat spelletje wordt wel al te vaak gespeeld. Dat werd zelfs door iemand van TNO bevestigd. Het is tegen mij letterlijk zo gezegd. Het liefst ziet de PVV dat in de toekomst vrijwillige bedrijfsclusters en samenwerkingsverbanden voor innovatie gaan zorgen. Gelukkig gebeurt dit al. Je ziet het al in de tuinbouw. De NVF is heel goed bezig, ook op het gebied van innovatie. Daarbij is er geen overheidsbemoeienis en dat is een heel goede zaak.
Hoeveel heeft de zogenaamde innovatie de laatste jaren gekost? Dit wil ik graag klip en klaar horen, want dat is vrij onduidelijk. Wat heeft het opgeleverd? Dat is nogal belangrijk. Ik kan zo niet zien wat al die investeringen hebben opgeleverd.
Wij zijn niet per definitie tegen of voor nanotechnologie. Ik ben mij zelf in de materie aan het inlezen, maar tot nu toe heb ik er te weinig kaas van gegeten. Dat zeg ik heel eerlijk. Het is nog allemaal koffiedik kijken. Ik kan er nu nog niet echt iets over zeggen. Wij zijn er niet tegen, als het maar geen gevaar voor de volksgezondheid oplevert. Dat is het enige criterium dat wij nu kunnen stellen. Verder meen ik dat wij niet op nanotechnologie vooruit kunnen lopen. Je leest in veel stukken, ook in wetenschappelijke stukken, dat het kankerverwekkend kan zijn en dat soort dingen. Daar moeten wij natuurlijk tegen waken.
Over het Innovatieplatform is al veel gezegd. «Buitenboordmotor voor onze ambities», nou, er is dalijk niet eens brandstof voor die buitenboordmotor, dan kan het kabinet gaan roeien. Het Innovatieplatform kan van ons weg. In het bedrijfsleven is dat ook zo: als iets niet functioneert, of als een medewerker niet functioneert, dan schop je hem op straat. Zo moet het ook met het Innovatieplatform gaan. Aan het tulpeneiland wil ik niet eens woorden vuilmaken. Ik ben een kernenergieman. Ik pleit voor nucleair Nederland, niet voor tulpeneilanden. Dat moeten ze maar doen in Dubai, maar niet hier.
De heer Aptroot heeft al gemeld dat innovatievouchers ook ingeleverd moeten kunnen worden bij het bedrijfsleven. Daar ben ik het mee eens. Wij zijn in principe tegen de innovatievouchers, maar nu zij er toch zijn, als second best, willen wij hierop toch de finetuning loslaten. Ik heb al gepleit voor minder regelingen en voor kortere en eenvoudiger procedures. Dat geldt ook voor de kerncentrales. Ik heb dat al meermalen in een motie gevraagd -maar minister Van der Hoeven is daar vrij taai in; volgens mij leest zij mijn moties niet zo – en gewezen op de onafhankelijkheid van politiek instabiele landen en de betaalbaarheid van kernenergie. Kernenergie is CO2-neutraal. Mij interesseert dat niet zoveel, maar ik zeg dit voor de milieuliefhebbers onder ons. Wij moeten echt naar de kernenergie toe. Het coalitieakkoord moet echt opengebroken worden. Wij gaan achterlopen tot en met en wij komen echt in een energiecrisis terecht. Twee jaar geleden, toen het pas begon, heb ik het nationaliseren van de banken voorspeld. Wat dat betreft, moet er toch maar eens wat beter naar mij worden geluisterd.
Vorige week heb ik samen met de heer Zijlstra van de VVD een motie ingediend voor een nucleair cluster. Dat is allemaal innovatie. Hoe staat het met de loketfunctie van het mkb? Snijden in de bureaucratie van SenterNovem: ik wil eerder spreken over een onderzoek naar de afbouw van SenterNovem. Dat is misschien nog beter.
Klopt het dat bij het merendeel van de aanbestedingen door overheden eerder wordt gekozen voor de laagste prijs en niet voor de meest innovatieve oplossing? Die signalen komen echt uit het bedrijfsleven. Hoe staat het met de samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven als gelijkwaardige partners? De overheid is steeds tevreden en zegt dat het hartstikke goed gaat met de samenwerking, maar het bedrijfsleven vindt dat absoluut niet. Dat is daar heel duidelijk in.
Zijn de ministers het met mij eens dat alle wet- en regelgeving – door de Europese Commissie is deze alleen nog maar toegenomen – de innovatie onnodig belemmert en frustreert? Komt de regering met een oplossing op het gebied van wet- en regelgeving zodat zij het bedrijfsleven een hand kan toesteken? Het liefst zie ik dat nog gebeuren voordat men klaar is met de bouw van het VOC-schip.
Minister Balkenende: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik wil zelf stilstaan bij een aantal algemene zaken. De minister van OCW zal daarna ingaan op de zaken die op zijn terrein liggen. Hij zal ook ingaan op de vragen over definities en op de KIA. Vervolgens zal de minister van EZ de economische aspecten naar voren brengen.
Het is heel goed om het thema innovatie te koppelen aan de tijd waarin wij leven. Mevrouw Besselink, mevrouw Blanksma en de heer Van der Ham merkten dit op en daar ben ik het hartgrondig mee eens. Wij hebben te maken met enorme veranderingen, enorme ontwikkelingen en turbulente tijden, een financiële crisis, klappen op de aandelenmarkten en een grote dreiging in de reële economie. De boodschap van de Kamerleden is dat wij juist in deze tijd naar de betekenis van innovatie moeten kijken omdat wij door innovatie nieuwe wegen kunnen inslaan. Dit algemene uitgangspunt wil ik onderstrepen. Gisteren was ik op werkbezoek in Groningen. Ik heb daar met veel ondernemers gesproken, evenals met kenniscentra, met de Hanzehogeschool en de rijksuniversiteit. Je merkt dat het nodig is dat nu wordt bekeken wat met kennis kan worden gedaan. Het is wel zaak om innovatie niet alleen als innovatie te zien, maar haar te zien in samenhang met een paar andere dingen. Ik noem de thema’s ondernemerschap en duurzame kenniseconomie, maar ik denk ook aan de snelheid van procedures in dit land – ik verwijs hiervoor naar de discussie over het rapport van de commissie-Elverding – en aan de vermindering van de administratieve lastendruk. De samenhang van deze zaken heb ik onder ogen te zien.
Met de algemene lijn om innovatie te koppelen aan de huidige ontwikkelingen en om te werken aan nieuwe kansen, ben ik het hartgrondig eens. Gelukkig worden de genoemde verbanden ook gelegd. Zo worden investeringen verbonden met het thema duurzaamheid. Ik geef daarvan een voorbeeld. Wij gaan 11 en 12 december in de Europese Raad spreken over de auto-industrie; daar voeren wij met de Kamer ook discussies over. Als je extra miljarden stopt in duurzaamheid en auto’s, dan hanteer je een instrument dat past bij de Lissabonstrategie. Daarbij kijk je namelijk zowel naar de bedrijvigheid als naar het thema duurzaamheid. Dat vind ik een voorbeeld van het actueel inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Dat is iets anders dan de traditionele industriepolitiek, waarbij geld aan de industrie wordt gegeven.
