Kamerstuk 26695-96

Verslag van een algemeen overleg

Voortijdig school verlaten


Nr. 96 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 juni 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 3 april 2014 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over voortijdig schoolverlaten en kwalificatieplicht.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Wolbert

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Beertema, Jasper van Dijk, Jadnanansing, Van Meenen, Rog, Straus en Wolbert,

en Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

Aanvang 11.32 uur.

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over voortijdig schoolverlaten (vsv) en kwalificatieplicht. Ik heet de Minister en de Staatssecretaris van harte welkom, net als de leden en de mensen op de publieke tribune. We hebben een spreektijd van zes minuten per fractie afgesproken. Ik wil de eerste termijn van de Kamer om 13.00 uur afronden. Dan schorsen we voor een korte lunch. Daarna gaan we door met de eerste termijn van de bewindspersonen. Ik wil niet meteen afspreken hoeveel interrupties de commissieleden onderling kunnen plegen, maar stel als richtlijn twee voor. Dan komen we wel uit met de tijd.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Ik wil vandaag vijf punten inbrengen. Het eerste is de verlenging van de kwalificatieplicht, het tweede het voortzetten en uitbreiden van de VM2-trajecten, het derde de begeleiding en coaching van jongeren en het vierde punt betreft mijn zorgen over de invoering van de entree-opleiding. Het zal u allen niet verbazen dat mijn vijfde punt het onderwijs aan studerende moeders is. Dank voor het lekkere beschuitje dat we zonet als een soort petitie ontvingen van de jongedames van het steunpunt.

Het debat vandaag gaat onder andere over de verlenging van de kwalificatieplicht. Van de week sprak ik Cynthia, een beleidsadviseur. Zij vertelde mij hoe ze het onderwijs dreigde te verlaten zonder diploma. Er was sprake van een lastige thuissituatie, problemen met haar motivatie en een school die haar niet aanspoorde om vooral te blijven studeren. Ze kreeg gelukkig een zetje in de goede richting, in haar geval van haar familie. Een oom of tante die je even op de vingers tikt als je op het punt staat om een foute keuze te maken is prachtig, maar helaas heeft niet iedere jongere een dergelijk familielid dat dit steuntje in de rug geeft. Te vaak hoor ik over jongeren die uitvallen zodra ze 18 worden. 80% van de voortijdige schoolverlaters heeft zijn of haar 18de verjaardag gevierd. Vanaf dat moment ontbreekt de stok achter de deur, de kwalificatieplicht. Daar wil ik wat aan veranderen. Jongeren die ouder zijn dan 18 maar geen werk hebben en geen zorgtaken uitvoeren, dus die wat in juridische termen heet geen ontplooiingsactiviteiten ondernemen, zou ik graag een extra kans op onderwijs bieden. Ik wil hun een extra kans op een mooie toekomst geven, zodat ze later uitzicht hebben op de drie w's: werk, wonen en een wijf. Die heb ik niet zelf bedacht; die hoorde ik op een bijeenkomst van de Aannemersfederatie. De heer Rog wil het liever niet horen, maar ik vond het prachtig. Het geeft aan dat jongeren op een bepaald moment weer bij zinnen komen en wensen dat ze een opleiding hadden afgerond, omdat ze huisje, boompje, beestje willen. Als ze de startkwalificatie niet hebben, hebben ze minder mogelijkheden op een leuke baan. Ik wil daarom met collega Rog een initiatiefwetsvoorstel indienen dat gemeenten in staat stelt om jongeren langer voor het onderwijs te behouden, om hen een kans te geven op een diploma en daarmee een kans op een mooie toekomst.

De heer Beertema (PVV): Ik krijg heel warme gevoelens van de betrokkenheid bij dit soort jongeren, die door hun ouders niet worden gestimuleerd om onderwijs te volgen. Mevrouw Jadnanansing sprak net over een mevrouw die problemen had met haar motivatie. Het is allemaal waar, maar wie ben ik als overheid om zo bij mensen achter de voordeur te gaan zitten, in hun hoofd te gaan zitten? Wie ben ik om als een soort meelevende ouder, een soort wijze oom uit de overheid, uiteraard betaald met heel veel belastinggeld, deze kinderen of oudere kinderen nog eens extra op te voeden? Ze zijn 18, het zijn wettelijk volwassen mensen. Het is daarvoor in al die jaren niet gebeurd. Waarom moet de overheid opdraaien voor deze heel elementaire zorgtaken die bij ouders thuishoren, bij de oom en tante die mevrouw Jadnanansing noemt? Dat is prachtig, maar als overheid moeten we daar toch wegblijven?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De heer Beertema spreekt van de oom of tante, maar die moet er dan wel zijn. In heel veel gevallen is die oom, tante of betrokken ouder er helaas om welke reden dan ook niet. Ik wil geen jongeren loslaten. Ik wil niet dat ze het maar moeent bekijken en dat de overheid haar handen van hen aftrekt als er niemand in hun buurt is. Ik vind dat jongeren recht hebben op een goede toekomst. Wij kunnen die bieden door hen gewoon iets langer binnen het onderwijs te houden. Dat zouden we niet moeten nalaten.

De heer Beertema (PVV): Het is te gek voor woorden dat duur onderwijsgeld, dat besteed zou moeten worden aan de kerntaken van het onderwijs, aangewend wordt voor een nieuwe zorgstructuur voor allerlei jongeren die buiten de boot vallen en zelf die keuze maken. Ik ben niet zo van de zieligheidscultuur, ze kiezen daar zelf voor. Ze hebben een ander perspectief in het leven. Het zij zo, ik ben daar niet verantwoordelijk voor. De belastingbetaler is er niet verantwoordelijk voor. Deze leerlingen zijn daar zelf verantwoordelijk voor. Ik vind het zelfs getuigen van enig dedain dat we deze mensen met ambtenaren op het rechte spoor moeten houden.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Het zal de commissie niet verbazen dat ik het geheel oneens ben met de heer Beertema. Het spreekt juist van dedain als je jongeren aan hun lot overlaat, als je geen zin hebt om hun perspectief te bieden of ze langer in het onderwijs te houden. Dit bespaart uiteindelijk veel geld, want wat gebeurt er als ze op latere leeftijd in een uitkering belanden? Dat kost de samenleving pas veel geld. Met alle experts die we in het onderwijs en binnen de zorgstructuur hebben, kunnen we deze jongeren een kans geven.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik hoor dat mevrouw Jadnanansing met de heer Rog een wetsvoorstel over de verlengde kwalificatieplicht heeft gemaakt. Ik zie dat met belangstelling tegemoet. Ik zie absoluut positieve argumenten om hiertoe over te gaan, maar ik heb ook zorgen. Mevrouw Jadnanansing heeft dit vorig jaar ook al aan de orde gesteld in het vragenuur. De Minister was er toen op zijn zachtst gezegd niet over te spreken. Ze zag juridische en praktische bezwaren. Kun je een 20-jarige – ik denk dat het daarover gaat – dwingen om weer naar een vmbo-school te gaan? Welke gevolgen heeft dat op die school? Hoe gaat mevrouw Jadnanansing daarmee om? Ik zie het voorstel met belangstelling tegemoet, maar ik ben benieuwd of ze al kan schetsen wat erin komt.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dank dat de heer Van Dijk ook veel positiefs ziet. Mede namens de heer Rog incasseer ik dat compliment. De heer Van Dijk zegt terecht dat de Minister tijdens het mondelinge vragenuurtje een aantal juridische bezwaren heeft geponeerd. Die hebben wij meegenomen in ons wetsvoorstel. We hebben gerenommeerde juristen gevraagd mee te kijken. We hebben veel commentaren zeer serieus genomen en dit punt getackeld door een partiële kwalificatieplicht te introduceren. De groep is veel kleiner gemaakt. Binnen de wetgeving is ruimte om dit wel te doen. Binnen nu en twee weken komt ons voorstel naar de Kamer. Dan kunnen de commissieleden zien en lezen dat wij daar terdege rekening mee hebben gehouden. Wij denken dat het juridisch nu wel haalbaar is. Als de woordvoerders het voorstel hebben gelezen en ze er nog steeds van overtuigd zijn dat het niet kan, dan hoor ik dat graag. Ik weet bijna zeker dat zij vinden dat we dit goed hebben opgelost.

De heer Jasper van Dijk (SP): Als ik dat zou zeggen, mag ik het ook ondertekenen, of niet?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Samen werkt beter.

De heer Jasper van Dijk (SP): Iets preciezer dan. Mevrouw Jadnanansing heeft met gerenommeerde juristen gepraat. Dat is goed als het over de juridische bezwaren gaat. Kun je een meerderjarige dwingen om naar school te gaan? Dat is een juridisch probleem. Nu het praktische probleem. Kun je een 20-jarige dwingen om naar een vmbo-school te gaan? En wat heeft dat voor gevolgen op die school, waar allemaal jonge kinderen zitten? Dat zijn in sommige gevallen geen lieverdjes; laten we dat vooropstellen. Kan mevrouw Jadnanansing schetsen hoe zij dit in de praktijk voor zich ziet en dat probleem ondervangt?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Hoe ziet het eruit? Je ziet nu al jongeren tot 18 jaar op deze scholen zitten. Om de jongeren die het betreft, zit vaak een zorgstructuur van goede coaches en jongerenwerkers. Wij zitten achter ons bureau, maar deze mensen, die dagelijks met de jongeren werken en die dagelijks hun expertise, kennis en kunde inzetten, zeggen dat zij het kunnen. Zij vragen ons juist om de mogelijkheid om ze iets langer op school te houden. Nu verliezen ze deze jongeren. Ze verdwijnen onder de radar en dan kunnen coaches niets meer voor ze betekenen. Het is fantastisch dat er mensen zijn in deze samenleving die dit medeleven kunnen opbrengen om deze jongeren verder te brengen in hun leven. Ze laten ze niet los en denken niet dat deze groep het verder maar moet bekijken.

De heer Van Meenen (D66): Ik heb veel waardering voor het hart waarmee mevrouw Jadnanansing dit probleem benadert. Dat voel ik ook zo. Ik zie het wetsvoorstel met belangstelling tegemoet, maar is het niet verstandig om ook te kijken wat de oorzaak is? Is de oorzaak van het feit dat die jongeren uitvallen en de startkwalificatie niet halen dat ze de verplichting niet meer hebben, of moeten we de oorzaak daarachter bekijken? Het is een enigszins lijdende vraag, dat begrijp ik wel. Mijn ervaring zegt me dat het eigenlijk veel meer in de problematiek van de jongeren zit. Een wetsvoorstel om jongeren te dwingen weer naar school te gaan is net zoiets als een wet op de wereldvrede. Dat kun je ook niet bij wet regelen. Je moet echt achter de problemen komen en inderdaad veel faciliteiten bieden om alsnog te werken aan de toekomst van die jongeren.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik doe dit inderdaad met een groot hart, maar zeker ook met mijn hoofd. Ik doe dit omdat ik heb gekeken naar de situatie van deze jongeren, naar de zorgstructuren die bestaan en wat die kunnen betekenen voor deze jongeren. Dan zie je dat er heel veel kan. Daarnaast wil ik erop wijzen dat ik niet geloof dat dit een absoluut wondermiddel is. Dit gaat niet ineens ervoor zorgen dat alles en iedereen tevreden is en huppelend door het leven gaat. Er zit veel meer voor. Dit is een sluitstuk van een aantal zaken die in positie worden gebracht in de gemeenten. In dit geval heb ik vooral Rotterdam en Amsterdam bekeken. Daar zie je dingen als zomerscholen, offensieven, verzuimaanpak en schoolloopbaanteams. Dit voorstel beoogt een stok achter de deur te zijn, daar waar je jongeren echt dreigt te verliezen omdat je die niet hebt. Ik ga er stiekem van uit dat als we al die andere zaken goed op orde hebben, dit niet eens nodig is. Dit zal ik in de rest van mijn betoog uitwerken. Het is eigenlijk jammer dat we dit nodig hebben.

De heer Van Meenen (D66): Ik begrijp dat het mevrouw Jadnanansing ook te doen is om de intensieve begeleiding, de coaching waarvan we vandaag ongetwijfeld vaststellen dat die wel goed werkt. Als ik haar goed begrijp, wil ze eigenlijk een instrument waarmee ze die jongeren ook na hun 18de nog kan aanspreken. Dat is in mijn ogen iets anders dan een kwalificatieplicht, aangezien dat meer een middel is om jongeren te wijzen op en te begeleiden naar een situatie waarin ze verder kunnen. Zouden we het niet meer moeten zoeken in het geven van een recht aan gemeenten of andere partijen, om jongeren aan te spreken die in zo'n positie zijn? Een kwalificatieplicht wijst heel erg naar school. Daarmee moet je weer naar school.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik ben heel blij met de vraag, want nu kan ik iets rechtzetten. We noemen het wel kwalificatieplicht, maar in het voorstel hebben we opgenomen dat het gaat over een inspanningsverplichting tot aan je 21ste. Je probeert de jongeren zo ver mogelijk te brengen, maar soms hebben ze op hun 21ste nog steeds geen diploma gehaald. Dan kun je op een gegeven moment zeggen dat het klaar is. De grap is echter – ik weet helemaal niet of het grappig is – dat veel van die jongeren die dreigen uit te vallen, het vaak wel kunnen. Dat blijkt uit alle materie die ik tot nu toe heb onderzocht en gelezen. Het zijn kinderen die het wel kunnen, maar vaak overbelast zijn door allerlei omstandigheden in de persoonlijke sfeer. De heer Winsemius heeft de overbelaste jongeren mooi beschreven. Dit zijn jongeren die zoveel om zich heen hebben, zoveel klappen van het leven krijgen, dat het juist goed is dat ze een veilige haven hebben op school.

Mevrouw Straus (VVD): Ook ik wil mijn waardering uitspreken voor het werk dat de heer Rog en mevrouw Jadnanansing hierin willen steken. Ook ik ben erg geïnteresseerd in de redenen waarom deze jongeren op hun 18de nog steeds geen kwalificatie hebben behaald. Ik kom vaak jongeren tegen die geen zin hebben in school. Het is niet dat ze het niet kunnen of dat ze door allerlei omstandigheden of armoede in situaties terechtgekomen zijn die buiten henzelf liggen. Zij vinden ons onderwijssysteem gewoon niet interessant genoeg om zich daarvoor in te spannen. Het motiveert hen niet om het beste uit zichzelf te halen. Die jongeren zouden veel meer resultaat halen als we hun meer combinaties van werken en leren aanbieden. Ik ben erg benieuwd naar de analyse van de oorzaken van uitval van deze jongeren. Ik ben ook benieuwd in hoeverre de heer Rog en mevrouw Jadnanansing de combinatie van werken en leren meenemen in hun wetsvoorstel.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dit is een zeer terechte vraag, want het gaat ons er echt om dat de jongeren iets maken van hun leven. We willen voorkomen dat ze aan de zijkant staan en verder niets doen. Er is een groep jongeren die daar geen zin in heeft. Daar zijn allerlei redenen voor. Het kan komen door een verkeerde studiekeuze of onvoldoende uitdagend onderwijs, maar er is een grote groep jongeren met omstandigheden die te maken hebben met andere factoren dan het geen zin hebben. Die willen we erbij houden. Ik sluit me van harte aan bij het tweede punt van mevrouw Straus. Juist bij kijken naar werken en leren staat het belang van de jongere voorop. Die moet een mooie toekomst krijgen. De drie w's zijn zijn perspectief. De heer Rog wil ze niet meer horen en ik noem ze dus niet meer, maar we willen hun een fijn leven bieden.

Mevrouw Straus (VVD): Dan zou je toch veel meer moeten inzetten op hun motivatie? We moeten op zoek naar de angel in hun motivatie, om wel die keuze te maken iets van hun leven te maken. Dat biedt meer dan een verplichting om weer deel te nemen aan het onderwijs. Ik zal het wetsvoorstel met alle zorgvuldigheid bekijken. Dat behelst natuurlijk veel meer dan wat we hier kort kunnen wisselen. Door een verplichting worden niet veel mensen gemotiveerd om er iets van te maken, in ieder geval niet de mensen die ik tegenkom.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Daar wil ik graag op ingaan. Veel mensen vinden een plicht heftig. Tegelijkertijd hebben we dit plan twee weken gelanceerd met een debat op Business News Radio (BNR). Er konden mensen inbellen. Het grappige was dat mensen die verder well to do zijn en met deze problematiek niets van doen hebben, vroegen waarom een verplichting nodig was en zeiden dat dit vervelend was enzovoort. De bellers die uitvallers waren, wensten juist dat er iemand was geweest die ze had vastgehouden, dat een dergelijke wet er was geweest. Dat zijn dus de mensen die er echt mee te maken hebben en erom vragen. Dat kunnen de woordvoerders terugluisteren bij BNR. Het is een voorstel voor een wet die niet beoogt om alles en iedereen te verplichten. Het gaat om een partiële kwalificatieplicht. Als de Kamerleden het wetsvoorstel; lezen, zullen zij zien dat het een kleine groep jongeren betreft die we erbij moeten willen houden. Ik ben blij met de toezeggingen dat iedereen het wetsvoorstel zorgvuldig zal lezen.

De voorzitter: Mevrouw Jadnanansing heeft pas twee minuten gesproken, dus zij vervolgt haar betoog.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik had rekening gehouden met veel interrupties, dus mijn spreektekst is maar vijf minuten. We kunnen gaan inlopen.

Ik wil met collega Rog een initiatiefvoorstel indienen dat gemeenten in staat stelt jongeren langer voor het onderwijs te behouden, om hun een kans op een diploma en daarmee op een mooie toekomst te bieden. Dit initiatiefvoorstel komt binnen twee weken naar de Kamer. Ik zie het niet als een wondermiddel. De verlenging van de kwalificatieplicht is slechts het sluitstuk van de aanpak van vsv. Laten we onze ogen niet sluiten voor de problemen die er zijn en de knelpunten die wij ontwaren.

Het eerste punt dat ik wil aandragen is de overgang van het vmbo naar het mbo. Van een middelbare school waar de tucht strak is en het zicht op leerlingen sterk, naar het mbo waar jongeren zich ineens in het diepe gegooid voelen. Ik wil hier een lans breken voor het voortzetten van de VM2-trajecten, die deze overgang met een doorlopende leerlijn vaak met succes versoepelen. Ik hoor graag of de Minister mijn opvatting deelt, en zo ja, hoe zij de VM2-trajecten wil voortzetten en uitbreiden.

Een andere veel gehoorde klacht is het gebrek aan begeleiding. Mijn collega's spraken er allemaal terecht over. Onderzoek laat zien dat de groep vsv'ers veel minder groot is als de begeleiding goed is. Het aantal vsv'ers daalt met 40% als ze een coach hebben. Hoe gaan we dit succes een vervolg geven? Ook de jongeren van het LAKS, die hier zitten, hebben hiernaar een aantal mooie onderzoeken gedaan. Deze laten zien dat begeleiding goed helpt om jongeren langer in de schoolbanken te houden. Is de Minister bereid zich in te zetten voor een coach voor iedere leerling, zodat uitval mogelijk vermindert? Laten we beginnen om dit te doen in het eerste jaar van het mbo, waarin jongeren misschien wat extra steun nodig hebben in de nieuwe context. Hierbij moeten we niet vergeten dat veel jongeren spijt hebben van hun studiekeuze, omdat de opleiding niet voldoet aan hun wensen en ideeën. Daarom pleit ik hier voor extra loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB). Zo kunnen we teleurstellingen voorkomen en uitval terugdringen. Deelt de Minister mijn opvatting? Deelt ze mijn visie dat er behoefte is aan een meer diepgaande methode om leerlingen te helpen een goede studiekeuze te maken? Hoe gaat zij, in overleg met de sectoren, de LOB versterken? Hoe zorgen we ervoor dat een jongere echt een goed beeld heeft van een opleiding?

Ook maak ik me zorgen over de invoering van de entree-opleidingen en de taal- en rekentoetsen. Deze in te voeren drempels vormen een bedreiging voor veel jongeren die moeite hebben om aan te haken. Ik vrees een nieuwe groep vsv'ers. Deelt de Minister mijn zorg? Zo nee, waar baseert ze dit oordeel dan op? Tijdens elk werkbezoek nemen mijn zorgen toe, dus ik hoor graag wat de Minister vindt. Ik wil niet dat er ondoordacht beleid wordt gemaakt, dat zorgt voor nieuwe uitval.

