Vastgesteld 27 mei 2014
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en de vaste commissie voor Economische Zaken hebben op 3 april 2014 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 3 maart 2014 met de antwoorden op commissievragen over het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten (Kamerstuk 26 485, nr. 176);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 20 december 2013 inzake aanbieding Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten (Kamerstuk 26 485, nr. 174);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23 december 2013 inzake de uitkomsten van een gesprek met CEO's van energiebedrijven over maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) in de steenkoolketen (Kamerstuk 26 485, nr. 173);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 3 maart 2014 met de antwoorden op commissievragen inzake de uitkomsten van een gesprek met CEO's van energiebedrijven over maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) in de steenkoolketen (Kamerstuk 26 485, nr. 175);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 18 december 2013 inzake mogelijke betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen bij landroof in Brazilië (Kamerstuk 26 234, nr. 152);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 14 maart 2014 inzake de toezegging over de wijze waarop Nederlandse institutionele beleggers omgaan met investeringen in de bezette Palestijnse gebieden (Kamerstuk 23 432, nr. 368);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 27 maart 2014 inzake het verslag van het gesprek met Bettercoal (Kamerstuk 26 485, nr. 177).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Van Gerven, Gesthuizen, Leegte, Agnes Mulder, Van Ojik, De Roon, Sjoerdsma, Voordewind en Jan Vos,
en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 14.05 uur.
De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg. We hebben tweeënhalf uur de tijd. Op verzoek van een aantal leden bepaal ik de spreektijd op zes minuten. Dat is vrij lang voor een AO dat tweeënhalf uur mag duren. Om die reden zal ik maar één interruptie per fractie toestaan.
De heer Leegte (VVD): Voorzitter. Vorig jaar hebben wij met de commissie een intensieve reis door Afrika gemaakt. In Addis Abeba, de hoofdstad van Ethiopië, hebben wij gesproken met investeerders die daar een kledingfabriek wilden opzetten. Sinds de ramp in Bangladesh werden de normen daar zo aangescherpt, dat zij op zoek waren gegaan naar een locatie met meer vrijheidsgraden en lagere kosten. Nico Roozen van Solidaridad heeft ooit Fair Trade opgezet. Het fairtradekeurmerk is een instrument voor commerciële bedrijven geworden om op een andere manier te werken met boeren in arme landen. Hij zag een kans en nam zijn verantwoordelijkheid om het verschil te maken. Dat verschil wordt nog dagelijks gemaakt. Het ergste wat Fair Trade kan overkomen, is dat de overheid aanklopt en zegt: dank jullie wel, vanaf nu leggen wij Fair Trade vast in de wet. Dat is de snelste en meest directe weg naar de bodem. Ik vertel dit omdat het een prachtig voorbeeld is van het nemen van eigen verantwoordelijkheid. Welgemeende bedoelingen staan vaak in de weg van echte verbeteringen. Daar mogen wij onze ogen nooit voor sluiten.
Ik heb vaker gesproken over de tijd dat ik fairtradebananen verkocht. Gesprekken met boeren gingen altijd over de angst dat Fair Traderichtlijnen tot wet zouden worden ontwikkeld. Zij zagen dat Chiquita, Dole en Fyffes het altijd goedkoper zouden doen. Weg verantwoordelijkheid. Weg mogelijkheid om een eigen, onderscheidende koers te varen. Weg de uitdagers in de markt die zorgen dat er andere dingen gebeuren.
Daarom is het ook zo belangrijk dat wij geen imvo-kop op Nederlandse wetgeving zetten. Het is een belangrijk onderwerp, maar het zijn uiteindelijk de bedrijven die het moeten doen. En die bedrijven zijn verdraaid kwetsbaar. Een welgerichte campagne tegen een groot merk, en het bedrijf voelt het onmiddellijk in zijn portemonnee. Daarom zijn campagnes over plofkippen ook zo succesvol. Graag krijg ik van de Minister de toezegging dat zij geen kop op Nederlandse wetgeving gaat zetten. Imvo moet komen vanuit bedrijfsinitiatieven. Er kan geen Nederlands model ontstaan waarin bedrijven door de overheid aan tafel worden gedwongen om te gaan spreken. Bedrijven willen vanuit hun eigenbelang potentiële risico's in kaart hebben gebracht en er vervolgens iets aan doen.
De voorlichting over de risico's van internationaal zakendoen voor mkb'ers is niet altijd goed op orde. Ik heb hier het boekje Eerlijk zakendoen zonder corruptie. Het is niet op het internet te vinden. Ik vraag de Minister of het boekje goed vindbaar gemaakt kan worden. In de voorbereiding van handelsmissies met mkb-bedrijven moet er goede voorlichting zijn over de risico's van corruptie. Ik denk dan met name aan de wetgeving in de VS en het Verenigd Koninkrijk op grond waarvan deze landen boetes aan Nederlandse bedrijven kunnen opleggen als zij ook maar enigszins betrokkenheid bij een zaak vermoeden. Graag een toezegging van de Minister.
Verwijzend naar de sectoranalyse van KPMG over imvo, heb ik de angst dat wij tijdsdruk laten prevaleren boven kwaliteit. Graag krijg ik van de Minister de toezegging dat zij de mogelijkheden voor flexibiliteit in tijd en aanpak bij deze sectoranalyse openhoudt, zolang het bedrijfsleven laat zien serieus met het vraagstuk bezig te zijn.
De focus is vandaag gericht op de verantwoordelijkheid van bedrijven. Het is goed dat er ngo's zijn die bedrijven scherp houden op die verantwoordelijkheid, maar de verantwoordelijkheid van ngo's kan niet vrijblijvend zijn. Ook zij moeten wat mij betreft maatschappelijk verantwoord demonstreren. Ik heb er vaker voor gepleit om ngo's die de wet overtreden, geen subsidie meer te geven. Ook ngo's hebben de verplichting om transparant te zijn en voorafgaand aan acties hoor en wederhoor toe te passen. Ik stel daarom voor dat ngo's die zonder wederhoor te hebben toegepast actievoeren tegen een bedrijf, hun recht op subsidie verliezen, bijvoorbeeld door hun anbi-status in te trekken. Graag krijg ik een reactie van de Minister op dit voorstel. Ik overweeg er een motie over in te dienen.
Ik kom op de kolendialoog. De keuze om dit op Europees niveau aan te pakken, is natuurlijk de enige juiste. Nederland is weliswaar de zeventiende economie in de wereld, maar is betrokken bij slechts 0,1% van de kolenwereldhandel. Als wij echt iets willen bereiken, dan moeten wij dat via Europa doen. Het is veel beter dat wij in Nederland stoppen met kolencentrales. Dat is voor de VVD dan ook de route. Wij moeten focussen op alternatieven die kolen overbodig maken. Dat gebeurt in het energieakkoord, op grond waarvan een groot aantal centrales wordt gesloten. Dat is de enige echte oplossing. Kan de Minister ervoor zorgen dat wij dit Europees aanpakken en geen nieuwe Nederlandse dialoog gaan voeren en Nederlandse eisen gaan stellen?
De kolenboosheid heeft een hoog splinter-en-balkgehalte. Ook windmolens kennen namelijk een dodelijke keerzijde. Voor de productie van windmolens is neodymium nodig, een bijproduct van ijzer. Ook de Minister van EZ heeft zijn zorgen over de productie van neodymium uitgesproken in antwoorden op vragen hierover. Is deze Minister bereid om in Europa een molendialoog op te zetten om te voorkomen dat wij straks bloedmolens gaan bouwen? Als zij dat niet wil, vraag ik haar wat in haar ogen het verschil is tussen kolenleed en neodymiumleed. Is het een erger dan het ander? Wij weten dat er geen enkele energiebron zonder nadelen is, maar als wij kolencentrales sluiten en windmolens gaan bouwen, dan is het juist goed om te kijken naar de nieuwe technologie en naar de manier waarop wij daarin onze verantwoordelijkheid kunnen nemen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed dat wij hier vandaag weer over spreken. Ik heb begrepen dat de risicoanalyses van de Minister rond juni afgerond zullen zijn.
Ik begin met de kledingsector. Een paar centen prijsverhoging per kledingstuk kan een enorm verschil maken voor de makers van het artikel: veilige fabrieken, een leefbaar loon, noem maar op. Toch blijken die paar centen deze miljoenenindustrie te weerhouden van verbeteringen. Steeds meer bedrijven tekenen het veiligheidsakkoord voor Bangladesh. Gelukkig heeft ook CoolCat, waar ik zelf ook op bezoek ben geweest, dat akkoord getekend. Collega Gesthuizen en ik zijn onlangs ook bij Mexx op bezoek geweest. Dat bedrijf loopt nog steeds achter bij dit akkoord. Volgende week vrijdag hebben wij een nieuwe afspraak. Is de Minister bereid om de achterblijvers van het Bangladesh-akkoord echt op hun verantwoordelijkheid te wijzen?
Een halfjaar geleden heb ik een motie ingediend om te komen tot een breed actieplan voor de kledingsector, ook voor andere risicolanden en voor meer ILO-thema's dan alleen veiligheid. Er ligt een nationaal actieplan textiel, maar de ambities en de doelstellingen liggen ver weg in de toekomst. Hoe wil de Minister het actieplan echt laten slagen? Hoe wil zij voorkomen dat het blijft bij overlegtafels en onderzoeken? Op welke manier kan de risicoanalyse voor de textielsector het verschil maken? Ik heb begrepen dat er zelfs voor het bijstellen van het actieplan geen deadline is gesteld. Het kan nog jaren duren. Dat is toch tegen de wens van de Minister in? Het is belangrijk dat 100% gaat deelnemen aan het actieplan. Hoe gaat de Minister die deelname en het commitment koppelen aan ambitieuze doelen?
Het is ook goed om naar de overheid zelf te kijken. Uit recent onderzoek van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) blijkt dat de overheid de sociale voorwaarden nauwelijks toepast. In slechts 3 van de 25 gevallen wordt hiernaar verwezen. In 15 van de 25 gevallen is respect voor internationale arbeidsnormen als voorwaarde opgenomen in het bestek, maar gebeurt het meestal niet volgens de regels voor duurzaam inkopen. Het College voor de Rechten van de Mens dringt aan op aanscherping van het beleid rondom duurzaam inkopen door de overheid. Vandaar dat ik vandaag de toolkit van de campagne Stop kinderarbeid aan de Minister wil aanbieden. Het is een nuttige richtlijn voor de manier waarop overheden kunnen handelen en voor de risicoproducten waarmee rekening moet worden gehouden. Voorbeelden zijn bouwmaterialen, elektronica, kleding en voedsel, bijvoorbeeld koffie, thee en fruit. Teylingen is de eerste gemeente die heeft toegezegd er alles aan te zullen doen om kinderarbeidvrij in te kopen. Wil de Minister in overleg met de betrokken ministeries het voortouw nemen in een effectievere toepassing van de sociale voorwaarden, niet alleen bij het Rijk, maar ook bij de medeoverheden? Wil zij hierbij gebruikmaken van de toolkit en deze ook promoten? Ik overhandig de toolkit aan de Minister, met dank aan Stop kinderarbeid voor het produceren ervan.
Ik kom op de eerlijke supermarkten. De Consumentengids heeft onlangs een test uitgevoerd over het verantwoord inkopen bij vijf grote supermarkten in Nederland. Vier van de vijf supermarkten scoorden onvoldoende tot slecht. Supermarkten maken nog weinig werk van eerlijk loon en goede arbeidsomstandigheden in productielanden. Uit de antwoorden van de Minister blijkt nog te weinig ambitie. Eind 2010 is mijn motie aangenomen om tot eerlijke huismerkproducten te komen. Albert Heijn heeft zich gecommitteerd aan het verduurzamen van het huismerk. Het blijkt dus mogelijk te zijn. Ik vraag de Minister of zij de achterblijvers, de andere supermarkten, wil aanspreken op het aanbieden van duurzame huismerken. De Minister schrijft in haar brief dat het inkoopgedrag van supermarkten een eigen verantwoordelijkheid is. Het is mijn indruk dat supermarkten vooral in algemene termen iets zeggen over het mvo-beleid, maar dat het consumenten erg moeilijk wordt gemaakt om te kunnen beoordelen of de supermarkt in staat is om eerlijke producten te leveren. De Minister geeft aan dat consumenten een verantwoorde keuze kunnen maken op basis van keurmerken. Wij zien een steeds verder groeiend woud van keurmerken. Het aantal producten groeit, maar is nog beperkt. Milieu Centraal houdt dit bij. De afgelopen anderhalf jaar zouden er 90 keurmerken bij zijn gekomen. De teller staat inmiddels op 170. Daardoor verliezen de keurmerken aan zeggingskracht, vindt Milieu Centraal. Wat de ChristenUnie betreft zou de overheid veel meer regie moeten voeren zolang bedrijven hun eigen gang maar gaan of zelfs misleidende informatie aan de consumenten geven. De Minister vindt een wet openbaarheid ketens niet nodig, omdat er al veel informatie beschikbaar is. Maar hoe bereikt die informatie de consument? Hoe weet de consument dat de informatie volledig is? Er zijn elf keurmerken voor koffie, thee en chocolade. Zelf Albert Heijn puur&eerlijk is nog steeds een containerkeurmerk. Het hoeft bijvoorbeeld niets te zeggen over de arbeidsomstandigheden. Is de Minister bereid om via het CBL in het belang van de consumenten te bekijken of supermarkten een algemener keurmerk kunnen krijgen?
Ik rond af met het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen (NCP). Het contactpunt kan niet zelfstandig onafhankelijk onderzoek doen. De Minister maakt in haar brief nog niet overtuigend duidelijk hoe toegang tot het recht in Nederland wordt gewaarborgd. In het Engelse model kan wél zelfstandig onafhankelijk onderzoek worden verricht. Wil het Minister het NCP een steviger onderzoeksmandaat geven?
De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat laatste is het Deense model, meen ik.