Mevrouw Besselink wees op het eerste Innovatieplatform. Zij zei dat veel verwachtingen niet zijn waargemaakt. Ik herken in de woorden van mevrouw Besselink de heer Martijn van Dam. Ik denk met het grootste genoegen terug aan het debat met hem. Hij debatteerde snoeihard, maar dat gaf mij de vrijheid om op dezelfde harde manier te repliceren. Ik herinner mij dat de heer Van Dam eens heeft gevraagd hoe het zover is kunnen komen met al die rapporten. Eind 2006, na vier jaar Innovatieplatform, kon de balans worden opgemaakt. Wij hebben toen gezien dat het werk van het IP heeft geleid tot het plukken van laaghangend fruit: de innovatievouchers, de innovatieprestatiecontracten, de betere kennisuitwisseling tussen kenniscentra en bedrijven. Ook grotere zaken hebben een rol gespeeld, zoals de kenniswerkersregeling. Daar wordt nog steeds over gepraat; dit probleem is nog niet opgelost, maar er zijn absoluut verbeteringen aangebracht. Wij hebben ook gesproken over de financiële middelen die zijn toegevoegd. Ik herinner mij nog de heer Brinkhorst, die een rol heeft gespeeld in de discussie over de FES-gelden. Het is bekend dat inzake de verdeling van die middelen ook het nodige is gebeurd. Zo kan ik nog een hele rij zaken noemen. Ondanks alle kritiek die wij hebben gekregen, was in 2006 het voortbestaan van een innovatieplatform eigenlijk onomstreden. Als je wilt zien hoe Nederland er in 2002 op het punt van innovatie voor stond, kun je kijken naar de internationale indicatoren. Uit een aantal indexen blijkt wat de positie van Nederland is. Op het gebied van ICT heeft Nederland beter gescoord; ook op de global competitive index is Nederland gestegen. Ik kan een aantal van die voorbeelden geven. Ik zeg er meteen bij dat dit niet alleen komt door het Innovatieplatform, maar de dingen zijn wel in beweging gekomen. Partijen hebben elkaar vaker weten te vinden. Het werk is natuurlijk niet af. Dat is de reden geweest om door te gaan met een volgend Innovatieplatform. Als mevrouw Besselink zegt dat de verwachtingen niet zijn waargemaakt, dan verschil ik op dat punt met haar van mening.
Mevrouw Besselink (PvdA): Een aantal zaken werkt echt. Wij hoeven niet te discussiëren over de innovatievoucher, want die werkt echt goed. Mijn kernpunt is dat deze zaken niet allemaal op het conto geschreven kunnen worden van het Innovatieplatform. Dat gaf de minister ook zelf al aan. Volgens mij vindt helemaal niemand in het land dat je niet moet innoveren. Wij willen allemaal innoveren, maar wat is nu precies de meerwaarde van het platform? Wat is nu wel gebeurd wat niet zou zijn gebeurd als wij geen IP 2 hadden gehad?
Minister Balkenende: Mevrouw Besselink moet goed luisteren naar wat ik zeg. Het is mijn vaste overtuiging dat bij de verdeling van de FES-gelden in de afgelopen kabinetsperiode, vooral in Balkenende II, dingen zijn veranderd. Het IP heeft daarop invloed uitgeoefend. Dat staat voor mij als een paal boven water. Dat is even de financiële kant van het verhaal. Dat wij ons ervan bewust zijn, the awareness, dat ook in het beleid zelf rekening moet worden gehouden met innovatie is aantoonbaar. De instrumenten die wij daarvoor hebben ingezet hebben ertoe gedaan. De voucher is daarvan een voorbeeld. De prestatie laat natuurlijk zien wat je met elkaar in een land weet te bereiken. Er zijn nog genoeg punten van zorg. Ik ben het met mevrouw Besselink eens dat R&D nog lang niet goed gaat. De private R&D zit bij grote ondernemingen. In de sfeer van het midden- en kleinbedrijf moet inderdaad meer gebeuren, maar er zijn wel zaken in beweging gezet. Het vorige Innovatieplatform heeft invloed gehad op de stappen die het kabinet heeft kunnen zetten. Die stappen zijn ook tegenover de Kamer verantwoord. Dat heeft ertoe gedaan.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik wil graag van de minister-president horen met welke onderbouwing is gekozen voor juist deze sleutelgebieden. Die onderbouwing is mij totaal niet duidelijk.
Minister Balkenende: Ik heb het nog niet eens over de sleutelgebieden gehad. Het is goed dat mevrouw Gesthuizen daaraan refereert.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Daar heeft de minister wel aan gerefereerd, namelijk door te zeggen dat het Innovatieplatform bepaalde keuzes heeft gemaakt.
Minister Balkenende: Indertijd is gekozen voor een aantal gebieden waarvan bekend is dat Nederland daarop sterk is. Ik hoor uit de praktijk dat het voordelen heeft als men tot een sleutelgebied behoort. Als mevrouw Gesthuizen andere signalen hoort, dan verneem ik die graag. Deze voordelen doen zich voor op het gebied van toegankelijkheid van kennis, krachtenbundeling of het in beweging krijgen van zaken. Niet voor niets pleit men in sommige sectoren ervoor om juist nog meer te doen. Ik noem bijvoorbeeld de creatieve industrie. Een stad als Amsterdam biedt geweldig veel aan op dit terrein. Ook in het huidige Innovatieplatform hebben wij heel veel gediscussieerd over de vraag wat je kunt doen om de betekenis van de creatieve industrie als belangrijke sector in Nederland op een hoger plan te brengen: welke concrete activiteiten zijn nodig om de zaken in beweging te brengen? Doordat dit tot sleutelgebied is benoemd, zijn al zaken in beweging gekomen. Dat geldt ook voor andere sectoren. Neem het thema water. Als je ziet hoe sterk Nederland wordt geafficheerd met dit thema in de sfeer van kennisontwikkeling, kennisdeling en kennisoverdracht in Nederland en ver daarbuiten, dan blijkt dat dit ertoe doet. Deze aanpak, het werken met sleutelgebieden, is juist heel positief geweest. Deze geluiden hoor ik ook van de sectoren zelf. Sommigen vragen of de sleutelgebieden wel nodig zijn, want, zo stellen zij, als iets functioneert, heb je het niet nodig. Je kunt echter ook juist de sterke kant profileren. Ik ben blij dat wij voor deze aanpak hebben gekozen. Ik zou niet graag hebben dat wij deze niet zouden hebben.
Mevrouw Gesthuizen (SP): De minister zegt dat hij het graag hoort als ik dat anders heb vernomen, en ik heb dat anders vernomen.
De voorzitter: Dat horen wij dan graag van u in de tweede termijn.
De heer Aptroot (VVD): De minister-president noemt een paar successen van het Innovatieplatform. Ik ga niet zeggen dat niks succesvol was, maar hij verwijst naar het kabinet-Balkenende II. Dat vond ik eerlijk gezegd ook een goed kabinet. Dat zeg ik heel eerlijk. Het gaat er echter om wat het Innovatieplatform nu doet. Ik wil niet steeds terugkijken. Ik wil ook vooruitkijken. De minister noemt het IP een buitenboordmotor. Als zeiler weet ik wat een buitenboordmotor doet: hij helpt je even de haven uit te komen, maar als je de wind in de zeilen krijgt zet je de motor uit want dan heb je hem niet meer nodig. Laten wij nuchter zijn. Het Innovatieplatform nu aanhouden – nu wij de zaken uitvoeren en nu wij weten wat wij willen – met een secretariaat dat ruim 3 mln. per jaar kost, vind ik echt niet nodig. Dat is zonde.
Minister Balkenende: Dat standpunt was al bekend. Laten wij eerst eens naar de feiten kijken.