Ik ben bijna klaar. Het laatste punt waar ik op wil wijzen betreft een zeer specifieke groep: de studerende moeders. Vaak ondervinden zij praktische problemen, zoals lesroosters die niet aansluiten, geen recht op zwangerschapsverlof en ga zo maar door. We hebben net een duidelijke inleiding gehoord van de directeur van het Steunpunt Studerende Moeders. Is de Minister bereid met een actieplan te komen om de positie van zwangere studentes en jonge moeders te verstevigen? De Minister merkte dit weekend in Het Parool op, dat we ons bevinden in een war on talent. Ik deel die opvatting, maar deelt zij mijn opvatting dat wij al die getalenteerde studerende moeders niet langs de kant mogen laten staan in deze war on talent? De Partij van de Arbeid wil dat deze meisjes en vrouwen gelijke kansen krijgen in het onderwijs, dat zij uitzicht op een diploma hebben en houden.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik heb dat artikel niet gelezen, maar de war on talent klinkt mij in de oren als een oorlog tegen talent. Dat zal vast niet zo bedoeld zijn.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Nee, het is juist vóór talent.

De heer Van Meenen (D66): Dat verwachtte ik al.

Jongeren met een startkwalificatie komen bijna zes keer minder vaak in aanraking met justitie en maken veel meer kans op een baan. Zulke feiten tonen het belang en de waarde van het onderwijs aan, vandaar dat mijn partij voortdurend pleit voor investeren in onderwijs en dat ook doet. Ik noem als voorbeeld de 10 miljoen voor passend onderwijs in het mbo, wat nog steeds een grote zorg is. Ik heb meteen een relativering. We moeten ons niet blindstaren op de startkwalificatie. Ik kom daar later in mijn betoog op terug.

Het gaat de goede kant op als we de vsv-cijfers bekijken. Complimenten aan iedereen die zich daarvoor inzet, maar er is altijd ruimte voor verbetering. Starre elementen in ons onderwijssysteem staan namelijk ook hier maatwerk in de weg. Daarom wil ik vandaag de volgende onderwerpen behandelen: ten eerste de doelstelling en het beleid na 2016, ten tweede de positie van moeders in het mbo, ten derde de aansluiting vmbo-mbo en ten vierde de jongeren in een kwetsbare positie.

Het streven voor 2016 is maximaal 25.000 nieuwe schoolverlaters per jaar. Is de focus daarmee niet te veel een abstracte norm geworden? Wat is de doelstelling en het beleid na 2016? Heeft de Minister daarover al een idee? Eigenlijk is veel belangrijker welk verhaal er achter het getal schuilt. Wie zijn die 25.000 gevallen en hoe krijgen we ze toch aan het werk en in een goede toekomst? Uit onderzoek van het CPB blijkt dat intensieve coaching zeer positieve effecten heeft op het voorkomen van schooluitval. Ook hier geldt dat investeren in onderwijs loont. Wat heeft de Minister met de uitkomsten van dit onderzoek gedaan? Ik zie dat nergens in de beleidsstukken terugkomen.

We hebben zojuist een petitie overhandigd gekregen over de positie van de studerende of schoolgaande moeders. In de Kamer is er al vaker over gesproken, maar helaas nog zonder resultaat. Studeren en zwanger of moeder zijn, gaan moeilijk samen. De D66-fractie ziet graag dat we ook deze vsv'ers de ruimte bieden om hun opleiding af te ronden. In de praktijk blijkt namelijk dat dit niet goed is geregeld. Het opstellen van een landelijk protocol zou een oplossing kunnen zijn, een plan van aanpak of een richtlijn hoe scholen met deze problematiek moeten omgaan. Het zou goed zijn om ook een zwangerschapsverlofregeling te maken, zoals dat voor werkende vrouwen het geval is. Graag hoor ik een reactie van de Minister op dit voorstel.

Voor de overgang van het vmbo naar het mbo wordt een aantal maatregelen voorgesteld. Dat is broodnodig, want 9.500 jongeren per jaar vallen bij die overgang uit. Dat is een derde van het totale aantal vsv'ers. Mijn fractie pleit voor blijvende aandacht hiervoor. We moeten instellingen aanspreken op intensieve samenwerking op dit vlak en op uitwisseling van best practices, die op veel plekken te vinden zijn.

Mijn laatste onderwerp is de groep jongeren in een kwetsbare positie. Niet iedereen kan een startkwalificatie behalen. Er zijn veel succesvolle voorbeelden van praktijkgericht onderwijs (PrO) van jongeren in een leerwerktraject, van jongeren die een opleiding tot Arbeidsmarkt Gekwalificeerd Assistent (AKA) volgen. Daarmee worden zij begeleid naar werk. Deze jongeren worden gehinderd door de formele eisen die hiervoor worden bedacht: de eis van een entree-opleiding, waarin ook een bindend studieadvies (BSA) zit, en een startkwalificatie op minimaal niveau 2. Kortom, Haagse normen en Haagse regels staan soms succesvolle maatschappelijke initiatieven en een succesvolle begeleiding naar de arbeidsmarkt in de weg. Maatwerk is het devies. De Onderwijsraad noemt het flexibiliteit op stelselniveau. D66 voegt daaraan toe: ruimte en vertrouwen voor maatschappelijke initiatieven. De G32 gaf hierover een heel duidelijk signaal: leg de focus op wat wel kan. In de recente brief van de Minister lees ik tussen de regels door dat zij in de goede richting denkt. Zij zoekt naar mogelijkheden, maar ik zie nog geen concrete aanknopingspunten. Ik hoor graag op welke manier de Minister hieraan vorm wil geven. Kan zij in beeld brengen hoe groot deze groep is?

De bestrijding van schooluitval vordert goed, maar er blijven obstakels. Dit komt deels door rigide regels, vandaar mijn pleidooi voor de focus op wat wel kan en voor maatwerk. Zo kunnen we zo veel mogelijk jongeren begeleiden naar werk en een goede toekomst.

De heer Beertema (PVV): Ik begrijp dat de jonge moeders ook kunnen rekenen op de steun van D66. Zwangerschapsverlof voor leerlingen klinkt mij in de oren alsof zwanger zijn iets is wat die meiden overkomt. Ze kunnen er niets aan doen en daarom moeten ze geholpen worden. Daarom richten we voor hen een zorginfrastructuur in, bovenop de coaches, de begeleiders, de justitiemensen en de schuldensaneerders die er al in scholen rondlopen. Een school wordt zo langzamerhand een zorginstelling in plaats van een onderwijsinstelling. Doet de oproep van de heer Van Meenen geen onrecht aan al die meiden die plannen, hun leven op orde hebben en ook recht hebben op goed onderwijs? Dat geldt voor alle zorgstructuren. Dat hoort toch in de zorg thuis? Waarom is dit een probleem van het onderwijs?

De heer Van Meenen (D66): Dat bedoel ik niet. Ik wil geen zorgstructuur, maar adequate maatregelen zodat we deze jonge moeders niet verliezen. Zij moeten de mogelijkheid krijgen om gedurende hun zwangerschap en zolang als dat nodig is gedurende hun moederschap op een goede manier hun studie voort te zetten. Ik denk aan faciliteiten in de sfeer van verlof en extra tijd. Daarvoor is helemaal geen zorgstructuur nodig. Ze kunnen heel goed voor zichzelf zorgen. Daar hoeven geen extra begeleiders bij. Ik zal het rapport dat we zojuist overhandigd hebben gekregen goed lezen, maar het is vooral een kwestie van het bieden van mogelijkheden om langer de tijd te nemen. Dat is heel lastig in het huidige onderwijs. Alles is erop gericht om het snel te doen. Dan is een zwangerschap heel lastig. Daar moeten we ons op richten, en niet op een nieuwe zorgstructuur. Daar vragen deze moeders absoluut niet om.

De heer Beertema (PVV): Indertijd is het al eens geprobeerd in Rotterdam. Een groot roc kocht flatjes aan voor ongehuwde moeders die student waren op die school. Ik kan de heer Van Meenen verzekeren dat daar binnen de kortste keren wachtlijsten voor waren. Is dat de kant die hij op wil?

De heer Van Meenen (D66): Nee, ook hier geldt dat ik maatwerk wil. Ik denk niet dat de vragen zich richten op huisvesting. Overigens zou het een goed idee zijn om de krimp wat tegen te gaan, maar dat is een ander probleem. Dat is niet mijn bedoeling. Onderwijsbestuurders moeten zich niet ontwikkelen tot projectontwikkelaars. In een individueel geval waarin huisvesting een probleem is, kan misschien ondersteuning plaatsvinden. In het mbo zou best sprake kunnen zijn van een profileringsfonds, zoals dat in het hoger onderwijs (ho) het geval is voor bijzondere situaties. Daar moet de heer Beertema meer aan denken.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. We mogen vaststellen dat het aantal vsv'ers fors is teruggelopen. Dit komt mede door de niet aflatende aandacht van achtereenvolgende kabinetten, maar vooral door de inzet van scholen, gemeenten en leerplichtambtenaren en inspectie. Laat ik dat dan ook maar een keer zeggen. Jaja, ik zie de Staatssecretaris kijken. Een compliment aan alle mensen die daar werk van hebben gemaakt, want we mogen er blij mee zijn. Nog steeds zitten enkele duizenden kinderen noodgedwongen thuis, omdat er voor hen geen passende plek is in het reguliere of speciale onderwijs. Kan de Staatssecretaris uitleggen wat er vanaf 1 augustus 2014 concreet verandert, waardoor deze scholen wel een passende plek hebben voor de huidige thuiszitters?

Bij vsv zien we een piek rond de zomervakantie, bij de overgang van het vmbo naar het mbo. Bijna 10.000 kinderen zonder startkwalificatie vallen dan uit, ieder jaar weer. Alleen bij de groep in de intensieve geïntegreerde leerroutes als VM2 zijn de resultaten beter, vooral als het eindexamen wordt uitgesteld. Zien de Minister of de Staatssecretaris mogelijkheden om scholen te helpen met soepele regels over de tijd die aangemerkt kan worden als onderwijstijd? Ik weet in dit geval niet tot wie ik me moet richten, want het gaat over vmbo en mbo. Zien de bewindslieden voor zichzelf een verantwoordelijkheid om de strikte scheiding tussen zomervakantie en onderwijstijd wat meer hybride te maken, om schooluitval en het wegzakken van kennis te voorkomen?

Als we echt iets willen doen aan het verder realiseren van de doelstelling om meer jongeren met een startkwalificatie de arbeidsmarkt op te laten gaan, dan moeten we iets doen aan de relatief grote groep van 18-plussers. De Minister stelt onder meer dat de maatschappelijke kosten hoog zijn, als we daar extra werk van zouden maken. Ik stel daartegenover dat de maatschappelijke opbrengsten veel hoger zijn. Van alle vsv'ers is maar liefst 87% 18 jaar of ouder. Dat is een groep die het moeilijk heeft op de arbeidsmarkt en die oververtegenwoordigd is in de criminaliteitsstatistieken. Dat zeg ik speciaal tegen de kritische collega's. Wij willen geen lapmiddelen meer. Het is nodig dat we de problemen bij de wortel aanpakken. Vandaar dat het CDA met de PvdA heeft aangekondigd met een initiatiefwet te komen, gericht op een partiële verlengde kwalificatieplicht voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar.

De heer Beertema (PVV): De heer Rog bevestigt dat we hier over nogal geharde jonge criminelen spreken. Zijn er plannen om deze initiatiefwet te combineren met dat onzalige plan van de heer Marcouch om een soort tbo in het leven te roepen, een ter beschikking stelling aan het onderwijs? Als dat zo is, nemen de heer Rog en mevrouw Jadnanansing dan de verantwoordelijkheid om dit soort leerlingen in de reguliere roc's los te laten tussen alle goedwillende leerlingen die wel een vak willen leren? Is dat de bedoeling?

De heer Rog (CDA): Het antwoord is nee.

Op steeds meer plaatsen werken het vo en het mbo samen, zoals in Limburg. Het Limburgs vwo, het roc Gilde en het bedrijfsleven willen geïntegreerd vmbo-mbo-onderwijs aanbieden. Zij lopen echter aan tegen verschillende bepalingen rond onderwijstijd en verschillende toezicht- en waarderingskaders als kwaliteitskaarten. Ook worden zij voor een extra btw-kostenpost geplaatst wanneer zij diensten of personeel met elkaar uitwisselen.

De voorzitter: Het is mij onduidelijk of u nog bezig bent met de beantwoording of dat u verdergaat met uw betoog. De heer Beertema heeft nog een vervolgvraag.

De heer Beertema (PVV): Het antwoord is duidelijk en heel diep. Het antwoord was nee. Is er dan misschien iets te bedenken waar die leerlingen wel naartoe moeten? Komt er een soort justitiële inrichtingen waar onderwijs wordt gegeven? Dan voorkomen we dat leraren die nu al wanhopig zijn dat soort leerlingen in de klas krijgen. Dan voorkomen we dat de ouders en vooral de leerlingen daaronder moeten lijden dankzij het initiatief van de heer Rog. Is het de bedoeling dat zij binnen justitiële inrichtingen onderwijs volgen? Misschien dat de heer Rog iets anders kan antwoorden dan ja of nee.

De heer Rog (CDA): Het antwoord is nee. Ik kan dat verder toelichten. Het is niet de bedoeling dat er soort nieuw justitieonderwijs komt. Het is de bedoeling dat een bepaalde groep, die dus niet op de arbeidsmarkt is terechtgekomen, een verplichting krijgt om zich verder te kwalificeren, om langer in het onderwijs te blijven. Ja, dat zullen ongetwijfeld in sommige gevallen gedemotiveerde leerlingen zijn. Er zijn echter ook leerlingen van 14, 15 en andere leeftijden die ongemotiveerd zijn. Wij willen voorkomen dat de maatschappelijke schade groter wordt. We willen ervoor zorgen dat deze jongeren wat van hun leven maken, zodat ze niet in de criminaliteitscijfers terechtkomen en wel een kans op de arbeidsmarkt krijgen.

De heer Beertema (PVV): Mag ik een samenvattende opmerking maken?

De voorzitter: U hebt in tweeslag uw interruptie gepleegd, dus de heer Rog hervat zijn betoog.

De heer Rog (CDA): Ik had het inmiddels over de nieuwe initiatieven voor de samenwerking tussen vmbo en mbo. Ik heb de Limburgse situatie aangehaald. Ik hoor graag van de bewindslieden of zij deze problemen met gezwinde spoed gaan aanpakken.

Ik kom bij de studerende moeders, van wie we net een lekker beschuitje hebben gekregen. Wij vinden het belangrijk dat iedereen een startkwalificatie haalt. Dat blijkt ook uit het initiatiefwetsvoorstel dat zojuist is aangekondigd door mevrouw Jadnanansing en mijzelf. Wij hebben al aangegeven dat er een belangrijke groep van 18-plussers is die deze kwalificatie nu niet haalt. Ik sprak net over de zomervakantie, waar een groot lek zit. Daar moeten we wat aan gaan doen.

We hebben ook de situatie met de jonge moeders in het mbo, die noodgedwongen vaak moeten stoppen met hun opleiding. De heer Beertema, die naast mij zit, blijft maar mompelen. Dat leidt mij enigszins af, voorzitter. Ik probeer gewoon door te gaan.

De voorzitter: Dat is te prijzen, ik versta het gemompel niet. Ik zie niet wat er gebeurt, maar ik raad u aan vooral bij uw eigen tekst te blijven.

De heer Rog (CDA): Deze jonge moeders hebben een aantal ernstige beperkingen. Zij krijgen geen financiële compensatie bij het onderbreken van hun studie, maar ook geen tegemoetkoming in de kinderopvangkosten. Het belangrijkste punt waar zij tegen aanlopen is dat zij geen zwangerschaps- of ouderschapsverlof krijgen. Het is wel een groeiende groep studerenden aan het mbo. Ik vraag de Minister of zij iets wil doen rond een zwangerschaps- of ouderschapsverlof, danwel of zij bereid is te kijken naar de mogelijkheden om tot een profileringsfonds te komen in het mbo, zoals dat er ook is voor het hbo en het wo.

Kinderen niet afrekenen op wat ze niet kunnen, maar uitdagen in wat ze wel kunnen, dat is kortweg het advies van de Onderwijsraad in het rapport Meer kansen voor kwetsbare jongeren. Daarom stelt de Onderwijsraad voor om te stoppen met het BSA op het laagste niveau van het mbo. De raad pleit voor een uitstroomprofiel naar de arbeidsmarkt voor de leerlingen die niet in staat zijn om op een reguliere manier de startkwalificatie te halen. Dit punt is slechts zeer beperkt genoemd in de brief van de bewindslieden. Ik stel het op prijs als daar enige reflectie op plaatsvindt en gekeken wordt of er iets met deze adviezen kan worden gedaan.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ook ik heb vijf vragen aan de bewindslieden. De eerste vraag betreft het bedrag dat we hebben uitgegeven aan onderwijsgeld per vsv-leerling die we binnen de boot hebben gehouden. Dat kan volgens mij gekwantificeerd worden. Mijn tweede vraag is waarom andere departementen niet meebetalen aan de vsv-inspanningen. Mijn derde vraag is of er sprake is van een openeinderegeling voor het bestrijden van vsv. Waar trekken we de grens? De vierde vraag is of de Minister intussen afstand heeft genomen van het onzalige plan om de kwalificatieleeftijd op te rekken naar 23 jaar. Ik ben benieuwd naar haar reactie. Mijn laatste vraag is of het redelijk is om leraren en ambitieuze leerlingen op te zadelen met onwillige criminele leerlingen die bedreigen, intimideren, geweld plegen en structureel het onderwijsproces verstoren.

In 2012 stopten 36.000 leerlingen voortijdig met hun opleiding. Dat zijn er verschrikkelijk veel. Afgelopen jaar waren dat er 8.300 minder. We moeten ons realiseren dat deze daling voor een deel wordt veroorzaakt doordat voor het eerst een aantal fouten uit de registratie is gehaald. In het verleden werden bijvoorbeeld de jongeren die overstapten naar particulier onderwijs ten onrechte meegerekend. Dat is nu niet meer zo. Deze opschoning zorgt voor zo'n 4.200 vsv'ers minder. We zijn wel tevreden met de reële daling van 4.100 leerlingen. Nu we dit aantal op het netvlies hebben, wordt het voor de PVV erg interessant om naar het kostenplaatje te kijken. Kan de Minister aangeven wat deze totale inspanningen hebben gekost? Hoe vertaalt zich dat per leerling die we hebben binnengehouden? Wat heeft dat de belastingbetaler per teruggewonnen leerling gekost? Het lijkt me een legitieme vraag, want het is onderwijsgeld.

De PVV steunt het streven naar het verminderen van het aantal vsv'ers, maar is wel kritisch. De kosten die gemaakt worden om leerlingen die dreigen uit te vallen vroegtijdig te signaleren, worden inderdaad meer dan goed gemaakt door de daling van het aantal uitkeringen. Het is al genoemd. Dat geloven wij en dat ondersteunen wij. Draagt het Ministerie van SZW dan bijvoorbeeld ook bij aan die kosten? Als dat niet zo is, is het dan niet redelijk dat er een bijdrage komt vanuit andere departementen? Waarom moet er uitsluitend onderwijsgeld worden aangewend om een maatschappelijk probleem op te lossen dat niet exclusief terug te voeren is op de kerntaak van het onderwijs? Het inrichten van een infrastructuur om onwillige ouders en leerlingen bij het onderwijs te betrekken, hoort naar onze analyse niet bij de kerntaken. Onderwijsinstellingen moeten zich focussen op goed onderwijs, niet op het verlenen van zorg. Dat is al veel te veel uit de hand gelopen. Ziet de Minister kans deze kosten te verhalen op andere departementen, zodat er meer geld overblijft voor goed onderwijs aan kinderen die daar wel op zitten te wachten?

Bovendien lijkt er in onze ogen sprake te zijn van een openeinderegeling. Waar houdt het op? We zouden graag tot afspraken komen om grenzen te stellen aan de inspanningen. Het gaat maar door en door en door. De grens naar 23 jaar bijvoorbeeld, hoe ver moeten we daar nou in gaan? De overheid kan niet eindeloos geld onttrekken aan haar kerntaak van goed onderwijs voor jongeren uit normale burgergezinnen, door allerlei programma's op te tuigen om zogenaamde doelgroepjongeren met heel veel inspanningen, moeite en geld uit het criminele circuit te halen. Zo'n 80% van die vsv'ers is inderdaad 18-plus. We moeten ons afvragen in hoeverre we deze groep aan het handje willen houden. In Rotterdam waren of zijn er plannen om de leerplicht te verhogen naar 23 jaar. Dat gaat veel te ver. Met 18 jaar is men in Nederland volwassen en geldt wat ons betreft «eigen verantwoordelijkheid eerst».