Voorzitter. Als je de stukken leest, kun je niet anders zeggen dan dat er heel veel gebeurt. Het is goed om dat hier te zeggen. Er gebeurt heel veel nog niet, maar er gebeurt ook heel veel wel. Niet alleen hebben wij de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles, maar het feit dat wij nu ook een nationaal actieplan hebben, is alleen maar positief. In het actieplan zie je ook een geweldige hoeveelheid activiteiten. Bedrijven hebben websites. In curriculi wordt geïnvesteerd. Er gebeurt dus ontzettend veel. Uiteindelijk is de vraag of wij erin slagen om datgene wat wij met al dat beleid en al die maatregelen willen, namelijk dat bedrijven minder mensenrechten schenden, te bereiken. En dat weten wij eigenlijk helemaal niet, althans ik weet dat niet. Misschien weet de Minister het wel. Ik vraag haar of er een mechanisme denkbaar is waarin wij bijhouden hoe het hiermee staat.
Ik herinner mij levendig het debat dat wij hier een paar maanden geleden voerden over het boren van Shell en Gazprom in de Noordpool. Dat leidde tot acties van Greenpeace. Die mensen werden vervolgens in de gevangenis gegooid, in strijd met alle internationale regels voor mensenrechten en volkenrecht. Vervolgens opperde ik hier heel voorzichtig dat Shell er op basis van de OESO-richtlijnen iets aan zou moeten doen, als het bedrijf toch in Moskou was, en dat gebeurde bijna elke week. Iedereen wist mij toen haarfijn uit te leggen dat de OESO-richtlijnen zo niet zijn bedoeld. Ik dacht nu juist dat ze wél zo bedoeld waren.
Wij schreeuwen nu moord en brand over Rusland en Oekraïne, maar de voorbereiding van een bedrijvenmissie gaat gewoon door. In de praktijk is het kennelijk nogal lastig om een zekere mate van consensus te bereiken over wanneer wij wel iets zeggen en wanneer niet. Wij moeten wel weten wanneer dat heel mooie bouwwerk dat wij aan het optuigen zijn, wel en niet van toepassing is. Wanneer kunnen wij het inzetten? Wanneer moeten wij het gebruiken?
Wat doen wij als bedrijven zich niet aan de afspraken houden? In de antwoorden wordt gesproken van mitigerende maatregelen, van het maken van afspraken en van sancties voor het geval bedrijven zich er toch niet aan houden. Ook zouden verleende subsidies kunnen worden teruggevorderd. Gebeurt zoiets eigenlijk weleens? Is er weleens een sanctie opgelegd omdat een bedrijf zich niet hield aan de met de Nederlandse overheid gemaakte afspraken? Ik ben daar heel nieuwsgierig naar, omdat het er uiteindelijk om gaat of het instrumentarium dat wij aan het ontwikkelen en optuigen zijn, tanden heeft op het moment dat het nodig is. Daarom zou ik dit graag weten.
GroenLinks pleit over het algemeen voor een kleiner bouwwerk, minder regels, maar dan wel bindend. Ik denk dat dat uiteindelijk effectiever is. Wij hebben die discussie vaker gevoerd, dus ik weet niet of ik de Minister ook nu weer moet vragen om daar een reactie op te geven. Dat zou namelijk zomaar eens dezelfde reactie kunnen zijn als in vijf of zes eerdere debatten, dus ik zal dat niet doen. Ik stel de Minister wel een heel specifieke vraag. Een maand geleden schreef de opsteller van de UN Guidelines, professor Ruggie, het volgende aan de Europese Commissie: wat jullie nu doen, namelijk bedrijven vrijwillig laten rapporteren als er iets aan de hand is, is niet wat wij hebben gezegd. Nee, de UN Guidelines bepalen dat bedrijven móéten rapporteren over hun activiteiten als er sprake is van overtredingen. Het is een klassieke kwestie van interpretatie. Wij zeggen: als je wilt, dan vragen wij je vriendelijk om daarover te rapporteren. De opsteller van de richtlijnen schrijft in een brief aan Barroso dat het juist gaat om die verplichting.
Ik zie dat ik nu al door mijn spreektijd heen ben, dus misschien moet ik het op specifieke punten laten bij wat collega's misschien nog gaan zeggen over steenkool. Collega Voordewind heeft al gesproken over het NCP. Ik deel zijn vragen daarover. In het Deense model kan op eigen initiatief onderzoek worden gedaan. Ik sluit mij daarbij graag aan.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Gisteravond sprak ik met een onderneemster die een bedrijf heeft in vruchtensappen, dat over de hele wereld exporteert. Zij wil heel graag bezig zijn met imvo en heeft alleen fairtradegrondstoffen. Zij levert daar hele lijsten voor aan, maar vindt het belangrijk en merkt dat haar klanten dat ook vinden. Ondernemers hebben er dus soms nogal wat voor over om dit te gaan doen. De onderneemster loopt ertegen aan dat de overheid, die haar wil stimuleren om deze stappen te zetten, rustig de accijnzen verhoogt, onder andere op vruchtensappen. Het ging daarnet ook over centen. Hoe ben je als overheid zelf bezig? Daar moeten wij eerlijk over zijn. Wij kunnen van alles van bedrijven vragen, maar wij moeten ook kijken hoe wij ze op een goede manier faciliteren, zodat ze in goede zaken kunnen investeren en hun werk goed kunnen doen.
Dan kom ik op CoolCatgate. Er is heel veel te doen geweest over de veiligheidsomstandigheden in de kledingindustrie in Bangladesh. 24 april 2013 vond daar een vreselijk ongeluk plaats, dat op ons allemaal diepe indruk heeft gemaakt. Wij delen de zorgen over de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor veilige werkomstandigheden en wij steunen het appel dat de Minister heeft gedaan. Het interview dat de Minister vorig jaar aan het AD gaf, ging echter een stap verder. Kort samengevat werd CoolCat zo ongeveer aan de schandpaal genageld. Onder druk van een rechtszaak is de Minister door het stof gegaan. Er kwam een persbericht dat leek op een reclamefolder van CoolCat. Het AD kwam wel voor de rechter en moest rectificeren. In de rechtszaak stelde de advocaat van het AD dat de Minister het interview van tevoren had gelezen en goedgekeurd. Dat wijkt dus af van de antwoorden op de vragen van collega Sjoerdsma, want daarin leek het dat het echt aan het AD lag. De correcties zouden niet integraal zijn verwerkt. Ik vraag de Minister alsnog om opheldering. Kan zij aangeven hoe het werkelijk is gegaan? Klopt de opstelling van het AD? Heeft de Minister het interview goedgekeurd? Dit verdient geen schoonheidsprijs. Wij zouden het liever niet herhaald zien. In dezelfde lijn zien wij het plotseling afzeggen van het bezoek aan Mekorot in Israël. Dit soort dingen moeten wij niet doen.
De heer Jan Vos (PvdA): Kent mevrouw Mulder het gezegde «waar gehakt wordt, vallen spaanders».
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ja. Als je open bent over je rol, hebben wij er ook minder problemen mee. Je moet zorgvuldig zijn. Wij willen er graag nog iets van de Minister over horen.
De heer Jan Vos (PvdA): Is mevrouw Mulder het niet met de PvdA-fractie eens dat de kern van de zaak is dat er in Bangladesh verschrikkelijke misstanden zijn en dat het goed is dat de Minister daartegen optreedt? Moeten wij ons niet daarop concentreren in plaats van dit soort details naar boven te halen om een politiek puntje te scoren?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Als de PvdA-fractie goed heeft geluisterd, heeft zij gehoord dat ik begon met te zeggen dat ik heel erg waardeer wat de Minister op dit punt allemaal heeft gedaan. Maar net dit ene punt zouden wij in de toekomst anders willen zien. Ik hoop dat de PvdA-fractie dat met de CDA-fractie eens is, want hier komen wij ook niet veel verder mee. Wij willen graag draagvlak voor het verbeteren van de arbeidsomstandigheden.
Ik kom op de steenkool. Samen met collega Vos heb ik hierover een motie ingediend, die vervolgens op verzoek van de Minister is aangehouden. De Minister is in gesprek met de sector. Eind dit jaar komt er een bezoek aan Colombia. Hopelijk komen daar heel goede resultaten uit, maar er moet mij wel iets van het hart. Ik waardeer het enorm dat men deze stappen nu zet, maar wij zijn er al jaren mee bezig. Ik hoop dat de sector echt inziet dat het nu wel moet gaan gebeuren. Anders laten wij de motie boven de markt hangen. Als het eind dit jaar niet lukt, als er geen resultaten uit de bijeenkomst komen, dan overwegen wij om de motie alsnog in stemming te brengen. Ik wil er dus graag druk op houden. Hoeveel tijd is er volgens de Minister nog nodig? Er komt een werkbezoek. Dan zijn er nog een aantal maanden nodig om dingen verder uit te werken. Wij willen graag tijdlijnen horen. Stel dat er zaken uitkomen die verder onderzocht moeten worden, stel dat er maatregelen moeten worden voorbereid. Daar heb ik allemaal begrip voor, maar het moet gebeuren in de lijn waarin de arbeidsomstandigheden van de mensen daar worden verbeterd. Er gaat nu gewoon te veel mis. Wij weten dat hier met elkaar en wij kunnen daar de ogen niet voor sluiten.
De heer Leegte (VVD): De kolendialoog heeft een hoog «wie is de beste mens»-gehalte. Het was het PvdA/CDA-kabinet dat kolencentrales in Nederland wilde hebben. Het was de huidige partijleider van de PvdA, Diederik Samsom, die ging uitleggen waarom kolencentrales beter in Nederland konden worden neergezet. Dat zou goed zijn voor het klimaat. Daarmee kon hij de Duitse kolencentrales wegdrukken. Dit was goed voor Nederland. Waarom heeft het CDA niet op het moment van het besluit om die kolencentrales te bouwen gezegd dat je de verantwoordelijkheid moet nemen voor de herkomst van de kolen? Of is er in de afgelopen paar jaar iets gebeurd waardoor kolen nu opeens zo slecht zijn? Wat is de impact die Nederland kan hebben met 0,1% van de wereldhandel?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Als ik het betoog van de heer Leegte zou moeten volgen, kun je überhaupt maar beter gewoon niks doen. Dan kun je het altijd beter aan de markt overlaten en kun je nooit leren van wat er om je heen gebeurt en kun je nooit stappen vooruit zetten. Het CDA staat wél voor de arbeidsomstandigheden van de mensen. Wij kennen die nu en dan moet je je ogen niet sluiten. Dat gaan wij dus ook niet doen.
De heer Leegte (VVD): Dat is geen antwoord op mijn vraag waarom u toen niet wist dat het slecht gesteld was met kolen en nu kennelijk wel. Waarom moesten er toen wel kolencentrales gebouwd worden en nu niet? Nu wordt het aantal kolencentrales teruggebracht: er gaan vijf oude centrales dicht. Daarmee neemt de impact van Nederland dus nog veel meer af. Dat is goed, want als je ze niet hebt, hoef je ook niets op te lossen. Wij weten dat er meer doden vallen bij windenergie dan bij kolenwinning. Ik noem dat neodymium in China. 20% van de windmolens maakt daar gebruik van. Steunt mevrouw Mulder mijn voorstel voor een windmolendialoog om te voorkomen dat we – als we de windmolens van het CDA moeten bouwen – over tien jaar een bloedmolendiscussie moeten voeren?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik heb goed geluisterd naar het betoog van de heer Leegte. Hij heeft vragen aan de Minister gesteld. Ik ben heel erg benieuwd naar haar antwoorden. In alle ketens waarin grondstoffen worden gebruikt, zitten moeilijke punten. Gaan wij daarover met elkaar de dialoog aan, gaan wij stappen vooruit zetten of gaan wij alleen maar zeggen: nee, wij willen niks? Zo zit het CDA er niet in. Wij willen bekijken hoe wij mensen op hun gedrag en alles kunnen aanspreken als hun bedrijven met grondstoffen te maken hebben. Wij willen bekijken hoe wij die omstandigheden kunnen verbeteren. Ik zit niet op de lijn: wij willen het nu onmiddellijk weten, wij brengen de motie in stemming en wij geven de bedrijven geen kans om eind dit jaar serieus hun rol op te pakken. Als dat zo was, had de heer Leegte een punt, maar nu niet.
Ook uit het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten blijkt dat Nederlandse bedrijven in al die discussies behoorlijk vooroplopen. Wij hebben de sustainability-index waaruit blijkt dat onze bedrijven het gewoon goed doen. Het is dus bepaald niet zo dat alle bedrijven het ontzettend verkeerd doen en dat wij nergens uitkomen, maar het is een dialoog en die gaat soms wat langzaam. Wij zouden er graag stappen in willen zetten. Hoe kunnen wij door tijdlijnen met het bedrijfsleven concreet af te spreken meer het gevoel krijgen dat wij stappen vooruit zetten? In de Europese Unie zijn wij het tweede land dat een actieplan heeft gepresenteerd. Mijn complimenten voor de Minister dat zij dit heeft opgepakt. Uit het veld krijg ik reacties dat de rijksoverheid medeoverheden misschien scherper zou kunnen aanspreken op de ketens, de definities van duurzaamheid, enzovoorts. Duurzaamheid betekent bij ons namelijk iets heel anders dan in Afrika, Azië of waar dan ook. Heeft de Minister overwogen om ook aandacht te vragen voor vrouwenrechten en gendergelijkheid? Staatssecretaris Bleker heeft in 2011 toegezegd dat deze onderwerpen in de transparantiebenchmark zouden worden opgenomen. Hoe gaat de Minister hiermee om?
Gezien de tijd laat ik het hierbij. Ik zal bekijken of ik in interrupties of in tweede termijn nog dingen kwijt kan.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een businesscase. Harvard toonde aan dat duurzame bedrijven gemiddeld 4,8% beter presteren dan niet-duurzame bedrijven. Zelfs het bekendmaken van het beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft al een positief effect op de beurskoers, zo zeg ik ook maar tegen de heer Leegte. Maar mvo gaat niet alleen om kansen, maar ook om het afdekken van risico's. Het Ruggie-framework geeft ons de morele aanspreektitel om die risico's aan te kaarten. Bij het aankaarten van de risico's staat wat mijn fractie betreft transparantie centraal. Mvo betekent ook transparant opereren. Bied toegang tot informatie. Laat zien hoe je bedrijf de zaken heeft geregeld. Laat zien dat je die verantwoordelijkheid durft te nemen. Als transparantie de sleutel is, dan moet er wel een slot zijn waar die sleutel in past. Dat is precies waar ik het vandaag over wil hebben.