Het is goed om hierover te praten, want het gaat over het bestaansrecht van het IP 2. Wat zouden wij missen als het IP 2 er niet zou zijn? Wat zijn de criteria voor het succes? Met welke belangrijke zaken is het IP nu bezig? Ik noem als eerste de kennisinvesteringsagenda. De Kamer heeft de KIA-foto gezien. Begin volgend jaar zal er een volgende foto komen. De minister van OCW zal hier straks ook nog op ingaan. De KIA is juist bedoeld om elkaar scherp te houden. Natuurlijk krijg je een stoplicht, natuurlijk is niet alles in één keer te realiseren, maar je brengt wel een focus aan. Hoe kijken wij bijvoorbeeld aan tegen investeringen op het gebied van kennis? Als tweede noem ik het breed gedragen actieplan Concurrentiekracht, Nederland in de wereld. Dit bevat tien heel concrete punten waaruit blijkt hoe je de positie van Nederland kunt versterken. Als derde noem ik het versterken van de cultuur van excellent wetenschappelijk onderzoek, zowel bij fundamenteel onderzoek als bij toegepast onderzoek. Dit zijn algemene oriëntaties.
Dan de concrete acties. In de afgelopen jaren hebben wij duidelijke activiteiten verricht op het gebied van water en zorg. In overleg met het ministerie van VWS is het Zorginnovatieplatform (ZIP) opgestart. Het IP werkt samen met OCW om de innovatiemogelijkheden in het onderwijs te versterken. Het programma Groeiversneller is genoemd. Dat heeft juist de bedoeling om ervoor te zorgen dat bedrijven ook echt kunnen groeien. Het grote probleem in Nederland is dat er in Nederland wel heel veel starters zijn, maar dat de doorgroei naar een grote onderneming vaak heel lastig is. Dat is een belangrijk punt. Paint the World Orange is een aardige wedstrijd. Ik zie de heer Aptroot lachen. Het is mooi dat hij daarvan de humor inziet, en ik zie ook graag lachende mensen, maar behalve met die lach ben ik het met de heer Aptroot oneens. Er zijn meer dan 160 ideeën naar voren gekomen. Ik vind dat eigenlijk een mooi symbool van het feit dat er geweldige ideeën zijn. Verder doet het Innovatieplatform evenzeer een appel op het kabinet om zaken aan de orde te stellen. Er is gesproken over Portal to Europe en over het algemene vestigingsklimaat. Volgende week vindt het innovatie event plaats. 2000 mensen zullen hierbij aanwezig zijn. De Kamerleden zijn van harte welkom.
Ik wil ingaan op het programma Nederland in de wereld. De doelstelling is om 50 internationale ondernemingen naar Nederland te krijgen. De mensen uit het bedrijfsleven hebben zelf gezegd dat wij ervoor moeten zorgen dat Nederland aantrekkelijk is. Zij willen zich daarvoor inzetten. Over de context heb ik het al gehad. 1000 PhD’s op termijn zorgen ervoor dat je het nodige doet aan het genereren van kennis. Maak Nederland aantrekkelijk als land waarin mensen kunnen promoveren. Zorg voor meer internationale scholen. Dan zijn er ook nog de grote projecten. Wij hebben al gesproken over het eiland in zee, het tulpeneiland. Dat was een metafoor; het ging erom te achterhalen waarin Nederland kan excelleren. Nederland als internationaal testbed voor vernieuwing. De groeiversnellers heb ik al genoemd. Slimmer werken, ook daarover hebben wij vorig jaar een conferentie gehouden. En ten slotte de kennisinvesteringsagenda en het sleutelgebied.
Wanneer waren wij succesvol? Het eerste is dat realiseert wat je je hebt voorgenomen. Natuurlijk hoop je dat dit bijdraagt aan meer algemene doelen, bijvoorbeeld het doel dat Nederland stijgt op de Global competitive index. Wij willen graag bij de top vijf horen. Kortgeleden stond Nederland op 10, nu staat Nederland op 8. Wij hebben de ambitie om hoger te stijgen. Dat is niet gemakkelijk; andere landen zijn daar ook mee bezig. Dat is terecht opgemerkt. Je zult scherp moeten blijven, maar dat wij van 10 naar 8 zijn gegaan, is mooi. Dat geldt ook voor andere indicatoren en andere algemene punten. Hoe vergroot je bijvoorbeeld de arbeidsproductiviteit in Nederland? Hoe kun je de concurrentiekracht versterken? Hoe kun je sneller werken? Hoe krijg je nieuwe combinaties van innovatie en ondernemerschap? Hoe krijg je een betere overdracht van kennis vanuit de kenniscentra naar de bedrijven? Op al die punten wil een Innovatieplatform in samenspel met anderen actief zijn. Op die gebieden willen wij resultaten boeken. Sinds 2002 is het nodige veranderd. Om die reden gaan wij door, en dat geldt ook voor deze periode.
Wie draaien nu mee in zo’n Innovatieplatform? De sociale partners zijn bijvoorbeeld niet vertegenwoordigd in het Innovatieplatform. Ook is gesproken over de jonge generatie. Hoe krijg je haar bij het werk betrokken? Na het eerste Innovatieplatform is bij de nieuwe kabinetsformatie gekozen voor een Innovatieplatform waarin mensen op persoonlijke titel worden gevraagd. Zij worden gevraagd vanwege hun deskundigheid. De heer Rinnooy Kan is niet gevraagd in zijn hoedanigheid van voorzitter van de SER. Hij is gevraagd omdat hij iemand is die kennis van zaken heeft. In het platform zitten ook enkele mensen uit het bedrijfsleven, niet omdat zij bij Philips of DSM werken, maar omdat zij heel veel weten van innovatie, van internationaal opereren en ondernemerschap en een visie hebben op het overheidsbeleid. In het platform zitten mensen uit de academische wereld. Dat is buitengewoon nuttig. Er zijn ook mensen met kennis van het mkb. Wij hebben dus niet gekozen voor een setting waarin bijvoorbeeld er bijvoorbeeld vertegenwoordigers zouden zijn van de sociale partners. Daar hebben wij wel contact mee.
De Lissabonagenda is buitengewoon relevant voor de Europese context van R&D en innovatie. Het is bekend dat in maart in de Europese Raad altijd wordt gesproken over deze agenda. Altijd wordt een document opgesteld en er is een jaarlijks overleg met sociale partners, juist over het thema innovatie. Dat is het formele moment, maar er zijn natuurlijk tal van andere momenten waarop je met elkaar contact hebt. Kortom, de overdracht van kennis en van opvattingen vindt wel plaats.
Dan de jonge generatie. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) heeft ook faciliteiten voor jonge wetenschappers. Toen ik een keer in Amsterdam was in het gebouw van de KNAW, heb ik ook met hen gesproken. Het is fantastisch om te zien hoe jonge wetenschappers het land in gaan en met anderen spreken over allerlei ontwikkelingen. Wij nemen daar kennis van. Wij praten niet alleen maar over het Innovatieplatform, de club van 15 tot 20 mensen. Nee, er zijn tal van netwerken. Ook daarom worden de jongeren erbij betrokken. Wij kunnen niet zeggen dat, omdat mensen niet in het Innovatieplatform zitten, zij hierop geen invloed hebben of er niet bij betrokken zijn.