Op 25 mei 2009 publiceerde nota bene het NRC Handelsblad, niet onze favoriete krant, een artikel van de heer Toussaint. Dat heette: «Er zijn niet slechts een paar criminele Marokkanen». Ik noem een paar interessante passages om duidelijk te maken met welk soort leerlingen we hier te maken hebben. Volgens het Amsterdamse Bureau voor Onderzoek en Statistiek... Ja bingo, ik wil wat feiten noemen en een aantal collega's hebben een soort feitenfobie. Die moeten dan maar even de zaal verlaten en ergens een kopje koffie gaan drinken. Dan kunnen ze straks terugkomen. Volgens het Amsterdamse Bureau voor Onderzoek en Statistiek verlaat ruimt 60% van de Marokkaanse jongeren tussen de 17 en 23 jaar de school voortijdig zonder startkwalificatie. Volgens een zeer goed ingelichte bron op het Amsterdamse stadhuis heeft nu zelfs 70% van alle Marokkaanse jongens onder de 24 jaar in Amsterdam antecedenten. Dat houdt in dat ze een of meer keren door de politie zijn aangehouden voor een strafbaar feit. Toussaint citeert leerplichtambtenaar en voormalig agent Abdel Betti, die zegt dat er een grote groep criminele vaders zit. Daar komen die jongens vandaan. Deze factor wordt zelden genoemd in het verhaal, zegt de procesmanager van de gezinsbezoekers Mourad Taimounti van de Stichting Aanpak Overlast Amsterdam. Die criminele vader weet dat misdaad loont in Nederland. Hij verdient bakken met geld met de drugshandel en de pakkans is vrijwel nihil. Dat zijn de vaders die je in je gezicht uitlachen als je hun vertelt dat hun zoon zijn school moet afmaken. Het beeld is dus dramatisch, maar de meerderheid van de beleidsmakers en anderen die in Nederland de dienst uitmaken, ontkent en bagatelliseert deze feiten nog steeds. Einde citaten uit het NRC.

Is de Minister het met ons eens dat je leraren en medeleerlingen die wel een goede opleiding willen volgen, niet mag blootstellen aan een dergelijke groep jonge maar vaak geharde criminelen, die op geen enkele manier de ambitie heeft om een vak te leren? Kan de Minister duidelijk uitspreken dat dergelijke leerlingen niet in het reguliere onderwijs worden ondergebracht? De heer Rog van het CDA doet dat niet. Hij wil ze gewoon onderbrengen in die klassen, waarin ik 34 jaar heb gewerkt. Ik heb veel met deze leerlingen gewerkt, ik heb heel vaak gezien dat de goede welwillende leerlingen na een jaar van verdriet, eenzaamheid en ellende uitvielen. Zij werden geen vsv'er, maar gingen bijvoorbeeld naar het havo. Daar hoorden ze eigenlijk niet thuis. Ze maakten deze keuze om in godsnaam eindelijk een keer normaal onderwijs te krijgen, in plaats van te verkeren op zo'n Rotterdams roc waar dit soort leerlingen de dienst uitmaakt.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Sinds 2002 is het aantal nieuwe vsv'ers met bijna twee derde afgenomen, van 71.000 in 2002 naar iets minder dan 28.000 in schooljaar 2010–2013. Net als toen we vorig jaar spraken over vsv, lijkt het alsof we ruim op weg zijn om de doelstelling van maximaal 25.000 leerlingen die uitvallen te behalen in 2016. Binnenkort komt Ingrado, de vakorganisatie van leerplichtambtenaren, met cijfers per gemeente. Mijn vraag is of de best practices worden gedeeld door gemeenten. Het lijkt me dat ze op dit terrein zeker nog van elkaar kunnen leren. In het mbo lijkt het beter te gaan. Meer leerlingen verlaten het onderwijs met een diploma. De VVD ziet graag dat de mbo's deze goede trend doorzetten. De Minister heeft vsv opgenomen in de Kwaliteitsafspraken mbo en we denken dat dit een goede aanpak is. We zijn benieuwd naar de resultaten van het mbo bij de volgende voortgangsrapportage.

Ook wij zien nog veel mogelijkheden voor verbetering in de aansluiting tussen vmbo en mbo, net als het CDA. Dit geldt niet alleen voor de nieuwe vakmanschapsroutes, maar eigenlijk over de gehele linie tussen vmbo en mbo. Welke mogelijkheden zien de Minister en de Staatssecretaris om deze aansluiting verder te bevorderen?

Het tegengaan van verzuim bij vsv is voor de VVD een gedeelde verantwoordelijkheid van het onderwijs, de leerling en de ouders. We hebben er allemaal belang bij dat kinderen zo goed mogelijk onderwijs krijgen, en het ook afmaken. Zij kunnen vervolgens hun eigen toekomst vormgeven.

In de brief besteden de bewindspersonen veel aandacht aan de laatste groep thuiszitters, maar het wordt niet duidelijk wat de oorzaken zijn van het feit dat deze kinderen thuiszitten. Je moet toch eerst de oorzaak kennen, voordat je aan een oplossing kunt werken? Voor een deel van deze thuiszittende kinderen kan meer maatwerk een oplossing zijn. Sommige kinderen zitten thuis, nadat ze op diverse scholen zijn uitgevallen omdat ze bijvoorbeeld angststoornissen hebben. Die kinderen zitten thuis, omdat scholen onvoldoende maatwerk voor hen kunnen leveren. Het is ongewenst deze kinderen alleen maar vrijstelling te geven van de Leerplichtwet. Scholen moeten veel meer oplossingen bieden. Hopelijk zijn met passend onderwijs voor een deel van deze kinderen nieuwe arrangementen mogelijk. Er zijn nu al scholen die met ouders afspraken maken om kinderen deels op school en deels thuis les te geven. Ze gaan bijvoorbeeld op maandag, woensdag en vrijdag naar school, en zijn dinsdag en donderdag thuis om even op adem te komen. De ouders krijgen begeleiding van de school om hun kind op de dagen dat het thuis is toch een onderwijsprogramma te laten volgen. Het gebeurt dus onder verantwoordelijkheid van de school. De scholen die deze arrangementen aanbieden hebben nu echter problemen met de leerplichtwet, omdat het onduidelijk is of wat zij doen, mag. Kunnen de bewindspersonen duidelijkheid verschaffen over de voorwaarden waaronder deze vormen van onderwijs wel mogelijk zijn? Kunnen zij wellicht een richtlijn maken voor de leerplichtambtenaren, waarin duidelijk staat wat de voorwaarden zijn voor dit type onderwijsarrangement?

Het PrO is momenteel vrijgesteld van de kwalificatieplicht. Dit betekent dat een PrO-leerling, ook als hij een branchecertificaat heeft en een baan, nog steeds wordt beschouwd als niet gekwalificeerd. Is dat terecht? De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) heeft gewaarschuwd dat als de focus te veel ligt op de startkwalificatie, er te weinig waarde gehecht wordt aan wat mensen kunnen leren op de werkplek. Bovendien gaat het er toch om of iemand aan het werk is na zijn opleiding? Ik vraag de bewindspersonen om te overwegen of zij degenen die een branchecertificaat behalen en daarmee ook aan het werk zijn, alsnog als gekwalificeerd willen gaan beschouwen.

Vlak voor dit algemeen overleg hebben wij een petitie gekregen van studerende moeders. Als voormalig woordvoerder kinderopvang vond ik een bepaalde passage uit hun stuk vreemd. Bij de nieuwe wet voor de kinderopvangtoeslag, die in 2012 is ingegaan, hebben wij namelijk expliciet ruimte gegeven aan kinderopvangtoeslag voor studerende moeders, ook op het mbo. Toch blijkt in de praktijk dat deze moeders daar problemen mee ondervinden. Ik wil de Minister oproepen om dit serieus te bekijken en eventueel in overleg te treden met haar collega, Minister Asscher. Zij moeten bezien waar het probleem precies zit en of dat wel de intentie is geweest toen deze wet in werking is getreden.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik hoor graag de visie van de VVD op het probleem van de uitvallers die ouder zijn dan 18 jaar. Het is heel gemakkelijk om te zeggen dat ze dan volwassen zijn en dat we niets meer kunnen doen. Je kunt ook zeggen dat we ze het land uit schoppen, zoals de PVV wil. Volgens mij is de VVD daar niet voor. Hoe gaat mevrouw Straus het probleem oplossen? Het is buitengewoon zonde als een jongere van 19 niks heeft en op de bank belandt. Volgens mij vindt ze dat financieel niet interessant. Wat gaat zij met deze jongere doen?

Mevrouw Straus (VVD): Ik had daarover een stukje in mijn tekst, maar heb dat weggelaten aangezien we al een interruptiedebat hebben gehad met mevrouw Jadnanansing. De heer Van Dijk zou daardoor meer tijd hebben voor zijn woordvoering in eerste termijn, maar ik wil daar best nog een keer op reageren. In de interruptie met mevrouw Jadnanansing heb ik gezegd dat ik ga bekijken hoe zij de verlenging van de kwalificatieplicht heeft vormgegeven. De VVD wil vooral kijken naar de oorzaken waardoor deze leerlingen uit het onderwijssysteem zijn gevallen. Wij denken dat dit vaak te maken heeft met het feit dat ze teleurgesteld zijn in het huidige onderwijssysteem. Wij denken dat zij veel meer op zoek zijn naar nieuwe combinaties van leren en werken. Daar wil ik een punt van maken. We moeten daar veel meer naar kijken.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het is ook heel interessant om naar de oorzaken te zoeken. Dat moeten ze vooral op universiteiten doen. Pedagogen moeten daar veel tijd aan besteden. Er is nu echter een groep jongeren die niets heeft, geen werk, geen diploma, geen toekomst. Juist die jongeren kunnen in de criminaliteit belanden. Volgens mij zou de VVD dat nooit moeten willen. Mevrouw Straus wil kijken naar een combinatie van leren en werken. Volgens mij zeggen de voorstanders, PvdA, CDA, SP, dat ook. Kijk naar slimme arbeidsmarktgerelateerde opleidingen. Zijn we het dan eigenlijk niet allemaal eens? Vindt mevrouw Straus het voorstel zoals het ruim is bediscussieerd niet gewoon goed?

Mevrouw Straus (VVD): In mijn woordvoering heb ik bijvoorbeeld de branchecertificaten genoemd. Die worden nu aangeboden aan kinderen in het PrO. Wij denken dat ze geen kans hebben op de arbeidsmarkt, want anders hadden we hen wel een kwalificatieplicht gegeven. Dat doen we nu niet. We stellen ze daar volledig vrij van. Het is prima als werkgevers daarop zitten te wachten, zodat leerlingen met een branchecertificaat toch aan de slag kunnen. Het is prima als ze goed functioneren en zich binnen dat werk bijscholen en nascholen. Ik denk wel dat enkel deze oplossing, deze verplichting zoals ik haar tot nu toe hoor, niet helpt. Ik ga het voorstel serieus bestuderen, maar ik denk dat je jongeren met name moet aanspreken op wat hen wel motiveert.

Ik zie op werkbezoeken vaak jongeren die in bbl-constructies functioneren. Zij zijn allemaal opgelucht dat ze uiteindelijk in die bbl zijn terechtgekomen. Het reguliere onderwijs was niets voor hen, maar de combinatie van leren en werken wel. In hoeverre kun je een bbl voor andere mogelijkheden inrichten, bijvoorbeeld een bbl op het vmbo, of meer met branchecertificaten werken? Ik heb daar nu geen oplossing voor, maar ik wil aangeven dat niet alleen regulier onderwijs tot na je 20ste de oplossing is. Als je als spijtoptant alsnog onderwijs wilt volgen en zelf gemotiveerd bent om dat te doen, dan moeten er mogelijkheden zijn. Heel veel van die jongeren zijn teleurgesteld in het reguliere onderwijs en zijn op zoek naar andere vormen waarbij combinaties van leren en werken mogelijk zijn.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik hoor een warm pleidooi voor de combinatie leren en werken. Daar kan ik alleen maar voor zijn. Als dit in het wetsvoorstel is geborgd, doet mevrouw Straus dan mee?

Mevrouw Straus (VVD): Ik heb een concept van de memorie van toelichting ontvangen. Die staat niet op één A4'tje, maar beslaat verschillende bladzijdes. Daarin legt mevrouw Jadnanansing uit hoe het precies zit. Ik heb het stuk nog niet uitvoerig kunnen bestuderen. Ik ga ervan uit dat we daar in de Kamer op terugkomen. Op dat moment zal zij alle ins en outs horen, evenals de punten waarop we het wel maar misschien ook niet met haar eens zijn. Mijn eerste reactie is dat ik niets zie in alleen een plicht voor het reguliere onderwijs. Ik wil vooral dat we kijken of er meer mogelijkheden zijn voor combinaties van leren en werken.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik bemerk een bepaalde opening. Als leren en werken goed ondervangen is, is mevrouw Straus bereid om met ons mee te gaan. Klopt dat?

Mevrouw Straus (VVD): Mevrouw Jadnanansing is altijd een kunstenares om het uiteindelijk zo veel mogelijk in haar tuintje te harken. Nogmaals, wij gaan er serieus naar kijken. Ze kan ervan op aan dat wij het voorstel serieus bestuderen. We komen daar later op terug.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik vond de verleidingspoging van mevrouw Jadnanansing wel mooi om te zien. Ik neem aan dat die geldt voor alle partijen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Absoluut.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dank u. De aanpak van schooluitval is van groot belang. Wie geen opleiding afmaakt, begint met een achterstand en komt veel vaker in aanraking met justitie. Uitvallers worden later vaker ziek en werkloos. Het is ook logisch. Jongeren die geen toekomst, opleiding, diploma of baan hebben, gaan kijken wat ze dan wel kunnen bereiken. Die gaan eerder het criminele pad op. Deze week is er veel onrust over de roofoverval op een juwelierszaak. Je moet alles doen om zoiets te voorkomen. Ook onderwijs speelt daarbij een rol. Erkent het kabinet dat?

Nu is de bestrijding van uitval succesvol. Dat is mooi. De uitval is gedaald tot een kleine 28.000 jongeren. In 2016 wil het kabinet naar 25.000. Ook dat is mooi, maar delen de bewindslieden mijn mening dat we uiteindelijk naar nul uitvallers moeten streven, uiteraard uitgezonderd de jongeren voor wie een startkwalificatie niet haalbaar is? Leerlingen die schooluitvaller dreigen te worden, vergen een intensieve aanpak. Daar heeft de heer Winsemius ons al eens op gewezen. Dat is nou eens een verlichte VVD'er. Daar zouden er meer van moeten zijn. Ik kijk even naar mijn buurvrouw. Hij spreekt over de overbelaste jongeren, met name in de grote steden. Dit zijn jongeren met een opeenstapeling van problemen, zoals taalachterstand, armoede, gebroken gezin, psychische problemen et cetera. De sleutel is structuur en verbondenheid. Deze jongeren moet je bij de hand nemen en structuur bieden. Dat betekent een kleinschalige omgeving, met uitstekende docenten en begeleiders die de jongeren bij wijze van spreken geen moment uit het oog verliezen. Dat is in een notendop het geheim tegen schooluitval. Uit de studie van het CPB blijkt dat leerlingen met coaching veel minder vaak uitvallen. De Minister schrijft dat zij het onder de aandacht brengt van de roc's. Maar wat hebben deze ermee gedaan? Deelt de Minister de mening dat intensieve begeleiding van groot belang is voor deze jongeren?

Er is een kloof tussen het vmbo en het mbo. Daar zitten 10.000 schooluitvallers. Dat is een punt dat we goed moeten bekijken. De Minister schrijft in haar brief van 5 maart op pagina 13 dat de samenwerking tussen vo en mbo niet altijd goed van de grond komt. Ik denk dat dit een understatement is. Kan ze daar eens op ingaan? Hoe gaat dat dan? Hebben die bestuurders hun eigen eilandjes? Waarom komt die samenwerking niet goed van de grond? Van mij mag de Minister op tafel slaan en zeggen dat ze moeten samenwerken. Deze jongeren mogen niet meer uitvallen. Daar moet het om gaan. Dan breng je dus de vmbo- en mbo-opleidingen samen. Dat heet in vreselijk jargon VM2, en dat ga je stimuleren. Eén team, één dak. De kleinschalige school is daarbij van groot belang. Deze geeft verbondenheid en voorkomt dat de leerling tussen wal en schip valt. Nu lees ik dat de Minister dat principe van één dak wil loslaten. Dat lijkt mij niet verstandig.

Er is een groep die niet in staat is een startkwalificatie te behalen. De Onderwijsraad vreest zelfs voor een toename van deze groep door hogere eisen en de economische crisis. De uitval terugbrengen tot 25.000 acht de raad niet haalbaar. Dat is natuurlijk onwenselijk. We moeten alles doen om dat te voorkomen, bijvoorbeeld door invoering van een speciaal uitstroomprofiel richting arbeidsmarkt. De G32 maakt zich eveneens zorgen over die entree-opleiding: «Het risico is dat jongeren zonder perspectief met een negatief studieadvies worden weggestuurd en ongekwalificeerd in de samenleving terechtkomen.» Ook de G32 pleit voor een nieuwe vorm van opleiding, een soort arbeidsmarktkwalificatie. Het gaat hier ook om het goed uitvoeren van de motie-Smits, waarin wordt gevraagd om goede voorzieningen voor deze jongeren.

Bij deze kwetsbare jongeren speelt ook de discussie rond de verlenging van de kwalificatieplicht. De G32 stelt voor om die stapsgewijs te verlengen tot 20 jaar. Dit ligt gevoelig en er zitten nadelen aan. De Minister wijst op de kosten en op de juridische bezwaren. Het LAKS vraagt zich af of je deze jongeren kunt dwingen om naar school te gaan. Toch moeten we er goed over nadenken, want het gaat om kwetsbare jongeren. We willen ze niet uit het oog verliezen. We willen ook niet dat ze met een uitkering op de bank belanden, om het zo maar even te zeggen. De G32 heeft hiertoe redelijke voorstellen uitgewerkt voor aparte voorzieningen. Het Ecorys-rapport laat zien dat de baten groot zijn en dat het juridisch haalbaar is. Is de Minister bereid dit met de nieuwe wethouders van onderwijs te bekijken?

Tot slot het beschuitje van de studerende moeders. Het is al vaak genoemd en smaakte heerlijk. De moeders wijzen op de hoge kosten voor kinderopvang en de belemmeringen bij het volgen van een opleiding. Ze willen graag een reactie op hun coachingprogramma voor hulp tijdens de opleiding. Dit is op een of twee hogescholen al in uitvoering. De moeders wijzen ook op het feit dat er voor studenten met een beperking en voor topsportstudenten een zorgplicht bestaat, maar voor hen niet. Volgens de Commissie Gelijke Behandeling is sprake van ongelijkheid ten opzichte van mannen. Hoe kijkt de Minister voor emancipatie hiernaar? De moeders roepen op tot een actieplan.

De voorzitter: We zijn aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik had aangekondigd om 13.00 uur te schorsen voor de lunch, maar dat doen we nu.

De vergadering wordt van 12.35 uur tot 13.19 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heropen het algemeen overleg over vsv en de kwalificatieplicht. We zijn toe aan de beantwoording van de bewindspersonen in eerste termijn. De Minister heeft het woord. Het is goed als zij de structuur in de beantwoording aangeeft. Dat helpt de Kamerleden enorm.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik begin met een aantal algemene opmerkingen en de opmerkingen die te maken hebben met de streefdoelen. Daaronder valt ook het getal 25.000 en de kosten die daarvoor zijn gemaakt. Mijn tweede thema is alles boven de 18, het derde is de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, zorg en onderwijs en moeders in het bijzonder. Mijn laatste blok betreft jongeren in kwetsbare posities en het BSA. Daar betrek ik ook VM2 en de vakmanschapsroute bij. Daarna beantwoordt de Staatssecretaris de vragen over schoolverzuim en alles wat daarmee te maken heeft.