Goed dat het nationaal actieplan er ligt. Collega Van Ojik zei het al: er is veel gebeurd. Collega Mulder zei dat Nederland vooroploopt en dat Nederlandse bedrijven het goed doen. Dat is allemaal waar, maar tegelijkertijd deel ik de conclusie dat er nog steeds heel veel moet gebeuren. De Minister komt deze zomer met een groot eigen preventieplan: de risicosectoranalyse. Dat lijkt mij een belangrijk moment voor een nieuw debat. Tot nu toe heeft de Minister zich vooral beziggehouden met het registreren van incidenten, van dingen die fout zijn gegaan. Zij heeft zich daarbij gericht op de textiel- en de steenkoolketen. Ik zie daarbij een Minister met twee gezichten. Bij de textielkant zie ik een voortvarende, doortastende Minister die af en toe de koppen tegen elkaar slaat, maar bij de steenkoolkant zie ik een terughoudende Minister die zich verschuilt achter een Europees initiatief.
Ik begin met die steenkoolketen. Hoewel de impact van Nederlandse energieproducenten en -importeurs wat steenkool betreft op de wereldhandel beperkt is – de heer Leegte heeft daar gelijk in – hebben wij in Colombia wel degelijk een heel grote impact, vanwege het grote marktaandeel dat wij daar hebben. Je zou een klap van de molenwiek moeten hebben gehad om je ogen te willen sluiten voor die misstanden. Ik hoor collega Van Ojik «windmolenwiek» zeggen. Wij weten allemaal welke misstanden daar plaatsvonden en nog steeds plaatsvinden. Het gaat echt om moorden, om grove mensenrechtenschendingen, landgrabbing en dat soort zaken. Het is dus ook duidelijk dat er binnen de steenkoolketen een groot gebrek aan transparantie is. De klant heeft op dit moment weinig idee van waar de energie echt vandaan komt, en consumenten kunnen dus niet met de voeten stemmen. Dat is slecht. Ik vraag de Minister om drie toezeggingen. Is ze bereid, de energiebedrijven in Nederland te verplichten, afzonderlijk inzicht te geven in de herkomst per mijn van door hen gebruikte steenkolen? De Minister schrijft in haar brief dat bedrijven stellen dat het concurrentiegevoelige informatie betreft en dat het kabinet vanwege de concurrentienadelen binnen de Europese markt daarom deze transparantie niet wil opleggen. Maar tegelijkertijd constateer ik dat dit wat biobrandstoffen betreft wel in wetgeving is vastgelegd. Waar ligt het verschil? Bovendien heeft de Minister aangekondigd, in antwoord op feitelijke vragen, dat zij een onderzoek laat uitvoeren naar die veronderstelde concurrentiegevoelige informatie. Zijn de resultaten van dat onderzoek al bekend? Ik ben het eens met mevrouw Mulder dat we de Minister wellicht wat tijd kunnen gunnen om hier resultaat te boeken, maar tegelijkertijd constateer ik ook dat we die bedrijven in de steenkooldialoog al enorm veel tijd hebben gegund. Ik zou de Minister daarom bijna willen oproepen, haar voorgenomen reis naar Colombia te vervroegen. Wellicht is dat lastig, maar de verantwoordelijkheid voor die keten moet er nu echt komen.
Is de Minister bereid om het convenant juridisch bindend te laten zijn en lokale stakeholders te betrekken bij het assessment van de verschillende mijnen? Ik zie dat de Minister dat heeft gevraagd. Tegelijkertijd constateer ik ook tussen de regels in de brieven door dat de energieproducenten daar op geen enkele manier op zitten te wachten. Accepteert de Minister dat? Is ze bereid, zich in te zetten voor een effectieve genoegdoening van de slachtoffers?
Zo afwachtend als de Minister is op het punt van steenkool, zo voortvarend is ze op het gebied van textiel. Er is een veiligheidsakkoord gesloten, waarbij weliswaar nog niet iedereen is betrokken, maar er doen wel ontzettend veel bedrijven mee. De Minister vindt zelfs Kamerleden aan haar zijde bij het bereiken van ondertekening door de verschillende bedrijven. Waar staan we precies als het gaat om de uitvoering van het veiligheidsakkoord? Hoeveel inspecties zijn er uitgevoerd? Gaan we de targets halen? Wat ziet de Minister gebeuren met de uitkomsten van de inspecties in Bangladesh?
Het zou goed zijn als de Minister aangeeft, wat er precies is gebeurd bij de clash met de CEO van CoolCat. Nadrukkelijk niet omdat geldt «waar gehakt wordt, vallen spaanders», nee, de Minister zoekt de grenzen op van wat zij kan doen. Daarin moedigt mijn fractie haar aan, maar natuurlijk wel binnen de grenzen van het redelijke. Bedrijven kunnen niet ten onrechte beschuldigd worden van dingen die ze niet hebben gedaan.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Nu ik er net ben, val ik meteen maar met de deur in huis. Waren de opmerkingen van de Minister in aanloop naar de clash met CoolCat buiten het redelijke?
De heer Sjoerdsma (D66): Dat is voor mij heel moeilijk te controleren, omdat ik geen inzicht heb in de bedrijfsprocessen van dat bedrijf. Ik sloeg aan op de wat stevige toon van de Minister in de media richting CoolCat, waarna ze enkele weken daarna met een persbericht kwam waarin ze eigenlijk precies het tegenovergestelde beweerde. Dan zijn er twee mogelijkheden, maar de meest waarschijnlijke lijkt me dat de Minister het in eerste instantie niet bij het juiste eind had. Dat is, hoe dit ook precies loopt, wel kwalijk, omdat we bedrijven dan te veel, lees buiten de grenzen aan het pushen zijn. Dat de Minister bedrijven pusht om hieraan deel te nemen kan ik alleen maar aanmoedigen, maar dan moet het wel gebeuren op basis van de feiten.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Helaas, zo ken ik de toon van D66 helemaal niet bij dit soort debatten. Ik ben het met iedereen eens dat een Minister zich aan de wetten en aan fatsoensnormen moet houden, maar het zal toch niet zo zijn dat een bedrijf, als het verantwoordelijk is voor het schenden van mensenrechten en daartegen geen actie onderneemt, niet met naam en toenaam genoemd mag worden, zelfs niet door de Minister? Dan is het eind toch zoek? Dan hebben we én geen wetten, én mogen we niet aan naming and shaming doen voor mensen die duidelijk achterblijven bij een groep die wel het goede voorbeeld geeft. Ik hoop toch echt dat dat niet de nieuwe imvo-lijn van D66 wordt.
De heer Sjoerdsma (D66): Het is wel duidelijk dat collega Gesthuizen later is binnengekomen en de portee van de imvo-lijn van D66 heeft gemist. Waar bedrijven mensenrechten schenden en zich niet houden aan dit soort richtlijnen staat het de Minister uiteraard vrij om die bedrijven daarop aan te spreken. Tegelijkertijd constateer ik dat het zo lijkt dat de Minister in dit specifieke geval is teruggefloten door het bedrijf, en dus ook haar eerste verhaal heeft moeten veranderen. Dat suggereert dat het bedrijf in dit geval ten onrechte is aangesproken. Daar stel ik een vraag over. Mevrouw Gesthuizen moet het zelf weten dat zij die opheldering niet wil, maar ik hoop wel dat we aan beide kanten van de medaille scherp blijven: wat we daar kunnen doen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en hoe we hier de bedrijven verantwoordelijk kunnen aanspreken.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Gelukkig zijn de bijdragen goed gevolgd door de medewerker van de SP op dit terrein, als ook door mijn aardige collega Henk van Gerven. Ik vind het wel jammer dat ik de bananen van de heer Leegte heb moeten missen, want daar zie ik altijd bijzonder naar uit bij dit soort debatten. Wellicht de volgende keer weer.
Afgelopen maandag ben ik samen met collega Voordewind en de Fashion Rebels, een clubje vooral jonge mensen die sinds Bangladesh vastbesloten is om zich in dit onderwerp vast te bijten, niet meer los te laten en alles te doen om bedrijven met een Nederlandse poot onder druk te zetten om het veiligheidsakkoord te tekenen, bij het hoofdkantoor van Mexx geweest, waar we Mexx hebben verzocht het Bangladesh-veiligheidsakkoord te ondertekenen. We werden geweigerd: men had op dat moment helaas geen ruimte voor een gesprek. Maar toch is er nu een gesprek in de planning. We hopen dat dit grote concern, met qua kledinguitstraling een heel fatsoenlijke reputatie, een voorbeeld neemt aan zijn concurrenten en dit akkoord alsnog ondertekent. Ik neem aan dat de Minister mijn mening deelt dat ook Mexx deze prachtige kans om zijn verantwoordelijkheid te nemen moet pakken.
Op pagina 10 van het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten (NAP) spreekt de Minister over de mvo-convenanten, vooral als het gaat om kleding en kolen, en later over meer sectoren. Er lijkt een beweging gaande naar nadruk op vrijwilligheid en een terugtrekkende beweging van de overheid. Uit de contouren van het convenant met de energieproducenten blijkt weinig betrokkenheid van de overheid, maar de Minister maakt wel reclame voor een business initiatief. De energiebedrijven informeren relevante stakeholders, waaronder maatschappelijke organisaties, om zo een zo goed mogelijk inzicht te geven in hun afwegingen wat de steenkoleninkoop betreft, voor zover het hun marktpositie niet schaadt. Het laatste is in mijn bijdrage onderstreept. Dat lijkt mij geen goed startpunt. Het is hopelijk geen voorbode voor andere toekomstige convenanten.
Ik kom toe aan het convenant voor de kledingindustrie. Dit kan toch niet zo? Ik zie geen enkel bindend of verplichtend karakter. Op welke wijze onderscheiden deze convenanten zich dan nog van bestaande initiatieven als het Initiatief Duurzame Handel? Naar ons idee moet de overheid een veel sterkere rol spelen, bijvoorbeeld in de monitoring van de convenanten. Er zijn nu geen concrete tijdgebonden resultaatafspraken, en ook een vorm van sanctie bij het niet naleven van de afspraken is er niet. Dat stelt mij wel een beetje teleur.
Het kabinet stelde het NAP op vanwege de plicht tot implementatie van de VN Guiding Principles. Ik zie in het plan wat in het hele mvo-beleid van dit kabinet zie, namelijk verantwoordelijkheid bij de bedrijven, waarbij de overheid informeert en waar mogelijk faciliteit, zij het dat ze zelf niet doorpakt. Waarom legt de Minister niet meer vast in wet- en regelgeving, voor zover mogelijk?
Wij kunnen ons goed vinden in de reactie van het College voor de Rechten van de Mens, dat stelt dat wat in het actieplan staat, nog niet voldoende is om de UN Guiding Principles te implementeren. Daarnaast dringt het college aan op het treffen van maatregelen om de procesrechtelijke ongelijkheid van slachtoffers van mensenrechtenschendingen en bedrijven die deze rechten schenden aan te pakken. Deelt de Minister deze mening? Zal hierop per direct actie worden ondernomen? Het valt op dat het NAP nauwelijks aandacht heeft voor de verhoogde due-diligenceverplichtingen van bedrijven ten aanzien van hun activiteiten in conflictgebieden. De UN Guiding Principles (UNGP) gaan hier specifiek over, maar het NAP laat dit achterwege. Dit terwijl veel bedrijven in fragiele en conflictgerelateerde landen opereren, waar een verhoogde kans is op mensenrechtenschendingen.
Op pagina 6 van het NAP staat dat het beleid dit jaar zal worden geëvalueerd en langs OESO-richtlijnen en UNGP zal worden gelegd. Dat schept verwachtingen. Is de Minister het met ons eens dat, ongeacht de uitkomst van de beleidsevaluatie, flinke stappen moeten worden gezet om alle overheden de State Duty to Protect Human Rights te laten nakomen? Wat gaat de Minister doen met de beleidsevaluatie?
Een belangrijk item als het om imvo gaat, is transparantie. Compromissen die nu bekrachtigd moeten worden door EP en Raad maken jaarlijkse mvo-rapportages noodzakelijk, maar er is een flinke stap teruggezet in de scope: niet langer vallen alle grote bedrijven onder het voorstel, maar alleen de grote beursgenoteerde bedrijven en financiële instellingen. Europees betekent dit een teruggang van 42.000 bedrijven naar 6.000 bedrijven, en voor Nederland betekent dit een teruggang van ongeveer 600 bedrijven naar z'n 100 bedrijven. De Minister schrijft: de doelgroep van de transparantiebenchmark zal aansluiten bij de 600 bedrijven uit het voorstel van de EC. Kunnen we ervan uitgaan dat de Minister hieraan vasthoudt, ook nu blijkt dat het Europese voorstel slechts 100 Nederlandse bedrijven zal beslaan?
In de Kamerbrief van 21 februari 2014 over de aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden staat dat nader overleg met de rechtspraktijk nodig is over de modernisering van het bewijsrecht. Wil de Minister bij haar collega's van V en J aandringen op spoedige behandeling van dit voorstel? Ik zit zelf in die commissie, en ik zal daar ook druk uitoefenen. Dan doen we het samen. Bij de behandeling vinden wij het van groot belang dat hierbij zorgvuldig wordt gekeken naar de belangen van buitenlandse slachtoffers van bedrijfsgerelateerde mensenrechtenschendingen. Met name de disbalans die op vele fronten bestaat tussen de twee partijen vereist aandacht.