De heer Aptroot heeft gezegd dat het Innovatieplatform er goed aan zou doen om te stoppen. Misschien is het goed om ook hierover een enkele opmerking te maken. Ik ken de opvatting van de heer Aptroot. Het is ook goed dat hij consistent is in zijn opvatting, want je kunt niet het ene moment zeggen dat het IP weg moet en het andere moment zeggen dat het niet weg moet. Het zou wel getuigen van moed als hij zou zeggen dat hij het misschien toch niet goed had gezien. Ik zou het toejuichen, maar misschien is dat te veel gevraagd. Dat kan hij wellicht ook nog aan het einde van dit overleg doen. Dat zou fantastisch zijn. De heer Aptroot begon met een karikatuur van het Innovatieplatform. Zijn eindboodschap was dat het Innovatieplatform niet nodig is, want wat zouden wij eigenlijk missen? Ik heb niet voor niets aangegeven wat er nu gebeurt. Ik zie hoe de leden van het Innovatieplatform contacten onderhouden met het bedrijfsleven en kennisinstellingen, hoe intensief wordt gesproken over de vraag hoe je excellentie krijgt in het wetenschappelijk onderzoek en hoe je zaken in beweging krijgt. Zij doen dat gewoon omdat zij daar belangstelling voor hebben; zij worden daar niet voor betaald, maar voelen zich verantwoordelijk voor de toekomst van Nederland. Zij voelen zich evenzeer verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat Nederland een goed vestigingsland is. Het kabinet moet kijken naar het fiscale klimaat, naar de infrastructuur en de kennisinfrastructuur. De leden van het platform hebben echter ook hun contacten en willen eraan bijdragen dat bedrijven zich in Nederland vestigen. Ik noem nog eens het innovatie event van volgende week, waar 2000 mensen bijeenkomen. Waarom zou je geen gebruikmaken van deze mogelijkheden? Ik begrijp de opmerking van de heer Aptroot, maar ik zie nadrukkelijk de meerwaarde van het Innovatieplatform. Indertijd zijn wij begonnen met het eerste IP. Toen is gezegd dat dit voor één kabinetsperiode zou zijn. Toen die periode afgelopen was, is opnieuw een afweging gemaakt. Wij hadden dat ook niet kunnen doen. Het is mij aan het begin van deze kabinetsperiode opgevallen dat het onomstreden was dat het Innovatieplatform zou doorgaan. Afgesproken is dat het IP deze kabinetsperiode actief zal zijn. Er is niet gezegd dat het voor de eeuwigheid is. Er zal opnieuw een afweging moeten plaatsvinden, maar ik zie nu duidelijk de meerwaarde van het platform. Natuurlijk kun je zaken niet van het ene op het andere jaar of van de een op de andere maand veranderen, maar ik zie wel dat zaken in beweging zijn gekomen en daarom ben ik buitengewoon gemotiveerd om leiding te geven aan het IP. Ik zie resultaten, ik zie enthousiaste leden, ik zie dat keihard wordt gewerkt. Er worden ideeën aangedragen. Zaken worden in beweging gebracht. Ik zou het niet graag missen. Op dit punt moet ik de heer Aptroot vragen om eens bij zichzelf te rade te gaan: heb ik het wel goed gezien, kan het ook anders, gooi ik geen dingen weg? Als die bezinning tot de conclusie leidt «mijnheer de premier, u heeft toch gelijk», wat zou dat dan mooi zijn!
De heer Aptroot (VVD): Ik ben diep geraakt als de minister-president uit het diepst van zijn hart zegt dat hij het niet graag zou willen missen. Maar zou het kabinet zonder het IP niet dezelfde contacten hebben met wetenschap en industrie? Die contacten zijn voortreffelijk, maar ik zie de meerwaarde echt niet van het IP.
Minister Balkenende: Er is erg veel in beweging gezet. Ik denk aan het buitengewoon belangrijke thema «innovatie in de zorg». Het is erg belangrijk dat wij hier op een projectmatige manier bezig zijn. Een volgende keer zal het gaan om innovatie in het onderwijs en het thema «water». Je kunt aantonen waar veranderingen aan zitten te komen. Je kunt natuurlijk altijd de vraag stellen of het wel genoeg is, maar het zou eeuwig zonde zijn om het effectieve IP nu niet te benutten. Een groot voordeel van het IP is dat zaken in samenhang worden bekeken. Er is bij voorbeeld een samenhang tussen het vestigingsklimaat en de internationale contacten met buitenlandse ondernemingen. Het lijkt mij dat het IP grote voordelen heeft en dat wij er daarom mee door moeten gaan.
Mevrouw Besselink (PvdA): De minister-president heeft enkele criteria voor afrekenbaarheid genoemd. Mijn vraag is: wanneer is voor hem de klus klaar?
Minister Balkenende: Ik denk dat wat betreft de innovatie de klus nooit klaar is. Bij IP 1 ging het vooral om het benoemen van de thema’s en de manier van werken. Bij IP 2 gaat het veel meer om concrete projecten. Wat er in een volgende periode gaat gebeuren, zal duidelijk moeten worden tijdens deze kabinetsperiode. Maar één ding staat vast: de ontwikkelingen op het gebied van de kennistransfer, de samenwerking tussen kenniscentra en bedrijven, het uitwisselen van onderzoekers, het leggen van internationale contacten, het meer doen aan R&D, het meer inschakelen van het mkb enz., zijn allemaal zaken die nooit af zijn. Dat werk gaat gewoon door.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik ben het daarmee mee eens. Is het mogelijk om duurzame innovatieve projecten naar voren te halen? Welke projecten heeft de minister-president daarbij voor ogen? Wie voert de regie bij de samenwerking tussen het IP en de departementen?
Minister Balkenende: Dit was mijn algemene verhaal. Ik kom nog bij de vragen.
De Kamer heeft informatie gehad over het thema «maatschappelijke innovatie». Bij tal van innovatieprogramma’s is het van groot belang dat er een goede afstemming is met het veld. Ik heb het nu over energie, water, gezondheid en dergelijke. De hoofdlijnen van de agenda zijn getoetst bij het veld in de vorm van conferenties, kennisarena’s, transitieplatforms en dergelijke. In het kader van het thema «water» zijn ondertussen twee projecten van start gegaan waarbij het bedrijfsleven en kennisinstellingen nauw zijn betrokken. Het is van groot belang dat de economische dimensie van innovatie wordt versterkt.
Ik dank de heer Aptroot voor zijn 12 punten. Innovatievouchers zijn een groot succes geworden. Toen ze werden geïntroduceerd, werd er direct flink gebruik van gemaakt. Ze hebben ook geleid tot nieuwe contacten en genereren extra financiële middelen. Dit jaar kunnen wij al spreken van zo’n 20 000 vouchers. Het interessante is dat andere landen dit instrument overnemen. Ik ben echt tevreden over de ontwikkelingen op dit punt.
Regelingen moeten inderdaad consistent zijn. Als je investeert, doe je dat voor een langere periode en ook daarom moet de overheid voorspelbaar zijn. De regels moeten helder zijn. Innoverende ondernemers willen inderdaad creatief zijn en daarbij hoort een snelle en soepele vergunningprocedure. Dat is een algemeen doel van het kabinetsbeleid. Ik noem het eenloonbegrip en het samenvoegen van typen vergunningen. De kabinetsdoelstelling is min 25%. Wij zullen een pakket voorstellen sturen richting Brussel om ook daar dit debat te entameren. Innovatie vindt immers alleen maar plaats in een omgeving die daadwerkelijk uitnodigt tot innoveren.
Mevrouw Blanksma heeft gevraagd naar de mogelijkheid om specifieke innovatieprojecten naar voren te halen. Ik wijs erop dat wij in een betrekkelijk korte periode worden geconfronteerd met totaal andere inzichten. Zo gingen wij uit van een olieprijs van 125 dollar, maar die is nu gezakt tot beneden de 60. Ook het inflatieniveau is lager dan wij veronderstelden. Er is dus sprake van een andere economische werkelijkheid. De uitgavenkaders staan vast. Ook bij economische tegenvallers houden wij daaraan vast. Daarmee houd je de stabiliteit erin. Bij innovatie is sprake van intensivering. Binnen de bestaande begrotingsregels zouden bepaalde zaken naar voren kunnen worden gehaald. Ik noem het onderhoud van de fysieke infrastructuur. Het kabinet beraadt zich hier nog op.
