Vastgesteld 8 februari 2017
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 25 januari 2017 overleg gevoerd met mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 30 september 2016 inzake Nederland Ontwikkelt Duurzaam: Plan van aanpak inzake implementatie van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG's) (Kamerstuk 26 485, nr. 232);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 7 november 2016 met de rapportage over de voortgang op het Actieplan inclusieve ontwikkeling (Kamerstuk 33 625, nr. 236);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 7 november 2016 inzake de Nederlandse inzet om de positie van jongeren te versterken (Kamerstuk 33 625, nr. 235);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 19 oktober 2016 inzake de voortgang op het gebied van voedselzekerheid (Kamerstuk 33 625, nr. 233);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 december 2016 inzake de evaluatie en de nieuwe fase van het FMO-fonds MASSIF (Kamerstuk 33 625, nr. 238).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Van Laar, Agnes Mulder, De Roon en Taverne,
en mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 12.00 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen, dames en heren. Hartelijk welkom bij dit algemeen overleg van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik heet de Minister welkom. Op dit moment zijn er drie woordvoerders van de Kamer. We hebben twee uur de tijd. Ik stel voor, een spreektijd van vijf minuten per fractie aan te houden, maar ik hoor dat zes minuten gewenst zijn. Dan gaan we dat doen: zes minuten. Vooralsnog zal ik in eerste termijn één interruptie per fractie toestaan. Als er heel veel tijd blijkt te zijn, kunnen extra interrupties worden gepleegd aan het slot van de eerste termijn. Ik geef het woord aan de heer Taverne.
De heer Taverne (VVD):
Voorzitter. Wij spreken vandaag met de Minister over de implementatie van de Sustainable Development Goals, de duurzame ontwikkelingsdoelen, in Nederland. Het is gevoeglijk bekend dat de VVD-fractie zich kan vinden in de intenties van de SDG's. Wel heeft de VVD-fractie er steeds op aangedrongen de doelen smart (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) te formuleren. Het stelt teleur dat dit niet is gebeurd, want daardoor zitten we nu toch wel vaak met zeer algemeen geformuleerde doelen.
Op 9 maart vorig jaar spraken wij ook met de Minister over inclusieve ontwikkeling. Ik heb het verslag van dit overleg nog eens gelezen. Wij vroegen de Minister toen hoe zij haar beleid voor de Kamer inzichtelijker wilde maken opdat de Kamer haar taak als controleur beter kon invullen. Ik ben blij dat wij met dat traject inmiddels op meerdere stadia van het beleidsterrein van deze Minister zijn begonnen. Dat hebben we nu anderhalf jaar gedaan. Ik hoop dat dit zo goed is bevallen dat de nieuwe Kamer en de nieuwe Minister dit met evenveel enthousiasme zullen omarmen.
Aan goede bedoelingen geen gebrek. Na lezing van de voortgangsbrief over het Actieplan inclusieve ontwikkeling concludeer ik dat er wederom twee soorten doelen zijn in het actieplan. Om te beginnen zijn dit de doelen die abstract en dus lastig meetbaar zijn. Ik noem bijvoorbeeld de acties die gericht zijn op «een steviger politieke dialoog en grotere inzet voor inclusieve groei en ontwikkeling». In de voortgangsbrief lees ik dat hiervoor door de Nederlandse ambassades in partnerlanden allerlei goede en prachtige evenementen zijn georganiseerd. Graag hoor ik van de Minister of zij kan aantonen dat de voorbeelden van de «dialogen», zoals ze worden genoemd, ook daadwerkelijk effectief zijn. Hoe meet zij dat? Een dialoog is mooi, maar het is geen doel op zich. Wat ontstaat er concreet uit deze initiatieven? Daar is het de VVD-fractie om te doen.
Bij een bijeenkomst met de lhbt-vertegenwoordigers in Uganda was de opkomst van bedrijven «redelijk», zo lees ik. De bedrijven bleken terughoudend te zijn met toezeggingen over lhbt'ers omdat het juridische, religieuze en sociale klimaat rond lhbt'ers in Uganda bedrijven bevreesd maakt om zichtbaar te zijn op dit onderwerp. Dat lees ik althans op pagina 9 van de brief (33 625, nr. 236). Ik kan mij ook wel een beetje voorstellen dat de bedrijven terughoudend zijn zolang niet duidelijk is wat het effect van dit soort evenementen is. Want stel nou dat de effecten negatief zijn en voor bedrijven averechts uitwerken, dan kan ik mij voorstellen dat bedrijven daar niet aan meedoen. Het roept wel de vraag op hoe het aanzetten tot dit soort activiteiten zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid van de Minister voor het andere deel van haar portefeuille, namelijk buitenlandse handel. Dat lijkt elkaar misschien soms te bijten.
In de genoemde brief staat een kopje «Extra steun voor vrouwelijke handelaren». Daaronder wordt vermeld dat in Rwanda en Zuid-Sudan ruim 4.000 vrouwelijke handelaren zijn getraind. Dat is output. Ik kom terug op de discussie die wij eerder met de Minister hebben gehad over het formuleren en rapporteren van resultaten. Daarbij gaat het met name om de outcome. Graag hoor ik hierop een reflectie van de Minister, want als die vrouwen vervolgens geen kans krijgen om het geleerde in de praktijk te brengen, heeft de training waarschijnlijk een beperkt effect. Worden die vrouwen na de training ook gevolgd, zodat in kaart wordt gebracht wat de effecten daarvan zijn?
Een ander deel van het actieplan is wel concreet meetbaar. Het gaat er dan bijvoorbeeld om Afrikaanse vrouwen en jongeren aan het werk te krijgen. Zo schrijft de Minister dat via de bijdrage binnen het LEAD-fonds (Local Employment in Africa for Development) van 25 miljoen in drie jaar ruim 17.000 directe banen worden gecreëerd. Dat is mooi, maar dat roept wel de vraag op wat de definitie van een «directe baan» is. Hoe kan de Kamer dat getal van 17.000 controleren? Eerder hebben wij het in een debat met de Minister gehad over de moeilijkheid van definities. De Wereldbank gebruikt bijvoorbeeld een heel andere definitie voor «directe banen» dan de FMO (Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden).
Tot slot. Eergisteren tekende de verse president van de Verenigde Staten, mijnheer Trump, de global gag rule. De strekking van deze executive order is dat alle bijdragen van de VS aan organisaties die zich bezighouden met het tegengaan van ongewenste zwangerschappen in het kader van familyplanning, worden stopgezet. Dat is in de VS bijna een terugkerend fenomeen als daar een democratische president wordt afgewisseld door een republikeinse. Gisteravond liet de Minister weten een nieuw internationaal fonds te willen opzetten om de gevolgen van het beleid van de Amerikaanse president te beperken. De VVD wil graag haar steun uitspreken voor de intenties van de Minister. Gelet op de explosieve bevolkingsgroei in met name Afrika zou gezinsplanning een prioriteit moeten zijn en blijven van het OS-beleid. De VVD heeft zich daar de afgelopen jaren ook actief voor ingezet, onlangs opnieuw bij de behandeling van de begroting voor dit jaar. De huidige bijdrage van de VS aan familyplanning bedraagt 600 miljoen dollar per jaar. Welk bedrag denkt de Minister op te halen? Ik hoor haar zeggen dat zij in vier jaar tijd 400 miljoen probeert op te halen. Ik neem het graag van de Minister aan. Welk bedrag denkt de Minister zelf in te leggen? En waar denkt zij dat geld op onze eigen begroting vandaan te halen? Het lijkt mij in het kader van zorgvuldig en verantwoord begroten van groot belang om dat te vernemen. Kunnen wij hiervan op de hoogte worden gehouden? Ik hoor graag een reactie van de Minister.
De heer Van Laar (PvdA):
Voorzitter. Aan het einde van deze termijn komen de VVD en de PvdA toch nog op een lijn, in ieder geval op één punt, en dat is het nieuwe fonds voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Wij juichen dat toe. De jonge socialisten zetten het gisteren als volgt op Facebook: Ploumen grabs Trump by the balls. Letterlijk gezien is het niet een heel mooie uitdrukking, maar figuurlijk gezien doet die het best goed. Een substantiële Nederlandse bijdrage aan dat fonds ligt dan ook voor de hand. Kan de Minister toezeggen dat meevallers die dit jaar optreden, voor dit fonds zullen worden gebruikt? Gaat de Minister dit fonds ook tijdens de bijeenkomst van de Commission on the Status of Women (CSW) in maart onder de aandacht brengen? Op welke andere manier zal Nederland zich op die bijeenkomst ervoor inzetten om het gure geluid uit Amerika tegenspraak te bieden?