Ik wil graag aandacht vragen voor de problemen rondom conflicthout. Ik heb begrepen dat er onlangs een melding is gemaakt bij de NVWA, die immers de controlerende taak betreffend de EU-houtimport heeft, over minstens een partij in de haven van Douala, Kameroen, welke afkomstig is van de CAR. Op dit hout stond de bestemming «Amsterdam». Gezien de afkomst van het hout is het zeer aannemelijk dat het hier conflicthout betreft. Daarnaast is het hout uit de CAR sowieso niet toelaatbaar volgens de Europese regels. Degene die dit heeft gemeld bij de NVWA krijgt vanuit deze organisatie geen enkele inhoudelijke reactie op wat er met de melding is gebeurd. De NVWA verschuilt zich achter het feit dat het om bedrijfsgevoelige informatie gaat. Is dit nou de standaardprocedure? Dat hoop ik niet. Wat heeft melden dan voor zin? Als dit inderdaad de standaardprocedure is, wil ik dat heel graag anders zien. Duitsland heeft in de aanpak van conflicthout een veel actievere houding. Misschien kan de Minister daar eens haar licht opsteken.
De heer Jan Vos (PvdA): Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid staat voor drie t's als het gaat om de manier waarop onze bedrijven internationaal zouden moeten ondernemen: transparantie, toezicht en tralies.
Ik begin met de eerste t: transparantie. Dat is een belangrijke voorwaarde voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. De consument heeft het recht, te weten wat hij koopt, of dat nou kleding is uit Bangladesh of kolen uit Colombia. Bedrijven moeten daarom aangeven waar hun producten vandaan komen en hoe ze worden gemaakt. De PvdA vindt het een heel goede zaak dat het kabinet het als zijn taak ziet, transparantie en dialoog te bevorderen en de eigen rol meer pro-actiever in te vullen dan voorgaande kabinetten. In de praktijk blijkt het met de transparantie echter nog niet altijd goed te zitten. Ik noem twee voorbeelden. Vandaag staat op de agenda een stuk over de wijze waarop financiële instellingen in verband worden gebracht met investeringen en landroof in Brazilië. De Minister is direct in gesprek gegaan met die instellingen, te weten ABP, ABN AMRO, AEGON, FMO en ING. Het is heel goed dat de Minister zich zo actief heeft opgesteld. Maar als ik kijk naar de wijze waarop die instellingen reageren op de eerste drie aandachtspunten in het document, zie ik dat er toch een beetje praatjes voor de vaak worden verkocht. De portfoliotheorie en passief beleggingsbeleid mogen dan uitgangspunt zijn, maar waarom wordt er niet meer belegd in transparante en duurzame bedrijven? Zoals mijn collega van D66 al terecht aangaf, stellen wetenschappers dat sociaal verantwoord en duurzaam ondernemen meer lonen dat een passief beleggingsbeleid. Ik denk dat het heel goed is als onze pensioenfondsen en bedrijven zich daar wat meer op richten, in plaats van zich zo verdedigend op te stellen in gesprekken met de Minister. Ze hebben de expertise in huis om keuzes te maken. Ik denk dat, als heel veel mensen die in Nederland hun pensioen beleggen, zoals verplegers, politieagenten en onderwijzer zouden weten in wat voor bedrijven die instellingen hun geld stoppen, ze dat geld er heel snel weer uit zouden halen. Ze hebben geen keus, want ze moeten verplicht deelnemen aan het stelsel, maar dan is het wel aan die instellingen om verantwoord met dat geld om te gaan. Mijn fractie zal voorstellen een hoorzitting met financiële instellingen te organiseren, juist om op dit punt verder in te gaan. Wij willen graag dat de Minister de financiële sector extra aandacht geeft in de sectorrisicoanalyserapporten. Is ze daartoe bereid?
Een tweede voorbeeld van de t van transparantie waar het beter kan, betreft natuurlijk de kolenketen. Vanwege teleurstellende resultaten van de steenkolendialoog over mvo die jarenlang is gevoerd tussen de CEO's van de energiebedrijven, ondersteunde een meerderheid van de partijen in de Kamer recent een motie waaronder ook mijn naam staat, om energiebedrijven te verplichten te laten zien waar ze hun steenkolen vandaan halen. Dat komt natuurlijk omdat er in Colombia vakbondsleiders zijn vermoord en kinderen te werk zijn gesteld, waarbij allerlei sociale rechten met voeten zijn getreden door daar opererende paramilitairen. De Minister verzocht de motie aan te houden, omdat ze nog in gesprek ging met de Nederlandse CEO's van EON, EPZ, Essent en NUON. In de brief van de Minister over dat gesprek staat dat de bedrijven voorlopig niet per mijn inzichtelijk willen maken waar de kolen vandaan komen, en wel vanwege concurrentienadelen. Mijn fractie heeft gezien dat de Minister een onderzoek is gestart naar vermeende concurrentienadelen. We zijn teleurgesteld in de reactie van de energiebedrijven, maar vinden het goed dat het onderzoek er is. We kijken uit naar de resultaten daarvan, en vragen om een appreciatie van de Minister daarvan. Zo kunnen we zien wat we met de motie doen, die we vooralsnog even aanhouden, zij het met het nodige ongeduld. Ik verwijs naar de inbreng van de fractie van het CDA op dit punt.
De heer Sjoerdsma (D66): De zorgen die de heer Vos schetst over de steenkolenketen deel ik volledig. Hetzelfde geldt voor zijn ongeduld om binnen die keten te kunnen komen tot transparantie. Tegelijkertijd constateer ik wel dat de Minister in haar brief schrijft dat het kabinet op dit moment van mening is dat het niet wenselijk is, die transparantie af te dwingen en dat de steenkolenbedrijven van mening zijn dat ze dat niet zelf zullen gaan doen. Zouden we niet op zoek moeten gaan naar een vorm waarin de motie toch in stemming wordt gebracht, om de Minister zo een stok achter de deur te geven bij het tot actie bewegen van die bedrijven?
De heer Jan Vos (PvdA): Ik ben heel blij met de steun van D66 voor de motie. Ik denk dat het goed is te verwijzen naar een eerdere inbreng van de heer Sjoerdsma. Het is in het belang van deze Kamer om zorgvuldig te handelen, en niet zo snel te handelen dat je brokken maakt. In dat perspectief wil ik de appreciatie van de Minister graag afwachten, evenals de resultaten van het onderzoek. Maar dat die motie boven de markt hangt, is volkomen duidelijk. Ik heb diverse CEO's persoonlijk gesproken, waarbij ik kenbaar heb gemaakt dat een Kamermeerderheid voor is. We kunnen die motie bij wijze van spreken morgen in stemming brengen. Het is voor hen zaak om actie te ondernemen. Ja, op die appreciatie wacht ik, maar die motie hangt boven de markt. Ik laat het aan de bedrijven om actie te ondernemen.
De heer Sjoerdsma (D66): Dat is een duidelijk antwoord. Welke acties moeten volgens u binnen welke termijn worden genomen om te voorkomen dat u uw motie in stemming moet brengen?
De heer Jan Vos (PvdA): Naar de mening van mijn fractie moeten kolenbedrijven volledige transparantie geven. Ik heb geen overtuigende argumenten gehoord waarom die concurrentienadelen zouden bestaan. Ik wacht echter het onderzoek van de Minister op dit punt af, evenals de appreciatie van het kabinet. Verder moet ik fatsoenlijkheidshalve met het CDA in overleg, want dat heeft er haar visie aan gegeven: het CDA wil tot het einde wachten tot de gesprekken zijn afgerond.
Ik kom op de tweede t, de t van toezicht. Mijn fractie heeft in het verleden voorgesteld, de rol van het NCP te versterken en bemiddeling, zoals via het NCP mogelijk is, is een goede zaak, maar biedt niet in alle gevallen soelaas. Via het NCP kan voor de huidige regels geen garantie worden gegeven dat de slachtoffers genoegdoening krijgen. Erkent de Minister dat er aanvullende stappen nodig zijn om slachtoffers van overtreding van de OESO-richtlijnen genoegdoening te geven, en welke aanvullende geschillenbeslechtingsmechanismen kunnen worden gecreëerd?
Ik kom toe aan de derde t, de t van tralies. Als Nederlandse ondernemers en investeerders aantoonbaar en bewust betrokken zijn bij evidente en schrijnende schendingen van mensenrechten, moet dat strafbaar worden gemaakt. Die mensen horen niet thuis in het bedrijfsleven, maar in de bak. Een voorbeeld is het investeren in projecten waarbij met geweld grond wordt afgepakt van arme boeren. Het kan ook gaan om het afnemen van kleding uit fabrieken waar mensen in mensonterende omstandigheden werken, zoals in Bangladesh, of het kan gaan om het vermoorden van vakbondsleiders door paramilitairen in Colombia. Als Nederlanders deze situatie mogelijk maken, zouden deze mensen in Nederland strafbaar moeten zijn. Is het kabinet bereid te bezien, welke mogelijkheden er zijn om tot wetgeving over te gaan?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat is een mooi rijtje, en dan vooral dat laatste punt, dat een stok achter de deur moet zijn voor de eerdere twee t's. Als je mensen achter de tralies wilt krijgen omdat gebruik is gemaakt van kinderarbeid of omdat er vakbondsmensen zijn vermoord, dan moeten die bedrijven wel transparant zijn. Is de PvdA inmiddels ook zover dat de wet openbaarheid ketens naar boven wordt gehaald om zo de transparantie te bevorderen?
De heer Jan Vos (PvdA): De eerste t was de t van transparantie. Ik denk dat consumenten in eerste instantie zelf de keuze moeten hebben, welke producten ze wel of niet afnemen. Ik denk dat dat het sterkste mechanisme is dat we kunnen hebben. Ik heb wel eens een CEO van Unilever horen zeggen dat, als het Britse pond in enkele weken onderuit kan worden gehaald, ook een bedrijf van Unilever in enkele weken om kan vallen, als verkeerde besluiten worden genomen. Ik denk dat transparantie voorop moet staan. Toezicht is een tweede belangrijke factor. Mijn fractie heeft daar een voorstel voor gedaan, maar daar was geen Kamermeerderheid voor te vinden.
De derde t is die van tralies. Als mensen echt aantoonbaar iets verkeerd doen en als mensen bewust betrokken zijn bij schendingen van mensenrechten moet dat strafbaar kunnen worden gemaakt. Die wet waaraan de heer Voordewind refereert, is een mooi mechanisme dat ik nog eens in mijn fractie zal agenderen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is om tot maatregelen te komen, heel belangrijk dat je inzicht in de keten hebt, want dan kunnen de consumenten ook een keuze maken. Collega Van Ojik vroeg in dat kader of er al eerdere veroordelingen zijn geweest van bedrijven, omdat zij kinderarbeid in hun keten hebben gehad. Het eerdere antwoord van de Minister daarop was: nee. Dat komt omdat er geen transparantie in de keten is. Ik ben blij met de toezegging dat u de wet openbaarheid ketens wilt gaan agenderen. Dat is namelijk de enige methode om echte duidelijkheid te krijgen voor de consument.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik heb een vraag over hetzelfde punt. Voordat je iemand achter de tralies kunt zetten, moet hij of zij eerst wel iets hebben gedaan dat op basis van geldende wet- en regelgeving strafbaar is. Daar zijn we het snel over eens. Dan kom ik op de vraag die ik al aan de Minister heb gesteld, en die ik hierbij ook aan de heer Vos wil stellen: we weten toch dat het hele bouwwerk dat we hebben opgetuigd met OESO- en VN-richtlijnen is gebaseerd op vrijwilligheid en vrijblijvendheid? Je kunt nooit iemand achter de tralies zetten omdat hij of zij de OESO-richtlijnen of de VN Guiding Principles overtreedt. Is hij dan met mij van mening dat je daarvan een bindend stelsel zult moeten maken om te bereiken wat we willen: als je die regels overtreedt, kun je sancties en straffen uitdelen? Klopt dat?
De heer Jan Vos (PvdA): In het internationale rechtsstelsel is het in het algemeen heel moeilijk om de afspraken tussen lidstaten af te dwingen. Er zijn een paar uitzonderingen op, zoals het Internationaal Strafhof in Den Haag, waar sinds enkele decennia oorlogsmisdadigers voor de rechter worden gebracht en veroordeeld. Door de WTO kunnen boetes worden opgelegd. Heel veel meer uitzonderingen kan ik niet bedenken. Individuele staten kunnen echter wel degelijk bestuurders van internationale ondernemingen, en soms ook staatshoofden, berechten voor wandaden die zij begaan. In de VS worden financiële bestuurders, zoals Gupta bij McKinsey, als ze tegen de Amerikaanse wet handelen veroordeeld, en dan niet zomaar met een geldboete of een taakstraf, zoals in Nederland, maar met een lange gevangenisstraf. Daar kunnen we een voorbeeld aan nemen. Ik vind dat we in Nederland te soepel zijn bij de financiële instellingen, maar ook op dit terrein kunnen we andere regels treffen. Ik geef verder nog het voorbeeld van Spanje. Als je daar landt als staatshoofd of voormalig staatshoofd van een land waar schendingen van de mensenrechten zijn begaan, dan kun je daarvoor volgens de Spaanse wet veroordeeld worden. Ik denk dat we ook in Nederland zo naar deze uitdaging kunnen kijken.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Heel goede voorbeelden, die ik overigens ook ken, maar daar wordt op basis van nationale wetgeving iemand aangepakt die de wetgeving van dat land overtreedt. Wat moet er dan veranderen in de Nederlandse wetgeving? Welke maatregelen wil de PvdA samen met de coalitiepartner nemen? We zijn het namelijk eens, maar ik had nooit verwacht dat de heer Vos dat zou gaan zeggen.
De heer Jan Vos (PvdA): Mijn punt was dat, als Nederlandse investeerders en ondernemers aantoonbaar bewust betrokken zijn bij evidente en schrijnende schendingen van de mensenrechten, dit strafbaar moet worden gemaakt. Ik heb gezegd dat die mensen niet thuishoren in het bedrijfsleven, maar in de bak. Verder heb ik de Minister gevraagd of het kabinet bereid is, te bezien welke mogelijkheden er zijn om tot wetgeving over te gaan. Wij zijn natuurlijk medewetgever, maar ik denk dat het initiatief hierbij bij het kabinet moet liggen. Ik ben erg blij dat ik in ieder geval kan rekenen op de steun van de fractie van GroenLinks. We moeten nog bezien welke andere fracties dit steunen.
