Vastgesteld 1 maart 2010
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 20 januari 2010 overleg gevoerd met staatssecretaris Albayrak van Justitie over:
– de brief van de minister van Justitie d.d. 31 juli 2009 over het IGZ-rapport «Medische diensten in penitentiaire inrichtingen: achter de tralies nu veiliger zorg, maar verbeteringen nog nodig» (24 587, nr. 355);
– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 17 augustus 2009 over het rapport inzake het themaonderzoek «Rechtspositie arrestanten gevangeniswezen» van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) (24 587, nr. 359);
– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 22 september 2009 over het kader vrijwilligerswerk voor (ex-)gedetineerden (24 587, nr. 363);
– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 12 oktober 2009 over de voortgang commissies van toezicht t.g.v. de aanbevelingen van de ISt (24 587, nr. 365);
– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 16 oktober 2009 over de gratieprocedure en tenuitvoerlegging levenslange gevangenisstraf (32 123 VI, nr. 10);
– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 12 oktober 2009 over de voortgang Modernisering Gevangeniswezen (24 587, nr. 367).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
De Pater-van der Meer
De griffier van de vaste commissie voor Justitie,
Nava
Voorzitter: De Pater-van der Meer
Griffier: Nava
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: De Pater-van der Meer, Jager, Teeven, Van Velzen, Anker, Van der Staaij, Bouwmeester en Azough,
en staatssecretaris Albayrak van Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Justitie.
De heer Jager (CDA): Voorzitter. Er liggen veel stukken voor, waarover ook heel veel te zeggen is. Ik zal mijn inbreng deze keer wat beperken. Allereerst wil ik namens de CDA-fractie de minister en met name ook de staatssecretaris een compliment geven voor hun voortvarende aanpak wat betreft de implementatie en uitvoering van de plannen voor de modernisering van het gevangeniswezen. Het CDA blijft echter ook een aantal zorgen houden. De indruk blijft bestaan dat op macroniveau op papier hard gewerkt wordt aan een ideale, nieuwe situatie. Deze is in de plannen beschreven. Tegelijkertijd wordt op de werkvloer nog steeds met veel inzet gewerkt aan het op niveau brengen van de oude situatie, omdat daar de nodige knelpunten waren. Ik geef daarvan een voorbeeld. De staatssecretaris geeft in haar brief over de tweede voortgangsrapportage aan, dat zij – in het kader van reductie van overcapaciteit en regionale plaatsing – het minder wenselijk vindt om de fysieke infrastructuur aan te passen, zoals het afbreken van gesloten capaciteit en het nieuw bouwen in de regio van minder beveiligde capaciteit. In plaats daarvan stelt zij voor dat het gevangeniswezen de komende periode bekijkt of in de huidige penitentiaire inrichtingen meer bewegingsruimte aan gedetineerden kan worden toegestaan. Hoe verhoudt dit zich echter tot de uitkomst van een onderzoek van enige tijd gelegen, waarin de zorgen uitgesproken werden over agressie tussen gedetineerden onderling, personeelsleden onderling, en tussen gedetineerden en personeel? Daarnaast werd de werkdruk onder het personeel als een belangrijk knelpunt gezien. Hoe staat het met het terugdringen van deze zaken? Wat het CDA betreft, moeten agressie en werkdruk eerst onder controle zijn, voordat gesproken kan worden over meer bewegingsvrijheid voor gedetineerden. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, is het CDA voorstander van meer bewegingsruimte voor gedetineerden binnen de instellingen. De CDA-fractie is daarentegen geen voorstander van nieuwbouw met minder beveiliging, gezien de huidige overcapaciteit in het gevangeniswezen en de extra kosten.
De voorstellen en initiatieven rond het dagprogramma voor gedetineerden, zoals onderwijs, vormingsactiviteiten en arbeidstoeleiding, beoordeelt het CDA in het kader van re-integratie en voorkoming van recidive als uitermate positief. Wat betreft de samenwerking met ketenpartners, die in dit verband met name worden genoemd, vraagt mijn fractie zich af wat de stand van zaken is omtrent de verbetering van de samenwerking en communicatie. Ook hier speelden in het recente verleden nog problemen. Deze samenwerking en communicatie moeten wat betreft het CDA echt in orde te zijn om de begeleiding na detentie optimaal te maken en de kans op recidive te minimaliseren.
Omtrent het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg «Medische diensten in penitentiaire inrichtingen» heeft de CDA-fractie de volgende vragen. Zij vindt het zorgelijk dat de meest ondersteuning in de avond, de nacht en het weekend niet op orde is. Het is het CDA niet helemaal niet duidelijk waar de regering naar toe wil. Is er straks 24 uur per dag een justitieel arts in de inrichting aanwezig, of is deze telefonisch bereikbaar? Mijn fractie vraagt zich af hoe straks dat telefoongesprek gaat verlopen tussen de arts en de gedetineerde. Het onderzoek geeft immers ook aan dat een bezoek aan een medische dienst voor de gedetineerden een welkome afleiding is. Wanneer moet de piw’er de schijnbaar zieke gedetineerde de telefoon geven voor een gesprek met de arts? Uit het onderzoek blijkt ook dat piw’ers niet veel medische kennis in huis hebben. Dat vormt een probleem bij het herkennen van signalen en bijwerkingen van medicijnen. Wat wordt gedaan om die signalerende functie van de piw’er te verbeteren? Is het overigens terecht dat medicijnen door een piw’er worden uitgedeeld, gelet op het feit dat in bijvoorbeeld een verzorgingshuis medicijnen alleen mogen worden uitgedeeld door iemand met een minimale medische kennis? De staatssecretaris geeft aan dat zij het niet eens is met de IGZ dat de piw’ers geschoold moeten worden op kennis over bijwerkingen van medicijnen. Vindt de staatssecretaris niet dat piw’ers door een dagelijks contact met de gedetineerden meer zicht hebben op eventueel optredende neveneffecten van medicijnen? Kunnen piw’ers daardoor niet een belangrijke signaleringsfunctie hebben in de richting van de medische dienst? Als iemand hiv-besmet is, kan ik mij ten aanzien van de privacybepalingen voorstellen dat men wel op de hoogte is, zodat de voorzorgsmaatregelen op dat punt ook beter in acht kunnen worden genomen.
Hulde aan alle vrijwilligers die in Nederland actief zijn in verschillende sectoren van de maatschappij. Zij vormen – zoals de staatssecretaris aangeeft in haar brief – de sociale cohesie binnen de samenleving. Het CDA is dan ook groot voorstander van de inzet van vrijwilligers bij de nazorg en re-integratie van gedetineerden. Het respect voor vrijwilligers is echter niet erg groot. Ze moeten flink aan de weg timmeren om serieus te worden genomen. Tevens is er bijvoorbeeld onvoldoende personeel om de vrijwilligers te begeleiden. Mijn fractie hoorde een voorbeeld van Utrechtse rechtenstudenten die een juridisch spreekuur verzorgen voor gedetineerden in de penitentiaire inrichting (PI) Utrecht. Sinds kort kunnen ze dat niet meer aanbieden, omdat de PI geen personeel beschikbaar heeft dat de rechtenstudenten binnen de PI kan begeleiden. Klopt dit? Wat betreft de CDA-fractie is dit niet de bedoeling. Kan de staatssecretaris daarop haar visie geven?
Daarnaast ga ik in op de prestatie. Het CDA verwacht van de regering respect voor de vrijwilligers, zoals dat tot uiting komt in het scheppen van randvoorwaarden en het geven van ruimte. Mijn fractie merkt bij de staatssecretaris dat het respect er wel degelijk is. Desalniettemin heb ik daar een opmerking over. Laten we ons niet op de moeilijke weg begeven van het meten van resultaten. Het gaat hier over relatiegerichte contacten die niet in geld of eenvoudige prestatie zijn te meten. Het CDA vraagt de staatssecretaris om deze invalshoek te verwerken in de visie die de regering voorbereidt. Ik hoor graag haar mening hierover.
Mijn fractie is na het herhaalde pleidooi van onder meer mijn collega Joldersma ingenomen dat de staatssecretaris uiteindelijk lijkt in te zien, dat voor het handhaven van het goede van de begeleidingsafdeling enkel een persoonlijke aanpak voor verslaafden niet werkt. Het kan wenselijk zijn om hen gezamenlijk op een afdeling onder te brengen met een stimulerend en streng klimaat om hun wens tot het afbouwen van hun verslaving te ondersteunen. Daarover heeft het CDA ook eerder een motie ingediend. Wanneer krijgt de Kamer daarvan de uitgewerkte plannen te zien? Mijn fractie heeft er nu nog geen vertrouwen in. Uit de brieven blijkt althans niet dat een en ander goed komt. Het CDA blijft daarnaast problemen houden met de capaciteitsplanning van zorgplaatsen. Deze is nu naar beneden bijgesteld. Dat wil dus zeggen dat er bij de raming van de zorgplaatsen iets niet in de haak is. Er zijn tenders uitgezet, die nu zijn of worden afgeblazen. Die tenders kosten miljoenen euro’s, zowel bij de overheid als bij de ggz-instellingen. Wordt hier gewoon geen geld verspeeld?
De CDA-fractie ondersteunt de voornemens van de staatssecretaris met betrekking tot haar voorstellen rond de rechtspositie van arrestanten. Op dat punt is echter nog veel werk te verrichten, gezien de kritische noot van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) en het aantal voornemens van de staatssecretaris. Ik wijs met name op de probleemstelling. Wat is de stand van zaken rond het dagprogramma dat in 2010 geïmplementeerd zal worden? Is de genoemde landelijke screeningsprocedure voor gedetineerden inderdaad per 1 januari 2010 ingevoerd? Is in de loop van 2009 inderdaad het Digitaal Platform Nazorg (DPAN) aangepast met een gemeenteblad om de gemeenten beter te kunnen betrekken bij het detentie- en re-integratieplan van gedetineerden?
Het CDA onderschrijft het voornemen van de staatssecretaris om de gratieprocedure voor levenslanggestraften in stand te houden zoals deze nu in gebruik is. De individuele beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van de gedetineerden passen niet in een standaardbeleid, zoals de staatssecretaris nu aangeeft. Ik hoor ook graag haar mening daarover.
Mevrouw Van Velzen (SP): Begrijp ik – na lezing van de krant – het goed dat de CDA-fractie de verslavingsbegeleidingsafdelingen (VBA’s) wil openhouden?
De heer Jager (CDA): In mijn inbreng komt het er daar wel op neer. Er is meer aandacht voor, dat de verslaafden daadwerkelijk bij elkaar worden geplaatst en niet worden gemengd met andere gedetineerden. Ik ben ook erg nieuwsgierig naar de reactie van de staatssecretaris. In het verleden heeft mijn collega, mevrouw Joldersma, al meerdere keren gepleit voor extra aandacht op dit punt, om te voorkomen dat men ook later in de samenleving weer de nodige problemen ondervindt.
Mevrouw Van Velzen (SP): Dan heb ik de heer Jager goed begrepen. Ik ben blij met dat standpunt. Feit is natuurlijk wel dat die verslavingsbegeleidingsafdelingen inmiddels al grotendeels gesloten zijn, zo niet allemaal. Dat zou dus eigenlijk betekenen dat de CDA-fractie – uiteraard met mijn steun – ervoor zou moeten gaan pleiten om die weer te openen. Is het stellen van de vraag dan wel voldoende? Gaat de heer Jager ook actie ondernemen?
De heer Jager (CDA): De verslavingsbegeleidingsafdelingen zijn in zekere zin wel gesloten. Wat je wel weer ziet, is dat bijvoorbeeld in Vught de verslaafden veelal bij elkaar worden geplaatst. Daar zit nog geen enkele andere gedetineerde tussen. Dat leidt vervolgens weer tot bepaalde problemen. Ik hoor graag de visie van de staatssecretaris op dat punt. Er blijken enige problemen te zijn, waardoor men verschillende vormen van aandacht moet geven. Ik hoor het graag als de visie anders is en anders zou moeten worden geïnterpreteerd. Voorlopig kom ik echter tot deze conclusie op basis van de feitelijkheden die er op dit moment zijn.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Mijn fractie is het eens met het CDA dat je zorgvuldig om moet gaan met verslaafden. Nou weten we echter dat een substantieel deel van de gevangenen een vorm van een verslavingsprobleem heeft. Nu zijn de plannen van de staatssecretaris zo, dat deze gevangenen allemaal een plan op maat krijgen op de afdeling waar ze zitten. Zij worden dus niet apart bij elkaar gezet. Wil de staatssecretaris iedereen die iets met verslaving heeft plaatsen op een aparte verslavingsafdeling, die zij open wil houden? Of wil zij dat op een andere manier organiseren?
De heer Jager (CDA): Het is natuurlijk nodig dat maatwerk wordt geleverd ten behoeve van de verslaafden, die er op een gegeven moment zitten. We merken ook dat de verslavingsproblematiek groot is. Het punt is dat er, doordat soms anderen bij verslaafden op een afdeling zitten, problemen ontstaan, omdat men elkaar wederzijds niet begrijpt. Daardoor ontstaan spanningen binnen een inrichting. We hebben daar recent ook een uitzending over gezien. Het is goed om met elkaar tijdens dit algemeen overleg te wisselen over wat daarin nu het standpunt van de staatssecretaris is. In de praktijk – ik noemde net even het voorbeeld in Vught – zie je dit soort uitwerkingen ook. Welke lering gaan we daaruit trekken? Gaan we dan op deze wijze voort of ligt daar op dat punt een andere visie? Ik wil daar graag nu van de kant van de regering een nadere duiding over.
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Het is goed dat we vandaag opnieuw kunnen spreken over de modernisering van het gevangeniswezen. Het is ook goed dat we de grote lijnen blijven bewaken en dat we steeds kijken naar de continuïteit, ook het komende jaar. De VVD-fractie wil aandacht besteden aan twee brieven. Het betreft de brief van 3 november 2009 over de voortgang, en de brief van de staatssecretaris van 16 oktober 2009 over de gratieprocedure en de tenuitvoerlegging rondom levenslanggestraften.
Allereerst wil ik ingaan op het draagvlak. Ten aanzien van het draagvlak voor de modernisering van het gevangeniswezen, vindt de VVD-fractie het antwoord dat de staatssecretaris in haar brief geeft een beetje procedureel. Kan de staatssecretaris vandaag kort en krachtig aangeven of voor alle facetten met betrekking tot de modernisering van het gevangenis commitment is van het personeel? Zij zegt daar wel wat over in haar brief. De Kamer krijgt natuurlijk af en toe mails. Ik realiseer mij ook wel dat zij zich daar natuurlijk niet helemaal op moet baseren. Zijn er echter al goede afspraken gemaakt met de ondernemingsraden en met de bonden over de modernisering van het gevangeniswezen? Wordt een en ander breed in de organisatie gedeeld? Ik realiseer mij dat er natuurlijk altijd mensen zijn die zich ertegen verzetten. Dat kan die enkele mail zijn die de fracties krijgen. Maar hoe zit dat nou? Kan de staatssecretaris daar zo dadelijk in haar antwoord een enkele opmerking aan wijden?
In haar brief van 3 november 2009 schrijft de staatssecretaris ook over overcapaciteit in het gevangeniswezen. Daar hebben we natuurlijk al eerder over gesproken. Tevens hebben we gesproken over het reduceren van capaciteit en het wijzigen van bestemmingen ten behoeve van het regionaal plaatsen. Waarom waren er nou ultimo 2009 weer problemen met de capaciteit? Het is allemaal een beetje overgewaaid door het reces. Ik moest echter uit de pers vernemen, dat rond de kerstdagen er weer problemen waren met de capaciteit. De voorlichters en het ministerie van Justitie hebben gereageerd, dat er inderdaad wel knelpunten zijn. Zij gaven aan bezig te zijn deze op te lossen. Er waren ook wat problemen over de vraag of we de Belgen wel allemaal kwijt konden in februari. Zijn die berekeningen eigenlijk wel goed uitgevoerd? Kunnen we die Belgen nou eind februari kwijt of niet? Waren er inderdaad weer tekorten? Was er sprake van het feit dat we moesten vrezen voor heenzendingen? Ik geloof dat het ministerie op enig moment nog heeft gezegd, dat voor heenzendingen niet hoeft te worden gevreesd. Dat is wel heel absoluut. Ik vind dat ook wel een heel magere reactie, als we hier eigenlijk al anderhalf jaar praten over capaciteitsoverschotten. We hebben alles langs zien komen: enorm mooie berekeningen, planningsprognoses et cetera. Ineens zijn er dan weer tekorten. Zijn er nou zo veel mensen veroordeeld, waardoor al die cellen ineens weer bezet waren, of zit er een foutje in de berekening? Ik hoor het graag van de staatssecretaris.
De VVD maakt zich ook nog wat zorgen over de capaciteit van het onderwijs binnen de PI’s. De staatssecretaris heeft het in haar brief over pilots. Kan zij garanderen dat in 2010 op alle PI’s voldoende capaciteit is om de voorgenomen pilots uit te voeren? Mijn fractie vraagt zich af – als zij spreekt met het personeel en ook met de mensen die verantwoordelijk zijn voor onderwijs – of het mogelijk is om die voorgenomen pilots met het huidige personeelsbestand uit te voeren. Onderwijs kan wat de VVD betreft ook een belangrijke bijdrage leveren aan de resocialisatie van veroordeelden. Dat standpunt heeft mijn fractie overigens altijd gehad.
De laatste dagen is door deskundigen een pleidooi gehouden om de PPC’s (Penitentiaire Psychiatrische Centra) te sluiten. Er was immers zo veel capaciteit in tbs-klinieken. Dat zal de staatssecretaris, net als mijn fractie, wel een beetje hebben verbaasd en ook een beetje hebben verrast. Het lijkt mij enigszins een indianenverhaal dat we nu weer niet door zouden moeten gaan met die PPC’s. Kan de staatssecretaris aangeven wat daar eigenlijk de reden van is geweest? Kan zij een en ander verklaren? Waar komt dat bericht vandaan? Het feit is dat we veel ruimte hebben in tbs-klinieken en inderdaad bezig zijn met die PPC’s. De VVD lijkt die lijn nog steeds een juiste. Het kan zijn dat er tijdelijk overcapaciteit is. Hoe komt dan ineens zo’n advies weer tot stand?