We zijn het erover eens dat investeren in startkwalificaties loont. Ik ben blij met de resultaten die we bereiken met de aanpak van vsv. Jongeren met een startkwalificatie hebben bijna twee keer zoveel kans op een baan, ook in economisch mindere tijden. De heer Van Meenen wees daar ook op. Ze zijn bijna zes keer minder vaak verdacht van een misdrijf. De heer Van Dijk vroeg of onderwijs een rol speelt bij de aanpak van criminaliteit. Dat doet het zeker. Er is een causaal verband. Daarom is het van groot belang dat het kabinet op dit dossier gezamenlijk optrekt en zijn de middelen indertijd kabinetsbreed uitgetrokken. Ze zijn niet van de begroting van OCW gegaan. De bestrijding van vsv is dus nooit ten koste gegaan van reguliere onderwijsmiddelen. Ook vorige kabinetten hebben geconstateerd dat het van groot belang is. Het heeft tot resultaat geleid, omdat we in opeenvolgende kabinetten vanaf Balkenende IV consequent stappen hebben gezet. Het heeft ook tot resultaat geleid dankzij de gezamenlijke inspanningen van de scholen, de gemeenten en de leerplichtambtenaren. Alle partijen hebben daarin een rol. Ik constateer met plezier dat iedereen die rol heeft gepakt en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Het laat zien dat je bijna revolutionaire resultaten kunt bereiken, als je het gezamenlijk doet en als je de juiste middelen inzet. We komen van ver, van 70.000 schoolverlaters in 2002 tot 27.950 over het afgelopen schooljaar. Dat is nogal een verschil, een afname van bijna twee derde. Dat hebben we bereikt in een periode van twaalf jaar. Het is dus van groot belang om de gezamenlijkheid te benadrukken, maar het geeft mij ook moed en vreugde over wat je met beleidsmaatregelen kunt bereiken. Er wordt wel eens gezegd dat het onderwijsbeleid resistent is. Dat is hier in ieder geval niet het geval.

We plukken nu de vruchten van de regionale samenwerking, aangezien er ten opzichte van het vorige schooljaar 8.300 schoolverlaters minder zijn. Daar komt bij dat 4.100 daarvan het directe resultaat zijn van de inspanningen van gemeenten en scholen. Dat heeft de Kamer in mijn brief gelezen. Voor het eerst laten we de groepen die ten onrechte als voortijdig schoolverlater stonden vermeld er niet meer onder vallen. Ook dat is belangrijk, niet alleen omdat je daarmee de administratie op orde hebt, maar omdat je je beleid veel beter kunt richten. Je weet wie je wel moet bereiken en wie niet.

We hebben ook gezien dat zowel in het vo als in het mbo de uitval is gedaald. Mbo-1 en -2 kennen het hoogste uitvalpercentage, en op het vo vindt de meeste uitval in het vmbo plaats. Het vo had al een laag uitvalpercentage, onder de 1%, maar heeft dit nog verder weten terug te dringen. We weten ook dat als de score al laag is, het extra inspanning vraagt om die te handhaven of nog verder terug te brengen. In het mbo vallen enkele roc's op vanwege hun zeer goede resultaat. Die prijs ik daarom. Dat zijn Flevoland, Ter Aa, Aventus en Friese Poort. We hebben afgelopen tijd met de vijftien roc's die achterbleven intensieve contacten onderhouden. Die aanpak heeft gewerkt. Dertien instellingen hebben het afgelopen jaar de uitval zelfs sterker dan het gemiddelde voor roc's teruggedrongen, met meer dan 24%. Ook dat laat zien dat de aanpak werkt.

Dat geldt ook voor de vier grootste gemeenten. Daar is de uitval heel erg verminderd, inclusief de uitval onder de jongeren van 18 jaar en ouder. Ik kom daar zo specifiek op terug. Dit betekent dat we het in Nederland goed doen, dat de gemeenten het goed doen, dat we het ook in Europees verband goed doen. Het huidige Europese gemiddelde is 13,7%. Wij zitten nu op 8,8%. We liggen dus goed op koers om het Europese doel van 8% te halen. Nederland staat op de vierde plek in Europa. We zijn blij met de behaalde resultaten, maar we gaan niet achteroverleunen.

We willen doorzetten met de aanpak naar de doelstelling van 25.000. We willen de aanpak van uitval en verzuim onder 18-plussers en de aansluiting tussen de onderwijs- en arbeidsmarkt verbeteren en met name aandacht geven aan jongeren in een kwetsbare positie. De heer Van Meenen vroeg wat nu de volgende doelstellingen zijn. 25.000 is mooi, maar wat daarna? Ook de heer Van Dijk zei dat eigenlijk elke schoolverlater er een te veel is. Ik ben het met hen eens dat je hierover eigenlijk nooit te snel tevreden kunt zijn. Tegelijkertijd stel ik vast dat de stap die we nu nog willen zetten, van bijna 28.000 naar 25.000, nog een grote inspanning vergt. Dat gaan we doen door de middelen te gebruiken die we al hebben. Dat zijn prestatiegerichte convenanten, regionale samenwerking, actieve sturing met vsv-informatie door mijn departement en door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), een integrale aanpak voor complexe problematiek, samen met de zorghulpverlening, Justitie en de arbeidsmarkt, en intensieve kritische ondersteuning in de regio vanuit OCW.

We kijken ook waar de achterblijvers zitten. We hadden er vijftien, maar daarvan hebben een aantal nu goede successen geboekt. Elf roc's hebben nog steeds extra aandacht nodig. Daar gaan we de komende tijd extra op inzetten. Met de bestuurders van die instellingen en de verantwoordelijke wethouders gaan we gerichte afspraken maken. We gaan de uitval in de overgang van vmbo naar mbo verder verbeteren. Daar vallen jaarlijks nog 9.500 jongeren uit. Dat is een derde van de totale uitval. Daarbij zijn VM2-projecten van groot belang. Ik kom daar straks op terug.

Het is overigens te prijzen dat de VO-raad en de MBO Raad samen initiatieven nemen om te komen tot een vermindering van uitval en een veel betere afstemming. Leerlingen moeten het gevoel hebben dat ze gemist worden als ze van school zijn. In de overgang van vmbo naar mbo moeten ze niet al te gemakkelijk weg kunnen raken. Die warme overdracht, om het maar zo te noemen, maar ook het verkennen van mogelijkheden om het aanmeldmoment naar voren te halen naar 1 mei, is naar mijn idee echt interessant. Ik ben blij dat de scholen zelf daarmee komen.

De heer Van Meenen (D66): De woorden van de Minister zijn mij uit het hart gegrepen. Er is hier in mijn ogen nog sprake van laaghangend fruit. Dat is voor de andere categorie denk ik veel moeilijker. De Minister zegt terecht dat zij mbo-besturen die achterblijven en gemeenten gaat aanspreken. Ik vraag haar om daar ook de vo-bestuurders bij te betrekken. Die drie partijen samen moeten het goede doen. Daarvan zijn heel goede voorbeelden, maar daar is de Minister vast van op de hoogte.

Minister Bussemaker: Dat ben ik, maar ik maak wel een onderscheid bij de roc's. Bij de mbo's hebben we geconstateerd dat er vijftien achterbleven. Van die vijftien hebben er nu vier goede resultaten geboekt. Ik constateer dat er nog elf achterblijven. Met die elf ga ik naar het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC's), om te bespreken wat ze doen, wat ze nog meer kunnen doen en hoe ze dat samen met de wethouders gaan doen. Daarnaast is er de algemene problematiek van het verkleinen van het aantal schoolverlaters bij de overgang van vmbo naar mbo. Ook daarbij komen we misschien tot de conclusie dat er regio's zijn waar dit speelt. Dan gaan we er gericht op af. Een reden kan zijn dat een mbo-instelling het niet interessant genoeg vindt of onvoldoende haar best doet. Het kan zijn dat de vo-scholen niet goed zijn georganiseerd, maar het kan ook zijn dat men gewoon niet weet hoe men het moet aanpakken. Dat kan allemaal. Dan gaan we daarop inzetten. Ik ben blij dat de koepels en de scholen zelf hebben gezegd dat ze hieraan willen werken en dat ze een aantal concrete voorstellen hebben gedaan. Ik heb er vertrouwen in dat zij met ons willen optrekken.

Wat doen we nog meer? We zetten het reguliere beleid Focus op vakmanschap voort. Mevrouw Straus verwees al naar het opnemen van de vsv-aanpak in de kwaliteitsafspraken mbo. Er kunnen dingen beter. Mbo-instellingen hebben nog een slag te maken in het op orde brengen van verzuimprocedures. Twee derde van de instellingen heeft het verzuimbeleid op orde, een derde dus niet. Als je het niet op orde hebt, verlies je leerlingen doordat je niet goed en snel genoeg inzicht hebt in wie er niet op school is en of men wel voldoet aan de plichten van de wet. We willen dat alle instellingen hun verzuimprocedures op orde brengen. Een stevige aanpak van schoolverzuim is essentieel, ook voor 18- tot 23-jarigen. Ook voor deze groep is nog wat te verbeteren in het op orde brengen van het schoolverzuim. Tijdig en juist melden is daarvoor belangrijk. Dat doen we met de DUO. We zorgen dat het digitaal verzuimloket beter en stabieler bereikbaar wordt. Daar hebben we concrete afspraken over gemaakt.

Wat gebeurt er na 2015? We gaan nu inzetten op een verdere verlaging richting 25.000. Dat moet naar voren komen uit de cijfers in 2016. Het zal geen sinecure zijn om het streefdoel van 25.000 te bereiken, hoe blij ik ook ben met de resultaten van de afgelopen tijd. Je moet iedereen bij de hand houden om ervoor te zorgen dat het gevoel van urgentie blijft. We zullen ook moeten bekijken welke doelstelling realistisch is. Ik zie niet gebeuren dat scholen op een percentage van nul uitkomen. Er zullen altijd leerlingen zijn die de school verlaten. De vraag is wat je dan een realistisch percentage vindt. Dat kan ik nu niet zeggen, omdat ik denk dat we nog een heleboel stappen kunnen zetten. Dat kan bijvoorbeeld door de verzuimadministratie of de overgang van vmbo naar mbo te verbeteren. Dat kan ook door te vermijden dat werkgevers overgaan tot zogenaamde groenpluk, wat de komende jaren zou kunnen voorkomen met een aantrekkende economie. Ik wil werkgevers oproepen om leerlingen en studenten niet voortijdig van school te halen, omdat ze de startkwalificatie nodig hebben om na die ene baan waar die werkgever ze voor wil hebben, in andere banen terecht te komen. Ik ben bereid om aan de hand van de resultaten die we volgend jaar, in 2015, hebben geboekt te bekijken welke instrumenten succesvol zijn. Dat betreft ook instrumenten die we nu aan het ontwikkelen zijn. Dan bezien we hoe we in het vervolg, dus ook na 2015 en 2016, nog tot verdere afspraken kunnen komen. Daarover bericht ik de Kamer volgend jaar in de rapportage over de resultaten over 2015. Daarbij betrek ik de vraag wat heeft gewerkt, hoe ver we zijn gekomen met de punten die ik tot nu toe heb genoemd en hoe het zit met de economische ontwikkeling. Ook de relatie met de decentralisatie is daarbij van belang. We vragen veel van gemeenten, maar we bieden op onderdelen ook nieuwe kansen. Kortom, dat moet er allemaal bij worden betrokken.

De heer Beertema vroeg wat het heeft gekost om zo veel minder vsv'ers te krijgen. Voor de aanpak is jaarlijks 100 miljoen euro beschikbaar. Dat zijn middelen voor vo en mbo. Dat moeten we wel in perspectief zien. De mbo-instellingen ontvangen jaarlijks 3,5 miljard aan reguliere bekostiging. Daarmee vergeleken is 110 miljoen niet een enorm groot bedrag, maar wel een bedrag waarmee je echt resultaat kunt boeken. De helft van deze middelen is bestemd voor prestatiesubsidie en wordt uitbetaald naar rato van prestaties. No cure no pay, scholen moet het wel laten zien. In die zin is het een instrument dat beloont. De andere helft is bestemd voor de regionale aanpak, waaronder de aanpak van overbelaste jongeren via de plusvoorzieningen. Als er meer leerlingen op een school zitten, gaat er meer bekostiging naar die instelling. Als je deze extra bekostiging optelt bij de vsv-middelen, kom je op een bedrag van in totaal 300 tot 400 miljoen per jaar. Dat is wat we willen, want we willen dat de jongeren op school zitten. De instellingen krijgen daar dus extra middelen voor. De heer Beertema vroeg ook naar de kosten per leerling. Die kan ik niet uitrekenen, want dan zou je ook de niet uitgevallen jongeren in kaart moeten brengen. We weten wel wat het oplevert. De maatschappelijke kosten-batenanalyse uit het Ecorys-rapport laat zien dat de meeropbrengsten zo'n 90 miljoen netto per jaar bedragen.

De heer Beertema vroeg ook waarom er geen middelen van andere departementen worden ingezet. Ik heb gezegd dat er ooit is besloten om hier kabinetsbreed extra middelen voor uit te trekken. Dan zijn we allemaal blij dat het werkt. Het brengt niet alleen bij Onderwijs extra kosten met zich mee. Je hebt immers meer leerlingen op school. Het zorgt misschien ook voor minder kosten voor criminaliteitsbestrijding en uitkeringen. Dat is precies wat we willen bereiken. Daarom staat het hier ook als eenduidig kabinetsbeleid.

De heer Beertema zei ook dat we geen extra energie en geld moeten steken in deze jongeren, vooral die van 18-plus. Hij legde een relatie met Marokkaanse jongeren. Misschien is het goed dat nog eens te bekijken, aangezien er een verschil is in uitval onder allochtonen en autochtonen van 18-plus. Bij autochtonen is dat 4,6%, bij allochtonen is dat 8,6%. Dat is inderdaad meer, maar de percentages verschillen minder dan wanneer je kijkt naar jeugdwerkloosheid. Allochtonen zijn twee keer zo vaak werkloos. Onder Marokkaanse jongeren van 18-plus is de uitval niet significant hoger dan gemiddeld onder allochtonen. Ik wil dat we bij iedere jongere die vroegtijdig de school verlaat, bezien hoe we dat zo goed mogelijk kunnen voorkomen. Voorkomen is beter dan genezen. Zeker als je het bekijkt vanuit het perspectief van criminaliteitsbestrijding is het van enorm groot belang dat we alle jongeren erbij houden, ongeacht hun huids- of haarkleur of wat dan ook. We moeten hun het gevoel geven dat ze ertoe doen, dat we ze waarderen. Als ze er zelf een potje van maken, moeten we ze er met de haren bij slepen en vragen waarom ze thuis op de bank zitten en niet op school. Dat is precies wat er met de vsv-aanpak gebeurt.

De heer Beertema (PVV): Ter verduidelijking: de voorbeelden die ik aan het einde van mijn betoog gaf over de Marokkaanse jongeren, waren niet zozeer bedoeld om de cijfers uit te splitsen in de vsv-cijfers, maar veel meer om aan te geven met welke jongeren we te maken hebben als we die straks parkeren op reguliere roc's. Dat was mijn probleem en dat was ook mijn vraag. Is het verstandig dit soort jongeren op reguliere roc's onder te brengen tussen leerlingen die wel een vak willen leren? Dat is een heilloze weg.

Minister Bussemaker: Er kunnen jongeren zijn die extra problemen hebben, er kunnen jongeren zijn die extra aandacht nodig hebben. Voor hen hebben we bijvoorbeeld de plusvoorzieningen. Die zijn heel belangrijk, omdat ze daardoor intensieve begeleiding krijgen van mensen met verstand van zaken. Ik wil zelf geen onderscheid maken in huidskleur of achtergrond van deze jongeren, want ze kunnen overal vandaan komen. Als zij extra intensieve aandacht nodig hebben, kunnen we kijken waar dit op een regulier roc kan. In sommige gevallen zal extra aandacht nodig zijn. Daar hebben we plusvoorzieningen voor.

De heer Beertema (PVV): De plusvoorzieningen zijn voor de heel ernstige gevallen. De minder ernstige gevallen verstoren wel degelijk het pedagogisch klimaat in de scholen. Ik heb het voorbeeld gegeven van leerlingen, echte goedwillende mbo'ers, die na een jaar teleurgesteld het roc verlieten om dan maar een havo-opleiding te gaan doen. Ze hadden daar helemaal geen zin in, maar deden het om van de ellende, de onrust, de intimidatie en de vreselijke cultuur af te zijn die op veel roc's heerst. Dat is mijn boodschap. Deze slecht willende leerlingen wonen het mbo als het ware uit. Dat is zo doodzonde, omdat de echte mbo'ers daarmee hun plek wordt ontzegd. Zij zijn de slachtoffers naar wie niemand omkijkt. Dat is verschrikkelijk jammer.

Minister Bussemaker: Ik herken dat er een probleem is, niet alleen op het mbo. Dat herken ik ook op het havo. Wie is maatgevend voor de manier waarop er les wordt gegeven? Die moet ongeacht de schoolsoort gericht zijn op jongeren die wat willen leren, die gemotiveerd zijn en die soms gemotiveerd moeten worden. Deze jongeren moeten gewaardeerd worden, ook als ze een dag niet op school komen. Ze moeten gemist worden, ze moeten het gevoel krijgen dat zij er ook toe doen. Vervolgens mag je ze bij de kladden grijpen. Ik zei dat net al. Een school mag er werk van maken als leerlingen dag in, dag uit het onderwijsklimaat verstoren. Het heeft alleen geen zin om te zeggen dat leerlingen niet welkom zijn en dat zij het verder zelf moeten uitzoeken. Dan stimuleer je alleen maar dat er nog veel meer schoolverlaters komen. Ik ben niet voor niets begonnen met het grote belang van de startkwalificatie voor de toekomst van elke jongere. Daarmee hebben ze veel meer kans op werk en is de kans dat ze in de criminaliteit terechtkomen echt veel kleiner. Ja, dat vraagt veel van scholen. Dat vraagt maatwerk. Dat vraagt ook iets van leerlingen. Ze moeten elkaar af en toe aanspreken. Ik zal niet zeggen dat het tegenwoordig gemakkelijk is om les te geven, zeker niet op een mbo. Het is een uitdaging. Ik zie ook de goede voorbeelden van veel mbo-scholen die al die jongeren erbij weten te halen. We hebben net zelf geconstateerd dat het revolutionair is dat we het vsv met twee derde hebben weten terug te brengen. Het kan dus wel. We moeten ervoor zorgen dat we die scholen op een goede manier ondersteunen, vandaar ook de voortzetting van het vsv-beleid in de kwaliteitsafspraken die we maken.

De heer Van Dijk vroeg naar het CPB-rapport en wat scholen daarmee hebben gedaan. Ik heb in mijn brief aangegeven dat ik in alle opzichten niet onder de indruk was van het CPB-onderzoek. Dit zegt dat er te veel regionaal verschil ontstaat, dat het schieten met een schot hagel is. Wij constateren juist dat we algemene principes willen uitdragen, maar dat we maatwerk aan de scholen blijven bieden. Misschien is het bij een mbo in een grote Randstedelijke omgeving, uit het voorbeeld van de heer Beertema, een ander verhaal dan wanneer je in het oosten in een minder bevolkt gebied zit waar je ook voortijdig schoolverlaters hebt. De ruimte die we geven aan de regio's is naar mijn idee goed. Het aanpakken van voortijdig schoolverlaters is een complex probleem. Daar is niet één oplossing voor. Die diversiteit willen we waarderen en die geeft aan dat scholen zich probleemeigenaar voelen. Ze kunnen zelf nadenken over wat in hun geval werkt. Daarvan proberen we met andere scholen te leren. Misschien kan iets wat bij de ene school werkt, ook elders werken.

Mevrouw Jadnanansing en de heer Van Meenen vroegen naar aanleiding van het CPB-rapport naar een coach per leerling. Uit het CPB-onderzoek blijkt dat één jaar coaching vsv met meer dan 40% reduceert, van 17% naar 10%. Ik erken dat de effectiviteit van coaching het grootst is onder leerlingen met een verhoogde kans op vsv. Zo'n kosten-batenanalyse suggereert dat bij één jaar coaching de maatschappelijke baten groter zijn dan de kosten. Die uitkomsten zijn in lijn met diverse maatregelen die al worden doorgevoerd om de kwaliteit in het mbo te verbeteren. Intensieve begeleiding, coaching, is één van de maatregelen. Het is een heel dure maatregel. Het kost € 3.000 extra per student per jaar. Het is de vraag of het coachen van alle leerlingen vanuit financieel perspectief doelmatig is. Je moet het inzetten voor de groep waarvoor het echt tot verbetering kan leiden. Vanaf 1 augustus 2014 is er een intensivering van de onderwijstijd in het eerste leerjaar. De vsv-middelen kunnen door de regio's en de scholen ook worden ingezet voor coaching. Juist bij dat eerste leerjaar mag je verwachten dat het nuttig kan zijn.