De PvdA bedankt de Minister voor Buitenlandse Handel en de Minister van Buitenlandse Zaken voor het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten. Verschillende partijen en departementen hebben daaraan meegewerkt, waardoor een breed gedragen plan naar de Kamer kon worden gestuurd. Het kabinet heeft hiermee een belangrijke stap gezet op weg naar een verdere verdieping van het Nederlandse beleid aangaande het bedrijfsleven en mensenrechten. Ik heb nog wel enkele vragen. Is de Minister van mening dat de huidige clausules in internationale handelsverdragen voldoende zijn? Zouden mensenrechtenverplichtingen een meer bindend karakter kunnen hebben, inclusief een handhavings- en monitormechanisme? Ziet de Minister mogelijkheden om mensenrechten beter te verankeren in de private sector? Het lijkt de PvdA goed om in de imvo-kaders een verwijzing op te nemen naar mensenrechtenverdragen, waarbij de overheid als sprake is van staatssteun toeziet op een risicobeoordeling, en waarbij het risico op inbreuken op mensenrechten in kaart wordt gebracht.
De vergadering wordt van 15.09 uur tot 15.20 uur geschorst.
De voorzitter: Ik heropen de vergadering. Ik stel gelet op het gevorderde tijdstip één interruptie per fractie voor.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb een punt van orde: ik wil graag minstens twee interrupties, om in ieder geval een debat te kunnen hebben met de Minister. Ik vertrouw erop dat dat mogelijk is binnen de tijd.
De voorzitter: Dat kan, maar ik wijs u erop dat daarmee een tweede termijn ernstig in het gedrang komt. Een interruptie in deze commissie, is mijn ervaring, kost hier vier à vijf minuten. Ik kan u ook houden aan de regel uit het Reglement van Orde: één vraag, geen inleiding, punt. De Minister moet wel de ruimte krijgen om een goed antwoord te geven. Ik houd voorlopig vast aan één interruptie, en als er straks nog tijd over is, dan zal ik bekijken of er nog gelegenheid is.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik steun toch het punt van orde van de heer Sjoerdsma. Er zijn zoveel onderwerpen langsgekomen dat één interruptie te weinig is.
De heer Leegte (VVD): Ik steun dat ook.
De heer Jan Vos (PvdA): Ik steun de voorzitter. We hebben nog een tweede termijn, waarin we ook nog kunnen reageren. Laten we vooral beginnen.
De voorzitter: Voorlopig houd ik vast aan één interruptie. Als het allemaal vlot verloopt, kan ik bekijken of er nog een tweede interruptie wordt toegestaan.
De heer Sjoerdsma (D66): Heel flauw, maar toch het volgende. Een tweede termijn is leuk, want dan kun je nog een paar dingen zeggen. Maar de levendigheid van het debat ligt in de interactie, en niet in het voorlezen van de statements. Ik zie een meerderheid van de leden die liever twee interrupties heeft, met het risico van geen tweede termijn, dan één interruptie en weinig debat.
De voorzitter: Daar neem ik goede nota van. Maar zelfs bij één termijn wordt het nog heel krap om twee interrupties toe te staan, gelet op wat ik net al zei. Ik houd vast aan één interruptie. Aan het slot van de termijn van de Minister zullen we bezien of we dan nog een tweede termijn willen, of niet. Daarin zal ik de commissie volgen. Ook moet ik nog bezien of er ruimte is om een tweede interruptie toe te staan. Het woord is aan de Minister.
Minister Ploumen: Voorzitter. Ik dank de commissie voor de vragen en de opmerkingen. Ik zal proberen de leden van de commissie ter wille te zijn door mij in hen te verplaatsen en mij af te vragen wat hun tweede interruptie zou hebben kunnen zijn als u, voorzitter, die had toegestaan.
Ik dank de heer Voordewind van de ChristenUnie voor de toolkit die ik heb gekregen. Ik heb er niet één, maar meer gekregen en ik begrijp dat ik die ruim mag uitdelen. Dat zal ik heel graag doen.
Ik wil als volgt gaan reageren op de vragen en de opmerkingen. Eerst ga ik in op de vragen over het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten en het Nationaal Contactpunt (NCP). Vervolgens ga ik in op de vragen over de sectorrisicoanalyse. In de derde plaats wil ik vanzelfsprekend aandacht besteden aan de vragen en opmerkingen over de steenkolenketen. Ten vierde ga ik in op de verantwoordelijkheden van de financiële instellingen ten aanzien van landroof. In de vijfde plaats ga ik in op de textielsector en alles wat daarmee samenhangt, zoals het actieplan vanuit Nederland. Ten slotte heb ik nog een tamelijk dik stapeltje andere vragen. Die probeer ik ook snel te beantwoorden.
Nederland is inderdaad het tweede land in de Europese Unie dat een Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten heeft. Wij lopen daarmee voorop. Ter geruststelling van een aantal Kamerleden zeg ik: noblesse oblige. Als je vooroploopt – de Nederlandse overheid en Nederlandse bedrijven doen dat – moet je ervoor zorgen dat de wet van de remmende voorsprong niet in werking gaat treden. Het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten is een uitgebreid bouwwerk, maar wel een heel stevig en robuust bouwwerk. Wij blijven daar heel nadrukkelijk in investeren.
De heer Van Ojik vroeg of het voorkomt dat, gegeven dat uitgebreide bouwwerk, er ook wel eens bedrijven zijn die er niet aan voldoen en vervolgens ook op het matje worden geroepen, als ik het zo even mag zeggen. Dat komt voor in ons eigen private sector ontwikkelingsprogramma, want daarin stellen wij die eisen ook, zeg ik meteen tegen de heer Vos. Ook Atradius heeft wel eens financiële faciliteiten ingetrokken, omdat een bedrijf zich niet aan de regels hield.
Mevrouw Gesthuizen vroeg waarom de overheid niet doorpakt met wet- en regelgeving. De heer Van Ojik nam zelfs de woorden vrijwillig en vrijblijvend in de mond. Wat mij betreft is vrijwillig niet hetzelfde als vrijblijvend. Het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten is nadrukkelijk tot stand gekomen in dialoog en ook confrontatie tussen de overheid, bedrijven en ngo's. Ik denk ook dat dit de kracht ervan is. Men verplicht zich ook aan elkaar. Ik zou zeggen dat vrijblijvendheid hierbij absoluut niet aan de orde is. Wij spreken bedrijven indringend aan op hun eigen verantwoordelijkheid. Dat heb ik al eerder gezegd en ook in de brief aangegeven. Wij gaan straks ook een aantal voorbeelden daarvan in ketens bespreken. Wij vinden dat bedrijven zich moeten houden aan de lokale wetten en regels. In die zin is het dan ook niet alsof het «free for all» is, zeg ik tegen de heer Van Ojik. Er zijn wel degelijk ook lokale wetten en regels, waar bedrijven zich sowieso aan zouden moeten houden.
Mevrouw Mulder en mevrouw Gesthuizen vroegen of er in het NAP specifiek aandacht is voor vrouwenrechten. Hoe zit het met de aandacht voor conflictgebieden in het NAP? Het NAP bevordert natuurlijk de naleving van alle mensenrechten. Vrouwenrechten zijn ook mensenrechten. Deze gevleugelde uitspraak kennen mevrouw Mulder en mevrouw Gesthuizen vast. Het NAP benoemt vrouwenrechten en conflictgebieden niet expliciet, maar die krijgen natuurlijk uitdrukkelijk aandacht, afhankelijk van de ketens waarin bedrijven zich bewegen. In textiel, bijvoorbeeld, werken heel veel vrouwen en meisjes. Als het gaat om steenkool en mineralen, dan spelen conflictsituaties vaak een rol. Dat bepaalt dan vaak de context waarin bedrijven opereren. In verschillende projecten, medegefinancierd door mijn ministerie, van de Fair Wear Foundation, maar ook van Both ENDS, wordt daar specifiek aandacht aan gegeven. Wij willen het niet een opsomming laten zijn, maar vinden het vanzelfsprekend dat vrouwenrechten een van de pijlers zijn onder het NAP.
Wij hebben een evaluatie uitgevoerd van het Nationaal Contactpunt. Wij hebben gevraagd naar ervaringen en op basis daarvan krijgt het NCP medio 2014 een nieuw instellingsbesluit. Het doel daarvan is, de rol van het NCP als geschillenbeslechtingsmechanisme te versterken. Wij willen het NCP kunnen betrekken bij de ondersteuning van de maatschappelijke dialoog over bedrijfsoverstijgende kwesties. Ook aan de SER heb ik gevraagd om te kijken naar de rol die het NCP zou kunnen vervullen bij de mvo-afspraken die wij met bedrijfssectoren gaan maken. Overigens vindt zowel het NCP als de overheid dat de bekendheid van het werk van het NCP, de rol van het NCP en van de OESO-richtlijnen nog wel wat steviger mag. Ik hoorde een aantal van de leden daar ook over. Wij gaan daarin investeren.
Een van de kwesties die er specifiek werden uitgelicht, gaat over de manier waarop het NCP zich bezighoudt met geschillenbeslechting. Wij vinden dat wij daar extra aandacht aan moeten geven en daarom geven wij een startfinanciering aan ACCESS Facility. Dat is een onafhankelijk platform voor het ontwikkelen van kennis en het informeren over buitengerechtelijke geschillenbeslechting. Tot nu toe vinden wij dat het NCP dat goed oppakt, maar wij hebben ook geconstateerd – het NCP zelf ook – dat dit nog beter kan.
Wij hebben ook gekeken naar het functioneren van NCP's in andere landen. Het Britse NCP heeft overigens geen eigen onderzoeksmandaat. Het Nederlandse kabinet stelt wel voor om het NCP onderzoek te laten doen naar bedrijfsoverstijgende kwesties, als wij dat nodig vinden. Wij lopen daarmee een beetje voorop, zou je kunnen zeggen, en doen het net wat specifieker en preciezer dan het Britse NCP. Er wordt nu gewerkt aan het instellingsbesluit. Voor een deel heeft dat meer organisatorische aspecten, maar voor een groot deel moet de organisatorische invulling een versterking van het mandaat van het NCP stutten. Voor de zomer krijgt de Kamer daarvoor een aangepast instellingsbesluit.
Voor de zomer willen wij een aantal stappen kunnen zetten op het gebied van de sectorrisicoanalyse. Wij hebben de SER om advies gevraagd over een mogelijke vorm van de mvo-afspraken. Ik kom even terug op vragen die zijn gesteld, zoals: hoe verbindend is het nu? Is het vrijblijvend? Nee, zeg ik daarop onmiddellijk: het is wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Hoe giet je zo'n convenant nu in het vat, zodat het recht doet aan de wens om het mvo-beleid goed te verankeren en tegelijkertijd recht doet aan de wens van bedrijven om zich daar vrijwillig aan te committeren? De SER gaat ons daarover adviseren. Ik kan mij absoluut voorstellen dat wij daarover nog eens komen te spreken.
De heer Leegte vroeg naar de sectorrisicoanalyses. Ik meen dat het de heer Sjoerdsma was die het «preventieplan» noemde. Mag de timing daarvan gepaard gaan met enige flexibiliteit, als dit betekent dat de kwaliteit toeneemt? Mijn antwoord zou zijn: ja. Tegelijkertijd zeg ik tegen de heer Leegte, maar ook tegen een aantal anderen, het volgende over deze afspraken in zijn algemeenheid. Straks zal ik specifiek nog iets zeggen over de steenkolen. Ook ik ben natuurlijk wel eens ongeduldig. Ook ik vind soms dat dingen veel sneller zouden moeten gaan dan ze gaan. Tegelijkertijd is de sectorrisicoanalyse in die zin een uniek project, dat geen enkel ander land dit doet. Wij willen het op zijn Nederlands doen. Dit betekent: maximaal effectief, samen met alle stakeholders. Dit betekent dat je de tijd moet nemen en anderen de tijd moet gunnen om de analyses goed te maken. Je moet niet na een paar maanden constateren dat er toch nog wat losse eindjes zijn. Dat is in niemands belang. Wij proberen een goede balans te vinden, zeg ik tegen de heer Leegte, tussen het tempo hoog houden – want sommige kwesties zijn zeer urgent – en bedrijven de gelegenheid geven om kwaliteit te leveren.
De heer Vos vroeg of de financiële sector betrokken is bij de sectorrisicoanalyse. Ja, het is een van de dertien sectoren die nu nader worden onderzocht. Op basis daarvan wordt gekeken welke sectoren uiteindelijk in deze eerste fase van de sectorrisicoanalyse worden meegenomen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik ga nu toch echt mijn enige interruptie gebruiken. Over het nationaal actieplan zegt de Minister dat veel van wat er in de richtlijnen staat, wel vrijwillig is, maar niet vrijblijvend. Wij weten wat wij willen, namelijk dat het aantal mensenrechtenschendingen waar bedrijven bij betrokken zijn, afneemt. Bij het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten gaat het specifiek om Nederlandse bedrijven. Als dat vrijwillig kan, ben ik daar ontzettend voor. Je moet geen regels maken als die niet nodig zijn. Ik mis nu echter nog volledig de mogelijkheid om te bepalen wanneer die vrijwilligheid misschien zou moeten worden omgezet in verplichtendheid, zoals wij doen op het gebied van gezondheid en milieu. Er zijn duizenden voorbeelden van gevallen waarin wij uiteindelijk zeggen: de vrijwilligheid werkt niet, dus wij gaan over naar bindende regelgeving. Dat kan ik nu niet beoordelen. Vandaar mijn vraag aan de Minister: gaan wij nu op een bepaalde manier monitoren of wat wij willen bereiken inderdaad gebeurt? Als het niet gebeurt, wat hebben wij dan achter de hand om er een schepje bovenop te doen?