Ten aanzien van het verslavingsbeleid is mijn fractie geïnteresseerd of in alle PI’s inmiddels die beveiligingsslang is ingevoerd, en of er in de meeste PI’s inmiddels drugshonden zijn. De staatssecretaris spreekt daarover in punt 4 van haar brief. Denkt de staatssecretaris overigens niet dat de grote eenheden – waar op dit moment de PI’s in worden georganiseerd – uiteindelijk een belemmering kunnen zijn voor het realiseren van de verkleining van de afstand tussen de sectorleiding van het gevangeniswezen en de werkvloer? Vindt de staatssecretaris op dit moment dat zij nog steeds op de goede weg zit? We krijgen grotere eenheden binnen die PI’s, maar tegelijkertijd wil de staatssecretaris naar een verkleining van de afstand tussen de sectorleiding en de werkvloer. Daar zit wat spanning in. Ik zou graag van de staatssecretaris horen of zij denkt dat ze op dat punt nog steeds op de goede weg zit.
Dan heb ik nog een enkele opmerking over de brief van 16 oktober 2009. Kan de staatssecretaris nog eens aangeven waarom het voordelen heeft om langgestraften allemaal bij elkaar te plaatsen? Wat is de uitkomst van de inventarisatie, die de staatssecretaris afgelopen najaar zou houden onder langgestraften? Deze is waarschijnlijk afgerond. Kan de staatssecretaris aangeven of we daarmee door moeten gaan of dat er nog risico’s zijn? Mijn fractie ziet ook wel risico’s om langgestraften allemaal bij elkaar te plaatsen. Enerzijds zitten ze dan wel in een wat beter beveiligde inrichting. Anderzijds geeft het ook andere soorten risico’s. De VVD hoort graag het standpunt van de staatssecretaris. Gaat zij daarmee door?
De staatssecretaris geeft aan dat de periodieke beoordeling van het welbevinden van de levenslanggestraften in de praktijk wordt gemist. Waar blijkt dat uit? De staatssecretaris stelt dat in haar brief. Er zijn echter geen argumenten aangetroffen op grond waarvan deze nou zo vreselijk wordt gemist in de praktijk, als het gaat om het onderbrengen van die levenslanggestraften. Waarom zou er dan een onderzoek met betrekking tot risicotaxatie eenmaal in de vijf jaar moeten plaatsvinden, als het gaat om die levenslanggestraften? Voor mijn fractie is dat nog niet meteen duidelijk. Wat is het nut van zo’n vijfjaarlijkse risicotaxatie met betrekking tot levenslanggestraften? De VVD hoopt niet dat de staatssecretaris op deze wijze de deur naar toch weer een tussentijdse onderbreking van de procedure van levenslanggestraften openzet. Zij ziet graag dat de staatssecretaris blijft bij haar standpunt dat levenslang in Nederland ook levenslang is, en dat we tussentijds geen experimenten moeten hebben.
De heer Jager (CDA): De heer Teeven had het net ook even over de aansluiting bij het onderwijs binnen de detentie. In Nederland hebben we diverse technocentra. Ik zou de heer Teeven willen vragen of het wellicht zinvol zou kunnen zijn dat de staatssecretaris in overleg treedt met haar collega-staatssecretaris van Onderwijs. Zouden zij wellicht eens kunnen kijken naar de mogelijkheden via die technocentra die we op dit moment met elkaar overeind houden, dan wel – als het om de lager opgeleiden gaat – naar de mogelijkheden via bijvoorbeeld de opleidingscentra voor de wegenbouw? Zo zijn er nog wel meer voorbeelden te noemen.
De heer Teeven (VVD): Ik ben onlangs in wat PI’s geweest en ik heb het afgelopen halfjaar ook met enkele werkmeesters gesproken. Volgens mij worden de zaken die de heer Jager voorstelt, al door een aantal PI’s gedaan. Die raakvlakken en verbindingen worden al gelegd. Als er meer mogelijkheden voor onderwijs zijn en als die faciliteiten op andere plaatsen in de overheid aanwezig zijn, is de VVD er helemaal niet op tegen om die verbindingen te leggen. De staatssecretaris heeft alleen niet veel geld. Ik neem aan dat de heer Jager zich dat ook realiseert. Het moet derhalve allemaal een beetje met gesloten beurs. Volgens mij is dat enigszins het probleem op dit moment.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik had nog een vraag naar aanleiding van die risicotaxatie. Is de heer Teeven daar per definitie op tegen of is dat uiteindelijk niet de strekking van zijn vragen? Ik heb uit de brieven begrepen dat die vijfjaarlijkse risicotaxatie slechts gedaan zou worden op individuele basis en enkel wanneer sprake is van een verzoek. Daarnaast heb ik begrepen dat het wel degelijk gebaseerd is op argumenten, namelijk op die uit het onderzoek van de RSJ. Ik neem aan dat de heer Teeven dat onderzoek ook heeft gelezen. Is de heer Teeven er per definitie op tegen of niet?
De heer Teeven (VVD): Jazeker, ik heb het onderzoek van de RSJ gelezen. Ik vind echter dat daarin geen argumenten zitten om over te gaan tot die vijfjaarlijkse risicotaxatie. Ik denk je je moet realiseren dat juist levenslanggestraften daar zitten omdat ze een risico vormen voor de samenleving en mogelijk ook nog toekomstige slachtoffers kunnen maken. Ook intern in die inrichting heb je geen andere risico’s dan bij langgestraften. Ik zie juist bij levenslanggestraften niet zo veel voordelen van die vijfjaarlijkse risicotaxatie. En ja, ik heb dat rapport van de RSJ gelezen.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Zelf heb ik die vijfjaarlijkse toets – want zo kun je het ook noemen – ook gelezen als een toets op de psychische gesteldheid van degenen die worden getoetst. Het is absoluut niet gericht op de re-integratie, resocialisatie of überhaupt enige onderbreking van de straf. Het is echter gericht op in hoeverre je diegenen wellicht op een andere manier moet aanpakken binnen de straf en bij de uitvoering van de straf.
De heer Teeven (VVD): Ik denk dat wat dat betreft de positie van een levenslanggestrafte niet anders is dan van een langgestrafte. Ik denk gewoon dat de gevangenisdirecties altijd moeten kijken naar het welbevinden van individuele gevangenen. Daar hebben levenslanggestraften geen uitzonderingspositie in. Dat brengt mij nog niet tot de noodzaak van die risicotaxatie. Ik hoor echter graag van de staatssecretaris wat daar bij levenslanggestraften de bijzondere argumenten voor zijn.
Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Om te beginnen bedank ik de staatssecretaris, omdat ze in ieder geval geprobeerd heeft om ons goed op hoogte te brengen van alle processen die nu bij het gevangeniswezen spelen, en dat is nogal wat. De Kamer heeft een stapel gekregen. Het is de Kamer bekend dat ik afgelopen zomer een onderzoek heb gedaan onder het gevangenispersoneel. In een hele berg brieven, die de Kamer heeft ontvangen, kom ik tot een schamele vijftien zinnen die de staatssecretaris wijdt aan de conclusies die ik uit dat onderzoek heb getrokken. Deze gaan onder meer over de hoge werkdruk en de effecten van de bezuinigingen op de veiligheid. Ik zou de staatssecretaris dan toch het volgende willen voorhouden. Als zij het onderzoek niet representatief vindt, is dat goed. Laat de staatssecretaris dan in ieder geval zelf een onderzoek doen en zelf met betere conclusies komen. Of laat haar ingaan op de conclusies die de SP-fractie getrokken heeft, nadat deze 500 enquêtes heeft afgenomen. Het geven van zo’n summiere reactie zonder daar een eigen onderzoek tegenover te zetten, vind ik eigenlijk niet gewenst.
Dan ga ik naar de celcapaciteit. De heer Teeven noemde al dat wij getrakteerd werden op een bericht in de Telegraaf, waarin de woordvoerder van Justitie zei: «Het is nu wel alle hens aan dek». Dat stond tenminste in de krant. Ik zie de ambtenaren van Justitie al driftig schudden dat een en ander niet waar is. Laat de staatssecretaris het maar corrigeren. Ik hoor ook van het personeel dat het allemaal goed begint vol te lopen. De SP heeft daar een set schriftelijke vragen over gesteld. De staatssecretaris geeft daar aan: «Het klopt allemaal niet. Zou het in de toekomst wel gaan kloppen, dan hebben we altijd nog een strategische reserve en kunnen we mensen nog wel in stapelbedjes neerleggen.» Ik wil eigenlijk gewoon een garantie van de staatssecretaris dat, waar er mogelijk verkeerde berekeningen zijn gemaakt – daar lijkt het immers wel op – geen gedetineerden heengezonden zullen worden. Die garantie wil ik horen. Tevens wil ik horen dat er geen gevangenen in brandonveilige cellen geplaatst zullen worden. Ik zou eigenlijk ook wel willen weten, wanneer de staatssecretaris inschat dat die strategische reservecapaciteit – of hoe zij die zo mooi noemt – aangeboord zal worden. Heeft zij een doorkijk naar de toekomst of en wanneer deze problemen – die er volgens haar niet waren – nog zullen komen?
Ik heb in mijn rapport aangegeven dat piw’ers, gevangenisbewaarders, zich beklagen over het gebrek aan personeel. De staatssecretaris herhaalt dat op alle 24 gedetineerden er 2 piw’ers moeten zijn. Uiteraard heb ik dat teruggekoppeld naar de mensen op de werkvloer met wie ik contact heb. Die verklaren de staatssecretaris – overigens in heel nette bewoordingen -compleet voor gek. Hoe komt het dat al die piw’ers aangeven dat het gegeven van 2 piw’ers op 24 gedetineerden compleet niet klopt? Heeft de staatssecretaris dan een andere definitie? Gaat het dan om 24 gedetineerden die niet opgesloten zitten? Hoe rekent de staatssecretaris eigenlijk? Hoe komt het dat haar verhaal zo ver afstaat van de realiteit van vele mensen op de werkvloer?
Heeft het dreigende celtekort iets te maken heeft met de doorstroom naar open en halfopen inrichtingen? Ik hoor uit de praktijk dat wachtlijsten ontstaan voor plaatsing in open en halfopen inrichtingen. Ik hoor graag van de staatssecretaris of dat een breed gedragen beeld is en of het klopt. Hoelang zijn die wachtlijsten inmiddels en vindt de staatssecretaris deze wenselijk? De SP-fractie vindt het – evenals een grote minderheid van de Kamer – toch wel wenselijk, dat mensen gefaseerd naar vrijheid kunnen gaan. Ik krijg brieven van mensen die zich afvragen waarom zij daarop moeten wachten. Waarom moeten zij in een gesloten cel zitten wachten, als zij geïndiceerd zijn om in een halfopen inrichting geplaatst te worden? Ik heb daar eigenlijk geen antwoord op. Ik hoor dat graag van de staatssecretaris.
Dan ga ik in op het dagprogramma. In het vorige debat hebben we daar ook over gesproken. Toen gaf ik aan dat de activiteiten in de inrichtingen worden teruggebracht naar een minimum. De staatssecretaris zei toen: «Nee, mevrouw Van Velzen, dat begrijpt u helemaal verkeerd. Hier geldt maatwerk per inrichting.» Nu lees ik in de brief van 3 november 2009 van de staatssecretaris toch dat alle dagprogramma’s op één lijn gebracht moeten worden. Één lijn is toch geen maatwerk? Ik begrijp het derhalve niet. Ik zie dat er ook een bijzonder kritisch rapportje van de RSJ ligt. Daarin zegt laatstgenoemde, dat de verschraling van het activiteitenaanbod – door de staatssecretaris heel mooi «modernisering» genoemd – strijdig is met de kern van de uitgangspunten van de modernisering van het gevangeniswezen. Ik meen dat dan actie vereist is. Kan de staatssecretaris garanderen dat gevangenissen gewoon activiteiten op peil mogen houden en dat zij deze niet tot een minimum terug moeten brengen? Graag ontvang ik daar een reactie op.
Ik ben blij dat de CDA-fractie blijft pleiten voor het openhouden van de verslavingsbegeleidingsafdelingen: niet alleen in Vught, maar op alle locaties. Deelt de staatssecretaris mijn inschatting dat toch 50% tot 60% van de huidige gedetineerden kampt met verslavingsproblemen? Wat bedoelt zij dan als zij in een brief schrijft dat deze gedetineerden allemaal bij elkaar geplaatst moeten worden? Er ontstaat dan toch een enorme afdeling? Zou het niet veel wenselijker zijn om van gevangenissen gewoon verslavingsklinieken te maken met veel beveiliging en hekken eromheen? In plaats van in te zetten op maatwerk per persoon, kunnen we er toch beter van uitgaan dat het leeuwendeel van de gedetineerden kampt met een verslavingsprobleem? We moeten de periode waarin we die mensen bij de kladden hebben gebruiken om te werken aan die verslavingsproblematiek.
Ten aanzien van onderwijs schaar ik mij achter de woorden van de VVD-fractie. De SP heeft twijfel of er wel genoeg onderwijskrachten zijn. De staatssecretaris geeft aan dat er in 2008 ruim 65 voltijdse eenheden waren. Dat lijkt mij enorm weinig. Zit daar een stijgende lijn in? Graag ontvang ik daarop een reactie.
Ik zou graag nog van de staatssecretaris horen hoe het nou zit met de nazorg? De SP ziet dat veel ex-gedetineerden de fout ingaan en dat een gedeelte van de verantwoordelijkheid bij gemeenten wordt gelegd om deze ex-gedetineerden op te vangen. Mijn fractie ziet een enorme verscheidenheid in hoe gemeenten een en ander aanpakken. Sommige doen dat enorm goed, echt progressief. Andere gemeenten doen dat niet of amper. Ik wil graag van de staatssecretaris horen wat nu eigenlijk het landelijk beeld is.
Dan ga ik in op de discussie over de gratie voor levenslanggestraften. Hoe staat het er nu voor met het creëren van die zogenaamde «luwteafdelingen»? De SP vindt die immers wel degelijk gewenst.
Tot slot bereikte mijn fractie een bericht van de RSJ, die heeft gekeken naar de positie van tbs-cliënten in gevangenissen. Hij gaf kort samengevat aan dat een en ander niet meer nodig is. De zorg en behandeling die aan de tbs’ers geboden wordt, is een stuk schraler in gevangenissen dan in klinieken. Dat lijkt mij een heel logische conclusie. Is de staatssecretaris bereid om op korte termijn de tbs-cliënten dan ook op die open plaatsen in tbs-cliënten te gaan plaatsen. Wat is anders haar reactie op dit stevige advies?
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Op de agenda staan enkele heel verschillende onderwerpen. Daaruit heb ik er een aantal gekozen. Als eerste ga ik in op de medische diensten in de penitentiaire inrichtingen. Het is goed dat naar aanleiding van inspecties van de IGZ door de geïnspecteerde inrichtingen een plan van aanpak is ingediend. De geïnspecteerde inrichtingen kwamen naar voren uit de risicoscan die eerst werd uitgevoerd. Hoe zit het echter met de niet-geïnspecteerde inrichtingen? Hoe leren zij van de les die uit rapport naar voren komt? Beter gezegd, hoe worden zij aangezet tot het verbeteren van knelpunten?
Een ander punt hebben wij vorige week ook al even gewisseld bij het AO over vreemdelingenbewaring. Ik kom daar toch nog even heel specifiek op terug, omdat dit onderwerp nu hier op de agenda staat. Het betreft de gang van zaken in vreemdelingenbewaring. Het is volgens mij een regel dat gedetineerden een medische check krijgen als ze binnenkomen. Hoe wordt daar precies mee omgegaan in de vreemdelingenbewaring, zeker als het gaat om mensen die in feite niets gedaan hebben? Die verwachten misschien ook niet dat zij in detentie worden genomen. Hoe gaat een en ander als er paniek is, of als er verschillen zijn in taal en cultuur? Op welke manier komen die mensen aan de medische zorg die zij nodig hebben? Ik noem nog even het voorbeeld van diegene die in vreemdelingenbewaring werd genomen en een aantal dagen zonder aidsremmers bleef zitten, terwijl hij deze wel nodig had. Uiteindelijk is een en ander gelukt, maar daar was wel veel werk voor nodig. Kan of wil de staatssecretaris garanderen dat het niet voorkomt dat vreemdelingen in bewaring verstoken blijven van de benodigde medische zorg?
Ik kom op het onderwerp van de vrijwilligers. Daar heeft de staatssecretaris een redelijk kort briefje over geschreven. Naar mijn idee was dat naar aanleiding van een vraag van de heer Van der Staaij en mevrouw Van Velzen bij de Justitiebegroting. Zoals ik het briefje – en dat bedoel ik niet denigrerend – heb gelezen, is het in ieder geval een erkenning van het waardevolle werk dat vrijwilligers gaan doen. Als ik het goed begrijp, is het tevens een aankondiging van een redelijk uitgebreide gespreksronde met verschillende vrijwilligersorganisaties om te kijken hoe we elkaar meer tot een hand en een voet kunnen zijn. Ik heb daar twee vragen bij. Wat verwacht de staatssecretaris precies van de gesprekken die ze gaat voeren? Is er ook ruimte voor de vrijwilligersorganisaties om zelf aan te geven waar zij behoefte aan hebben en waar zij denken dat zaken beter kunnen? Het betreft natuurlijk wel mensen die heel erg betrokken zijn bij de gedetineerden. Op die manier zien zij ook heel veel over hoe een en ander gaat in zo’n instelling.