De heer Van Meenen vroeg ook of het coachingonderzoek voldoende onder de aandacht is gebracht, en wat ermee is gedaan. De accountmanagers vsv, die de instellingen ondersteunen en de regionale problematiek kennen, hebben dit als best practica aangereikt. Daarmee hebben ze een stimulans gegeven om binnen het kader van gezamenlijke doelstellingen en ruimte voor instellingen te bekijken wat bij hun aanpak past en te gebruiken wat nuttig is. We schrijven het dus niet voor, maar laten het aan de regio's. Iedere school en iedere regio kan de eigen problematiek aanpakken op een manier die bij hen past, met het best practice-voorbeeld van de coaching.

De heer Van Meenen (D66): Ik begrijp de redenering helemaal. Het kost veel geld. Er zit een diepere vraag achter. Er zijn ook voorbeelden waarin het eigenlijk niets kost, maar waarin de regio of mensen uit bedrijven zelf het initiatief nemen om leerlingen bij de hand te nemen en gedurende een jaar te coachen. Het zijn een soort buddy's. Is de Minister bereid dat maatschappelijke appel te doen, om het meer een probleem van de samenleving als geheel te maken en mensen actief aan te moedigen dit soort rollen op zich te nemen?

Minister Bussemaker: Dat wil ik graag bekijken. Ik ken zelf de vrijwilligersprojecten, waarbij mensen die in een goede positie zitten, zoals de woordvoerders en ikzelf, op gezette tijden met een jongere praten die het moeilijk heeft en misschien schoolverlater is. Op die manier laat je zien dat er ook voor die jongere perspectief is. Ik ga dit niet voorschrijven, maar het zou interessant zijn als gemeenten die intensief met vsv-beleid bezig zijn zo'n project erbij zouden betrekken. Ik zal kijken of we dit op enigerlei wijze onder de aandacht van gemeenten kunnen brengen. Zij moeten daarin het voortouw nemen. Het kan een nuttige aanvulling zijn om het niet geïsoleerd maar in afstemming met het regionale vsv-beleid op te pakken.

De heer Van Meenen (D66): Ik ben uiteraard blij dat de Minister zo reageert. Ik denk dat mensen het vaak automatisch als een taak van de overheid zien dat dingen geïnstitutionaliseerd worden. Ze nemen dan soms te weinig hun eigen verantwoordelijkheid. Die hebben ze formeel niet, maar er zijn inderdaad heel veel goede voorbeelden die werken. Mensen op een goede positie in de samenleving nemen zo'n jongere bij de arm en laten hem niet los voordat hij weer aan het studeren of aan het werk is. Ik zie uit naar het offensief van de Minister. Gezien haar charme denk ik dat niemand daar nee tegen kan zeggen.

Minister Bussemaker: De heer Van Meenen heeft wel heel hoge verwachtingen. Ik hoop dat ik hem niet ga teleurstellen. Ik ga mijn best doen.

Ik kom bij het tweede thema, de aanpak van 18-plussers. Daarover hebben vele woordvoerders opmerkingen gemaakt. Ik heb geluisterd naar de interrupties die richting mevrouw Jadnanansing en de heer Rog werden gemaakt. Ik heb ook goed geluisterd naar hun uitleg over het initiatiefwetsvoorstel. De Kamer heeft eerder van mij gehoord dat ik nog niet zover ben. We kunnen nog veel doen en bereiken in de aanpak van jongeren tussen de 18 en 23 jaar, met name in de grote steden. Laat daarover geen misverstand bestaan. Ik wil de grote steden heel graag stimuleren bij de aanpak van 18-plus schoolverlaters. Ik heb daarom al extra middelen beschikbaar gesteld voor de begeleiding van 18- en 19-jarigen in de vier grote steden. Op grond van mijn contacten met de steden heb ik het gevoel dat dit voor de meeste een aansporing is om het beleid voor de komende jaren intensief voort te zetten. Alleen de gemeente Rotterdam hoor ik tot nu toe heel nadrukkelijk pleiten voor ook een juridische aanpak van de groep schoolverlaters van 18-plus. Mijn belangrijkste punt is dat we nog niet alle middelen hebben gebruikt die we in kunnen zetten bij het bereiken van deze groep. Ik wil niet nu al zeggen dat we het dus moeten doen met een juridische maatregel.

Daar komt bij dat ik me afvraag of het gaat werken. Onder anderen de heer Van Dijk heeft daar opmerkingen over gemaakt. Wil je deze groep terugplaatsen in een schoolomgeving met vmbo'ers of 16-jarige mbo'ers? De vraag is of dat werkt. Daarbij komt dat we weten dat er met name bij deze groep echt een diversiteit aan achtergronden en oorzaken van uitval speelt. Het heeft soms te maken met problemen buiten de school, zoals ziekte of psychische problemen, en soms zijn ze genoodzaakt om te werken om het gezinsinkomen aan te vullen. Ze passen niet binnen het huidige onderwijs of zijn gedemotiveerd. Als we deze jongeren in het onderwijs willen houden, moeten we in hen blijven investeren en moeten we kijken wat voor hen de beste aanpak is. Ik weet niet of je ze op het spoor krijgt waar je ze wilt hebben als je onmiddellijk begint met een juridisch middel. We hebben ook daarvoor de plusvoorzieningen. Dat is ook een manier om het aan te pakken.

Er is wel een groot juridisch probleem. Al bij de invoering van de kwalificatieplicht tot 18 jaar constateerde de Raad van State dat een onderwijsplicht voor meerderjarige jongeren het grondwettelijke recht op vrije arbeidskeuze raakt: «De Staat mag niemand belemmeren om bepaalde arbeid te kiezen en niemand mag worden gedwongen tot het verrichten van arbeid, die hij niet vrij heeft gekozen.» Een verlengde kwalificatieplicht vormt een fundamentele inperking van deze rechten. Ik verwacht niet dat daar een positief antwoord van de Raad van State op zal volgen. Ik kijk met belangstelling uit naar de initiatiefwet en de onderbouwing daarvan. Natuurlijk ben ik altijd bereid ergens naar te kijken, maar laten we vooral inzetten op wat we al doen en kunnen bereiken, en kijken naar de kosten die dat met zich meebrengt.

Ik verwijs nogmaals naar het Ecorys-rapport, waarin wordt gesteld dat er sterke twijfels zijn over de mogelijke baten van een verlenging van de kwalificatieplicht. De belangrijkste oorzaken liggen immers elders en kunnen niet worden bestreden met die wettelijke dwang. Ook daar is nog het een en ander op af te dingen. Vooral Rotterdam, maar ook Amsterdam heeft goed gescoord bij het effectief inzetten van het bestaande beleid voor jongeren boven de 18 jaar. Dit laat zien dat deze instrumenten nog niet zijn uitgeput.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De Minister zegt terecht dat ze graag wil stimuleren dat het percentage vsv meer naar beneden gaat. Zij zegt dat Amsterdam en Rotterdam dat ook belangrijk vinden, dat vooral deze twee gemeenten erop drukken. De overige gemeenten zijn daar minder mee bezig. Hoe verhoudt zich dat tot de brieven en rapporten van de G32, waarin de gemeenten nadrukkelijk aan ons vragen om dit te regelen?

Minister Bussemaker: Ik heb zelf vooral contact gehad met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam. Zij hebben heel expliciet gepleit voor de verlengde kwalificatieplicht. Ik heb met hen aan tafel gezeten en gesproken over een mogelijke pilot. Dat hebben we serieus bekeken. Ik ben tot de conclusie gekomen dat daar juridisch geen grond voor is. Ik snap hun probleem, omdat zij relatief veel 18-plusschoolverlaters hebben. Ik heb bekeken of ik op een andere manier iets voor hen kon doen. Er komen extra middelen voor de vier grote steden. Ik heb begrepen dat Amsterdam daar voorlopig mee uit de voeten kan. Ik weet niet anders dan dat ik vooral de gemeente Rotterdam hoor, die toch coûte que coûte die verlenging van de kwalificatieplicht wil. Op grond van de gedegen analyse die ik heb gemaakt over de pilots, ben ik niet van oordeel dat nu alle middelen zijn gebruikt om bij de groep 18-plussers verbetering te bereiken. Het is juridisch een omstreden maatregel. Het is de vraag of die maatschappelijk zijn doel bereikt vanwege de onduidelijkheid of je hiermee de problematiek oplost die aan de schooluitval ten grondslag ligt. Het is de vraag of je deze groep oudere jongeren wel in een schoolklas met jongeren moet zetten. Ook is er geen evident draagvlak. De studentenorganisaties LAKS en JOB zijn niet vanzelfsprekend voor deze aanpak. Daar komt bij dat je een ingewikkeldere relatie met de grensgemeenten krijgt. Het is misschien allemaal best op te lossen, maar we hebben al veel in de pijplijn zitten wat bovendien nog niet uitgeput is in gebruik. Ook de grote steden laten zien dat ze met de huidige middelen veel kunnen bereiken. Ik voel op dit moment meer voor een intensivering van de huidige aanpak, en dus voor extra middelen voor de grote steden, in plaats van het vormgeven van heel vergaande juridische middelen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik hoor wat de Minister zegt, maar tegelijkertijd spelen twee andere dingen. Er is niet veel draagvlak, maar hoe duidt de Minister dan de brieven van de G32? Die komen niet alleen van Amsterdam en Rotterdam, maar namens 32 gemeenten. Zij hebben het allemaal ondertekend en gevraagd om meer te doen dan we nu al doen. Er zit inderdaad veel in de pijplijn, maar dat is niet voldoende. Juist de groep die onder de radar dreigt te verdwijnen, willen we erbij halen. De G32 heeft ons met klem verzocht daarnaar te kijken. Dat is voor mij een van de redenen geweest om hiermee verder te gaan.

Minister Bussemaker: Dat moet mevrouw Jadnanansing mij even laten zien. Voor zover ik weet staat dit niet in de brief van de G32. De gemeenten vinden wel dat er meer moet gebeuren. Ik kom daar straks bij het thema kwetsbare groepen op terug. Ik weet ook dat bij de gemeenten de gedachten over de verlengde kwalificatieplicht niet eenduidig zijn. Er zijn gemeenten die er niets in zien. Er zijn gemeenten die er neutraal tegenover staan. Er is één gemeente waarvan ik weet dat die keer op keer pleit voor deze verlenging van de kwalificatieplicht. Ik heb het echter niet gelezen in de brief van de G32.

De heer Rog (CDA): Ook ik heb met de G32 gesproken, ook met socialistische wethouders die hier echt naar snakken. Ik kan de Minister verzekeren dat het draagvlak er is. Overigens is er geen draagvlak voor een leenstelsel en daar gaat de Minister ook mee door. Dat is echter een flauwe opmerking.

We hebben prachtige stappen gezet met het terugdringen van het vsv van 72.000 naar 28.000 leerlingen per jaar. Ik wil de Minister voor ogen houden dat 3.600 van deze leerlingen onder de 18 zijn. 24.000 van hen zijn boven de 18. Zijn de doelstellingen om te komen tot een verdere reductie volgens de Minister überhaupt haalbaar, als je nu niet hard gaat inzetten op die groep 18-plussers?

Minister Bussemaker: Ik denk dat dit mogelijk is. We zien vooral bij de grote steden, die een hardnekkige 18-plusproblematiek hebben, dat het bestaande beleid effectief is. Amsterdam en Rotterdam hebben op dit punt het afgelopen jaar erg goed gescoord. We weten natuurlijk dat er nog een weg te gaan is. Ik denk dat we met de huidige middelen voldoende in handen hebben om nog tot verbetering te komen. Bij het draagvlak had ik het niet alleen over de gemeenten, over de wethouders, maar ook over de regio's die erom hebben gevraagd. De vraag is of iedereen daar is aangesloten. Het goede van de huidige aanpak is dat we iedereen erbij halen, en dat het succes te danken is aan het feit dat op regionaal niveau scholen, wethouders en leerplichtambtenaren deze aanpak steunen. Als je al zoiets zou willen met een verlenging van de kwalificatieplicht, ook als dat een pilot in een gemeente is, dan zou het heel erg helpen als in die gemeente alle betrokkenen eenduidig aangeven dat dit in hun geval kan. Ik herhaal dat ik met belangstelling uitkijk naar de initiatiefwet. Ik zal kijken of deze argumenten daarin zitten. Vervolgens ben ik zeer benieuwd wat de Raad van State van dit wetsvoorstel zal zeggen. Ik sta altijd open voor argumenten, voor een gesprek. Dat geldt ook op dit punt. Dit gesprek wordt vast nog voortgezet.

De heer Rog (CDA): Het is goed dat de Minister met belangstelling naar het initiatiefwetsvoorstel uitkijkt. Het is ook goed dat ze aangeeft dat ze nog niet zover is. Ik denk dat de Minister een aantal zorgpunten heeft benoemd, waar wij aandacht voor hebben in ons initiatiefwetsvoorstel. Ik zie dus uit naar het nadere debat.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wijs ook graag op de G32. Ik heb de position paper van 6 februari voor me. Hierin wordt een stapsgewijze verlenging van de kwalificatieplicht tot 20 jaar uitgewerkt, met argumenten en mogelijkheden die deze jongeren geboden kunnen worden. Het gaat om directe toeleiding naar de arbeidsmarkt en afronding van de entree-opleiding met een diploma. Het is prachtig. Het lijkt mij voor het draagvlak interessant om niet alleen naar Rotterdam te verwijzen, maar naar de 32 gemeenten die hiervoor pleiten. Zij hebben daar inderdaad goed over nagedacht.

Over de juridische bezwaren maak ik me eerlijk gezegd niet zo veel zorgen. Het kabinet heeft een participatiewet ingesteld. Daarin worden ook allerlei zaken ingesteld waarover wat te zeggen valt, zoals verplicht vrijwilligerswerk. Waar een wil is, is een weg. Het gaat om de maatschappelijke wenselijkheid. Het kan dat de Minister de urgentie daarvoor nu nog niet ziet. Deze gemeenten zien echter dat ze deze jongeren kwijtraken. De Onderwijsraad zegt dat het aantal uitvallers misschien zelfs toeneemt door de crisis en de hogere eisen die worden gesteld. Wil de Minister met de gemeenten in gesprek gaan?

Minister Bussemaker: We zijn continu met de gemeenten in gesprek, ook over het omgaan met jongeren in een kwetsbare positie. Daar kom ik zo op. Die kunnen 18 en ouder zijn, maar ook jonger. Het gaat ook over jongeren voor wie je de mogelijkheid moet openhouden dat ze geen startkwalificatie behalen en voor wie het beter is als je ze gezamenlijk naar de arbeidsmarkt kunt begeleiden. Dat aspect moeten we heel serieus nemen. Daar verwijzen we heel nadrukkelijk naar, of jongeren nu 18-plus of 18-min zijn. Ik constateer dat ook de G32 zegt dat er voor 18-plus en 18-min nog veel resultaat te bereiken is als goed en strakker wordt ingezet op de middelen die er zijn. Ik ben nog niet zover. Dat heeft niet alleen met juridische bezwaren te maken, maar ook met de middelen die we nu inzetten, het draagvlak ervoor en de maatschappelijk problemen die de heer Van Dijk in zijn eerste termijn noemde. Wat is de beste aanpak voor deze groep? Je zou deze jongeren ook verder van je kunnen verwijderen als je tegen hen zegt dat ze weer naar school moeten, terwijl alle anderen dat niet meer hoeven. Die anderen hebben wel het recht op vrijheid van arbeidskeuze. Daar zet je voor deze groep dan wel een streep doorheen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik zie de nadelen. Daar moeten we goed naar kijken. Ik wil de Minister specifiek vragen of zij de position paper van 6 februari kent, waarin de G32 nadrukkelijk aandringt op een verlenging van de kwalificatieleeftijd. Daarbij gaat het om jongeren die geen startkwalificatie maar wel een specifieke arbeidsmarktkwalificatie kunnen halen. Ook mevrouw Straus verwees daar min of meer naar.

Minister Bussemaker: De G32 plaatst dit in een opsomming van maatregelen. Dan moet je daar integraal naar kijken. Voor sommige jongeren, van 18-plus of 18-min, is het halen van een startkwalificatie op een gegeven moment niet meer aan de orde. Ik kom daar zo op terug, want dat houdt verband met het BSA voor deze groep. Dan moet je misschien iets anders doen, een inspanning plegen om te bekijken hoe je deze jongeren zo goed en zo kwaad mogelijk naar een plek op de arbeidsmarkt begeleidt. We willen allemaal niet dat we deze jongeren ergens kwijtraken.

De voorzitter: Volgens mij is de heer Van Dijk door zijn interrupties heen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dat is jammer. Ik zag u twijfelen.

De voorzitter: Ik dacht al: als ik twijfel, neemt hij gelijk de ruimte. Ik ga u dat niet gunnen; nu ja, wel gunnen maar niet geven.

De heer Van Meenen (D66): Ik denk dat het de gemeenten erom gaat dat zij een titel hebben om de jongeren op aan te spreken. Is die er? Ik heb het gevoel dat dit een soort paardenmiddel is om iets in handen te hebben.

Minister Bussemaker: Dat herken ik wel. Dat is de gedachte van de wethouders die hiervoor pleiten. Als je tegen een 19-jarige jongere zegt dat hij terug naar school moet, dan kan hij vragen waar het over gaat, omdat de gemeente hem toch niks kan maken. Ik snap dat wethouders er behoefte aan hebben om iets in handen te hebben, maar ik denk dat we met de middelen die we nu hebben die jongeren nog wel bij de kraag kunnen grijpen. Je moet wel overtuigingskracht hebben. Je hoeft je niet zomaar weg te laten duwen. Er is ook een relatie met wat we al doen via de Wet werk en bijstand (Wwb). Het is niet zo dat er helemaal geen titel is. Het blijft wel de vraag of het inzetten van zo'n paardenmiddel nu al verantwoord is, gezien de andere elementen die ik al heb genoemd.

De heer Van Meenen (D66): Het is beslist niet mijn bedoeling dit als zodanig te framen. Het middel richt zich maar in één richting, namelijk terug naar school. Ik heb het vermoeden dat het niet uitsluitend de bedoeling van de gemeenten is om een grond te hebben waarop deze jongeren kunnen worden aangesproken, die per se naar school leidt. Die kan ook naar iets anders leiden. Dit middel leidt automatisch tot een verplichting om naar school te gaan. Hebben gemeenten het recht om een 18-plusser aan te spreken, zonder dit direct in de achterzak te moeten hebben om ze naar school te dwingen?

Minister Bussemaker: Dat hangt af van de vraag wat die 18- of 19-jarige doet. Als hij een Wwb-uitkering aanvraagt, heeft de gemeente een titel om iets te doen. Als hij overlast veroorzaakt, heeft de gemeente ook een titel om iets te doen. De gemeente heeft die titel niet als een 19-jarige thuis op de bank ligt bij zijn ouders en verder nergens een beroep op doet. Dat is het verhaal.

Ik kom nu bij het blokje aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt, met de vragen over moeders. Ik begin met een aantal andere vragen. Een startkwalificatie is de basis voor een diploma. Vervolgens moet dat wel tot werk leiden. Aan een startkwalificatie waarmee je geen werk kunt vinden, heb je wel wat, maar lang niet zo veel als aan een diploma waarmee wel een stap naar de arbeidsmarkt kan worden gezet. Daarom is het zo belangrijk dat we dit beleid blijven koppelen aan het reguliere beleid voor de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Er moet een intensieve begeleiding zijn bij de keuze van opleiding en beroep. Als leerlingen voor de verkeerde opleiding kiezen, moet heroverweging mogelijk zijn. Eventueel moet de leerling met gebruikmaking van de middelen van de ene school naar een andere opleiding worden geleid, waarmee wel kans op een baan bestaat. In het wetsvoorstel macrodoelmatigheid kijken we per arbeidsmarktregio naar de opleidingen en of daar in die regio wel vraag naar is. Er zijn grote opleidingen waarbij slechts een derde van de uitstromers werk heeft gevonden. Gemiddeld heeft 62% van de uitstromers na een jaar werk. Ook moeten er voldoende stages en leerbanen zijn, een thema waar de Kamer terecht met grote regelmaat aandacht voor vraagt. Als die er niet zijn, is dat niet motiverend voor leerlingen. Dan is de kans op uitval veel groter. Ook hiervoor geldt dat de stages wel moeten aansluiten bij het werk en regionaal beschikbaar moeten zijn. We moeten kijken hoe we dit soort stages weten te organiseren. Daarvoor hebben we het stageoffensief en de sectorale plannen voor werkgelegenheid, die kansen bieden voor jongeren. Daar hoort bij dat werkgevers niet aan groenpluk doen, waarbij jongeren misschien even een baan hebben bij die ene werkgever. Als die echter wegvalt, komen ze zonder diploma veel moeilijker aan een volgende baan.