Ook is gevraagd naar de samenwerking tussen het IP en de departementen. De drie bewindspersonen hebben eerst hun vakverantwoordelijkheid en zitten daarnaast ook in het IP. Soms is dat een dubbelrol, want het IP kan meer willen dan het kabinet kan toezeggen. Als dat het geval is, moet er een marsroute worden ingezet waarbij stapsgewijs te werk wordt gegaan. Ik denk aan de kennisinvesteringsagenda. De kenniswerkersregeling werkt nog niet perfect, maar het is wel veel beter dan het was. In het verleden lieten departementen nogal eens verschillende signalen horen, maar dankzij onder andere het IP is daarin verbetering opgetreden. De vraag tijdens het vorige IP wat wij kunnen doen met de FES-middelen heeft ook resultaten geboekt.
Wat betreft de communicatie heb ik natuurlijk niet alles in de hand. Van de 10 punten kom ik niet al te veel tegen, terwijl het wel om majeure zaken gaat. Dat vind ik jammer. Ik stel trouwens ook vast dat negatieve zaken meer aandacht trekken dan positieve zaken, maar daarmee heb je in de politiek vaker te maken. Het is van groot belang dat je koersvast bent. Het belangrijkste is dat de dingen gedaan worden die gedaan moeten worden. En dan denk ik aan zoiets als de uitwisseling van onderzoekers tussen bedrijven en universiteiten. Dat er over de resultaten van al die activiteiten goed moet worden gecommuniceerd, is inderdaad van groot belang.
Het zou mij een lief ding waard zijn als ook in het private domein meer werd geïnvesteerd in R&D. Het voordeel van de kennisinvesteringsagenda is dat de mensen scherp worden gehouden. De Kamer mag het kabinet daarop aanspreken, maar ook het private domein moet meer gaan doen.
De heer Van der Ham heeft er terecht voor gepleit om in deze tijden van crisis andere accenten te leggen. Wat betreft de bètaopleidingen zijn er successen te melden, ook al is het nog niet genoeg. Gisteren was ik bij de presentatie van het nieuwe CBS-rapport en toen viel het mij op dat vrouwen ondertussen hoger zijn opgeleid dan mannen. Ik weet ook wel dat een goede opleiding nog geen garantie is voor een hoge functie, maar toch ben ik er gelukkig mee dat er bijvoorbeeld meer vrouwelijke dan mannelijke rechtenstudenten zijn. Ik zie dingen veranderen in dit land en daar ben ik gelukkig mee.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Als je wat betreft de investeringen in onderzoek de hand op de knip houdt, lijden daar de groepen die aan de rand staan – allochtonen, jongeren – het meest onder.
Minister Balkenende: Dit is inderdaad relevant, maar ik stel vast dat steeds meer allochtone vrouwen hogere opleidingen volgen.
Aan het adres van de heer Van der Ham merk ik op dat de term «tulpeneiland» een metafoor is. Natuurlijk komt er nooit een tulpeneiland, maar de metafoor was bedoeld om aan te geven dat Nederland sterk is in waterbeheer, baggeren en het creëren van land. Nederlandse bedrijven in deze sectoren doen het erg goed in het buitenland. En hoe doen ze het in eigen land? De zandmotor is een interessant project. Andere voorbeelden zijn de Afsluitdijk en het energie-eiland. Als premier zie ik erop toe dat die ideeën niet worden vergeten, ook al hebben wij daar private partijen voor nodig.
Sommige zaken zullen geregeld moeten worden op Europees niveau en dan past enige bescheidenheid. Daar moeten wij praktisch in zijn.
De heer Van der Ham (D66): Ik had niet zozeer kritiek op het kabinet, maar wees erop dat Oost-Europese landen heel anders in het dossier biotechnologie staan dan Noord-Europa. Zij trappen nogal eens op de rem, waardoor Nederlandse bedrijven niet weten waar ze aan toe zijn. Ik noem als voorbeeld de Cramer-criteria. Het is van groot belang dat veel technologieën die door velen eng worden gevonden, worden gerationaliseerd. Geen land is daar beter in dan Nederland waar in het openbaar veel wordt gediscussieerd over ethische dilemma’s van nieuwe technologieën.
Minister Balkenende: Ik onderstreep dat. Wij kunnen niet hebben dat zaken op hun beloop worden gelaten.
Volgens de heer Graus kunnen mainports niet groeien omdat er te veel milieuregels zijn. We moeten de zaken wel scherp blijven zien. Onder leiding van de heer Alders is in samenwerking met belanghebbenden nagedacht over een efficiënte benutting van de ruimte. En wat Rotterdam betreft, die gemeente is onlangs gestart met de tweede Maasvlakte. Dat is belangrijk want het raakt het bestaansrecht van een belangrijke haven op langere termijn. Er moet echter wel tempo worden gemaakt, want als je te lang wacht, mis je internationale kansen.
Minister Plasterk: Voorzitter. Ik ben nu dik anderhalf jaar lid van het Innovatieplatform en ik vind het platform buitengewoon nuttig. Het is een divers gezelschap, bestaande uit toppers uit de wetenschap en het bedrijfsleven. Ik heb geen moment de indruk dat deze mensen daar voor hun eigen zaak zitten. Mensen zitten daar werkelijk om vanuit hun expertise met elkaar na te denken over het nut en het proces van de innovatie in Nederland. Vragen over de FES-procedure, de positie van NWO enz. worden opgepikt door de vertegenwoordigers van de overheid. Het is goed om elkaar op zo’n plek over dit soort kwesties aan te spreken. Ik schrok toen de VVD zei dat het IP beter kan worden afgeschaft. Dat is een nieuw geluid. Ik kan de heer Aptroot zeggen dat vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven zelf er echt weinig voor voelen om er een punt achter te zetten. Je kunt natuurlijk altijd kritiek hebben, maar laten wij ons cynisme nu eens achter ons! Deze kennisinvesteringsagenda lag er al toen het kabinet werd gevormd. Het was een belangrijke inspiratiebron bij de formatie en het opstellen van het coalitieakkoord.Deze agenda stelt voor om 12 mld. structureel extra te investeren tot aan 2016. Dat is voor een deel een private en voor een deel een publieke investering. De bandbreedte voor de publieke investeringen zou in die periode 3,5–6 mld. moeten zijn. In deze kabinetsperiode is dat dus 1,75–3 mld. structureel. Het kabinet investeert 2 mld. Daarnaast komt er vanuit het FES 1 mld. bij. Wij zitten dus binnen de bandbreedte van de KIA. Natuurlijk staat niet alles onmiddellijk op groen. Ik wil hierbij wel aantekenen dat dit kabinet afrekenbaar is op zijn eigen doelstellingen.
Lerarensalarissen vallen onder de kennisinvesteringen, want dit is een onderwijsuitgave. Onderwijsuitgaven zijn bijna alleen maar salarisuitgaven. De heer Van der Ham spreekt van achterstallig onderhoud. Onder vorige regeringen is er wellicht onvoldoende in geïnvesteerd. Maar deze regering investeert dus wel voldoende. Ook al is het achterstallig onderhoud, het is in ieder geval onderhoud in de sector kennisinvesteringen. Ik heb meegewerkt aan het verkiezingsprogramma van de PvdA en daarin was aanvankelijk geen plaats voor gratis schoolboeken. Nu ik zie hoe het uitwerkt, ben ik er buitengewoon enthousiast over. Het heeft namelijk een sterk innoverend effect. De scholen hebben zelf een budget voor leermiddelen. Dat kunnen boeken zijn, maar dat hoeft niet. Moet je eigenlijk nog wel 14 kilo boeken per leerling aanschaffen of kan het lesmateriaal ook op andere manieren worden aangeboden?