Bij het laatste onderwerp, de gratieprocedure voor levenslanggestraften, wil ik vrij lang stilstaan. Het is een ingewikkeld onderwerp en daarom heb ik daar een aantal vragen over. De brief waarin de staatssecretaris ingaat op de gratieprocedure en de wijzigingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, heb ik met interesse gelezen. Het forum «Humane tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf» is bij de ChristenUnie op bezoek is geweest, maar ik vermoed bij meer partijen achter deze tafel. Mijn fractie vindt het een ingewikkeld ontwerp. Het is een moeilijke materie. Ik ben blij dat de staatssecretaris op een meer op de doelgroep toegesneden wijze inhoud gaat geven aan het verblijf van levenslanggestraften in een penitentiaire inrichting. Ook levenslange gevangenisstraf moet immers humaan ten uitvoer worden gelegd. Dat voor elke levenslanggestrafte een persoonlijk detentieplan wordt opgesteld, is dan ook een goede stap. Kan de staatssecretaris aangeven wat daarbij mogelijk is om te komen tot een zinvolle dagbesteding?
Ook voor de fractie van de ChristenUnie geldt dat levenslang in beginsel levenslang is. Om te kunnen spreken van een humane bejegening, moet er volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens niet alleen juridisch maar ook feitelijk enig perspectief op vrijheid zijn. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de mogelijkheid van gratie een veroordeelde een voldoende perspectief biedt op vrijlating. Toch roept de brief van de staatssecretaris op dit punt nog wel een aantal vragen op. De staatssecretaris stelt dat met het in 2005 verhogen van het maximum van de tijdelijke gevangenisstraf van 20 naar 30 jaar het verschil met levenslang minder groot is geworden. Volgens haar maakt de rechter meer dan voorheen een weloverwogen keuze voor een levenslange gevangenisstraf. Wat betekent dit echter voor de groep van levenslanggestraften die vóór deze wetswijziging onherroepelijk veroordeeld zijn? Klopt het dat dit 27 van de 28 onherroepelijk veroordeelden betreft? Was een en ander dan minder weloverwogen, omdat de keuze ging tussen een straf van feitelijk 13,4 jaar – 20 jaar met strafvermindering, zoals we dat toen nog hadden – en levenslang? Graag ontvang ik daar een toelichting op.
Verder zou ik de staatssecretaris willen vragen op welke wijze in de ons omringende landen met de tenuitvoerlegging van levenslang wordt omgegaan. Ik maak even een uitstapje naar een heel andere, maar toch enigszins vergelijkbare situatie. Vanochtend hadden we een debat over de fusietoets in het onderwijs en daar gaan we vanavond nog even mee door. Daarin kwam de vraag aan de orde of in plaats van de minister niet een onafhankelijke instantie zou moeten toetsen. In dit geval ging het erom of scholen mogen samengaan. Om het risico van politieke motivatie te beperken, zal de minister zich volgens dit wetsvoorstel in alle gevallen laten adviseren door een onafhankelijke commissie. Waar de minister voornemens is af te wijken van dit advies zal hij dit slechts gemotiveerd kunnen doen. Daarenboven staat een bezwaar- en beroepsmogelijkheid open voor de belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de beslissing van de minister. Het betreffen stuk voor stuk waarborgen die bij de gratieverlening op dit moment ontbreken. Ik begrijp dan ook wel dat het forum «Humane tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf» de vraag opwerpt of de positie van degene die de beslissing neemt niet politiek te kwetsbaar is. Graag ontvang ik daar een reactie op van de staatssecretaris.
Het is, zoals gezegd, een moeilijk ontwerp. De ChristenUnie-fractie heeft het er uitgebreid over gehad. Er kwamen daar best wel wat emoties los. Voor mijn fractie is haar geloof daarin ook een heel belangrijke leidraad. Het is een moeilijke vraag over hoe je humaan moet omgaan met mensen die een samenleving zo veel kwaad hebben aangedaan. Zij moeten hun verantwoordelijkheid nemen en daarmee hun straf dragen. Door al die emoties heen staat de ChristenUnie-fractie voor de vraag hoe ook met deze mensen op een menselijke manier om moet worden gegaan. Het forum «Humane tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf» heeft de vraag neergelegd om een toetsmoment te doen, ik meen met 20 jaar. Ik ben er nog niet helemaal van overtuigd of dat het beste idee is. Ik kan mij echter wel voorstellen dat – als er na 20 jaar zo’n moment aankomt – de gedetineerde iets heeft om naartoe te leven. Diegene heeft dan op zijn minst iets om zijn best voor te doen en om verbetering te tonen binnen de beperkte mogelijkheden die hij heeft in een gevangenis. Ik neem aan dat niet de bedoeling is dat levenslang 20 jaar wordt en dat daarmee de kans heel groot is dat je na 20 jaar van je straf af bent. Het toetsmoment kan sec ontzettend veel betekenen voor zo’n gedetineerde. Zou de staatssecretaris dat voorstel van het forum toch nog eens een keer goed willen bekijken om een goed debat in de Kamer op dat onderwerp mogelijk te maken? Ik zou heel graag willen dat de staatssecretaris het beschouwt, maar ook bespreekt met een aantal instellingen. Dat kan de Raad van Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming zijn, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, maar ook heel expliciet een organisatie als Slachtofferhulp Nederland. Die heeft er immers ook alle belang bij. Ik wil daar graag een reactie op van de staatssecretaris.
De heer Jager (CDA): Ik onderschrijf datgene wat de heer Anker zei over de inzet van vrijwilligers binnen het gevangeniswezen. Ik heb daar eigenlijk nog wel een vraag bij naar aanleiding van het volgende. Vrijwilligers kunnen een belangrijke rol vervullen bij de overgang van de detentie naar de samenleving. Met name de geestelijke verzorging speelt daarin een heel nadrukkelijke rol. Daar hebben we wel eens vaker over gesproken. Is de heer Anker het ook met mij eens dat goed vrijwilligersbeleid zo weinig mogelijk of geen beleid is? Dat is juist ook om die vrijwilligers die ruimte te geven. Je moet hen niet gaan afrekenen op allerlei prestatie-indicatoren. Die mensen doen het immers vrijwillig. Kan de heer Anker deze mening met mij delen?
De heer Anker (ChristenUnie): De Kamer is heel erg goed in het bedenken van regel, maar dat moet zij proberen zo min mogelijk te doen. Dat is altijd een bijzondere opmerking binnen de vaste commissie voor Justitie. Ik ben dat van harte eens met de heer Jager. Ik hoor echter ook vaak, dat er veel goede of enthousiaste ideeën leven onder vrijwilligers. Laatstgenoemden vinden het heel moeilijk om die ideeën kwijt te kunnen. Regels en verordeningen zijn dan het meest verkeerde wat je kan doen. Ik zou het echter heel fijn vinden als die mensen ook dat enthousiasme kwijt kunnen en niet telkens de deksel op de neus krijgen, waardoor ze langzamerhand wat teleurgesteld raken. Dat was mijn intentie.
De heer Teeven (VVD): Ik heb die stukken van het forum ook gelezen. Ik heb ook met Slachtofferhulp gesproken. We hebben in Nederland natuurlijk een rechter die die levenslange gevangenisstraf uitspreekt. Is de heer Anker ervoor dat we naast die rechter een tweede onafhankelijke instantie die toets laten doen? Bij gratieverzoeken wordt, behalve het Openbaar Ministerie, ook de rechter om advies gevraagd. Het betreft dan de rechter die de straf heeft uitgesproken en daar dan ook wat van moet vinden. Die procedure is natuurlijk verankerd. De heer Anker geeft aan dat het voor zijn fractie nog niet vaststaat, maar dat er wel wat voor te zeggen is. Zo vat ik zijn betoog een beetje op. Dan creëer je dus naast die rechter, die die straf heeft uitgesproken en ook toetst bij gratie, nog een instituut. Zouden we dat nou wel moeten doen? Zouden we het niet gewoon bij de rechter moeten laten – ook als het gaat om dat gratieverzoek – en daarmee basta? In die zin spreekt het standpunt van de staatssecretaris mij tot nu toe meer aan dan het betoog van de heer Anker.
De heer Anker (ChristenUnie): Ik begrijp dat wel. Het was misschien wel wat verwarrend dat ik die fusietoets erbij haalde. Ik zal dat niet meer doen. De kritiek van het forum is dat de minister uiteindelijk de knoop moet doorhakken. We hebben niet heel veel ervaring met gratieverzoeken op dit moment. Althans, niet met gratieverzoeken die zijn toegewezen. Ik sta er heel erg open voor de wijze waarop dat soort dingen zouden moeten worden gedaan. Ik kan mij voorstellen dat het niet verstandig is om daar weer een aparte club op te zetten. Ik denk dat de rechter daar een belangrijke rol in speelt, al is het maar omdat de rechter in eerste instantie de straf ook heeft uitgesproken. Ik ga daar een heel eind met de heer Teeven in mee. Tegelijkertijd moeten we wel tegemoet komen aan het bezwaar, dat – omdat het gratieverzoek uiteindelijk bij de minister ligt – het altijd wel een zweem houdt van enige politieke willekeur. Daar moeten we volgens mij ook voorzichtig mee zijn. Daar wil ik vooral van af. We zijn er echter nog lang niet aan toe om te bekijken hoe we dat precies gaan doen. Ik vind het eerst belangrijk dat het principe van dit idee, dat het forum «Humane tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraf» ons heeft aangedragen, iets meer voldragen tot ons komt en dat we het daar eens goed over kunnen hebben. Daarom wil ik ook heel graag formeel de reacties van een aantal belanghebbendenorganisaties.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik wil eerst graag een compliment maken aan mijn collega van de ChristenUnie voor de manier waarop hij dit heel ingewikkelde en zware onderwerp benoemt. Tegelijkertijd zegt hij dat we niet in een soort pavlovreactie moeten schieten, maar dat we daar een goed, rustig debat over moeten voeren. Het gaat hier immers over mensen die iets heel ergs hebben gedaan en straf verdienen. Het blijven echter ook mensen die op een humane manier ergens moeten verblijven. Toch heb ik een vraag en ik hoop dat de heer Anker daar in algemene termen op kan antwoorden. Hij heeft de optie geopperd waarbij sprake is van een apart instituut dat daarover beslist. Het is ingewikkeld als de minister dat moet doen. Wie zou dat dan moeten doen? Vindt de heer Anker dan niet dat ook het slachtoffer daar eventueel een rol in zou kunnen spelen?
De heer Anker (ChristenUnie): We hebben vreselijke debatten moeten voeren over mensen als Saban B. Toen hebben we het er ook over gehad dat het heel belangrijk zou zijn dat de eventuele risico’s die slachtoffers lopen worden meegenomen. Tegelijkertijd voeren wij hier ook heel voorzichtige debatten over de positie van de slachtoffers in het strafproces. Het is goed dat uiteindelijk een slachtoffer niet de straf uitspreekt, maar dat een onafhankelijke rechter dat doet. Ik denk wel dat de belangen van slachtoffers enorm zwaar moeten worden meegewogen. Dat ben ik van harte eens met mevrouw Bouwmeester. Het kan betekenen dat het slachtoffer – als dat nog in leven is – gehoord moet worden. Ik denk dus wel dat daar absoluut een belangrijke rol is weggelegd. Het forum geeft zelf ook aan dat er risico-inventarisatie moet worden gedaan. Er moet rekening worden gehouden met hetgeen je de samenleving aandoet als zo’n persoon weer terug zou komen. Ik zeg ook helemaal niet dat die mensen terug zouden moeten komen in de samenleving. Voor henzelf zou het echter wel heel veel betekenen als daar een heel kleine mogelijkheid toe is.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik ben het volledig eens met de heer Anker dat we op een later moment misschien verder over dit onderwerp moeten doorpraten, misschien met nog wat meer informatie en een iets uitgebreidere brief van de staatssecretaris. Het Hof heeft besloten dat het beleid zoals het in Nederland gevoerd wordt wel degelijk aan de Europeesrechtelijke verdragen voldoet. Maar is het gratiebeleid de facto ook gratiebeleid? Is de heer Anker het met mij eens dat de staatssecretaris specifiek moet bekijken of dat gratiebeleid in concreto openingen biedt tot gratie?
De heer Anker (ChristenUnie): De klacht van onder andere ook het forum is dat het er enigszins op lijkt dat het gratiebeleid in Nederland op slot zit. Een reden zou kunnen zijn dat een en ander politiek heel erg kwetsbaar wordt op het moment dat je de minister daarvoor in positie brengt. Ik vind het prima als de staatssecretaris daarnaar kijkt: dat lijkt mij heel goed. Het gaat er uiteindelijk om dat we niet de situatie krijgen waarin mensen zeggen: «Het maakt me niet uit of ik nog eet of drink. Ik ben min of meer al dood. Laat mij hier maar liggen.» Dat zijn de verhalen die het forum mijn fractie vertelt. Ik vind dat wel heel heftige verhalen. Ik ben het ook wel met de heer Teeven eens dat je moet voorkomen dat je tegen zo’n gevangenisstraf aanloopt. Ik heb ook duidelijk gezegd dat je verantwoordelijkheid voor je daden moet dragen. In sommige gevallen betekent dat ook, dat je een levenslange gevangenisstraf te verduren hebt. Ook wij zijn als samenleving en beschaving geroepen om op een humane manier met deze mensen om te gaan.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Uit het antwoord van de heer Anker blijkt dat hij eigenlijk af wil van het gratiebeleid – of dat hij daar in ieder geval over denkt – aangezien het per definitie gekoppeld is aan de persoon van de staatssecretaris of de minister.
De heer Anker (ChristenUnie): Je zou moeten kijken of je dat gratiebeleid aan iemand anders zou kunnen geven of dat je het in ieder geval onafhankelijker zou kunnen maken van politieke winden die er waaien.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik wil voor de verandering beginnen met de vrijwilligersbrief. De brief van de staatssecretaris is ook een uitwerking van een toezegging aan mevrouw Van Velzen en mij bij een eerdere Justitiebegroting om nog eens goed te kijken naar de positie van vrijwilligers. We zouden daar overigens eind 2009 een gedragen beleidsvisie voor krijgen. Dat is kennelijk iets uitgesteld. Ik begreep uit circulerende data dat een en ander voor de zomer rond zou zijn. Ik ontvang daar graag nog even een bevestiging van de staatssecretaris op.
Het spreekt de SGP aan dat de staatssecretaris zegt: «Ik wil dit nader uitwerken, juist ook in overleg en in gesprek met organisaties die dit belangrijke vrijwilligerswerk doen.» Die aanpak juicht mijn fractie toe. Ik zou er ook nadrukkelijk voor willen pleiten – volgens mij is dat nu al de praktijk – om ook bijzonder oog te hebben voor organisaties die een duidelijk maatschappelijke achterban hebben. Dat vind ik namelijk juist de kracht van die vrijwilligersorganisaties. Het zijn geen «statelijke» organisaties, maar organisaties die ook gedragen en gesteund worden vanuit de maatschappij. Het heeft ook echt een meerwaarde om dat op deze manier te doen. Wat mij betreft gaat het bij die rol van vrijwilligerswerk niet alleen om het terugdringen van recidive. Die vrijwilligersorganisaties zouden daar ook meer instrumenteel een rol in kunnen vervullen. Daarnaast is er ook een intrinsieke waarde, namelijk de betrokkenheid van de samenleving op die tenuitvoerlegging en uiteindelijk ook die terugkeer in die samenleving. Dat heeft ook nog een zelfstandige waarde, die wat mij betreft ook in die beleidsvisie aan de orde zou kunnen komen.
Ik proef nog wel een punt van spanning in de brief die we nu hebben. Aan de ene kant wordt gezegd dat het beleid dat wij voorstaan betekent dat een professionaliseringsslag van die vrijwilligersorganisaties nodig is. Aan de andere kant wordt gezegd dat het in de subsidievoorzieningen alleen maar om de directe gelden voor vrijwilligers zou moeten gaan. Wat is dan de financiële last, die de professionalisering van die organisaties tot gevolg kan hebben? Hoe gaan we daarmee om?
Ik ga wat breder in op de modernisering gevangeniswezen. Ik hoorde geluiden vanuit Exodus dat bepaalde projecten waar ook vrijwilligers bij betrokken zijn, soms tijdelijk stopgezet moeten worden. Een voorbeeld is het project waarbij kinderen van gedetineerden op bezoek gaan bij hun ouders. Het betreft een tijdelijke stop, waarna een en ander in het najaar vanuit een soort nulsituatie breed wordt uitgerold over allerlei inrichtingen. Ik kan mij daar beleidsmatig iets bij voorstellen. Uit de praktijk krijgen we wel het signaal dat het enigszins demotiverend werkt voor de betrokken vrijwilligers. Die moet je dan wel vasthouden, beetpakken en terugvinden in de toekomst. Graag ontvang ik nog een reactie op dat punt.
Ten aanzien van arbeid stelde de staatssecretaris in december 2008 nog dat werkgevers in toenemende mate geïnteresseerd zijn in goed opgeleide ex-gedetineerden. Door de crisis is de vraag of dat niet wat al te rooskleurig is. Zal deze groep niet eerder buiten schot vallen? Is hier niet nog een extra inspanning voor nodig?
De realisatie van de regionale plaatsing voor preventief gehechten en korten langverblijvenden duurt al bijna drie jaar. Is daar niet een zekere versnelling in te bewerkstelligen? Ten aanzien van verslavingsbegeleidingsafdelingen is al een aantal kritische vragen gesteld, waar ik me graag bij aansluit. Een plan op maat klinkt heel mooi, maar is nu ook echt de specifieke aandacht voor verslaafde gedetineerden in de toekomst gewaarborgd?
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen is de SGP warm voorstander van die persoonsgerichte benadering met een persoonlijk detentieplan. Welke concrete mogelijkheden voor arbeid zijn er nu in dat kader? Daar is het debat al meerdere keren over gevoerd. Mijn fractie meent dat er nog wel een slag kan worden gemaakt, teneinde meer serieuze arbeid in gevangenissen te laten verrichten.