Minister Ploumen: Laat ik eerst nog even iets preciezer zeggen wat de status van die convenanten zal zijn. Die zijn natuurlijk heel sectorspecifiek. Op het gevaar af dat het een taalspelletje wordt – dat is zeer zeker niet mijn intentie en ook niet die van de heer Van Ojik, zoals ik hem ken – zeg ik dat wij met die conventanten vrijwillig tot bindende afspraken komen. De afspraken zijn niet vrijblijvend. Als ik met een sector afspreek dat er in december 2015 A, B en C gebeurt en wij – die sector en de overheid – beiden onze handtekening eronder zetten, is dat een bindende afspraak. Dit betekent dat de vraag van de heer Van Ojik een beetje ontijdig is. Dat geldt niet als hij vraagt of wij dit nu gaan monitoren. Mijn inschatting is – en dat is ook wel de ervaring met bijvoorbeeld het plan van de Nederlandse textielsector – dat de sectoren zelf als onderdeel van het convenant en de overeenkomst tijdlijnen uitzetten. Ik dring daar natuurlijk ook op aan. Nogmaals, wij kunnen er dan over debatteren of dat snel genoeg gaat, maar een van de onderdelen van zo'n convenant is natuurlijk wel dat je met elkaar afspreekt hoe je nu toezicht houdt op de uitvoering. Ik ga er vooralsnog van uit dat dit afdoende zal zijn, zeker omdat de afspraken in samenspraak tot stand zullen komen. In antwoord op de vraag wat er daarna komt, spreek ik de hoop uit dat er daarna niet iets hoeft te komen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat laatste deel ik natuurlijk met de Minister, vandaar dat ik het ook had over vrijwilligheid. Maar om een en ander te kunnen beoordelen, moet je wel een benchmark hebben, in de trant van: ik wil minimaal dit of dat. En dan? Blijft het dan in de lucht hangen? De Minister zal straks misschien zeggen dat wij precies hebben bereikt wat wij beoogden, terwijl ik zal zeggen dat ik het volstrekt onvoldoende vind. De heer Leegte vindt het misschien wel veel te veel wat wij bereikt hebben; dat zou zomaar kunnen. Wij moeten dit wel oplossen. Het is niet ontijdig, want wij moeten dit nu doen. Als wij daar achteraf discussie over krijgen, zijn wij niets opgeschoten.
Minister Ploumen: Dan kom ik toch even terug op wat wij in een eerder debat met elkaar hebben gewisseld en waaraan de heer Van Ojik aan het begin van dit debat refereerde, namelijk dat er internationaal wel degelijk frameworks en guidelines zijn. Die zijn natuurlijk het uitgangspunt. Ik geef de heer Van Ojik na dat het kan voorkomen dat daarover interpretatieverschillen ontstaan. Maar dan zeg ik: juist omdat je in zo'n convenant gezamenlijk optrekt en gezamenlijk meetmomenten afspreekt, heb je de mogelijkheid om dit met elkaar te bespreken. Op dit moment heb ik geen enkele reden om aan te nemen dat de verbinding die wij met elkaar aangaan, onvoldoende dwingend zou zijn.
Dan kom ik nu op de steenkolenketen. Daarover zijn een aantal vragen gesteld. Ik zeg het misschien in iets andere bewoordingen dan de leden van uw commissie, maar laat ik eerst zeggen dat het «work in progress» is. Dit betekent dat ik mij er misschien niet elke dag, maar toch ongeveer om de andere dag mee bezighoud. Ik noem een selectie uit wat ik de afgelopen weken heb gedaan. Afgelopen maandag was ik in Parijs bij wat toen nog mijn Franse collega was. Het is daar nu een beetje onduidelijk. Zij en ik hebben aan de OESO een plan aangeboden om eind juni op een conferentie met elkaar te spreken over het belang van internationale afspraken over mvo. Wij hebben in Parijs een interessant debat gevoerd, waar zowel een vertegenwoordiger van Bettercoal was als de vertegenwoordiger van het grootste energiebedrijf van Frankrijk. Een week of vier geleden was ik op handelsmissie in Italië. Daar heb ik gesproken met een aantal bedrijven over de manier waarop zij het maatschappelijk verantwoord ondernemen invullen. Een daarvan was het grootste Italiaanse energiebedrijf, een van de initiatiefnemers van Bettercoal. Tijdens de afgelopen informele RBZ-Handelsraad in Athene heb ik het onderwerp Bettercoal en het belang daarvan geagendeerd. Wij zijn nu in overleg met een ambtelijke commissie om te bezien hoe wij tijdens de komende Handelsraden aandacht kunnen besteden aan dat onderwerp. Het is dus ook echt werk in uitvoering; het is niet een kwestie van een beetje wachten totdat er iets gebeurt. Wij zijn er zeer actief mee aan de slag.
Wij voeren ook een onderzoek uit naar wat ik in de woorden van een aantal van u de «vermeende concurrentienadelen» noem, die zouden kunnen ontstaan bij het transparant maken van de herkomst van de kolen per energiemaatschappij. In dat onderzoek betrekken wij zowel de juridische implicaties als de economische implicaties. Ik verwacht dat het onderzoek over een paar weken klaar is en zal daarvan dan zeer graag een appreciatie naar de Kamer sturen, omdat het volgens mij een goede basis vormt voor de gesprekken, niet alleen met de CEO's van de energiebedrijven, maar zeer zeker ook met de Kamer.
De heer Sjoerdsma vroeg of ik niet wat eerder naar Colombia kon gaan, maar de agenda laat dat simpelweg niet toe. Het is wel goed om te vermelden dat ik in januari een gesprek heb gehad in de marge van een internationale conferentie met mijn collega, de Colombiaanse Minister van Handel en Toerisme. Hij heeft alle steun toegezegd aan de missie. Wij bezien nu hoe wij de missie zo effectief mogelijk kunnen inrichten. Een aantal CEO's van energiebedrijven hebben aangegeven dat zij ook mee willen.
Er zijn in de steenkoolketen twee onderwerpen die met elkaar te maken hebben, maar die een apart traject behoeven. Ik hecht eraan om dit in antwoord op de vragen even precies aan te duiden. Een traject betreft het Bettercoal-initiatief om mensenrechtenstandaarden «going concern» te laten zijn in de mijnbouwbedrijven. Bettercoal heeft een aantal site audits aangekondigd, uit te voeren door onafhankelijke auditors. Drummond in Colombia heeft zich al aangemeld als een van de mijnen die willen dat het assessment bij hen wordt uitgevoerd. De CEO van Drummond heeft aangegeven dat hij overweegt om op korte termijn naar Nederland te komen om ook hier over die kwesties te spreken. Dat wat betreft Bettercoal en wat er in dat kader moet gebeuren.
Het tweede traject betreft genoegdoening aan slachtoffers van mensenrechtenschendingen die al hebben plaatsgevonden, tot ons grote verdriet. Een aantal leden hebben daarover opmerkingen gemaakt. De rechtsgang die daaruit voortvloeit is natuurlijk de verantwoordelijkheid van Colombia. Nederland heeft al wel aangegeven daarbij alle steun te willen geven. Wij zijn daarover ook in gesprek met de Colombiaanse overheid. Wij ondersteunen bijvoorbeeld een ngo die zich bezighoudt met de begeleiding van slachtoffers in de aanloop naar eventuele hoorzittingen of processen. De komende maanden spreken wij samen met de Colombiaanse overheid over de manier waarop wij dat het beste kunnen doen. Ook daarin willen wij heel graag een actieve rol spelen, om ervoor te zorgen dat mensen hun recht krijgen, dat zij voelen dat hun recht is gedaan en – als dat aan de orde is – dat zij genoegdoening krijgen.
Tot zover even over de steenkool.
De heer Sjoerdsma (D66): Als de Minister tot zover ingaat op de steenkool, zal ik een aantal vragen die ik eerder heb gesteld, maar even herhalen, ook al is dat een beetje zonde van die ene interruptie. Waarom is het met biobrandstoffen wel mogelijk om de herkomst in wetgeving vast te leggen en zou dat hierbij niet mogelijk zijn? Ook is het denk ik cruciaal om aan te dringen op de betrokkenheid van lokale stakeholders bij de assessments van de mijnen. Volgens mij hebben de gesprekspartners van de Minister al aangegeven dat zij daar niet echt op zitten te wachten. Neemt de Minister hier genoegen mee?
Minister Ploumen: Excuus, die vragen liggen er inderdaad nog. Zoals ik in de brief aan de Kamer heb gemeld, heb ik zeer aangedrongen op betrokkenheid van lokale stakeholders. Ik heb ook de toezegging gekregen dat in de audits, die door onafhankelijke auditors worden uitgevoerd, de stakeholders worden betrokken. Dat is een heel duur woord, maar dit loopt van de lokale overheden en de mensen die daar woonden en er nu niet meer wonen tot de ngo's die zich met die kwesties bezighouden. Wat mij betreft zeg ik klip en klaar tegen de heer Sjoerdsma dat het een vanzelfsprekend onderdeel is van de onafhankelijke audits dat ook de stakeholders daarbij betrokken worden. Overigens, om de heer Sjoerdsma extra gerust te stellen: ook bij Bettercoal worden andere stakeholders betrokken. Ngo's, zowel op het gebied van mensenrechten, bijvoorbeeld Cordaid, als op het gebied van milieu, zijn daarbij aangehaakt.
Waarom bij biobrandstoffen wel en bij steenkool niet? Het is nog te vroeg om daar een finaal antwoord op te geven. Het onderzoek dat ik nu laat uitvoeren, toetst in feite de claim die de energiebedrijven neerleggen, namelijk dat het verstrekken van zulke informatie per bedrijf hun concurrentiepositie zou verslechteren. Men heeft al eerder aangegeven, het wel op geaggregeerd niveau te willen doen en een aantal bedrijven doet dat ook, als ik het wel heb. Dit onderzoek zal specifiek ingaan op de vraag: is de claim terecht? Dat is antwoord A, zal ik maar zeggen, op de vraag van de heer Sjoerdsma. Ik stuur daarvan graag een appreciatie. Op basis hiervan worden wat mij betreft volgende stappen gezet, in afwachting van een reactie van de bedrijven daarop. Er is dus nog geen finaal antwoord te geven, juist omdat het onderzoek, dat nog niet is afgerond, daar zo'n belangrijke rol in speelt.
De heer Sjoerdsma (D66): Dan heeft de Minister die vraag inderdaad beantwoord, maar dat roept wel een nieuwe vraag op. De Minister heeft eigenlijk al stelling genomen. Het kabinet is van oordeel dat wij die transparantie niet gaan afdwingen, omdat het concurrentienadelen zou kunnen opleveren. Eigenlijk zegt de Minister hiermee: het kabinet heeft wat dit betreft nog geen standpunt ingenomen en wacht het onderzoek inzake de concurrentiepositie af. Stel nu dat over twee of drie weken uit dat onderzoek blijkt dat de claim van die bedrijven onterecht is en dat de concurrentienadelen inderdaad vermeend waren. Wat zijn dan de volgende stappen die deze Minister wil zetten?
Minister Ploumen: Ik zal een appreciatie van het onderzoek naar de Kamer sturen. Daarin zal ik natuurlijk ook volgende stappen al «uitlijnen», als dat Nederlands is. U begrijpt wel wat ik bedoel. Ik doe dat misschien niet en détail, want wij gaan daar wellicht ook over spreken. Ik ga in ieder geval ook in gesprek met de energiebedrijven over de resultaten van het onderzoek. Dat lijkt mij onderdeel van de dialoog die ik met de energiebedrijven heb. Wellicht levert dat onderzoek ook voor de energiebedrijven nieuwe inzichten op. Dat weet ik oprecht niet, want ik heb de resultaten nog niet gezien. Het is in ieder geval reden om het gesprek met hen voort te zetten.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): In het verlengde van de vragen van mijn collega's links en rechts naast mij, vraag ik of het in het tijdpad zit. Welke actie wordt nu wanneer uitgevoerd? Als het allemaal te vrijblijvend blijft, houden wij er niet genoeg druk op, is mijn visie. Natuurlijk snap ik dat er het een en ander te gebeuren staat aan het eind van het jaar bij dat belangrijke bezoek aan Colombia; dat hoop ik althans. Misschien kan de Minister wel aangeven hoe zij die tijdlijnen ziet en wat zij dan ook bereikt wil hebben. Wat wil je en wanneer? Dat zijn wel cruciale vragen, voor mijzelf en voor mijn collega's. Ik heb daar nu geen heel helder beeld van.
Minister Ploumen: Ik denk dat het goed is om een wat gedetailleerdere tijdlijn dan ik nu ga geven, op te nemen in de appreciatie. Wij praten hier niet voor het eerst over; laten wij daar ook even helder over zijn. Mevrouw Mulder noemde zelf het einde van dit jaar als een punt waarop er helderheid zou moeten zijn. Ik streef naar het afsluiten van een convenant met de Nederlandse energiebedrijven voor de zomer. Ik heb geen enkele reden om te zeggen dat dit niet gaat lukken. Vooralsnog zou ik die toezegging aan u heel graag gestand willen doen. Ik vind het wat lastiger om de ontwikkeling van het Bettercoal-initiatief nu heel precies aan te geven, omdat daarin een aantal belangrijke stappen is gezet. Voor de zomer wil Bettercoal ook komen met voorstellen voor een geschillenbeslechtingsmechanisme. Men wil in april een aantal audits laten uitvoeren bij de mijnen, zoals bij Drummond. Daar zal een eerste wijze van rapportage uitkomen. Ik kan mij voorstellen dat Bettercoal zelf met de stakeholders die ik zojuist noemde in gesprek gaat. Ik kan mij voorstellen dat wij ook in gesprek gaan over de vraag hoe de rapportage van de resultaten van de audits eruit gaat zien. Wij gaan dan ook spreken over de vraag hoe er inzicht wordt gegeven in de manier waarop de aanbevelingen van de audits worden opgevolgd. Er is geen enkele reden voor de mijnbouwbedrijven, voor de energiebedrijven – die als het gaat om innovatie vaak vooroplopen, wat wij heel goed vinden – en voor mij om achterover te leunen. Ik zou dus heel graag voor de zomer het convenant met de energiebedrijven willen sluiten.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Het is goed dat het tijdpad helder is. Ook ten aanzien van het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten heeft de CDA-fractie behoefte aan een duidelijk tijdpad voor al die actiepunten. Anders blijft het misschien ongewild wat hangen. Dat is in ieder geval niet onze bedoeling. Op die manier moeten wij bedrijven positief uitdagen om daarin mee te denken. Natuurlijk mogen bedrijven zelf ook aangeven wat zij op welke termijn verwachten. Het gaat er helemaal niet om dat de overheid hun allerlei dingen moet opleggen. Zo zit ik daar niet in, maar ik vind wel dat helder moet zijn wat het commitment is aan beide kanten. Dan mag je ook best helder zijn over de tijdlijn, want anders vliegt het ons straks zo uit handen. Dat zou heel jammer zijn en een gemiste kans.