Daarom is regionale samenwerking zo belangrijk. Hierbij zijn ook wethouders betrokken. Daarom moeten we eerder uitgevallen jongeren perspectief blijven bieden. Uit de recente pilot in West-Friesland blijkt een zinvolle aanpak om samen op te trekken en om informatiebronnen slim te combineren. Zo kan men jongeren begeleiden naar een opleiding, maar ook naar werk of een andere vorm van participatie. Dit is een bruikbare best practice. Ook hiervoor geldt dat de aanpak regionaal moet zijn, tussen scholen, gemeenten, werkgevers, zorg, RMC et cetera. Dat geldt vooral voor jongeren in een kwetsbare positie. Dat betekent ook dat loopbaanbegeleiding van groot belang is. Dat is een onderdeel van het onderwijscurriculum in het vmbo en mbo. Het is een thema waar wij echt op inzetten en dat verbeterd kan worden. Ik noem als voorbeeld alles rond de studiebijsluiter.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik hoor goed wat de Minister zegt. Ze vindt LOB belangrijk. Veel woordvoerders hebben daar over gesproken. Vanmorgen hebben we bezoek gehad van jongeren van het LAKS, die vertellen dat het niet op orde is. Dat is heel vervelend. Er is wel veel papier, en iedereen vindt dat het beter moet en kan. Op de een of andere manier is er op scholen onvoldoende diepgaand aandacht voor LOB. Ik geef gastlessen op scholen. Het is akelig dat jongeren, als ik vraag wat ik voor hen in politieke zin kan betekenen, zeggen: Laat dat maar. Kunt u ons als eerste gewoon begeleiden in «wie ben ik, waar ga ik naartoe, wat kan ik?» Het beantwoorden van dit soort vragen is de eerste stap in het meenemen van jongeren in wat ze kunnen. Deze vragen moeten niet bij een gastdocent liggen.

Minister Bussemaker: Ik herken met mevrouw Jadnanansing dat dit thema altijd beter kan. Hiervoor wordt overigens ook een inspanning van leerlingen en studenten gevraagd. We doen al het een en ander. Er komt een studiebijsluiter voor het mbo. Met ingang van 1 augustus 2014 krijgen mbo-studenten gemiddeld 1.000 uur onderwijs, en in het eerste leerjaar minimaal 700 uur begeleid onderwijs. Het onderwijsteam moet dit verzorgen. Ook daarin wordt gesproken over wie je bent, wat je belangrijk vindt en wat je verder in het leven zou willen. Het gaat niet alleen om praktijkkennis. LOB is in het mbo opgenomen als stimuleringsplan. Het is opgenomen in de intake. Die intake helpt overstappende vmbo-leerlingen te bepalen of zij wel de juiste keuze maken. Loopbaan en burgerschap is een onderdeel van het onderwijscurriculum in het vmbo en mbo. Onderwijsinstellingen zijn dus echt verplicht om dit goed vorm te geven. Het LOB-stimuleringsproject loopt tot eind 2015 en helpt scholen met deskundigheidsbevordering, beleidsanalyse en informatie over studie, beroep en arbeidsmarkt. Ik hoop echt dat daar de komende tijd slagen worden gemaakt. Het zal overigens van school tot school verschillen, gezien de verschillende verhalen die ik daarover hoor. Het is een thema waarvoor we niet genoeg aandacht kunnen vragen. Het is een thema waar de inspectie naar kijkt. Waar nodig zullen we instellingen hierop aanspreken.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De Minister geeft aan dat er veel goede dingen gebeuren. Dan is het des te akeliger dat er jongeren zijn die langskomen en vertellen dat het niet goed genoeg gaat. Dat kan ik niet met elkaar rijmen. We doen zo veel. Ik weet zeker dat mensen gemotiveerd bezig zijn met alle inspanningen die worden gepleegd. Hoe kunnen er dan toch zo veel klachten zijn?

Minister Bussemaker: Ik weet niet of er heel veel klachten zijn. Er zijn over tal van thema's klachten. Er zullen altijd mensen zijn die vinden dat het niet voldoende is. Ik kan niet op grond van het feit dat mevrouw Jadnanansing zegt dat ze veel klachten hoort, zeggen dat het nergens goed is geregeld. Veel instellingen spannen zich in om het goed te doen. Het is geen gemakkelijke operatie. Het moet concreet gaan over de vraag waar werk is, maar ook over wat iemand beweegt. Ik moet eerlijk zeggen dat het me tegenwoordig voor alle jongeren een enorme opgave lijkt om een goede keuze te maken. Het is niet allemaal even overzichtelijk. Ik hoop dat alles wat we in het mbo doen met Focus op vakmanschap het overzichtelijker en transparanter maakt. De keuzes die jongeren moeten maken, worden dan iets gemakkelijker. Daarnaast wordt van de jongeren zelf een verantwoordelijkheid gevraagd. Als ze het niet weten, kunnen ze eens ergens gaan kijken, een snuffelstage doen om zich een voorstelling te maken. Natuurlijk moeten ze zich goed informeren. Daarbij kan de Studiebijsluiter helpen. Ook de vervroegde aanmelddatum tussen vmbo en mbo kan helpen, niet alleen om de jongeren niet kwijt te raken maar ook om met hen te bespreken of ze zeker weten dat ze die opleiding willen doen. Kom eens kijken, loop een dagje mee. Dat kan allemaal. Ook hiervoor geldt dat er niet één instrument is om het probleem in een keer op te lossen.

Natuurlijk moeten moeders een opleiding kunnen volgen. De heer van Dijk vroeg expliciet wat ik daarvan vind als Minister voor emancipatie. Het zal de commissie niet verbazen dat ik vind dat alle vrouwen een kans moeten krijgen in het onderwijs, alle moeders ook. Ik vind ook dat alle moeders een kans op de arbeidsmarkt moeten krijgen. Dat geldt ook hiervoor. De vraag is of er extra belemmeringen zijn. Ik weet dat er al wat voorzieningen zijn om studerende moeders te steunen. Verschillende mbo-instellingen ondersteunen moeders heel expliciet, bijvoorbeeld het Albeda College. Daarbij gaat het niet alleen om het ondersteunen, maar ook over het stimuleren van de financiële bewustwording bij hun studenten en over wat ze daarna willen doen. Verder bestaat de eenoudertoeslag in de studiefinanciering. Voor mbo-studenten bedraagt die € 450 per maand. Mevrouw Straus stelde daar vragen over. Voor zover ik weet, is dit het bedrag. Als de moeder binnen tien jaar haar diploma haalt, hoeft ze de toeslag niet terug te betalen.

Studerende moeders kunnen verder via de Belastingdienst kinderopvangtoeslag krijgen. Deze is afhankelijk van het inkomen en het aantal afgenomen uren opvang. De stichting Steunpunt Studerende Moeders heeft zich dit voorjaar tot zowel mijn collega Asscher als mijzelf gewend, om de problematiek te bespreken. Ik wil daar graag met hem naar kijken. Daar is al ambtelijk overleg over geweest. We gaan de VNG daar ook bij betrekken. Het Rijk heeft een deel van de verantwoordelijkheid, maar een deel ligt op het bordje van gemeenten. Het beleid voor de kosten van kinderopvang is daar een voorbeeld van. Ik moet dit verder uitzoeken. Daarbij zal ik ook het bevallingsverlof en de financiële tegemoetkoming betrekken.

Mevrouw Jadnanansing vroeg naar de flexibiliteit voor zwangere studenten. Scholen kunnen een zekere flexibiliteit bieden. De bekostiging in het mbo duurt zes jaar en de opleidingen zijn maar maximaal drie of vier jaar. Zij kunnen daar dus zelf iets aan doen.

De heer Van Meenen verwees naar een profileringsfonds. Dat zullen we ook bij het overleg betrekken. Dat hebben we inderdaad in het ho, maar niet in het mbo. Er wordt onder andere gevraagd naar de verhouding tot sporters, die ook van een profileringsfonds gebruik kunnen maken. Dat is dus een terechte vraag. Ik zeg niet meteen dat ik het wenselijk vind om in het mbo ook een profileringsfonds op te richten, maar we zullen dit goed in kaart brengen. Ik stel voor dat ik de brief van het Steunpunt Studerende Moeders met mijn collega van SZW ga beantwoorden en dat ik de Kamer daarvan een afschrift stuur. We verwachten dit in mei te kunnen doen. Dan heeft de Kamer een integraal antwoord op alle vragen. Het hangt allemaal met elkaar samen. Ik moet nagaan waar in de reguliere maatregelen knelpunten voor studerende jonge moeders zitten. Voor een deel is het tienermoederbeleid en moeten we het dus ook afstemmen met VWS. Dat vraagt precisiewerk.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dank voor de toezegging over de brief in mei. Daar zullen we met belangstelling op toezien. Ik heb twee vragen. Wat vindt de Minister in het algemeen van het feit dat er wel een zorgplicht is voor studenten met een beperking, ook in het ho, maar niet voor studerende moeders? Hoe kijkt ze naar het beleidsprotocol dat de studerende moeders al hebben ontworpen, en dat wordt gebruikt in een enkele instelling? Is het niet interessant om dit ook bij andere instellingen te promoten?

Minister Bussemaker: Ik begrijp de vergelijking met de zorgplicht. Ik snap ook de vergelijking met sporters. Instellingen hebben een verantwoordelijkheid om te doen wat ze kunnen. Er zit wel een grens aan wat je mag vragen van instellingen. Ik kan me ook voorstellen dat jonge moeders liever een andere vorm van onderwijs zullen volgen, zoals meer onbekostigd onderwijs met meer vrijheid. Dat brengt vaak weer andere kosten met zich mee. Het antwoord op de vraag over de zorgplicht moet voortvloeien uit een heldere probleemanalyse. Die probleemanalyse moet eerst worden gemaakt. Daar zal ik in de brief van mei op terugkomen.

Ik kan me voorstellen dat andere scholen het beleidsprotocol ook gaan gebruiken. Daarvoor geldt echter ook dat ik eerst de probleemanalyse wil hebben en daar de juiste oplossingen bij wil zoeken. Daarbij moeten we de vraag stellen of wij het protocol moeten stimuleren, best practices moeten stimuleren of onderdelen daarvan moeten voorschrijven.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dank, die analyse wachten we af. De Minister zei al iets over het zwangerschapsverlof. Gaat ze daarnaar kijken voor het mbo en ho? Gaat de brief over het gehele onderwijsveld? De studerende moeders maken al langer een punt voor de beide onderwijssectoren.

Minister Bussemaker: Mijn voorstel is om het nu in een keer goed doen. Laten we het voor mbo en ho doen.

De heer Rog (CDA): Ik ben heel blij met de toezegging over de brief. Ik heb gevraagd of de Minister wilde reflecteren op een profileringsfonds. Daar was ze in eerste aanleg tamelijk afwijzend over. Ik wil haar vragen waarom. Waarom wil ze in het mbo geen profileringsfonds, terwijl dat er in het ho wel is?

Minister Bussemaker: Ik had niet de bedoeling daar heel afwijzend op te reageren. Ik weet het niet. Het is een punt waar we over na moeten denken. Verhoudt het zich tot de wijze waarop het mbo in elkaar zit? Dat zit wetstechnisch namelijk heel anders in elkaar dan het ho. We moeten kijken of het nuttig is voor het mbo. Dan kom ik ook bij de vraag hoe zich dat verhoudt tot andere groepen, ook in het mbo. Het is voor mij meer een open vraag dan dat ik de bedoeling had om, daar bij voorbaat afwijzend op te reageren.

De voorzitter: De heer Van Meenen heeft al drie interrupties gehad. Dit is de vierde, en de Minister en de Staatssecretaris hebben beiden nog een blokje. Ik geef het hem in overweging.

De heer Van Meenen (D66): Ik heb een heel eenvoudige vraag.

De voorzitter: Ik geef het u in overweging. U neemt dus nu uw vierde interruptie. Een keer komt de grens.

De heer Van Meenen (D66): Ik ga graag tot de grens, maar er nooit overheen.

Ik wil alleen maar vragen of de Minister ook bereid is om de petitie die wij zojuist hebben gekregen, ook te betrekken bij de brief.

Minister Bussemaker: Als de heer Van Meenen mij de petitie wil doen toekomen, ben ik zeer gaarne bereid die erbij te betrekken.

Ik kom bij het laatste onderwerp, de positie van kwetsbare jongeren. Ik heb daarover al gezegd dat we ervoor moeten zorgen dat uiteindelijk alle jongeren een plek in de samenleving krijgen, het liefst met een startkwalificatie. We moeten ook erkennen dat er jongeren zullen zijn bij wie dat moeilijk wordt. In die gevallen moet het gaan om het zo goed mogelijk voorbereiden op een plek op de arbeidsmarkt of een andere vorm van participatie. Dit kan ook richting zorgonderdelen gaan. Door een aantal ontwikkelingen in het onderwijs verwachten we steeds meer van jongeren. Ik doel op het verhogen van de kwaliteitseisen, maar ook de veranderingen in de arbeidsmarkt. Daarin speelt vooral ICT een rol, waardoor een aantal beroepen in het middensegment verdwijnt. Hierdoor komt het aantal jongeren dat in staat is om een startkwalificatie te halen onder druk te staan. We moeten er extra alert op zijn dat jongeren niet tussen wal en schip terechtkomen.

Ook voor de beperkte groep jongeren voor wie een startkwalificatie niet haalbaar is, moet het onderwijs er met de regionale partners alles aan doen om een passende plek te bieden. Het mag niet zo zijn dat het onderwijs de handen er dan heel gemakkelijk van aftrekt. Die groep heeft ook recht op begeleiding. Dat kan soms ook begeleiding naar de arbeidsmarkt zijn. Ik denk dat de VM2-scholen daartoe een goede aanzet hebben gegeven. Die slaagden er inderdaad in om meer leerlingen binnenboord te houden en om de overgang van vmbo naar mbo te maken. We hebben geëvalueerd. Daaruit blijkt dat een door alle geledingen gedragen en geëffectueerde samenwerking cruciaal is voor VM2. Je hebt die verschillende partijen nodig, maar die samenwerking is niet altijd vanzelfsprekend. Daarom is het nu te vroeg om over te gaan tot een structurele invoering van VM2.

We willen wel een vervolg geven aan de VM2-trajecten, op een betere manier. Ik hoor enkele woordvoerders zeggen dat we ermee zouden stoppen. Dat is allerminst de bedoeling. We willen de VM2-trajecten voortzetten in een alternatieve vakmanschapsroute. Daarbij putten we uit de bij de VM2 opgedane kennis en ervaringen. Die nieuwe route verschilt op een paar punten van VM2. Overeind blijft dat er één concept is en één team. Waar bij de VM2-trajecten was voorgeschreven dat het per se op het vmbo moest plaatsvinden, creëren we nu meer ruimte om het ook bijvoorbeeld op het mbo te laten plaatsvinden. Dat is een van de lessen die we uit de VM2-trajecten hebben geleerd. De route kan anders dan nu, straks voor bol en bbl worden afgesloten We gaan naar een verruiming van het concept van VM2. In augustus 2014 start het eerste cohort van de vakmanschapsroute. 34 van de in totaal 89 routes komen voort uit de VM2-trajecten. We proberen het gat tussen het vmbo en het mbo te vullen met deze, maar ook drie andere maatregelen: de flexibilisering van de onderwijstijd, het voorstel van sectororganisaties om vmbo'ers zich voor 1 mei te laten aanmelden en het experimenteren met zomerscholen voor zittenblijvers. Bij succes zal dit worden uitgebreid. Ook voor de overgang van vmbo naar mbo nemen we extra maatregelen om op het gebied van onderwijstijd het een en ander te verbeteren.

De heer Rog vroeg naar de btw. Scholen kunnen over en weer personeel detacheren. Als het onderwijskundig personeel betreft, zijn de scholen vrijgesteld van btw. Bij het uitbesteden van overig personeel zoals managers en secretaresses moet daarentegen wel btw betaald worden. Dat heeft meer met de btw-wetgeving te maken dan met de onderwijswetgeving.

Een aantal commissieleden vroeg naar het nut van het BSA. Dit mag geen manier zijn om op het mbo van lastige leerlingen af te komen. Het mag geen blokkade zijn, maar moet een hulpmiddel zijn. We gaan er bij de entree-opleidingen van uit dat daar jongeren komen die nog niet eerder een diploma hebben gehaald. Zij krijgen na vier maanden een studieadvies. Dat is bedoeld om dit keer wel een succes te maken van de opleiding. Een positief advies is een stimulans, een schouderklopje voor jongeren die zelden zoiets krijgen op school. Het kan ook tips bevatten over stages of aandachtspunten in de opleiding. Alleen bij gebrek aan resultaten kan een instelling na vier maanden een negatief BSA geven. Dat voorkomt dat jongeren te lang in een vruchteloos traject zitten en maakt de weg vrij voor een passend alternatief. Dat kan een andere entree-opleiding of een verkort traject naar werk zijn. Als je ziet dat de resultaten dusdanig tegenvallen dat het geen zin heeft iemand nog langer op school te houden, en het dus alleen maar tot frustratie bij de leerling zal leiden, moet er een moment zijn waarop wordt bekeken hoe het dan wel kan. Het is geen studieverbod, maar een advies voor die ene entree-opleiding aan die ene instelling. Het geldt dus niet voor een andere opleiding en ook niet bij een ander roc. Zo'n BSA moet met de nodige zorgvuldigheid worden geformuleerd. Alleen geboekte studieresultaten zijn de basis voor een studieadvies, dus niet een persoonlijke mening van een docent. Het advies moet schriftelijk worden gegeven en moet worden beargumenteerd. Vervolgens moet serieus met andere partijen, met name gemeenten, worden gekeken wat er met iemand moet gebeuren. Sommige gemeenten en scholen hebben daar zorgen over. Ik heb er een tijd geleden overleg over gehad met een aantal roc's en gemeenten. Zij zouden ook zelf bekijken hoe we praktisch en stap voor stap tot de beste afspraken kunnen komen, om ervoor te zorgen dat we echt maatwerk leveren en leerlingen niet tussen wal en schip terecht laten komen. Eén ding is echt niet de bedoeling: dat leerlingen niet meer op school zitten, maar ook geen plek elders krijgen.

De heer Rog (CDA): Is het mogelijk dat kinderen een negatief BSA op het laagste niveau van het mbo krijgen, terwijl er op dat moment geen alternatieve route is geborgd?

Minister Bussemaker: Daarover spreken we met de gemeenten en de roc's. Dat kan gebeuren. Een BSA kan de aanleiding zijn om een alternatief te ontwikkelen. We spreken over het niet verliezen van leerlingen in de overgang van vmbo naar mbo. Dat wil ik hier ook niet laten gebeuren. Iemand krijgt een BSA van de mbo-instelling, en raakt vervolgens kwijt en is niet meer zichtbaar. Ook de mbo-instelling kan daar iets aan doen. Die kan het gesprek aangaan met die leerling. De leerling krijgt een BSA voor de ene opleiding, maar wordt vervolgens begeleid en geholpen naar een opleiding die wel de mogelijkheid biedt om een startkwalificatie te halen. Hoe we dat vormgeven is precies het punt waarover we met verschillende partijen spreken. We willen dat op een heel goede manier doen. Het is voor mij van groot belang dat deze leerlingen erbij worden gehaald en dat we ze niet kwijtraken.

De heer Rog (CDA): Ik begrijp dat en ik heb daar begrip voor. Dat gaat overigens niet altijd samen. Mij gaat het erom dat we aan de voorkant borgen dat zo'n maatregel niet geëffectueerd kan worden als het alternatieve traject er niet is. Ik zie de goede bedoelingen, maar dat is op dit moment niet de situatie. Ik overweeg de Kamer hierover een uitspraak te ontlokken, om ervoor te zorgen dat we deze kinderen materieel niet kwijtraken.