De heer Van der Ham (D66): Je kunt natuurlijk alles onder het kopje innovatie plaatsen. In het kader van de KIA moet 4,7 mld. worden uitgegeven en daar zitten de schoolboeken in ter waarde van 220 mln. De minister haalt de Lissabondoelstelling dus niet. Hoe mooi het ook moge zijn, maar je kunt de schoolboeken er toch niet bij onderbrengen?
Minister Plasterk: Bij elke gelegenheid komen de heer Van der Ham of de heer Pechtold met de gratis schoolboeken. Ik wilde dat even in perspectief plaatsen. Het gaat om een relatief klein bedrag. Maar ik heb ook willen wijzen op het innoverende effect van de gratis schoolboeken nu de scholen zich buigen over andere manieren om de lesstof aan te bieden. Ik verwacht dat wij de komende jaren, nog binnen deze kabinetsperiode, grote stappen kunnen maken.
De heer Van der Ham (D66): Wij halen de Lissabondoelstellingen niet, ook niet met de KIA.
Minister Plasterk: De Lissabondoelstellingen worden op meer punten niet gehaald. Dat klopt.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Beschouwt de minister een paar honderd miljoen voor gratis schoolboeken als extra geld voor kennisinvestering?
Minister Plasterk: Dat heb ik net al gezegd: ik denk dat het een innoverend effect heeft.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Wij rekenen ons op deze manier rijk. Het gaat wel af van de private investeringen nu de huishoudens dat geld niet hoeven uit te geven. Ik sluit mij volledig aan bij de woorden van de heer Van der Ham. Dit is gewoon een staaltje van creatief boekhouden.
Minister Plasterk: Nee. Als degene die betaalt, niet degene is die bepaalt, wat gebeurt er dan? De scholen maken dan een lijstje boeken en de ouders hebben die dan maar aan te schaffen. Nu ligt dat anders. De scholen hebben prikkels gekregen om na te denken over andere en nieuwere vormen van kennisoverdracht. De landen om ons heen besteden nog niet de helft van het Nederlandse bedrag aan schoolboeken en dat komt omdat het daar anders georganiseerd is.
De heer Aptroot had een aantal punten die op mijn terrein liggen. Hij vroeg of kennisinstellingen zoals universiteiten niet gefinancierd kunnen worden op basis van samenwerkingsprojecten met bedrijven. Wij hebben instrumenten om universiteiten aan te zetten tot samenwerking met het bedrijfsleven, maar het kan niet de bedoeling zijn om de financiering van de universiteiten daarvan afhankelijk te maken. Maar misschien begreep ik de heer Aptroot verkeerd.
De heer Aptroot (VVD): Het gaat mij erom dat je een stukje van de tweede geldstroom voor projecten afhankelijk maakt van de bijdrage van het bedrijfsleven door een zekere matching.
Minister Plasterk: Ik denk daar verder over na, maar het gebeurt nu ook al bij onder andere STW-programma’s en ZonMw-projecten. Maar je zou dat kunnen uitbreiden.
Het Platform Bèta Techniek is een buitengewoon succesvol initiatief. Dat is een van de dingen waarbij je een aantoonbaar effect ziet. Met steun van de overheid is de toestroom naar technische studies toegenomen.
Volgens mij heeft elke universiteit iets wat lijkt op de door heer Aptroot genoemde incubator building. Alle colleges van bestuur zullen overtuigd zijn van de noodzaak om starters faciliteiten aan te bieden. Bij de hogescholen ligt het misschien wat anders omdat zij minder onderzoek doen dan universiteiten.
De samenwerking tussen OCW en EZ is werkelijk uitstekend. Collega Van der Hoeven en ik treden gezamenlijk op!
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik vind het heel belangrijk dat goed wordt samengewerkt op persoonlijk gebied, maar ik doelde meer op de inhoud, de verdeling van de budgetten en dergelijke.
Minister Plasterk: Over de samenstelling en de manier van werken van het IP is goed nagedacht. Het is niet alleen maar temperament en humeur.
Mevrouw Gesthuizen vroeg naar het achterblijven van private investeringen. Zij heeft hier een punt. Dat kan een Innovatieplatform natuurlijk niet veranderen. Het commitment aan Nederland en de Nederlandse belangen neemt toe, maar uiteindelijk zullen investeringsbeslissingen niet afhankelijk zijn van afspraken in het IP. Je hoort dan wel waarom bedrijven eventueel elders hebben geïnvesteerd.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Misschien moet ik deze vraag voorleggen aan minister Van der Hoeven. Ik heb goed gekeken naar de manier waarop de ICES/KIS 2-projecten zijn gefinancierd. In de begroting wordt niet uitgegaan van een bepaalde wenselijke verhouding tussen publieke en private investeringen.
Minister Plasterk: Het percentage vrouwen in de wetenschap is inderdaad te laag. Dat ben ik volledig met de heer Van der Ham eens. Vergeleken met omliggende landen scoren wij slecht en hier moet dus nog het nodige gebeuren. Sommige universiteiten zetten daar actieve programma’s op om er maar voor te zorgen dat er geen talent wordt vermorst.
Minister Van der Hoeven: Voorzitter. Net als de minister-president heb ik het IP vanaf het begin meegemaakt. Er is inderdaad een verschil tussen het eerste en tweede IP. Er worden andere accenten gelegd, terwijl op bepaalde accenten wordt voortgeborduurd. Dat is natuurlijk een goede zaak. Het IP moet armslag hebben om projecten op te zetten en onderzoek te doen. Daarvoor hebben wij budget beschikbaar gesteld. De rol van ijsbreker kan niet worden onderschat. Natuurlijk moeten wij het coalitieakkoord uitvoeren, maar het is belangrijk dat wordt meegekeken en dat verdere stappen worden gezet op innovatieterrein. Het spreekt voor zich dat de relatie tussen het IP en de twee vakministeries goed moet worden bewaakt. Als het kan, moet je de ideeën van het Innovatieplatform een plek geven. Alleen heeft dat soms wel een langere adem dan een regeerperiode. Wat wij ook geleerd hebben, is dat je zaken bij elkaar moet voegen. Dat is ook de reden waarom de projectdirectie kennis en innovatie van start is gegaan en de langetermijnstrategie «Nederland ondernemend innovatieland» is opgesteld. Het aardige is dat andere departementen hierbij aanhaken. Dat was onder het vorige kabinet nog niet het geval.
Innovatiebeleid is niet statisch. Dat kan ook niet, want als het statisch is ben je niet meer innovatief. Je moet op onderdelen risico’s durven nemen. Als je dat doet, kun je niet altijd een-op-eenresultaten behalen. Het gaat immers vaak om technologieën die nog niet eerder zijn toegepast. Dat de overheid meer als launching customer moet optreden, hoort erbij. Het innovatiebeleid is overigens één van onze vestigingsfactoren.
Mevrouw Besselink (PvdA): Gaat de minister nog meer zeggen over de overheid als launching customer?
Minister Van der Hoeven: Nee, daar ga ik niet verder op in. Mijn algemene opmerking was: launching customer, ja, maar dan moet je ook bepaalde risico’s incalculeren.
In het advies van de WRR over innovatie wordt benadrukt dat innovatie vernieuwing betekent en dat je het innovatiebeleid moet afstemmen op nieuwe inzichten. Het is nooit af. Het hbo moet meer worden betrokken bij innovatie en valorisatie. Verder moet er een koploperloket komen.
In de industriebrief hebben wij een aantal acties aangekondigd. Innovatie als onderdeel van het inkoopmanagement is een belangrijk gegeven. Hetzelfde geldt voor de overheid als launching customer, als een van de uitvoeringsinstrumenten van de maatschappelijke innovatieagenda, en het opzetten van een expertisenetwerk om kennis over innovatiebevorderend aanbesteden te ontsluiten. In 2009 krijgt de Kamer informatie over de stand van zaken op deze terreinen.