Het laatste punt betreft de levenslanggestraften. Mijn fractie heeft de visie dat een levenslange gevangenisstraf een zeer ernstige straf is, waar niet gering over moet worden gedacht. Het is een zeer ernstige straf voor zeer ernstige delicten. Dat perspectief moet wat betreft de SGP voluit in beeld blijven. Ook als wordt gesproken over humane tenuitvoerlegging, moeten we ons realiseren dat het zeer ernstige delicten betreft, waardoor veelal ook mensenlevens onherstelbaar vernietigd zijn. Ook nabestaanden hebben daar in veel gevallen levenslang onder te lijden. Dat brede perspectief op humaniteit is wat mijn fractie betreft geboden. De SGP vindt levenslange gevangenisstraf geen inhumane straf. Ik denk dat zij dat ook eerlijk moet zeggen. Sinds de afschaffing van de doodstraf in 1870 is het eigenlijk al een omstreden straf geweest in ons strafrecht. Velen hebben gezegd dat het op zichzelf al een inhumane straf is. Dat standpunt deelt mijn fractie niet. Zij vindt het een straf, die – hoe ernstig ook – gepast kan zijn voor zeer ernstige delicten. De SGP heeft ook niet de behoefte om daar verder een soort uitholling in te bewerkstelligen. Wat dat betreftsteunt mijn fractie ook de beleidslijn van de staatssecretaris. We hebben de gratieprocedure als ventiel, ingeval heel bijzondere situaties ontstaan, waarin we ons afvragen of daar nog wel de onverkorte tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf verantwoord kan worden geacht. De SGP-fractie heeft geen behoefte aan een aanpassing van dit stelsel in de sfeer van een tussentijdse toetsing. Om echt perspectief te bieden moet je er wel een royale invulling aan geven. Anders is het enkel weer een dode mus. Is dat dan niet sluipenderwijs een te grote aantasting van deze straf, die zeer bewust door de rechter wordt opgelegd? Zeker in het licht van de mogelijkheid van 30 jaar gevangenisstraf is het ook een bewuste keuze van de rechter. Dat geldt zeker voor de toekomstige situaties.
De heer Jager (CDA): Over dit laatste punt heb ik geen vraag. Ik vind dat de heer Van der Staaij daar een keurige duiding over geeft. Ten aanzien van het puntje arbeid gaf de heer Van der Staaij aan dat werkgevers eind 2008 nog voldoende belangstelling hadden. Dat zou wellicht nu wel wat kunnen tanen door de crisis. Is de heer Van der Staaij het met mij eens dat – mede gelet ook op de ontwikkelingen die zich op dit moment voordoen, waarbij bedrijven soms werkgelegenheid verplaatsen naar lagelonenlanden – er juist dan voor DJI kansen liggen om daarop in te spelen? Het werk vloeit dan niet weg, maar kan wellicht voor dit land behouden blijven ingeval straks betere tijden aanbreken. Via dit soort wegen, waarbij mensen werken aan re-integratie op het gebied van arbeid, zouden we met werk voor de lage lonenlanden daarop kunnen inspelen.
De heer Van der Staaij (SGP): Dat lijkt mij een buitengewoon zinvolle suggestie.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Er staat vandaag een aantal brieven op de agenda over het gevangeniswezen. Mijn fractie zou graag willen beginnen met het maken van een compliment aan de staatssecretaris over de voortgang die is geboekt. Mijn fractie is in het verleden altijd heel kritisch geweest en dat blijft zij uiteraard nog steeds. Als we kijken naar waar we vandaan komen en naar de volgende voortgangsrapportage die nu voor ons ligt, ziet het er gewoon heel goed uit. Voor de PvdA geldt dat een straf in de gevangenis altijd dient als vergelding. Tegelijkertijd is het een periode om te investeren in mensen, met als doel dat zij na detentie weer als fatsoenlijk burger aan de slag kunnen. Mijn fractie zegt daarom altijd: «Uit de bak is aan de bak.» Zij schrijft mensen namelijk niet af. Ze laat hen niet over aan hun lot. De PvdA investeert in hen, zodat ze – als ze uit de gevangenis komen – weer gewoon mee kunnen doen. Dat verkleint de kans op recidive en vergroot de kans op een veilig Nederland. Daar staat de PvdA voor. Dat is ook het uitgangspunt voor modernisering gevangeniswezen. Vandaar geef ik het compliment.
Vorige week kwam het bericht naar buiten dat kinderen die iets strafrechtelijks hebben gedaan en een Halt-afdoening krijgen, hun excuus moeten aanbieden aan het slachtoffer. Dat klinkt mooi en het schijnt ook nog eens effect te hebben. Geldt dit ook voor volwassenen?
Dan kom ik concreet op het punt over modernisering gevangeniswezen. De eerste klap is een daalder waard. Op het moment dat een gedetineerde binnenkomt, vindt een screening plaats op basis van het instrument RISc. Er wordt bekeken wat de belemmeringen van iemand zijn en wat er met iemand gedaan moet worden om ervoor te zorgen dat hij er weer goed uitkomt. We hebben het al een aantal keren over RISc gehad. Het instrument schijnt niet helemaal goed toepasbaar te zijn op met name heel ingewikkelde gedetineerden, die zowel een verslaving als psychische problemen hebben. Het is juist heel belangrijk om met hen in detentie aan de slag te gaan. Welke vorderingen zijn er nu gemaakt bij de doorontwikkeling van de RISc?
Vervolgens wordt een hoop gezegd over een programma op maat. Dat geldt zowel voor zorg als voor werk tijdens detentie. De PvdA vindt dat toch een beetje ingewikkeld. Er is niet heel veel ruimte voor het dagprogramma. De allerergste groep gaat naar de PPC’s. Iemand die niet tot deze groep behoort, maar wel een verslavingsprobleem, een psychisch probleem, of een combinatie daarvan heeft, zit in een reguliere gevangenis. Daar gaan we wat aan doen. Wij bieden deze persoon onderwijs en werk, opdat hij na detentie weer aan de slag kan. Stel je nou een heel complexe gedetineerde voor, die niet in een PPC zit. Is er dan wel voldoende tijd, ruimte en mogelijkheid om met zo’n persoon aan de slag te gaan? Graag ontvang ik daarop een reactie van de staatssecretaris.
Voor iemand die uit de gevangenis komt, hebben we dat plan van aanpak nazorg. Alle gemeenten moeten daarmee aan de slag. Wat is nu de stand van zaken? Zijn alle gemeenten voortvarend aan de slag in het veiligheidshuis? Wat gebeurt er met de gedetineerde die tijdens detentie heel gemotiveerd is, maar bij buitenkomst denkt: «Ik vind het wel weer goed zo»? Als geen sprake is van verplichte nazorg, hoeft iemand hier geen gebruik van te maken. Het zou heel jammer zijn als iemand daardoor vervalt. Heeft de staatssecretaris die signalen ook gekregen en wat kunnen we mogelijkerwijs doen om deze mensen gemotiveerd te houden? Onlangs hoorde ik een verhaal -dat is overigens niet maatgevend – waarin de hele wereld zei: «Deze persoon valt uit het programma en het gaat mis». Vervolgens ging het ook mis en deze persoon zit dan ook weer in detentie. Graag ontvang ik een reactie of de staatssecretaris dat signaal vaker krijgt.
Nou is er een geweldige pilot in Lelystad gestart, waarbij gedetineerden tijdens detentie al aan het werk gingen. Toen ze uit detentie kwamen, was er wat onduidelijkheid of ze een baan hadden of niet. Dat had te maken met een bedrijf dat al dan niet failliet was. Hoe staat het nu met deze gedetineerden en zijn ze nog steeds standaard aan het werk? Op welke manier wordt dit goede voorbeeld – als het ook daadwerkelijk nog een goed voorbeeld is – voortgezet in de rest van het land?
Dan kom ik op de verslavingsafdeling. De heel zware gevallen komen op een aparte zorgafdeling. Dat lijkt mij ook zeer noodzakelijk. De minder zware gevallen krijgen in detentie hulp. Wordt er nou ook een gradatie aangebracht? Mijn fractie heeft nu het idee dat de meest ingewikkelde mensen goed worden geholpen en dat zij die daaronder zitten over één kam worden geschoren. Wordt er onderscheid gemaakt en op welke manier worden die programma’s dan aangeboden in detentie?
Ik heb nog een heel specifieke vraag over de jongvolwassenenafdeling. Deze personen zijn te oud voor een jeugdinrichting, maar vaak volwassen genoeg om iets heel ergs te doen, waardoor zij in de gevangenis komen. Als we hen tussen zware delinquenten zetten, kunnen zij zich vaak niet staande houden. Deze mensen worden nu op een speciale zorgafdeling gezet. Die zorgafdelingen worden echter weer afgeschaft. Heeft de staatssecretaris ook signalen dat deze heel kwetsbare mensen een beetje tussen wal en schip dreigen te raken?
Dan ga ik over op het masterplan celcapaciteit. Is de rust wedergekeerd nu de gemeenschappelijke ondernemingsraad heeft ingestemd? Hoe staat het met het perspectief op vervangend werk voor met name mensen in de kwetsbare regio’s? Over de halfopen inrichtingen is veel onduidelijkheid ontstaan. Voor met name langgestraften vormen deze een heel belangrijk regime, doordat zij stapsgewijs weer naar buiten kunnen gaan. Ik ben er afgelopen zomer ook geweest. Toen is zelfs voor me gekookt. Ze konden overigens heel lekker koken. Die mensen vertelden hoe een en ander dan gaat, hoe zij langzaam naar buiten gaan, en hoe hard ze dat eigenlijk nodig hebben. Wordt het regime nou afgeschaft? Of gaat een aantal afdelingen dicht, omdat die mensen vanwege leegstand gewoon compacter bij elkaar worden gezet?
Tot slot ga ik in op levenslang. Mijn fractie heeft hier nog geen besluit over genomen. Zij heeft het ook nog in beraad. Een persoon die levenslang krijgt, heeft iets heel ergs gedaan en wordt daarvoor gestraft. De rechter is degene die dat besluit. Tegelijkertijd vindt de PvdA wel dat alle personen humaan behandeld moeten worden, ook al zitten zij heel erg lang. Mijn fractie wil ook de argumenten van het comité goed afwegen. Zij zou daar graag in een breder debat en vooral ook in alle rust over spreken. Daarbij is het voor de PvdA in ieder geval belangrijk, dat ook het slachtoffer hier een rol in heeft.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik ben blij dat mevrouw Bouwmeester lekker heeft gegeten in een halfopen inrichting. Zij heeft echter ook tegen een motie gestemd waarmee een poging werd gedaan om te voorkomen dat een aantal van die halfopen inrichtingen gesloten werd. Hoe heeft zij dat daar dan uitgelegd? Is zij van mening veranderd? Gaan we alsnog proberen om die inrichtingen, waar goed werk verricht wordt en waar mensen een zinnige fasering hebben tussen detentie en vrijheid, open te houden?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): In het vorige overleg dat wij hierover hebben gehad met de staatssecretaris heb ik precies dezelfde vraag gesteld. Voegt de staatssecretaris nou mensen samen of schaft zij een regime af? Toen was haar antwoord: «Nee, wij schaffen niet een regime af, maar wij voegen mensen samen. Er zijn immers cellen over, waardoor wij een en ander efficiënter kunnen uitvoeren.» Dat was ook de reden dat de motie van mevrouw Van Velzen overbodig was. Dat antwoord heb ik toen ook gegeven. Als de staatssecretaris het inderdaad belangrijk vindt dat die langgestraften fasegewijs naar buiten gaan, en als zij die halfopen inrichtingen wil openhouden, zie ik geen reden om nog een motie in te dienen. Laten we het antwoord van de staatssecretaris afwachten. Dan kan mevrouw Van Velzen mij deze vraag in de tweede termijn nog eens stellen.
Mevrouw Van Velzen (SP): De Kamer heeft een aantal brieven gehad van de staatssecretaris, waarin zij aangeeft dat je vanuit de gevangenis er ook een soort halfopen regime op na kunt houden. Daar heeft mevrouw Bouwmeester inderdaad de vorige keer vragen over gesteld. Daar zij opnieuw die vragen stelt, is er blijkbaar bij haar enige reden tot ongerustheid. Ik vraag mij af waar mevrouw Bouwmeester – naast het stellen van vragen – naartoe wil. Is zij ontevreden over de uitleg van de staatssecretaris in het vorige debat? Vindt zij dat die inrichtingen open moeten blijven? Of stelt zij gewoon vragen om vragen te stellen?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De onduidelijkheid die hierover is ontstaan, wil ik wegnemen. Die vraag heeft mevrouw Van Velzen ook gesteld. Ik stel hem dus gewoon nog een keer. Het doel is het overeind houden van het regime. Dat betekent dat mensen die langgestraft zijn fasegewijs naar buiten gaan. Moeten we, zoals mevrouw Van Velzen zegt, dat nou per se doen op de wijze zoals dat nu gaat, oftewel door vast te houden aan wat we hebben? Nee, het is prima als een en ander – bijvoorbeeld vanuit de reguliere gevangenis – op een andere manier effectiever en efficiënter kan, met hetzelfde effect. Het hoogste doel is niet om vast te houden aan hetgeen we al hebben. Effectiviteit is het hoogste doel.
De heer Teeven (VVD): Mevrouw Bouwmeester meent dat wij in alle rust moeten spreken over die levenslanggestraften en de wijze waarop we met die levenslange straf omgaan. Zij woont net als ik ook wel eens de bijeenkomsten bij van nabestaanden van slachtoffers van zeer ernstige delicten. Is mevrouw Bouwmeester het met mij eens dat we eigenlijk de rust moeten laten bij slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers, en dat we die discussie vooral niet – en dus ook niet in alle rust – moeten openbreken?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Nee.
De heer Teeven (VVD): Hoe kan mevrouw Bouwmeester dan tegen die nabestaanden van slachtoffers zeggen: «Wij streven er als Kamer ook naar dat u in alle rust toekomt aan de verwerking van het u aangedane leed»? Ik denk dat een politieke fractie op een gegeven moment wel een keuze moet maken. Of zij doet een concessie en gaat ook iets doen aan levenslanggestraften, of zij zegt net als de VVD-fractie dat zij die discussie helemaal niet wil hebben en dat zij de deur voor discussie dichtgooit.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De PvdA-fractie heeft een en ander nog in beraad. Zij vindt het wel belangrijk om het in alle rust te bespreken. Zij vindt het belangrijk dat het slachtoffer daar ook absoluut een positie in krijgt. Onze fracties verschillen daarover van mening.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik wilde nog even een vraag stellen over die verslavingszorg in de gevangenissen. Mij was namelijk niet geheel duidelijk wat nu het standpunt is van mevrouw Bouwmeester. Zij vraagt aan de staatssecretaris of er een gradatie plaatsvindt. Vindt zij nu net als de CDA-fractie dat er iets dergelijks als de verslavingsbegeleidingsafdelingen moet overblijven?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Mijn fractie vindt het belangrijk dat iedereen die in de gevangenis zit er beter uitkomt dan dat hij erin gaat. Voor de meest ingewikkelde mensen blijft de PPC open. Daaronder zit nog een heel grote groep mensen. «De gedetineerde» of «de verslaafde» bestaat niet. Ik heb de staatssecretaris gevraagd of daarin gradaties bekend zijn en of zij de hulp daarop aanpast. Het hoogste doel van de PvdA is dat met al die mensen die vastzitten en geen kant op kunnen aan de slag wordt gegaan, opdat ze er ook beter uitkomen. Die garantie wil ik van de staatssecretaris hebben. Hoe dat georganiseerd wordt, is voor mijn fractie absoluut geen doel op zich. Als het maar gebeurt.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Eerlijk gezegd vind ik dit enigszins een dooddoener. Iedereen achter deze tafel vindt dat gedetineerden er beter uit moeten komen dan dat ze er ingingen. Vindt mevrouw Bouwmeester dat er bijvoorbeeld afdelingen moeten bestaan die totaal gegarandeerd drugsvrij zijn? Moet er sprake zijn van begeleiding? Zou er sprake kunnen zijn van het bij elkaar plaatsen, ook van deze matig verslaafden, op een afdeling? De CDA-fractie brengt een en ander wel naar voren.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voor mijn fractie is het hoogste doel de effectiviteit. Dat betekent dus behandeling op maat. De PvdA wil überhaupt dat die gevangenissen drugsvrij zijn, maar kan dat helaas niet garanderen. Bij behandeling op maat kan niet gezegd worden dat iemand dus op afdeling A of afdeling B moet zitten. Het gaat er wel om dat je iets biedt wat bij de behoefte van mensen aansluit. Daar gaat het om en daarop wil ik graag een antwoord van de staatssecretaris. Mijn fractie is er niet van overtuigd dat een en ander alleen maar kan worden bereikt door de verslavingsafdeling. Sterker nog, 60% tot 70% van de gedetineerden is verslaafd en heeft vaak een psychisch probleem. Als je het op die manier beredeneert, dan zou je die grote groep op zo’n afdeling moeten zetten. Dat werkt ook niet. Je moet naar iedereen kijken en niet naar een kleine groep.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Voorzitter. Er staan een heleboel brieven op de agenda vandaag. Ik zal ze enigszins staccato behandelen. Enkele vragen die ik wilde stellen zijn reeds uitgebreid naar voren gebracht door mijn collega’s. De eerste brief die vandaag op de agenda staat, is de brief over de medische zorg in de penitentiaire inrichtingen. Ik moet zeggen dat er een flinke slag gemaakt is sinds het tumult in met name 1994, toen de Nationale ombudsman een heel kritisch rapport uitbracht. Dat is dus een hele tijd geleden. De inspectie is redelijk positief. Het grootschalige project dat sinds 2003 is gestart, heeft ook vruchten afgeworpen. Mijn fractie meent niet dat we er al zijn, zeker gezien de veiligheidsrisico’s bij de avond-, nacht- en weekenddiensten. Ik heb het dan over de digitalisering van de medische zorg, maar ook over het feit dat piw’ers zonder al te veel kennis blijkbaar medicijnen uitdelen en dergelijke. Dat zijn natuurlijk zaken die niet moeten kunnen. Er is sprake van een plan van aanpak dat de geconstateerde veiligheidsrisico’s moet oppakken. Zou de staatssecretaris samen met de minister een tijdschema kunnen aanleveren, waardoor de Kamer weet hoe de verschillende plannen van aanpak uitgevoerd zullen worden? Ik vond dit bijvoorbeeld wel een ernstig risico.
