Kamerstuk 26234-150

Verslag van een algemeen overleg

Vergaderingen Interim Committee en Development Committee


Nr. 150 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 29 oktober 2013

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Financiën hebben op 3 oktober 2013 overleg gevoerd met minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:

  • de brief van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23 september 2013 over de Nederlandse inzet bij de Wereldbank Jaarvergadering 2013 (Kamerstuk 26 234, nr. 141);

  • de brief van de minister van Financiën d.d. 06 juni 2013 inzake het verslag van de voorjaarsvergadering van het IMF en de Wereldbank 19 en 20 april 2013 in Washington DC (Kamerstuk 26 234, nr. 138).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor

Voorzitter: De Caluwé

Griffier: Wiskerke

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Van Klaveren, Van Laar, Sjoerdsma en Smaling,

en minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

Aanvang 15.00 uur

De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg over de Wereldbank. Ik heet de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, haar ambtenaren, de leden der Kamer en de mensen op de publieke tribune welkom. Ik stel een spreektijd van vier minuten en twee interrupties voor en zal daar enigszins soepel mee omgaan.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. De PvdA heeft de regering in de afgelopen jaren meermaals opgeroepen om haar inzet in de Wereldbank strategischer te gebruiken. Nederland heeft zijn invloed als significante donor te weinig aangewend binnen de internationale financiële instellingen. Minister Ploumen lijkt te onderschrijven en te benadrukken dat Nederland via zijn bijdrage aan deze instellingen ook duidelijker de eigen beleidsagenda nastreeft. Dat is goed. De Partij van de Arbeid steunt net als de regering de uitwerking van een nieuwe strategie van de Wereldbank Groep. De twee meetbare hoofddoestellingen, namelijk een einde aan extreme armoede en inkomensgroei voor de onderste 40% van een land, zijn ook voor de Partij van de Arbeid de twee belangrijkste ontwikkelingsdoelen. De Partij van de Arbeid wil echter dat de Wereldbank zich niet beperkt tot de economische behoeftes en indicatoren. De twee hoofddoelstellingen van de nieuwe Wereldbankstrategie hebben alleen betrekking op inkomen, terwijl de ontwikkelingsdoelen veel breder zijn. Er is behoefte aan verbetering op het gebied van de arbeidsmarkt en de -omstandigheden, evenals op het vlak van koopkracht, voedselzekerheid, gezondheid, sociale zekerheid, vangnetten, sociale gelijkheid et cetera. De Wereldbank moet employment en social score cards hanteren om zo prioriteit aan de sociale dimensies van ontwikkeling en groei te geven. Wil de minister hiertoe oproepen tijdens de komende vergadering?

De Partij van de Arbeid deelt de zorgen van de minister en verschillende organisaties over mogelijke mensenrechtenschendingen door overheden bij projecten van de Wereldbank. Wij vragen de minister om die zorgen krachtig over te brengen. De Wereldbank is een groot financier van overheden van ontwikkelingslanden. Daardoor heeft de bank een grote verantwoordelijkheid om er alles aan te doen om te voorkomen dat deze overheden mensenrechten schenden of daarbij betrokken zijn. Daarom wil de Partij van de Arbeid dat de Wereldbank in haar analyses van steun aan overheden het waarborgen van mensenrechten vooropstelt. Voor elk project moet een mensenrechtencheck gedaan worden en niet alleen op sectorniveau, maar breed. Kan de minister hiervoor pleiten? Wij vragen haar bovendien of de regering het belang hiervan niet alleen in Washington wil bepleiten, maar ook bilateraal in landen die momenteel dit soort voorwaarden dwarsbomen, zoals Rusland, China en Saudi-Arabië.

De PvdA wil de mensenrechten dus centraal stellen bij het beoordelen van projecten. Nederland is ook financier van de Asian Development Bank. Hoewel dit onderwerp niet op de agenda staat, is het een erg gerelateerd dossier. De Asian Development Bank heeft al een dergelijke beoordeling, zo'n mensenrechtencheck, maar voert deze slechts op sectorniveau uit. Een waterproject in Oezbekistan is nu in opspraak, omdat het water gebruikt zou worden in de katoenindustrie. Veel bedrijven weren katoen uit Oezbekistan, omdat elk jaar 800.000 mannen, vrouwen en kinderen gedwongen worden om de oogst binnen te halen. Oezbekistan is de tweede exporteur van katoen in de wereld. Bij de mensenrechtencheck is echter alleen gekeken naar de watersector. Klopt dat? Zou het project ook zijn goedgekeurd als er was gekeken naar de kinderrechten en mensenrechten binnen de katoenpluk? Wat gaat de minister doen om er zeker van te zijn dat dit project, dat deels met Nederlands geld is gefinancierd, niet bijdraagt aan het schenden van de mensenrechten en kinderrechten?

De Partij van de Arbeid deelt de inzet van de regering om aan te dringen op het beter en breder inzetten van de expertise in de landen- en regiokantoren van de Wereldbank, zodat de kwaliteiten binnen de bank het veld direct ten goede komen.

Nu ga ik in op het beloningsbeleid. De PvdA deelt de kritische houding van de regering met betrekking tot de lonen bij de Wereldbank en andere internationale organisaties. Het is goed dat Nederland optrekt met gelijkgezinden om dit aan te blijven kaarten. Wij zijn blij dat de Werelbankpresident, de heer Kim, tijdens zijn gesprek met de minister op de voorjaarsvergadering heeft aangegeven dat de Wereldbank veel doet aan kostenreductie. Wij blijven er bij de regering op aandringen om kritisch te blijven over loonsverhoging aan de top. Blijft de minister er bij de Wereldbank op aandringen dat zij meer werk moet maken van kostenreducties? Nederland draagt wellicht zelf bij aan de versnippering binnen de Wereldbank door meer projecten te steunen met minder geld. Dit leidt tot hogere transactiekosten. Herkent de minister dit beeld? Wat gaat de minister hieraan doen?

De Wereldbank is erg goed geëvalueerd door het ministerie. De projecten zijn effectief en brengen daadwerkelijk ontwikkeling tot stand. Welke gevolgen heeft dit of heeft dit gehad voor de financiering van de Wereldbank? Wordt de Wereldbank nu extra ontzien door de minister of wellicht in de begroting van volgend jaar? Kan zij hier al iets over zeggen?

De Partij van de Arbeid is het met de minister eens dat de Wereldbankstrategie in lijn moet zijn met de uiteindelijke post-2015-frameworks, de nieuwe ontwikkelingsdoelstellingen. De strategie moet meer gestoeld zijn op ervaring en bewijzen uit de praktijk en meer context- en landenspecifiek zijn. Effectief risicomanagement is van groot belang.

De Partij van de Arbeid steunt de minister ook in het benadrukken van de Nederlandse agenda: fragiele staten, water, voedsel en gender. Deze onderwerpen verdienen binnen de Wereldbank blijvende aandacht.

Mijn laatste punt gaat over vrouwen. Welke mogelijkheden ziet de minister om de Wereldbank te bewegen vrouwvriendelijker te worden? Vrouwen zijn onder de klanten en de partners van de Wereldbank ver in de minderheid. 90% van de landen heeft wetten die vrouwen belemmeren in hun ondernemerschap. Juist in Afrika en in Zuid-Azië, waar de armoede het grootst is, worden vrouwen het meest beperkt. Hoe kan de Wereldbank meehelpen om deze ongelijkheid te bestrijden? Zal de minister daarop blijven hameren?

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. De Wereldbank is volgens de minister 's werelds grootste instituut voor ontwikkelingssamenwerking, de primus inter pares, het startpunt voor ontwikkeling. De Wereldbank levert zichtbare resultaten op en springt eruit als een effectief en transparant kanaal. Dit is een heel mooie aanbeveling, maar die roept bij mij ook de vraag op welke financiële conclusie de minister hieruit trekt. Wij hebben tijdens ons vorige overleg ook al daarover gesproken toen ik de minister daarnaar vroeg. In haar plannen in de nota «Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen» gaat zij uit van 60 miljoen korting op multilaterale instellingen, waaronder de Wereldbank. Toen vroeg ik welk bedrag er dan daadwerkelijk bij de Wereldbank vanaf zou gaan. De minister zei dat wij nog daar nog even mee moesten wachten. Wij hebben nu lang genoeg gewacht, minister, dus houd ons niet langer in spanning. Gaat er iets af of was de evaluatie zo positief dat onze bijdrage op niveau blijft?

Nu kom ik op de strategie. President Kim heeft een nieuwe visie op de Wereldbank, weliswaar pas na anderhalf jaar, maar toch: back to basics, armoedebestrijding voorop. In haar brief is de minister enthousiast daarover en terecht. Ik vraag mij wel af hoe de minister de visie van Kim, die echt gericht is op de allerarmsten – armoedebestrijding, armoedebestrijding, armoedebestrijding – rijmt met haar eigen visie. Waar komen die twee bij elkaar? Ik zag deze zomer het mooie persbericht dat president Kim lovend was over het beleid van minister Ploumen. Is dat beperkt gebleven tot het uitwisselen van complimenten of raken die beleidsterreinen elkaar daadwerkelijk ergens?

In de zomer presenteerde Human Rights Watch een rapport waaruit bleek dat de mensenrechten bij projecten van de Wereldbank met voeten worden getreden. Bij een programma in Ethiopië moest de boel, gedwongen door geweld van de overheid, verhuizen naar onvruchtbaar land. In Vietnam ging geld naar een gevangenis waar mensen zonder proces vastzaten, gemarteld werden en verplicht te werk werden gesteld. Als zetel van internationaal recht en als aandeelhouder van de Wereldbank heeft Nederland de morele plicht om de handschoen op te pakken. Deze zomer zag ik de minister dat ook doen. Zij zei althans: ik ben bezorgd, ik wil het naadje van de kous weten. Ze zou vragen stellen aan de Wereldbank. Het lijkt er echter op alsof in de tussentijd niets is gebeurd, omdat de minister tijdens de komende vergadering vragen gaat stellen. Wat is er in de tussentijd gebeurd?

Er liggen concrete verbeterpunten op tafel. Mensenrechten zijn een van de safeguards van de Wereldbank. Er moet een impactassessment komen om te zien of mensenrechten worden gerespecteerd evenals monitoring en een transparante klachtenprocedure. Wil de minister toezeggen dat zij hier stevig op zal inzetten en de herzieningsronde van de safeguards aan zal grijpen om deze mensenrechtenvriendelijk te maken?

Ik heb nog een punt over de mensenrechten dat hier gedeeltelijk aan gerelateerd is. Juist in de armste landen kunnen mensenrechten explicieter op de agenda worden gezet door deze onderdeel te maken van schuldenverlichting. Neem bijvoorbeeld Sudan. Daar worden momenteel protesten met geweld neergeslagen en politieke tegenstanders zonder aanklacht vastgehouden. Ook wordt Zuid-Sudan gebombardeerd. De overheid steunt bewapende groepen en belemmert tegelijkertijd humanitaire hulp. Deze grove schendingen van mensenrechten kunnen wat mijn fractie betreft niet zonder consequenties blijven. Wat ons betreft betekent dit dan ook geen onvoorwaardelijke schuldverlichting, in ieder geval geen schuldverlichting totdat de mensenrechten worden gerespecteerd en totdat politieke hervormingen plaatsvinden. Wil de minister dit standpunt overnemen?