Mevrouw Besselink (PvdA): Zou de minister niet wat actiever moeten optreden? Wij vinden dat de overheid in de huidige economische crisis haar rol als launching customer moet oppakken.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik sluit mij daarbij aan. Wat is de innovatieve waarde van de inkopen van de overheid? Als wij dat weten, kunnen wij het kabinet daarop aanspreken.
De heer Aptroot (VVD): Waarom nemen wij niet de taakstelling op ons dat het Rijk minstens tien keer per jaar launching customer is en echt innovatief aanbesteedt? Ik weet dat wij daarbij risico’s lopen en dat wij een enkele keer op onze bek zullen gaan, maar wij moeten niet bang zijn om die taak op ons te nemen.
Minister Van der Hoeven: Ik ben blij dat de Kamer aangeeft dat je als launching customer risico’s loopt. Dat moet je ook incalculeren. Maar men moet zich ook realiseren dat er geen sprake is van een een-op-eenrelatie tussen doelstelling en resultaat. Daarom ook komen er drie acties: innovatie als onderdeel van het inkoopmanagement, launching customerschap itvoeringsinstrument en het expertisenetwerk. Daar ben ik net mee begonnen. De Kamer kan niet van mij verwachten dat ik nu al resultaten kan melden. In 2009 zal ik een overzicht opstellen waaruit blijkt in hoeverre wij innovatiebevorderend hebben ingekocht en tot welke innovaties dit heeft geleid.
De heer Aptroot vindt de algemene voorwaarden voor TNO te beperkend voor het mkb. Samen met OCW inventariseer ik de problemen op dit punt. Ik kom daarop terug.
Als je de keuze maakt voor sleutelgebieden breng je focus en massa aan. Op dit moment lopen er acht innovatieprogramma’s met zo’n 2500 deelnemers. De WRR zet hier vraagtekens bij, maar het lijkt mij dat je met deze programmatische aanpak precies doet wat de WRR voorstaat. De raad wil een open en cyclische innovatieaanpak. Dat is precies wat wij doen. Meer afstemming met programma’s in het kader van Pieken in de Delta is inderdaad gewenst. Je ziet dat met meer afstemming meer te winnen is.
De maatschappelijke innovatieprogramma’s leveren inderdaad nieuwe technologieën en oplossingsrichtingen op. Ik denk aan de fysieke bescherming van brandweer en politie. Kennisinnovatie leidt tot versterking van de gezondheidszorg in de vorm van nieuwe producten op het gebied van preventie en dergelijke.
Er zijn twee hoofdoorzaken van de lage private uitgaven voor R&D in Nederland: de sectorstructuur in Nederland en de relatief lage R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland. Kunnen er meer eisen worden gesteld aan de koppeling tussen private en publieke R&D? Een van de eisen bij de FES-projecten is dat er private bijdragen zijn wat betreft de inzet van SenterNovem: Ik heb er geen bezwaar tegen dat de overheid menskracht beschikbaar stelt om de private inbreng te ondersteunen Eigenlijk zouden volgens mevrouw Gesthuizen de winsten moeten terugvloeien naar de overheid. Dat gebeurt natuurlijk al in de vorm van vennootschapsbelasting. Ik denk dat wij heel goed in de gaten moeten houden dat de kennis die wordt ontwikkeld, ook door derden kan worden gebruikt.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik wijs de minister hierop omdat de kritiek die ik hoor van de mensen die hiermee te maken hebben, niet mals is. Er wordt gesproken over een «ruif» en een «verdeling van gelden in binnenkamertjes». Iedereen zegt dat het veel transparanter moet. Als ik de verhouding tussen publiek en privaat geld zie, begrijp ik niet goed waarmee wij bezig zijn. In de stukken zie ik private investeringen van 17%, 22%, 29% met als uitschieter een private bijdrage van 51%. De rest is overheidgeld. Dat vind ik een verkeerde verhouding.
Minister Van der Hoeven: Ik weet niet waaruit mevrouw Gesthuizen citeert. Tegelijkertijd gooit zij beschuldigingen de wereld in die niet kloppen.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik citeer uit het rapport van Technopolis, dat wij van de minister hebben gekregen.
Minister Van der Hoeven: Er zijn wel degelijk eisen gesteld aan de private investeringen in relatie tot de publieke investeringen. Wij hebben een macrodoelstelling van 1% publieke R&D en 2% privaat. Dat moet je echter niet verwarren met de voorwaarden per project. Bij het ene project is de verhouding anders dan bij het andere project, maar er is altijd sprake van een zekere verhouding tussen publiek en privaat. Wij hebben ons natuurlijk ook te houden aan de EU-steunkaders. Fundamenteel onderzoek mag je voor 100% financieren, maar industrieel onderzoek slechts voor 50%. Dat een aantal mensen zeggen dat het een ruif is waaruit zij niet hebben kunnen mee-eten, zal ongetwijfeld hebben te maken met het feit dat niet aan alle voorwaarden is voldaan. Als mensen klagen, hoor ik graag het hoe en waarom.
Mevrouw Besselink verwees naar het rapport over de innovatievouchers. Zij heeft gelijk. Er is nog lang niet alles uit gehaald. De laagdrempeligheid is prima, maar er moet nog een aantal dingen gebeuren zodat aanvragen ook leiden tot verzilvering. Maak zichtbaar wat je ermee kunt, bijvoorbeeld door workshops voor ondernemers. Vanaf 2009 kunnen de aanvragen ook op digitale manier worden gedaan. Verder zijn wij gestart met gerichte communicatie over de mogelijkheden van innovatievouchers. Verplicht stellen om vouchers te accepteren, is geen goed plan. Het moet voor beide partijen interessant zijn. Ik merk wel dat men op een aantal punten afhoudend is en daar wil ik graag iets aan doen in de sfeer van de communicatie. Dat geldt ook voor de vraag van mevrouw Gesthuizen of vouchers ook bij bedrijven zijn in te wisselen. Daar zitten voor- en nadelen aan, maar ik wil daar wel eens naar kijken. Een dubbel gebruik van subsidie moet worden voorkomen. Ik kom nog terug op de supervoucher. Soms is een voucher van € 7500 te laag. Wij gaan het in 2009 samen met VWS uitproberen in de zorgsector.
In de innovatieprestatiecontracten hebben wij erg veel geld gestopt. In 2009 gaat het om zo’n 20 mln. Wij gaan het stroomlijnen om ervoor te zorgen dat dit instrument beter en meer wordt gebruikt.
Het WBSO-plafond wordt niet geïndexeerd. Wij gaan het wel eenmalig verhogen van 8 mln. naar 8,5 mln. en that’s it.
Met het oog op een maatschappelijk debat wordt op korte termijn de commissie maatschappelijke dialoog nanotechnologie geïnstalleerd. Wij zijn op dit moment bezig met selectie van voorzitter en leden. Het gaat daarbij om het in beeld brengen van kansen en risico’s. Dat moet overigens ook in internationaal verband gebeuren en dat gebeurt ook al. 15% van de onderzoeksagenda zal worden gebruikt voor het bepalen van de risico’s. Ook het bedrijfsleven heeft belang bij het bieden van inzicht en het delen van kennis. De minister van VROM brengt in het voorjaar 2009 de strategienota uit over het omgaan met risico’s van nanodeeltjes. In het actieplan nanotechnologie heb ik gemeld dat meer dan 100 wetten en regels van toepassing zijn. Een compleet overzicht is te vinden in bijlage 2 van het actieplan. Ook de EU heeft de wetgeving op haar niveau geanalyseerd en de conclusie is dat de huidige wetgeving ten aanzien van nanotechnologie adequaat is. Je moet wel alert blijven. In het kader van REACH zal het zeker nodig zijn om opnieuw naar nanotechnologie te kijken.