Over de tweede brief op de agenda zal ik iets korter zijn. Deze gaat over de rechtspositie van arrestanten in het gevangeniswezen. Ik moet zeggen dat het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) eigenlijk behoorlijk kritisch was. De staatssecretaris reageerde daarop in haar brief alsof zij de kat uit de boom keek. De inspectie concludeert dat er nog steeds geen beleidsuitgangspunten ten grondslag liggen aan het gevangenisregime voor deze doelgroep, dat er geen ondersteuning wordt geboden, en dat er een zorgvuldiger en selectiever plaatsingsbeleid zou moeten zijn. De beheers- en veiligheidsrisico’s worden eigenlijk niet door heldere regels ondervangen, maar vooral door het feit dat de piw’ers en de PI’s een zekere routine kennen. Het ontbreekt überhaupt aan heldere uitgangspunten. Ik vind dat nogal vergaande conclusies. De staatssecretaris lijkt daar niet concreet op in te gaan. Er gebeurt wel het een en ander. Er wordt geïnformeerd, er worden overleggen gepland, er wordt gezegd dat strikter onderscheiden zal worden naar kort- en langverblijvenden in de inrichtingen. Die heldere regels, waar de aanbevelingen om vragen, heb ik in de brief niet aangetroffen. Ik zou de staatssecretaris toch om een nadere toelichting willen vragen.
Op het punt van de commissies van toezicht worden enkel heel goede stappen gezet. Het lijkt mij heel goed, dat een zekere uniformiteit tot stand wordt gebracht. Ik wacht het wetsvoorstel met alle verbeteringen die de staatssecretaris heeft toegezegd gewoon af. De Kamer zal het debat over deze commissies van toezicht, die binnen de PI’s een heel belangrijke rol spelen, dan verder voeren. Een punt is wel de positie van de gedetineerden en de bekendheid met hun rechten. Dat is ook een onderdeel van de brief van de staatssecretaris. Het blijft een probleem om iedereen te bereiken en het blijft een probleem om mensen ook te informeren over hun rechten. Wat wordt nou precies op dat gebied gedaan? Er wordt een brochure gemaakt. Dat zal allemaal wel. Een en ander is toch nog een groot probleem, zeker gezien de variatie en het feit dat een behoorlijk deel van de gedetineerden niet-gealfabetiseerd is. Er is sprake van anderstaligheid. Ik zou graag van de staatssecretaris wat meer willen horen op dit specifieke punt.
Er zijn heel veel vragen te stellen over het plan modernisering gevangeniswezen. GroenLinks steunt de staatssecretaris in de ambitie dat het doel het best bereikt wordt met een persoonsgerichte aanpak op basis van een levensloopbenadering. Ik moet zeggen dat mij nog steeds te veel signalen bereiken die zorgwekkend zijn. Ik noem het capaciteitsprobleem. Ik noem het feit – en dat vind ik toch echt een ernstig probleem – dat open en halfopen inrichtingen dreigen te verdwijnen, waardoor wachtlijsten ontstaan. Juist voor de resocialisatie en re-integratie, die wij allen zo ontzettend belangrijk vinden, zijn die essentieel. Ik kan mij best iets voorstellen bij het feit dat met meer interne vrijheid binnen gevangenissen ook het een en ander georganiseerd kan worden. In hoeverre dat het uiteindelijke effect van halfopen en open inrichtingen benadert, is mij niet duidelijk. Alleen het feit dat intern meer vrijheid is, is wat mij betreft als argumentatie onvoldoende. Ik zou daar van de staatssecretaris toch meer over willen horen.
Dan ga ik in op de dagprogrammering. Ik moet zeggen dat de staatssecretaris en minister Hirsch Ballin daar steviger op inzetten dan hun voorganger, de heer Donner. Laat ik daar helder in zijn. Er is een behoorlijke breuk met het verleden. Als ik echter zie wat de uitgangspunten zijn van het plan modernisering gevangeniswezen en de uiteindelijke concrete antwoorden, dan blijft het mij gewoonweg te vaag. Ik kijk bijvoorbeeld naar het onderwijs. Dat is essentieel voor die resocialisatie en re-integratie, en überhaupt voor de orde en veiligheid binnen het gevangeniswezen. Ik lees dat er ruim 65 fte aan onderwijskrachten is. Dat klinkt niet als heel veel als ik zie hoeveel PI’s daarvan gebruikmaken en met hoeveel gedetineerden we te maken hebben. Ik zou dus ook van de staatssecretaris een concreter antwoord willen horen. Misschien kan ze daar een schriftelijke beantwoording op geven. Hoe moet ik die 65 fte onderverdelen over die PI’s en over die gedetineerden? Waar hebben we het dan precies over?
Verslavingszorg is een van de problemen die vandaag op de agenda staan. Dat is wat mij betreft terecht. Ik heb toch de indruk dat we met het badwater ook het kind weggooien. Mijn fractie heeft nooit gezegd dat de verslavingsbegeleidingsafdelingen per definitie moeten blijven bestaan. Als we nu overgaan tot het laten verdwijnen ervan – dat lijkt het geval te zijn – zonder dat er ook maar iets voor terugkomt wat enigszins dezelfde effecten heeft, maak ik mij wel grote zorgen. Het lijkt mij heel logisch ingeval je verslaafden wilt beïnvloeden. Dat wil de staatssecretaris. Het gaat om een brede gradatie in verslaafden. Voor de ernstig gestoorde verslaafden zijn er specifieke plekken. Als we de groep daaronder – de «gematigd» verslaafden of hoe we hen ook moeten noemen – willen aanpakken, lijkt mij dat het samenplaatsen soms heel logisch en zinnig kan zijn. Als het gaat om het gegarandeerd drugsvrij maken, kunnen bijvoorbeeld urinecontroles daarin heel logisch zijn. Gedetineerden die geplaatst worden met niet-verslaafden, die op gewone afdelingen zitten, zullen misschien moeilijker aankloppen met de mededeling: «Ik voel me onder druk gezet. Ik zie dat er om mij heen gebruikt wordt. Ik ben verslaafd en wil daar niet aan meedoen. Hoe ga ik daar echter mee verder?» Dat zijn wel concrete voorbeelden die uit het veld naar voren worden gebracht en die mij, net als andere fracties, zorgen baren. Graag ontvang ik een concreet antwoord van de staatssecretaris op dit punt.
Ik heb nog één vraag over een van de belangrijkste punten van de agenda: de gratieprocedure en de levenslange gevangenisstraf. De staatssecretaris schrijft in haar brief dat – met het in 2005 verhogen van het maximum van de tijdelijke gevangenisstraf van 20 naar 30 jaar – de rechter meer dan voorheen een weloverwogen keuze maakt voor een levenslange gevangenisstraf. Hoe verhoudt zij dat dan tot het feit dat 27 van de 28 levenslanggestraften gestraft werden vóór dat deze wetswijziging ingevoerd werd? Wil de staatssecretaris onderzoek doen naar in hoeverre de facto inderdaad sprake is van gratiebeleid? Dat is wat mijn fractie betreft wel een punt van zorg, afgezien van het feit dat levenslanggestraften niet voor niets gestraft zijn.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik heb een vraag over de verslavingsafdeling. Mevrouw Azough gaf aan dat mensen die erg verslaafd zijn onder druk gezet kunnen worden om te gebruiken. Derhalve zouden ze naar een aparte verslavingsafdeling moeten. Is het niet veel logischer dat – als je weet dat mensen elkaar aan de drugs helpen – je dat probleem in eerste instantie aanpakt? Vervolgens kunnen we kijken op welke manier we de betreffende verslaafde het beste kunnen helpen.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik begrijp de vraag van mevrouw Bouwmeester niet helemaal. Alle druk die in een gevangenis of op een afdeling kan bestaan, moet aangepakt worden. Ik heb de indruk dat we vanuit de realiteit moeten denken. De realiteit is nu eenmaal zo, dat verslaafden zich soms onder druk gezet voelen – door minder of niet-verslaafden die wel gebruiken – om te gebruiken. Ze zitten op een afdeling die niet drugsvrij is. Dat vormt sowieso de druk. Daarover gaat mijn zorg.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Mevrouw Azough accepteert wel heel makkelijk dat er nou eenmaal drugs in de gevangenis zijn, dat mensen elkaar daar onder druk zetten, en dat dat heel vervelend is. Zij geeft aan dat we – in plaats van het probleem bij de kern aan te pakken en de afdeling drugsvrij te maken – beter iemand van die afdeling kunnen afhalen en hem ergens moeten neerzetten in de wetenschap dat de rest ook nog gebruikt en gewoon vrolijk verder gaat. Is mevrouw Azough dan niet van mening dat daar dus veel en veel meer aan gedaan moet worden? Natuurlijk weten we dat in gevangenissen ook gebruikt wordt. Mevrouw Azough denkt: «Ga maar vrolijk verder. We plaatsen die mensen wel ergens anders.» Dat lijkt de PvdA echt de verkeerde volgorde.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Het gebruik van spookbeelden is de PvdA niet vreemd, helaas ook niet in dit debat. Natuurlijk moet de staatssecretaris gebruikmaken van drugshonden, een slang en diverse andere maatregelen om ervoor te zorgen dat de afdelingen zo drugsvrij mogelijk zijn. We weten echter dat op die VBA’s gebruikgemaakt wordt van urinecontroles en van veel strengere controles. Daardoor is de garantie op drugsvrije afdelingen veel groter. Ik ga toch uit van de realiteit. Dat geldt blijkbaar niet voor de PvdA-fractie, die in een soort dromenland verkeert. De realiteit is helaas – ook op al die andere afdelingen – dat nog steeds drugs gebruikt worden en dat dat heel moeilijk is tegen te gaan.
De heer Teeven (VVD): Mevrouw Azough gaat uit van de realiteit. Hoe komt zij aan de wetenschap dat er na 2005 nog maar één keer een levenslange gevangenisstraf is uitgesproken?
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik heb het over onherroepelijk gestraften. Daar vraag ik de staatssecretaris ook naar. Als de heer Teeven het antwoord al heeft uit zijn alwetende kennis, wil ik het natuurlijk graag horen. Ik kan me best voorstellen dat hij het antwoord veel beter weet. Ik heb aan de staatssecretaris gevraagd in hoeverre het klopt dat 27 van de 28 mensen die nu onherroepelijk gestraft zijn – en voor 2005 berecht waren – niet voldoen aan de motivatie van de staatssecretaris, namelijk dat de rechter een betere, meer weloverwogen keuze kan maken. Er is nu immers sprake van de mogelijkheid van een straf van 30 jaar in plaats van enkel 20 jaar, zoals voor 2005 het geval was. Dat is een vraag aan de staatssecretaris.
De heer Teeven (VVD): Ik stel vast dat mevrouw Azough in ieder geval uit dromenland is gekomen en dat zij de vraag nu wat duidelijker heeft gesteld dan in eerste instantie.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Als het woordje «onherroepelijk» het verschil maakt, dan ben ik verheugd dat de heer Teeven zo blij mag zijn.
Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Ik dank de Kamer ook vooral voor de opmerkingen die zij gemaakt heeft over de voortgang die wordt opgemerkt, als het gaat om het plan het gevangeniswezen te moderniseren. De Kamer is daar kritisch over geweest. Mede dankzij de constructieve en af en toe kritische bijdragen van de zijde van de Kamer ben onder meer ik de afgelopen jaren erg gaan kijken naar hoe we ook tussentijdse resultaten zichtbaar kunnen maken. We werken uitdrukkelijk aan dat hoofddoel van een veiliger Nederland middels minder recidive. Alles wat zowel de minister als ik doen vanuit het opleggen van straffen, de vervolging, maar ook vanuit de tenuitvoerlegging van straffen en de nazorg, heeft uitdrukkelijk tot doel om mensen ervan te weerhouden dat zij mogelijk de fout ingaan, oftewel preventie. Tevens willen we voorkomen dat mensen die al de fout in zijn gegaan dat nog eens herhalen. In dat kader weten we gewoon dat het meten van recidive jaren kost. De echte effecten van beleid zien we pas vijf, zes, zeven jaar later. Als we echt de effecten van recidive willen meten, wordt door wetenschappers zeven jaar als norm genomen. We hebben recent laten zien dat we onder deze kabinetsperiode een omkering van de trend van een hoog recidivepercentage inmiddels te pakken hebben. Dat is winst. Ik ben blij dat ik – uitdrukkelijk op de wens van de Kamer – ook tussentijdse, meetbare resultaten heb benoemd. Ik heb dus inderdaad een voortgangsrapportage kunnen schrijven, waarin niet alleen die indicatoren, maar ook de inmiddels geboekte resultaten op al die punten benoemd zijn.
Al terugblikkend kan ik zeggen dat we in 2009 inderdaad heel belangrijke stappen hebben gezet om richting dat einddoel te gaan. We zijn er echter nog lang niet. Veel van de producten die we hadden benoemd zijn inmiddels gerealiseerd. Nu komen we in de fase van uitvoering en toepassing van die producten. De Kamer heeft in de uitvoerige rapportage kunnen lezen wat de stand van zaken is en welke producten het betreft. Ik zal ze derhalve hier niet allemaal nalopen. Belangrijk is dat er een visie en een strategisch kader is opgesteld voor de modernisering van het gevangeniswezen, waarmee in ieder geval de koers voor de komende jaren vastligt en duidelijk is. Heel belangrijk is dat uitdrukkelijk in de procedure is gezocht naar het maximale draagvlak. Ik ben het absoluut met de heer Teeven eens dat we nooit een draagvlak van 100% krijgen. Het gaat immers soms ook om persoonlijke belangen, zoals banen et cetera. Die discussies heeft de regering ook met de Kamer gevoerd. Dat heel veel mensen – met name de leden van de SP-fractie – in het uitstekende contact hun persoonlijke frustraties en meningen uiten, is mij ook niet vreemd. Dat zal ook altijd onderdeel van deze werkelijkheid blijven en dat is goed. Ik heb daar ook helemaal geen bezwaren tegen, voor zover ik daarover zou kunnen gaan. Dat een en ander ook middels het onderzoek van de SP gebundeld is, vind ik waardevol. Ik heb daar oprecht ook een reactie op proberen te geven. Het onderzoek van mevrouw Van Velzen is echter niet representatief, gelet op de aard van de vragen en de selectie van mensen die reageert. Ik kan niet overzien of het een representatieve steekproef is van alle mensen en alle meningen. Ik heb daar derhalve vraagtekens bij. We hebben het draagvlak maximaal gezocht door bij het bepalen van zowel de visie als ook het strategisch kader in nauw overleg te werken met het veld, de ketenpartners en de groepsondernemingsraad gevangeniswezen (GOR-GW). Die zijn hier uitdrukkelijk in gekend. Daarmee durf ik te concluderen dat sprake is van een maximaal gedragen visie. Ook bij de verdere uitwerkingen en implementatie is het mijn bedoeling om een ontwikkelbenadering en een participatieve aanpak te volgen. Dat heeft er in ieder toe geleid dat er een convenant ligt met de GOR-GW over de implementatie van het programma modernisering gevangeniswezen. Dat betekent voor mij in ieder geval dat zowel leidinggevenden als ook medewerkers worden betrokken bij de implementatie van het programma. Natuurlijk is dat belangrijk voor het draagvlak. Dat is een van de redenen geweest om deze route te volgen. Ik doe het uitdrukkelijk ook, omdat hun kennis, ervaring en expertise niet gemist mag worden in het ontwikkelen van welke plannen dan ook voor deze sector. Als je daar geen gebruik van zou maken, zet je jezelf op een achterstand. Vandaar dat ik ook uitdrukkelijk de inhoudelijke inbreng als argument heb genoemd voor het volgen van deze benadering. Op basis van het MGW (programma Modernisering Gevangeniswezen) is het masterplan tot stand gekomen. Dat kennen de woordvoerders ook. Ik zie dat de ophoging van de reservecapaciteit tot 13,8% ons in ieder geval enorm veel flexibiliteit heeft gebracht. Bij de vragen betreffende capaciteit zal ik daar nog iets over zeggen.
Er werd kort en indirect ergens aan gerefereerd door de heer Teeven. Dat biedt mij de kans om de stand van zaken van het verdrag met België – de tenuitvoerlegging daarvan en de overdracht van de gevangenis in Tilburg aan de Belgen – hier met de woordvoerders te delen. Gisteren is in de Eerste Kamer het debat geweest over het verdrag. Het Belgisch parlement was reeds akkoord gegaan. Wij wachtten nog op de behandeling in de Eerste Kamer. Dat heeft gisteren plaatsgevonden en ook de Eerste Kamer heeft ingestemd met het verdrag. Dat betekent dat – omdat we al enige tijd bezig waren met de planning en de selectie van de gedetineerden die overgebracht zullen worden – vanaf ongeveer 2 februari 2010 de eerste Belgische gedetineerden geplaatst zullen worden. De laatste informatie is dat er zo’n 400 van de 500 reeds geselecteerd zijn. Het betreft voor een belangrijk deel ook mensen die vrijwillig hebben aangegeven dat ze in Nederland gedetineerd willen zijn. Vrijwilligheid is niet een uitgangspunt. Mensen zullen ook via aanwijzing uiteindelijk in Tilburg terechtkomen. Op 5 februari 2010 is de officiële overdracht, waarbij zowel ik als de minister van Justitie van Nederland en de minister van Justitie van België aanwezig zullen zijn. Nogmaals dank aan de Tweede Kamer voor de zeer coöperatieve en snelle agendering van dit onderwerp.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik weet dat de staatssecretaris de enquête die de SP onder het gevangenispersoneel heeft gehouden niet representatief vindt. Ik vraag haar wel om eens mee te denken. Voordat ik die enquête ging uitvoeren, heb ik haar toestemming gevraagd om rechtstreeks het gevangenispersoneel te benaderen. Dat heeft zij mij toen geweigerd. Hoe kan ik dan representatief onderzoek doen? Dat zal de staatssecretaris toch echt zelf moeten doen. Zij geeft nu aan dat mijn onderzoek niet klopt. Dan ligt toch bij haar de bal om te laten zien dat het helemaal anders ligt? Ik denk dat als zij zo overtuigd is van het draagvlak voor het huidige beleid – ook onder de bezuinigingen en het tekort aan personeel – zij ook met een eigen onderzoek kan aantonen dat ik het helemaal verkeerd heb. Als de staatssecretaris dat echter niet doet, dan blijft toch die schijn hangen dat ik wel degelijk gelijk heb met dit onderzoek? Ik daag de staatssecretaris uit om zelf een onderzoek uit te voeren om te laten zien dat een en ander niet klopt. Zij heeft toegang tot het personeel, ik niet.