Uit het subsidiekader voor het Mensenrechtenfonds kan men de indruk krijgen dat gender- en vrouwenrechten geen thema meer zijn in het eigen Nederlandse fonds. Is het nog mogelijk om dat subsidiekader aan te passen, opdat vrouwenrechten de plek krijgen die zij verdienen? Of hebben wij dat hele subsidiekader misschien verkeerd begrepen?
De Partij van de Arbeid is blij met de inzet die de Minister heeft geleverd op het gebied van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling. Eerder pleitte de Partij van de Arbeid al voor «de eerlijkste wet», waarmee wij wettelijk verankeren dat eerlijk beleid voor ontwikkelingslanden een noodzaak is en waarmee wij elke nieuwe wet kunnen toetsen op de impact ervan op de werelddoelen en ontwikkelingslanden. Het kabinet staat in Europees verband positief tegenover een dergelijke aanpak, zo blijkt uit de Nederlandse inbreng inzake de consultatie voor de nieuwe European Consensus on Development van 19 augustus jongstleden. Betekent dit ook dat het kabinet positief staat tegenover die eerlijkste wet, die wij al langer bepleiten?
Het kabinet heeft gekozen voor een pragmatische implementatie van de werelddoelen. Deelt de Minister de mening dat het ambitieniveau van Nederland wel een beetje opgekrikt zou mogen worden? Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) adviseert bijvoorbeeld om concrete kaders vast te stellen, de ambities vast te leggen en alle inspanningen op elkaar af te stemmen. Een soort organische aanpak gaat daarbij niet het maximale effect bereiken. Nederland heeft in dezen zelf nogal een datagebrek. Slechts een derde van de indicatoren is direct bruikbaar: slechts een derde van de werelddoelen kunnen we echt meten. Hoe gaat de Minister dit oplossen en hoe voorkomt zij dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken straks de enige is die aan de werelddoelen werkt? De andere ministeries moeten toch ook stappen gaan zetten? De werelddoelen roepen op tot een monitoring- en rapportageproces dat open, inclusief en transparant is en waarbij alle stakeholders worden betrokken. De eerste signalen wijzen er ook op dat de Nederlandse overheid die oproep wil volgen. Wij zijn blij met deze positieve signalen en vragen de Minister zorg te dragen voor een inclusief rapportageproces waarin de overheid de andere stakeholders nauw bij het proces betrekt en er ruimte blijft voor verschil van mening. Vele actoren kunnen met hun expertise immers bijdragen aan het behalen van de werelddoelen.
Nu ik over seksuele rechten en inclusiviteit heb gesproken, moet ik de Minister ook vertellen over een interessante bijeenkomst die vorige week in deze Kamer plaatsvond. Er werd gesproken over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en mensen met een beperking. We kunnen voorzichtig concluderen dat de aanname van te veel mensen was dat mensen met een beperking geen seks hebben dan wel slachtoffer zijn van ongewilde seks. Andere aandacht was er eigenlijk niet voor deze groep. Maar mensen met een beperking hebben ook seksuele en reproductieve rechten. Zij hebben relaties waarin seks een belangrijke en plezierige rol speelt. SRGR-programma's spelen hier niet op in en zijn nauwelijks inclusief, zo bleek tijdens die bijeenkomst. Belangrijke ngo's geven aan hier eigenlijk niet over nagedacht te hebben. Is de Minister bereid om in ieder geval bij de organisaties die subsidie krijgen, maar het liefst bij alle organisaties, erop aan te dringen dat projecten inclusief moeten zijn? Vanaf wanneer kan een inclusietoets ook in de subsidiekaders worden opgenomen? Als we niemand willen achterlaten – «leave no one behind», zoals in de doelen wordt gevraagd – lijkt het mij toch belangrijk dat wij dat ook in de subsidiekaders verankeren. Wil de Minister ook bij internationale organisaties zoals de UNFPA (United Nations Population Fund) en The Global Fund dit thema op de agenda zetten? Het is de hoogste tijd.
De heer Taverne (VVD):
Zonder af te doen aan het belang van het onderwerp dat de heer Van Laar aanstipt, zeker op individueel niveau, vraag ik hem of hij serieus van mening is dat het Nederlandse OS-beleid hieraan prioriteit zou moeten geven en hieraan veel aandacht zou moeten besteden. Nog even los van hoe dit in levens van individuen uitpakt: moeten we de Nederlandse Minister van OS daarmee op pad sturen?
De heer Van Laar (PvdA):
De opdracht die de wereld zichzelf met de werelddoelen heeft gegeven, is: leave no one behind. Dat betekent dat je moet investeren om iedereen mee te krijgen. Als je bekijkt hoe je bestaande projecten inclusief kunt maken, dan blijken vaak maar kleine stapjes nodig te zijn om een project dat toch al loopt, inclusief te maken. Het gaat er bijvoorbeeld om dat op een begrijpelijke manier wordt gecommuniceerd, misschien meer met plaatjes in plaats van met tekst. Het gaat erom na te gaan of je de mensen met een beperking in de doelgroep wel bereikt. Het gaat dus niet om een enorme nieuwe inspanning. Het gaat er juist om dat je kijkt wat je doet: is de kliniek die je opent rolstoelvriendelijk, worden mensen uitgenodigd et cetera? Zorg je er dus voor dat de toegankelijkheid gewaarborgd is? Heel veel mensen in ontwikkelingslanden, en in Nederland net zo goed, hebben een beperking. Één op de duizend mensen is doof. Als je daar geen rekening mee houdt, bereik je in ieder geval al één op de duizend mensen niet. Een aantal mensen zitten in een rolstoel, een aantal mensen zijn blind. Als je daar geen rekening mee houdt, bereik je die mensen niet en dan schiet je uiteindelijk je doel voorbij.
De heer Taverne (VVD):
Dat klinkt natuurlijk allemaal hartstikke leuk, het is heel snel gezegd en de vraag is snel gesteld aan de Minister. Alleen, het impliceert veel meer dan op het eerste oog lijkt. Een kliniek rolstoelvriendelijk maken is in Europese landen vaak al een probleem. We hebben net het VN-Gehandicaptenverdrag geratificeerd. Dat heeft voor Nederland een hele hoop implicaties. Is het niet gewoon beter, zo vraag ik de heer Van Laar, om de weg van het bestaande VN-verdrag te hanteren en te bekijken of de landen waarin kennelijk nog iets niet goed gaat, dat verdrag accepteren en ratificeren in plaats van daar nou weer de Nederlandse Minister van Ontwikkelingssamenwerking mee te belasten?
De heer Van Laar (PvdA):
Wij subsidiëren die programma's, activiteiten en projecten. Wij moeten er dus in ieder geval aan bijdragen dat die de mensen om wie het gaat, zo goed mogelijk bereiken. De kosten van niets doen zijn simpelweg veel hoger. Je kunt wel zeggen dat die mensen geen seksuele rechten hebben, dat zij geen voorlichting nodig hebben, dat zij niet hoeven te snappen hoe een condoom werkt en dat zij geen toegang hoeven te hebben tot voorbehoedsmiddelen, maar de gevolgen daarvan zijn vele malen groter, zoals de heer Taverne waarschijnlijk ook weet. Ik denk dat de kosten van niets doen uiteindelijk veel hoger zijn dan van wel iets doen, omdat je dan moet gaan denken aan kinderen die worden geboren uit ouders met een beperking die het kind op dat moment niet willen. Dat soort dingen is over het algemeen vele malen erger dan vooraf bekijken of je project beter kan werken. Heel vaak gaat het gewoon om bewustwording, om simpelweg nadenken: er zijn mensen met een beperking; hoe kun je die bereiken? Dat scheelt al heel erg. Ik meen dat er in Ethiopië een project is waarbij gezondheidswerkers die al met mensen met een beperking werkten, gingen praten met de voorlichters die de SRGR-projecten uitvoerden. Zij kwamen samen tot nieuwe ideeën over de manier waarop zij in hun huidige werk, zonder echt heel veel te veranderen, die groep toch konden bereiken.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog, mijnheer Van Laar.