Het beloningsbeleid is al kort aangehaald door mijn collega van de PvdA. Wij delen wat dat betreft de kritische houding van de regering.

Tot slot kom ik nog even op iets heel anders. Brazilië, China, India en Zuid-Afrika praten nog steeds over het oprichten van een eigen wereldbank. Ik sprak daar tijdens het vorige overleg ook al over. Inmiddels hebben zij 50 miljard aan kapitaal verzameld, terwijl de Wereldbank steeds meer moeite lijkt te moeten doen om geld bij elkaar te krijgen. Wat betekent dit voor de toekomst van de Wereldbank? Gaat Nederland zich inkopen in deze BRICS-bank of niet? Heeft de minister deze zorgen de vorige keer bij de bijeenkomst van de Wereldbank besproken? Welke stappen zijn gezet op dit vlak?

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik ben een beetje jaloers op de minister, omdat ze naar Washington mag. In deze tijd van het jaar is het klimaat daar heel prettig. Hopelijk wordt ze niet te veel getroffen door de shut down die daar thans gaande is.

Ik pak het betoog eigenlijk op, waar collega Sjoerdsma het achterliet. Ik vraag mij namelijk ook af of het niet tijd is om de rol van de Wereldbank wat algemener te appreciëren, ook omdat er in veel bredere zin kapitaal beschikbaar is wereldwijd. Zoals de heer Sjoerdsma zei, hoeven ontwikkelingslanden allang niet meer per se mee te doen aan de verplichte winkelnering bij de Wereldbank. Dat ligt allang achter ons. Wat is de toekomst van de bank in ons ontwikkelingsbestel?

Er komt een nieuw World Development Report uit. Deze rapporten hebben een behoorlijke status. Als je echter een aantal tientallen jaren terugkijkt, zie je dat er paradigma's opkomen en ook weer verlaten worden, zoals de Washington Consensus. In de jaren tachtig, negentig waren er aanpassingsprogramma's, maar die zijn verlaten. Het WDR van 2008 neemt daar echt concreet afstand van. Dat hoort ook bij ontwikkelingssamenwerking als metier. Is die toekomst wel geborgd? Ik vraag mij dat af. Kan de minister daar misschien op ingaan?

Ik kom nu op de zaken die in oktober op de agenda staan. Ik begin met de inhoudelijke kant. Daar staat: het uitbannen van armoede. Ik krijg hier een beetje een «Tom Jones»-gevoel bij, meer specifiek denk ik aan «What's new, pussycat». Ik dacht namelijk dat wij al tientallen jaren bezig waren met wat ik nu ook weer lees: private sector, een beetje mensenrechten, meer risico nemen in fragiele staten, maar toch ook gecalculeerd afwegen en niet meer ruimhartig inzetten. Ik kan er echt geen soep van koken. Ik vind het zo ontzettend vrijblijvend en algemeen. Ziet de minister dat ook zo? Als zij het ook zo ziet, wat gaat zij dan doen om hier een veel concretere agenda van te maken?

Synergie vind ik belangrijk. Ik stel de Health Basket in Mozambique, waarbij Nederland een voortrekkersrol heeft gespeeld, vaker als voorbeeld van synergie op landenniveau. Mijn kritiekpunt is dat de Wereldbank te veel solo in de landen opereert.

Ik heb een vraag over een ander synergiepunt. Er bestaat tevredenheid over het feit dat de agenda van de Wereldbank in toenemende mate de focusgebieden van het Nederlandse beleid gaat reflecteren. Is dat wel een zinnige insteek? De Wereldbank is een multilaterale bank. Nederland is een bilaterale donor. Je zou dus eigenlijk eerder complementariteit verwachten dan dat je hetzelfde gaat zitten doen.

Ik heb ook een vraag over de bijdrage. Wat wordt het bedrag voor IDA 17? Bij IDA 16 was het 1 miljard dollar, maar bij IDA 12 aan het begin van deze eeuw was het 300 miljoen dollar. Er heeft dus een enorme stijging plaatsgevonden van het deel van de financiering van de Wereldbank voor de International Development Association. Wat kunnen wij verwachten op dit punt?

Ik kom nu net zoals mijn voorgangers op aanbestedingen en beloningen. Heeft de minister daar al resultaten op geboekt? Het ministerie van Financiën in de Verenigde Staten ligt om de hoek bij de Wereldbank. Dat is er als de kippen bij om goederen en diensten te leveren als er leningen worden uitgezet. Hoe staat het ervoor? Het lijkt mij zinnig als er flinke stappen worden gezet op het vlak van transparantie.

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) heeft een aardige evaluatie gemaakt. Ik ben altijd een fan van de IOB. Enkele landen, zoals Ethiopië, Indonesië en dergelijke, zijn geëvalueerd. Zou het niet aardig zijn om eens te evalueren op het niveau van de grote projecten? Dan kun je bijvoorbeeld denken aan het project van de grote kloven. Op het vlak van mensenrechten is daar heel veel over te doen, maar dat project zorgt ontegenzeggelijk ook voor betere waterbeschikbaarheid voor irrigatie en drinkwater. Denk bijvoorbeeld ook aan de afwegingen van die heel grote projecten en zet die af tegen een groot project zoals het program national de gestion des terroirs in Burkina Faso, waar heel veel andere donoren, ook IFAD, zich aan hebben gelinkt. Dat heeft een behoorlijke spin-off gehad naar de hele donorgemeenschap. Wat is daar uitgekomen? Die dingen lopen lang en het is heel interessant om achteraf te bekijken wat ze hebben opgeleverd.

In het IOB-rapport wordt de Wereldbank goed geëvalueerd. Er staat een interessant zinnetje in: «Deze goede uitkomsten zijn de laatste paar jaar echter onder druk komen te staan, mede doordat de Bank steeds meer in «lastige» landen actief is, zich hogere doelen stelt en zijn resultaten scherper meet en beoordeelt.» Dat is een heel raar zinnetje. Dit suggereert dat de goede resultaten in het verleden misschien helemaal niet zo goed waren. Is dat de minister ook opgevallen? Zo nee, wat vindt zij er dan van?

De bank is ex ante gericht. Het geld moet uitgeleend worden. Ik heb zelf ook kort bij de bank gewerkt. Als je met een voorstel komt, is de tegenvraag altijd: where is the businesscase? Dat is natuurlijk typisch voor een bank. Dat maakt een bank anders dan een donor. Daardoor ligt het accent erg op de ex-ante-evaluaties. Kan de minister daar iets over zeggen? Hoe kun je de achterkant beter in beeld krijgen en die ook goed evalueren?

Dat zijn mijn punten op dit moment.

De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Allereerst deel ik mee dat ik iets eerder wegga in verband met andere verplichtingen. Ik begin vandaag met een citaat van de beroemde ontwikkelingseconoom Peter Bauer. Hij stelde dat ontwikkelingshulp het volgende is: geld afpakken van arme mensen in rijke landen om het te geven aan rijke mensen in arme landen. Een betere omschrijving van ontwikkelingshulp is er wat ons betreft niet.

Vandaag hebben wij het over ontwikkelingshulp, om precies te zijn over de Wereldbank Groep. De Wereldbank Groep is, zoals collega's net ook al stelden, 's wereld grootste instituut voor ontwikkelingshulp. Dat is wat ons betreft niet iets waar men trots op hoeft te zijn. Deze club strooit miljarden uit over heel de wereld in de vorm van leningen en giften. Nederland doet daar helaas vrolijk aan mee. Nederland gaf in 2012 het astronomische bedrag van 416 miljoen euro uit aan deze sinterklaasbank, waarmee ons land behoorde tot de top tien van de grootste donoren. Opvallend is overigens dat er geen enkele islamitische oliestaat in het rijtje donoren terug te vinden is, maar dit terzijde. Nederland geeft dus honderden miljoenen euro's aan de Wereldbank die het ook had kunnen uitgeven aan ouderenzorg en lastenverlichting in eigen land. Dit kabinet kiest niet voor Nederland maar, zoals bekend, voor het buitenland.

Wat doet het instituut Wereldbank nu eigenlijk? Waar gaat het geld heen? Dit instituut zorgt allereerst erg goed voor zichzelf. Zo acht men het noodzakelijk om de president van deze sinterklaasbank een salaris van bijna een half miljoen per jaar te geven. Kijken wij naar wat de totale directie ontvangt, dan staat de teller op meer dan 3,7 miljoen per jaar. Erkent de minister dat dit een perverse situatie is? Is zij bereid om meer te doen dan alleen maar te stellen dat het een tandje minder kan?

Naast in zelfverrijking is de Wereldbank overigens ook goed in het verstrekken van gelden aan landen die dit in de verste verte niet nodig hebben. Zo ontving China ook vorig jaar weer meer dan 1 miljard. China is de tweede economie van de wereld, een land dat mensen de ruimte instuurt. Het land is echter blijkbaar niet in staat om de inkomens te herverdelen. Wat ons betreft is dit een absurde situatie, temeer omdat China zelf ook ontwikkelingshulp verstrekt, zelfs meer dan de Wereldbank. Deelt de minister de visie van de PVV dat China geen cent zou moeten krijgen?

De heer Van Laar (PvdA): De Wereldbank verdient haar geld voor een deel in middeninkomenslanden door leningen te verstrekken die met rente terugbetaald worden. Die rente wordt weer geïnvesteerd in de ontwikkelingshulp waar de heer Van Klaveren niet zo vrolijk van wordt. Er gaat in ieder geval geen geld naar China; er komt alleen maar geld uit China. Dat moet de heer Van Klaveren toch aanspreken?

De heer Van Klaveren (PVV): Nee, dat spreekt ons helemaal niet aan, nog los van het feit dat de heer Van Laar zelf al aangaf dat het een deel betreft en dus niet alles. Daarnaast is het een principieel punt. Wij zijn tegen ontwikkelingshulp vanuit de Staat.

De heer Van Laar (PvdA): Het gaat hier om leningen die terugbetaald worden door China. Daar is toch niks mis mee?

De heer Van Klaveren (PVV): Daar is een heleboel mis mee. Ik gaf net al aan dat het voor ons een principieel punt is. Wij zijn geen voorstander van staatsontwikkelingshulp. Of dat nu gebeurt in de vorm van leningen of giften, wij worden daar niet vrolijk van.

Naast de eerder aangegeven onzinuitgaven ging er vorig jaar ook nog eens 10 miljard naar OIC-landen, landen van de Organisation of Islamic Cooperation, waaronder Afghanistan, Pakistan, Jemen, Egypte, Bangladesh en Mali. Dit zijn stuk voor stuk landen die mensenrechten ondergeschikt achten aan de verwerpelijke en gewelddadige sharia. Overigens is dit helemaal in lijn met de Caïro-overeenkomst die al deze landen getekend hebben. Nederland heeft via de Wereldbank besloten geld te geven aan landen waar antisemitisme, de minderwaardige positie van vrouwen en homo's en extreem geweld eerder regel dan uitzondering zijn. Zolang de islam dominant is, zullen bovengenoemde misstanden blijven bestaan. Het gegeven dat Nederland hier indirect aan bijdraagt, is wat ons betreft verschrikkelijk. Het zou natuurlijk prachtig zijn als Nederland helemaal stopt met staatsontwikkelingshulp, zoals ik net ook al aangaf, behoudens noodhulp. Een mooie eerste stap zou natuurlijk zijn als de minister zich expliciet zou uitspreken tegen dit islamitische geweld en de subsidiekraan naar deze landen zowel bilateraal als multilateraal, dus ook via de Wereldbank, dicht zou draaien. Is zij hiertoe bereid?

Ik ga afronden. De directie van de Wereldbank graait er lustig op los. Dit instituut verstrekt geld aan de tweede economie van de wereld die zelf, zoals ik al aangaf, meer ontwikkelingshulp geeft dan het hele sinterklaasinstituut. Er wordt bijna 10 miljard naar sharialiefhebbende landen zoals Afghanistan, Jemen en Mali gebracht. Wat ons betreft moet dit zo snel mogelijk stoppen. De Wereldbank is dan ook een prachtig voorbeeld van een bank die zo snel mogelijk mag omvallen.

De voorzitter: Mijnheer Van Klaveren, hebt u nog de tijd om even het voorzitterschap van mij over te nemen, zodat ik een inbreng namens de VVD kan doen?

De heer Van Klaveren (PVV): Ja, daar heb ik nog tijd voor.

Voorzitter: Van Klaveren

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. De minister schrijft dat de Wereldbank en Nederland belangrijke partners zijn vanwege de toegenomen convergentie van beleid tussen de bank en ons land. Dat klinkt positief. Tegelijkertijd gaan nog veruit de meeste tenders naar opkomende landen, waar de productiemethoden goedkoper zijn en er niet zo nauw naar allerlei regels wordt gekeken als in het Westen. De minister geeft aan dat ze het aanbestedingsbeleid van de Wereldbank aan de orde heeft gesteld. In een gesprek dat deze Kamer met een aantal topmensen van de Wereldbank voerde, werd echter aangegeven dat de Wereldbank sterk let op efficiency en lage kosten, ook bij financieringen. Nederland zou volgens deze topfunctionarissen door zijn expertise tenders kunnen binnenhalen en zich daarop moeten focussen. De VVD is er niet van overtuigd dat deze aanpak werkt, mede omdat de minister schrijft dat Wereldbankpresident Kim niet echt inging op haar opmerkingen over het aanbestedingsbeleid. Kan de minister aangeven hoe zij eraan werkt dat niet alleen de samenwerking tussen Nederlandse overheid en de Wereldbank goed loopt, maar ook de kansen voor Nederland en andere westerse landen om tenders binnen te halen, vergroot worden?

De heer Kim geeft aan dat de Wereldbank heeft gekozen voor een heldere visie: de extreme armoede moet terug naar 3% maximaal in 2030. Dit is een mooi streven, maar zonder inhoudelijke en doelgerichte invulling blijft dit een papieren exercitie. Wij hopen dan ook dat de minister de invulling van deze visie tijdens haar verblijf in Washington wil aankaarten.

De minister geeft aan dat de Wereldbank in fragiele staten nauw samenwerkt met de VN en dat de Wereldbank middels haar landenkantoren vooral optreedt als coördinator voor donoren in plaats van als teamspeler. Hoe zit het met de samenwerking tussen de Wereldbank en de EU in fragiele staten, waar de EU samen met de lidstaten een geïntegreerde aanpak heeft voor fragiele staten? Hoe gaat de minister erop inzetten dat de Wereldbank meer als teamspeler gaat opereren en niet louter als coördinator? Wie zijn haar medespelers om dit te bewerkstelligen?

De VVD vindt het goed om te lezen dat gendergelijkheid op de agenda van de Wereldbank staat, maar mist in het brede genderbeleid de inzet op de positie van LHBT's. Ook wordt gendergelijkheid niet genoemd bij de Nederlandse inzet tijdens de jaarvergadering. Kan de minister aangeven waarom Nederland niet specifiek hierop inzet?

Alle collega's hebben iets over het beloningsbeleid gezegd en ik doe dit ook. Namens de VVD complimenteer ik de minister met het feit dat zij iedere keer weer het beloningenbeleid in vergaderingen ter sprake brengt. De VVD is er echter zeer ontstemd over dat er zelfs een loonsverhoging van 1,2% zal gaan plaatsvinden. Het is slecht dat een organisatie als de Wereldbank, die zich inzet voor het uitbannen van armoede, zichzelf enorme salarissen geeft, temeer omdat de minister zelf aangeeft dat de kwaliteit van een deel van het personeel nog onvoldoende is. Ik sluit af met de volgende vraag: kan de minister aangeven wat zij na haar eerder mislukte pogingen gaat doen om veranderingen in dit beloningsbeleid te bewerkstelligen?

Voorzitter: De Caluwé

De vergadering wordt van 15.27 uur tot 15.33 uur geschorst.

De voorzitter: De minister heeft aangegeven dat zij eerst de vragen van de heer Van Klaveren van de PVV zal beantwoorden, aangezien hij eerder weg moet. Vervolgens gaat zij over op de beantwoording van de andere vragen.

Minister Ploumen: Voorzitter. Ik dank de leden van de commissie voor de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen. De heer Van Klaveren is kritisch over de Wereldbank. Zoveel is duidelijk. De heer Van Klaveren vraagt of Nederland bereid is om de multilaterale en bilaterale steun aan landen als Jemen en Afghanistan te stoppen. Het antwoord op die vraag is «nee». In een eerder debat met de heer Van Klaveren zijn wij bijvoorbeeld ingegaan op de situatie in de Mali. In een deel van Mali, in het noorden, is een tijd geleden de sharia ingevoerd. Gelukkig zit daar nu verbetering in, mede door ingrijpen van Frankrijk en de internationale gemeenschap, maar ook door de steun die Nederland aan vrouwengroepen en mensenrechtenverdedigers heeft kunnen geven. Ik vind het erg belangrijk om in een land als Mali samen te werken met de krachten die staan voor een democratische rechtsstaat, voor rule of law en voor mensenrechten. Ik kan mij herinneren dat ik destijds ook pijnlijk getroffen was door het feit dat de heer Van Klaveren dat op dat moment niet kon steunen, omdat ik dacht dat wij op dat vlak een gedeelde agenda hadden. In Jemen wordt nu in een nationale dialoog, waar alle betrokken burgers, vrouwen, jongeren en allerlei maatschappelijke groeperingen aan mogen deelnemen, gewerkt aan wat wij zouden kunnen noemen «een nieuw Jemen». Men vindt het daar belangrijk om met elkaar in de periode na het conflict toe te werken naar een land waarin iedereen zijn rechten kan uitoefenen. Mij lijkt dat een land als Nederland via multilaterale en bilaterale kanalen juist die ontwikkeling moet steunen. Ik voorzie dus niet dat ik die steun ga stoppen.

De heer Van Klaveren (PVV): Ik ken het verhaal. Daar heb ik inderdaad vorige keer ook even over gesproken met de minister. Toen heb ik, net zoals nu weer, aangegeven dat al die wijzigingen en veranderingen die eventueel plaats zouden vinden in Mali als gevolg van westers ingrijpen, allemaal tijdelijk van aard zijn. De islam is daar dominant. Zodra westerse invloeden verminderen en westerse landen zich terugtrekken – dat zal op een gegeven moment gebeuren, want ik neem aan dat de minister niet van plan is om Mali te gaan bezetten samen met andere landen – zal de islam daar weer naar boven komen. Dan zal eens te meer blijken dat de positie van vrouwen, homo's en de joodse mensen die daar eventueel zijn, heel snel zal verslechteren. De islam is dominant. Het structurele probleem in die regio is de islam. Dat hebben wij ook gezien bij de zogenaamde Arabische Lente die een winter bleek te zijn. Het is dus onzinnig om in te grijpen op dat terrein. Dat is zonde van het geld en levert niets op. Het enige wat echt zou helpen – maar daar zijn de minister en het kabinet geen voorstander van – is een grondige deïslamiseringspolitiek.

Minister Ploumen: Ik ben een erkend voorstander van het werken aan duurzame ontwikkeling in landen. Bij het ontwikkelen van een rechtsstaat of van een stabiele democratie – als die er niet is – moeten een land en zijn burgers daarin zelf een rol spelen. Naar mijn opvatting betekent dit inderdaad dat de internationale gemeenschap daar ook de helpende hand kan en moet toesteken. Wij moeten daarbij zorgvuldig te werk gaan en zorgvuldig monitoren waar eventuele fondsen terechtkomen. Dat spreekt voor zich. Gelukkig hebben wij met elkaar, de internationale gemeenschap en de betreffende landen, dus niet Nederland alleen, in de afgelopen decennia al veel successen kunnen boeken. Mij lijkt dat de beste weg naar een rechtsstaat waar ook de heer Van Klaveren zijn steun voor uitspreekt.

De heer Van Klaveren vroeg ook op welke landen de Wereldbank zich richt. De heer Van Klaveren maakte daar enige opmerkingen over, maar ook andere leden van de commissie vroegen daarnaar. De Wereldbank heeft een aantal faciliteiten. De heer Van Laar refereerde al aan één daarvan, namelijk de IBRD (International Bank for Reconstruction and Development). Die geeft leningen aan middeninkomenslanden. Die worden onder condities verstrekt en komen weer terug. Een groot deel van de opbrengst van die leningen wordt weer ingezet om de armste landen bij te staan, doorgaans ook in de vorm van leningen en in een enkel geval in de vorm van subsidies. Zo gaat het ook bij China. Ik juich het toe dat China zich ook ontwikkelt als een donor. Wij hebben onlangs een debat gehad waarin nadrukkelijk en terecht gevraagd werd op welke manier landen als China, India en Zuid-Afrika bijdragen aan de internationale gemeenschap. Dat kan zijn door, in het geval van China, troepen te leveren voor de UN-missie in Mali – wij blijven even bij dat thema – of doordat Brazilië in eigen huis maar ook verder in de regio bijdraagt aan strategieën die armoede bestrijden. Ik juich dit toe. Ik denk dat het goed is om China op die manier te engageren.

Het lijkt mij goed om nu een overgang te maken naar de vragen die gesteld zijn over de BRICS-bank in oprichting.

De heer Van Klaveren (PVV): Ik heb weinig tijd, vandaar. Met alle respect voor het verhaal dat wij net gehoord hebben met betrekking tot de islam, maar de visie dat er structureel iets gaat veranderen zolang de islam daar dominant is, is wat ons betreft meer dan naïef. De tijd zal helaas ons gelijk bewijzen. Wij hebben dit ook al gezien in andere landen. Zodra het westen zich terugtrekt, is de islam dominant en vervalt het land weer in islamitische barbarij. Dat zal helaas niet wijzigen. Nogmaals, wij kunnen hier helemaal niets mee, omdat het niet gebaseerd is op de werkelijkheid.

Ik heb ook een vraag gesteld over het salaris van de beste man die daar aan het roer staat. Ik vroeg of de minister naast het woordelijk afwijzen van een eventuele loonsverhoging en het uitspreken dat Nederland niet vrolijk wordt van de situatie – het gaat namelijk om een hoop geld, een half miljoen per jaar – wat meer kan doen.

Minister Ploumen: Ik meende de heer Van Klaveren even te horen zeggen dat hij respect heeft voor de wijze waarop ik omga met de solidariteit richting Mali en andere landen waar de islam een rol speelt.

De heer Van Klaveren (PVV): Het ging om u als persoon. Van het beleid word ik ...

Minister Ploumen: Nou, dan zijn wij alweer een eindje opgeschoten. Zal ik dan eerst even breed spreken over het beloningsbeleid? Daarbij adresseer ik dan ook de vraag van de heer Van Klaveren voordat hij weggaat. Nederland spreekt zich al een aantal jaren uit over de hoogte van de salarissen in de top van de Wereldbank en in lijn daarmee tegen salarisverhogingen. Dat doet Nederland niet alleen. Wij zoeken naar like minded landen die dit met ons kunnen doen. Wij hebben ook wel successen geboekt. In 2011 hebben wij samen de salarisverhoging kunnen tegenhouden. In 2012 is dat niet gelukt; daar hoeven wij niet omheen te draaien. Dit betekent echter niet dat ik mij daar niet voor blijf inzetten. Hoe doe ik dat nu? Er zijn twee of eigenlijk drie manieren waarop ik dat steeds op de agenda zet. Ten eerste is het steeds een onderwerp van gesprek in de bilaterale gesprekken die ik heb met onder anderen de heer Kim zelf, ook komende week, maar ook met andere belanghebbenden binnen de Wereldbank. Ten tweede blijven wij het met de like minded landen, waaronder Zweden en het Verenigd Koninkrijk, op de agenda zetten. Ik kijk ook reikhalzend uit naar de resultaten van een onderzoek van het Verenigd Koninkrijk en Zweden naar de salaris- of beloningsstructuren in multilaterale instellingen. De uitkomsten daarvan worden nog dit jaar verwacht. Ik kan mij zo voorstellen dat ik de leden daar meer informatie over geef in aanloop naar de voorjaarsvergadering of wellicht in de terugkoppeling na de najaarsvergadering, tenminste als daar dan al meer over bekend is. Ten derde heb ik zeer veel sympathie voor en zal ik gehoor geven aan de suggestie die door een van de andere leden van de commissie is gedaan, namelijk om dit te adresseren in de gesprekken met de landen die instemmen met het beloningsbeleid. Wij moeten ook realistisch zijn. Ik kan hier niet beloven dat wij het tij op die manier op korte termijn kunnen keren. De Kamer, de leden van de commissie, vinden in mij echter een medestander. Ik zal het beloningsbeleid aan de orde blijven stellen op die drie manieren. Wij hebben successen geboekt op dat vlak. Wat mij betreft is er dus voldoende grondslag om in de toekomst ook successen te boeken. Het is echter geen gemakkelijke weg, want hij leidt niet meteen tot resultaat.

Ik kom nu op de BRICS-bank. De heer Van Klaveren sprak namelijk ook over de rol van China. Misschien heeft hij tijd om daar nog even naar te luisteren. De BRICS-bank is in oprichting. Vorige keer toen wij daarover spraken, heb ik gezegd dat ons gemengde berichten bereiken over hoe ver men is en over het perspectief van die bank. De berichten blijven een beetje gemengd, hoewel er wel stappen gezet zijn tussen de BRICS-landen om tot oprichting te komen. Het gaat vooralsnog vooral om een intentieverklaring en niet meer dan dat. Men zal wel een aantal jaren nodig hebben om tot de oprichting van een dergelijke bank te komen. Ik ben daar eigenlijk helemaal niet negatief over. Het kan helemaal geen kwaad om binnen de internationale architectuur ook recht te doen aan de positie van de opkomende landen. Deels moet dit gereflecteerd worden in hun zeggenschap in bestaande structuren. Deels kan het – als zij dit nodig vinden; wij gaan daar niet over – gereflecteerd worden in aparte instituties.

Volgens mij vroeg de heer Smaling of Nederland zich actief gaat engageren en of dit iets betekent voor de Nederlandse inzet bij de Wereldbank. Trekken wij daar iets weg ten faveure van een inzet op die BRICS-bank? Ik vind het nog te vroeg om daar een uitspraak over te doen, niet omdat ik daar per se over aarzel, maar omdat de contouren van die BRICS-bank nog moeten uitkristalliseren. Het gaat daarbij om de volgende vragen: hoeveel wordt er ingelegd; wat ziet men als de opdracht; op welke manier wordt de governance gedaan; is de inzet ook gericht op de armste landen, zoals bij de Wereldbank via IDA, of gaat men meer richting middeninkomenslanden? Ik volg dit alles met grote belangstelling. Mijn grondhouding ten opzichte van dit initiatief is zeker niet afwijzend. Ik ben ook niet per definitie afwijzend over een Nederlandse rol daarin, maar voor dat laatste is het echt nog te vroeg.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik dank de minister voor deze woorden. Ik heb toch het idee dat het plan al iets vastere vormen aanneemt dan de minister op dit moment doet voorkomen. Ik heb begrepen dat aan de marge van de G20 in Rusland is gesproken over de verdeling tussen landen, over datgene waar de bank over zou moeten gaan en over een kapitalisatie van 100 miljard. De infrastructuur zou in eerste instantie gericht zijn op BRICS-landen en niet per se op de allerarmsten. Bovendien is er nagedacht over een mechanisme om non-BRICS-landen ook te laten aansluiten en over de wijze waarop dit initiatief verbreed kan worden naar andere politieke en economische kwesties. Ik ben het met de minister eens dat dit niet per se een bedreiging is. Het kan ook een kans zijn. Of het een bedreiging of een kans is, hangt ook samen met twee andere dingen. Enerzijds hangt het ervan af hoe actief Nederland en de Europese Unie met die ontwikkelingen omgaan. Als je van de zijlijn kijkt en het laat gebeuren, is er op een gegeven moment iets. Dan is het een feit en moet je het accepteren, of dat nu positief of negatief is. Anderzijds – en daarover hebben wij de vorige keer van gedachten gewisseld – trekt dit de hervormingsdiscussie die binnen de Wereldbank en het IMF woedt, uit die instituties. Zij zullen dit ongetwijfeld gebruiken als een hefboom om hun voordeel mee te doen. Als er niet actief een dialoog wordt ingezet, creëren ze op een gegeven moment wel een serieus alternatief. Ik ben zelf benieuwd hoe de minister dit ziet. Engageren houdt wel een gedeeltelijke steun in. Dit is echt een alternatief op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Hoe doe je dit anders dan wij?

Minister Ploumen: Ik ben het erg eens met wat de heer Sjoerdsma hier naar voren brengt. Het is natuurlijk de vraag of wij ons gaan engageren en hoe wij dat doen. Is het bovendien relevant om met de EU-landen in gezamenlijkheid op te trekken? Ik ga eerst in op dat eerste.

Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend en daarmee bedoel ik dat ik meer doe dan alleen erover lezen. In de bilaterale contacten met landen als Brazilië, Zuid-Afrika en China breng ik het onderwerp actief naar voren. Ik ga volgende week naar Brazilië en zal ik hier zeker over spreken. Als ik goed geïnformeerd ben, is er in 2014 een BRICS-top in Brazilië. Daar staat dit natuurlijk op de agenda. Ik zal daar in Brazilië dus zeker over spreken.

Toen ik in mei in China was, heb ik dit onderwerp ook opgebracht, om twee redenen. Ten eerste geeft dit soort gesprekken altijd wat meer informatie. Het gaat mij dan niet alleen om de letter, maar ook om de geest van de informatie. Het is belangrijk om te appreciëren hoe die tot je komt. Ik ben het eens met wat de heer Sjoerdsma aangeeft, namelijk dat het verstandig is om van meet af aan duidelijk te maken dat Nederland niet met zijn rug naar dit soort ontwikkelingen staat, maar geëngageerd wil blijven en wellicht, als men daar prijs op stelt, mee kan denken. Nederland heeft meegedaan in het debat over de verhoudingen binnen de Wereldbank en het IMF. Binnen de Wereldbank zijn er al verschuivingen opgetreden. In het IMF is dat nog niet aan de orde. Ik vind het belangrijk dat de verhoudingen ook de reallife balans weerspiegelen. Dan is er inderdaad nog wel een weg te gaan. Ik zal bij de volgende ontmoeting met de OS-ministers binnen de EU eens actief sonderen hoe men daar aankijkt tegen de BRICS-bank. Delen de ministers binnen de EU mijn visie dat wij daar niet met de rug naartoe moeten staan? Ik kan mij voorstellen dat een aantal like minded organisaties dat zullen doen. Ik kan mij ook voorstellen dat wij dan samen een gebaar kunnen maken. Dit is wel vooruitlopen op de zaken, maar dat lijkt mij wel een inzet die past bij wat de heer Sjoerdsma hier naar voren brengt.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik dank de minister voor deze toelichting en de toezegging. Ik waardeer dat zeer. Als je het nog wat breder trekt en kijkt naar het multilaterale stelsel, zie je meer van dit soort schaduwinstituten opkomen. Soms zijn dat instituten waar Nederland ook in heeft gezeten, zoals de G20, die langzaam op sommige punten toch de rol van de Veiligheidsraad lijkt over te nemen. Dat is natuurlijk niet helemaal zo, maar het begon economisch met de G7 en G8. Toen volgde de financiële crisis en werd dit de G20. Plotseling wordt bij die bijeenkomsten ook Syrië besproken. Dan heb je een initiatief dat volledig buiten de VN omgaat. Hetzelfde zie ik een beetje gebeuren bij de Wereldbank. De hervormingen van binnen stokken een beetje en dan zoeken landen het daarbuiten. De uitdaging is natuurlijk om te komen tot instituten die de uitdaging van deze eenentwintigste eeuw aankunnen, maar ik zie dit het liefst gebeuren zonder dat wij het kind met het badwater weggooien. Ik waardeer de uitleg van de minister dus zeer. Ik ben ook erg benieuwd naar wat haar Braziliaanse collega haar volgende week zal vertellen.

Minister Ploumen: Misschien is het goed om nog eens nadrukkelijk te vermelden dat de nieuwe agenda van Nederland waarin hulp, handel en investeringen samenkomen, ons ook tot een aantrekkelijke gesprekspartner maakt bij al die landen. Nederland kan daardoor namelijk vanuit een wat breder perspectief dan alleen maar dat van donor en ontvanger de dialoog met hen aangaan. Dat laatste biedt wel kansen, maar heeft ook zo zijn beperkingen, zoals wij de afgelopen jaren hebben kunnen zien.

De heer Van Laar (PvdA): Ik vraag mij toch af of wij we niet te vriendelijk zijn met deze opstelling. Het gaat om een bank die wordt opgericht, omdat de Wereldbank een aantal – niet eens heel veel – eisen stelt op het vlak van sociale rechten en omgevingsrechten. Sommige landen ervaren die eisen als lastig. Vervolgens is er een bank met China aan het stuur, om het maar zo te zeggen, want daar zit het geld waar de bank mee gefinancierd zal worden. Nu lijkt het erop dat de minister bereid is om daarnaast te gaan zitten of op de achterbank plaats te nemen. Ik gebruik nu even een bekende metafoor die hier al vaker gebruikt is. Ik vraag mij af of dat een verstandige koers is. Zou een iets meer confronterende koers niet beter zijn? Het zou namelijk heel gek zijn dat China en Brazilië, die grootontvanger zijn van bijvoorbeeld aanbestedingen van de Wereldbank – hun bedrijfsleven voert het gros van de opdrachten uit – nu hun geld terugtrekken uit de Wereldbank en een eigen bank beginnen en dat wij dan vrolijk als vrienden verder door het leven gaan. Dat lijkt ons niet de meest logische koers.

Minister Ploumen: De heer Van Laar brengt heel verstandige opmerkingen en waarschuwingen naar voren. Laten wij ermee beginnen dat je nooit vriendelijk genoeg kunt zijn. Dat gezegd hebbende, ben ik van mening dat je, vanaf het moment dat je je engageert, een gesprekspartner kunt zijn. Dat kan niet alleen op de punten die de heer Van Laar naar voren brengt, maar je kunt daar wel juist op ingaan. Natuurlijk zijn die zorgen er ook. Dit geldt overigens niet alleen in het kader van die BRICS-bank, maar ook breder in relatie met een aantal landen. Het engagement biedt ook de kans om de perspectieven die wij belangrijk vinden, onder de aandacht te brengen van de betrokken landen voor het geval zij zich daar zelf nog niet van bewust zijn. Ik constateer als resultaat van de gesprekken die ik het afgelopen jaar heb gevoerd in landen als China, India en ook Brazilië, dat men daar ook zeer veel oog begint te krijgen voor het belang van onderwerpen zoals duurzaamheid. Vele leden der Kamer zijn ongetwijfeld al eens in Bejing en andere grote steden in China geweest en hebben zelf kunnen waarnemen dat de vervuiling een te grote impact heeft op het dagelijkse van mensen. Binnen die landen leven die zorgen dus ook. Engagement geeft de kans om daarop aan te haken en die onderwerpen blijvend onder de aandacht te brengen, ook via de ingang van de BRICS-bank.

De heer Van Laar (PvdA): Op het terrein van vriendelijkheid leg ik het gegarandeerd af tegen deze minister. Vriendelijkheid is sowieso niet mijn sterkste punt. Ik vraag mij wel af of dit terecht is, echt waar. Ik ben helemaal voor engagement en het op gang houden van de dialoog om invloed uit te oefenen als er geen keuze is. Als het de overheid van een land betreft of een internationale organisatie waar wij niet omheen kunnen, zeg ik «alla». Deze bank wordt echter opgericht als concurrent, counterpart, tegenhanger van de Wereldbank. Wij achten die Wereldbank hoog, ook gezien de evaluatie. Waarom zouden wij daarin participeren als er al iets is wat wij beter vinden? Is het dan niet beter om ons wat meer te distantiëren?

Minister Ploumen: De heer Van Laar suggereert nu een tempo en intensiteit van engagement die ik mijzelf nog niet heb horen uitspreken. Hij vraagt: waarom participeren en meedoen? Ten eerste is er nog niets om in mee te doen. Er ligt nog niet veel vast. Ten tweede heb ik nog niet gezegd dat wij gaan meedoen. Overigens is het ook de vraag of men daarop zit te wachten. Betrokkenen zeggen dat deze fase nog wel drie jaar kan duren voordat die tot oprichting of operationalisering leidt. Het gaat mij erom dat het goed is om in deze fase geëngageerd te zijn en ervaringen te delen. Ik wil graag informatie krijgen over de wijze waarop men zich die bank voorstelt en hoe men die wil positioneren ten opzichte van bestaande structuren. Er is nog lang geen sprake van meedoen. Tegen die tijd lijkt het mij een interessant onderwerp van gesprek, ook met de Kamer. Nogmaals, zo ver is die bank nog lang niet en zo ver is Nederland ook nog lang niet.

Ik kom terug op de algemene appreciatie van het beleid dat de nieuwe president Wereldbank heeft ingezet. Daarna kom ik nog op vraagstukken over procurement, aanbestedingen en dergelijke.

De heer Smaling vroeg «What's new, pussycat?». Ik persoonlijk denk bij Tom Jones aan heel andere dingen. Ik zag hem recentelijk nog optreden en was onder de indruk van zijn vitaliteit. Ik zeg dit speciaal tegen de heer Smaling. Ik mag hopen dat ik, tegen de tijd dat ik zo oud ben als de heer Tom Jones, nog eenzelfde souplesse op het podium ten toon kan spreiden. Ik zeg dit omdat ik Tom Jones hernieuwd vitaal vond. Ik zie dit ook bij de Wereldbank. Ik zie meer nieuws bij de Wereldbank dan de heer Smaling nu suggereert. Ten eerste ben ik toch elke keer weer aangenaam verrast door het tempo en de intensiteit waarmee de bank op een zeker moment afscheid heeft genomen van de Washington Consensus. Ik geloof dat niemand van ons hier aan tafel een voorstander daarvan was en ook terugkijkend niet van is. Ik vind dat wij de focus op armoedebestrijding en de focus op niet alleen op welvaart, maar ook op welzijn, tijdens het afgelopen decennium in de Wereldbank terugzien, ook onder verschillende Wereldbankpresidenten. Mijn waarneming is dat president Kim daar een volgende stap in zet. Dit betreft niet alleen het proces, want hij is toch meer van de evidencebased solutions dan van allerlei economische modellen die klakkeloos worden nagevolgd, maar ook de inhoud en de wijze van samenwerking. Terwijl de bank in vroeger tijden nog wel eens in splendid isolation haar blauwdrukken uitrolde over landen, doet Kim een duidelijke outreach naar onder andere de VN. Dat was goed zichtbaar doordat hij vrij snel na zijn aantreden samen met Ban Ki-moon naar het Grote Merengebied ging, een gebied waar zowel qua welvaart als welzijn grote stappen te zetten zijn. Het werd ook duidelijk door de wijze waarop hij opereert richting EU en richting landen als Nederland. Ik vind dat hij met zijn twee doelstellingen meer bite aanbiedt dan zijn voorgangers als het gaat om oog hebben voor de inclusiviteit van de groei en niet alleen voor de groei zelf. Ik blijf dat natuurlijk wel nauwlettend volgen, want papier is inderdaad geduldig en het komt er nu op aan om daar ook stappen in te zetten. Maar ik vind wel dat de heer Kim als het gaat om de structuur en de invulling van de positie van de bank voortvarender te werk gaat dan een aantal van zijn voorgangers. Hij heeft onlangs al een aantal wijzigingen doorgevoerd. Dus niet alleen de IOB-evaluatie was positief – die strekte zich overigens ook uit over een wat langere periode – maar ook mijn eigen waarneming is positief.

De heer Smaling (SP): De doelstelling is armoede verminderen en die onderste laag, die 40%, omhoogtrekken. Is dat geen windowdressing? Het gaat toch om een bank. Het gaat dan wel om zachte leningen, maar als je kijkt naar de businesscase en de internal rate return van de projecten waarvoor wordt geleend, dan is het vaak niet heel makkelijk om die te koppelen aan de armste mensen. Als in sectoren als gezondheidszorg en onderwijs, die onze WRR als palliatieve sectoren aanduidt, wordt geïnvesteerd, zie ik niet zo een-twee-drie die return on investment. Mijn zorg is dus dat het windowdressing is om de minister en haar collega's te behagen. Ik zie nog niet een concrete vertaling in leningen en projecten, waarvan ik denk: dit is een frisse nieuwe probleemoplossende aanpak.

Minister Ploumen: Ik ga wel een stukje met de heer Smaling mee in zijn kritische reflectie dat wat op papier staat, nog niet vanzelf werkelijkheid wordt. Ik denk dat we dat zeer delen. Ik zie een aantal veelbelovende ingrepen van deze nieuwe Wereldbankpresident, maar ik ben het wel eens met de heer Smaling dat the proof of the pudding in the eating is. Die ingrepen moeten ook consequenties hebben voor de wijze waarop projecten geapprecieerd worden en wellicht ook voor de keuze van projecten. Ik kan mij zo voorstellen – dat zeg ik de heer Smaling van harte toe, want dat ligt geheel in lijn met wat ik in een eerder overleg al heb aangekondigd – dat ik in de vooruit- en de terugblik op de vergaderingen van de Wereldbank juist dit soort aspecten iets meer uitlicht. Ik zal dus even achter de coulissen stappen en een appreciatie geven van de voortgang. Daar gaat het voorbeeld ook over.

Op welke wijze zet de Wereldbank zich in als teamspeler en komen de juiste mensen wel op landeniveau in die kantoren te zitten? Daar zijn absoluut nog wel verbeteringen aan te brengen. Dat is echter allemaal wel instrumenteel voor het laten slagen van die doelstellingen. Ik ben positiever dan de heer Smaling over de intrinsieke motivatie van de nieuwe Wereldbankpresident om langs deze lijn te werken. Maar ik ben het zeer eens met de heer Smaling dat we dat ook zorgvuldig dienen te volgen. Dat is ook het type briefing dat ik aan onze bewindvoerder voor de kiesgroep zou willen meegeven.

De heer Smaling (SP): De toezegging is dus dat de minister niet gaat knikken als de bank op dit abstractieniveau blijft hangen, maar dat ze zal doorvragen tot echt duidelijk is waar de boter en waar de vis zich bevinden.

Minister Ploumen: Jazeker. Ik doe dat graag op aansporing van de heer Smaling, maar ik heb die aansporing niet per se nodig. De vraag hoe de decentralisatie van de Wereldbank, waar Nederland echt een voorstander van is, kan worden ingericht, is een punt dat ik de vorige keer dat ik in Washington was al heb opgebracht en dat zal ik zeker blijven doen. Daar zit namelijk de spanning. De heer Sjoerdsma en de heer Van Laar duidden daar ook al op toen zij vroegen hoe ik de wijze waarop deze nieuwe Wereldbankpresident te werk zal gaan de komende periode, apprecieer.

Een niet onbelangrijk punt dat een aantal leden naar voren heeft gebracht, gaat over de mensenrechten in het beleid van de Wereldbank. Dat is ook zo'n onderwerp, waarbij je kunt zeggen: papier is geduldig, maar hoe gaat de Wereldbank daar nu feitelijk mee om? Ik heb in juni naar aanleiding van het rapport van Human Rights Watch, aangegeven dat Nederland dat nauwlettend volgt. Wat is er sinds die tijd gebeurd? Dat rapport is eind juli uitgebracht. Dat is op dat moment gedaan, omdat er de dag daarna een technische briefing zou zijn over de stand van zaken rondom het lopende proces van de herziening van de controlemechanismen. Die technische briefing was dus niet besluitvormend, maar wel een gelegenheid om iets te horen en om iets terug te zeggen. Nederland heeft toen zijn zorgen geuit over de bevindingen in het rapport van Human Rights Watch. Daarmee hebben we ook meteen onze positie gemarkeerd. Dat betekent ook dat ik het op deze najaarsvergadering weer ga opbrengen.

De formele herziening van de safeguards is een langdurig en moeizaam proces. Ik heb geen zin om te doen of wij dat in een najaarsvergadering allemaal geregeld krijgen. Ik denk dat het goed is om op twee punten een nuance aan te brengen. Een punt is het belang van de mensenrechten op de onderscheiden onderwerpen die wij het afgelopen jaar ook in de Kamer hebben zien passeren, zoals landacquisitie. Dat blijven wij voortdurend aan de orde stellen. Het tweede punt is de formele herziening van die safeguard. Daarbij kies ik voor de benadering om met gelijkgezinde donoren aan de slag te gaan. Bij de herziening van die safeguard willen wij aankoersen op een verbreding van het formele spectrum van in aanmerking te nemen mensenrechten. Ik wil ook inzetten op een minimale check, een verificatie van de inzet op die mensenrechtenschendingen. Er is een aantal landen dat ons daarin niet zal steunen. Ik zeg de Kamer graag toe, zoals ik vanzelfsprekend al van plan was, om elke keer in de vooruitblik en de terugblik op de inzet van Nederland en de voortgang die wij hebben geboekt, dit onderwerp heel expliciet aan de orde te stellen.

Ik heb tijdens mijn verblijf in Washington ook een diner met gelijkgezinde landen, waarbij dit, net als het beloningsbeleid, een van de onderwerpen op de agenda is. Ik meld de Kamer daar dan graag meer over.

De Wereldbank is natuurlijk niet de enige instelling waarbij wij nadrukkelijk aandacht vragen voor de mensenrechten. Dat doen wij ook bij de Asian Development Bank. Dat hebben we in de laatste vergadering van de Asian Development Bank gedaan naar aanleiding van een project in, ik meen, India rondom kinderarbeid in een bouwproject. Ook bij het programma dat de heer Van Laar naar voren bracht in Oezbekistan zijn er issues. Bij de initiële projectbeoordeling is door de Asian Development Bank gebruikgemaakt van hun eigen safeguard policies.

Zou dat project goedgekeurd zijn als niet alleen maar naar issues rondom watergebruik was gekeken, maar ook naar kinderrechten en mensenrechten binnen de katoenpluk? Dat is moeilijk te zeggen, zeg ik tegen de heer Van Laar. Nederland heeft binnen de boardvergadering een relatief kleine stem. Sterker nog, het gewicht van die stem is iets meer dan 1%. De regionale aandeelhouders Japan, China en India hebben meer stemkracht. Wij stemmen meestal samen met de Canadezen, de Zweden, de Noren, de Denen, de Finnen en de Ieren. Maar wij willen met die gelijkgezinde landen natuurlijk niet voortdurend tegen stemmen, want daarmee zetten we onszelf dan buitenspel. Ik zeg wel tegen de heer Van Laar dat wij absoluut oog hebben en houden voor die bredere benadering van de mensenrechtenproblematiek, multisectoraal. Wij maken elke keer per vergadering en per project een inschatting met gelijkgezinde landen wat de meest verstandige strategie is om binnen zo'n project, maar ook breder binnen het beleid van de Asian Development Bank tot verbeteringen te komen.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik wil nog even terugkomen op het rapport van de Human Rights Watch en de wijze waarop de Nederlandse positie gemarkeerd wordt. Ik herinner me dat deze minister in de zomer geschokt was. Als ze de positie van Nederland markeert, kan dat toch krachtiger dan op ambtelijk niveau in een technische briefing, waar eigenlijk niet wordt gewacht op input, maar waar informatie wordt gegeven. Dat het in de tussentijd misschien wat minder scherp is gebeurd, maakt het des te belangrijker, zoals de minister zelf ook zegt, om in deze herfstvergadering daar serieus op aan te dringen. Daarbij steun voor die tweeledige aanpak. Enerzijds de losse kwesties als landroof en anderzijds de meer systematische kant, namelijk hoe we omgaan met de safeguards en met het impact assessment.

Ik wil nog een extra element naar voren brengen. Als je die safeguards eenmaal bereikt hebt – laat ik maar optimistisch zijn – dan moet de bank ze ook kunnen uitvoeren. Hoe optimistisch is de minister daarover? Bij mijn weten lopen er op dit moment zes mensenrechtenspecialisten bij de Wereldbank rond.

Minister Ploumen: We lopen hiermee wel een beetje op de zaken vooruit, want eerlijkheid gebiedt om te zeggen dat het opnemen van die safeguard waarschijnlijk een heel lange weg is die wij te lopen hebben. Ik kan mij echter voorstellen dat, als wij daar zijn aangekomen, hetzelfde geldt als wat ik tegen de heer Smaling heb gezegd, namelijk dat papier geduldig is, maar dat er dan een gesprek moet volgen over hoe je dat kunt implementeren. Wij moeten de Wereldbank overigens ook wel recht doen, want men heeft ook op dat punt grote stappen gezet. Het eigen Inspectiepanel is bijvoorbeeld een instantie waar we allemaal vertrouwen in hebben. Maar een wijziging in beleid moet vanzelfsprekend ook leiden tot in ieder geval bezinning op hoe men dat vervolgens in de praktijk gaat brengen.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik denk dat het goed is om daar met gelijkgezinde landen in op te trekken. Tegelijkertijd gaat het natuurlijk niet alleen om het overtuigen van andere landen die bij de Wereldbank zijn aangesloten, maar ook om het overtuigen van de president. Hoe ziet de minister dat voor zich? Als ik hem zo hoor spreken over mensenrechten, dan zegt hij: wij doen aan ontwikkeling en dat op zich betekent dat we aan mensenrechten doen. Dat is natuurlijk een fundamenteel andere manier van tegen de kwestie aankijken dan wij wellicht in deze Kamer doen. Hoe gaat de minister het gesprek met de president daarover aan?

Minister Ploumen: De heer Kim en ik hebben voor de zomer een kennismakingsgesprek gehad. Ik heb de komende week weer een bilateraal gesprek met hem. Dit is gewoon een onderwerp op de agenda. Ik zal nader duiden welk belang Nederland hecht aan die bredere mensenrechtenbenadering die wij voorstaan. Ik zal ook met hem het gesprek aangaan over hoe hij dat breder voor zich ziet, ook in zijn nieuwe beleid en in het bereiken van zijn twee doelstellingen. Dat is dus een vanzelfsprekend onderwerp van gesprek, ook in de bilaterale contacten.

De heer Van Laar (PvdA): Als het gaat om de Asian Development Bank is het antwoord van de minister mij nog niet helemaal duidelijk. Gaat het project nu door? Vinden wij dat het niet door had moeten gaan? Is daar Nederlands geld bij betrokken, direct of indirect? Kan de minister iets meer duidelijkheid geven, wellicht in tweede termijn?

Minister Ploumen: Nogmaals, ons stemgewicht is vrij klein. Daarom is het beter om met gelijkgezinde landen op te trekken. Ik zal in tweede termijn nog ingaan op meer details van dat programma. Daarbij teken ik dan wel aan dat ik het wat lastig vind om achteraf te zeggen: volgens ons had het niet door moeten gaan. Het gaat om de kracht waarmee je dat eventueel tijdens een vergadering kan inbrengen. Ik kom daar graag meer in detail op terug in tweede termijn.

Voordat ik in zal gaan op onze inzet bij de IDA 17-onderhandelingen, wil ik ingaan op vragen over de kwalitatieve inzet van de Wereldbank. Dat zijn vragen van de VVD-fractie, maar ook van een aantal andere fracties naar aanleiding van het IOB-rapport. Ik zei al dat het IOB-rapport een appreciatie geeft van de inzet in het laatste decennium. Het is dus niet een kortetermijninzet. De heer Smaling vroeg op welke manier je ex-postbevindingen kunt integreren in je ex-antebeoordelingen. Dat is een vraag die een veel bredere reikwijdte en ook relevantie heeft dan alleen deze ene IOB-evaluatie van deze ene Wereldbank, hoe belangrijk ook. Het is een vraagstuk waar veel beleidsmakers mee worstelen. Terugkijken is belangrijk. Vaak is een aantal van de leringen die te trekken vallen uit zo'n evaluatie ook al weer toegepast. Het zou daarom interessant zijn om te kijken of je wat meer reallife evaluaties zou kunnen uitvoeren. Het is goed dat de heer Sjoerdsma weer aanschuift, want dit is een onderwerp dat hem ook zeer na aan het hart ligt. Het gaat over open data en de beschikbaarheid van reallife appreciatie ten dienste van niet alleen de belastingbetalers hier en de burgers in landen die ontvangers zijn, maar ook van de beleidsmakers. Mijn inschatting is dat we inmiddels wel zover zijn dat we zowel op projectenniveau als wat breder beleidsmatig niet alleen hoeven terug te kijken, maar ook in staat zijn om werkende weg inzichten op te nemen in de uitvoering van projecten. In die zin ben ik iets positiever dan de heer Smaling.

De heer Smaling merkte op dat het op landenniveau is gedaan en vroeg of het ook niet op projectniveau gedaan zou kunnen worden en dan vergelijkenderwijs. Ik vind dat een interessante suggestie. Ik weet echter niet of het al in de pijplijn zit of dat het al eens is gedaan. Ik zal daar graag in tweede termijn iets over zeggen. Ik zie namelijk zeer zeker de relevantie daarvan, zeker als het gaat om het vergelijken van programma's van de Wereldbank binnen een bepaalde sector met die van anderen. Ik zal kijken of het op de een of andere manier al gerealiseerd wordt. De Wereldbank Groep voert natuurlijk zelf ook evaluaties uit. Wellicht dat het ook op metaniveau interessant is om een aantal van die evaluaties naast elkaar te leggen. Ik kom daar nog op terug, want ik wil niet iets toezeggen wat al gedaan wordt. Dat zou wel heel gemakzuchtig zijn.

Wat betekent zo'n appreciatie van IOB voor de financiële inzet van Nederland bij IDA 17? Ik ga de spanning toch nog een beetje verder opvoeren. Niet omdat ik dat niet zou willen delen met de Kamer, maar de onderhandelingen over IDA 17 lopen nog. In december vindt de finale afronding daarvan plaats. Het is goed gebruik om bij onderhandelingen de kaarten een beetje tegen de borst te houden. Wij hebben niet alleen te maken met onze absolute inzet, maar ook met het relatieve belang van Nederland ten opzichte van de inzet van andere landen. Misschien kan ik de Kamer meegeven en kan men daar genoegen mee nemen – dat is uiteraard ter beoordeling van de Kamer zelf – dat ik niet vooruitloop op die onderhandelingen, maar dat ik vanzelfsprekend de positieve evaluatie van IOB laat meewegen in mijn inzet van multilaterale gelden. Ik zal ook het relatieve gewicht van Nederland binnen de Wereldbank, maar ook binnen een aantal andere UN-organisaties, ook ten opzichte van elkaar, meewegen. Verder zal ik goed oog houden op value for money, die ik wil krijgen van de Wereldbank. Dat zal ik ook meewegen. Die aspecten gezamenlijk bepalen onze onderhandelingsinzet. Ik hoop dat de Kamer begrijpt dat het in het belang van Nederland en onze inzet is dat ik hier nog geen concrete bedragen zal noemen.

De heer Smaling (SP): Ik hoef geen bedrag te horen van de minister. Ik ben echter wel benieuwd hoe het dan gaat. Is het nu geheim omdat dat beter is voor de onderhandelingen van straks? Wat er uiteindelijk naar de Wereldbank gaat, heeft natuurlijk indirect ook repercussies voor wat er bilateraal nog kan worden uitgegeven. Zal de minister straks na die twee dagen, aan het eind bij de borrel zeggen «Kim, jongen, geweldig gedaan» en wordt dan een bedrag vastgesteld? Hoe gaat het proces? De minister hoeft geen bedrag te noemen, maar ik ben wel benieuwd naar het proces.

Minister Ploumen: Ik heb zelf een wat ander beeld bij hoe ik wil dat het proces verloopt dan de suggestie die de heer Smaling hier doet. Het is een ordentelijk proces, in een vergaderkamer en met schorsingen, waarin elk land de inzet spiegelt met wat andere landen doen. Verder vindt de afweging plaats binnen de kaders die ik in de nota «Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen» heb aangegeven van wat ik binnen het multilaterale kanaal wil besteden en wat ik anderszins wil besteden. Ik zie dus niet een proces voor me, waarbij ik bij wijze van spreken, zeg: de inzet bij de Wereldbank wordt zo groot dat ik daardoor het budget van onze inzet op water zie verkleinen. Het speelt zich allemaal af binnen de kaders voor de multilaterale bestedingen. Natuurlijk vinden die onderhandelingen aan een vergadertafel plaats en is het minder een marktplaats dan de heer Smaling hier nu doet voorkomen.

Er waren ook nog wat vragen over de inzet van de Wereldbank als teamspeler. Met name de VVD-fractie vroeg daarnaar. Ik ben daar zelf ook kritisch over. De Wereldbank mag zich echt nog wel wat meer opstellen als teamspeler. Dat heeft ook te maken met het belang dat ik hecht aan de kwalitatieve decentralisatie van de Wereldbank en de kracht die landenteams ten toon kunnen spreiden. Zeker nu de EU daar een aantal significante stappen in heeft gezet en Nederland daar een van de aanjagers van is. Ik herhaal nog maar even de waarneming die ik eerder heb gedaan, namelijk dat iedereen coördinatie van belang vindt, maar niet gecoördineerd wil worden. Ik wil daar echt het goede voorbeeld in geven. Dat betekent dat wij soms een veer moeten laten. Ik zal dat ook met kracht, zowel in mijn bilaterale gesprekken met de top van de Wereldbank, als met gelijkgezinden, als in de plenaire sessies nadrukkelijk onder de aandacht brengen. Ik zie wel hoopgevende signalen. Ik refereer daarbij aan het gezamenlijk optrekken van de heer Kim en de heer Ban Ki-moon in het Grote Merengebied, dat daar echt wel impact heeft gehad. Wij zouden dat niet bijzonder moeten vinden, maar wij zouden dat gewoon moeten vinden. Dat is nadrukkelijk mijn inzet daarbij.

De aanbesteding is een belangrijk onderwerp. Ik heb daar in mijn vorige bezoek aandacht aan besteed en dat ga ik nu weer doen. Ik zit dan met Nederlandse bedrijven om tafel. Dat is overigens ook gedaan met de vicepresident van de Wereldbank hier in Nederland. Er is een sessie geweest met VNO-NCW en een aantal CEO's. Het aanbestedingsbeleid is toen doorgenomen en er is aangegeven waar voor het Nederlandse bedrijfsleven de knelpunten zitten. Ik luister niet alleen naar diegenen die die knelpunten naar voren brengen, maar ik breng die knelpunten ook actief over naar het management van de Wereldbank. Ik verwacht van hen dan – tot nu toe gaat het ook steeds zo – dat zij dat terugkoppelen en aangeven wat zij met die knelpunten hebben gedaan. De VVD-fractie heeft gelijk als zij aangeeft dat veel van die aanbestedingen nog te veel gebaseerd zijn op de prijs, waardoor een race to the bottom ontstaat die wij ook op andere terreinen niet wenselijk vinden. Dat betekent dat wij daar actief op inzetten, ook bij de herziening die plaatsvindt van dat procurement beleid. Formeel heet dat het Procurement Policy Review. In dat licht moeten wij ook het bezoek aan VNO-NCW en de gesprekken met CEO's van grote bedrijven gezien worden. Nederland heeft ook een position paper geschreven dat daarover gaat. Daar hebben acht andere landen zich bij aangesloten. Het is dus absoluut een belangrijk onderwerp dat op de agenda blijft staan.

Verder zijn er vragen gesteld over de specifieke inzet van Nederland als het gaat om de synergie tussen het Wereldbankbeleid en het Nederlandse beleid en ook de inzet op vrouwen en gender. Een interessant vraagstuk is of je de meeste synergie krijgt door te convergeren of juist niet. Hoe meer je richting je eigen beleid gaat en hoe meer je belegt in trustfunds, hoe meer je meewerkt aan versplintering. Ik heb vorige keer al aangegeven dat ik vind dat wij daar veel prudenter in moeten zijn. Dat betekent dat er nu ook actief gekeken wordt door Nederland en de Wereldbank waar wij wat meer lijn kunnen brengen in die trustfunds. Het belang van kostenreductie is steeds onderwerp van gesprek, ook in deze commissie. Je kunt niet aan de ene kant aandringen op kostenreductie en aan de andere kant steeds meer een lijn handhaven die tot meer transactiekosten leidt. Daar kijken wij dus zeer actief naar en daar nemen wij maatregelen voor. Ik vind het wel interessant om een aantal beleidsterreinen van Nederland heel actief terug te zien in het beleid van de Wereldbank, omdat dat de vraagstukken zijn waar de internationale gemeenschap mee te kampen heeft. Alles rondom water en voedselzekerheid is natuurlijk heel instrumenteel als het gaat om het verminderen van de armoede. Misschien is dat dus het bredere belang en niet zozeer het enge belang dat Nederland per se in al zijn beleid terug wil zien. Een groot deel van ons beleid adresseert echter de vraagstukken waarvan wij vinden dat de Wereldbank zich daar ook mee bezig zou moeten houden.

20–25 jaar geleden had ik mij niet kunnen voorstellen dat de Wereldbank een bondgenoot zou zijn als het gaat om de positie van vrouwen. Toch is dat inmiddels zo. Een van de rapporten die zij heeft uitgebracht, gaat ook over de positie van vrouwen. Dat laat zien dat de Wereldbank enorm veel belang hecht aan die positie van vrouwen en de wijze waarop die geïntegreerd kan worden in haar eigen beleid. Nederland brengt in de beleidsdiscussies gender heel systematisch in. Er is binnenkort een werkoverleg tussen onze afdeling en IFC over lessons learned en de verwerking daarvan in open data en resultatenrapportages. We willen natuurlijk ook een appreciatie van die inzet terugzien. Er is hierover ook recent overleg hier ter stede geweest.

Als je kijkt naar de prioriteiten van IDA 17 – los van de financiële inzet – dan is gendergelijkheid een van de belangrijke onderwerpen, naast inclusieve groei, fragiele staten en klimaatverandering. Dat convergeert weer met de Nederlandse agenda. Er is geen specifieke inzet op LHBT-rechten. De positie van homo's, lesbo's, biseksuelen en transgenders verloopt meer langs de lijn van de mensenrechteninzet via de safeguards. Daar heb ik net over gezegd dat op dat punt actieve aanmoediging van Nederland en gelijkgezinde landen zeker nog wel aan de orde is.

De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb nog een vraag en vergeef mij als dat aan de orde is geweest toen ik even buiten de zaal was. Mijn vraag ging over mensenrechten en schuldverlichting aan Sudan.

Minister Ploumen: Daar heeft de heer Sjoerdsma inderdaad een vraag over gesteld. Ik was ook vast voornemens om daar iets over te zeggen. Die schuldverlichting wordt afgekondigd door de Groep van Parijs. Die hebben daar een vrij strikt beoordelingskader voor. Een van de belangrijkste elementen daarin gaat over het doorgevoerd hebben van structurele hervormingen die ten goede komen aan een gezonde economie. Vooralsnog zien wij in Sudan vooral sociale onrust en weinig structurele hervormingen. Als je kijkt naar de criteria van de Groep van Parijs moet je vaststellen dat niet de verwachting is dat Sudan daar op korte termijn aan zal gaan voldoen. Schuldverlichting is dan ook nog niet aan de orde.

De heer Sjoerdsma (D66): Het stelt mij enigszins gerust om de minister dat zelf te horen zeggen. Ik hoorde van Duitse zijde namelijk – dat ging overigens niet om schuldverlichting – dat een onvoorwaardelijke stap werd gezet om de economische betrekkingen met Sudan weer aan te halen. Het zijn dus gemengde signalen die vanuit de internationale gemeenschap komen. Aan de ene kant zijn er de zwaar geïrriteerde Verenigde Staten die waarschijnlijk geen trek meer hebben in überhaupt schuldverlichting, nog even los van voorwaarden, en aan de andere kant is er Duitsland, dat zegt: laten we maar gewoon aan de slag gaan. Ik vind het goed om te horen dat de minister nog op de voorwaardelijke en duidelijke lijn zit.

De heer Van Laar (PvdA): Ik had nog gevraagd of de spreiding van het Nederlandse geld over steeds meer projecten en steeds kleinere bijdragen, bijdraagt aan het reduceren van kosten en of het focussen van geld daarvoor misschien beter zou zijn.

Minister Ploumen: Ik heb daar al enige woorden aan gewijd, maar ik vul die graag nog even aan. Het is niet zo dat je aan de ene kant als land kunt aandringen op kostenreductie en aan de andere kant meewerkt aan de verhoging van transactiekosten door versnippering. Wij hebben dan ook al eerder een traject ingezet om tot nadere stroomlijning te komen. Ik zie namelijk die spanning. Ik vind zelf ook dat je het zicht op de kosten, maar ook op de resultaten kwijtraakt als je te veel versnippert. Ik ben het dus zeer eens met de heer Van Laar. Dat is dan ook de inzet van Nederland.

De voorzitter: Ik zie dat er behoefte is aan een korte tweede termijn. De spreektijd zal twee minuten per woordvoerder zijn.

De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Het blijft altijd lastig om een discussie te voeren met deze minister omdat er weinig licht zit tussen haar en mij. Dat maakt het voor een politicus ondankbaar. Nee, het is natuurlijk heel fijn, mede omdat wij het lidmaatschap van dezelfde partij delen.

We hebben het kort gehad over de BRICS-bank en de opstelling van Nederland daarin. Misschien is het goed om daar na het bezoek van de minister verder over te praten, want dan is er meer informatie. Ik neem aan dat de oprichting van de BRICS-bank niet zonder gevolgen zal blijven voor de positie van die landen binnen bijvoorbeeld de Wereldbank. Dat zal van tevoren duidelijk gemaakt moeten worden, zodat die gevolgen ook zijn te overzien. Ik vraag mij wel af hoe die dialoog zal gaan.

Ik ben blij met de toezegging dat de minister uitgebreid gaat rapporteren over de voortgang van het mensenrechtenbeleid en dat wij de vinger aan de pols kunnen houden. Ik heb bij mijn medewerker even nagevraagd of de Asian Development Bank recent is besproken in deze commissie. Hij kon zich dat niet herinneren. Wellicht is het daarom goed als de minister een brief stuurt over de Asian Development Bank, de betrokkenheid van Nederland daarbij en hoe het tot nu toe gaat. Wellicht wil zij ook een aantal projecten waar wij tegen gestemd hebben eens voor het voetlicht brengen, zodat we kunnen zien of de positie van Nederland daarin wel goed is en of die ook zo zou moeten blijven. Dat zouden we dan kunnen bespreken in een volgende vergadering.

Ten slotte dank voor de antwoorden.

De heer Sjoerdsma (D66): Dank voor de antwoorden. Vanuit een oppositiepartij was het dit keer ook lastig om de minister te betrappen op meningen die ons niet aanstonden.

Het is goed dat we even zijn ingegaan op de wat bredere context van de Wereldbank. Het is ook goed om van gedachten te wisselen met de minister over hoe zij de BRIC-ontwikkeling ziet en om te zien dat zij bereid is om de handschoen een beetje op te pakken, in die zin dat het aan bod zal komen tijdens haar aankomende bezoek aan Brazilië. Ik vermoed dat het ook aan bod zal komen in de herfstvergadering van de Wereldbank en bij de EU-ministers. Ik ben heel benieuwd hoe dat zich verder ontwikkelt.

Ik ben het ook met de minister eens dat het nu niet aan ons is om de confrontatie te zoeken. Ik denk dat het in eerste instantie zaak is om te kijken hoe wij de ontwikkelingen, die zich ook buiten de bank afspelen, zo kunnen plooien dat die de bank en onze eigen doelstellingen ten goede kunnen komen.

Dank ook aan de minister voor haar inzet op het gebied van mensenrechten, zowel in algemene zin, als voor die in Sudan. Dat maakt het bijna spijtig dat zij niet bij de bespreking van de Mensenrechtennota was afgelopen maandag, maar wellicht doen we dat nog een keer over.

Tot slot vind ik het ook goed dat de minister echt werk maakt van de aanbestedingsprocedure. Ik heb daar in eerste termijn weinig over gezegd, maar ik denk inderdaad dat de prijs versus kwaliteit-afweging een belangrijke is. De minister had het in haar termijn over een gesprek tussen de heer Kim van de Wereldbank en een aantal grote CEO's. Ik ben wel benieuwd welke pijnpunten die bedrijven daar op tafel hebben gelegd, los van de prijs versus kwaliteit, en waar de minister specifiek op inzet. Daarnaast ben ik uiteraard benieuwd naar de position paper, maar die zal vermoedelijk samenhangen met die door de CEO's geïdentificeerde pijnpunten.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Dank aan de minister. Haar antwoord was erg bevredigend en interessant. Het is een leuk debat. Ik denk dat het zinnig is om straks te kijken of de bank zelf ook vooruitkijkt en of het niet business as usual zal zijn als het gaat om de inhoudelijke punten. Ik maak me toch wel zorgen over het vrij algemene karakter van de speerpunten die nu benoemd zijn. Ik wil de analogie met Tom Jones even vasthouden. We hebben een Tom Jones 2.0 gezien. Hij zong toen Sex Bomb en dat had niets meer te maken met die suffe liedjes als Green, green grass of home. Zo moet je misschien ook naar de bank kijken. We hebben lange tijd gezucht onder een structurele aanpassing. Op een gegeven moment is die afgezworen, maar de klok is wel een tijdlang teruggezet in de ontwikkelingslanden door zo vast te houden aan een bepaald denken.

Wat betreft die eventuele evaluatie op projectniveau wil ik de minister helemaal niet op kosten jagen of projecten verzinnen. Ik wil er ook niet in een motie om vragen, maar misschien dat de minister er zo nog wel even op kan reageren. Het is een beetje het verschil tussen Nederland dat op een station een extra perron aanlegt of het perron beter toegankelijk maakt voor invaliden, en een Wereldbank die de gebiedsontwikkeling van het hele stationsgebied op zich neemt. Dat verschil voel ik een beetje. Het gaat dan dus om grootte, om de termijn om het te realiseren en ook om continuïteit. Wij hebben natuurlijk met de politieke realiteit te maken die om de vier jaar en vaak zelfs sneller, verandert. Dat zijn toch wel punten waar de bank en wijzelf behoorlijk in verschillen. Als het gaat om gebiedsontwikkeling denkt de ontvanger van een lening, bijvoorbeeld Breda in de Fyra-kwestie, waarbij sprake is van een gebiedsontwikkeling rond de stad: daar gaan wij profijt van hebben. Maar wij als donor zouden zeggen: we betalen het perron en dan is het duidelijk dat daar voordeel ligt. Dat bedoel ik met dat je niet dezelfde dingen moet gaan doen. Synergie is oké, maar doe vooral waar je sterk in bent en dat is voor ons als bilaterale donor niet noodzakelijkerwijs hetzelfde als voor een multilaterale bank.

De voorzitter: Ik vraag de heer Sjoerdsma om het voorzitterschap van mij over te nemen, want hij is nu de langstzittende na mij.

Voorzitter: Sjoerdsma

De voorzitter: Ik geef mevrouw De Caluwé graag het woord.

Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Ook namens de VVD dank aan de minister voor de beantwoording van alle vragen en voor de uitvoerige discussie met ons in eerste termijn. Dank ook aan de minister dat zij aangeeft dat zij de positie van teamspeler van de bank nadrukkelijk onder de aandacht wil brengen. Zij heeft in eerste termijn ook aangegeven dat Nederland hierbij het goede voorbeeld zou moeten geven en dat ze daar ook op inzet. Mijn vraag die dan nog overblijft, is hoe dat zit in het licht van de EU-inzet in fragiele staten, waar ook Nederland een rol in speelt. Hoe kan Nederland die rol van teamspeler op zich nemen ten opzichte van de Wereldbank, terwijl de coördinatie eigenlijk in EU-handen ligt? Met andere woorden, hoe zit het met de coördinatie tussen EU en de Wereldbank?

Het is goed om te horen dat er overleg is geweest tussen de top van de Wereldbank, VNO-NCW en het bedrijfsleven in Nederland. De minister geeft aan dat ze een terugkoppeling verwacht van de Wereldbank over de aanbestedingen en over wat er ter sprake is gebracht. De heer Sjoerdsma heeft al gevraagd wat de inzet daarbij was. Mijn aanvullende vraag daarop is wanneer de minister daar een terugkoppeling op verwacht. Kunnen wij daar ook iets van tegemoetzien?

Ik begrijp dat er een position paper is geschreven door Nederland, samen met acht andere landen. Mijn allerlaatste vraag is dan hoe de minister het krachtenveld ziet. Hoe sterk zijn die negen landen, Nederland en die acht landen? Zijn er nog meer medestanders te vinden?

Voorzitter: De Caluwé

Minister Ploumen: Voorzitter. Dank voor de opmerkingen. De heer Van Laar heeft gelijk dat het project met betrekking tot de Asian Development Bank waar ik over sprak niet in een AO ter sprake is geweest. Ik heb mijn positie in de media duidelijk gemaakt, naar aanleiding van vragen van, ik meen, FNV. Ik heb er echter geen enkel probleem mee om de Kamer per brief te informeren over hoe wij aankijken tegen de Asian Development Bank, wat onze positie is en welke problemen en eventuele oplossingen wij zien. Dat is wel een aardige duiding, denk ik. Wij zijn daar natuurlijk een veel kleinere speler dan bij de Wereldbank, maar het kan geen kwaad om ook daar een keer een wat bredere appreciatie van te geven. Dat zeg ik dan ook graag toe.

Ik hoorde zelfs de woordvoerder van de PVV lichtjes in mijn richting bewegen, dus het verbaast mij in het geheel niet dat D66, hoewel de heer Sjoerdsma nu wegloopt ...

De voorzitter: De heer Sjoerdsma heeft andere verplichtingen. Hij laat zich excuseren.

Minister Ploumen: Maar dank aan hem voor zijn appreciatie van het beleid. Het is goed om even te zeggen dat bij het procurement niet de Wereldbankpresident Kim zelf was die er was, maar de vicepresident. Het proces van inbreng leveren vanuit het Nederlandse bedrijfsleven op de Procurement Policies en de feedback is een voortdurend proces. Dit was ook niet de eerste en enige meeting die wij hier hebben gehad. Ik heb in Washington ook gesproken met het bedrijfsleven. Wij doen dat regelmatig. Bij de onderwerpen die ter tafel komen is de algemene notie dat het veel te veel gaat over de prijs en veel te weinig over de prijs-kwaliteitverhoudingen, tot aan heel specifieke punten bij een specifieke procedure. Ik kan mij herinneren dat bijvoorbeeld bedrijven het vervelend vinden dat als zij meedoen in een tender en ze het niet worden, de enige mededeling is: u zit er niet bij, zonder een nadere duiding waarom dat zo is en waarom het bod niet competitief genoeg was binnen de kaders die de Wereldbank had. Het is dus een on going proces. In de reguliere communicatie over onze inzet bij de Wereldbank en hoe het daarmee staat, zal ik daar graag nadrukkelijker aandacht aan besteden.

Tom Jones 2.0 is inderdaad een interessant concept. Ik deel ook wel de vraag van de heer Smaling om aandacht voor wat er feitelijk verandert on the ground. Ik denk dat het een gedeelde wens is om dat heel precies te volgen. Het is helder dat wij de interesse op sectorniveau delen.

IOB evalueert alleen het Nederlandse beleid. Het zou dus logischer zijn als de onafhankelijke evaluatiedienst van de Wereldbank zich daarover zou buigen. Dat doen zij ook al wel. Ik wil twee voorbeelden noemen. Ze komen binnenkort met een evaluatie van de Wereldbankinterventies in fragiele staten. Dat gaat al in de richting van het type evaluatie waar de heer Smaling op duidde. Zij hebben een wat meer meta-evaluatieachtige aanpak, want ze beoordelen de implementation completion reports van alle projecten. Ik zal zelf nog even goed kijken of dat de inzet van de heer Smaling ook recht doet. Ik dank hem voor zijn realistische visie daarop. Ik zeg hem ook graag toe dat ik daarnaar zal kijken en dat ik daar op een later moment in de reguliere communicatie over onze inzet en de uitkomst daarvan rondom de Wereldbank op terug zal komen.

Dan nog de vragen over de fragiele staten. De EU is zelf een van de bijdragende partijen, is dominant bij veel Wereldbank Trust Funds en is ook degene die zich richt op fragiele staten. De EU, de Wereldbank, de lidstaten en andere partijen worden gedwongen om met elkaar te kijken wat wij doen, wat onze bijdrage is en hoe we dat afstemmen. In het nieuwe strategiedocument van president Kim zie je ook dat veel nadrukkelijker dan voorheen, de noodzaak van partnerschappen onderstreept wordt. Ik noemde de VN al, maar het geldt ook voor de EU. Ik kan mij voorstellen dat ik in het gesprek dat ik zal hebben met de heer Kim, hier ook nadrukkelijk aandacht voor zal vragen.

De voorzitter: Zijn nu ook de twee punten geadresseerd die in eerste termijn zijn aangekondigd om in tweede termijn terug te koppelen?

Minister Ploumen: Volgens mij wel. In mijn herinnering ging het om het punt dat de heer Smaling inbracht rond de evaluatie en het punt van de heer Van Laar over het project in Oezbekistan. Ik heb over dat project in Oezbekistan nog wel wat specifiekere informatie, maar zal dat in de brief meenemen.

De voorzitter: Dan is hiermee een eind gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de regering. Ik heb één toezegging genoteerd: de minister informeert de Kamer per brief over de Nederlandse positie ten aanzien van de Asian Development Bank.

Ik sluit de vergadering, met dank aan de minister, de toeschouwers, de collega's en niet te vergeten de Griffie.

Sluiting 16.55 uur.