Staatssecretaris Albayrak: Zeker. Wat nog belangrijker is, is dat de onafhankelijke Inspectie voor de Sanctietoepassing toegang heeft tot het personeel. Op vele momenten en op vele deelonderwerpen wordt onderzoek gedaan. Er worden zeer gedetailleerde vragen gesteld, ook op de punten die mevrouw Van Velzen in haar enquête aanhaalt. Impliciet – nu vrij expliciet – geeft laatstgenoemde toe dat haar onderzoek niet representatief is, omdat haar manier van onderzoeken ook geen representatief onderzoek kan opleveren. Ik noem een paar voorbeelden. We hebben zowel onder het personeel als onder gedetineerden vele onderzoeken, die soms ook periodiek terugkomen. We hebben de BASAM-enquête onder het personeel en de gedetineerdensurvey. De Kamer kent deze allemaal wel en gebruikt deze ook altijd in het debat. Deze leveren deelresultaten op die aan de hand van wetenschappelijk erkende methodes worden verkregen. Justitie spendeert heel veel aandacht en ook financiële middelen aan het periodiek toetsen van het welbevinden en de situatie. We hebben de agressieonderzoeken gehad en we hebben de inspectierapporten, die op al die deelonderwerpen ook de stand van zaken laten zien. Mevrouw Van Velzen hoeft mij echt niet te vertellen dat Justitie geen beeld heeft van wat er onder gedetineerden en personeel leeft.
Mevrouw Van Velzen (SP): Zo wordt het natuurlijk wel een jij-bak. Op het moment dat je representatief onderzoek wilt doen, moet je een aselecte steekproef kunnen doen. Zolang ik geen toegang heb tot het personeel van de staatssecretaris kan ik geen aselecte steekproef doen. De staatssecretaris zorgt er zelf voor dat mijn onderzoek uiteraard nooit wetenschappelijk gezien representatief kan zijn. Zij geeft allerlei onderzoeken aan. Deze zijn én niet recent én niet allesomvattend. Het is mijns inziens juist goed om het personeel direct om zijn mening te vragen. Ik daag de staatssecretaris uit om mij te laten zien wanneer het ministerie, via welke instantie dan ook, rechtstreeks en in groten getale het personeel heeft aangesproken. Ik gaf de staatssecretaris aan dat ik 500 mensen heb ondervraagd. Dat doen die inspecties niet. Ik wil daar graag een reactie op.
Staatssecretaris Albayrak: Met alle respect, maar het is niet de functie van mevrouw Van Velzen als parlementariër om representatief onderzoek onder het gevangenispersoneel te doen. Zij moet dat gewoon daar laten waar het hoort en er parlementair toezicht op uitoefenen middels de brieven die ik de Kamer stuur en de debatten die wij met elkaar voeren. Als mevrouw Van Velzen denkt dat de informatie die zij van mij krijgt niet klopt en als zij het nodig vindt haar antennes uit te steken onder het personeel, heb ik haar gezegd dat ik geen bezwaar heb tegen de wijze waarop zij dat doet. Mensen reageren ook pro-actief, omdat zij hen daartoe uitnodigt. Mevrouw van Velzen heeft die goede contacten. Laat haar daar vooral gebruik van maken. Dat doet zij ook. Ik zal de opmerkingen die haar bereiken van een zo goed en integer mogelijk antwoord voorzien.
Dan ga ik in op het MGW in het algemeen en de vraag van de heer Jager over beveiliging op maat. Er is onderzoek gedaan naar de beveiliging. Interne en externe vrijheden worden daarbij onderscheiden. Aanpassing van de fysieke infrastructuur acht ik – gelet op de aanwezige overcapaciteit – niet wenselijk. In het onderzoek wordt bezien welke mogelijkheden er zijn om in de huidige penitentiaire inrichtingen meer interne vrijheden en bewegingsvrijheid aan gedetineerden toe te staan. Uitgangspunt daarbij is in hoeverre de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerden gestimuleerd kan worden. Hoe kunnen gedetineerden zich op een veilige en verantwoorde wijze door de inrichtingen verplaatsen? Alle uitgangspunten worden door middel van pilots onder het programma modernisering gevangeniswezen getoetst. Die pilots zijn nog niet gestart. We hebben al wel afspraken gemaakt met de GOR-GW over de opzet van de pilots. We zullen bijvoorbeeld ook kijken naar de personeelsbezetting. Het personeel is dus uitdrukkelijk betrokken bij het opzetten van deze pilots. Het hele traject rond het terugdringen van agressie en geweld en de pilot beveiliging op maat zie ik als twee gescheiden onderwerpen. In de derde voortgangsrapportage zal ik de Kamer informeren over de pilot beveiliging op maat. Eind 2010 worden de resultaten van het plan van aanpak agressie en geweld nogmaals gemeten. Ik zal de Kamer ook die resultaten geven.
De heer Teeven vroeg hoe ik nou reageer op de overcapaciteit in de tbs-klinieken, waardoor de PPC’s mogelijk niet meer nodig zouden zijn. Met alle respect: het is de rechter die oordeelt of iemand volledig, verminderd, dan wel totaal niet toerekeningsvatbaar is. Op basis daarvan wordt het vonnis uitgesproken. Iemand die, ondanks een psychische stoornis, toerekeningsvatbaar een daad heeft begaan, komt in de gevangenis. Dan is een tbs-maatregel niet de geëigende route om iemand via een behandeling recidivevrij of zo veel mogelijk recidivevrij te maken. Die PPC’s hebben dus een eigenstandige functie. Er is een populatie in het gevangeniswezen – dat heeft de commissie-Visser toen ook uitdrukkelijk vastgesteld – die zorgbehoeftig is, ondanks het feit dat zij volledigheid toerekeningsvatbaar was. Voor die groep zullen die PPC’s gewoon nodig blijven. Wij hebben het gehad over de ernstig verslaafde mensen met een comorbide problematiek, zoals zwakzinnigheid, psychische stoornissen et cetera. Voor hen zullen de PPC’s nodig blijven. Het capaciteitsvraagstuk in de tbs-sector ga ik niet op deze manier verbinden met hetgeen wij nu om heel goede, eigenstandige redenen aan het creëren zijn in het gevangeniswezen. Die PPC’s op die vijf locaties zijn er. Het aantal is weliswaar door de nieuwe prognoses minder dan we hadden voorzien. Ik geloof dat ik er inmiddels twee zelf geopend heb.
Op het advies als zodanig zal ik nog met een schriftelijke reactie komen, omdat een aantal woordvoerders daar wat uitgebreider naar vroeg. Dan kan ik wat uitgebreider zeggen waarom het leggen van deze verbanden op dit moment door mij niet als uitgangspunt wordt gekozen.
Dan ga ik verder met het personeel in de PI’s. Mevrouw Van Velzen en mevrouw Azough vroegen naar onderwijs. We hebben eigenlijk al een paar keer gesproken over de voornemens op het gebied van onderwijs. Het vormt een belangrijk onderdeel van het programma MGW. We hebben een plan van aanpak voor het onderwijs in de inrichtingen gemaakt. Er zijn wat mij betreft geen pilots nodig om op dit moment te kijken hoe we dat effectiever kunnen maken. Er is op dit moment voldoende personeel om het onderwijs ook in de nieuwe vorm te organiseren. Het nieuwe aanbod verschilt uitdrukkelijk per doelgroep. Zo is het programma MGW ook bedoeld. Dat onderscheid wordt uitdrukkelijk gemaakt naast de persoonsgerichte aanpak en de detentie- en resocialisatieplannen. Voor de preventief gehechten zijn de onderwijsmogelijkheden per definitie beperkt. Enkel voortzetting van trajecten die er voor detentie al waren proberen we maximaal te realiseren. Voor de kortgestraften is er basiseducatie, als ze daar behoefte aan hebben. Zij kunnen dus geen hoger onderwijs volgen met een meerjarig programma. Dat werkt gewoon niet. De langgestraften krijgen basiseducatie en beroepsgericht onderwijs met ook zo’n groot mogelijke aansluiting op onderwijsmogelijkheden na detentie. Dat geldt overigens voor de hele groep. In het kader van de nazorg wordt getracht dat gedetineerden hetgeen zij in de gevangenis zijn gestart zo veel mogelijk afmaken nadat zij vrijkomen. We werken met de reguliere onderwijscertificaten – en niet met een soort bajescertificaat – waarmee mensen ook na de gevangenis aan de slag kunnen. Dat lijkt triviaal, maar het is heel erg belangrijk dat behaalde diploma’s als zodanig herkenbaar zijn. Dat is allemaal zeer relevant voor de resocialisatie.
Dan ga ik in op het dagprogramma. Mevrouw Van Velzen en anderen maken zich zorgen over het dagprogramma en de terugval in mogelijkheden voor arbeid en onderwijs. Wij hebben het dagprogramma in alle vestigingen nu zo aangepast dat alle basisactiviteiten overal worden gevolgd. We zijn nu goed op weg met die landelijke gelijkschakeling. Er is voor gekozen om het dagprogramma op alle locaties terug te brengen. Overigens is dat niet nieuw. Ik heb mevrouw Van Velzen ook uitdrukkelijk in het vorige debat al gezegd dat we teruggaan naar de basis – een soort nulpunt voor alle inrichtingen en locaties – van waaruit een en ander tot september wordt uitgebouwd naar ook een avond- en weekendprogramma. Die uitbreiding zit derhalve in de lijn. De rechtactiviteiten worden overal gegarandeerd. Arbeid en onderwijs worden hierdoor niet aangetast. Sommige vestigingen hadden echter wel meer mogelijkheden en deden in de praktijk meer met recreatie en sport. Daarin hebben we op plekken een terugval gezien. Wij gaan natuurlijk – bijvoorbeeld naar aanleiding van het debat over vrouwen in detentie – ons eigen doel nu niet van risico’s voorzien als het gaat om resocialisatie. Als er plekken zijn waar nu maatwerk wordt gegeven met extra voorzieningen – ook als het gaat om bezoekuren et cetera – zullen wij dat handhaven. Die mogelijkheid hebben we in ieder geval in de vrouweninrichtingen gecreëerd. De woordvoerders verwezen ook naar het advies van de RSJ. Het was de wens van zowel de RSJ als de ISt om die positie, rechten, vrijheden en kansen van gedetineerden, en de uitvoering daarvan, per locatie zo veel mogelijk gelijk te laten zijn. Ik denk dat dat het grootste winstpunt is van deze aanpak.
Hoe wordt de nazorg concreet gerealiseerd? Als er één onderwerp is waarvan we niet alleen die tussentijdse indicatoren hebben benoemd, maar dat ook heeft geleid tot heel veel producten die we nu al zichtbaar kunnen maken, is het wel het plan van aanpak nazorg. Het project wordt op Justitie echt fantastisch geleid. Er is sprake van heel korte verbindingen met het lokale bestuur. Er zijn trainingen geweest om de gemeentelijke contactpersonen gebruik te laten maken van het digitaal platform. Zo kunnen zij maximaal bijdragen aan de informatievoorziening over de datum waarop een inwoner van de gemeente vrijkomt en over diens behoeften. Hoe wordt daarin voorzien en hoe is een en ander voorbereid op de vijf leefgebieden: inkomen en werk, identiteitspapieren, huisvesting, schulden en zorg. Ik zie nu een werkelijkheid ontstaan, die het afgesproken samenwerkingsmodel al tot uitvoering gaat brengen. Het gemeenteblad komt erop. Dat was nog niet helemaal voor elkaar in DPAN. Op het digitaal platform moet niet enkel informatie van de screening van de inrichting staan, maar ook alle informatie die de gemeente over zo’n persoon heeft. Dan kan je maximaal met elkaar communiceren. De afspraken en het geld – 6 mln. voor dit jaar en 6 mln. voor volgend jaar – zijn er teneinde de coördinatie in de gemeenten ook echt te laten slagen. Bij de oplegging van de straf wordt rekening gehouden met wat de meest geschikte straf is. Er wordt derhalve geen onvoorwaardelijke straf opgelegd als een voorwaardelijke straf beter is om de problemen weg te nemen. Dat geldt met name voor de kortgestraften. Tijdens de detentie vindt dus eerst die screening plaats. Op basis daarvan worden de detentie- en re-integratieplannen per persoon gemaakt. Die aansluiting op de gemeenten daarna is van cruciaal belang en gaat ook echt werken. Ik ben daar persoonlijk van overtuigd, omdat we een en ander het afgelopen jaar hebben gebruikt om een landelijk dekkend netwerk van veiligheidshuizen op te zetten. Dat heeft in geresulteerd in 45 stuks, die we bijna allemaal zelf hebben geopend. Die veiligheidshuizen spelen ook een heel belangrijke rol, omdat alle partners die een aandeel hebben in die resocialisatie en de nazorg daarbij zijn aangehaakt. Er zijn dus echt casusbesprekingen, waarin alle mensen stuk voor stuk langs die organisaties worden gelegd om te kijken wie nu wat doet. Er vallen zo min mogelijk gaten. Die gaten vormden met name de reden, waarom de resocialisatie niet slaagde. We zitten eigenlijk nu in de fase «veiligheidshuizen next generation». Naast de zorg- en justitieorganisaties – justitie, politie et cetera – die van nature in dat veiligheidshuis zitten, worden nu ook woningbouwcorporaties en andere partners die ook een stukje van de puzzel in handen hebben er maximaal bij gehaald.
Mevrouw Bouwmeester informeert naar de stand van zaken rond de RISc. Ik ben het met haar eens dat het belangrijk is om dat instrument optimaal te maken, door ook te leren van het feit dat het voor sommige doelgroepen gewoon niet functioneert. Het is een instrument dat de kans van recidive inschat door criminogene factoren te meten. Als we goed kijken naar de leefstijl, motivatie, persoonlijkheid, persoonlijkheidsstoornissen en responsiviteit, kunnen we maximaal inschatten met welke gedragsinterventies we de kans op risico het kleinst maken. Als op basis van de RISc blijkt dat sprake is van een lager IQ – dat blijft echt de meest lastige groep – zal een afgestemde interventie moeten worden aangeboden, zoals de CoVa Plus. Een en ander loopt nu al redelijk. We hebben de afgelopen periode vooral gewerkt aan het verbeteren van dit instrument en met name van de indicatiestellingen middels RISc. Die herziene RISc-indicatiestelling is nu bijna gereed. We streven ernaar dit voorjaar de drie reclasseringsorganisaties deze nieuwe indicatiestelling breed te laten implementeren. De herziening ziet met name toe op het beter indiceren van de juiste bijzondere voorwaarden, zodat het advies van de reclasseringsorganisaties op dat niveau wordt verbeterd. Dat geschiedt in combinatie met een advies over het juiste niveau van reclasseringstoezicht. Er is onlangs een WODC-rapport verschenen over de voorspellende waarde van de RISc. Dat zullen we vooral ook gebruiken bij de verdere ontwikkeling van dit instrument.
Mevrouw Bouwmeester informeerde naar de pilot arbeidstoeleiding in Lelystad. We hebben daar eerder met de Kamer over gesproken. Op enig moment hadden we zorgen over het bedrijf dat was uitgezocht om mensen in dienst te nemen. Daar waren afspraken mee. De economische crisis had echter gevolgen voor dit bedrijf. In nauwe samenwerking met de gemeente en met het Centrum voor Werk en Inkomen et cetera is een ander bedrijf gevonden dat die afspraken heeft overgenomen. Dat leidt er in ieder geval toe dat de pilot wat mij betreft echt succesvol is. Van de 60 deelnemers zijn er inmiddels 9 al succesvol naar werk begeleid. Twaalf deelnemers zijn gestart aan een opleiding tot stukadoor met baangarantie. Bij het verlaten van de inrichting, zullen zij – als alles meezit – een baan hebben. Van die twaalf deelnemers zijn er inmiddels al vijf na hun detentie aan het werk. Zes personen zijn nog bezig met de opleiding en één persoon is gerecidiveerd. Dat betekent dat in totaal veertien ex-gedetineerden al succesvol naar werk zijn begeleid. Het heeft mij ertoe doen besluiten om dit ook op andere plaatsen te gaan beproeven. Ik meen dat we op een zestal andere plekken nu ook gaan starten met deze wijze van samenwerking met gemeenten en bedrijven. Het streven is dat zo veel mogelijk mensen de gevangenis verlaten met een baangarantie.
Ik kom bij de vragen over de zeer beperkt beveiligde inrichtingen (ZBBI’s) en de beperkt beveiligde inrichtingen (BBI’s). Een groot aantal woordvoerders heeft zorgen over wat daar nu precies aan de hand is. Mevrouw Van Velzen begon er nogmaals over en mevrouw Bouwmeester vond dat er onduidelijkheid is gerezen na mijn vorige antwoord. Zij vraagt wat daar nu allemaal van waar is. Eigenlijk staat mijn antwoord van toen nog steeds. Ik wil die verwarring ook wegnemen. We hebben gekozen voor het uitgangspunt regionalisering. Er is meer behoefte aan zeer beperkt beveiligde inrichtingen en beperkt beveiligde inrichtingen, dan aan zeer hoog beveiligde inrichtingen. De inrichtingen die we nu hebben – beperkt en zeer beperkt beveiligd – staan gewoon op de verkeerde plekken. Dat heb ik de Kamer uitgelegd. Die locaties zullen moeten sluiten als het uitgangspunt regionalisering is. Dat betekent – gelet op de gebouwelijke situatie en het feit dat er geen geld is om een en ander plat te gooien en opnieuw te bouwen – dat we zullen moeten roeien met de riemen die we hebben. De sterk of gemiddeld beveiligde inrichtingen gaan dienst doen voor deze mensen – onder een regime van open en halfopen inrichtingen – in het kader de detentiefasering en het terugbrengen van recidive. Mensen slapen op de inrichting, maar mogen overdag buiten werken et cetera. Dat gaan we dus op de locaties doen die we hebben. Dat is echt meer dan dat er intern af en toe wat celdeuren openstaan en mensen wat meer bewegingsvrijheid hebben. Dat betekent ook dat af en toe die deur naar buiten meer openstaat om mensen naar hun werk te laten gaan et cetera. In de uitvoering voorzie ik ook geen problemen. We zitten natuurlijk wel in de fase, waarin al deze plannen nog in uitvoering zijn. We hebben derhalve nog niet alles gebracht op de capaciteit zoals met de Kamer is afgesproken middels het masterplan detentiecapaciteit. Daar wordt hard aan gewerkt.