De heer Van Laar (PvdA):
Ik ontkom er toch niet aan om aandacht te vragen voor de negatieve kant van seks voor mensen met een beperking. Tijdens de bijeenkomst werd een indringend voorbeeld gegeven uit Uganda. De belangrijkste zorg die ouders van dove kinderen daar hebben, is of hun kinderen veilig op kunnen groeien. Door de complexe communicatiebarrières kunnen ouders hun kinderen niets vertellen over seksualiteit en gezonde relaties en hen niet beschermen tegen seksueel geweld. Een gebarentaal zoals wij die hier kennen, bestaat daar niet officieel. Ouders improviseren dus, maar kunnen geen complexe onderwerpen bespreekbaar maken. Mensen die doof zijn, zullen hen ook niet begrijpen als hun iets is overkomen omdat zij zich niet in die mate kunnen uitdrukken als ze geen gebarentaal kennen en niet over een tolk gebarentaal beschikken. Ook zullen zij nooit hun recht kunnen halen, want ook tegenover de politie kunnen zij geen verklaring afleggen die standhoudt. De enorme kwetsbaarheid van doven en andere mensen met een beperking zou meer aandacht moeten krijgen binnen de Nederlandse inzet op seksuele rechten en gezondheid.
Tot slot de brief over voedsel. De PvdA is blij om te lezen dat de Minister zich inspant voor kleinschalige boerinnen, waarmee gehoor wordt gegeven aan de motie van mij over het belang van hun positie in de voedselproductie in ontwikkelingslanden. In haar brief schrijft de Minister dat ook voor hen die geen bestaanszekerheid meer aan de landbouw kunnen ontlenen gezorgd moet worden, middels verzekeringen en vangnetten. Hoe gaat de Minister dit realiseren? De brief roept ook vragen op. Hoe verhoudt de Nederlandse inzet ter versterking van de mondiale waardenketens zich bijvoorbeeld tot de lokale voedselsystemen? Hoe gaat de Minister voorkomen dat de Nederlandse inzet nadelig is voor het lokale productieniveau van ontwikkelingslanden? De PvdA is bang dat het beleid in sommige landen, zoals in Kenia bleek uit de uitlatingen van die ambassadeur, doorschiet en voorbijgaat aan de belangen van de inwoners van de landen, en dat het speerpunt voedsel steeds meer gericht wordt op de belangen van de private sector en niet meer op die van de allerarmsten. Hoe gaat de Minister dat voorkomen?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Voorzitter. De werelddoelen zouden de basis moeten zijn van het ontwikkelingsbeleid. Ieder land heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid. Het is aan onszelf om flexibel in te spelen op de veranderingen en om onze prioriteiten waar nodig bij te sturen en op zoek te gaan naar mogelijkheden om beleid en doelstellingen zo te koppelen en te verankeren dat ze ook daadwerkelijk effecten bereiken.
Vanuit verschillende partijen uit het maatschappelijk middenveld is een oproep gedaan voor een SDG-toets. Hierin zou alle beleid kunnen worden gecheckt op positieve, neutrale en negatieve effecten voor duurzaamheid, met de SDG's als referentiekader. Wat vindt de Minister hiervan? Op zich staat het CDA hier wel positief tegenover, maar voor je het weet, worden het allemaal papieren werkelijkheden. Met dat dilemma zit ik. Hoe gaan we de SDG's beleidscoherent aanvliegen? Graag een reactie, want als we zoiets doen in Nederland, hoe kunnen we dat dan internationaal goed vergelijken? Kunnen we dat borgen, bijvoorbeeld in verdragen? Hoe werkt dat?
Wij vragen om meer duidelijkheid over de voortgang van de implementatie. De Minister doet heel veel goede dingen. Is zij bereid, het effect daarvan te meten? Want implementeren is één, maar het gewenste effect bereiken is twee. Hoe hebben we als Nederland concreet bijgedragen aan het realiseren van de werelddoelen? Wat is ons aandeel in de vooruitgang geweest, in onze partnerlanden, maar ook in ons eigen land? Ik krijg daarop onvoldoende antwoord in de brieven. Natuurlijk is duidelijk dat er heel veel gebeurt, maar hoe laten we de nationale doelstellingen die we hebben, corresponderen met de internationale afspraken? Hoe krijgen we dan de voortgang duidelijk in beeld? Hoe zit het met de monitoring? Wat ziet de Minister als rol van de ngo's en van het maatschappelijk middenveld?
Het CDA denkt dat in het bereiken van die werelddoelen de convenanten een belangrijke rol kunnen spelen. Want de verantwoordelijkheid van sectoren houdt natuurlijk niet op bij de grens. Veel van de misstanden die we door middel van de convenanten willen regelen, raken de werelddoelen weer. Wat het CDA betreft, mag de Minister daarop in de convenanten steviger inzetten. Als we dan kijken naar de brief die we ontvingen van het MVO Platform zien we daarin een heel nadrukkelijke oproep om de UNGP's en de SDG's op elkaar te laten aansluiten. Ik denk dat ze daar wel een punt hebben. Hoe kunnen we bereiken dat de processen in de ketens duurzaam worden aangepast? Het is allemaal heel ingewikkeld. Niet alleen de Minister gaat daarover, zeker ook de bedrijven doen dat. Maar hoe kan een Minister misschien door middel van de convenanten daar nog meer uit halen?
Voedsel is een ontzettend belangrijk thema en zal in de komende jaren alleen maar belangrijker worden. Hoe ziet de Minister de rol van kleinschalige boeren en het aantrekkelijk houden van de agrosector voor jongeren? In hoeverre speelt daarbij het agrarisch beroepsonderwijs een rol? Want met de focus op voedsel kan bij uitstek de verbinding worden gemaakt tussen Europa en Afrika. Collega Taverne en ik mochten in commissieverband naar Egypte, waar we zagen dat dat land veel te afhankelijk is van importen. Natuurlijk helpt Nederland dat land best wel vooruit, maar ook op Europees niveau moeten we dat doen. Uiteindelijk willen we immers voorkomen dat mensen gaan migreren als dat niet strikt noodzakelijk is. Die landen hebben hun jonge talenten zelf nodig. Maar als ze geen toekomstperspectieven hebben, is dat een groot probleem. Die verbinding tussen beleidsterreinen en doelstellingen speelt een cruciale rol. Wij zijn daarin als Nederland gewoon goed. Hoe kunnen we daar meer uit halen? Dit mag prominenter op de agenda staan. Hetzelfde geldt voor een ander belangrijk speerpunt van ons, te weten water. We kunnen een rol van betekenis spelen in lokale voedselsystemen en lokale waardenketens. Hoe kunnen wij daaraan een goede bijdrage leveren?
De voorzitter:
Er is behoefte aan een korte schorsing.
De vergadering wordt van 12.21 uur tot 12.26 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Gelet op de tijd is er vooralsnog geen beperking qua interrupties. Ik geef het woord aan de Minister.
Minister Ploumen:
Voorzitter. Ik neem de vrijheid om de jonge vertegenwoordigers – die houden volgens mij de hele eerste rij op de publieke tribune bezet, maar daarachter zie ik ook nog wat bekende gezichten – van harte welkom te heten. Dat hoort eigenlijk niet, want u bent nu te gast bij de Tweede Kamer. Ik had echter de voorzitter moeten informeren over uw aanwezigheid. Dan had hij u vast welkom geheten. Wij werken nu echter al vier jaar goed met elkaar samen en kunnen daarom wel een beetje flexibel zijn.
Ik wil de vragen als volgt beantwoorden. Ik zal eerst iets zeggen over het fonds naar aanleiding van de global gag rule, die door Trump is ondertekend, dan iets over de SDG's, de inclusieve ontwikkeling en de vragen die daarover zijn gesteld en ten slotte de voedselzekerheid.
Ik zal eerst ingaan op onze respons op het ondertekenen van de global gag rule. We beogen daarmee om het gat dat in de financiering valt van organisaties die het brede palet van seksuele voorlichting en gezinsplanning aanbieden, zo veel mogelijk te dichten. Dat kan Nederland niet alleen en dat wil Nederland niet alleen. Vandaar mijn voorstel om een brede coalitie te bouwen. Wij zijn nu in gesprek met collega-regeringen, niet alleen in de EU, maar ook daarbuiten. Zeker ook daarbuiten, zou ik willen zeggen. We spreken ook met een aantal fondsen en organisaties die wij kennen als financiers van dit soort doelstellingen. Ik ga hier niet herhalen hoe belangrijk dat allemaal is. Dat hebben de heer Taverne en de heer Van Laar al benadrukt.
Het is nog niet duidelijk wat de bijdrage van Nederland zal worden. De Kamer weet dat de begroting tamelijk dichtgetimmerd zit. Het zal dan ook niet eenvoudig zijn om een bijdrage van Nederland vrij te spelen. We gaan daar nu naar kijken. Dat is een beetje een zoektocht. Ik vind het belangrijk om als eerste stap het initiatief aan te kondigen en niet meteen geld op tafel te leggen. We willen namelijk dat zo veel mogelijk anderen ook meedoen. Ik zal de Kamer vanzelfsprekend zo snel mogelijk nader informeren. Ik zal dat doen via een brief, waarin ook staat welke andere landen zich aansluiten. We zullen daarin iets van een overzicht geven. We zullen zeker ook de CSW, die in de tweede week van maart bijeenkomt, gebruiken om steun voor onze plannen te verkrijgen.