Minister Bussemaker: Het staat de Kamer vrij welke motie dan ook in te dienen. Ik wijs de heer Rog er wel op dat dit een onderdeel is van een wet die nog moet worden ingevoerd. Daarover komt in mei een plan van aanpak naar de Kamer. Ik vraag de heer Rog om ons nog even de ruimte te geven om hierover met alle geledingen te praten. Ik heb mijn bedoeling en mijn motieven daarvoor duidelijk uiteengezet. Een school kan niet tot het onmogelijke worden gehouden. Als er leerlingen zijn voor wie het niet zinvol is en die misschien tot overlast leiden voor andere leerlingen, moet je nadenken of het niet beter is een andere oplossing te kiezen. De heer Beertema heeft een aantal opmerkingen over die overlast gemaakt. De ervaring die we met vsv hebben opgedaan op decentraal regionaal niveau, met alle betrokken partijen, zullen we bij de entree-opleiding en het BSA nodig hebben. Hoe we dat precies doen, wil ik niet alleen bepalen. Dat moeten de mensen bepalen die het op regionaal niveau moeten doen.

De voorzitter: De heer Beertema is even naar de plenaire zaal voor een VAO. Hij laat zich excuseren.

Mevrouw Straus (VVD): De vsv-cijfers worden meegenomen in de kwaliteitsafspraken. Dat betekent dat roc's daaraan voor zichzelf een doelstelling koppelen. Ik ga er eigenlijk van uit dat mbo-1, de entree-opleiding, daar ook onder valt. Klopt dat? Er zijn twee uitstroommogelijkheden voor mbo-1. Dat is doorstroom naar het reguliere mbo. Dan is er natuurlijk niets aan de hand. Het tweede is arbeidsmarktprofiel. Hierover hebben we tijdens de wetsbehandeling gesproken. Het is heel moeilijk om goed te beoordelen of dit ook daadwerkelijk gebeurt. Ik hoor nu dat de Minister daarover in gesprek gaat. Op zich is dat prima, maar is het niet zo dat dit meegewogen wordt in de kwaliteitsafspraken? Op het moment dat iemand een BSA krijgt en feitelijk de mbo-1-opleiding verlaat, wordt hij een vsv'er. Dan gaat hij meetellen in de kwaliteitsafspraken voor vsv. Is daarmee niet geborgd dat er juist een extra incentive is voor het mbo om niet te gemakkelijk een BSA af te geven, maar dat er zo veel mogelijk inspanningen worden gepleegd om oftewel doorstroom oftewel arbeidsmarktprofiel te realiseren?

Minister Bussemaker: Mevrouw Straus schetst precies de spanning die er is. Aan de ene kant wil je mbo-instellingen zo veel mogelijk stimuleren om studenten naar een diploma te leiden, en aan de andere kant wil je niet dat dit leidt tot een perverse prikkel om leerlingen met wie men moeite heeft van school te sturen. Met dit probleem zijn we nu bezig. Hoe kunnen we dit praktisch zo vormgeven dat je ze laat doorstromen naar het reguliere mbo-niveau of naar een arbeidsmarktprofiel? Dit punt komt terug bij het plan van aanpak waarmee we in mei komen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb nog een vraag over het VM2-gebeuren. Dat blokje heeft de Minister afgerond. Het is een traject waarbij de leerling in een keer van vmbo naar mbo-2 gaat in één opleiding. Hartstikke mooi, en mooi ook dat de Minister dit doorzet. Nu lees ik dat een derde van die experimenten voortijdig gestopt is, omdat de samenwerking tussen vo en mbo niet goed ging. Vindt de Minister dat ook niet heel erg jammer? Vindt ze ook niet dat ze de macht moet hebben om te zeggen dat het om heel kwetsbare leerlingen gaat en dat zij bepaalt wat er gebeurt?

Minister Bussemaker: Dit is een van de argumenten geweest om op een andere manier met VM2 door te gaan via de vakmanschapsroute. Die sluit aan bij de behoefte die de sector ook heeft, en kan niet alleen op de vmbo-school maar ook op de mbo-school. Dit soort bezwaren kan daarmee worden weggenomen. We zullen actie ondernemen in gevallen waar we het idee hebben dat die samenwerking niet goed van de grond komt, omdat er andere redenen zijn zoals te grote ego's of botsende ego's. We zullen net als bij vsv tegen de partijen zeggen dat ze om tafel moeten om het probleem te bespreken. We kijken hoe we met die partijen kunnen zorgen voor een goede ontwikkeling van deze route. Vanwege het feit dat de VO-raad en MBO Raad aangeven dat ze er zelf ook aan willen werken, heb ik goede hoop dat het niet alleen van ons hoeft te komen en dat men zelf ook die verantwoordelijkheid ziet. Overigens hebben ook wethouders op dit punt een verantwoordelijkheid. Zij kunnen de partijen bij elkaar halen, omdat er een groot regionaal belang is. Dat is het verlagen van de vsv-cijfers, maar dat is sowieso het zorgen dat de jongeren uit hun gemeente zo goed mogelijk zijn voorbereid op de toekomst.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mag ik voor de verandering een toezegging aan u doen? Ik zal u voor de volle 100% steunen als zo'n traject mislukt door ego's van een stelletje bestuurders, waardoor deze leerlingen op straat komen of niet het goede onderwijs krijgen. Dat is echt te schandalig voor woorden. Ik steun u volledig als u tegen die mensen zegt dat ze aan het werk moeten gaan, of dat ze wat anders moeten doen.

De voorzitter: Ik dank u van harte dat u mij daar zo ongelooflijk oprecht in steunt, maar ik denk dat u bedoelt dat u de Minister gaat ondersteunen.

Minister Bussemaker: Ik voel me aangespoord. De woorden «een stelletje bestuurders» kwamen overigens niet uit mijn mond. Die zijn geheel voor rekening van de heer Van Dijk. Ik heb één voorbeeld genoemd over ego's. Het kan ook om andere thema's gaan, bijvoorbeeld de bescherming van personeel. Men is bang voor een te zware belasting of wat dan ook. Er kunnen af en toe goede redenen achter zitten, maar ik ben het met de heer Van Dijk eens dat het ons vooral om het belang van de leerling moet gaan. Het kind moet zo goed mogelijk worden voorbereid op de samenleving.

Ik kom bij de vraag over de taal- en rekentoetsen. Mevrouw Jadnanansing vroeg of daardoor niet een nieuwe groep vsv'ers ontstaat. De jongeren in kwetsbare posities zitten in het mbo-1 en -2, maar ook in het vmbo, het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en het PrO. Daar gaat de Staatssecretaris over. Deze groep heeft onzer beider belangstelling. Wij verwachten dat de inspanningen van scholen en gemeenten de komende jaren juist vruchten gaan afwerpen voor deze groep leerlingen. Dat neemt niet weg dat ook het verhogen van de kwaliteitseisen in het onderwijs voor extra uitdagingen kan zorgen. Daarom is het goed dat de G32 zich hierover buigt en dat de Onderwijsraad een advies heeft gegeven. Daar komen we op terug. We komen met een plan van aanpak voor deze groep en met een reactie op het advies van de Onderwijsraad. De Staatssecretaris zal ingaan op de specifieke vragen over taal en rekenen. Daar is binnenkort ook een algemeen overleg over. Dit onderwerp zal daarin zeker ter sprake komen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Wanneer kunnen we het antwoord en de reactie op het advies tegemoet zien?

Minister Bussemaker: Ik denk in mei. Daarmee ben ik aan het einde van mijn beantwoording.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik denk dat ik over het schoolverzuim redelijk kort kan zijn. We moeten bovenop schoolverzuim zitten. Dat geldt zowel wanneer het kortstondig is, het spijbelen waar het mee begint, als wanneer het langer schoolverzuim is, wat kan leiden tot thuiszitters of kinderen die helemaal niet zijn ingeschreven op school. De afgelopen jaren hebben al veel verbeteringen plaatsgevonden: de invoering van het verzuimloket, waarmee we een veel beter beeld hebben gekregen van het spijbelen en het relatieve verzuim, de verheldering van allerlei definitiekwesties die de cijfers hebben verbeterd, professionalisering van de leerplichtambtenaren en specifieke opleidingen en examens voor de zogeheten buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's). Sinds 2012 houdt de inspectie ook toezicht op de naleving van de Leerplichtwet. Dat heeft er allemaal toe geleid dat er eerder, vaker en consequenter door scholen wordt gemeld. Verzuim is daarmee scherper in beeld en wordt sneller opgepakt door gemeenten in casu leerplichtambtenaren. Zij doen dit uiteraard altijd samen met scholen, jongeren en ouders.

De resultaten zijn ook in internationaal perspectief goed. In de brief hebben we de recente OESO-gegevens niet meegenomen. Daarin zien we dat Nederland ten opzichte van andere landen eigenlijk in de top zit. Het verzuim is veel lager dan het OESO-gemiddelde. Nederland doet het bijvoorbeeld veel beter dan Finland. Dat land wordt vaak als benchmark gebruikt. Dat is om twee redenen mooi. In de eerste plaats werkt het preventief richting het vsv. Als we bovenop het spijbelen zitten, kunnen we later veel ellende voorkomen. Het is ook interessant dat op landniveau een positieve samenhang bestaat tussen laag schoolverzuim en onderwijsresultaten. Dat blijkt uit dat onderzoek van de OESO. We zien bij de laatste meting van het Programme for International Student Assessment (PISA), met speciale aandacht voor wiskundeprestaties, dat er een correlatie is tussen een lage spijbelscore en hoge wiskundeprestaties. Dat is mooi. Ik geloof wel dat er iets in zit. Het is goed om kinderen op school te houden.

Er zijn vragen gesteld over een heel specifieke categorie van verzuim, de kinderen die niet af en toe een dagje spijbelen maar wat langer niet naar school gaan. Ik doel op de zogeheten thuiszitters, en het absolute verzuim. De heer Rog gaf aan dat er veranderingen aan komen. Dat klopt. Met ingang van 1 augustus treedt de Wet passend onderwijs in werking. Daarmee ontstaat voor scholen een zorgplicht. Scholen worden ervoor verantwoordelijk om leerlingen die bij hen worden aangemeld een passend aanbod te doen. Als dat niet kan op de school waar de leerling wordt aangemeld, dan moet er door die school worden gezorgd voor een alternatief. Samenwerkingsverbanden worden verantwoordelijk voor het bieden van een totaal dekkend ondersteuningsaanbod in de regio. Daarmee ontstaan eigenlijk veel betere randvoorwaarden om ervoor te zorgen dat leerlingen een passende plek krijgen. Ik vind het een probleem dat er nog steeds zo veel leerlingen thuiszitten. Onlangs werd daar ook in het rapport van de Kinderombudsman op gewezen. Dat liet zien dat er soms schrijnende gevallen zijn.

Mevrouw Straus vroeg naar de oorzaken van het thuiszitten. Die lopen sterk uiteen. Uit het onderzoek van de Kinderombudsman en gesprekken die ik heb gevoerd met Ingrado blijkt dat de redenen uiteenlopen voor de categorie die niet is ingeschreven op een school, danwel is ingeschreven maar langdurig thuiszit. Soms heeft het te maken met problemen in de thuissituatie, zoals scheidende ouders of verslaving. Soms heeft het te maken met een slechte aansluiting van de ene school op de andere school. Soms heeft het te maken met een enorme demotivatie. Kinderen hebben geen zin meer of worden niet uitgedaagd op school en blijven daarom thuis. Het heeft soms te maken met pesten. Kinderen hebben het gevoel dat ze niet veilig zijn op school en gaan daarom niet meer. Het heeft soms te maken met psychische problemen van kinderen. Ze hebben een trauma of angststoornis opgelopen en durven op een gegeven moment niet meer naar school toe. Het is moeilijk om binnen de categorie thuiszitters subcategorieën aan te geven. Vaak zijn het gestapelde problemen.

Als we daar wat aan willen doen, moeten we streven naar maatwerk en naar heel goede samenwerking op lokaal niveau tussen de leerplichtambtenaren van de gemeenten, ouders, het samenwerkingsverband, wethouders en scholen.

Mevrouw Straus vroeg wat we doen als we zien dat het gestapelde problematiek is. Hoe krijgen we thuiszitters uiteindelijk weer naar school? Omdat er sprake is van een grote variëteit aan oorzaken en problemen is daar geen eenduidig antwoord op te geven. Sommige kinderen moeten zo snel mogelijk weer volledig naar school, maar voor een kleine groep is dat wellicht niet mogelijk. We zien dat het bij kinderen met sterke psychische problemen tijd kost, om met kleine stapjes terug te gaan. Het is goed om met de leerplichtambtenaar, de school en de ouders afspraken over dat traject te maken. Dat is het maatwerk waar de Kinderombudsman op doelt. Zulke afspraken kunnen helpen om uiteindelijk weer fulltime naar te school gaan.

Het uitgangspunt is helder. Ieder kind moet uiteindelijk weer naar school. Artikel 11, lid g van de Leerplichtwet biedt de mogelijkheid om de leerling deels vrij te stellen van het bezoeken van een school voor vijf dagen in de week. Dat geeft partijen de mogelijkheid daar een mouw aan te passen. Het gaat om een individuele situatie, waarbij er zwaarwegende redenen zijn waarom een leerling geen of slechts gedeeltelijk onderwijs op school volgt. Het gebeurt allemaal in goed overleg, waarbij het belangrijk is dat de leerling ingeschreven blijft staan op een school. De school blijft verantwoordelijk voor die leerling, voor het onderwijs en voor de inzet die gericht moet zijn op volledige terugkeer. Het moet zo min mogelijk een permanente situatie zijn.

Wij hebben daar onderzoek naar gedaan. Ongeveer de helft van de leerplichtambtenaren is heel goed op de hoogte van dit artikel en weet dit toe te passen. De andere helft doet dit niet. Ik weet niet of extra richtlijnen hierbij helpen. Dan proberen we het allemaal dicht te regelen, wat geen recht doet aan de complexiteit van deze doelgroep. Ik heb met Ingrado afgesproken wat er moet gebeuren. Leerplichtambtenaren moeten zich vrij en vertrouwd voelen om dit artikel zo goed mogelijk te kunnen toepassen, omdat het voor deze specifieke doelgroep uitkomst kan bieden. De leerlingen krijgen dan het maatwerk waar ze recht op hebben.

Voorzitter: Jadnanansing

Mevrouw Straus (VVD): Ik ben op zich blij met het antwoord van de Staatssecretaris. Hij ziet dat deze categorie een specifieke vorm van maatwerk nodig heeft. Ik ben ook blij dat hij ziet dat sommige leerplichtambtenaren heel goed weten hoe ze dit artikel kunnen toepassen, maar dat er andere ambtenaren zijn die daar wat minder goed mee uit de voeten kunnen. Ik had een voorstel voor een richtlijn, maar het gaat mij erom dat wij in Nederland niet de situatie krijgen dat je als kind afhankelijk bent van de kennis van de leerplichtambtenaar in jouw regio. Als hij dit allemaal niet zo goed in de vingers heeft, kom je thuis te zitten in een vrijwel permanente situatie. Dan ontneem je kinderen het recht op onderwijs. Volgens mij is dat niet wat we willen. Dan krijgen we later te maken met allerlei problemen met de kwalificatieplicht, waarover de Minister sprak. Ik wil de Staatssecretaris vragen om Ingrado aan te sporen deze problematiek goed onder de aandacht te brengen bij alle leerplichtambtenaren. Hij moet de vinger aan de pols houden en bekijken of de regels in de toekomst op een betere manier worden toegepast dan tot nu toe het geval was.

Ik wil daar nog één puntje aan toevoegen. De Staatssecretaris heeft een aantal redenen genoemd waarom kinderen thuiszitten. Is hij het niet met mij eens dat het eigenlijk triest is dat dat redenen zijn dat kinderen niet in het onderwijs terecht kunnen?

Voorzitter: Wolbert

Staatssecretaris Dekker: Ik ben het geheel met mevrouw Straus eens over de bekendheid van de noodzaak van maatwerk bij leerplichtambtenaren. Het moet niet afhangen van de gemeente waar je woont of je goed of niet goed wordt geholpen als ouder en leerling. Natuurlijk is het triest. In gevallen waarin kinderen langdurig thuiszitten, is er vaak heel wat aan de hand. Soms zijn er factoren die buiten de invloedssfeer van een school liggen. Er zijn grote problemen thuis. De commissieleden willen niet weten welke gevallen we af en toe aantreffen. Die kunnen niet alleen maar door de school worden opgelost. Het vraagt vanuit de gemeente een forse inzet van Jeugdzorg. Bij de decentralisatie wordt dat hopelijk gemakkelijker. Soms heeft het wel een beetje met het onderwijssysteem te maken. We zien nog te vaak dat leerlingen van de ene naar de andere school worden gestuurd, dat ouders het wanhopige gevoel hebben dat ze nergens terechtkunnen en dat er geen school is die hun kind goed onderwijs kan bieden. We hopen daarin met passend onderwijs de eerste stap te zetten. Gemeenten en samenwerkingsverbanden moeten meewerken aan een aanpak voor thuiszitten.

Ik wil daar kort nog iets over zeggen. Ik heb zeer recentelijk met de Kinderombudsman en Ingrado gesproken, met een aantal gemeenten die in de aanpak van thuiszitters vooroplopen. We zien dat de ene gemeente het stukken beter doet dan de andere. Het zou goed zijn om voor thuiszitters tot een aanpak te komen langs de lijnen van vsv. We hebben in heldere aantallen en cijfers gezien dat die heeft geholpen, met een praktische aanpak op lokaal niveau met verschillende partijen. Gemeenten, Jeugdzorg en onderwijs doen mee. De praktische aanpak kent namen en rugnummers. Ik weet het nog uit de tijd dat ik wethouder was in Den Haag. Op een gegeven moment hebben we op mijn verzoek alle 200 tot 300 kinderen stuk voor stuk besproken. Het zijn niet zulke grote aantallen. Gemeenten die met zo'n aanpak werken, boeken succes. Het helpt ook als er mensen zijn die af en toe een knoop doorhakken. Het is een beetje de karikatuur van de ingewikkelde gezinssituatie, waarbij tien hulpverleners om de tafel zitten die allemaal naar elkaar kijken. Ik zie gelukkig dat dit steeds minder het geval is. Op lokaal niveau wordt door de gemeente of het samenwerkingsverband de knoop doorgehakt. Er moet iemand zijn die dit doet. Dan kun je het probleem oplossen. Niemand gaat weg voordat het kind een plek heeft op een school. Dat werkt enorm goed.

Wij kunnen nadenken over het uitwisselen van best practices en laten zien waarom de ene gemeente het op het ene vlak goed doet, en de andere op het andere vlak. We moeten ook komen tot benchmarks. De cijfers moeten inzichtelijk zijn per regio of gemeente, zodat gemeenten met soortelijke populaties en problematieken met elkaar kunnen worden vergeleken. Deze instrumenten kunnen helpen. Langs die lijnen willen we ermee aan de slag.

Het andere punt waarover vragen zijn gesteld betreft de kwetsbare jongeren. De Minister heeft daar al het een en ander over gezegd. Zij sprak over de veranderingen op de arbeidsmarkt, de veranderende eisen, taal en rekenen. Ik zal daar kort wat over zeggen. De doelgroep zit op het snijvlak van vmbo en mbo, vaak in de laagste treden van vmbo-basis of -kader, het vso of het PrO, de laagste twee treden van het mbo. We komen met een reactie op het advies van de Onderwijsraad en de brief van de G32. Daarbij zijn twee dingen van belang. Mevrouw Jadnanansing vroeg naar de taal- en rekentoets. Daarover is veel discussie geweest, maar de toets past wel in het idee van een vast niveau taal en rekenen dat je moet beheersen om te voldoen aan de startkwalificatie. We hebben destijds de startkwalificatie gedefinieerd als het opleidingsniveau dat je nodig hebt om weerbaar en wendbaar te zijn op de arbeidsmarkt. Als je een vmbo2-diploma haalt, ben je een vakman of een vakvrouw en kun je zelfstandig een beroep uitoefenen. Daar horen ook bepaalde vaardigheden op het vlak van rekenen en taal bij. Dat is belangrijk. Ik hoef de film niet helemaal terug te draaien, maar er was veel discussie over het feit dat leerlingen een diploma halen zonder dat ze het Nederlands goed beheersen en zonder dat ze de basics van het rekenen kennen. Eigenlijk heb je die vaardigheden in ieder vak tegenwoordig keihard nodig.