Minister Ploumen: Ik begrijp de vraag van mevrouw Mulder. Tegelijkertijd stel ik vast dat zowel in de commissie, als in de zaal – die ongebruikelijk gevuld is – als aan deze zijde van de tafel dit onderwerp natuurlijk heel hoog op de agenda staat. Als de dingen niet morgen af zijn, is dat niet omdat er niets gebeurt, maar soms omdat het ook gewoon heel ingewikkeld is en tijd vergt. Wij gaan nu aan de slag met de sectorrisicoanalyse. Ik noem dat maar even het preventieplan. Het lijkt mij goed, als wij daarover verder rapporteren, om er tijdlijnen bij te geven. Dan kan ik het iets specifieker maken. Je kunt wel tijdpaden zetten bij algemeenheden, maar dat wordt dan misschien wel een beetje vrijblijvend, zeg ik tegen de heer Van Ojik. Ik wil niet vrijblijvend zijn, zeg ik nogmaals tegen hem, dus ik koppel het liever aan de sectorrisicoanalyse. Daar hoort gewoon een tijdpad bij.
Ik had een paar actiepunten met betrekking tot de financiële sector willen noemen, die nog niet in de brief stonden. Ik kom daar zo meteen op terug, want ik heb het hier nu even niet paraat.
Dan gaan we eerst verder met de textielsector. Wat is de stand van zaken in Bangladesh? Wat is er gebeurd? Ik neem aan dat de commissie ook mijn appreciatie daarvan wil horen. Er zijn concrete resultaten geboekt – ik zal daar een aantal voorbeelden van geven – maar ik vind dat het op een aantal punten niet snel genoeg gaat. Ik kan mij zomaar voorstellen dat de commissie dat ook vindt. In de zomer van 2013 is er een nieuwe arbeidswet aangenomen. De eerste inspecties zijn inmiddels uitgevoerd volgens een verbeterde, gemeenschappelijke inspectiestandaard. Dat betekent dat er zo veel mogelijk op basis van één monitoringprotocol wordt gecheckt. Er zijn inmiddels 200 fabrieken geïnspecteerd op bouwveiligheid en 120 fabrieken op brandveiligheid. Dat wordt gedaan via het ILO-programma.
We zijn blij dat zo veel Nederlandse bedrijven het veiligheidsakkoord hebben getekend. Ik doe hier meteen de oproep aan alle bedrijven die nog niet hebben getekend, om dat wel te doen. Ik denk dat het een enorm verschil maakt als je onderdeel bent van dat verbeterplan. In dat verband heb ik afgelopen maandag samen met de Franse collega de oproep gedaan aan Franse bedrijven die het veiligheidsakkoord nog niet getekend hebben, om dat wel te doen. Uit de informatie die de Franse overheid ter beschikking heeft gesteld, bleek dat vijf Franse concerns hebben getekend. Er is dus echt nog wel ruimte voor verbetering. In het kader van het veiligheidsakkoord is men eind februari van start gegaan met de inspecties van in totaal 1.742 fabrieken. Die zijn nog niet allemaal geïnspecteerd, maar er zijn, dacht ik, wel een tien- of twintigtal proefinspecties gedaan. De resultaten daarvan zijn openbaar. Die zijn ook verkrijgbaar op cd-rom. De website waarop de resultaten van de inspecties staan, gaat ook in de lucht. Met het bekendmaken van de resultaten, komen ook meteen de verbeterplannen van de fabriekseigenaren aan de orde. Bij een aantal van die proefinspecties zijn een aantal gebreken ontdekt. Daarbij wordt nu onmiddellijk actie ondernomen. In maart is de alliance in het kader van het Amerikaanse akkoord ook gestart met de inspecties. De Bengaalse overheid heeft een coördinerend centrum opgezet voor de dienstverlening aan de slachtoffers. Daar valt echt nog wel wat werk te doen. Onlangs is in het nieuws gekomen dat er wel een fonds is voor financiële genoegdoening. Er is geld gestort in dat fonds, maar nog niet voldoende.
De Bengaalse overheid zou 200 extra inspecteurs aanstellen en opleiden. Die 200 nieuwe inspecteurs zijn er nog niet. Ik vind dat heel teleurstellend. Toen ik een paar weken geleden in New York was, heb ik met de voorzitter van de Bengaalse werkgeversvereniging BGMEA gesproken. Die vereniging heeft een grote invloed. Zij roept haar leden ook op om mee te doen. Ook met hen is besproken hoe belangrijk het is dat die extra inspecteurs er komen. Er zijn inmiddels wel 100 inspecteurs getraind, van wie een aantal nieuw zijn aangesteld. Die inspecteurs zijn nu ook aan de slag gegaan. Wat dat betreft, gaat het dus vooruit.
Hoe lang gaat het duren? Die vraag gaat over de werkzaamheden in het kader van het akkoord en de alliance. Men voorziet dat het vijf jaar duurt voordat alles op orde is. Het ILO-programma werkt met een tijdshorizon van drieënhalf jaar. Het gaat om het opvolgen van de aanbevelingen rond brand- en bouwveiligheid, maar daarbij gaat het om het repareren van wat er fout is gegaan. Misschien is het belangrijk om dat hier nog eens te benadrukken. Als onderdeel van de akkoorden is ervoor gezorgd dat in 3.500 fabrieken werknemers en managers veiligheidstrainingen krijgen en dat er arbocommissies worden ingezet. We willen natuurlijk dat het duurzaam is, dat werknemers straks als vanzelfsprekend een stem hebben en dat de fabrieken op een goede manier hun plannen ontvouwen en van begin af aan fatsoenlijke arbeidsomstandigheden garanderen.
Dan kom ik op de ambities van de Nederlandse textielsector. Aan de zijde van de commissie bespeurde ik op dit punt wat ongeduld. Dat kan ik mij wel een beetje voorstellen. Eerlijk gezegd proef ik dat ongeduld ook bij delen van de Nederlandse textielsector zelf. Men heeft vorig jaar zomer op mijn aandringen een eerste fase van het nationaal actieplan ingericht. Dat actieplan is de eerste stap en straks komen we tot het sluiten we een convenant. Ik vind dat dit convenant ambitieuze en concrete doelen moet hebben, ook wat betreft de tijd. Volgens mij wordt mijn mening over de inzet nadrukkelijk door de sector gedeeld. Ik denk dat we het daar allemaal over eens zijn. In dat actieplan staan een aantal aanzetten daartoe die ik veelbelovend vind, maar op een aantal onderdelen kan het beter.
Men werkt nu met elf thematische werkgroepen, want men wil het in één keer goed doen. Als ik het wel heb, zijn die werkgroepen nu gestart. Ik heb hier onlangs over gesproken met de nieuwe voorzitter van de brancheorganisaties en daar wordt de urgentie ook zeer gedeeld. Iedereen vindt dat het niet snel genoeg kan gaan, maar tegelijkertijd moet het ook degelijk gebeuren.
Ten tijde van het interview dat ik heb gegeven, hadden een aantal Nederlandse bedrijven het veiligheidsakkoord niet ondertekend. Het goede nieuws is dat zij dat nu wel hebben gedaan en dat die bedrijven zich actief hebben geëngageerd bij de actieplannen van de Nederlandse textielsector. Ik ben blij om te horen dat een bedrijf als Mexx nu ook het gesprek aangaat met Kamerleden. De Kamerleden horende, kan ik mij voorstellen wat de oproep zal zijn die zij zullen doen. Dat ondersteun ik natuurlijk van harte.
Het goede nieuws is dat CoolCat inmiddels het veiligheidsakkoord heeft getekend. In een gesprek met de CEO van CoolCat is aan de orde gekomen dat er sprake zou zijn geweest van een zwarte lijst. We hebben al eerder in een debat – ik meen tijdens een VAO – met de heer Voordewind vastgesteld dat er geen zwarte lijst is. Er is een lijst met bedrijven die getekend hebben, en die lijst dijt uit. Dat lijkt mij een heel goede aanmoediging voor de achterblijvers. Ook al hebben de meeste Nederlandse bedrijven getekend, internationaal valt er nog wel wat werk te verrichten.
Dan kom ik op de financiële sector. Inmiddels heb ik twee gesprekken hierover gevoerd. We zijn overgegaan tot het opzetten van internationale standaarden en gedragscodes voor de financiële sector in relatie tot landroof. We hebben al eerder over landroof gesproken. Dat is een onderwerp dat ons allen zeer beroert. We hebben tevens gesproken over de definiëring van best practices. Als ik het wel heb, heeft Nederland € 80.000 bijgedragen aan een programma van de OESO en de FAO om ook internationaal tot standaarden te komen. Dit wordt ongetwijfeld onderwerp van gesprek en onderdeel van de afspraken tussen de financiële sector en de Nederlandse overheid in het kader van de convenanten.
De heer Voordewind sprak over achterblijvende supermarkten en keurmerken. Er zijn inderdaad 170 keurmerken. Die zijn nu bij elkaar gebracht op één website. Ik heb eerder in een debat al eens gesproken over de proliferatie van keurmerken. Ik ben een geïnteresseerde consument, maar zelfs ik ben totaal de draad kwijt. Het doet ook onrecht aan de inzet van alle mensen die werken aan die keurmerken. Ik zeg de heer Voordewind en anderen graag toe dat ik absoluut een keer een afzonderlijk gesprek met de supermarkten en de producent zal aangaan, om te bekijken hoe we er wat meer orde in kunnen aanbrengen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Is dit blokje afgerond? Zo niet, dan wacht ik nog even.
Minister Ploumen: Het blokje is nog niet afgerond. Ik zal nog specifiek ingaan op de vraag van de heer Voordewind over het inkoopbeleid van de supermarkten. Daar zijn Kamervragen over gesteld. Die vragen heb ik beantwoord. Daarin heb ik onder andere gemeld dat de Staatssecretaris van Economische Zaken reeds in overleg is met de supermarkten over het dierenwelzijn, het verminderen van voedselverspilling en voedselveiligheid. Er is ook een onderzoek van de Consumentenbond beschikbaar gekomen. Dat onderzoek zal de Staatssecretaris betrekken bij het gesprek met de supermarkten.
Over de arbeidsomstandigheden en het loonniveau in de voedsel- en tuinbouwsector hebben we al eerder gesproken, maar ik denk dat het goed is om dat onderwerp nu ook te bespreken, omdat veel mensen in die sector werkzaam zijn. Het is helder dat de slechte arbeidsomstandigheden van plantagewerkers in de ananasteelt, de lage lonen, maar bijvoorbeeld ook blootstelling aan bestrijdingsmiddelen en besmet water onverantwoorde risico's vormen, die niet verbonden mogen zijn aan producten die Nederlandse consumenten in supermarkten kunnen kopen. Ik roep de supermarkten als inkopers van die producten op om hun verantwoordelijkheid te nemen. Ook dit is onderwerp van het gesprek dat de Staatssecretaris van Economische Zaken voert met de supermarkten. De heer Voordewind heeft gelijk dat er in dit kader ook een aantal frontrunners zijn. Ik denk dat het goed is als zij de standaard kunnen worden.
Ik zal ook nog iets zeggen over het duurzaam inkopen van de overheid. Ik probeer de heer Voordewind voor te zijn en mij in te denken wat hij nog zou willen weten. Ik heb al mijn dank uitgesproken voor de toolkit. Bij grote aanbestedingen past de rijksoverheid de internationale sociale contractvoorwaarden op het gebied van mensenrechten en fundamentele arbeidsnormen toe. De Minister van BZK gaat over het rijksinkoopbeleid. Ik ga heel graag samen met hem na op welke manier we de dialoog over dit onderwerp kunnen voeren met provincies, gemeenten en waterschappen. BZK, SZW en BZ organiseren komende maand ook een landelijke bijeenkomst voor de lagere overheden om het gebruik van die internationale sociale contractvoorwaarden te stimuleren. Daar wordt overigens ook de toolkit «Kinderarbeidvrij inkopen bij overheidsinstanties» gepresenteerd. Ook voor dit onderwerp geldt dat het op de agenda staat en dat we niet alleen voor de centrale overheid maar ook voor de lagere overheden een verantwoordelijkheid zien.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik begrijp dat het blokje nu is afgerond.
Minister Ploumen: Ja.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik hoop dat het gebruik van de toolkit «Kinderarbeidvrij inkopen bij overheidsinstanties» breed zal uitwaaieren.
Als het gaat om de supermarkten, is het prijzenswaardig dat er over de sectoren wordt gekeken om afspraken te maken en dat er rondetafelgesprekken worden gevoerd et cetera. Maar dan nog is er een woud van keurmerken en een woud van sectoren waar de consument heel lastig inzicht in heeft, vandaar mijn oproep. Is de Minister bereid om het gesprek met het CBL aan te gaan om tot eerlijke supermarkten te komen? Die vraag ligt in het verlengde van de breed aangenomen motie om tot eerlijke supermarkten te komen. Ik vraag de Minister niet om te bekijken of in dat hele woud iets gereguleerd kan worden. Ik vraag haar om te bekijken of de supermarkten een stempel kunnen krijgen voor het aanbieden van eerlijke producten.