De heer Taverne (VVD):
Ik dank de Minister voor haar antwoord. Het is goed dat ze zich hier snel over heeft uitgesproken. Het is ook goed dat zij niet meteen in de eigen buidel tast. Dat horen wij graag. De Minister heeft nog geen bedrag genoemd, het staat allemaal nog in potlood op papier. Maar als het zover komt, zal zij dat toch wel binnen haar eigen begroting zoeken?
Minister Ploumen:
Ja, dat zullen we in eerste instantie natuurlijk doen. Mocht het kabinet zich geroepen voelen om uit algemene middelen bij te dragen, dan zeg ik daar geen nee tegen, maar de inzet is om het binnen de eigen begroting te vinden.
De heer Taverne (VVD):
Dan kan ik de Minister alvast helpen, want de VVD-fractie vindt het van belang dat het binnen de eigen begroting wordt gevonden.
Minister Ploumen:
Mocht het kabinet met zo'n voornemen komen, dan zal ik de positie van de VVD-fractie in commissie meedelen. Ik dank de Kamer overigens hartelijk voor de steun voor het initiatief zoals dat hier wordt uitgesproken.
Dan de SDG's. De heer Taverne vroeg of die wel concreet genoeg zijn. Ze zijn de uitkomst van onderhandelingen met 193 landen. Je kunt dus ook zeggen: het is een wonder dat ze zo concreet zijn. De formulering van die doelen is misschien wat algemener, maar daaronder zitten natuurlijk al die indicatoren en die zijn, behalve dat ze vrij precies zijn, ook nogal kwantitatief. Ze helpen dus om de meetbaarheid waar wij hier met elkaar in investeren, te verbeteren. Het klopt overigens wel dat nog niet alle landen voor alle indicatoren alle data en alle instrumenten om die data te verzamelen, bij elkaar hebben. Dat is echt nog wel werk in uitvoering. Als we kijken naar de specifieke doelstellingen op het gebied van bijvoorbeeld Economische Zaken, wordt er gesproken over een halvering van de voedselverspilling. Dat is een heel concreet doel. Verder wordt er gesproken over een halvering van het aantal mensen dat in armoede leeft, volgens de Nederlandse definitie. Elk land kan echter zijn eigen definitie gebruiken. De doelen zijn dus misschien wat algemeen, maar uiteindelijk wordt hetgeen waarover wij rapporteren heel erg specifiek.
Hoe gaan we dat doen? Eerst het nationale deel. Daar vroegen de heer Van Laar en mevrouw Mulder naar. Er komt een aparte SDG-monitor van het CBS, elk jaar in het najaar. Het CBS werkt met steun van Buitenlandse Zaken aan, wat in technische taal heet, het verhogen van de dekkingsgraad van de indicatoren. Het gaat er dus om hoe we zo veel mogelijk informatie krijgen. De SDG-monitor van het CBS wordt als apart hoofdstuk toegevoegd aan de Monitor Duurzaam Nederland en die wordt conform de wens van de Kamer omgedoopt tot de Monitor Brede Welvaart. Er is een SDG-beleidsrapportage van de overheid en die ligt elk jaar op «woensdag gehaktdag» ter tafel.
Doen we wel voldoende? U hebt gezien dat de brief is ondertekend door een aantal collega's en mijzelf. Dus alle ministeries werken voor hun onderdeel aan de uitvoering. Wij hebben ook goede stappen gezet in de monitoring, zoals ik net al zei. Hoe dat nu verder gaat en waar in de komende periode de coördinatie komt te liggen, dat is een onderwerp bij de komende kabinetsformatie. We hebben gezegd dat de coördinatie nu bij ons ligt, maar je kunt je afvragen of dat voor de Nederlandse SDG's wel de meest aangewezen plek is. Dat zal dus onderwerp worden van de formatie.
De heer Van Laar (PvdA):
Ik heb een korte vraag over de indicatoren. Is er een internationale beweging om te zorgen dat die indicatoren allemaal op dezelfde manier gebruikt worden? Tot nu toe zien we bijvoorbeeld in Haïti organisaties die plannen maken in aantallen scholen en rapporteren in aantallen klaslokalen. Ze gebruiken allemaal een andere definitie, waardoor je niets op kunt tellen. Komt er nu een harmonisatiepoging? Lijkt die te gaan slagen?
Minister Ploumen:
Uiteindelijk moet alles bij elkaar worden opgeteld, want er komt een wereldwijde rapportage. Dat betekent dat er fors geïnvesteerd wordt in de datacapaciteit van verschillende landen en dat er uiteindelijk ook gestreefd wordt naar indicatoren en datasets die op te tellen zijn. Dat wil niet zeggen dat elk land hetzelfde op dezelfde manier moet meten, want dan krijg je een soort wereldregering en voordat je het weet moeten ze dan ook alle beleidsmaatregelen op dezelfde manier formuleren. Het doel is echter dat er een consistente dataset komt. Daar wordt nu heel hard aan gewerkt. Afgelopen juni is daar een bijeenkomst over geweest. Die vindt jaarlijks plaats. Dat betreft niet alleen Nederland, maar dat is een brede beweging, zoals de heer Van Laar ook suggereert, waarbij natuurlijk een grote rol is weggelegd voor de VN.
De heer Van Laar (PvdA):
Dat is in ieder geval goed om te horen. Maar committeren alle donoren zich er ook aan dat ze dezelfde data gaan gebruiken? Wordt aan alle ontwikkelingsorganisaties gevraagd om dezelfde indicatoren te gaan gebruiken? Het scheelt een enorme bak met overhead als iedereen op dezelfde standaarden gaat rapporteren, want dan hoef je dat allemaal niet meer in elkaar te schuiven. Elke donor vraagt nu andere indicatoren, waardoor mensen soms hetzelfde in wel vijf verschillende vormen moeten bijhouden. Als je dat er allemaal uithaalt, scheelt dat echt heel veel.
Minister Ploumen:
Ik zou daar erg voor zijn en veel landen willen dat ook. Wij proberen ook te harmoniseren. Binnen de noodhulp hebben we de Grand Bargain, waarin dat echt een expliciete opdracht is. Wij kunnen andere overheden echter niet verplichten om hun datasets op precies dezelfde manier in te richten. We kunnen ze ook niet verplichten om de rapportages van organisaties op dezelfde manier in te richten, want hun nationale parlementen hebben soms ook wensen. Iedereen begrijpt het kader, zoals dat er ligt, voor de wijze waarop er gerapporteerd moet worden, en het is ieders verantwoordelijkheid om dat zo consistent mogelijk te doen. Ik ben het op zich eens met de oproep van de heer Van Laar, en die doe ik ook steeds, maar we kunnen niet bij wijze van spreken onze Zweedse vrienden dwingen om het op precies dezelfde manier te doen als wij, want hun parlement wil het soms voor een specifiek subdoel iets anders doen dan het Nederlandse parlement.
De maatschappelijke organisaties hebben verschillende rollen. Enerzijds voeren ze een deel van de programma's uit. Ze roepen overheden ter verantwoording. Nederland werk intensief met hen samen. Er is ook een SDG Charter, waarin maatschappelijke organisaties en bedrijven samenwerken. Het is dus echt een gezamenlijke inzet die we ook met hen plegen. De Nederlandse organisaties laten zich natuurlijk, en terecht, ook horen.