De heer Jager (CDA): De staatssecretaris maakte een opmerking over meer vrijheid voor de gedetineerden. Ik ben het met haar eens. Rondom die veiligheid, agressie en dergelijke komt aan het einde van het jaar nog een monitoring en een tussenrapportage van de stand van zaken. Ik kan me wel voorstellen dat we wel oog hebben voor de onderlinge samenhang en dat dus geen vrijheid wordt gegund op het moment dat daarmee eventueel de veiligheid van het personeel in het gedrang komt.
De staatssecretaris noemde even het «veiligheidshuis new generation». Ik kan mij voorstellen dat we op enig moment een soort rapportage krijgen over de voortgang rondom de veiligheidshuizen, omdat deze door de regering nieuw zijn ingezet. Dan kunnen we daarover eens met elkaar van gedachten wisselen. Zou de staatssecretaris dat samen met de minister kunnen bewerkstelligen?
Staatssecretaris Albayrak: Ik kan me niets anders voorstellen dan dat die rapportage er zeer binnenkort aankomt. We hebben niet in elke stad een veiligheidshuis. Veel veiligheidshuizen hebben ook een regionale functie. Het is heel mooi om te zien hoe soms de kleinere gemeenten zo veel mogelijk worden aangehaakt bij een veiligheidshuis in een bepaalde stad. We zullen met heel veel plezier die rapportage aan de Kamer doen toekomen in het kader van het project «Veiligheid begint bij Voorkomen». Dat is, zoals de Kamer weet, de grote koepel: het regeringsprogramma.
Houden wij oog voor de veiligheid tijdens het uitvoeren van een ander regime? Natuurlijk. Wij moeten echter niet vergeten dat het hier gedetineerden betreft met een specifiek profiel. Als zij in die detentiefasering zitten, is het risico voor zowel de interne als externe veiligheid al sterk afgenomen. Of het risico was sowieso al minder aanwezig.
De heer Teeven (VVD): Ik begrijp de uitleg van de staatssecretaris over die tbs-inrichtingen en die PPC’s. Ik heb het verhaal dat via de media mijn fractie bereikte zo gezien, dat tbs-inrichtingen soms verschillende paviljoens hebben. Je zou kunnen zeggen dat er in een aantal tbs-inrichtingen een overschot aan plaatsen is. Dat zou dus ook kunnen betekenen dat je enkele paviljoens straks leeg hebt staan, omdat er gewoon overschot is aan plaatsen. Althans, dat is de verwachting op dit moment. Tussen ontoerekeningsvatbaar en toerekeningsvatbaar zit natuurlijk ook nog een tussencategorie: gedeeltelijk toerekeningsvatbaar. Die zou je natuurlijk onder een apart regime wel in zo’n leegstaand paviljoen van een tbs-inrichting kunnen plaatsen. Ik heb begrepen dat dat het verhaal was.
Staatssecretaris Albayrak: Ik hoop niet dat de heer Teeven weer voor de Fokkensregeling staat te pleiten. Die discussie hebben we net gehad.
De heer Teeven (VVD): Nee, dat heeft niets met Fokkens te maken. Het gaat hier gewoon om leegstaande paviljoens in tbs-inrichtingen, hetgeen de verwachting is. Daar kun je personeel allemaal laten afvloeien, omdat je overschot hebt aan capaciteit. Je kunt ook kijken hoe je de paviljoens met een ander regime kunt bevolken. Het is een beetje vooruitkijken, net als met die Belgen. Dan moet de staatssecretaris niet in 2012 tegen de VVD zeggen dat het een goed plan was.
Staatssecretaris Albayrak: Nee, ook die vergelijking gaat niet op. Een heel praktisch punt is dat we de PPC’s al hebben. We hebben de voorzieningen, de gebouwen, de mensen, de contracten met de ggz et cetera. Als ik zou zeggen: «Er is daar capaciteit en er zijn paviljoenen die we kunnen gebruiken», zou ik elders een gat moet laten vallen en daar mensen moeten ontslaan. Tevens zou ik gebouwen moeten afstoten en vleugels van gebouwen leeg moeten laten staan. De PPC’s functioneren al. Ik heb ze geopend; ze zijn er. Een en ander zou gewoon een gebouwelijke verplaatsing betekenen. Ik hoor de heer Teeven niet pleiten voor een tbs-behandeling voor deze mensen. Het betreft echt het plaatsen van mensen waar nu gebouwen zijn. Overigens komen we op een later moment met alle woordvoerders over de tbs-capaciteit te spreken.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik ga ervan uit dat we nog een tweede termijn hebben.
De voorzitter: Daar probeer ik ook echt heen te leiden.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ten aanzien van die tbs-plaatsen adviseert de RSJ heel duidelijk om tbs’ers niet langer in de gevangenisvleugels, maar in de klinieken te plaatsen. Zij raadt aan om dat zo snel mogelijk te doen.
Staatssecretaris Albayrak: Ik zal daar uitgebreid schriftelijk op reageren. Het advies staat nu niet op de agenda.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik zie dat de RSJ aangeeft dat de behandeling van tbs’ers in gevangenissen gewoon minderwaardig is ten opzichte van die in tbs-klinieken. Waarom reageert de staatssecretaris, die het advies gelezen heeft, daar niet gewoon op?
Staatssecretaris Albayrak: Dat doe ik wel. Dit is een eerste reactie. De Kamer krijgt nog een uitgebreide schriftelijke reactie. De rechter gaat over die strafoplegging. De problematiek van de passanten hebben we zo goed als opgelost. Als tbs’ers die direct in de maatregel geplaatst moeten worden – omdat ze geen combinatie hebben gekregen van een gevangenisstraf en tbs-maatregel – daar nog steeds in groten getale zitten, had mevrouw Van Velzen een punt gehad. Zij had dan kunnen zeggen: «U hebt daar plek. Waarom plaatst u ze niet meteen daar?» De passantenproblematiek is echter inmiddels opgelost.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Als de staatssecretaris dan toch die brief aan de Kamer stuurt, zou zij daarin dan ook de plaatsing van vrouwelijke tbs’ers willen meenemen? Dat scheen ook een probleem te zijn. Als de staatssecretaris dat in de brief meeneemt, slaan we twee vliegen in één klap.
Staatssecretaris Albayrak: De heer Teeven en mevrouw Van Velzen hebben schriftelijke vragen gesteld over de capaciteit. Die heb ik inmiddels beantwoord. Er is een penitentiaire landkaart gemaakt, die gebaseerd is op het masterplan dat met de Kamer is overeengekomen. Die landkaart is een eerste stap naar een meer vraaggestuurde capaciteitstoedeling. Dat verhaal over regionalisering et cetera kent de Kamer inmiddels wel. We hebben het laatste kwartaal van 2009 vooral gebruikt om de herbestemming daar waar mogelijk al te realiseren. Door de tijdelijke krapte in die detentiecapaciteit heb ik in ieder besloten geval om een en ander wat meer te temporiseren. Daar was ook ruimte voor. De verwachting is dat de herbestemmingen in de eerste week van februari zijn afgerond. De Kamer zal zich wellicht afvragen, waar die tijdelijke krapte in die detentiecapaciteit voorkomt. Wij hebben hier toch over een overschot van cellen gesproken? De Kamer moet zich realiseren dat wij die discussie natuurlijk hebben op basis van de PMJ-ramingen (Prognosemodel Justitiële ketens), het rekenmodel et cetera.
Die tijdelijke krapte eind vorig jaar had te maken met de latere oplevering van de cellen, waaraan gewerkt werd vanwege de brandveiligheid, en de frictieleegstand. Een en ander heeft enige, weliswaar geringe, vertraging opgelopen. Die frictieleegstand betreft tijdelijk onderhoud, of bijvoorbeeld het feit dat er plaatsen zijn voor vrouwelijke gedetineerden, terwijl er mannen moeten worden geplaatst. We hadden heel veel plekken voor detentiefasering. De plaatsing en de selectie van de gedetineerden voor die plekken liep niet heel erg hard. Daar hebben we aan getrokken, waardoor het nu inmiddels wel hard loopt. Het betrof dus een tijdelijk capaciteitstekort, dat heeft gemaakt dat we – ondanks het masterplan en de modernisering gevangeniswezen – even maximaal beheersmatig hebben moeten passen en meten om die frictie weg te nemen. Ik wil graag de uitspraak doen dat ik onder deze omstandigheden geen heenzendingen op basis van krapte voorzie. We zijn nog lang niet toe aan het gebruiken van de mogelijkheden en de flexibiliteit die we met de nieuwe plannen hebben ingevoerd. De meerpersoonscellen gebruiken we voor één persoon. Daar zit heel veel groei in van zeker nog een paar honderd cellen. We hebben natuurlijk ook de buffercapaciteit van 13,8%, de strategische reserve die we niet volledig benutten. Volgens mij benutten we deze nu voor circa 170 van de 500 cellen. Die cijfers zijn ook niet zo relevant. De Kamer moet van mij aannemen dat we niet zullen toekomen aan het heenzenden van veroordeelde gevangenen.
De heer Teeven (VVD): Dat sluit de staatssecretaris uit?
Staatssecretaris Albayrak: Jazeker. Op het moment dat we dat voorzien, heb ik de ruimte om maatregelen ter voorkoming te treffen. Dat betreft dus de inzet van de strategische reservecapaciteit en het meerpersoonsgebruik van cellen die daarvoor geschikt zijn, maar nu voor één persoon worden gebruikt. Ik citeer voor de volledigheid: «571 plaatsen strategische reserve, waarvan er nu 179 in gebruik zijn.»
Bijna alle woordvoerders hebben aandacht gevraagd voor de VBA’s in de gevangenissen. Ik heb in het vorige debat dat we hierover hadden gezegd dat ik de nieuwe situatie een vooruitgang vind ten opzichte van de oude situatie met die speciale afdelingen. Dat baseer ik op twee werkelijkheden: het samenspel van maatregelen die er nieuw gekomen zijn, en vooral ook de ervaringen met de VBA’s. Er wordt hier een beeld neergezet alsof de VBA een soort wondermiddel was om gemotiveerde verslaafden ook aan een oplossing, structuur en traject te helpen. De werkelijkheid is dat de locatie in Vught de enige goed functionerende VBA in het land is die echt structureel gevuld is. Die heeft zichzelf in de markt gezet. Daarom hebben we ook besloten om de PPC daar te positioneren, zodat ISD’ers die 100% verslaafd zijn daar een plek krijgen. Op alle andere locaties waren de VBA’s maar maximaal voor de helft gevuld. Ik denk dat we nu naar een situatie gaan waarin de basiszorg voor alle verslaafde gedetineerden verbeteringen kent. Aan de hand van een persoonsgerichte aanpak worden detentieplannen gemaakt. Een uitgangspunt daarbij is de motivering van verslaafden om mee te werken aan behandeltrajecten, het afkicken en drugsvrij blijven. In de basis wordt het voor iedereen beter. Indien meer zorg nodig is, kan de extra zorgvoorziening een alternatief zijn. Deze vormt geen vervanging van die VBA’s, maar is bedoeld voor alle gedetineerden die kwetsbaar en zorgbehoeftig zijn. Als het een echt zwaar geval betreft, waar de combinatie met andere stoornissen en dergelijke aanwezig is, zit je al snel in de PPC.
Het kabinet heeft in het voortraject bij de oplegging van een straf mogelijkheden gecreëerd. We hoeven bij verslaafden niet langer te kiezen voor een gevangenisstraf, maar we kunnen ook een voorwaardelijke sanctie opleggen. Daarbij kan de behandeling van de verslaving een van de voorwaarden zijn. Een en ander kan een reden voor een voorwaardelijke schorsing zijn, bijvoorbeeld van voorlopig gehechten et cetera. Helemaal aan het eind – als mensen in een detentiefasering zitten – heeft het kabinet ook de mogelijkheden om die verslaving persoonsgericht te adresseren. Als op basis van de indicatie wordt gezegd dat detentie op dat moment niet geschikt is om een verslaafde te helpen, en dat hij of zij beter af is in een intramurale of extramurale voorziening van de ggz, hebben wij gedurende dit hele traject de mogelijkheid om een en ander zo uit te voeren. Zowel verticaal als horizontaal hebben we een veel betere benadering van die individuele verslaafden in de strafrechtketen.
Ik had de Kamer beloofd dat we er ook op zouden inzetten dat veel meer verslaafden worden toegeleid naar zorg in een voorwaardelijk kader. Daar liggen we op schema. De doelstelling voor 2009 was om een en ander voor 4000 verslaafden te realiseren. De stand van zaken in november 2009 was 3800 verslaafden. De prognose is dat we over het hele jaar – als alle cijfers bekend zijn – boven de 4000 uitkomen. Ook de inkoop van de plekken gaat goed, zeker als het gaat om de zeer complexe groep van verslaafden die kampt met psychiatrische problemen en verstandelijke beperkingen. Dat aanbod was er nog niet en daar zat het grootste knelpunt. Ik kan met enige trots en tevredenheid hier zeggen, dat zorgaanbieders dit gat hebben erkend. Inmiddels wordt voor deze plekken ook gericht ingekocht bij gecontracteerde ggz-instellingen. Ik vind het echt een heel belangrijke stap, omdat deze capaciteit er nu is gekomen voor die persoonsgericht aanpak en zorg.
De heer Jager en de heer Anker hebben geïnformeerd naar de vrijwilligers. De heer Van der Staaij vraagt hier ook consequent aandacht voor en draagt ideeën aan. Dank daarvoor. Ik ben het met laatstgenoemde eens als hij zo hartstochtelijk spreekt over het belang van het vrijwilligerswerk voor gedetineerden in relationele zin. Het heeft echter ook een zeer grote relevantie voor de succesvolle resocialisatie en de aansluiting op nazorgtrajecten. Ik heb daar heel veel waardering en respect voor. Daarom hebben we maximaal de ruimte gezocht om – ondanks financiële beperkingen – de mogelijkheden die we al hebben open te houden en om, daar waar mogelijk, ook meer perspectief te bieden. Waar het echter aan ontbreekt, is een expliciet en een door alle vrijwilligersorganisaties gedragen beleid. Ik vind het erg belangrijk dat het karakter en de inhoud van dat beleid ook in goede samenspraak met die vrijwilligersorganisaties met een maatschappelijke, vaak religieuze, achtergrond tot stand komen. Deze organisaties hebben in dit hele traject een belangrijke rol en inbreng. Zij hebben zelf ook aangegeven daar veel behoefte aan te hebben en zijn erg blij met deze betrokkenheid. De aspecten van professionalisering zullen ook in de beleidsvisie aan bod komen. We zullen vooral bekijken op welke wijze de vrijwilligers zo goed mogelijk kunnen worden toegerust, opdat zij maximaal kunnen worden ingezet en met de doelen bezig kunnen zijn. Die vraag speelt overigens veel breder in het vrijwilligerswerk. Het vormen van selectie- en deskundigheidsbevordering is daar steeds gebruikelijker. Naar aanleiding van gesprekken met onder meer Humanitas weet ik dat bij de organisaties en vrijwilligers grote behoefte bestaat aan het tot stand te brengen van deze professionalisering. We zullen in juni 2010 de uitgewerkte beleidsvisie gereed hebben. Die zal dan snel naar de Kamer komen.
Er zijn vele adviezen over de levenslange gevangenisstraf. De woordvoerders refereerden aan de werkgroep. Ik refereer zelf ook aan het RSJ-advies op dit punt: de levenslange gevangenisstraf, de praktijk van het gebruik van de gratiemogelijkheid et cetera. In beginsel is levenslang echt levenslang. Dat uitgangspunt heeft de regering voor ogen gehad toen zij de Kamer deze brief schreef. Dat heeft inderdaad te maken met een combinatie van de ernst van het gepleegde delict en het risico op herhaling. Het heeft echter uitdrukkelijk te maken met de positie van slachtoffers. We hebben daar in Nederland gelukkig niet alleen met woorden aandacht voor. We geven die positie van slachtoffers veel vaker een rol bij de keuzes die we uiteindelijk maken. Een en ander heeft hier ook echt meegespeeld. Het is aan de rechter om een keuze te maken tussen een maximale gevangenisstraf of een nevenstraf. Daarbij worden al deze elementen gewogen. Als ik de jurisprudentie bekijk, vind ik dat de rechters hier weloverwogen keuzes in maken. De verhoging in 2005 van de maximum tijdelijke gevangenisstraf naar 30 jaar heeft daar een extra mogelijkheid in gecreëerd, zodat die afweging nog zorgvuldiger kan worden gemaakt. Desondanks kan er in sommige gevallen een aanleiding zijn voor het maken van een uitzondering. Personen en omstandigheden kunnen door de jaren heen veranderen. Dat betekent dat in ieder geval de gratiemogelijkheid door ons als een reële mogelijkheid open wordt gehouden. Dat betekent dat op basis van een individueel verzoek er gekeken zal worden naar de echt individuele omstandigheden van het geval. Dan kan worden besloten tot verandering van de straf of zelfs kwijtschelding van de straf. Dat laatste is een paar maanden geleden geschied bij een man met een terminale ziekte, die enkele maanden na zijn vrijlating ook is overleden. Het betrof een medisch advies, waar gratie werd verleend. In dat geval is inderdaad de ziekte, het medisch advies en ook de positie van de familieleden van de gedetineerde leidend geweest. Het is een voorbeeld van hoe bij individuele omstandigheden tot een gratie besloten kan worden. De leeftijd van de langgestrafte kan hier meespelen, maar ook de medische inclusief psychische toestand of het recidiverisico. Het is echt bij uitstek een individuele toets die we doen, waarbij dit alles tegen elkaar wordt afgewogen. Het belang van de slachtoffers wordt nadrukkelijker dan voorheen bij dat oordeel betrokken.