Minister Ploumen: De winst op korte termijn is dat er dan nog een keurmerk komt. Maar de heer Voordewind zegt eigenlijk dat dit de moeder aller keurmerken zou moeten zijn. Ik ga hierover graag in gesprek met het CBL. Ik weet niet zeker of ik dat zelf doe of dat het past in de dialoog die de Staatssecretaris van Economische Zaken al is aangegaan met het CBL, maar dat maakt uiteindelijk helemaal niet uit. Het lijkt mij prima om dit onderwerp met het CBL te bespreken en om te bezien of het mogelijkheden ziet, en zo niet, wat de beren op de weg zijn. Ik zeg nogmaals dat het heel goed zou zijn als de keurmerkhouders, voor zover ze in de zaal zitten, zich met elkaar bezinnen op de vraag hoe proliferatie tegen kan worden gegaan. Dat lijkt mij een zogenaamde no-regretoptie.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik dank de Minister voor de toezegging dat zij in ieder geval de Staatssecretaris van Economische Zaken zal vragen om met het CBL het gesprek aan te gaan. Kan een en ander ook worden teruggekoppeld aan de Kamer? Dit loopt al vanaf 2010. Elke keer wordt er weer gezegd: het is toch de verantwoordelijkheid van de supermarkten zelf. Het wordt er voor de consumenten niet makkelijker op om inzicht te krijgen in de sector. Daarom wil ik aansturen op een convenant met het CBL om te bekijken of we tot eerlijke supermarkten kunnen komen.
Minister Ploumen: Uiteraard wil ik het graag terugkoppelen. Mag dat ook in het kader van het bredere sectorrisicoanalyseprogramma? Het kan immers ook over voedsel gaan. Mocht dat niet het geval zijn, dan zoek ik een ander moment om daarover te rapporteren, maar het staat buiten kijf dat ik dat zal doen. Het gesprek met de supermarkten zal waarschijnlijk voor de zomer plaatsvinden. Ik kijk even hoe die terugrapportage past in de bredere sectorrisicoanalyse, maar we zullen het niet tot kerst laten liggen.
Voorzitter. Ik kom op het verzoek van de heer Leegte over de bescherming tegen corruptie of over de voorlichting over corruptie. Ik doe graag een toezegging ten aanzien van datgene wat hij vraagt. We geven al voorlichting aan het mkb tijdens voorbereidende bijeenkomsten bij handelsmissies, maar het kan echt geen kwaad om nog even de puntjes op de i te zetten. Het schijnt dat die brochure op internet staat, maar ik constateer dat de heer Leegte hem niet heeft kunnen vinden. Dat betekent voor mij dat die brochure niet vindbaar is, want ik ken de heer Leegte als een digitaal wonder.
(hilariteit)
Minister Ploumen: De heer Leegte had ook nog gevraagd hoe het zit met de rol en de verantwoordelijkheid van ngo's met betrekking tot hoor en wederhoor. Als je met elkaar op pad gaat, moet je je aan dezelfde fatsoensnormen houden. Ik zie dat een aantal ngo's, zoals SOMO en de Schone Kleren Campagne, gedragsregels en klachtenregelingen hebben. Zij delen dus het standpunt dat de heer Leegte en ik delen, namelijk dat hoor en wederhoor erbij horen. Vervolgens doet een ngo wat zij vindt dat zij moet doen. Ik roep ngo's die het gedrag van het bedrijfsleven onderzoeken, op om eens even te kijken naar hoe SOMO en de Schone Kleren Campagne het hebben gedaan, vrijwillig doch niet vrijblijvend. Het lijkt mij dat die werkwijze navolging verdient, temeer omdat transparantie daar een belangrijk onderdeel van is. De toekenning van de anbi-status verloopt langs een andere lijn. Die status krijgen organisaties als zij zich inzetten voor het algemeen belang, er geen winstoogmerk is en het bestuur integer is. Hoe maatschappelijke organisaties hun inzet voor het algemeen belang in de praktijk brengen, is voor het verkrijgen van die status niet van belang, maar ze moeten het wel doen. Het is dus een ander traject, maar mij lijkt het goed om in te stemmen met datgene wat de heer Leegte en wellicht anderen die geen interruptie meer overhebben willen, en dat we ngo's die het nog niet hebben, vragen om te kijken naar SOMO en de Schone Kleren Campagne. Wellicht kunnen zij de Minister een brief schrijven over de wijze waarop zij het doen. Dan kan ik daar te zijner tijd, op een gelegen moment, weer iets over melden.
De heer Leegte bracht de windmolensector in het debat, aangezien we spraken over energie. Neodymium is inderdaad een schaars goed. Daarbij spelen andere geopolitieke en sociale kwesties en milieukwesties dan bij steenkool. Maar die kwesties spelen zeker; daar heeft de heer Leegte gelijk in. Collega Kamp heeft al laten weten dat de speciaal gezant natuurlijke hulpbronnen aan de Chinese overheid heeft aangeboden om steun te bieden bij het bestrijden van de schadelijke gevolgen van het winnen van grondstoffen. Ik zeg de heer Leegte graag twee dingen toe. Ten eerste ben ik bereid om met de windmolensector in gesprek te gaan. Ten tweede zal ik zorgvuldig monitoren hoe het gesprek tussen onze speciaal gezant en de Chinese overheid verloopt. Als ik de volgende keer zelf in China ben of als er een delegatie uit China hier is, zal ik dit punt aan de orde stellen.
De heer Leegte (VVD): Kijkend naar de klok, verwacht ik dat er geen tweede termijn komt. Daarom zal ik nu een gesplitste interruptie plegen. Ik dank de Minister voor wat zij zegt over maatschappelijk verantwoord demonstreren. Ik vraag de Minister om een briefje te sturen naar SOMO – zodat zij dat ook weet en niet hier hoeft te luisteren – of naar Greenpeace om te vragen hoe ze dat doen en om dat terug te koppelen. Ik zit zelf in het bestuur van een aantal anbi's. Je moet daar een code of conduct hebben, anders krijg je ook die status niet. Er zijn dus allemaal minimumvereisten. Laten we op basis van het antwoord in een vervolgdebat bekijken of er aanvullende eisen nodig zijn. Ik vind namelijk dat ngo's ook zichzelf tegen de lat moeten leggen als zij ondernemers erop aanspreken. Ik vraag de Minister of zij iets actiever dan hier de oproep wil doen en of zij een briefje wil sturen naar SOMO, zodat er ook een brief terugkomt.
Minister Ploumen: SOMO heeft zo'n gedragsregel. Andere organisaties hebben die wellicht niet. Dat weten we nu even niet. Maar het lijkt mij prima om een briefje te sturen, bijvoorbeeld naar Partos, om te vragen hoe een en ander bij de leden wordt gedaan. Dan kunnen we daar eventueel het gesprek over aangaan. Dat lijkt mij een uitstekend plan. Dat doe ik graag.
De heer Leegte (VVD): Wat betreft de windmolens, heb ik begrepen dat u een briefje stuurt over wat er uit het gesprek is gekomen, zodat we op dat punt ook verdere stappen kunnen zetten. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat het ene dossier anders wordt behandeld dan het andere dossier, zoals het CDA doet. Dat vindt kolen vervelend en daar wil het actie voor ondernemen. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van EZ en ik delen gelukkig het standpunt dat neodymium een schaars goed is. Geopolitiek zit het anders in elkaar, maar het kan natuurlijk niet zo zijn dat we daar niet onze verantwoordelijkheid voor zouden willen nemen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Dat is een kwestie van uitlokking. Ik kan daar best wel even op reageren.
De voorzitter: We gaan nu eerst even luisteren naar het antwoord van de Minister.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Laten we dat dan maar eerst doen. Daarna wil ik graag nog commentaar geven op de opmerking van de heer Leegte.
Minister Ploumen: Ik doe graag een toezegging op dit punt. Wellicht vindt een en ander plaats in de context van de sectorrisicoanalyse. Ik kijk even hoe dat gesprek verloopt, maar ik doe het zo snel mogelijk. Het is misschien goed om het gesprek met energiebedrijven integraal te voeren en niet in partjes opgedeeld.
Mevrouw Gesthuizen had een vraag over conflicthout. Conflicthout mag niet op de Europese markt komen. Het is natuurlijk heel belangrijk om daar toezicht op te houden. Deze casus is mij niet bekend, maar ik ga heel graag met de NVWA in gesprek. Ik zal haar via Staatssecretaris Dijksma vragen hoe dat proces is verlopen. Ik zal Staatssecretaris Dijksma ook attenderen op de Duitse aanpak. Ik wil de specifieke casus graag opvolgen, maar wellicht geeft dat ook aanleiding tot het iets breder bekijken hoe het geregeld is. Wellicht is het goed geregeld en is de uitvoering wat minder. We gaan zeker naar al die vraagstukken kijken.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik wil het volgende tegen de heer Leegte zeggen. Datgene waar de VVD over oreert, is natuurlijk helemaal bezijden de realiteit. Wij gaan net zo goed bekijken hoe er wordt omgegaan met grondstoffen, of het nou windmolens betreft of steenkolen. We maken geen onderscheid. Als die zorgen er al waren bij de VVD, wil ik ze nu graag hebben weggenomen.
De voorzitter: Dat is dan opgehelderd. Dan kan de Minister verdergaan met haar betoog.
Minister Ploumen: Dat betoog is niet meer zo lang.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik vermoed dat de Minister met het oppakken van dit thema, het conflicthout, aan het eind is gekomen van de beantwoording van mijn vragen. Ik zal die casus overigens graag aanleveren, als zij daar prijs op stelt.
Ik wil graag nog één heel korte vraag stellen die samenhangt met het exhibitierecht, waar ik ook vragen over heb gesteld. Ik heb begrepen dat de Minister op werkbezoek gaat in de Nigerdelta. Ik weet niet precies op welke termijn die reis zal plaatshebben. Is de Minister van plan om tijdens die reis ook met de slachtoffers van de olievervuiling te spreken? Is zij bereid om de Kamer daarover achteraf extra op de hoogte te stellen?
Minister Ploumen: Nog voor de zomer ga ik naar Nigeria. Ik zal dan ook specifiek een bezoek brengen aan de Nigerdelta. Onze ambassade speelt een heel constructieve rol in het kader van het opvolgen van de aanbevelingen uit het UNEP-rapport. Daar hebben we dacht ik al eerder over gesproken. Zonder te denken dat dit meteen tot instantoplossingen leidt, heb ik mij voorgenomen om met alle belanghebbenden daar te spreken.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Daar neem ik zeker genoegen mee, als de Minister ons achteraf meldt met wie ze daar heeft gesproken. Als zij daar prijs op stelt, is het wellicht een idee om vanuit de Kamer suggesties te doen. Ik ben er zelf namelijk eerder geweest en ik weet dat mevrouw Dikkers van de Partij van de Arbeid er ook is geweest.
Minister Ploumen: Zoals gebruikelijk, rapporteer ik over de bevindingen van die reis. Als er suggesties zijn, ontvang ik die heel graag. Het is ook fijn als mevrouw Gesthuizen die specifieke casus over illegaal hout aanlevert. Die casus kunnen wij ongetwijfeld vinden in onze burelen. Maar als zij daar informatie over heeft, neem ik die graag in ontvangst.
Zal ik even zeggen wat ik ga doen? Dat geeft misschien wat comfort aan iedereen. De heer Leegte heeft nog een vraag gesteld over een kop op wetgeving, als ik het zo mag samenvatten. Mevrouw Mulder vroeg specifiek naar de aanpassing van de criteria van de transparantiebenchmark en de aandacht voor vrouwen daarin.
Het thema vrouwenrechten wordt naar ons inzicht goed afgedekt in de nieuwe criteria. De sectoren waarin vrouwenrechten relevant zijn, moeten volgens die criteria ook aandacht besteden aan vrouwenrechten. Collega Kamp zal de Tweede Kamer op korte termijn een brief sturen over de evaluatie van de transparantiebenchmark, de resultaten uit 2013 en de nieuwe criteria. Die gegevens zal de Kamer dus snel ontvangen.
Ik kom op de vraag van de heer Leegte. Mvo is per definitie bovenwettelijk. Ik zie de heer Van Ojik verbaasd kijken, maar ik heb het al eerder gezegd. Het begint er natuurlijk mee dat je je houdt aan lokale wet- en regelgeving en aan internationale verdragen, maar met mvo ga je een stap verder. We bespreken hier met elkaar hoever het gaat en op welke onderdelen een en ander plaatsvindt. Met name internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen is het meest effectief als je dat met zijn allen doet. Niet voor niets zet ik in op het gezamenlijk optrekken bij die onderwerpen. Dat doe ik met mijn collega's van de Europese Unie in de Handelsraad, maar ook bilateraal, zoals met de Fransen afgelopen maandag. Daarmee wil ik recht doen aan de wens van ons allemaal om als Nederland voorop te lopen. Dat doen we ook. Onze bedrijven moedigen ons ook daartoe aan. Tegelijkertijd wil ik recht doen aan het feit dat het het meest effectief is als je dat collectief doet. Op die manier wil ik de race to the top vorm blijven geven.
Ik meen dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord.
De voorzitter: Ik constateer dat de tijd die wij hadden ingeruimd voor dit algemeen overleg bijna is verstreken. Er is in ieder geval geen ruimte voor een tweede termijn.
Ik zal nu de toezeggingen samenvatten.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb een opmerking over de orde. Het worstcasescenario is uitgekomen, in die zin dat we allemaal één interruptie hebben gehad en geen tweede termijn. Gezien het belang van het debat, stel ik voor om te bekijken of we toch ergens een tweede termijn kunnen inplannen. De Minister heeft haar best gedaan om onze gedachten te lezen en te bedenken welke interrupties wij zouden willen plegen, maar helaas is zij minder helderziend dan wij hadden gehoopt. Wellicht kunnen we ruimte inplannen voor een tweede termijn.
De heer Leegte (VVD): Ik stel voor om in de komende procedurevergadering in een besloten gedeelte een en ander te evalueren. In antwoord op de vraag «wilt u meer of minder interrupties», heb ik niemand «minder» horen zeggen. Het is jammer als we geen debat met elkaar en met de Minister kunnen hebben. Mijn voorstel is om te evalueren hoe dit kan. Laten we een volledige tweede termijn plannen, opdat we ook met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Het gaat immers om uitgangspunten et cetera, maar laat ik niet in herhaling vallen.
De voorzitter: Dat lijkt mij een goed voorstel. Ik kom tot de conclusie dat we de sessie van vandaag beëindigen en dat we een tweede termijn zullen plannen. Aan het einde van die tweede termijn zal ik de toezeggingen samenvatten.
Ik dank de leden voor hun inbreng. Ik dank de Minister. Ik dank u allen voor uw belangstelling.
Sluiting 16.29 uur.