Zien we nu iets in een SDG-toets, zo vroeg de heer Van Laar. Of eigenlijk stelde hij voor om het te doen en mevrouw Mulder vroeg toen hoe ik aankijk tegen mogelijke dilemma's. We hebben het SDG-plan. Het hele kabinet is daaraan gecommitteerd en dat voeren we natuurlijk uit. We voeren voor alle nieuwe beleidsvoorstellen van de Europese Unie ook een coherentietoets uit. Ik zie nu niet zo de toegevoegde waarde om voor alle Nederlandse nieuwe beleidsmaatregelen een toets toe te passen. Als we bijvoorbeeld nieuw beleid op het gebied van de binnenvaart moeten gaan toetsen op SDG's, terwijl het daar misschien wel erg ver vanaf staat, dan kom je terecht in een soort afvinkexercitie. Daar zou ik niet voor zijn. Mevrouw Mulder heeft wel gelijk dat het echt een dilemma is. We willen zo coherent mogelijk zijn. Nederland heeft ook al belangrijke stappen gezet. De Kamer moedigt dat ook heel erg aan. We rapporteren daar elk jaar over. Ik zie daar meer heil in dan in zo'n heel brede SDG-toets, aangezien die aan betekenis en relevantie verliest als je die ook toepast op terreinen waar die weinig toegevoegde waar heeft.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Misschien is het voorbeeld wat ongelukkig gekozen, maar als je kijkt naar de werelddoelen, dan is klimaat daarin een heel belangrijke. We gaan vanmiddag, hoop ik, het klimaatakkoord goedkeuren en ratificeren. Daar kan de binnenvaart best een behoorlijke bijdrage aan leveren. Dit is dan weer een beetje ongelukkig, maar zo heeft de Minister het misschien niet bedoeld. Ik wil dan wel graag zien hoe daar in de nationale doelen naar gekeken wordt. Gelukkig zijn er onlangs internationaal op het gebied van scheepvaart afspraken gemaakt. Dit gaat mij echter net een paar stappen te snel. Ik hoor de Minister ook zeggen: u hebt gelijk, dit is ook het dilemma met zo'n toets. Ik heb een motie ingediend waarin het erom gaat hoe je klimaat in het topsectorenbeleid duidelijker kunt krijgen. Ik wil wel graag zien wat we dan concreet doen. Als je het nergens bekijkt, monitort en meeneemt, weet je ook niet of er stappen worden gezet.
Minister Ploumen:
Mevrouw Mulder heeft gelijk. Ik doe de binnenvaart gewoon onrecht. Dat is helder. Laat ik het zo zeggen: volgens mij moeten wij ons preciezer daarin verdiepen. Als het eerste voorbeeld dat ik noem al met groot gemak onderuit wordt gehaald door mevrouw Mulder – overigens heel vriendelijk – betekent dat dat de terreinen waarvoor dit relevant is misschien wel veel groter zijn dan ik veronderstel. Dan krijgt de heer Van Laar meer gelijk dan ik hem eerst wilde geven. We gaan het nog eens even goed analyseren en we sturen er een brief over naar de Kamer. Ik durf niet toe te zeggen dat dit nog voor het verkiezingsreces gebeurt. We gaan er wel mee aan de slag. Voor de zomer is er weer zo'n VN-bijeenkomst. Laten we afspreken dat we op zijn laatst in de brief in de aanloop daarnaartoe hierover iets melden. Ik stuur een brief voor gehaktdag, hoor ik net. Laat ik het daarin opnemen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Het is heel vriendelijk dat de Minister dat wil doen, maar ik wil die brief toch wel eerder hebben. Coördinatie wordt een onderdeel van de volgende kabinetsperiode. Dan moet het wel helder zijn voor die tijd. Anders wordt het ergens ondergebracht, maar weet je niet waarop het van toepassing is. Ik vraag de Minister dus om er wat haast mee te maken. Ze heeft er al veel stappen in gezet; waarvoor dank. Dit heeft echter een verdere concretiseringsslag nodig. Anders blijft het een beetje in de lucht hangen: misschien wel of misschien niet. Volgens mij wil de Minister dit ook wel graag. Het zou heel fijn zijn als we de brief nog voor de verkiezingen kunnen krijgen.
Minister Ploumen:
Ik zeg dat toe. Dan wordt het misschien een iets minder complete brief, een soort startbrief, waarin we wel de contouren, de dilemma's en de mogelijke oplossingsrichtingen schetsen, maar misschien nog niet een kant-en-klaar pakket bieden. Ik begrijp de behoefte van de Kamer, dus ik zal het in die zin toezeggen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Dank voor de toezegging.
De heer Van Laar (PvdA):
Dank voor die toezegging. Laat ik er nog wat context bij geven. De eerlijkste wet ging eerst alleen maar over de effecten op ontwikkelingslanden. De werelddoelen hebben echter een andere insteek. Die gelden net zo goed voor Nederland. Daar zit een enorm brede agenda achter. Kijk alleen al naar gendergelijkheid. Welke wetgeving heeft er nu geen invloed op gendergelijkheid, zou ik bijna vragen. Of het nu gaat over arbeidstijden, gelijke beloning of werktijden, al die zaken hebben er impact op. Denk ook aan vaderschapsverlof, moederschapsverlof et cetera. Als we ons daaraan committeren, is het toch niet meer dan logisch dat we, als we nieuwe wetgeving maken, ons even afvragen of die daar impact op heeft? Alle nieuwe wetgeving wordt al getoetst aan zeven criteria. Er zit bijvoorbeeld ook een MER-procedure in. Die criteria zijn niet altijd relevant. Dan schrijf je gewoon op: niet van toepassing. Ze zijn echter ook heel vaak wel relevant. Het is toch fijn als de regering daar ook bij stilstaat en rapporteert aan de Kamer welke afwegingen ze gemaakt heeft, welke afwegingen eraan ten grondslag liggen en of een en ander een positief of een negatief effect heeft op het bereiken van de werelddoelen. Dan kunnen we er ook een mening over hebben. Dat lijkt me niet te veel gevraagd.
Minister Ploumen:
Ik ga ermee aan de slag, met name met mijn collega's. Veel van de nationale uitvoering, bijna alles, ligt namelijk niet bij ons maar bij anderen. We gaan ons inzetten om die contouren te schetsen voor het verkiezingsreces.
De heer Van Laar (PvdA):
Het zou wel helpen als de Minister er zelf enthousiast over is. Ik hoor graag of ze dat nu is en of ze het op die manier gaat brengen aan haar collega's.
Minister Ploumen:
Ja, zeker, het mag in de notulen. Dank voor de aanmoediging van de Kamer, van de heer Van Laar, op de voet gevolgd door mevrouw Mulder. Volgens mij gaf zij een voorzetje. Dat was een mooi een-tweetje.
Mevrouw Mulder vroeg hoe de convenanten bijdragen aan de SDG's. Ze was natuurlijk zo verstandig om te zeggen dat niet alleen Nederland hierin een rol speelt, maar dat het om een brede agenda gaat. Ik heb die brief van het RVO-platform natuurlijk ook gezien. Ik kan me ook wel vinden in zijn aanbevelingen. Die ondersteunen wat wij doen. De convenanten zijn niet het enige. Via het Mensenrechtenfonds steunen we natuurlijk ook dat soort initiatieven. Wij zijn het erover eens dat het ene VN-proces het andere niet moet vervangen. Wij hebben nu de SDG's, maar de inzet op de guiding principles moet onverminderd blijven. Wij zien graag dat bedrijven hun due diligence op orde hebben, want dat is ook een belangrijke bijdrage aan de SDG's. Ik dank mevrouw Mulder dus voor het opbrengen hiervan. Het past in het beleid en we zullen dat ook zo uitdragen, niet alleen in Nederland maar juist ook internationaal, in de verschillende fora.
Ik kom op de vraag van de heer Van Laar over inclusieve ontwikkeling. Hoe doen we de inclusietoets als het gaat om seksuele en reproductieve rechten? In de nieuwe programma's hebben we een heel duidelijke focus verankerd op de armste groepen. Dat is de inzet die we in de brief en de rapportage naar voren brengen. Voor die kwetsbare en armste groepen worden relevante criteria opgenomen, zodat we die kunnen volgen, monitoren en toetsen. We zijn eigenlijk al begonnen met datgene wat de heer Van Laar wil. We doen het echter niet alleen maar voor mensen met een beperking. We doen het óók voor mensen met een beperking. Het is bijvoorbeeld een onderdeel van de SRGR-partnerschappen. In de rapportages zal dit dus zeker terugkomen. We doen dus wat de heer Van Laar vraagt, maar het kan geen kwaad om af en toe nog eens extra aandacht te vragen voor specifieke groepen. De hele inzet is echter juist gericht op die groepen die vaak vergeten worden in het wat bredere algemene beleid. Ik zeg dus graag ja op zijn vraag.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, wil de heer Van Laar hier nog iets over zeggen.
De heer Van Laar (PvdA):
Er waren een aantal organisaties aanwezig die geld krijgen uit die SRGR-financiering. Die – ik zal ze nu niet noemen – zeiden gewoon in de microfoon dat ze nog nooit hadden nagedacht over de vraag hoe ze mensen met een beperking kunnen bereiken. De Minister zegt dat dit al gebeurt, maar dan zou ik dat wel willen zien. Hoe zijn die programma's dan inclusief gemaakt? Hoe worden dove mensen of mensen met een verstandelijke beperking bereikt? Ik krijg graag beeld en geluid, en wellicht een brief.