Tegelijkertijd zien we dat het tijd kost. Uit de pilots in het voorjaar van 2012 bleek dat vooral in het mbo meer tijd nodig is om de exameneisen op niveau te krijgen. We hebben die tijd gegeven. Voor vmbo-basis en de eerste twee treden in het mbo gebruiken we deze tijd om te onderzoeken of het vereiste referentieniveau 2f haalbaar is. Dat zit hem dan in de finetuning. Dat is immers het referentieniveau dat je moet hebben om te functioneren in de samenleving. Ik zie ook dat het voor het onderwijs een heel grote stap is. Er wordt nog een en ander onderzocht en wellicht aangepast. De uitkomst van dat onderzoek verwacht ik deze zomer. Het is onwenselijk dat grote groepen leerlingen in het vo of mbo plotseling hun diploma niet meer kunnen halen met de definitieve invoering van de reken- en taaltoets, als deze meetelt in de zak-slaagregeling. Daar zijn de Minister en ik het over eens. We moeten de ambitie hoog houden en ontwikkelingen op de voet volgen. We spreken hierover ook op 16 april. Dan heb ik nog geen definitieve cijfers, maar hoop ik een kleine indicatie te kunnen geven van de resultaten van de rekentoets van dit jaar. We zijn een jaar verder. Het onderwijs heeft een jaar extra gehad om het rekenonderwijs naar een hoger plan te trekken. Zo moeten we stapje voor stapje in de goede richting gaan.

Tot slot de vraag over het PrO van mevrouw Straus en de heer Van Dijk. Mevrouw Straus vroeg of we de branchecertificaten op een gegeven moment niet ook als een soort startkwalificatie kunnen benoemen, als een leerling die aan het einde van het PrO haalt? Ik weet niet onmiddellijk of we die kant op moeten. Dan morrelen we aan de startkwalificatie. Hierover is destijds serieus nagedacht, juist in relatie tot de wendbaarheid en weerbaarheid op de arbeidsmarkt. Dat betekent niet dat leerlingen die dat niveau niet halen, geen plek kunnen krijgen op de arbeidsmarkt. Het PrO doet fantastisch werk voor leerlingen met een laag IQ of een lage cognitieve vaardigheid, bij wie de taxatie aan het begin is dat zij nooit een vmbo- of mbo-diploma halen. Het zorgt ervoor dat leerlingen in drie, vier of vijf jaar toch iets meekrijgen, een baan krijgen. Sterker nog: een aantal leerlingen gaat vervolgens verder studeren en komt zelfs nog in het mbo terecht. Het PrO doet heel goed werk en is in die zin uitermate succesvol. De Minister en ik zullen ook naar aanleiding van het rapport van de Onderwijsraad een gesprek hebben met de G32 over de groep van 10.000 leerlingen in de categorie kwetsbaar. We moeten kijken wat we kunnen doen voor leerlingen die misschien niet een mbo-2- of een havodiploma, dus een startkwalificatie, kunnen halen. We willen voorkomen dat ze thuis op de bank belanden en ervoor zorgen dat ze aan de slag gaan en weten te voorzien in hun eigen levensonderhoud.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde van de beantwoording van de bewindspersonen. Is er behoefte aan vijf minuten schorsing of kunnen we doorgaan? Dat laatste is het geval. Dan gaan we over naar de tweede termijn van de gebruikelijke twee à drie minuten.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Ik heb drie korte opmerkingen. Ik dank de Minister en de Staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik dank ook mijn collega's voor de overwegend positief-kritische houding ten aanzien van het initiatiefwetsvoorstel, dat zeer doordacht en zeer kleinschalig is. Dat kan ik alle commissieleden verzekeren. We hebben ook gesproken over de LOB. Constante aandacht is ontzettend belangrijk. De Minister deelt dat. Daar ben ik erg blij mee. Het is heel belangrijk voor jongeren om te weten wat ze kunnen en wat ze kunnen worden. LOB verdient echt inhoud en diepgang. Ik onderstreep de oproep van onder andere het LAKS voor een steviger LOB.

Mijn derde en laatste opmerking gaat over het integrale antwoord dat we in mei kunnen verwachten over de problematiek van de studerende moeders. Het is fijn dat dit komt, want het gaat om een groep gemotiveerde dames die gelijke onderwijskansen verdienen.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Het is goed om te horen dat de aanpak succesvol is en dat die met extra kracht wordt doorgezet. Ik sluit me aan bij de opmerking van mevrouw Jadnanansing over de LOB. Ik ben blij met de toezegging dat de Minister wil nadenken over een soort nationale oproep om mensen ook vrijwillig te betrekken bij de begeleiding en coaching van kwetsbare jongeren. Ik ben ook blij met de benadering van de problematiek van studerende moeders. Ik zie uit naar de brief hierover. Ik heb nog wel zorgen over wat nu nog VM2 is en over allerlei maatwerkroutes waarvoor ook de G32 aandacht vraagt. Deze worden nu in hoge mate door de technologie- en de vakmanschapsroute vervangen. Ik heb het gevoel dat we teruggaan van iets wat zijn succes op veel plekken dankt aan de regelvrijheid, naar iets wat dichtgeregeld wordt. Daar heb ik grote zorgen over. Ik zou willen dat de Minister deze wegneemt.

Ten slotte ben ik ook nieuwsgierig naar het kleinschalige wetsvoorstel van PvdA en CDA. Ik heb hier nog nooit een kleinschalig wetje gezien.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De wet is niet kleinschalig, het is maatwerk.

De heer Van Meenen (D66): Het is maatwerk. Dat is een aantrekkelijk vooruitzicht.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Er is vele jaren hard gewerkt aan het terugdringen van het vsv. Ik ben blij om te zien dat deze bewindslieden daar goed mee doorgaan. Ik ben ook blij dat vandaag de dag het parlement zelf het initiatief neemt om nog eens een tandje bij te zetten met de aankondiging van de initiatiefwet van PvdA en CDA over de verlengde kwalificatieplicht. Het is heel goed dat we de doelgroep van 24.000 vsv'ers van 18 jaar en ouder dezelfde kansen op een goede werkplek gunnen.

Samenwerking tussen het vo, vmbo en mbo kan gelukkig ook zonder Den Haag. Dat zien we aan allerlei initiatieven in het land. Er is iets over gezegd in de beantwoording, maar ik wil van de Minister precies weten in hoeverre de onderwijstijd aangepakt kan worden. In hoeverre kan vakantietijd gezien worden als onderwijstijd, los van de buitengewoon geslaagde pilots als zomerscholen en dat soort zaken? De Minister weet dat ik daar een persoonlijk drive voor heb. Ik ben daar zelf bij betrokken geweest, dus ik juich dat zeer toe. Ik wil ook kijken of er wettelijk nog iets mogelijk is voor scholen die de ambitie hebben om leerlingen wat meer bij te brengen.

Op één vraag over de inspectie heb ik nog geen antwoord gekregen. Als vo en roc samenwerken, zitten ze met allerlei toezichtkaders en ingewikkelde administratieve Haagse lasten. Kunnen we voor dit soort scholen met dit soort initiatieven met één loket werken? Zij hebben dan van doen met één inspectiekader, dat in de backoffice de administratieve lasten voor zichzelf houdt, maar het onderwijs ontlast. Dat is mijn concrete vraag.

Verder zie ik erg uit naar het plan van aanpak rond het BSA voor het laagste niveau mbo en de brief over de studerende moeders. Ik dank de Minister voor haar positieve benadering van beide punten.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik verbaas me altijd weer over die gekke discussie over onderwijstijd. Elke norm voor onderwijstijd wordt losgelaten. Het is allemaal vrijheid, blijheid, maar als het zomerscholen betreft staat iedereen weer in de rij om die van harte en warm te ondersteunen. Die zijn eigenlijk een enorme uitbreiding van onderwijstijd. Het is een raar vak.

Ik heb niet zo heel veel toe te voegen aan mijn eerste termijn. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Mijn excuses dat ik even weg was, maar ik moest naar een VAO.

Ik constateer slechts dat er heel veel in stelling wordt gebracht om een soort risicoloos onderwijs in te richten. Er is sprake van een uitgebreide zorginfrastructuur, die niet alleen bedoeld is voor jongeren die door factoren die echt buiten henzelf liggen het volste recht hebben op extra begeleiding en zorg. Deze is ook bedoeld voor jonge mensen die niet willen integreren, die geen boodschap hebben aan burgerschap en die hun levenskeuzes niet voor hun eigen verantwoording nemen, maar afwentelen op de samenleving. Zowel het CDA als de PvdA staan klaar om die zieligheidscultuur, die in het onderwijs toch al zo dominant is, nog verder te verdiepen met een initiatiefwet. Hiermee doen ze de kinderen uit de burgergezinnen tekort, die wel oppassend en verantwoord hun leven plannen. Dat baart me zorgen en ik ben heel benieuwd hoe de VVD hier straks mee zal omgaan.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Wij gaan het voorstel bestuderen. Dat heb ik al gezegd en daar ga ik verder niet op in. Ik wil de bewindspersonen danken voor de uitgebreide beantwoording en de toezeggingen die we hebben gekregen. We komen hier vast nog heel vaak over te spreken.

De komende maanden moeten we op volle kracht vooruit. Voor ons houdt het bij 25.000 niet op. Volgens mij is dat ook voor het kabinet niet het geval. De grootste categorie waarvoor nog een uitdaging ligt, is de categorie van de 9.500 kinderen, studenten, leerlingen, die zoekraken tussen vmbo en mbo. Ik heb hierover in eerste termijn ook wat gevraagd. De Minister heeft daarop geantwoord. Ik ben benieuwd naar haar antwoord op de vraag van de heer Rog. Dat is echt een issue. Ik wil ervoor pleiten dat de aansluiting tussen vmbo en mbo nog meer wordt bevorderd, niet alleen voor de vakmanschapsroutes maar eigenlijk voor alle richtingen. Sommige scholen doen dit al. Het kan allemaal wel, maar waarom zijn er dan nog steeds scholen die het niet doen? De Minister heeft een categorie geschetst en daarvoor support gekregen van de heer Van Dijk. Voor die categorie wil ik ook graag support geven. Er zijn waarschijnlijk ook andere categorieën waarvoor ik dat graag wil doen. Ik wil de Minister van harte steunen, daar waar ze, eventueel in samenwerking met een lokale wethouder, scholen kan aansporen om veel beter contact te zoeken. Voor de rest ben ik tevreden met de antwoorden.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik wil het ook hebben over de 10.000 jongeren die tussen wal en schip vallen tussen vmbo en mbo. Dat is buitengewoon verdrietig. Mag ik eraan herinneren dat het de politiek is geweest die die kloof heeft veroorzaakt door de oprichting van het vmbo en het mbo en de opheffing van het lbo en de lts'en, waar ze nog wel bij elkaar zaten? Nu halen we dit terug met de zogeheten VM2-trajecten. Dat is prima. Het is wel doodzonde als we constateren dat sommige van die experimenten mislukken door ego's van bestuurders. De Minister moet alle kracht en macht hebben om die bestuurders tot de orde te roepen. Wellicht dat we nog tot een motie komen. Ik weet niet of daar al door anderen over is gesproken. Dat moeten we nog even afwachten.

Zorg voor een haalbare eindkwalificatie bij de entree-opleidingen, geen startkwalificatie maar een eindkwalificatie. Dat is van belang zodat jongeren trots naar buiten lopen en kunnen laten zien dat zij er iets mee kunnen doen. Kijk goed naar het voorstel van de G32 van 6 februari. Graag hoor ik of de Minister daar specifiek op zal reageren.

De studerende moeders zijn helaas al weg. Zij zijn hopelijk heel blij met de brief. Ik vraag mevrouw Jadnanansing of ze het beschuitje nog gaat opeten, want straks is dat niet lekker meer.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Het beschuitje heb ik met opzet laten liggen, zodat de focus de gehele vergadering op de studerende moeder zou liggen.

De voorzitter: Het is een demo-schuitje.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Mevrouw Jadnanansing en de heer Van Meenen zeggen dat de LOB diepgang verdient. Daar gaan we mee door. Dit punt zal ook bij tal van andere debatten nog terugkomen.

De heer Van Meenen uit zijn zorgen over de overgang van VM2 naar de vakmanschapsroute. Hij is bang dat hiermee een regeldichtheid zal ontstaan, maar wij willen hiermee juist het tegenovergestelde bereiken. We willen namelijk meer ruimte bieden dan binnen de VM2-route bestond. Zo was de VM2-route alleen gericht op bol-bbl. De vakmanschapsroute is breder en betreft ook bbl en kaderberoepsopleidingen. We willen niet meer voorschrijven dat het per se in één organisatievorm gegoten moet zijn, bijvoorbeeld omdat het dan per se bij het vmbo moet. De bedoeling is meer maatwerk te leveren. Hierop mag de Kamer ons straks beoordelen. Het moet meer ruimte geven in plaats van meer regeldichtheid.

De heer Rog heeft ook zorgen over de overgang van vmbo naar mbo. Daar heb ik het nodige over gezegd. We willen het gat juist dichten. De heer Rog refereerde aan de onderwijstijd. We willen met de experimenten vmbo- en mbo-programma's meer in elkaar schuiven. Dat doen we door daarnaast drie maatregelen te nemen. De eerste is de flexibilisering van de onderwijstijd. Daarin zullen we het verzoek over de zomerregeling meenemen. We zullen in de uitwerking in ieder geval op dat onderdeel ingaan, maar ook op vakantietijd en wat we daarmee doen. Daarnaast nemen we samen met de sectororganisatie maatregelen om vmbo'ers voor 1 mei te laten aanmelden en om te experimenteren met de zomerscholen voor zittenblijvers. Vooral bij de onderwijstijd en het inschrijven voor 1 mei is sprake van laaghangend fruit, ook door werk te maken van de 9.500 studenten. Dat is een echte uitdaging, waarvoor we verschillende instrumenten nodig hebben. Daar hebben we ook alle scholen en koepels bij nodig. Daarom is het nodig dat we scholen aansporen. Ik voel me zeer gesteund door de commissie om dat te doen. Ik zeg de heer Van Dijk nogmaals dat het bijvoorbeeld over ego's kan gaan, maar ook over daadwerkelijke zorgen. Hij neemt dit mijns inziens iets te gretig en met te grote aanscherpingen en veralgemeniseringen over. Dat was eigenlijk niet mijn bedoeling. Ik wilde nadrukkelijk een mogelijk voorbeeld geven, niet hét voorbeeld uit de praktijk. Waar het nodig is, ga ik erop af. Dat ben ik met hem eens en daar voel ik me door de commissie toe aangespoord. Dat doen we ook met vsv, want daar kunnen dezelfde soort redeneringen aan ten grondslag liggen. Ook daar kan het gaan om personen, maar ook daar kan het soms gaan over vermeende problemen. Het kan zijn dat men denkt dat het niet mag. Dat beeld moet worden weggenomen.

De heer Rog sprak over het BSA. Daar komen we op terug in de brief. De heer Van Dijk noemde ook de G32. Die nemen we mee in de brief over kwetsbare jongeren.

De voorzitter: Er waren geen vragen voor de Staatssecretaris.

De heer Rog (CDA): Eén vraag is nog niet beantwoord. Dat is de vraag over de samenwerkende vmbo- en mbo-scholen die op één locatie onderwijs geven. Kunnen we die ontlasten van allerlei verschillende inspecteurs en toezichtkaders en alles wat wij verder bedenken?

Minister Bussemaker: Daar krijgt de heer Rog nog een antwoord op. We moeten met de inspectie bespreken welke mogelijkheden er zijn en welke mogelijke voetangels er liggen. Ik weet nog niet in welke brief we dat het beste mee kunnen nemen. Indien nodig wordt het een aparte brief.

De voorzitter: Dan zijn we aan het einde van de tweede termijn gekomen. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:

  • In 2015 wordt de Kamer geïnformeerd over de vervolgresultaten van de vsv-aanpak en de meest succesvolle instrumenten.

  • In mei 2014 ontvangt de Kamer een gezamenlijk antwoord van OCW en SZW op de brief van het Steunpunt Studerende Moeders met een probleemanalyse, waarbij onder meer aandacht zal worden besteed aan hun positie in mbo en ho, de kinderopvangtoeslag en de mogelijkheden van een profileringsfonds.

  • In mei 2014 ontvangt de Kamer tevens een plan van aanpak over de overgang van vmbo naar mbo, met daarin onder andere aandacht voor het advies van de Onderwijsraad over kwetsbare jongeren, het negatief BSA voor entree-opleidingen en de mogelijkheden voor één loket voor vmbo- en mbo-samenwerking.

  • In de notitie over flexibilisering van de onderwijstijd wordt aandacht besteed aan zomerscholen en vakantietijd.

Tot slot hebben we de laatste opmerking van de heer Rog. Die zit een beetje in dat ene loket voor de vmbo- en mbo-samenwerking.

De heer Jasper van Dijk (SP): De G32-brief zou meegenomen worden in de brief over kwetsbare jongeren. Staat dat ook genoteerd?

De voorzitter: Ik heb hem ook voorbij horen komen.

Minister Bussemaker: Die wordt daaraan toegevoegd, met het advies van de Onderwijsraad.

De voorzitter: Dan zijn we aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de bewindspersonen voor hun inbreng en beantwoording, de leden en de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling.

Sluiting 15.22 uur.

Volledige agenda

1. Voortgang aanpak schoolverzuim (leerplichtbrief 2014)

Kamerstuk 26 695, nr. 95 – brief regering d.d. 20 maart 2014

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

2. Startkwalificatie met perspectief, voor iedereen een passende plek

Kamerstuk 26 695, nr. 94 – brief regering d.d. 5 maart 2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

3. Verslag MBO-tour

Kamerstuk 31 524, nr. 194 – brief regering d.d. 6 maart 2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

4. Nieuwe cijfers over terugdringen voortijdig schoolverlaten

Kamerstuk 26 695, nr. 92 – brief regering d.d. 15 januari 2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

5. Verlenging van de kwalificatieplicht

Kamerstuk 26 695, nr. 93 – brief regering d.d. 16 januari 2014

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Reactie op brief gemeenten Rotterdam en Amsterdam met betrekking tot uitkomsten verkenning verlengen van kwalificatieplicht

2013Z15801 – brief regering d.d. 14 augustus 2013

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Uitkomsten verkenning verlenging van de kwalificatieplicht

Kamerstuk 26 695, nr. 91 – brief regering d.d. 15 april 2013

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Verzoek tot experimentele verlenging kwalificatieplicht

Kamerstuk 26 695, nr. 87 – brief regering d.d. 18 juni 2012

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

6. Aanbieding van het advies van de Onderwijsraad Meer kansen voor kwetsbare jongeren

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 76 – brief regering d.d. 12 december 2013

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

7. Reactie op het RMO-essay Klaar voor de start. Overwegingen bij de startkwalificatie

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 43 – Brief regering d.d. 23 oktober 2013

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

8. Evaluatie experiment leerroute VM2

Kamerstuk 30 079, nr. 42 – brief regering d.d. 16 oktober 2013

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

9. Beleidsreactie op het rapport Van leerplicht naar leerrecht van de Kinderombudsman

Kamerstuk 31 497, nr. 100 – brief regering d.d. 5 juni 2013

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

10. Voortgang aanpak schoolverzuim

Kamerstuk 26 695, nr. 90 – brief regering d.d. 21 maart 2013

Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

11. Aanpak voortijdig schoolverlaten

Kamerstuk 26 695, nr. 89 – brief regering d.d. 12 februari 2013

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

12. Reactie op het CBP-rapport De effecten van intensieve coaching op voortijdig schoolverlaten

Kamerstuk 26 695, nr. 88 – brief regering d.d. 9 januari 2013

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

13. De Dag van de Leerplicht en aanbieding actuele cijfers van de meldingen van schoolverzuim over het schooljaar 2010–2011

Kamerstuk 26 695, nr. 86 – brief regering d.d. 15 maart 2012

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

14. Reactie op motie-Biskop over verzuimaanpak en ouderbetrokkenheid in het mbo (32 356, nr. 17)

Kamerstuk 26 695, nr. 85 – brief regering d.d. 6 maart 2012

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

15. Beantwoording vragen van het lid Biskop bij wetsvoorstel aansluiting niet-bekostigd onderwijs op het bron en Digitaal Verzuimloket

Kamerstuk 32 713, nr. 7 -brief regering d.d. 6 maart 2012

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

16. Voortijdig schoolverlaten, aanhoudende inspanning noodzakelijk

Kamerstuk 26 695, nr. 84 – brief regering d.d. 14 februari 2012

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

17. OESO-rapport Equity and Quality in Education

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 172 – brief regering d.d. 10 februari 2012

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

18. Zomerlek tussen vmbo en mbo

Kamerstuk 30 079, nr. 28 – brief regering d.d. 2 mei 2011

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart