Kamerstuk 24587-652

Verslag van een algemeen overleg

Justitiƫle Inrichtingen

Gepubliceerd: 26 mei 2016
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24587-652.html
ID: 24587-652

Nr. 652 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 26 mei 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 14 april 2016 overleg gevoerd met de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie, over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 9 april 2015 inzake aanbieding Inspectierapport Halt Cluster Zuid (Kamerstuk 28 741, nr. 24);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 9 april 2015 inzake matched care aanpak jeugdige delinquenten (Kamerstuk 28 741/29 270, nr. 25);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 2 juli 2015 inzake toezegging voor het opleggen van de maatregel Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD-maatregel) aan minderjarigen (Kamerstuk 28 741/28 684, nr. 26);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 november 2015 inzake aanbieding rapport verkenning invulling vrijheidsbeneming justitiële jeugd (Kamerstuk 24 587, nr. 626);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 5 februari 2016 inzake reactie op het verzoek over inverzekeringstelling minderjarigen en over het rapport «Een nacht in de cel» (Kamerstuk 29 279, nr. 297);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 1 maart 2016 inzake invulling van de voorwaarden voor de motie van het lid Oskam (Kamerstuk 34 000-VI, nr. 36) inzake «Alleen jij bepaalt wie je bent» (Kamerstuk 28 741, nr. 28);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 2 maart 2016 inzake aanbieding van de Veiligheidsmonitor 2015 en Monitor Jeugdcriminaliteit 1997–2015 (Kamerstuk 28 684/28 741, nr. 462);

  • de brief van vaste commissie voor Veiligheid en Justitie d.d. 21 maart 2016 inzake prognosemodel Justitiële ketens (PMJ)-ramingen tot en met 2021 (Kamerstuk 24 587, nr. 634).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Nava

Voorzitter: De Lange

Griffier: Tielens-Tripels

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Van der Burg, De Lange, Van Nispen, Van Toorenburg en Volp,

en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 15.03 uur.

De voorzitter:

Ik heet de leden, de Minister en de aanwezigen van harte welkom. Er is een spreektijd van vier minuten afgesproken. U bent met zijn vieren en ik ben coulant: u krijgt dus vijf minuten. Mijn voorstel is om twee interrupties in de eerste termijn toe te staan. De leden stemmen daarmee in.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Er staan een aantal stukken op de agenda, maar één stuk is zo waardevol, dat ik daarmee wil beginnen. Dat is de verkenning van de invulling van de vrijheidsbeneming van de justitiële jeugd. Dat is een buitengewoon waardevol onderzoek, dat ons eigenlijk allemaal dwingt om voor de toekomst op een heel andere manier te kijken naar en om te gaan met de jeugd die uiteindelijk op enig moment wat van het pad is af geraakt. Het is een heel waardevol rapport en ik vind het heel goed dat de Staatssecretaris – maar ik zal vanaf nu «het kabinet» zeggen, want ik weet zeker dat de Minister zich daar helemaal in kan vinden – dit in zijn brief echt omarmt en heeft aangegeven dat hij met de sector gaat nadenken over de vraag hoe deze bouwstenen verder kunnen worden uitgewerkt. Het past namelijk ook helemaal bij de Veiligheidsmonitor en bij de ramingen waarin we zien dat er een lichte daling van de criminaliteit is, dat de recidivecijfers iets naar beneden gaan, dat steeds meer alternatieven goed gaan werken en daar echt kansen liggen.

Dit rapport stelt vrij confronterend dat we een heroriëntatie moeten maken en dat we terug moeten naar lokale, regionale plaatsingen met een continuering van zorg. Er moet beter en persoonsgerichter maatwerk zijn. Die elementen, waar we zo voor gestreden hebben, zie je ook terug in het adolescentenstrafrecht. Er moet betere screening zijn en beter zicht op de jongeren in de eerste fase.

Wij moeten als Kamer ook naar onszelf kijken, namelijk naar de heroriëntering op de scheiding tussen strafrecht en civiel recht. Die stap hebben wij als Kamer uiteindelijk gezet, vanuit goede bedoelingen. Wij als CDA waren daar voor, de SP en de VVD ook en de PvdA wilde zelfs nog iets verder gaan door kinderen in het civiel recht onder te verdelen in kinderen die wel of niet met strafrecht te maken hadden. Wij allemaal hebben dus echt gedacht dat het verstandig was om die groepen uit elkaar te halen, maar iedereen die met de jeugd heeft gewerkt, zoals mijn oud-collega's die ik op de eerste rij van de publieke tribune zie zitten, weet dat het eigenlijk maar zeer de vraag is of dat zo verstandig was. Eigenlijk was het dat namelijk gewoon niet.

We dachten dat het verstandig was, omdat kinderen die zorg nodig hadden op dat moment echt in van die bajesen zaten. Nu zien we echter dat we steeds meer zorg hebben ingebracht in de jeugdinrichtingen. We weten dat in de jeugdzorg beveiliging ook belangrijk is. Op de een of andere manier hadden we een soort schok nodig om te weten dat we nu alle kinderen op een betere manier moeten behandelen, zowel in de zorg als bij justitie en dat we misschien weer moeten gaan nadenken over die schotten. Dat is echt de grote meerwaarde van dit stuk. Daarom spreek ik er nu expliciet mijn steun voor uit om hiermee verder te gaan. Het is een heel waardevol rapport. Wij moeten soms ook onze vastgekoekte omgangswijze loslaten. Deze lijn moeten we volgens mij uitwerken.

Dat past ook bij de brief over matched care die vandaag op de agenda staat. In die brief wordt gesteld dat sommige kinderen die een aantal keren kleine dingen doen, steeds maar weer uit de instellingen komen en dat we er vervolgens achter komen dat daar gewoon heel zware problematiek onder lag. Kijk daar nou dus steviger naar. Ik geef de Minister mee dat er in het verleden al veel projecten zijn geweest om dit voor elkaar te krijgen, bijvoorbeeld het Gammaproject in Den Bosch. In Den Bosch werkte het heel goed om beter te bekijken wat er in zo'n inrichting gebeurt en of we dat kunnen meenemen bij de behandeling van de jeugdige in zijn strafproces. We kwamen daar vervolgens in Breda niet mee door, en in Rotterdam en Amsterdam hoefden we niet eens aan de deur te kloppen. Het zit dus ook in de organisatie van de rechtbank om dat goed te doen. Ook daarin zie je dus: pas meer maatwerk toe en organiseer het dicht bij mensen.

Mijn indringende pleidooi is om hiermee door te gaan en om te doen wat hier staat, samen met de sector. Laat ik daar echter wel meteen één ding bij zeggen: dat vraagt dus ook dat we van een aantal voorgenomen beslissingen misschien wel terug moeten komen, bijvoorbeeld de voorgenomen beslissing om bepaalde jji's te sluiten. Op de tribune is ook een afvaardiging aanwezig van een jeugdinrichting in het zuiden van het land, Het Keerpunt. Ik weet dat er in het noorden van het land grote zorgen zijn, bijvoorbeeld bij Het Poortje. In dit stuk staat: bekijk de regionale plaatsing, organiseer het dicht bij mensen in de keten en in het netwerk, lever maatwerk en doe een goede screening. Houd dan die inrichtingen bij je en bekijk met hen hoe ze flexibel kunnen werken. Dat is dus ook een indringende oproep van mij: doe nu niet de dingen die we niet moeten doen voor de toekomst, maar probeer dit met de inrichtingen in het zuiden, in het noorden en de andere regio's van het land te doen. We hebben de plaatsen en de mensen nodig om deze fantastische verkenning uit te kunnen voeren.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb even tot het eind van het betoog van mevrouw Van Toorenburg gewacht. Ik heb eigenlijk een vraag over het begin van haar betoog. Het klopt dat de Kamer de jeugdzorg en het justitiële kader uit elkaar heeft gehaald; volgens mij was dat zo'n beetje Kamerbreed. Dat was ook al voordat de Jeugdwet aan de orde kwam, of voordat er überhaupt een verkenning was. In mijn herinnering – maar ik zat toen nog niet op dit dossier – kwam dit ook omdat ouders er heel veel problemen mee hadden, ook gezien de kwetsbaarheid van die jongeren, dat hun kind in dezelfde faciliteit kwam als een kind dat een crimineel feit had begaan. Voor zover ik me kan herinneren was dat toen een van de argumenten. Moeten we dan, gegeven de steun die mevrouw Van Toorenburg nu uitspreekt, niet beginnen om hierover met de ouders te spreken, om er in elk geval voor te zorgen dat – als we dit al overwegen, want ik ben nog niet zo ver – we die zorgen heel goed meenemen? Dat waren immers terechte zorgen. We hebben dit niet zomaar gedaan.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ja, inderdaad gaven vooral de ouders aan dat ze het zo pijnlijk vonden. Die ouders hadden ook gelijk, want als ik ouders zag huilen bij de blauwe poorten van de PI Vught wanneer er een BOT-transport wegging, terwijl hun kind achter die muur zat, dacht ik ook: dat hoort niet, dat moeten we zo niet organiseren. Ouders hadden echt een terecht punt dat hun kind dat in een jeugdgevangenis zat, zorg nodig had. We hebben er met elkaar voor kunnen zorgen dat we aan de ene kant de jeugdinrichtingen nog meer hebben kunnen stimuleren om te behandelen. We hebben er aan de andere kant ook met elkaar voor kunnen zorgen dat we de gesloten jeugdzorg niet te flauw hebben opgetuigd, omdat we ons namelijk realiseren dat heel veel kinderen van wie de ouders huilden – in ieder geval in mijn gevangenis – de verschrikkelijkste kinderen waren. Die waren gewoon gevaarlijk, maar ouders wilden dat zelf niet zien. Het is dus niet zo dat een kind op zijn uiterlijke gedragingen moeten worden beoordeeld, maar op wat daaronder zit. Natuurlijk moet je met de ouders praten, maar ook met de ouders die kinderen in een jeugdinrichting hadden.

Mijn grote zorg in 2007 was namelijk dat we straks twee soorten inrichtingen hebben: gesloten jeugdzorg, met allemaal blanke kindertjes, en jeugdgevangenissen, met de Marokkanen. En weet je? Dat is gebeurd. Dat hadden we nooit met elkaar moeten laten gebeuren, want ze hebben allemaal beveiliging nodig en ze hebben allemaal zorg nodig. Als we die twee sectoren weer wat dichter bij elkaar moeten brengen, moeten we inderdaad, zoals mevrouw Van der Burg zegt, met de ouders praten die kinderen in de zorg hebben, maar ook met de ouders die kinderen in de jeugdbajesen hebben, want ook hun kinderen hebben zorg nodig.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dat was een lang antwoord, maar het antwoord is: ja, we gaan daarover spreken met de ouders. Wat mij betreft gaan we in een deel van de gevallen ook met de kinderen spreken, want laten we ook niet vergeten – dat wil ik hier toch ook gezegd hebben – dat een deel van de kinderen die in de jeugdzorg zitten, buitengewoon kwetsbaar is en helemaal niet op het criminele pad zit. Natuurlijk weten we allemaal dat er een deel is dat toevallig in de jeugdzorg komt en dat ook in de justitiële jeugdinrichting had kunnen komen. Ik wil voorkomen dat we nu overhaast teruggaan naar de situatie van 2007. Ik denk dat we daar heel goed met elkaar over moeten nadenken. Daarom zei ik dat ik nog niet zo ver ben. Ik wil die gesprekken met de ouders voeren en ik wil de deskundigen hierover heel goed horen. Ik kom daar in mijn eigen termijn nog op terug.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het is heel goed dat mevrouw Van der Burg dat aangeeft, want ik heb niet voor niets gezegd dat wij ze wat meer in elkaar moeten vlechten. Dat wil echter niet zeggen dat je alles zonder meer overhoop moet gooien. Daarom is het goed om die bouwstenen verder uit te werken, want er zijn inderdaad kinderen die heel kwetsbaar zijn, die telkens iets kleins doen, maar dan uiteindelijk toch opeens in de gevangenis terechtkomen. Als wij die kinderen eerder met zorg opvangen, hoeven zij daar nooit terecht te komen.

Dit rapport schopt nu een aantal heilige huisjes om, ook voor ons. Wij mogen niet in een reflex denken: dat vonden wij en dat vinden wij nog steeds. Wij moeten ervoor zorgen dat wij de kinderen recht doen. Zeker de kinderen die zich schuldig maken aan ernstige delicten, moeten serieus worden beveiligd en daar hoort straffen absoluut bij. Dat doen wij en dat blijven wij doen. Daarnaast moeten wij zorg bieden. Wij moeten echter met elkaar willen zien dat als je dat wat flexibeler doet, je overal in de regio's maatwerk kunt leveren. Maatwerk is belangrijk en niet het labeltje of het poppetje.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ik vervang vandaag mijn collega Nine Kooiman.

Wij hebben twee weken geleden gesproken over de sluiting van gevangenissen. Die plannen gaan niet door: de Kamer heeft dit nadrukkelijk uitgesproken. In ieder geval tijdens deze kabinetsperiode worden er geen gevangenissen gesloten. Er stonden echter ook drie justitiële jeugdinrichtingen op de nominatie: Cadier en Keer, Lelystad en Veenhuizen. Ik ga ervan uit dat wij vandaag kunnen bevestigen dat ook deze sluitingen van de baan zijn, dat wij gaan investeren in de politie en het Openbaar Ministerie om de pakkans te verhogen en dat wij vandaag het personeel gerust kunnen stellen, evenals de jongeren om wie het toch uiteindelijk gaat. Wij hechten belang aan resocialisatie en daarvan moeten wij dus werk maken. Ik vraag dus niet alleen de toezegging van de Minister dat de sluitingen van de baan zijn, maar ook dat de plannen in die richting worden stopgezet. Ik krijg hier graag een bevestiging van.

Door de bezuinigingen staat het principe van regionale plaatsing onder druk terwijl het onderzoek van Significant dit nu juist aanbeveelt. Mevrouw Van Toorenburg zei het al: dit is een waardevol rapport. Ook de SP herkent veel in dit goede rapport. Volgens het onderzoek kennen de huidige justitiële jeugdinrichtingen te veel een one-size-fits-all-benadering. Meer differentiatie is nodig. De individuele behoefte moet centraal staan. Als een jongere naar een justitiële jeugdinrichting moet, verandert er opeens al zo veel zoals de dagbesteding en de zorg, terwijl een traject van binnen naar buiten moet worden georganiseerd. Volgens het onderzoek moet er ook meer maatwerk worden geleverd bij begeleiding en behandeling en moet worden ingezet op kleinschaligheid. Dat is heel belangrijk. Het zijn dus goede plannen, maar ik lees hierover teleurstellend weinig of eigenlijk niets in de plannen van de Minister. Wat zal de Minister met deze plannen doen?

De SP is van mening dat veel beter moet worden nagedacht over de vraag hoe recidive kan worden bestreden en herhalingscriminaliteit kan worden voorkomen. Jongeren mogen niet opnieuw de fout in gaan. De plannen liggen er, maar het is nu een kwestie van aanpakken. Natuurlijk steunt de SP de mooie intenties die Staatssecretaris Dijkhoff in een brief heeft geuit om eerder zicht te krijgen op jeugdige delinquenten en eerder door te pakken, opdat zij een aanpak krijgen die nodig is om hun criminele carrière te stoppen. Het steeds maar weer kleine straffen opleggen zonder juiste behandeling werkt niet, dat weten wij al heel lang. Ik ben daarom benieuwd naar oplossingen en concrete voorstellen, maar die lees ik niet in de brief van de Minister. Wat wordt nu concreet gedaan om ervoor te zorgen dat jongeren de aanpak krijgen die zij nodig hebben? Hoe worden de gemeenten hierin ondersteund? Hoe staat het met het onderzoek naar jongeren die na terugkeer uit detentie tussen wal en schip vallen?

De SP heeft al eerder voorgesteld om jonge veelplegers onder financiële curatele te stellen, naar een idee van professor Weijers en mevrouw Van Drie. Jeugdigen met een criminele levensstijl moeten niet alleen straf krijgen, dat helpt vaak niet, maar ook een financiële ondertoezichtstelling zodat regelmatig op hun bezittingen kan worden gecontroleerd. Als zij niet kunnen aantonen langs welke legale weg zij aan hun geld of die nieuwe auto of scooter zijn gekomen, worden die direct afgepakt. De Staatssecretaris reageerde destijds enthousiast op dit voorstel en zegde toe dat het zou worden onderzocht. Daarna bleef het stil. Hoe staat dit er nu voor? Hoe wordt dit uitgewerkt?

Sport is een effectief middel om overlastgevend en strafbaar gedrag onder jongeren tegen te gaan; dit blijkt nu ook uit wetenschappelijk onderzoek. De Minister financiert terecht de interventie Alleen jij bepaalt wie je bent. Hulde voor de heer Oskam van de CDA-fractie die zich daarvoor expliciet heeft ingezet. De bijdrage is echter bescheiden en tijdelijk. Wat gebeurt er daarna, als de rijksbijdrage wordt afgebouwd? Waarom wordt sport als middel niet vaker ingezet? Wij weten namelijk uit andere landen dat gedragsinterventies met sport als middel positieve gedragsveranderingen kunnen bewerkstelligen. Er is dus veel potentieel. Wat zal de Minister doen om dit te bevorderen en verder uit te bouwen?

De Kinderombudsman heeft een rapport uitgebracht over klachtbehandeling in de justitiële jeugdinrichtingen. In de beleidsreactie wordt niets opgemerkt over de heftigste constatering uit het rapport dat ook wel eens compensatie wordt geboden om iemand maar stil te krijgen. Klachten worden zo eigenlijk afgekocht. Dat lijkt mij pedagogisch gezien niet verantwoord. Het is een slecht voorbeeld. Bovendien lokt het klachten uit met het oog op de compensatie. Slecht gedrag wordt zo beloond en dat moet je niet doen. Is de Minister het hiermee eens?

Het rapport staat bol van de voorbeelden, maar de Staatssecretaris gaat hier in zijn brief niet op in. Hij kondigt wel aan dat hij zal bezien hoe de procedure begrijpelijker kan worden gemaakt. Wanneer krijgt de Kamer hierover meer informatie?

Tot slot, mocht het zo zijn dat mevrouw Volp iets zegt over de verklaring omtrent het gedrag (vog), dan sluit ik mij daar bij voorbaat bij aan.

De voorzitter:

Keurig binnen de tijd.

Mevrouw Volp (PvdA):

Voorzitter. Ik houd de vraag of ik iets zal zeggen over de vog nog even onder de hoed.

Mevrouw Van Toorenburg en de heer Van Nispen hebben aangegeven hoe waardevol de verkenning is en hoe belangrijk het is dat wij de stappen – de bouwstenen – zetten die daarin worden voorgesteld. Wij hebben een aantal weken geleden tijdens het overleg over het gevangeniswezen de onrust gezien en gevoeld. Toen is ook een aantal voorwaarden gesteld. Hoe verhouden de raming en de prognoses van de capaciteit voor de justitiële jeugdinrichtingen zich tot die verkenning? Wat betekent dit nu? Het is belangrijk dat wij daarover vandaag iets meer duidelijkheid krijgen. Hoe worden de ramingen meegenomen bij het concretiseren van de genoemde bouwstenen? De zorgen in het veld zijn groot. Ik ga morgen naar het Keerpunt. Hoe zullen de kwaliteitsaspecten, die verschillen van instelling tot instelling, en de financiële gevolgen van eventuele sluiting – nogmaals, daar zijn wij nu nog niet aan toe – zich verhouden tot hetgeen op de bordjes van andere overheden als de gemeenten komt? Het is belangrijk dat de Minister vandaag in de concretisering van de bouwstenen zicht biedt op de uitwerking van aspecten als regionale spreiding, kleinschaligheid en zorg op maat en in de buurt.

De heer Van Nispen (SP):

Goede woorden van mijn collega, maar ik ben wel benieuwd of zij de woorden kan herhalen die zijn uitgesproken tijdens het algemeen overleg over het gevangeniswezen dat wij enkele weken geleden hebben gevoerd. Toen heeft zij gezegd dat het masterplan en dus de sluitingen van de gevangenissen deze kabinetsperiode niet aan de orde zijn.

Mevrouw Volp (PvdA):

Even ter correctie: het masterplan is wel aan de orde tijdens deze kabinetsperiode, maar wij hebben gezegd dat de voorstellen voor eventuele aanvullende sluitingen nu niet aan de orde zijn. Er is een verdere onderbouwing nodig van de betekenis van deze ramingen. Verder moet worden bezien of daarin alle informatie is meegenomen over de betekenis van die voorstellen voor het gevangeniswezen, inclusief justitiële jeugdinstellingen. Dat wil ik dus wel herhalen. Het is voorbarig om nu al te spreken over aanvullende sluitingen naast de maatregelen in het masterplan. De Staatssecretaris heeft toegezegd dat hij met een nadere onderbouwing komt. Die wacht ik af. De woorden die ik toen heb gesproken, kan ik op die manier hier herhalen.

De heer Van Nispen (SP):

Dat is een terechte correctie op mijn interruptie. Helaas is het masterplan wel aan de orde tijdens deze kabinetsperiode. Er zijn al veel gevangenissen gesloten. De vreugdevolle conclusie is dat deze partijen in ieder geval tijdens deze kabinetsperiode geen nieuwe justitiële jeugdinrichtingen, maar ook geen penitentiaire inrichtingen voor volwassenen willen sluiten. Dat lijkt mij goed.

Mevrouw Volp (PvdA):

Ik heb toen ook gezegd dat het wel de taak van de Staatssecretaris, en in dit overleg van de Minister, is om te kijken naar de middelen die hij heeft om de hele justitieketen goed te kunnen voorzien. Als de ramingen een overschot laten zien – daarom noemde ik die ook zojuist – is het belangrijk dat in de verkenning en bij de concretisering van de bouwstenen – de andere manier om naar de justitiële jeugdketen te kijken – wordt bekeken wat dit zal betekenen. Maar nogmaals, het doel moet zijn dat wordt gezorgd voor gepast straffen. Wij hebben een paar maanden geleden een aantal jonge ex-gedetineerden gesproken. Dit waren indringende gesprekken. De jongeren hebben gezegd dat zij weten dat zij gestraft moeten worden en dat zij beter uit detentie willen komen, maar de uitvoering van de straf is nu niet zodanig dat zij daar beter uitkomen. Het is van belang dat niet alleen de ouders, maar ook de jongeren worden betrokken bij het zoeken naar een antwoord op de vraag wat werkt en wat nodig is.

De heer Van Nispen suggereerde al dat ik een opmerking zou maken over de vog en ik zal dat ook doen. Het is mooi dat de Staatssecretaris de problemen met de vog voor ex-gedetineerden inmiddels signaleert en dat hij actie onderneemt. Ik ben benieuwd hoe het staat met de app. Hoe zal de Staatssecretaris onderzoek doen naar de groep die geen vog aanvraagt? Het is immers lastig om onderzoek te doen naar een blinde vlek. Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek verwachten?

Dit is echter niet genoeg voor mijn fractie. Ik wil graag een volgende stap zetten. Ik heb recentelijk een werkbezoek gebracht aan de Stichting BAKboord die ex-gedetineerden na hun detentie begeleidt. Zelfs voor een baan bij de Kwik-Fit heb je een vog nodig. De stichting doet samen met een aantal bedrijven in de buurt haar best om jonge ex-gedetineerden weer zo snel mogelijk aan het werk te krijgen. Er zijn goede contacten met een niet nader te noemen fastfoodketen. Dit is echter heel hard werken. Om te voorkomen dat jonge ex-gedetineerden door een gebrek aan perspectief weer terugkeren in de criminaliteit, doe ik de Minister een voorstel voor een proef waarin een geselecteerde groep na het uitzitten van de straf een voorwaardelijke verklaring omtrent het gedrag krijgt, dus een vvog in plaats van een vog. Die pilot moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Je moet bijvoorbeeld kijken naar de leeftijdsafbakening, het delict, het aantal delicten en het accepteren van begeleiding tijdens de detentie. Om dit betoog te ondersteunen, heb ik een steunbetuiging die is ondertekend door een aantal partijen in het veld die dag in dag uit te maken hebben met de problematiek van die blinde vlek, de groep die niet in beeld komt. Ik overhandig die graag aan de Minister om daarmee ook te benadrukken dat dit niet alleen maar een proefballonnetje is, maar dat zij ook echt de meerwaarde zien van zo'n pilot. Ik hoor graag of de Minister bereid is om samen met zijn collega te kijken naar de mogelijkheid van deze pilot, want het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht houdt toch in dat beslissingen over en handelingen voor jeugdige delinquenten moeten zijn gericht op ontwikkeling? Zij moeten resocialiseren en worden weerhouden van verdere criminele activiteiten.

Ik vraag nog aandacht voor een aantal korte punten. De Staatssecretaris schrijft dat de alternatieven voor de inverzekeringstelling van minderjarigen onvoldoende worden gebruikt. Hij neemt dit signaal van de Kinderombudsman serieus. Hij spreekt over een streven om samen met de politie en het Openbaar Ministerie te kijken naar de toepassing van alternatieven. Hoe staat het daarmee?

Dan de Halt-straffen. Ik ben geschrokken van de opmerking in het verslag van de inspectie dat Halt niet overal goed is aangesloten op de Verwijsindex Risicojongeren (VIR). Dit lijkt mij van essentieel belang voor een goede werking van deze methodiek. Juist deze jongeren moeten goed in beeld zijn en verschillende hulpverleners moeten kennis hebben van alle problemen die spelen. Hoe zorgen wij ervoor dat Halt overal is aangesloten op de VIR?

De Halt-straf Alcohol blijkt niet te werken. Als een straf niet werkt, moet je hem ook niet uitvoeren, want je doet het niet voor de bühne. In de brief wordt gesteld dat Halt een eigen straf wil maken. Hoe zal deze straf eruit zien? Hoe wordt gevolgd wat het effect daarvan is? Het is goed dat er steeds meer bewustwording is van het gebruik van alcohol door jongeren. Uit de effectevaluatie kwam ook naar voren dat ouders en jongeren meer kennis over alcohol hebben, maar wat doet deze nieuwe Halt-straf anders dan de oude Halt-straf die niet effectief is?

De voorzitter:

Punt!

Mevrouw Volp (PvdA):

Ja, punt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Mevrouw Volp haalt terecht het Halt-rapport aan. Het valt mij op dat de Halt-straffen allemaal zo laat ten uitvoer worden gelegd. In 67% van de gevallen wordt dit maar binnen 30 dagen gedaan. Hoe beoordeelt mevrouw Volp dit? Ik ben van mening dat wij het kabinet moeten oproepen ervoor te zorgen dat dit sneller gaat. Het heeft geen zin om het maanden later te doen. Is mevrouw Volp dat met mij eens?

Mevrouw Volp (PvdA):

Ik ben het hier zeer mee eens. Ik zal ook een aantal suggesties doen voor een betere uitvoering van de Halt-straf door de betrokkenheid van peers en het benoemen van peerpressure. Een Halt-straf moet vroeg worden uitgevoerd en daarbij kan ook de voorlichting op school een rol spelen. Juist het omgevingsaspect draagt bij aan de effectiviteit van de straf. Ik verwacht dat wij winst kunnen boeken door de betrokkenheid van ouders, school en vrienden. Dit kan bijdragen aan de effectiviteit van de nieuwe straf.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik denk dat we dan met elkaar dat punt bij de Minister moeten neerleggen. Hoe zorgen wij ervoor dat dit sneller gebeurt en dat alle randen erbij worden betrokken om de effectiviteit te bevorderen? Met name de tijdigheid is belangrijk, dat zegt mevrouw Volp ook. Ik verwacht dat de Minister hierop zal reageren.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij de steunbetuiging die mevrouw Volp aan de Minister wil overhandigen, laten kopiëren zodat de leden er ook over kunnen beschikken. O, daar is al voor gezorgd. Dat is mooi!

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Voor dit algemeen overleg staan veel relevante stukken op de agenda. Ik moest dus kiezen op welke punten ik wil ingaan. Ik heb er vier geselecteerd: de dalende jeugdcriminaliteit, de toekomst van de justitiële jeugdinrichtingen, radicaliserende jongeren en een intensievere aanpak van 12-minners.

Ik begin met de jeugdcriminaliteit die al sinds jaren daalt; die daling zet zich door. De aanpak van onder andere jeugdbendes is succesvol. In de periode 2010–2015 is de jeugdcriminaliteit met bijna 50% afgenomen. Het WODC geeft aan dat dit ook te danken is aan het kabinetsbeleid. Dat is goed nieuws. Het is ook een compliment voor deze Minister van Veiligheid en Justitie en zijn voorganger. Verder mag ook wel eens worden gemarkeerd dat dit goed nieuws is voor ons allemaal, want dit betekent dat er veel minder overlast is voor mensen in wijken en op allerlei andere plekken.

Mijn tweede punt heeft betrekking op de toekomt van de justitiële jeugdinrichtingen. Wij hebben allemaal de ramingen gezien en die staan niet helemaal los van de dalende jeugdcriminaliteit. Tijdens het algemeen overleg over het gevangeniswezen heeft mijn fractie gesteld dat de sluiting van gevangenissen nu niet aan de orde is. Dit geldt ook voor de sluiting van jji's, die is nu niet aan de orde, aanvullend op het masterplan. Mevrouw Volp heeft hier ook al over gesproken. De VVD-fractie vraagt de Minister om met een goed uitgewerkt plan te komen dat een einde maakt aan de spagaat tussen de noodzaak van een bepaalde omvang van een justitiële jeugdinrichting om aan de kwaliteitseisen van het onderwijs en het behandelprogramma te kunnen voldoen, en de kansen die de decentralisatie van de jeugdhulp biedt om jongeren te straffen en tegelijkertijd de binding met de eigen omgeving vast te houden. Het gaat dan natuurlijk om het netwerk dat het goede deel van die eigen omgeving betreft, want er is soms ook een minder goed netwerk.

Als je gestraft wordt, is het belangrijk dat je geen onderwijs mist waardoor je kansen zijn verkeken. Tegelijkertijd moet er worden gezorgd voor nazorg en toezicht zodat de jongere na zijn straf niet weer in dezelfde fouten vervalt. Een aantal collega's heeft hieraan ook al aandacht besteed. Over het plan voor de toekomst van de jji's hebben wij in 2015 gesproken. Toen waren vragen aan de orde als: hoe zou dit moeten, wat zijn de bouwstenen, hoe moeten wij hiernaar te kijken. Wij zouden nu moeten bekijken of er wellicht experimenten mogelijk zijn om een aantal zaken uit te proberen.

Mevrouw Volp (PvdA):

Mijn collega Ahmed Marcouch heeft daarvoor ooit de term «tbo» bedacht, dat wil zeggen «ter beschikking van het onderwijs». Ziet mevrouw Van der Burg daarvoor mogelijkheden? Wij wachten al lang op de concrete uitwerking hiervan. Misschien kan de Minister het straks nog even noemen. Ziet zij dit ook voor zich als zij zegt dat onderwijs een belangrijke bouwsteen moet zijn voor de toekomst van het justitiële jeugdbeleid?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Wij hebben dat toen ook gesteund. Ik heb wel begrepen dat de uitwerking wat complicaties heeft opgeleverd en daarom duurt het ook lang. De heer Marcouch weet dat ook. Laten wij hier vooral met een open blik naar kijken. Als je geen onderwijs op het juiste niveau hebt genoten, zijn je kansen een stuk kleiner. Laten wij sowieso bekijken hoe wij dit zo goed mogelijk kunnen vormgeven, ook gezien de nieuwe ontwikkelingen op allerlei terreinen. Het is heel belangrijk dat jeugdigen na hun straf verder kunnen met hun leven.

Mevrouw Volp (PvdA):

Dat is goed om te horen. Ik denk dat wij moeten weten welke complicaties zich hebben voorgedaan. Misschien is het goed om daarnaast te benoemen dat een van de problemen waar jongeren tegenaan lopen, de verklaring omtrent het gedrag is die steeds vaker ook in het onderwijs wordt gevraagd. Ziet de VVD-fractie meerwaarde in ons voorstel voor een pilot met een voorwaardelijke vog, ook om te voorkomen dat jongeren hun opleiding niet kunnen afronden door problemen met stages?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dat weet ik nog niet, omdat ik me afvraag of daar niet al in het verleden experimenten mee zijn geweest en wat daarvan de uitkomsten waren. Kan de Minister dit toelichten? Verder is het de vraag of dit uiteindelijk de waarde van een vog onderuit zal halen. Daarvoor wil ik waken. Ik geef deze vragen daarom graag door aan de Minister en ik dank mevrouw Volp voor de gelegenheid om dat te doen. Ik kom er graag later op terug.

In de brieven staat dat dit plan moet worden uitgewerkt met het veld, ouders en kinderen. Laten wij daar ook concrete experimenten mee doen. Ik krijg graag de toezegging van de Minister dat wij die weg opgaan. In plaats van alles achter een tekentafel te bedenken, moeten wij dingen ook uitproberen.

Dit brengt mij bij mijn derde punt: radicaliserende jongeren. Uit een groot internationaal onderzoek blijkt dat radicaliserende jongeren vaak een crimineel of drugsverleden kennen voordat zij, steeds jonger en steeds sneller, radicaliseren. Wij moeten er op tijd bij zijn en adequaat ingrijpen om hen uit dat criminele circuit en de drugsscene te halen. Staat dit op het netvlies? Maakt dit aspect onderdeel uit van het risicotaxatie-instrument van het jeugdstrafrecht waarvan sprake is in de brieven? Wij zijn er in Nederland immers erg goed in om uit ons eigen hokje een bepaalde groep te benaderen. Wordt hiernaar gekeken? Wordt er gekeken naar de toekomst? Is er aandacht voor Preselect Zorg waarin het strafrechtelijke en het civielrechtelijke kader met elkaar worden verbonden? Als dit er niet in zit, wil de Minister dan toezeggen dat hier expliciet naar wordt gekeken zodat dit niet langer gescheiden werelden zijn?

Dan de 12-minners, kinderen jonger dan 12 jaar. Mijn fractie stelt deze groep consequent aan de orde tijdens algemeen overleggen. Vaak is al op 8- of 9-jarige leeftijd bekend dat er iets niet helemaal goed gaat, maar wordt er toch gewacht tot het kind een eerste delict pleegt. Het komt dan in het strafrecht terecht. Het zou mij een lief ding waard zijn als dat zou kunnen worden voorkomen. Om de daling van de jeugdcriminaliteit verder te bevorderen, moeten wij er eerder bij zijn. De daders worden steeds jonger en zij plegen soms ook zwaardere delicten. Daarom heeft mijn fractie al eens gepleit voor het inzetten van het strafrechtelijk instrumentarium in het civielrecht; kinderen jonger dan 12 jaar kunnen immers alleen via het civielrecht worden aangepakt. In een brief aan de Kamer wordt gesteld dat dit kan, maar ik ben nieuwsgierig om te weten hoe vaak dit gebeurt en of het ook effectief is. Als de Minister geen antwoord kan geven op die vragen, wil hij hiernaar dan onderzoek laten doen? Dit is een belangrijk aspect, want het strafrecht bevat een aantal bewezen effectieve interventies. Waarom zouden wij die niet gebruiken in het civielrecht om te voorkomen dat jongeren in het criminele circuit terechtkomen?

De voorzitter:

Wilt u afronden?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ja, voorzitter. Nog een laatste zin. Laten we ervoor zorgen dat de jeugdcriminaliteit ook in de periode 2016 en 2017 blijft dalen door in te zetten op dit brede palet.

Tot slot sluit ik me aan bij de opmerkingen van de heer Van Nispen over veelplegers en het financieel onder toezicht stellen. Mijn fractie heeft daar ook om gevraagd.

De voorzitter:

De Minister heeft gevraagd om een voorbereidingstijd van tien minuten voor zijn antwoord. Ik schors de vergadering dus voor tien minuten.

De vergadering wordt van 15.39 uur tot 15.51 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik stel voor twee interrupties toe te staan in de termijn van de Minister. Ik zie dat de leden hiermee instemmen.

Ik geef graag het woord aan de Minister.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng in de eerste termijn. Vandaag staat het justitieel jeugdbeleid op de agenda. Dit omvat een breed scala onderwerpen die vooral zijn gericht op het jeugdstrafrecht.

Dit is een relatief nieuw onderdeel van mijn portefeuille. Nadat ik dit enkele maanden geleden van de Staatssecretaris heb overgenomen, heb ik vooral energie gestoken in de jeugdzorg en de justitiële jeugdzorg, de veranderingen die daarin plaatsvinden en de uitdagingen die daaruit voortvloeien. Het jeugdstrafrecht was voor mij een relatief onontgonnen gebied, ondanks het feit dat ik in een vorige functie enkele keren een bezoek heb gebracht aan een aantal justitiële jeugdinrichtingen in de directe omgeving van de gemeente waar ik raadslid was. Ik heb nu nog wel een beetje het gevoel dat ik op stage ben. Ik heb de afgelopen weken ook niet de werkbezoeken kunnen afleggen die ik had willen afleggen. Zeker te midden van woordvoerders die al lange tijd actief zijn op dit terrein, voel ik mij een beetje het groentje in het gezelschap. Dit laat echter onverlet dat mijn aandacht volledig uitgaat en zal blijven uitgaan naar het ongelooflijk belangrijke werk dat in het veld wordt gedaan.

Waar het niet gelukt is om door middel van preventie te voorkomen dat jongeren ontsporen, is het heel belangrijk dat wij op een goede en zorgvuldige manier met hen omgaan nadat zij zijn ontspoord. Op die manier proberen wij de kans op recidive in de toekomst te verkleinen. Dit is een gigantische uitdaging, zo blijkt uit de recidivecijfers van de groep jongeren die eerder in een justitiële jeugdinrichting zijn geplaatst; die zijn ontmoedigend. Uit het uitstekende systeem van het WODC kan worden afgeleid dat de recidive zeker op langere termijn – vijf of tien jaar – nog ontzettend veel werk voor ons allen oplevert. Ik ben zeer gemotiveerd om dat werk te doen.

Naast de spectaculaire daling van de jeugdcriminaliteit in de afgelopen jaren, die op zichzelf een goede ontwikkeling is, zien wij dat jongeren die ontsporen, lange tijd in beeld blijven bij justitiële autoriteiten of op andere manieren voor veel problemen zorgen. Wij moeten bekijken wat wij met elkaar, met alle mensen en deskundigen in het veld, kunnen doen om deze jongeren op het rechte pad te houden. Ik ben daar zeer gemotiveerd voor. De vraag is hoe wij er in de komende jaren voor kunnen zorgen dat wij steeds effectiever optreden op dit terrein. Ik hoop dat ik daar als Minister een bijdrage aan kan en mag leveren.

Ik begin met de resultaten van de Veiligheidsmonitor en de Monitor Jeugdcriminaliteit. Dit zijn waardevolle instrumenten die ons in staat stellen de ontwikkelingen in de criminaliteit nauwgezet te monitoren en ons beleid, waar nodig, bij te stellen op basis van die feitelijke informatie. De Monitor Jeugdcriminaliteit laat zien dat de jeugdcriminaliteit zich in positieve zin ontwikkelt. In de periode 2010–2015 is duidelijk sprake van een daling over de hele linie, zowel bij minderjarigen als jongvolwassen, bij jongens en bij meisjes en bij alle typen delicten. Dat is buitengewoon positief nieuws. Uit de Monitor Jeugdcriminaliteit komt ook naar voren dat het aantal geregistreerde jeugdige verdachten sterker daalt dan het aantal volwassen verdachten. Ook dat is positief nieuws.

Een groot voordeel van deze monitors is dat ze ons beter zicht gaan bieden op de betrokkenheid van jongeren bij online delicten. Dit is in het kader van de Monitor Jeugdcriminaliteit voor het eerst uitgebreid onderzocht. Daarom kunnen er nu nog geen definitieve uitspraken worden gedaan over de trends, maar het is wel een mooie aanzet. Dit stelt ons ook onmiddellijk voor vragen. Uit alle monitors blijkt dat de online criminaliteit in Nederland afneemt, maar tegelijkertijd geven veel jongeren aan dat zij online activiteiten ontplooien die in strijd zijn met de wet. Dan is vervolgens de vraag hoe kan worden verklaard dat aan de ene kant online criminaliteit in de perceptie van de bevolking afneemt – uit de Veiligheidsmonitor blijkt dat mensen steeds minder vaak aangeven slachtoffer te zijn van online criminaliteit – terwijl aan de andere kant jongeren vaker aangeven dat zij al dan niet criminele, maar in ieder geval foute activiteiten uitvoeren op en rond het internet. Ik heb op dit moment nog geen verklaring voor die discrepantie. Ik overweeg het WODC te vragen om hier nog eens met name naar te kijken. Ik verwacht namelijk dat de online criminaliteit in de loop van de jaren zal toenemen en dat de jongeren van nu daarin een belangrijke rol zullen vervullen. Daarom is het van belang om een goed beeld te krijgen van deze vorm van online criminaliteit om ook nu al maatregelen te kunnen treffen die nodig zijn om dit probleem in de toekomst zo klein mogelijk te houden.

Ik was zo-even in gesprek met wat mensen in deze zaal, vertegenwoordigers van de jji's en de vakbonden. Ik waardeer het zeer dat zij hier aanwezig zijn. Ik heb tegen hen al gezegd dat ik niet zal ingaan op alle vragen die zijn gesteld over de eventuele sluiting van justitiële jeugdinrichtingen. Dit onderwerp is op 30 maart jongstleden uitgebreid besproken met de Staatssecretaris in relatie tot de PMJ-ramingen voor zowel het gevangeniswezen als de justitiële jeugdinrichtingen. De Staatssecretaris heeft een aantal toezeggingen gedaan. Hij zal nader onderzoek doen en een second opinion laten uitvoeren. De Kamer wordt over de uitkomst daarvan in mei geïnformeerd. Zij wordt dan ook geïnformeerd over de berekeningen van het WODC van de verschillende variabelen en modellen.

De heer Van Nispen (SP):

Als de Minister zegt dat hij hier niet uitgebreid op zal ingaan, betekent dat dus dat wij nu de bevestiging krijgen dat de sluitingen van de baan zijn. Dat hebben wij afgesproken met de Staatssecretaris. Ik vind het prima als de Minister zegt dat hij dit debat niet wil overdoen omwille van de tijd, maar dat betekent wel dat hij dit nu bevestigt, ook voor de drie justitiële jeugdinrichtingen die wij hebben genoemd.

Minister Van der Steur:

Ik begrijp heel goed dat de heer Van Nispen die vraag stelt. De Staatssecretaris zal die vraag ongetwijfeld beantwoorden, maar ik geef geen interpretatie van de uitwisseling tussen de Kamer en de Staatssecretaris. Ik heb al gezegd dat de Staatssecretaris op verzoek van de Kamer nader onderzoek doet. De Kamer wordt in mei over de uitkomsten daarvan geïnformeerd. Zij krijgt dan ook informatie over de WODC-berekeningen en over de second opinion van de huidige ramingen en de impact ervan. Dat gesprek moet de Kamer echt met de Staatssecretaris voeren. De bevestiging die de heer Van Nispen in mijn procedurele antwoord hoort, laat ik dus voor zijn rekening. Ik wijs erop dat hij dat gesprek met de Staatssecretaris moet voeren.

De heer Van Nispen (SP):

Dit kan echt niet. We voeren hier een algemeen overleg waarvan dit een belangrijk onderdeel is. Veel mensen in de zaal zijn naar dit overleg gekomen met het oog op de onzekerheid over hun justitiële jeugdinrichting in Cadier en Keer, Lelystad of Veenhuizen. Dit onderwerp staat nadrukkelijk op de agenda. Ik heb er begrip voor dat de Minister zegt dat hij nog in zijn stageperiode zit, maar als wij hier een agendapunt bespreken dat zo belangrijk is voor al die mensen, voor de Kamer en met name voor de betrokken jongeren, kan hij dit toch niet afdoen met de opmerking dat hij dit onderwerp nog maar kort in zijn portefeuille heeft en dat hij er dus nog niet zo veel over kan zeggen? Dat kan hij niet doen. Hij kan dit ook niet doen als de andere belangrijke zaken ter sprake komen die wij aan de orde hebben gesteld over de inhoud van het beleid, de gang van zaken in justitiële jeugdinrichtingen en de veranderingen die wij voorstaan met alle goede ideeën die er leven. Ik accepteer niet dat de Minister nu zegt dat hij hier niet op ingaat.

Minister Van der Steur:

Misschien is het goed dat de heer Van Nispen twee dingen scheidt. Het feit dat ik mij nog maar kort heb ingewerkt in dit onderwerp, wil niet zeggen dat ik me nog niet heb beziggehouden met de inhoud ervan. Ik zal zo meteen ook alle vragen beantwoorden. Overigens kan ik nu al zeggen dat het punt van de vog wordt doorgeschoven naar de Staatssecretaris. Hij zal op 22 juni een algemeen overleg voeren met de Kamer waar gesproken wordt over de toekomst van de vog. Maar de heer Van Nispen krijgt gewoon antwoord op de vragen over het beleid. Daar ben ik volledig op voorbereid en daarvan weet ik inmiddels heel veel. Ik ga echter geen antwoord geven op vragen – dat heeft niets te maken met de korte periode waarin ik hier actief ben – die te maken hebben met afspraken met de Staatssecretaris. Hij zal met de Kamer het gesprek aangaan over het gevangeniswezen in brede zin, inclusief de jji's en de gevolgen voor de ramingen. Daar ga ik dus niet doorheen lopen. Ik begrijp heel goed dat de heer Van Nispen dat vervelend vind; daarom heb ik net uitgelegd hoe het komt dat het zo is.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik vind het ook wel heel teleurstellend wat er gebeurt. Er staan flink wat zeer inhoudelijke brieven over jji's op de agenda, inclusief een visie op de toekomst van de jji's, met name als het gaat om regionalisering, ketenaanpak enzovoorts. Eigenlijk had de Minister de Staatssecretaris mee moeten nemen, of hem moeten sturen. Het is wat raar om nu zonder Staatssecretaris een debat te voeren over deze belangrijke agenda, waarvoor zo veel mensen naar Den Haag komen, niet alleen omdat het hun baan, maar ook hun missie is. Hoe gaan we dit doen? De brieven gaan immers ook over de locaties waar deze belangrijke werkzaamheden worden uitgevoerd.

Minister Van der Steur:

Ik stel voor om gewoon aan de slag te gaan en de inhoud in te duiken. Dan zullen we het debat over de consequenties van de ramingen op het gevangeniswezen op een later tijdstip voortzetten, naar aanleiding van de informatie die de Staatssecretaris op 30 maart aan de Kamer heeft toegezegd.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dan wil ik wel de volgende toezegging van de Minister, die in het verlengde ligt van wat de heer Van Nispen aangeeft. In het stuk over de verkenning van de invulling van vrijheidsbeneming staat duidelijk dat de Staatssecretaris met de sector de bouwstenen uit wil werken. Verder staat heel duidelijk in het stuk dat het ook betekent dat opnieuw naar de locaties moet worden gekeken. Ik wil van de Minister de toezegging dat hij niet zal spreken over sluiting van jji's, want dat is niet uitvoerig aan de orde geweest met de Staatssecretaris. Die zijn dus van de baan, om de sector de ruimte te geven om mee te werken aan uitvoering van de bouwstenen. Anders zitten we hier echt voor de kat zijn viool te praten.

Minister Van der Steur:

Dat is dezelfde vraag die de heer Van Nispen net stelde. Die bevestiging kan ik dus niet geven. Het is goed dat we de inhoud induiken en praten over de bouwstenen. Een en ander zal, net als de verkenning, samen met het veld worden uitgevoerd. Het gesprek daarover wordt absoluut voortgezet.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de Minister begint met de verkenning.

Minister Van der Steur:

Dat doe ik. Want ik ben bijzonder verheugd dat we vandaag van gedachten kunnen wisselen over de mogelijke koers voor een toekomstige invulling van de vrijheidsbeneming justitiële jeugd, een koers waarbij jongeren met hun ondersteuningsbehoeften centraal staan, binnen de kaders van het jeugdstrafrecht, en waarbij maatwerk het adagium is. Dit komt onder meer tot uiting in differentiaties in zorg en in de beveiligingsniveaus. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in de kwaliteit van de jji's, waarbij ik denk aan het aanbieden van verschillende leerlijnen in het onderwijs, het leefklimaat, gedragsinterventies, YOUTURN en EQUIP, de groepsgrootte, de scholing van groepsleiders en de nazorg na detentie. Deze kwaliteiten worden breed gezien en gewaardeerd door de Inspectie voor Veiligheid en Justitie. Natuurlijk weten we dat er nog steeds sprake is van dalende capaciteitsbezetting in de jji, waardoor de bereikte kwaliteit kwetsbaar is. Ik denk dat dat breed door het veld wordt gedeeld. Vandaar dat we vorig jaar al gestart zijn met die verkenning naar de invulling van vrijheidsbeneming voor jeugdigen. Ik ben blij met de waardering van de woordvoerders. Ruim 120 professionals uit het jeugdstrafrecht, de jeugdhulp, de wetenschap en gemeenten hebben de contouren aangegeven van een mogelijke nieuwe aanpak van vrijheidsbeneming binnen de kaders van het jeugdstrafrecht. Dit is dus een heel succesvol proces, waarin inderdaad heel goede, mooie en veelbelovende bouwstenen zijn aangeleverd voor de toekomst van het jeugdstrafrecht. Ik vind dit een heel belangrijk rapport, dat ik met heel veel plezier heb gelezen en heb besproken. Het gaat om een aanpak waarbij de jongere met zijn ondersteuningsbehoefte centraal staat en waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten bij het lokale leefsysteem. Tegelijkertijd moeten de maatschappelijke veiligheid en de bescherming van het slachtoffer gewaarborgd zijn. De kern van de mogelijke nieuwe koers van vrijheidsbeneming is: lokaal en regionaal waar mogelijk, centraal waar nodig. Jongeren die weinig ondersteuningsbehoefte hebben en redelijk zelfredzaam zijn, kunnen lokaal of regionaal geplaatst worden. Hierbij wordt onder meer gedacht aan de inkoop van plekken bij bijvoorbeeld bestaande jeugdhulpinstellingen. Jongeren die juist een hoge mate van beveiliging nodig hebben, komen in de landelijke voorziening terecht, waar specialistische behandeling en begeleiding beschikbaar zijn, met extra aandacht voor het beveiligingsniveau. De komende periode gebruik ik om ideeën verder uit te werken en deels ook in de praktijk te toetsen. Mevrouw Van der Burg deed die suggestie. Ik zie dat veel gemeenten actief hun rol oppakken om de begeleiding en behandeling van jeugdigen na verblijf in vrijheidsbeneming in te vullen, zelfs al tijdens de fase van vrijheidsbeneming, waar contacten zijn ontstaan met de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering. Ik wacht de resultaten van het traject Koers en kansen af. Dit traject kijkt naar het hele spectrum van vrijheidsbeperkende en vrijheidsbenemende sancties. Ik zal nu dan ook geen onomkeerbare besluiten nemen over een andere invulling van de vrijheidsbeneming van justitiële jeugd.

Dan kom ik bij de vragen die de heer Van Nispen heeft gesteld. Hij begon met een vraag over de afkoop van klachten. Dat klinkt heel mooi, maar ik kan gelukkig zeggen dat er geen sprake is van afkoop van klachten. Ik herken het beeld niet dat compensaties worden gebruikt om klachten op een oneigenlijke manier af te kopen. Dat is ook niet het beeld dat de Kinderombudsman schetst. Laat ik helder zijn: omkopen kan absoluut niet, maar dat is ook niet aan de orde. Wat er wel gebeurt, is dat partijen met elkaar in gesprek gaan als er iets is gebeurd waarover een jeugdige een klacht heeft. Dat in gesprek gaan met elkaar om te kijken of je gezamenlijk tot een oplossing kunt komen, onderschrijf ik uiteraard ten zeerste, en ik denk met mij de heer Van Nispen. Ik ben voorstander van het aangaan van de dialoog om tot een oplossing te komen als er problemen zijn. Dit is onderdeel van het pedagogisch klimaat binnen de jji's. Het is niet meer dan logisch dat, als de jeugdige onrecht is aangedaan, hij of zij hiervoor een immateriële vergoeding krijgt. Wanneer je rechten geschaad zijn, moet je daarvoor gecompenseerd worden. Dat bij de compensatie wordt aangesloten bij de belevingswereld van de jongere is in mijn ogen een positief punt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

In mijn eerste termijn heb ik daar weinig aandacht aan kunnen besteden, maar het is goed dat de Minister hierop ingaat. Terecht zegt de Minister dat je het soms goed moet maken, als iemand geen recreatie heeft kunnen ontvangen, door wat voor omstandigheden ook. Dat kan het beste gecompenseerd worden. Maar het lijkt een beetje alsof dat goede beleid bijna is uitgegroeid tot een standaard, waar ook de commissies van toezicht weinig zicht op hebben. Kan de Minister daarop ingaan? Het is prima om met elkaar tot een vergelijk te komen als er iets mis is gegaan, maar de moeder van de Minister zei ooit dat, als je nooit fouten maakt, je ook helemaal niets doet. Het mag geen standaard worden.

Minister Van der Steur:

Ik volg mevrouw Van Toorenburg zeker in haar betoog. Structurele tekortkomingen in je beleid in een instelling mogen niet structureel gecompenseerd worden. Dan heeft de heer Van Nispen gelijk en is sprake van het afkopen van fouten in het beleid. Dat mag niet gebeuren. Mevrouw Van Toorenburg zegt dat dit signaal, dat er is, buiten beeld blijft van de Commissies van Toezicht. Het is goed dat ik mij op dat punt met de jji's versta. Dat kan prima gebeuren tijdens een werkbezoek.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat is heel waardevol, want het is goed om af en toe om de tafel te gaan met juist de commissies van toezicht. Zij kunnen de Minister precies vertellen hoe het er in de haarvaten van de inrichtingen aan toe gaat, juist op dit punt. Als de Minister dit toezegt, zou dat een belangrijke stap zijn.

Minister Van der Steur:

Dat zeg ik graag toe. Ik zeg er meteen bij dat ik altijd met drie partijen wil spreken, namelijk de directie, de medewerkers en een vertegenwoordiger van de Commissie van Toezicht, maar vooral ook met de gedetineerden. Ik denk dan aan de gedetineerdencommissie, maar ik spreek ook met de jongeren, in ieder geval onder vier ogen, zodat er alle ruimte is voor suggesties ter verbetering en/of klachten.

Dan kom ik bij matched care. Ouders moeten betrokken worden bij het netwerkberaad. Hoe haken gemeenten aan bij het beraad? Het onderzoek dat in de regio Overijssel wordt gedaan naar de vraag hoe je ouders kunt laten deelnemen aan trajectberaden en of dat landelijk kan worden uitgerold, wordt momenteel uitgevoerd door de Raad voor de Kinderbescherming. De verwachting is dat dit onderzoek voor de zomer zal zijn afgerond. Vervolgens kunnen daarover afspraken worden gemaakt tussen de betrokken organisaties en het trajectberaad, waarbij nog moet worden meegewogen dat deze werkwijze kosten met zich meebrengt, in verband met het grote capaciteitsbeslag van het organiseren op een dergelijke wijze. Daar zullen we goed naar moeten kijken. Ik zie overigens dat er in meer regio's initiatieven zijn om ouders te betrekken bij het nazorgtraject. In Amsterdam zijn daarover afspraken gemaakt tussen de betrokken partijen, maar daar moet de werkwijze nog wel in praktijk worden gebracht. In de regio's Gelderland en Eindhoven worden ouders nu incidenteel uitgenodigd. In de regio's Twente, Limburg en Friesland worden ouders uitgenodigd voor trajectberaden. In de regio Den Haag en in de regio Rotterdam lopen pilots om ouderbetrokkenheid te organiseren voor het raadkamertraject. Gemeenten zijn partij in de trajectberaden, naast de Raad voor de Kinderbescherming de jeugdreclassering, de volwassenenreclassering en de jji's. Met elkaar zorgen deze partijen voor een traject op maat voor de jeugdigen.

De heer Van Nispen heeft een vraag gesteld over het project Alleen jij bepaalt wie je bent. Daarbij ben ik al langer betrokken; ik ben er een groot voorstander van, niet alleen omdat ik een groot voorstander ben van sport, maar ook omdat ik zie, ook in contacten met jongeren zelf, dat het inderdaad heel succesvol werkt. Dat is niet iets wat ik alleen heb gezien, maar komt ook terug in het rapport van de UVA. Het project werkt aantoonbaar succesvol. De Minister van Justitie van Curaçao heeft gevraagd of ik wil bekijken of daar wat meer kan worden gedaan. Daar sta ik zeer positief tegenover. We gaan door met gedragsinterventies, om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van een delinquent wordt gestimuleerd en overlastgevend gedrag van jongeren tussen 12 en 18 jaar zoveel mogelijk wordt voorkomen. De betrokkenheid van een aantal prominente sporters blijkt heel succesvol te zijn. Ik heb met veel plezier samengewerkt met een beroemde honkbalspeler, en met de voetballer Ricardo van Rhijn. De laatste heeft geïnvesteerd door het ter beschikking stellen van ballen voor allerlei sporten. Zo zijn er nog veel meer sporters die zich enthousiast daarbij hebben aangesloten. Dat draagt bij aan een positieve uitwerking van dit project op jongeren. Ik geef daarom met plezier een bijdrage van bijna 1 miljoen euro aan de doorontwikkeling en verduurzaming van deze interventie.

Tegelijkertijd zie ik dat een aantal bedrijven en fondsen uit Nederland en het Caribisch gebied zich bereid heeft de toekomst meer te doen. Dat is precies wat ik wil: dit project moet niet afhankelijk zijn van overheidsbijdragen moet gedragen worden door de samenleving. Dat is namelijk een garantie voor duurzaamheid van dit project. Ik dank de heer Van Nispen overigens, want ik herinner mij nog dat wij elkaar afgelopen zomer ontmoetten bij de afsluitende manifestatie. Hij zag er toen aanzienlijk bezweter uit dan nu het geval is. Hij heeft zich samen met anderen, onder wie Minister Blok, letterlijk in het zweet gewerkt voor dit project. Dat waardeer ik zeer. Ik verheug me er nu al op om hem binnenkort weer in het zweet te zien werken voor het goede doel.

De heer Van Nispen (SP):

Die toezegging krijgt de Minister van mij. Maar als je deze Minister een compliment geeft, grijpt hij dat met twee handen vast, om vervolgens heel vaak te vertellen hoe goed het gaat, daarbij de kritische vragen die ook zijn gesteld, niet beantwoordend. Als het zo goed werkt, waarom doen we het dan maar in 13 gemeenten en bij 30 verenigingen? Sport heeft zo veel meer potentieel, je zou hiermee veel meer kunnen doen. In andere landen blijkt dat niet alleen dit project werkt, maar dat sport in zijn geheel werkt als middel om overlastgevend crimineel gedrag onder jongeren tegen te gaan. Wat gaan we nog meer doen? Moet er onderzoek komen om te kijken of meer projecten kunnen worden opgestart? We moeten niet wachten tot het geld van de bedrijven vanzelf komt. Dat is prima, het hoeft niet alleen van de overheid te komen, maar ik heb gevraagd hoe de Minister dit mooie potentieel van sport verder gaat uitbreiden. Dat is de uitdaging.

Minister Van der Steur:

Volgens mij heb ik dat al aangegeven. Waar we het kunnen uitbreiden, zullen we dat ook doen. Daar is extra financiering voor nodig. Die zijn we aan het vinden, en die krijgen we voor een belangrijk deel ook al. De potentie om het uit te breiden, zit er dus wel degelijk in, maar dat moet wel verstandig en zorgvuldig gebeuren. We zijn continue aan het verkennen in hoeverre we dat verder kunnen voortzetten. Maar we moeten niet direct drie of vier andere projecten ernaast zetten. Als de heer Van Nispen dat bedoelt, ben ik daar geen voorstander van. Want de ontwikkeling van dit project en het succes ervan is afhankelijk van het feit dat je dit project met een enorme inzet goed op de rails hebt gekregen. Die inzet moet zeker niet verwateren. Maar uitgangspunt is om, zodra dit kan, dit op een verstandige manier verder te ontwikkelen met meer verenigingen, meer gemeenten en meer betrokkenen. Want het werkt en wat werkt, moet je zo breed mogelijk kunnen inzetten.

De heer Van Nispen vroeg verder naar de uitwerking van de financiële curatele, een idee van professor Weijers. Het idee erachter is om geld en goederen van jeugdige veelplegers niet alleen af te pakken, maar hen ook gedurende een bepaalde tijd voortdurend te controleren op geld en goederen. Om te beginnen gebeurt dit om te voorkomen dat er opnieuw vermogensdelicten worden gepleegd, en verder om een en ander te ontmoedigen. We hebben dat laten uitzoeken door een masterstudent jeugdrecht. Daaruit bleek dat een onderbewindstelling een goed juridisch instrument kan zijn om dat financieel toezicht uit te oefenen op de jeugdige veelpleger. In Utrecht is inmiddels, samen met de heer Weijers, een project begonnen om veelplegers in de leeftijd van 18 tot 30 jaar onder bewind te stellen. Dat is een bestaand juridisch instrument. Dit project houdt in dat veelplegers onder bewind worden van een bewindvoerder die financiële situatie niet alleen controleert, maar ook structureert. Dat betekent dat je schuldproblematiek wordt aangepakt, maar dat ook huisvesting en inkomen op orde kunnen worden gebracht. In dit project wordt vervolgens nagegaan hoe de stok achter de deur moet worden gehanteerd en wat dan de juridische voorwaarden zouden moeten zijn. Het project levert naar verwachting rond de zomer enkele casusbeschrijvingen op. Op basis hiervan zal ik beslissen of het project verbreed wordt. Ik stel mij voor dat ik de Kamer na de zomer nader over dit project zal informeren.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Volp. Ik dank haar voor haar documentatie omtrent de vog. Er is een zorg dat het niet verkrijgen van een vog een beperking betekent voor jongeren bij het vinden van werk. In gesprekken met betrokkenen is dat punt een paar keer naar voren gebracht. De realiteit laat zien dat het een relatief klein probleem is. Dat is gek, want de Kamer heeft al eerder aangegeven dat het een groot probleem zou zijn. Van alle vog-aanvragen die door jongeren onder de 23 jaar worden gedaan, wordt 0,3% geweigerd. Je zou kunnen zeggen dat het probleem maar 0,3% groot is, maar dat is niet waar. Wat blijkt namelijk? De indruk is dat jongeren op voorhand al besluiten om geen vog aan te vragen, terwijl ze haar waarschijnlijk wel zouden krijgen. Dan rijst de vraag of de voorwaardelijke vog een oplossing is voor het probleem dat jongeren haar niet aanvragen. Ik zal naar aanleiding van het punt van mevrouw Volp vragen om nader onderzoek. De Staatssecretaris zal daarop terugkomen in het al geplande AO over dit onderwerp, op 22 juni aanstaande. Maar het is goed om ons te realiseren dat de oplossing mogelijkerwijs meer zit in het ervoor zorgen dat jongeren gewoon die aanvraag doen en dat ze er niet op voorhand van uitgaan dat ze die verklaring niet krijgen. We gaven in 2015 800.000 vog's af. 0,3% daarvan is 553 weigeringen. Dat is dus echt een heel klein aantal. Mijn inschatting is daarom dat het probleem veel meer zit bij de houding «ik krijg toch geen vog, zodat ik haar ook niet aanvraag» dan in de houding van wel aanvragen, om haar vervolgens niet te krijgen.

Verder wordt die vog, bij weigering, niet voor niets geweigerd. Daar moeten we toch ook aan denken. We hebben heel veel voorbeelden, zeker als het gaat om zedendelinquenten, van situaties waarin instellingen geen vog aanvragen en wij allemaal tot de conclusie komen dat het veel verstandiger is om het wel te doen. In dat soort gevallen mag een ex-zedendelinquent nooit een vog krijgen om te werken op een kinderdagverblijf. Of het voorwaardelijk of niet-voorwaardelijk is, er zullen altijd situaties zijn waarbij je een vog in het belang van de veiligheid van anderen moet blijven weigeren.

Mevrouw Volp (PvdA):

Het laatste punt: ja. Het is geen nieuw ideetje, het is ook geen lichtzinnig ideetje, ik heb hierover meermalen met de Staatssecretaris gesproken. Er wordt onderzoek gedaan. Daarvan heb ik gezegd: dat is lastig, want een blinde vlek. De signalen, die worden meegedeeld door de ondertekenaars van de steunbetuigingen, luiden inderdaad dat het gaat om de vraag hoe we voorkomen dat deze groep jongeren uit de jeugddetentie komen in de veronderstelling dat ze toch geen vog krijgen, daarbij in het achterhoofd houdend dat er op dit punt een app is ontwikkeld. Waar ik nu mee zit, is dat het niet zozeer een oplossing is voor het hele probleem, maar wel een bijdrage kan leveren aan de oplossing daarvan, net als de app en net als het onderzoek. Kan de Minister nadenken over de manier waarop al in detentie met een specifieke groep gedetineerde jongeren gewerkt kan worden aan het meenemen van een voorwaardelijke vog naar buiten, zodat die direct kan starten, juist om te voorkomen dat ze in de eerste weken buiten beeld raken en weer de fout in gaan?

Minister Van der Steur:

Dat laatste is een heel terecht punt van mevrouw Volp. Dat risico is niet alleen in jeugdinrichtingen groot, maar ook in gewone gevangenissen. Ten aanzien van de app heeft er in 2015 een proef plaatsgevonden om hem uit te testen. In 2016 wordt de app breder uitgetest. De Staatssecretaris zet fors in op het meer verstrekken van informatie op dit kwetsbare punt, de vog. Er wordt een communicatiestrategie ontwikkeld, maar er wordt ook onderzoek gedaan naar het dark number, te weten die personen die dat niet aanvragen. De Kamer wordt daarover deze zomer geïnformeerd door de Staatssecretaris.

Mevrouw Volp (PvdA):

Dat weet ik en daar ben ik op zich blij mee. Het is natuurlijk van belang dat de jongeren weten dat zo'n vog-aanvraag er moet komen en dat zo'n aanvraag niet vaak geweigerd wordt. Maar we zitten met die eerste periode en met iemand die op straat komt, vaak geen geld heeft, een aanvraag voor een vog moet doen en denkt dat hij die toch niet krijgt. Dan zijn we hem kwijt. Dat is exact de reden waarom ik inzet op deze proef. Ik verzoek de Minister dringend om met de Staatssecretaris na te denken over hoe dit kan worden vormgegeven, niet als ultieme oplossing, maar wel als een mogelijke manier om het bewustzijn te vergroten. Want degenen die in aanmerking komen voor de pilot kunnen eventuele buurtgenoten, collega's in detentie, maar ook vrienden buiten detentie die soortgelijke ideeën hebben, overtuigen, want zo werkt het ook.

Minister Van der Steur:

Ik ben graag bereid om daarover met de Staatssecretaris dat gesprek te voeren. Waar het probleem zich voordoet, moet het worden opgelost. Datgene wat we kunnen doen, moeten we ook doen.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Volp over de alternatieven voor de inverzekeringstelling van jongeren en het verblijf op politiebureaus. Afgesproken is dat OM en politie rond de zomer met een kleine proef zullen starten in een district, waarbij onder andere wordt ingegaan op de toepassing van artikel 493, lid 3 Strafvordering: het ondergaan van inverzekeringstelling op elke daarvoor geschikte plaats. In dat kader wordt bekeken hoe we moeten omgaan met de inrichting van de cellen en de bejegening van en de communicatie met minderjarige verdachten. Daar wordt dus mee gewerkt. OM en politie hebben ook samen een vervolg gegeven aan het gesprek dat zij gevoerd hebben met de Kinderombudsman. Dat gesprek zal een vervolg hebben met de nieuwe Kinderombudsman. Uitgangspunt daarbij is om te bezien, hoe de positie van minderjarige verdachten tijdens de eerste drie dagen op het politiebureau verbeterd kan worden. De looptijd van de proef is nog onderwerp van gesprek, maar het goede nieuws is dat de nationale politie en het OM zich aan de proef hebben gecommitteerd. Na de zomer zullen we de Kamer nader informeren over die proef.

De voorzitter:

Mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

We hebben een motie aangenomen gekregen waarin staat dat wij niet willen dat kinderen lang in een politiecel zitten. Zolang we nog jeugdinrichtingen hebben waar goed opgeleid personeel met kinderen aan de slag kan, zou eigenlijk geen enkel kind lang in een politiecel moeten zitten. Ik hoor dus geen genereuze uitvoering van deze belangrijke motie. Ik vraag om een heroverweging van deze Minister: er komt gewoon geen kind drie dagen in een politiecel. Dat kind moet, zodra het busje kan rijden, naar een jji. Daar moet dat kind ingesloten worden en vanaf daar gaan we naar het strafproces.

Minister Van der Steur:

Ik herinner mevrouw Van Toorenburg eraan dat ik over de aangenomen motie van de heer Recourt heb gezegd dat ik het ermee eens ben dat de verblijfsduur van jeugdigen in politiecellen niet langer moet duren dan strikt noodzakelijk is. Dat was voor de indiener op dat moment voldoende. Ik heb toegezegd dat de uitwerking zal worden meegenomen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. In het najaar wordt een volgende stap op dat punt gezet. Die uitwerking zal plaatsvinden in Boek 6 van het nieuwe wetboek. Daarmee hebben we de uitwerking toegezegd – we zullen een en ander meenemen in de modernisering van het wetboek – ik deel het uitgangspunt en we krijgen een proeftuin. Daarmee hebben we een brede aanpak van het probleem en van de uitvoering van de motie.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nee, zo hebben we het niet met elkaar afgesproken. We hebben de termijn nota bene nog geknipt, omdat we niet op alles vooruit wilden lopen bij strafvordering. Wel hebben we met elkaar gezegd: maar we willen niet dat een kind lang in een politiecel zit. Toen we de brief van de Minister lazen, dacht ik: nu breekt mijn klomp, het gaat gewoon door. Drie dagen, en liever zo kort mogelijk. Nee, de Kamer heeft een duidelijk signaal gegeven: wij willen kinderen niet in politiecellen en wij willen dat dat probleem snel wordt opgelost. Wettelijke regeling in de toekomst is prima, maar ik hoop toch niet dat we opnieuw een motie moeten indienen om ervoor te zorgen dat het gewoon niet gebeurt.

Minister Van der Steur:

Nee, er hoeft helemaal geen nieuwe motie te worden ingediend, want de motie wordt gewoon, volgens afspraak, uitgevoerd. Dat wil ook zeggen dat niet in alle gevallen kan worden voorkomen dat iemand in een politiecel moet verblijven. We moeten reëel zijn: in sommige gevallen heeft het verblijf in een politiecel zijn functie, al was het maar in het kader van het opsporingsonderzoek. Volgens mij zeggen we precies hetzelfde, zij het dat de wijze waarop mevrouw Van Toorenburg de motie interpreteert, mij nogal zwart-wit overkomt. We hebben te maken met het gewone opsporingsonderzoek, waarbij je soms een minderjarige in een politiecel moet hebben. Het een is waar en het ander ook. Ik vind dat de verblijfsduur van jeugdigen in politiecellen niet langer moet duren dan strikt noodzakelijk is. We gaan goed kijken naar de vraag, hoe we dit punt op langere termijn via de termijn en op kortere termijn via een proeftuin kunnen oplossen.

Mevrouw Volp (PvdA):

Ik deel de zorg van mevrouw Van Toorenburg, want dit is toch een andere manier waarop invulling wordt gegeven aan de motie van de heer Recourt. Dat we er van alles aan doen om ervoor te zorgen dat het niet gebeurt, is wat anders dan maximale inzet. Ik kan me voorstellen dat dat een uitzondering is, maar uiteindelijk is het doel dat we niet willen dat een minderjarige zo lang in een politiecel zit. We hebben daarvoor faciliteiten waarmee dat op een menswaardige manier kan worden gedaan. De Kinderombudsman is daar heel duidelijk over. Ik denk dat bij de proeftuin maximaal moet worden ingezet op overleg met de jji's om te kijken dat een jeugdige vanuit de politiecel zo snel mogelijk daarnaartoe kan. Dat dat ingewikkeld is en dat er mogelijk in een incidenteel geval een goede verklaring is waarom dat niet hoeft, is wat anders dan wat ik de Minister hoor zeggen. Ik wil toch graag wat meer zekerheid in dezen.

Minister Van der Steur:

Ik wil geen toezeggingen doen die ik niet kan nakomen. Daarom ben ik daar voorzichtig in. Ik heb een heel duidelijk signaal van deze Kamer en van de Kinderombudsman gekregen. Het rapport van de laatste wordt zeer serieus genomen. Uitgangspunt is dat het verblijf van jeugdigen in politiecellen bij voorkeur niet moet plaatsvinden. Als het plaatsvindt, moet het niet langer duren dan strikt noodzakelijk is. Vervolgens is een heel verstandig proces ingezet door OM en politie, samen met de Kinderombudsman, om te bezien hoe we zo snel mogelijk naar de gewenste eindsituatie toe kunnen werken. Dat betekent ook dat we de wet moeten veranderen. Dat gaan we doen, en wel in het Wetboek van Strafvordering. Dat is de borging van de nu gemaakte afspraken. Ik denk dat het heel goed is dat we ons in de tussentijd maximaal inspannen. Wat mevrouw Volp zegt is juist: maximale inspanning om het probleem dat we zien, effectief op te lossen. Na de zomer zal ik de Kamer daarover informeren, want dan hebben we hopelijk de resultaten van de proefprojecten.

Mevrouw Volp (PvdA):

Dan zou ik erop willen inzetten dat deze proeftuin uitgaat van nee, mits, en niet van ja, tenzij. Die zekerheid heb ik wel nodig, want dat is inderdaad wat mijn collega Recourt heel duidelijk heeft aangegeven: dit is niet de manier waarop we moeten omgaan met minderjarigen. Er zijn alternatieven, dus de kern van de proeftuin moet zijn: nee, tenzij.

Minister Van der Steur:

Dat is precies de samenvatting van wat ik net heb gezegd. We willen het niet. En als het moet, dan niet langer dan strikt noodzakelijk is. Nee, tenzij.

Mevrouw Volp vroeg ook naar de VIR, en dan vooral naar de zorgen die de inspectie heeft over de aansluiting in alle regio's daarop. Halt pakt dit punt op in het traject van doorontwikkeling van de Halt-afdoening. Daarin wordt bezien, hoe melding van risicojongeren landelijk en uniform kan worden vormgegeven en hoe moet worden omgegaan met de verwijscriteria die niet in elke regio hetzelfde zijn. Halt doet overigens zorgmeldingen bij de jeugdbescherming.

Mevrouw Volp vroeg naar de Halt-afdoening alcohol. Wat is het alternatief en hoe staat het met de afschaffing daarvan? Als iets niet werkt, moet je het afschaffen, vindt zij. Dat is juist. De uitvoering van die afdoening is dan ook gestopt. Het was begonnen in 2006, toen het alcoholmisbruik van jeugdigen nog alarmerender was dan nu. Gelukkig is die problematiek een stuk verminderd. Dat betekent overigens niet dat we ons geen zorgen maken over andere middelen waarmee jongeren experimenteren. Dat betekent ook niet dat Halt-waardige alcoholgerelateerde feiten niet meer worden doorverwezen naar Halt. Dat gebeurt nog steeds. Het sturingsinstrument van Halt dat gebruikt wordt bij de intake van jongeren wordt doorontwikkeld op het gebied van middelen en gebruik, zoals dat op dit moment nodig is. Voor de lichte gevallen waarbij sprake is van een alcoholgerelateerd feit, heeft Halt in samenwerking met het Trimbos-instituut een eigen Halt-afdeling alcohol ontwikkeld. Deze wordt nog voor de zomer geïmplementeerd. Zwaardere gevallen worden doorverwezen naar de verslavingszorg.

Mevrouw Volp vroeg wat we doen aan de hoge doorlooptijden bij Halt. Die zijn te hoog, dat is absoluut waar. De doorlooptijden zijn ook op dit moment nog steeds iets te hoog. Dat is voortdurend onderwerp van gesprek tussen mijn departement en Halt. De suggesties van mevrouw Volp neem ik daarbij graag mee: het werken met peers en het betrekken van scholen daarbij om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen.

Mevrouw Volp (PvdA):

Beide feiten staan in de brief. Wat gaan we doen aan het feit dat de doorlooptijden te lang zijn?

Minister Van der Steur:

Doorgaan met wat wij nu doen. De doorlooptijden dalen gelukkig nog steeds, door het beleid dat wij voeren. Wij zijn op de goede weg en wij moeten doorgaan op de ingeslagen weg. Ik ben ervan overtuigd dat lik op stuk voor jongeren nog veel belangrijker is dan voor volwassenen. Er moet een zo kort mogelijke tijd zijn tussen het moment waarop het delict wordt gepleegd en de uitvoering van de straf, of het nou een taakstraf is of een zwaardere sanctie. Dat is ook belangrijk voor de omgeving, om te laten zien dat er daadwerkelijk actie wordt ondernomen en dat je erop kunt rekenen dat, als je iets doet wat niet door de beugel kan, daarop actie volgt. Het helpt dan niet als mensen niet zichtbaar aan de slag gaan om hun straf te ondergaan.

Mevrouw Volp (PvdA):

Op welke manier worden wij geïnformeerd over een en ander?

Minister Van der Steur:

Dat nemen wij mee in dezelfde brief, na de zomer, voor de herfst.

Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Van der Burg. Zij vroeg hoe het staat met de kleinschalige voorziening in Amsterdam. In de brief van 13 november heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitkomst van de verkenning naar een robuust, flexibel en duurzaam stelsel voor vrijheidsbeneming van jeugdigen. Een van de bouwstenen is lokaal en regionaal beleid, zodat jongeren zo dicht mogelijk bij de eigen leefsystemen verblijven tijdens de periode van vrijheidsbeneming. Op 18 september 2015 hebben de burgemeester van Amsterdam en mijn voorganger besloten, een uitvoeringsplan kleinschalige voorziening Amsterdam op te stellen. Het uitvoeringsplan is gereed. Morgen is er een overleg tussen de Staatssecretaris en de burgemeester met als insteek te besluiten dat de proeftuin in Amsterdam van start kan gaan.

Mevrouw Van der Burg vroeg ook naar andere experimenten. Op basis van inhoudelijke en financiële criteria zullen voorstellen telkens beoordeeld worden. Ik kan nu nog niet zeggen of en, zo ja, waar er nog verdere proeftuinen plaatsvinden, maar ik kan wel zeggen dat bij elk experiment ook ouders, kinderen en het onderwijs betrokken zullen worden; bij het verkenningstraject zijn zij ook aangesloten en worden zij ook gehoord.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik dank de Minister voor deze informatie, maar mijn vraag ging nog iets verder dan dit. We hebben die hele verkenning over de bouwstenen van de jji's gehad. Een aantal collega's heeft daar ook over gesproken. De VVD heeft gezegd dat sluiting van de jji's nu niet aan de orde is, maar wij hebben wel te maken met een spagaat die ik ook heb benoemd. Juist om ervoor te zorgen dat we de kwaliteitsnormen hoog houden maar wel dichter bij huis straffen en tegelijkertijd behandelen en onderwijs geven, was mijn suggestie om die bouwstenen te testen in een aantal proeftuinen. Daar wilde ik eigenlijk een toezegging over krijgen, want dan bedenken we niet alleen achter de tekentafel dingen, maar doen we het ook in de praktijk en kunnen we het daarna, als het succesvol is, uitrollen. Dat lijkt mij een veel vruchtbaardere benadering dan in theorie op papier. Daar wil ik graag een toezegging over hebben.

Minister Van der Steur:

Ik kan toezeggen dat dat het uitgangspunt is. Dat is ook de reden dat we Amsterdam als proeftuin hebben genomen. Op dit moment heb ik echter nog geen lijst van experimenten die wij dan vervolgens willen gaan doen. Het uitgangspunt is wel dat we bij de doorontwikkeling van die bouwstenen met die experimenten werken. Daarom ben ik er ook mee begonnen om aan de hand van de bouwstenen die we nu hebben, het uitstekende rapport dat met al die hardwerkende mensen is samengesteld, alvast met experimenten te bezien waar wat wel of niet werkt. Het uitgangspunt van mevrouw Van der Burg deel ik echter.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dat is alvast heel mooi, maar wij willen ook graag weten wanneer. Volgens mij heeft de Staatssecretaris toegezegd om voor de zomer met een soort plan van aanpak te komen, in elk geval in eerste instantie, en dat moest dan inderdaad getest worden. Kunnen in dat plan van aanpak de proeftuinen worden opgenomen? Dat dat misschien nog wordt aangevuld, is prima, maar ik wil in elk geval weten waar en hoe welke bouwstenen worden uitgevoerd. Kan dat toegezegd worden?

Minister Van der Steur:

Ik weet dat de Staatssecretaris heeft toegezegd om voor de zomer een brief te sturen. Die krijgt de Kamer ook. Ik stel voor dat hij daarin opneemt wat hij op dat moment kan opnemen. Ik zal hem verzoeken om dat te doen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik weet dat het in tweeën is, maar ik wil toch nog iets hierover zeggen. Ik vind dit te mager. We zitten in een situatie waarin we moeten gaan testen hoe we hiermee verdergaan. Dan lijkt het mij logisch om deze tijd te benutten om die proeftuinen in werking te stellen. Als we daarmee wachten tot eind van het jaar, hoeft het niet meer. Daarom dring ik er op aan om hiermee tempo te maken; anders word ik graag per brief geïnformeerd. Als het hier niet kan, dan per brief.

Minister Van der Steur:

Mevrouw Van der Burg wordt evenals de rest van de Kamer sowieso per brief geïnformeerd over de stappen die bij de uitvoering van dit project worden gezet. Wij weten al dat we een proeftuin in Amsterdam hebben voor de kleinschalige voorziening; daar wordt volledig uitvoering aan gegeven. Het uitgangspunt is om te bezien of die bouwstenen ook door middel van proeftuinen getest kunnen worden. Op dit moment wordt bekeken welke proeftuinen daarvoor mogelijk zijn. De Staatssecretaris zal in zijn brief alle informatie opnemen die beschikbaar is op het moment dat hij de brief stuurt. Ik heb echter ook gezegd dat dit een financiële en een capaciteitscomponent heeft. We kunnen niet nu hier met elkaar zeggen: laten we een proeftuin houden. Wij willen heel veel, maar het moet ook kunnen en het moet betaald worden. Daarin zit de uitdaging. Ik zal daar dan ook heel zorgvuldig samen met de Staatssecretaris naar moeten kijken.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank u wel. Ik ga ervan uit dat in dat plan, waarvan is toegezegd dat het voor het zomerreces komt, die proeftuinen zo ver mogelijk zijn uitgewerkt. Ik spreek dit als verwachting uit, want anders heeft het niet zo heel veel zin meer. Ik begrijp dat de Minister daar allerlei mitsen en maren aan toevoegt, maar volgens mij zitten wij op één lijn. Mag ik dat zo interpreteren?

Minister Van der Steur:

Mevrouw Van der Burg mag het zeker zo interpreteren. Ik mag haar er wel van proberen te doordringen dat het zowel mijn ambitie als die van de Staatssecretaris is om ervoor te zorgen dat we die uitstekende ideeën ook zo snel mogelijk kunnen testen door middel van experimenten, om te bezien of ze mogelijk landelijk kunnen worden uitgerold.

Mevrouw Van der Burg heeft nog vragen gesteld over de mogelijkheid van strafrechtelijke interventies in het civiele proces. Andersom heeft zij gevraagd of 12-minners niet toch op een aantal punten strafrechtelijk zouden moeten worden aangepakt terwijl dat nu eigenlijk niet of nauwelijks gebeurt. Laat ik bij dat laatste beginnen. Er zijn zonder twijfel 12-minners over wie wij ons heel grote zorgen moeten maken. We zien dat de leeftijd waarop jongeren kunnen ontsporen nog veel lager kan zijn dan wij een paar jaar geleden voor mogelijk hielden. Ik merk op dat de leeftijdsgrens voor het strafrecht, ook naar het oordeel van een aantal instanties die ons daar met enige regelmaat op aanspreken, relatief laag is. Ik meen dat Engeland het enige land is waar de grens nog lager ligt, maar dat is het gevolg van de walgelijke dood van James Bulger. De daders waren zo jong dat men in Engeland die stap heeft gezet. Nederland zit daar iets boven, maar wij zitten wel onder het Europese gemiddelde met de leeftijd waarop een strafrechtelijke aanpak mogelijk is.

Dat betekent dat 12-minners die een strafbaar feit plegen, daarop moeten worden aangesproken. Daarop zal altijd een stevige reactie moeten volgen, die gericht is op het bevestigen van de normen en het stellen van regels en grenzen. Door fors te investeren in preventie kunnen gemeenten kinderen en hun ouders aanspreken en helpen bij het stellen van die regels en grenzen. Met de invoering van de Jeugdwet hebben we ingezet op het tijdig en met elkaar onderkennen van de problematiek van de jongeren en de gezinnen waarin ze opgroeien. Dat hoort er wel bij. Zorgsignalen over jongeren worden ook besproken in de wijkteams, waarin goede afspraken worden gemaakt in de keten over het volgen en aanspreken van jongeren en hun ouders. Zorgmeldingen komen binnen bij Veilig Thuis. Als er sprake is van ernstig ontsporend gedrag, kan Veilig Thuis onmiddellijk de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen.

Het uitgangspunt op dit moment is dat we maatwerk leveren als 12-minners over de schreef gaan. Ik ben vooralsnog van mening dat door het tijdig signaleren van de problemen het ook goed mogelijk is om voor 12-minners een adequate aanpak mogelijk te maken. Ik heb even niet scherp op het netvlies of we al eens gekeken hebben naar de 12-minners die zeer ernstige feiten hebben begaan. Ik ben wel bereid om dat te doen, want ik wil het voor mezelf ook wel inzichtelijk hebben. Ik zal eens kijken of we daar informatie over hebben en of daaruit zal voortvloeien dat een strafrechtelijke aanpak of methodiek effectiever zou kunnen zijn dan de aanpak en methodiek die we op dit moment hebben. Ik ben bereid om daar op verzoek van mevrouw Van der Burg naar te kijken. Het enige wat ik niet weet, is of ik die informatie ook beschikbaar heb, maar dat moet ik dan even onderzoeken.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Burg, u hebt ook uw tweeënhalfste interruptie te pakken. Gaat uw gang!

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank voor de coulance. Even om misverstanden te voorkomen: het gaat er niet om de leeftijd voor het strafrecht te verlagen tot onder de 12 jaar, dus om een jonger iemand in het gevang te zetten; dat zou namelijk de consequentie in het strafrecht zijn. Het gaat mij erom – we hebben daarover een brief van de Staatssecretaris gehad – dat je in het civielrecht een aantal strafrechtelijke interventies kunt inzetten. Als die buitengewoon effectief zijn, waarom zouden wij dat dan niet doen als ze toevallig in het strafrecht zitten? Als de Minister daarnaar onderzoek zou willen doen, zou ik dat bijzonder op prijs stellen. Wellicht dat we op die manier nog wat zouden kunnen winnen als het erom gaat die heel jonge 12-minners buiten het strafrecht te houden. Kan de Minister een termijn aangeven waarbinnen hij ons daarover nader kan informeren?

Minister Van der Steur:

Ja, dat is geen enkel probleem, want naar aanleiding van de vorige brief van de Staatssecretaris en het verzoek van mevrouw Van der Burg is de Staatssecretaris daar ook mee bezig. De interventies die in de jeugdhulpverlening worden ingezet, zijn nuttig voor een bepaalde groep jongeren. Het is aan gemeenten om te bepalen welke interventies in het kader van de jeugdhulp in het gedwongen kader worden ingekocht. Bij de VNG is er een raamcontract afgesloten voor de inkoop van enkele systeemgerichte gedragsinterventies. Deze interventies kunnen in beide domeinen worden ingezet. Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC) bijvoorbeeld wordt in het civielrechtelijk kader ingezet, maar kan ook in het strafrechtelijk kader worden ingezet. Een ander voorbeeld is de Functional Family Therapy (FFT) of de Multisystemic Therapy (MST). Wij werken samen met Jeugdzorg Nederland, de jeugdreclassering, justitiële jeugdinrichtingen, de Raad voor de Kinderbescherming, Halt en de VNG om te bekijken waar de samenwerking op dit punt nog verder kan worden geoptimaliseerd. De Staatssecretaris heeft toegezegd om nog voor de zomer een brief te sturen waarin hij dit onderwerp verder zal bespreken. Tot slot vroeg mevrouw Van der Burg of radicalisering in het instrumentarium zit. Binnen de jji's is er veel aandacht voor radicalisering van jeugdigen. Ik zal dit punt ook meenemen bij de doorontwikkeling van het LIJ.

Daarmee meen ik alle vragen van de woordvoerders in eerst termijn te hebben beantwoord.

De voorzitter:

Ik zie instemmend geknik. We gaan over naar de tweede termijn. Twee minuten per fractie moet mogelijk zijn, ook omdat geconstateerd is dat alle vragen zijn beantwoord.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Het is natuurlijk heel goed als de Minister gaat kijken of je strafrechtelijke interventies misschien ook bij 12-minners kunt inzetten, maar dat hebben we een paar jaar geleden gedaan en dat hebben we toen gestopt omdat het averechts werkte. Ik hoop dus wel dat daarbij ook naar de praktijk wordt gekeken. Ooit kon Halt onder 12, maar dat is om heel goede redenen stopgezet. Dat werkte namelijk averechts. Dat wilden we niet, want het ging net de goede kant op.

Wij willen echt dat de Minister duidelijker aangeeft dat we een pas op de plaats moeten maken ten aanzien van het landschap van justitiële jeugdinrichtingen, ook omdat – dat is interessant – aan het eind van dit rapport, dat we vandaag zo vaak hebben besproken, staat dat jongeren de geslotenheid van zo'n «jeugdgevangenisachtig iets» zelf eigenlijk heel passend vinden. Zelfs hun ouders vinden het vaak passend, zolang het niet achter de blauwe muren van de PI Vught is. Er zijn heel veel jeugdinrichtingen met een fatsoenlijke beveiliging, waardoor ze juist flexibel kunnen werken. Ze kunnen de wat moeilijkere, civielrechtelijke kinderen hebben en, wat heel belangrijk is, de strafrechtelijke kinderen daarvan gescheiden houden. Zorg er nou voor dat we straks flexibel kunnen zijn in al onze regio's. Dat vereist dat we nu niet kapotmaken wat er is. We moeten ons namelijk realiseren dat als een jeugdinrichting, of dat nou in het noorden, het zuiden of in Lelystad is, een sluiting boven het hoofd hangt, de meest kansrijke toppers de benen nemen. Die zijn namelijk overal gewenst. Ik wil echter dat deze mensen hun ziel en zaligheid blijven geven aan de justitiële jeugdzorg en de justitiële jeugdinrichtingen. We zullen daar volgende week een motie over indienen – ik hoef er geen VAO voor aan te vragen – om ervoor te zorgen dat de inrichtingen open blijven, dat ze samen met het kabinet aan de bouwstenen kunnen blijven werken en dat alle kinderen maatwerk krijgen, zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk. Sluiting is wat ons betreft niet aan de orde. Dat zou namelijk betekenen dat het mooie rapport dat voorligt, uiteindelijk niet kan worden uitgevoerd.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter, ik kan mij hier volmondig bij aansluiten. Als Kamer waren wij heel duidelijk. Wij kwamen tot één conclusie: deze kabinetsperiode besluiten we geen gevangenissen te sluiten, maar ook geen justitiële jeugdinrichtingen, want die maakten deel uit van hetzelfde lijstje. De Minister vond het heel moeilijk om dat te benoemen, totdat hij op enig moment zei: geen onomkeerbare besluiten. Toen veerden we op, want zo moeilijk was het dus niet. Hij maakte die opmerking in het kader van het Significant-rapport, het rapport met zaken die haaks staan op het onzalige plan om justitiële jeugdinrichtingen te sluiten. Ik vind het dus heel goed dat de Minister die duidelijkheid vandaag geeft en ik hoop dat hij die nog explicieter gaat geven. De motie daarover wordt volgende week ingediend bij het VAO over het gevangeniswezen.

Kamerbreed is benadrukt dat dat Significant-rapport heel waardevol is: meer differentiatie, maatwerk, begeleiding en behandeling, kleinschalig. De recidiveaantallen na een verblijf in een justitiële jeugdinrichting zijn namelijk nog steeds heel hoog en zijn al ontzettend lang heel hoog. We moeten daar echt mee aan de slag, maar wel met alle betrokkenen, met de mensen die het moeilijke werk dagelijks doen. Daarover leven goede ideeën in de sector. Ik roep de Minister dus nogmaals op om de mensen uit het werkveld daar heel nadrukkelijk bij te betrekken.

De ambitie van de Minister om het sportproject «Alleen jij bepaalt wie je bent» uit te breiden, is zeer terecht. Dertien gemeenten zijn hiermee aan de slag; dat vind ik heel weinig voor iets wat effectief bewezen werkt. Natuurlijk moet je dat zorgvuldig doen, maar zo duurt het wel heel lang. Dat vind ik jammer. Ik vind het dus prima om vol door te gaan met dit project, maar ik begrijp niet zo goed waarom we niet onderzoeken hoe we dit in alle gemeenten een plaats gaan geven. Ik spoor de Minister aan om daarmee vaart te maken.

Verder wacht ik vol belangstelling af wat de uitwerking van het voorstel gaat opleveren dat eerder is gedaan door onder meer de SP maar ook de VVD over financiële curatele, het financieel onder toezicht plaatsen van jonge veelplegers, omdat je ze moet treffen waar het pijn doet, namelijk in de portemonnee.

Mevrouw Volp (PvdA):

Voorzitter. Het is goed dat we hier gesproken hebben over de stappen die gezet gaan worden. Ik was aan het luisteren naar de poëzie van de gebezigde beleidstaal. We hebben het over het «concretiseren van bouwstenen om robuuste proeftuinen te maken». Ik ben zo bang dat het inderdaad zal verzanden in vaagheid, in het zachter maken van waar we mee bezig moeten zijn. We moeten ervoor zorgen dat we jonge criminelen zo goed mogelijk uit de criminaliteit helpen. Daar hebben we een heel mooi stelsel voor. Een stelsel dat verbeterd kan worden, maar we moeten uitkijken dat we niet te veel uitgaan van wat de kosten per cel zijn en voorkomen dat we onomkeerbare zaken in gang zetten. Onomkeerbare besluiten zal deze Minister niet nemen. Naar aanleiding van wat er is besloten tijdens het algemeen overleg mogen we ervan uitgaan dat het kabinet met één mond spreekt. Dat is mooi, maar die onzekerheid is wel gecreëerd en ik denk dat het nu zaak is om goed met het veld in gesprek te gaan over de vraag hoe hiermee verder te gaan. Ik denk dat de Minister hieraan kan bijdragen. Belangrijk is de vraag hoe de jongeren en vooral de ex-gedetineerde jongeren daarbij kunnen worden betrokken.

Dan Halt. De verwijsindex doet nog niet wat hij moet doen; ik heb daar al eerder vragen over gesteld. Wij verwijzen er wel voortdurend naar, maar als partijen die niet goed gebruiken is het een middel dat alleen maar weer hier in Den Haag werkt en niet in de praktijk. Ik verzoek de Minister dus om zich er maximaal voor in te zetten dat Halt daar goed op aansluit. Ook vraag ik hem om met collega's in gesprek te gaan over de vraag hoe het instrument überhaupt geoptimaliseerd kan worden.

Ik sluit af met de volgende opmerking. Ik noem het gemakshalve maar «het belonen met een Mars als er iets is misgegaan». Het is van belang dat er ook goed gelet wordt op het feit dat de jongeren in een afhankelijkheidspositie verkeren. Hun gebrek aan vrijheid kan worden gecompenseerd door nog iets van leuke dingen in het leven. Dat moet niet te gemakkelijk worden opgegeven, er moet dus voor hun rechten worden opgekomen. Een glijdende schaal moet worden voorkomen en de professionaliteit van de organisatie moet daarbij goed in de gaten worden gehouden. De raden van toezicht spelen daar een belangrijke rol in. Ik vraag daar dus aandacht voor en ik vraag de Minister om daarover in overleg te gaan met de raden van toezicht om te voorkomen dat daarmee een verkeerd signaal wordt afgegeven.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. De Minister heeft na een aarzelend begin inderdaad gezegd dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet. De VVD-fractie is volgens mij glashelder geweest, zowel in het AO Gevangeniswezen als in dit algemeen overleg over de sluiting van die justitiële jeugdinrichtingen: aanvullend op het lopende masterplan zijn die sluitingen nu niet aan de orde. Collega's verwezen al naar een VAO over het gevangeniswezen waarop dit punt aan de orde zal komen. Ook wat de VVD betreft zullen we daar geen onduidelijkheid over laten bestaan.

De heer Van Nispen noemde de financiële ondercuratelestelling. Wat mij daarbij opvalt is dat het experiment voor 18- tot 30-jarigen is. Waarom niet ook voor een jongere doelgroep? Volgens mij zitten die veelplegers voor een deel in die leeftijdscategorie. Waarom beginnen we dan niet op die leeftijd? Ik denk namelijk dat, hoe jonger we voorkomen dat jongeren denken dat ze lekker stoer kunnen doen, met hun scooters en hun geweldig mooie kleren en noem maar op – het gaat nog wel verder dan dat – hoe beter dat is. Waarom gaat dat experiment niet al op veel jongere leeftijd van start?

Ik dank de Minister voor de toezegging om ten behoeve van de radicaliserende jongeren het risico-inventarisatie-instrument voor de landelijke jeugdstrafrechtketen in te zetten, maar ik had ook gevraagd naar dat instrument van Preselect Zorg. Dat gebruikt de politie in de fase daarvoor, als die jongeren nog niet in de problemen zijn gekomen, om een risicotaxatie van die jongeren te maken. Kan het daarin ook meegenomen worden? We hebben nu eenmaal de hardnekkige gewoonte in Nederland om de ene groep anders te behandelen dan de andere. Ik wil graag een verbinding, zodat we voorkomen dat jeugdigen die criminele activiteiten ontplooien straks radicaliserende jongeren worden. Daar hebben we met zijn allen heel veel belang bij.

Tot slot. We hebben heel veel Cruyff Courts en Krajicek Courts in Nederland waar heel goede zaken met sport worden gedaan. Kan de Minister eens bekijken of daar de verbinding kan worden gemaakt met die succesvolle gedragsinterventie? Ook die kan misschien wel onder de 12 jaar worden gebruikt.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik probeer even samen te vatten waar we wel uitkomen. Ik trek een paar lijnen. De eerste lijn is dat iedereen zegt: zorg ervoor dat je oog houdt voor de balans in het justitieel jeugdbeleid. Aan de ene kant moet je doen wat nodig is als het eenmaal zover is; dan moet je hard, snel en duidelijk zijn ten aanzien van de jongeren. Aan de andere kant moet je niet vergeten dat preventie een ongelooflijk belangrijk uitgangspunt is. We willen immers geen van allen dat we uiteindelijk gedwongen worden om het jeugdstrafrecht of welke interventie dan ook in strafrechtelijke zin op jongeren toe te passen.

Daarnaast hebben we het rapport dat door iedereen wordt onderschreven en dat belangrijke bouwstenen bevat voor de toekomst. Ik ben er heel blij mee dat de Kamer daarvan zegt: ga daarmee verder, experimenteer daar waar dat kan en zorg ervoor dat je de stappen zet die nodig zijn om die uitstekende uitgangspunten in de toekomst uit te werken. In dat kader heb ik ook gezegd dat ik daar geen onomkeerbare besluiten over ga nemen. Er wordt iets meer in die opmerking gelezen door de woordvoerders – dat begrijp ik ook wel – maar mijn onomkeerbare besluiten gaan niet over het onderwerp dat de Kamer met de Staatssecretaris deelt en waar ik inmiddels van begrijp dat daarover een motie zal worden ingediend. Dat onderwerp kunnen de woordvoerders bespreken in het kader van de motie tijdens het VAO Gevangeniswezen dat kennelijk volgende week al plaatsvindt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Maar het rare is: daar gaat het juist over. Ik vraag me dus af of de Minister dit rapport serieus heeft gelezen. Het gaat erover dat je in alle regio's de verschillende voorzieningen moet hebben. Het kan dus niet zo zijn dat hier boven de markt blijft hangen of we inrichtingen in het zuiden, in het noorden en in Lelystad gaan sluiten wanneer er wordt opgeroepen tot heroriëntatie, lokale en regionale plaatsingen, continuering van zorg, heroverweging eventueel van de scheiding tussen strafrechtelijk en civielrechtelijk, persoonsgerichtheid, ketengerichtheid en betere screening dichtbij. Dat is de kern van het rapport. Als de Minister zegt «geen onomkeerbare stappen», dan denk ik: welke dan?

Minister Van der Steur:

Volgens mij is het heel simpel. De uitgangspunten van het verkenningstraject worden door mij en de Kamer onderschreven. De manier waarop het tot stand is gekomen, vind ik exemplarisch voor hoe we dat op een aantal andere terreinen ook moeten doen. De betrokkenheid van alle mensen uit het veld is enorm groot en het doet ook recht aan de mensen uit het veld om daar op een heel goede manier mee verder te gaan. Dat heb ik toegezegd te gaan doen. Wat van belang is, is dat we op dat punt geen besluiten nemen die opties die we nog aan het verkennen zijn, onmogelijk zouden maken. Daarin zit het niet nemen van onomkeerbare besluiten. Ik doe niets af aan de uitgangspunten. Dat heeft mevrouw Van Toorenburg ook aangegeven. Dat wil echter niet automatisch zeggen dat er geen mogelijkheden zouden zijn om iets te doen met de capaciteit van de jji's. Dat is niet een-op-een aan elkaar gekoppeld. Ik stel vast dat er op 30 maart en nu weer een politiek debat heeft plaatsgevonden waaruit je conclusies kunt trekken. Ik denk dat het goed is dat die conclusies met de Staatssecretaris worden besproken. Ik heb zomaar het vermoeden dat dat gaat gebeuren in het debat waarin de motie wordt ingediend.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het is inderdaad heel simpel. Het is namelijk wel een-op-een aan elkaar te koppelen. Ik denk dat de Minister niet doorheeft wat voor impact het heeft als we boven de markt laten hangen of inrichtingen gesloten zouden moeten worden die juist nodig zijn voor die flexibilisering, voor die totale keten in de regio's. Ik ben dus blij dat we al een VAO hebben aangevraagd. Deze Minister zal echt moeten begrijpen dat dat de kern is van wat hier staat: je moet ervoor zorgen dat je overal in de verschillende regio's het aanbod hebt om maatwerk te kunnen leveren. Dat is de kern. Met een sluiting nu heb je niets meer om maatwerk in te leveren.

Minister Van der Steur:

We zijn het er in ieder geval over eens dat we met elkaar het debat moeten voeren, dat we maatwerk moeten leveren en dat we gaan werken aan de verkenning en de inhoudelijke inrichting daarvan. Op welke locatie en hoe is onderwerp van het debat dat de Kamer straks met de Staatssecretaris voert. Volgens mij tekent zich een duidelijk beeld af, maar daar loop ik in dit geval niet op vooruit.

De heer Van Nispen (SP):

Ik vind het toch heel spijtig dat de Minister steeds mist blijft opwerpen over een zaak waar we als Kamer met de Staatssecretaris heel duidelijk over waren. Ik begrijp niet dat de Minister dat niet kan herhalen, terwijl dit debat juist ook over de inhoud gaat. Het is precies zoals mevrouw Van Toorenburg zegt: er ligt een rapport waar we als Kamer achter staan. De Minister zegt dat hij dat een waardevol rapport vindt. Dan kun je niet anders dan concluderen dat het boven de markt laten hangen van het sluiten van jeugdinrichtingen in regio's daar compleet haaks op staat. Dus waarom blijft de Minister mist opwerpen? Kan hij die onzekerheid niet wegnemen? Wij hebben dat als Kamer uitgesproken. Het zou goed zijn als de Minister dat in het debat van vandaag ook doet.

Minister Van der Steur:

Het wordt nu een beetje een herhaling van zetten. Ik begrijp dat ook, want ik zie het politieke punt natuurlijk ook wel. De Kamer is met de Staatssecretaris in debat. In dat debat is ook gesproken over de jji's. Door de Staatssecretaris is aangeven dat hij op een aantal terreinen nadere informatie, een second opinion gaat inwinnen. Ik ga nu gewoon niet door die discussie met de Staatssecretaris heen lopen. Ik heb goed beluisterd wat de Staatssecretaris heeft gezegd en wat de woordvoerders hebben gezegd. Ik ga niet verder dan het punt waar de Kamer met de Staatssecretaris is gebleven. Ik stel dus voor dat de Kamer dat debat volgende week voortzet in het VAO Gevangeniswezen met de Staatssecretaris.

De heer Van Nispen (SP):

Dan blijft toch de vraag wat de Minister bedoelde met zijn opmerking «geen onomkeerbare besluiten». Dat is dan volstrekt onhelder. Of het betekende niks en het werd zomaar gezegd of het betekende wel iets en dan betekent het dat deze kabinetsperiode geen jeugdinrichtingen worden gesloten. Zo simpel is het.

Minister Van der Steur:

Het betekent heel veel, namelijk dat wij nu de bouwstenen hebben klaarliggen voor een andere inhoudelijke inrichting van de justitiële jeugdinrichtingen en het justitiële jeugdstrafrecht. Daarvan heb ik gezegd dat we geen onomkeerbare besluiten gaan nemen op basis van wat er nu ligt, omdat ik vind dat die eerst door middel van experimenten moeten worden getest. Daar gaat het om. Je zou ook kunnen zeggen: er ligt een heel mooi punt; we besluiten om in ieder geval die route te nemen en al die andere dingen niet meer te doen. Daarvan heb ik gezegd: dat doe ik niet. Ik vind het van groot belang – volgens mij deel ik dat met de Kamer – dat we juist hierbij heel zorgvuldig te werk gaan, dat we de ontwikkeling stap voor stap bekijken op basis van de bouwstenen, dat we die bouwstenen doorontwikkelen met het veld, dat we vervolgens in proeftuinen, door middel van experimenten vaststellen wat wel en wat niet werkt, en dat we dat aanscherpen en daar vervolgens keuzes in maken. Dat is waar ik voor sta. Ik verheug me er ook op om het debat daarover in het komende jaar samen met de Kamer voort te zetten.

Dan kom ik bij de tweede lijn van dit debat. Iedereen ziet in dat we juist in het justitiële jeugddomein aan de ene kant flexibel moeten zijn en maatwerk moeten leveren en aan de andere kant in staat moeten zijn om steeds weer passende interventies te plegen. Ikzelf vind het van groot belang dat die interventies – dat is gelukkig inmiddels de afgelopen jaren ook gebruikt – allemaal evidencebased zijn, dat we zo veel mogelijk op basis van feiten tot bepaalde interventies komen.

Een andere lijn bestaat uit de interventies die we kennen. Voor het project Alleen jij bepaalt wie je bent worden in een aantal gemeenten sporthelden gebruikt voor het plegen van actieve interventies. We onderzoeken of en, zo ja, hoe we dat project verder kunnen uitrollen. Daarbij zal financiering een belangrijke rol spelen. Daar wordt aan gewerkt. In de voortgangsrapportage na de zomer zal ik aangeven hoe het daarmee staat. Het ziet ernaar uit dat we in de tussentijd mogelijkerwijs al naar Curaçao kunnen uitbreiden. Ook daar bestaat namelijk de dringende behoefte om deze succesvolle interventie over te nemen. Overigens kan ik melden dat ook in een aantal andere Europese landen het enthousiasme over deze interventie aan het toenemen is en dat deze daar mogelijkerwijs kan worden uitgerold. Daar zullen wij in Nederland niet zo veel aan hebben, maar het bevestigt wel dat we op de goede weg zijn.

Een andere lijn is dat we moeten vasthouden aan de samenwerking met de mensen uit het veld, dat we het succesvolle project moeten voortzetten. We zijn het erover eens dat het geen alleingang moet zijn van sommige partijen, maar dat je het met elkaar moet doen. Je moet gebruikmaken van de expertise die we hebben. Dat betekent ook dat als je zaken uitrolt, zoals mevrouw Volp suggereert, je dat doet samen met de jongeren en je daar ook ex-gedetineerden bij betrekt. Dat lijkt me heel verstandig. Ik weet dat er programma's zijn waarin ex-gedetineerden er zelf aan bijdragen dat hun levensgenoten op het rechte pad blijven. Zowel de heer Van Nispen als mevrouw Van der Burg stelde de concrete vraag waarom we het financieel toezicht niet ook bij jongeren onder de 18 jaar kunnen toepassen. Dat is vanwege een juridische beperking: je bent pas vanaf 18 jaar zelf verantwoordelijk voor je financiën. Onder de 18 jaar zijn je ouders verantwoordelijk voor je financiën. We bekijken wel of we op de een of andere manier een financieel toezicht voor 18-minners kunnen organiseren. Dat is bij iemand onder de 18 jaar niet mogelijk via bewindsvoering, want die bewindsvoering berust bij de ouders. Misschien zou mevrouw Van der Burg zeggen: ja, maar dan moeten eigenlijk de ouders op hun verantwoordelijk worden aangesproken. Ik herinner me dat de VVD zulke dingen wel eens zei, maar ik denk dat het goed is om te bekijken hoe we ouders kunnen ondersteunen om ook bij minderjarigen die interventie succesvol te laten verlopen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik begrijp het punt, maar juist bij de jeugdigen zal het waarschijnlijk beter werken. Kan het in dit geval dan niet bijvoorbeeld via een interventie van de Raad voor de Kinderbescherming, waarbij je een dergelijke, juist ook financiële, interventie neerzet? Ondertoezichtstelling is natuurlijk vrij zwaar, maar als ouders niet de verantwoordelijkheid nemen om dat op een goede manier met hun kinderen te regelen, kun je daar toch aan denken. Wordt daar ook aan gedacht?

Minister Van der Steur:

Deze noviteit had ik nog niet zien aankomen. Ik heb daar dus nog niet aan gedacht, zeg ik in alle eerlijkheid. Ik zal er even over nadenken en dit meenemen in de brief aan de Kamer die na de zomer komt. Daarmee ben ik gekomen aan het einde van de beantwoording van de gestelde vragen.

De voorzitter:

Ik dank de Minister voor de beantwoording. We komen bij een altijd boeiend moment: de toezeggingen. We hebben er zes kunnen detecteren.

  • De Minister gaat met de commissie van toezicht om tafel zitten.

  • De Minister zal de Kamer na de zomer informeren over de mogelijkheden tot financiële onderbewindstelling van jeugdigen.

  • De Minister zal met de Staatssecretaris in overleg treden over de mogelijkheden van een proef ten aanzien van de voorwaardelijke verklaring omtrent het gedrag, plus het uittesten van de bouwstenen door middel van proeftuinen.

  • De Minister zal de Kamer voor 1 oktober per brief informeren over de proeftuinen. In de brief gaat hij in op het punt van minderjarigen niet in de cel, op de doorlooptijden, lik-op-stukbeleid en de mogelijkheid van het financieel toezicht op 12-minners.

  • De Minister zal onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van het inzetten van het strafrechtelijke instrumentarium in het civiele recht, specifiek voor 12-minners.

  • De Minister zal de Kamer informeren over de financiële mogelijkheden rondom het project Alleen jij bepaalt wie je bent.

Herkent u zich in ieder geval in deze punten?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb een correctie. Ergens zei u: «financieel toezicht voor 12-minners». Dat was voor 18-minners, want we zien dat het nu voor mensen van 18 jaar tot 30 jaar is. Het lijkt me wat vergaand om dat voor 12-minners te doen; laten we dus beginnen met 18-minners.

Minister Van der Steur:

Het financieel toezicht op zakgeld is misschien niet de bedoeling; het gaat om 18-minners.

Ten aanzien van Alleen jij bepaalt wie je bent, heb ik gezegd dat ik onderzoek of we dat ook en, zo ja, onder welke voorwaarden we dat kunnen uitbreiden naar meer dan dertien gemeenten.

De voorzitter:

Prima. We passen de toezeggingen met die aanvullingen aan. Ik heb verder niet geconstateerd dat een van de leden een verzoek heeft gedaan voor een VAO. Ik dank de aanwezigen.

Sluiting 17.17 uur.