Minister Ploumen:
Ik ga even na of dat in een aparte brief moet of dat het een onderdeel kan zijn van onze resultatenrapportage. Het idee is natuurlijk dat erover gerapporteerd wordt.
Ik kom op het Mensenrechtenfonds. Binnen het mensenrechtenbeleid zijn gelijke rechten voor vrouwen onverminderd een prioriteit. Binnen het nieuwe beleidskader van het Mensenrechtenfonds waren er ook aparte middelen voor gereserveerd. Door het amendement-Knops c.s. (34 550-V, nr. 18), dat mijn collega Koenders ten sterkste heeft ontraden, zijn die middelen gebruikt voor de financiering van de ngo Karama, een vrouwennetwerk in de MENA-regio (Middle, East and North Africa). Daarmee is dat budget gewoon op. Zo simpel is het. De Kamer heeft een invulling gegeven aan die prioriteit. Zo moet ik het zeggen. Zij heeft dit passend gevonden binnen de prioriteit «vrouwenrechten». Daarnaast hebben we nog andere instrumenten ter bevordering van vrouwenrechten en gendergelijkheid. Zo zit het in elkaar. Een deel zit in het Mensenrechtenfonds. Daarnaast hebben we Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW). We hebben het Nationaal Actieplan 1325. Op verzoek van de heer Van Laar financieren we de komende vier jaar ook zuidelijke vrouwenorganisaties voor een bedrag van 40 miljoen. Er is dus een breed palet, dat rechtdoet aan de diversiteit van het type initiatieven.
De heer Taverne zei dat een politieke dialoog belangrijk en goed is, maar hij vroeg of we daar ook de resultaten van kunnen zien. Die zijn natuurlijk vaak minder goed kwantificeerbaar. Daar hebben we het over gehad in de gesprekken die we hebben gevoerd rond de resultatenrapportages. Sommige dingen kunnen in getallen uitgedrukt worden, andere dingen zullen kwalitatief moeten. Dat geldt ook hiervoor. We nemen ons ook voor om dat te doen. Soms zullen dat procesbeschrijvingen zijn. Je kunt ook moeilijker een positieverandering van een collega-regering een-op-een toeschrijven aan dat ene gesprek tussen de ambassade en een organisatie. We willen het echter wel zo goed mogelijk in kaart brengen, zonder er weer een enorme papierwinkel van te maken. Daarom wordt erover gerapporteerd op de wijze waarop we dat in deze brief hebben gedaan, om toch een beeld te geven van het type interventies.
Het voorbeeld dat de heer Taverne gaf, is natuurlijk heel interessant. Bedrijven willen het goede doen en willen ook bijdragen, maar maken altijd zelf een afweging: willen ze niet bijdragen aan het slechte, wat passief kan zijn, of willen ze ook een actieve houding innemen? Het is aan bedrijven om die afweging te maken. Wij beogen bedrijven die zich daarover willen laten informeren, goed te informeren over het wettelijke kader in een bepaald land. Als ze dat willen, brengen wij ze in contact met organisaties. Ultimo zeggen ze echter zelf ja of nee. We hebben dat een aantal maanden geleden gezien in de Verenigde Staten. Daar had Nederland overigens geen enkele bemoeienis mee. Een aantal bedrijven zeiden toen dat ze in een bepaalde staat niet meer wilden investeren, omdat die het homohuwelijk niet erkende. Het is aan bedrijven om dat te doen. Bedrijven vragen wel aan onze ambassades om hen daarover te informeren. Als ze meer stappen willen zetten, dan zullen we hen daarbij ter wille zijn. Het is aan hen om het risico in te schatten voor hun bedrijfsvoering.
Ik kom nog even op de vraag over de marktkoopvrouwen. Vanzelfsprekend monitoren wij ook de output van die interventies. Nogmaals, dat is altijd een wat ingewikkeld proces. Daar hebben we het vaker over gehad. Het is natuurlijk al een eerste stap dat vastgesteld wordt hoeveel vrouwen we willen bereiken en met welk einddoel. Uit de rapportages die we krijgen van de organisaties halen we de resultaten naar boven. Soms stellen we ook nog aanvullende vragen om langeretermijnmonitoring mogelijk te maken. Dit komt allemaal terug in de resultatenrapportage.
De heer Taverne (VVD):
Dat laatste zie ik met veel plezier tegemoet. Ik snap wat de Minister zegt. Het is hartstikke goed om doelen te stellen, maar de brief is al van november. We hebben het gesprek over kwantificeerbaarheid en outcome al veel eerder gehad. Het was voor mij dus herkenbaar vanuit eerdere begrotingen, waarin grote getallen werden genoemd zonder verdere richting, zonder te weten wat een en ander in de praktijk daadwerkelijk oplevert. Daarom heb ik mijn vraag gesteld. Hoe sneller er concrete outcomeresultaten kunnen worden geleverd, hoe beter. Dat geldt voor alle onderwerpen. Dat zal inzichtelijk maken wat er daadwerkelijk mee wordt bereikt.
Ik kom nog heel even terug op een ander onderdeel van het antwoord van de Minister, over de betrokkenheid en de motivatie van bedrijven om zich te bemoeien met ingewikkelde onderwerpen in het land waar ze actief zijn. Ik snap dat. Het is goed dat de ambassade daarvoor beschikbaar is. Dat is vanzelfsprekend, zou ik zelfs zeggen. Hoe kijkt de Minister echter aan tegen haar verantwoordelijkheid, die op twee vlakken ligt? Bij OS is het als volgt: hoe meer activiteiten, bijvoorbeeld op het gebied van lhbt, in een land waarin dit niet goed is geregeld, hoe beter. Ik kan me echter voorstellen dat het vanuit handelsoogpunt misschien verstandig is om het even rustig aan te doen. Dat is uiteindelijk een afweging van het bedrijf zelf, maar hoe kijkt de Minister daartegen aan in haar verantwoordelijkheid voor deze twee, misschien op momenten tegengestelde, belangen? Zou zij in haar hoedanigheid als Minister voor Buitenlandse Handel tegen bedrijven zeggen: ik geloof dat je je maar beter even een beetje gedeisd kunt houden? Zou dat dan ook het advies zijn van de ambassade, die namens de Minister daar advies geeft? Hoe staat dat tegenover het OS-belang, waarbij de Minister het goed vindt dat het aan de orde wordt gesteld? Misschien heeft de Minister concrete voorbeelden. Hoe weegt zij die twee tegen elkaar af?
Minister Ploumen:
Daar kan ik twee dingen over zeggen. Door de combinatie van handel en hulp heb ik de afgelopen vier jaar kunnen merken dat de mogelijkheden voor een dialoog over moeilijke onderwerpen in die landen hierdoor eerder zijn vergroot dan verkleind, omdat de relatie gelijkwaardiger is geworden. Je komt niet alleen als Minister van hulp, die vraagt of ze wel hun formulieren hebben ingevuld, maar ook als Minister van handel, die op zoek is naar mogelijkheden voor Nederlandse bedrijven om te investeren. Dat blijkt in de sfeer van de gesprekken heel veel uit te maken. Dat is deel één van het antwoord.
Het tweede deel van het antwoord is het volgende. Bedrijven zijn gehouden aan de OESO-richtlijnen. Ze moeten niet bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Dat is wat ik net benoemde als: do no harm. Als bedrijven vragen hebben, schetsen wij – de ambassades en ik persoonlijk ook – de context, maar wij treden vervolgens niet in de verantwoordelijkheid van een bedrijf of het zich wel of niet gedeisd houdt. Als een bedrijf zich uitspreekt, een regeringswoordvoerder van een land zich tot dat bedrijf verhoudt en het bedrijf vervolgens aan de Nederlandse regering vraagt om het beleid toe te lichten, dan zullen wij dat zeker doen. Daarbij gaat het dan bijvoorbeeld om gelijke rechten etc. In de praktijk komt het dilemma zelden zo scherp naar voren, omdat het ook bij de bedrijven ligt om die afweging te maken. Men kent de opvattingen van Nederland. Veel bedrijven zijn op zoek naar constructieve manieren om bij te dragen. Daarin moeten ze hun eigen toonsoort en toonhoogte kiezen. Het is natuurlijk weleens onderwerp van gesprek, zeker.
De voorzitter:
De Minister zet haar betoog voort.
Minister Ploumen:
Ik kom op de voedselzekerheid. Eerst de vraag van mevrouw Mulder, want die gaat over de kern van de zaak. Hoe houd je de landbouwsector aantrekkelijk? Wij hebben hier al eens eerder gezegd: landbouw moet weer sexy worden voor jonge mensen, ook in ontwikkelingslanden. Wij investeren in agrarisch beroepsonderwijs, overigens ook onder aanmoediging van de Kamer. Daar doen we echt iets meer. Ik meen dat het een amendement van mevrouw Mulder en de heer Van der Staaij was. Wij investeren ook in innovatie.
Ik maak geen reclame voor kranten, maar de lokale correspondent van een grote landelijke krant heeft laatst een reportage gemaakt over de manier waarop je geodata, data die je verzamelt via satellieten, kunt doorgeven aan boeren zodat ze betere besluiten kunnen nemen over waar ze hun kudde laten grazen, over waar er water te vinden is, enz. Via mobiele technologie komt dat soort informatie bij hen. Voor jonge mensen is dat extra belangrijk. Het laat zien dat de moderne wereld ook toepasbaar is op landbouw. Het heeft dus die functie, maar ook een andere functie: meer informatie betekent een hogere productiviteit.
Het belangrijkste blijft wat ons betreft het verhogen van die productiviteit met oog voor de lokale omstandigheden. Op die manier kan het inkomen van kleine boeren worden verhoogd. Wij zetten daar onverminderd op in. Ik was vorige week in Davos. Daar was dit ook echt een groot thema. Het staat echt op de kaart en de agenda.
De heer Van Laar zei dat het heel goed is om in te zetten op productiviteitsverhoging, maar dat er ook verzekeringen en vangnetten moeten zijn. Dat is natuurlijk niet een verantwoordelijkheid van Nederland alleen, maar wij dragen wel bij aan grotere faciliteiten die daartoe zijn opgericht, bijvoorbeeld de Global Index Insurance Facility van de Wereldbank, waar 1,3 miljoen boeren mee bereikt worden. Er is een programma Geodata for Agriculture and Water (G4AW), waaraan Nederland ook bijdraagt. Daarin worden verzekeringsproducten ontwikkeld op basis van satellietgegevens. Dat is ook weer een vrij moderne invulling. Daarnaast dragen wij bij aan socialevangnetprogramma's van overheden in partnerlanden. Wij cofinancieren bijvoorbeeld ook nationale programma's die bijstand verlenen aan de allerarmsten. Het belangrijkste is dat landen dat zelf kunnen gaan doen uit hun belastingopbrengsten. Waarmee wij weer terechtkomen bij het belang van goede belastingautoriteiten en het heronderhandelen over belastingverdragen met ontwikkelingslanden.
De heer Van Laar vroeg of lokale voedselsystemen niet in de verdrukking komen. Dat is natuurlijk een buitengewoon belangrijk punt. Nederland is een van de landen die de lokale voedselsystemen en het belang van lokale en regionale handel en productie voor lokale en regionale markten op de kaart zetten. Als het goed is, zijn ze complementair. Als het beter is, is er een positieve spillover. De effecten van productiviteitsverhoging in de op export gerichte landbouw, kunnen goed zijn voor de lokale voedselproductie, maar beide zitten elkaar ook weleens in de weg. Dan zie je landroof en verdringing van lokale productie. Vandaar dat Nederland specifiek vanuit het thema «voedselzekerheid» inzet op die lokale voedselsystemen. De inzet op exportketens doen wij veel meer vanuit het programma voor ontwikkeling van de private sector. Wat wij ook doen – dat is uniek van de Nederlandse benadering – is het bij elkaar brengen van de betrokken partijen. Volgende week hebben wij de Land Dialoog. Banken, ngo's, boerenorganisaties en vakbonden zitten dan allemaal bij elkaar om de problemen en de dilemma's te identificeren en op te lossen. Daarbij worden alle ervaringen uitgewisseld.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de Minister klaar is met haar beantwoording in eerste termijn, maar ik zie nog een vraag van mevrouw Mulder.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Het is inderdaad zo dat het begint bij het aantrekkelijk houden en maken van het boerenbedrijf voor jonge boeren, niet alleen hier, maar ook in Afrikaanse landen. Opleiding moet de mensen de mogelijkheid bieden om via innovatie verder te komen. Hoeveel geld stopt Nederland in dat innovatieve beroepsonderwijs in de landen daar?
Minister Ploumen:
De totale investering in het beroepsonderwijs bedraagt zo'n 40 miljoen, maar we gaan dat nog even opzoeken.
De voorzitter:
Dan gaan we over naar de tweede termijn van de Kamer. De heer Van Laar moet zo meteen naar de plenaire zaal, dus ...
De heer Van Laar (PvdA):
Ik heb afgezegd, voorzitter.
De voorzitter:
Dan gaan we gewoon over naar de tweede termijn, inclusief een inbreng van de heer Van Laar. Ik stel voor om de spreektijd op drie minuten te stellen.
De heer Taverne (VVD):
Voorzitter. Ik wil de Minister bedanken voor haar uitvoerige beantwoording en ik wil u bedanken voor de ruimte om ruimschoots te interrumperen. Ik heb geen nadere vragen.
De heer Van Laar (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden in eerste termijn en de toezegging inzake de eerlijkste wet of de SDG-toets of hoe we het ook gaan noemen. Over het Mensenrechtenfonds zegt de Minister: de Kamer heeft een amendement aangenomen waardoor het geld naar Karama is gegaan; daarmee zou het geld voor vrouwenrechten op zijn. Maar Karama is een organisatie voor vrouwen in het Midden-Oosten, die op allerlei terreinen actief is. Karama kaart ernstige schendingen van mensenrechten aan, komt op voor de vrijheid van meningsuiting en bestrijdt de straffeloosheid van internationale misdrijven. Die prioriteiten zitten allemaal nog wel in het Mensenrechtenfonds. Om te zeggen dat met Karama al het geld voor vrouwen op is, vind ik eerlijk gezegd nogal kort door de bocht. Ik vraag de Minister om dit te heroverwegen, op alle thema's iets in te schikken en het gewoon terug te zetten als belangrijk thema in het Mensenrechtenfonds. Als er toevallig vrouwen zijn die alle thema's bestrijken, kan toch niet al het geld voor vrouwenorganisaties in één keer zijn opgebruikt? Het gaat om 16 miljoen. 1,5 miljoen voor vrouwenorganisaties daarbinnen lijkt mij ook te weinig.
Ik heb in eerste termijn niet de rol van jongeren binnen ontwikkelingssamenwerking genoemd. Eerder heb ik een actieplan geschreven. Daar hebben wij kort een keer over van gedachten gewisseld. Omdat er nog wat tijd over is, zou ik het punt nu weer aan de orde willen stellen. Zou de Minister kunnen aangeven hoe zij de rol van jongeren wil vergroten, ook in relatie tot die SDG's? Juist jongerenvertegenwoordigers zijn een brug tussen die werelddoelen. Jongeren in Nederland kunnen daarin een rol spelen. Garandeert de Minister dat dat programma door kan lopen? Kan de evaluatie leiden tot een verhoging van het budget? Dat zijn dingen die de jongeren zich afvragen, zoals ze net via Twitter hebben doorgegeven. Het lijkt mij een mooie manier van directe democratie om dat zo even aan de Minister voor te leggen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Voorzitter. Daarmee is iedereen een lobbyist. Daar wordt weleens wat lacherig over gedaan, maar iedereen die hier zijn belang neerlegt, via Twitter, WhatsApp of whatever, is aan het lobbyen. Dat is ook goed. Laat iedereen duidelijk maken waar hij voor opkomt. Het is aan ons om dat te wegen en om het wel of niet in te brengen.
Ik dank de Minister voor de toezegging om nader te specificeren hoe het exact zit met dat beroepsonderwijs.
Ik dank de Minister er ook voor dat zij voorafgaand aan de verkiezingen een brief naar de Kamer zal sturen om meer inzicht te krijgen in de manier waarop wij omgaan met de SDG's, ook in ons eigen land. De binnenvaart kwam ter sprake. Dat moet echt helder worden, want wij willen die doelen graag halen met elkaar. Ik zeg het nog maar even: er is geen plan B. We zullen het gewoon met elkaar moeten halen. Dat geeft ons heel veel extra verantwoordelijkheid, juist ook vanuit onze positie hier in Nederland. Vandaar dat ik dit wel heel erg belangrijk vind, met name ook voor een volgend kabinet. Hoe halen wij dit allemaal? Nederland mag er ook best wat aan verdienen. Daar is niks mis mee. Wij zijn goed in water, wij zijn goed in agro. Laten wij die kennis en kunde inzetten voor een betere wereld. Dat kunnen wij, niet alleen door te betalen, maar ook door er wat aan te verdienen. Dat is precies de rol die deze Minister heeft. Ik denk dat dat niet verkeerd is.
Ik maak nog een opmerking over inclusieve ontwikkelingen. Er zijn heel veel maatregelen. Hoe bereiken wij nou daadwerkelijk die zwakste doelgroepen? Graag een reactie en verder dank voor alle beantwoording.
Minister Ploumen:
Voorzitter. Ik ga eerst in op het Mensenrechtenfonds. Maandag is de tender gepubliceerd. Een verschuiving tussen budgetlijnen is niet meer mogelijk, maar vrouwen kunnen natuurlijk ook profiteren van delen van het fonds waarboven andere kopjes staan. Ik noem het kopje «mensenrechtenverdedigers», ik noem «vrijheid van meningsuiting». Ook aanvragen van vrouwenorganisaties kunnen daarin een rol spelen. De bemerkingen van de heer Van Laar zal ik overigens zeker aan de collega van Buitenlandse Zaken meegeven. Ik hoop dat ik hem daarmee enig comfort kan bieden. Voor vrouwen en vrouwenorganisaties is bredere ruimte beschikbaar dan dat ene kleine loketje.
De heer Van Laar (PvdA):
Het is een beetje cru dat de Minister ons nu suggereert te doen wat zijzelf had moeten doen, namelijk Karama zien als een veel bredere organisatie en niet alle vrouwengelden uit die call schrappen. Ik stel voor dat de Minister met haar collega overlegt om te bekijken of die subsidie kan worden ingetrokken en opnieuw herzien gepubliceerd kan worden. Dat moet kunnen. Als er een ernstige fout in staat, moet dat ook kunnen. Het gaat bovendien om aanvragen die zo snel mogelijk moeten worden ingediend. De eerste aanvrager krijgt de middelen, dus bepaalde organisaties staan op achterstand. Ik vraag de Minister om te bekijken of het opnieuw kan. Wat ons betreft is het niet goed gegaan.
Minister Ploumen:
Ik stel voor dat ik hierover overleg met mijn collega van Buitenlandse Zaken. Ik kan geen subsidie intrekken waar door de Kamer om verzocht is. Linksom of rechtsom, dat lukt gewoon niet. Ik begrijp de zorg van de heer Van Laar. Ik ga het bespreken en kom er zeker op terug. Ik houd er niet van om te zeggen dat ik ergens niet over ga, maar het punt is nadrukkelijk besproken bij de begroting van mijn collega.
De heer Van Laar (PvdA):
Het gaat niet om het intrekken van een subsidie. Die subsidie kan gewoon blijven bestaan. Dat is gewoon een amendement dat wordt uitgevoerd. Het kabinet heeft vervolgens een keuze moeten maken voor de omgang met de 16 miljoen die het over heeft. Het kabinet heeft ervoor gekozen om vrouwenrechten te schrappen, terwijl die organisatie ook op velerlei andere thema's actief is. Wij vragen gewoon om dat thema terug te zetten in het kader. Dat is het enige wat wij vragen. Het resterende budget moet gewoon worden verdeeld over de beste voorstellen onder alle thema's in het Mensenrechtenfonds. Dat vragen wij en daar vraag ik een reactie op.
Minister Ploumen:
Ik dank de heer Van Laar voor de verduidelijking. Ik zal het in die zin ook met mijn collega van Buitenlandse Zaken bespreken.
De heer Van Laar stelde ook een vraag over jongeren. Ik sta zeer sympathiek tegenover de voorstellen die hij even kortweg deed. Ik heb eergisteren ook een gesprek gehad met de jongerenvertegenwoordigers, juist over deze onderwerpen. Wat kan er gedaan worden om hierbij meer jongeren te betrekken? We hebben een aantal ideeën gewisseld. Die worden nu uitgewerkt en die zal ik daarna met de Kamer delen. We willen ze eerst uitwerken voordat we ze de ether in slingeren. Die ideeën zijn zeer veelbelovend, vooral – dat bedoel ik echt niet onaardig, tegen niemand – omdat ze de jongeren bereiken die vandaag niet in deze zaal zitten. Dat was nadrukkelijk de inzet van ons gesprek, waaruit buitengewoon goede suggesties naar voren kwamen. Nederland heeft een programma om jongerenvertegenwoordigers erbij te betrekken. Er staat ook een heel kleine financiering tegenover. Ze doen dat allemaal naast hun studie, dus hun inzet wordt zeer gewaardeerd. Als het aan mij ligt, verlengen we dat programma absoluut. Ik zal even bekijken wat de termijn is waarop het verlengd moet worden en of het dit jaar moet gebeuren. Ik zeg heel graag toe dat ik de termijn verleng, omdat het een heel bescheiden maar buitengewoon effectieve inzet van middelen is.
Mevrouw Mulder merkte op dat Nederland er echt wel wat aan mag verdienen. Die inzet is er ook nadrukkelijk. Juist Nederlandse bedrijven in de agro en het watermanagement staan erom bekend dat ze oog hebben voor de bredere belangen. Dat hebben ze van nature, en niet alleen omdat het kabinet dat van ze vraagt. Ik denk dus dat het een buitengewoon bruikbaar model is, ook voor de toekomst, in de combinatie van hulp en handel. 2,2 miljoen banen in Nederland zijn er dankzij de buitenlandse handel. Dat willen we natuurlijk graag zo houden en liever nog verder uitbreiden. Ik weet dat mevrouw Mulder het daarmee eens is.
Hoe betrekken we bij het bredere beleid de meest kwetsbare groepen? In de brief hebben wij geschreven over de extra inzet in de SDG's op inclusiviteit. Dat is echt onze poging om dat, meer nog dan voorheen, te doen. We zullen dat in de resultatenrapportage goed naar voren laten komen. We hebben in deze brief de contouren van de resultaten tot nu toe geschetst. Daar komen natuurlijk ook wat kwantitatieve onderbouwingen bij. Dat zei ik zonet al naar aanleiding van de vraag van de heer Taverne. In de resultatenrapportage zullen we dat zeker laten zien.
De voorzitter:
Hiermee zijn we gekomen aan het eind van de tweede termijn van de Minister. Rest mij nog om de vier toezeggingen aan de leden voor te houden die door de griffier zijn genoteerd. Ik vraag hun om goed op te letten of ze zijn geformuleerd zoals bedoeld.
– De Kamer ontvangt zo spoedig mogelijk een brief over de Nederlandse bijdrage aan het nieuwe internationale fonds voor veilige abortussen en gezinsplanning.
– De Kamer ontvangt voor het verkiezingsreces een contourenbrief inzake de mogelijkheden voor de invoering van een SDG-toets voor nieuwe wetgeving.
Minister Ploumen:
Daarover heb ik een vraag. We moeten dat met alle collega's samen doen en het is al bijna verkiezingsreces. Als ik goed heb geluisterd naar de toelichting van de heer Van Laar en mevrouw Mulder, zouden we ook kunnen afspreken: voor 15 maart. Dan heb ik net even een paar weken langer. Maar ik weet niet of dat kan, ook procedureel.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Daar heb ik geen problemen mee. Het gaat erom dat het straks, als we een coördinerend Minister of Minister-President krijgen op dit thema, helder is waarover we het hebben. Als dat kan, helpt dat ons allemaal verder.
De voorzitter:
Dan veranderen we de toezegging in: voor 15 maart.
– De Minister zal de Kamer informeren over de wijze waarop in SRGR-programma's aandacht wordt besteed aan mensen met een beperking en op welke wijze dit wordt meegenomen bij de beoordeling van subsidieaanvragen.
– De Kamer ontvangt een brief met nadere informatie over extra inspanningen om de positie van jongeren te versterken bij het realiseren van de SDG's.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
We zouden ook nog een nadere toelichting krijgen op het beroepsonderwijs. Of heb ik die gemist?
Minister Ploumen:
Ja, maar dat is onderdeel van de reguliere resultatenrapportage. Als ik dat zo mag doen, is dat handig, anders komen er weer allemaal losse brieven.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Dat is helemaal prima, maar het moet ergens heel specifiek in worden meegenomen. Anders is de toezegging oncontroleerbaar.
Minister Ploumen:
Ja.
De voorzitter:
De heer Van Laar vraagt of deze brief voor de zomer kan komen.
De heer Van Laar (PvdA):
Ja, de brief over de jongeren. Er moet altijd een termijn bij.
Minister Ploumen:
Zeker, dat wil ik natuurlijk graag snel afronden.
De voorzitter:
Dat wordt dus voor de zomer. Dat nemen we erin op.
Ik dank de leden voor hun inbreng en de Minister voor de beantwoording. Ik dank de aanwezigen voor de getoonde belangstelling.
Sluiting 13.19 uur.