Hoe verbind je voorzorg en nanotechnologie? Nog niet zo lang geleden zijn er twee publicaties van de WRR en de Gezondheidsraad verschenen over voorzorg. Daar komt een kabinetsreactie op. Daarop wil ik nu niet vooruitlopen. Cosmeticabedrijven hebben een zorgplicht en zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van hun producten. 100% veiligheid kan natuurlijk nooit op voorhand gegarandeerd worden.
De nieuwe FES-ronde van 500 mln. is bedoeld voor de projecten waarvan de financiering op dit moment afloopt. Momenteel wordt bezien welke projecten daarvoor in aanmerking komen. NWO is samen met SenterNovem betrokken bij de voorbereiding van de commissie van wijzen. Ik ben niet van plan om de commissie van wijzen in de toekomst uit te rangeren. De commissie is uiteraard geheel onafhankelijk. Nanotechnologie komt hierbij ook naar voren. Ik weet niet hoe dat gaat uitpakken. Op dit moment vinden de evaluatiebesprekingen plaats. Ik kom daarop terug als het zover is. De bedoeling is dat dit zo snel mogelijk gebeurt. De looptijd is 4 jaar. Voor sommige projecten zal dat korter zijn, voor andere langer. De besluitvorming zal zodanig zijn dat de projecten zo snel mogelijk gestart dan wel vervolgd kunnen worden.
De heer Aptroot (VVD): Wordt de FES-ronde nog aan de Kamer voorgelegd voordat definitieve besluiten worden genomen?
Minister Van der Hoeven: Nee, dat is niet de bedoeling. Ik kan de Kamer het resultaat melden en dat is het dan. Het gaat veelal om de voortzetting van projecten en ik meld de Kamer de resultaten van de evaluatie.
Uiteraard bepalen de biotechbedrijven zelf hun eigen beleid, maar er zijn wel enkele ondersteuningsmaatregelen in de vorm van borgstellingkredieten, groeifaciliteiten en innovatieprogramma’s. Er is binnen de innovatiekredieten een aparte faciliteit voor de life sciences waar de risico’s groter zijn dan gemiddeld.
Mevrouw Besselink (PvdA): Voorzitter. Heel veel vragen zijn nog niet beantwoord. We hebben kennelijk te veel gewild in een te korte tijd. Wat betreft de launching customer wil ik graag dat de minister zich actiever gaat opstellen. En voor wat betreft de innovatievouchers moet er meer aandacht komen voor maatschappelijke innovatie. Ten slotte merk ik op dat de Kamer best ook iets mag zeggen over de nieuwe FES-ronde.
De heer Aptroot (VVD): Voorzitter. Ik vind dat de overheid als launching customer een taakstelling moet hebben als het gaat om het innovatief aanbesteden. Ook ik ben van mening dat de Kamer haar oordeel moet kunnen geven over de nieuwe FES-ronde.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Voorzitter. Kunnen wij nog innovatiekredieten inzetten op de biotech zodat meer bedrijven kunnen worden geholpen? Wat betreft het FES-beleid heb ik aangegeven welke projecten wij belangrijk vinden. Natuurlijk is continuïteit het allerbelangrijkste. Wij gaan nog nadenken over de vraag hoe de wensen van mijn fractie op dit punt krachtiger kunnen worden vastgelegd.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik had ooit een docent Grieks en die zei: allen zijn gezegend met een rijke fantasie en een angstaanjagend optimisme. Ik herken iets van deze woorden in de antwoorden van de bewindslieden. De docent had het overigens over onze vertalingen, dat mag duidelijk zijn.
Voor wat betreft de terugvloeiregeling voor subsidies moeten wij een list verzinnen om ervoor te zorgen dat de investeringen omhoog gaan. Als dankzij subsidies winstgevende producten worden gemaakt, moet in ieder geval een deel van die winsten terugvloeien in de schatkist. Dan kan er immers ook weer meer publiek geld worden besteed aan R&D.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Over de vervuiling van het innovatiebudget ga ik een motie indienen. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Aptroot over het FES. Kan ik alsnog een antwoord krijgen op mijn vraag waarom het NWO-systeem voor buitenlandse experts niet wordt gebruikt bij de verdeling van de FES-gelden?
Verder heb ik vragen gesteld over de braindrain uit Canada, de suggestie van de WRR met betrekking tot de third places en het Europese MIT.
Minister Plasterk: Voorzitter. Het Europese MIT zit op schema met het vaststellen van de kennisinformatiegemeenschappen. Er zitten twee Nederlanders in het bestuur van het Europese MIT, waaronder de voorzitter.
Minister Van der Hoeven: Voorzitter. Er wordt bij de innovatievouchers expliciet aandacht besteed aan sociale innovatie omdat hier nog een wereld te winnen is. Wat betreft de overheid als launching customer geloof ik dat wij langs elkaar heen praten. Ik heb niet voor niets drie acties genoemd, waarmee wij overigens pas onlangs zijn begonnen. In 2009 krijgt de Kamer te horen wat er terecht is gekomen van het innovatief inkopen en wat er aan innovaties is voortgevloeid uit het launching customerschap.
Mevrouw Besselink (PvdA): Wij vragen niet om een evaluatie maar om meer ambities.
Minister Van der Hoeven: Volgens mij heb ik mijn ambities geformuleerd in de industriebrief. Ik kan echter nog geen bedragen noemen. Erg belangrijk is dat ook de risico’s van een overheid als launching customer worden geaccepteerd.
Er is geen sprake van geheel nieuwe FES-projecten. In deze ronde wordt alleen gekeken naar de voortzetting van de projecten waarvan de financiering afloopt, maar die voldoende interessant zijn om voort te zetten. De Kamer krijgt informatie over de resultaten van de afweging en ik ben niet van plan om die procedure te veranderen.
De heer Aptroot (VVD): Er wordt gekozen, niet alles wordt automatisch verlengd. En daar wil ik bij betrokken worden. De minister zou het moeten waarderen dat de Kamer dit zo belangrijk vindt.
Minister Van der Hoeven: Ik waardeer het altijd als de Kamer meepraat, maar de Kamer controleert en de regering regeert. Ik leg graag verantwoording af. We moeten echter voorkomen dat zaken worden gepolitiseerd die niet gepolitiseerd moeten worden want dan gaan heel andere argumenten een rol spelen.
Het terugvloeien van subsidies gebeurt natuurlijk al via de belastingen. Verder zijn wij niet voor niets bezig om het subsidie-instrument te veranderen in een kredietinstrument. Innovatiekredieten vloeien terug. Als ik van tevoren zeg dat ik de subsidie terug wil hebben, is dat dan een prikkel om te innoveren?
Voor de innovatieprestatiecontracten komt volgend jaar 20 mln. beschikbaar. Als het amendement van de heer Van der Ham wordt aangenomen, wordt dit 42,5 mln. Dat is volgens mij niet nodig. 20 mln. is voldoende.
Biotechnologiebedrijven houden zichzelf in stand, maar de overheid heeft wel een taak in de vorm van borgstellings- en innovatiekredieten, oplopend tot 50 mln. in 2010. Men kan echter niet van de overheid verwachten dat zij bij de bedrijven aanklopt en een zak met geld overhandigt. Het moet ook een beetje van de bedrijven zelf komen.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA) en De Rouwe (CDA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Sap (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Blom (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (ChristenUnie), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Uitslag (CDA).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Van Dijken (PvdA), Elias (VVD), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Timmer (PvdA), Thieme (PvdD), Halsema (GroenLinks) en Gerkens (SP).