Ik vind het niet juist om in zijn algemeenheid te zeggen dat de gestraften na tien, vijftien of twintig jaar een minder groot gevaar zouden vormen voor de samenleving. Die stelling gaat volgens mij niet op. Die individuele beoordeling dient te geschieden en maakt de gratie een veel bruikbaarder instrument, waarmee die belangen ook maximaal tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Dat beleid wordt ook ondersteund door de rechtspraak. De Hoge Raad heeft nog in juni 2009 een uitspraak gedaan, waarbij deze route ook is bekeken. Er wordt gezegd dat deze niet in strijd is met Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Ik denk dat het goed is om geen standaardbeleid voor te schrijven en geen standaard periodieke toetsing in acht te nemen. Het standpunt dat wij hebben ingenomen is aan de Kamer bekend en daarop hebben de woordvoerders vandaag gereageerd.
In Nederland nemen we wel een uitzonderingspositie in door er niet voor te kiezen om een levenslanggestrafte in aanmerking te laten komen voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. Doordat wij ook niet op vaste momenten toetsen – na bijvoorbeeld vijftien of twintig jaar – zitten we in een uitzonderingspositie. De gratie is voor ons de enige weg. In Europese landen waar de mogelijkheden ruimer zijn, zien we vaak dat bij die toets uiteindelijk niet wordt besloten tot een beëindiging of andere omzetting van de gevangenisstraf. Ik denk dat ook in die landen de aard van het delict en de andere belangen gewoon goed worden bekeken. Ten aanzien van het regime waaronder levenslanggestraften geplaatst worden, vind ik het echt een goede ontwikkeling dat we bekijken of concentratie wenselijk wordt geacht door de levenslanggestraften zelf en in welke vorm een en ander zou moeten gebeuren. We geven er in principe de voorkeur aan om ze samen te plaatsen. Alleen als het niet op prijs wordt gesteld, zal ervan worden afgeweken. We zijn bezig met een inventarisatie onder de levenslanggestraften. Daar zijn we nog niet volledig mee klaar. Ik denk dat we ongeveer in februari de resultaten zullen hebben. Dan zal ik een beslissing nemen over hoe, waar en per wanneer we die luwte-afdelingen zullen inrichten. Ik heb locaties bezocht waar levenslanggestraften zitten. Daar is sprake van een situatie waarin iemand er bijvoorbeeld voor kiest om helemaal niets meer te doen en om niet langer deel ten nemen aan activiteiten et cetera. Dat kan een persoonlijke keuze zijn, maar soms wordt deze ook ingegeven door contacten met andere gedetineerden met een ander perspectief. Mensen kunnen dat psychisch gewoon niet aan. Ik denk dat die luwte-afdelingen kunnen helpen en dat daar ook echt behoefte aan is. Ik vind het voor het personeel ook geen goed uitgangspunt dat mensen onder deze omstandigheden ervoor kiezen om systematisch geïsoleerd op hun cel te blijven. We komen hier nog nader op terug als de inventarisatie klaar is.
De heer Teeven had het over de volgprocedure: de risico-inschatting. Ik denk dat het goed is om eerst een standpunt in te nemen over het samenplaatsen. Daarna zullen we starten met het inzetten van de volgprocedure. Daartoe worden de mogelijkheden verkend. We hadden eerst het penitentiaire selectiecentrum, dat de taak had om de volgprocedure uit te voeren. Dat is verdwenen in het kader van de oprichting van de PPC’s. Ik denk dat het goed is om periodiek wel in beeld te brengen wat nou de ontwikkelingen en de risico’s zijn. Al was het maar dat – wanneer een gratieverzoek wordt gedaan – je een dossier hebt opgebouwd. Je kunt dan ook terugblikken en zeggen hoe die risico-ontwikkeling is geweest. Het vergt niet heel veel om dat te doen. Het is geen voorparkeren op een mogelijk later besluit om alsnog die periodieke toets in te voeren. Dat is althans geen beweegreden voor dit kabinet. Over volgende kabinetten kan ik niet spreken. Het biedt ons inzichten die in meerdere opzichten bruikbaar zijn.
Dan ga ik verder met de cijfers. Er was even wat onduidelijkheid over 27 van de 28 levenslanggestraften. Er zou nog maar één onherroepelijk veroordeelde zijn die levenslang heeft gekregen. We hadden niet alle informatie direct paraat. Ik kan hier mogelijk nog op terugkomen. We denken nu te weten dat dat in ieder geval niet klopt, en dat er na 1 januari 2005 nog veertien onherroepelijk veroordeelde levenslanggestraften zijn bijgekomen. Laat de Kamer daar maar van uitgaan. Als dit bij nader onderzoek op het departement anders blijkt te zijn, zal ik de Kamer dat schriftelijk melden.
De heer Anker (ChristenUnie): Nogmaals, ik heb niet gezegd dat er na zoveel jaar – bijvoorbeeld twintig jaar – moet worden gezegd dat het dan wel klaar is. Het gaat om het effect van een toetsmoment. De gedetineerde moet het perspectief hebben dat hij een moment heeft om naartoe te werken. Daar gaat het mij specifiek om en niet om gratie of om de vraag of mensen dan maar gewoon de straat op moeten. Kan de staatssecretaris aangeven – zij heeft immers een beetje om zich heen gekeken in Europa – wat het effect is van de toetsmomenten die daar dus wel zijn? Hebben deze effect op het perspectief voor zo’n gedetineerde en ook op de manier waarop hij zich tijdens detentie gedraagt?
Staatssecretaris Albayrak: Nee, dat overzicht heb ik zo niet. Ik vind het in dit verband ook niet zo relevant, daar wij voor een ander uitgangspunt kiezen. Die toetsmomenten zijn voor ons geen indicator om op enig moment het perspectief dat iemand zou kunnen hebben te realiseren. Wij kiezen immers niet voor dat perspectief. Ik denk dat we ten aanzien van een zinvolle dagbesteding maximaal rekening kunnen houden met het feit dat iemand levenslang gestraft is. Door die luwte-afdelingen kunnen we daar een humane tenuitvoerlegging aan geven en mensen uit dat isolement halen. Ik denk dat er ook voorbeelden zijn van levenslanggestraften, die – ondanks het feit dat ze geen perspectief hebben – wel heel actief en zinvol invulling geven aan hun leven in een inrichting.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik had nog een vraag over het feit dat de Hoge Raad heeft aangegeven dat in ieder geval ook sprake moet zijn van een de facto gratiebeleid. De staatssecretaris geeft aan dat dat er ook gewoon is. Laten we daarvan uitgaan. Het is wel een van de issues waarover in ieder geval het forum en de RSJ enige twijfels hebben. Ik vind een en ander derhalve lastig te beoordelen. Ik weet dat er inderdaad vorig jaar een gratieverzoek is ingewilligd voor iemand die terminaal ziek was. Bij het kortgeding dat toen door de Staat is aangespannen, werd gezegd: «Als er sprake is van nog één à twee weken te leven, dan mag het ingaan.» Kan de secretaris wat meer zeggen over mogelijke omstandigheden die niet van toepassing zijn, bijvoorbeeld als het niet gaat over terminale ziekte? Zijn er andere omstandigheden denkbaar waarbij gratieverzoeken ook ingewilligd zouden kunnen worden?
Staatssecretaris Albayrak: Ik heb gezegd dat de specifieke omstandigheden van elk individueel geval dat zich voordoet zullen worden gewogen. Naast de medische situatie heb ik zelf al een aantal elementen genoemd. Er kan sprake zijn van psychische gronden, maar altijd in combinatie met het recidiverisico. De leeftijd van iemand kan een rol spelen, of de positie van het slachtoffer. Ik heb al een rijtje genoemd van hetgeen zo in mij opkwam. Het zullen altijd omstandigheden zijn die zeer specifiek en zeer individueel bepaald zijn.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik had informatie gekregen dat van de 28 onherroepelijk veroordeelden er slechts 1 onder de nieuwe wetgeving berecht was, derhalve met de mogelijkheid dat er ook 30 jaar gegeven kon worden. Dat klopt dus absoluut niet?
Staatssecretaris Albayrak: Nee. Volgens die definitie zou sprake zijn van 14 personen. Als dat niet klopt, kom ik er schriftelijk op terug.
Er is nog een aantal vragen gesteld over de medische diensten, het IGZ-rapport. De heer Jager vraagt of er straks 24 uur per dag de facto een arts aanwezig is in de inrichting. Of zal enkel sprake zijn van telefonische bereikbaarheid? Op alle locaties is er een avond-, nacht- en weekendregeling. Er is een contractregeling over bereik en beschikbaarheid met huisartsen of de GGD in de regio. Deze sluit zo veel mogelijk aan op de AMW-regelingen buiten de inrichting. Het is niet de bedoeling dat er 7 keer 24 uur een arts in de inrichting aanwezig is. Het gaat derhalve om de maximale bereikbaarheid van de arts. De medische dienst is aanwezig tijdens kantooruren. Om de toegang van de gedetineerden tot de huisartsenzorg te optimaliseren hebben we de directe telefoonregeling georganiseerd op alle locaties. Dat is echt een verbetering. Hier is op diverse locaties al positieve ervaring mee opgedaan. De gedetineerde kaart zijn gezondsheidsklacht direct aan bij de triagist of de dienstdoende huisarts. Dat is vergelijkbaar met de situatie buiten de inrichting. Wat mij betreft hoeft de piw’er geen inschatting te maken van de ernst van de klacht van de gedetineerde. Dat geschiedt nu dus door middel van een telefonische triage door een bekwaam triagist of de huisarts zelf. De inzet is om de toegang tot zorg ook tijdens de avond, nacht en het weekend optimaal te laten verlopen.
Dan het punt van de piw’ers die medicijnen uitdelen. Het kennisniveau van degenen die medicijnen mogen uitdelen in een inrichting hoort gelijk te zijn aan het kennisniveau van mensen die dit doen in een verzorgingshuis. Het gaat om een basisniveau dat nodig is om een en ander op een verantwoorde manier te kunnen doen, oftewel kennis van medicatie. Dat is vooral ook om op dat moment alert te zijn op de gezondheidssituatie van degene aan wie die medicatie wordt verstrekt. Het gaat er dus niet alleen om wat je geeft, maar ook aan wie je geeft en in welke toestand deze persoon verkeert. Daarover bestaat geen verschil van mening tussen de IGZ en ons. Lokaal worden er door de medische diensten in samenwerking met de apothekers ook voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor de piw’ers. Daar is die training ook aanwezig. Landelijk hebben we inmiddels gesproken met het opleidingsinstituut over het ontwikkelen van een specifieke module «medicatie uitdelen» in de basisopleiding voor piw’ers. Daar wordt dus ook maximaal in geïnvesteerd. Die module gaat ook over kennis van bijwerkingen et cetera.
De heer Anker vraagt hoe de situatie is in de gevangenissen die niet zijn geïnspecteerd. We hebben eerst een inventarisatie gehad bij alle medische diensten. Daarna zijn er zestien geselecteerd die het minst scoorden. Daarmee is de IGZ verder gegaan. Een en ander was dus wel op basis van een eerste inventarisatie bij alle medische diensten. De plannen van aanpak voor die zestien medische diensten zijn ook door de IGZ goedgekeurd, hetgeen ik van groot belang vind.
Dan de situatie op het gebied van de medische zorg en de vreemdelingenbewaring. Ik neem aan dat de heer Anker niet tevreden was met het antwoord dat ik heb gegeven in het uitgebreide debat over vreemdelingenbewaring. Ik zal het niet helemaal herhalen. De IGZ heeft het rapport uitgebracht naar aanleiding van een onderzoek van medische diensten in de vreemdelingenbewaring. Daar is dus ook specifiek naar gekeken. Dat onderzoek zend ik zo spoedig mogelijk – als het lukt nog deze maand – met mijn beleidsreactie naar de Kamer. Het betreft niet dit rapport, maar een afzonderlijk IGZ-onderzoek naar medische diensten in de vreemdelingenbewaring.
Ik kan afsluiten met een vraag van mevrouw Azough op het punt van de rechtspositie van arrestanten. Zij vraagt naar de situatie rond de plaatsing van arrestanten na het ISt-rapport. Zij vraagt of ik het rapport wel serieus neem, gelet op de reactie. Ik vat dit op als een bijna retorische vraag. Het plaatsingsproces als zodanig is nog geëvalueerd. Ik heb in mijn beleidsreactie van 17 augustus 2009 geschreven dat het plaatsingsproces periodiek zal worden geëvalueerd en – afhankelijk van de uitkomsten – zal worden bijgesteld. Dat lijkt me een concrete toezegging die ook afhankelijk van de evaluatie tot die bijstelling zal leiden. Mevrouw Azough begrijpt waarschijnlijk wel dat ik daar nu niet op vooruit kan lopen. Afhankelijk van de stand van zaken van de implementatie van het masterplan zal medio 2010 met de ketenpartners worden bepaald wanneer we de eerste evaluatie gaan doen. Ik verwacht dat het in ieder geval nog in de tweede helft van 2010 zal gebeuren. Het aantal arrestanten dat binnen de regio is geplaatst, laat over 2009 een lichte daling zien van 74% in januari tot 67% aan het eind van het jaar. Zowel het rapport, de conclusies, als ook de aanbevelingen van de ISt zijn zeer serieus genomen en worden langs deze weg in de praktijk uitgevoerd.
De heer Jager (CDA): Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat we met elkaar nader zouden kunnen spreken over de veiligheidshuizen binnen dat grote raamwerk dat zij heeft geduid.
Dan even over de VBA’s. De staatssecretaris gaf aan dat andere locaties maximaal voor de helft gevuld zijn. Ik kan mij voorstellen dat je daarin wat flexibel bent. Als bij wijze van spreken een halve afdeling gevuld is, kan je gaan werken met scheidingswanden, waardoor de anderen er niet meer bij geplaatst worden. Dan voorkom je dat soort problemen. De staatssecretaris gaf aan dat je tijdens detentie ook kunt faseren. We hebben toch ook de voorwaardelijke invrijheidstelling gekregen? We hebben niet meer de vervroegde invrijheidstelling. Na tweederde deel van de gevangenisstraf hebben we die eenderde mogelijkheid om die ten volle te benutten.
De verschillende instanties hebben gevraagd om beleid ten aanzien van de vrijwilligers. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris daarmee geen prestatie-indicatoren bedoelt, maar dat er wel afspraken kunnen worden gemaakt. In die zin kan ik mij daar wel iets bij voorstellen. Ik zie dan ook met belangstelling uit naar die notitie in juni.
Ik ben het volledig eens met levenslang, zoals de staatssecretaris dat heeft omschreven. Ten aanzien van de medicatie heeft de secretaris dat nu uitstekend beantwoord. Dat heeft wat mij betreft een stuk onduidelijk weggehaald.
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar duidelijke antwoorden. De VVD-fractie is het geheel eens met het standpunt van de staatssecretaris over levenslang. Zij kan zich volledig vinden in de wijze waarop zij een en ander heeft verwoord. De VVD is ook blij met het feit dat de staatssecretaris heenzendingen uitsluit. Dat betekent dat ze iets meer vertrouwen heeft in de prognoses dan ik in eerste instantie. Mijn fractie houdt de zorgen nog wel over die capaciteit bij een plotselinge toename. Misschien moeten capaciteit en instroom een beetje naar elkaar toe groeien. Dat ziet de VVD wel gebeuren. Ik denk dat we nu op de goede weg zijn om de zaken te bespreken. Ik wil de staatssecretaris ook bedanken voor de open wijze waarop ze richting de Kamer communiceert.
Mevrouw Van Velzen (SP): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris eveneens voor de heldere antwoorden, met name ten aanzien van de garantie dat er geen heenzendingen zullen zijn. Dat soort taferelen willen we natuurlijk niet meer zien.
De staatssecretaris gaf aan dat zij nog terugkomt op het RSJ-advies over tbs en gevangenissen. Wanneer zal dat zijn? Ik denk dat wel enige haast geboden is. Over het dagprogramma heeft de staatssecretaris in het vorige debat tegen mij gezegd: «Mevrouw Van Velzen deed het voorkomen alsof nu op alle plekken iedereen terug moet naar het minimum en dat we van daaruit weer moeten gaan opbouwen. Dat klopt niet, want ook dit is weer maatwerk per inrichting.» Ik begrijp nu dat we toch terug moeten naar het minimum. De RSJ waarschuwt daarvoor en adviseert een en ander te heroverwegen. Ik zou toch een iets meer inhoudelijke reactie willen hebben van de staatssecretaris.
Op mijn kritische vragen over 2 piw’ers op 24 gedetineerden heb ik geen antwoord gehoord. Klopt dat? Kan de staatssecretaris daar alsnog op ingaan? Tevens heb ik een vraag gesteld over de wachtlijsten bij plaatsing in open en halfopen inrichtingen. Ik heb de staatssecretaris wel veel horen zeggen over hoe een en ander allemaal gaat werken, maar ik heb niets gehoord over wachtlijsten. Daar wil ik graag helderheid over.
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging over het rapport inzake die vreemdelingenbewaringen dat eraan komt. Ik was inderdaad even in de veronderstelling dat de brief van de IGZ die we nu voorligt, daar al over handelde.
Tevens zie ik uit naar de brief over de vrijwilligers.
Ten aanzien van de levenslanggestraften vind ik dat de staatssecretaris wel snel reageert. Zij geeft aan dat de regering heeft gekozen voor dit systeem en dat zij daarom niet kijkt naar het andere systeem. Ongeacht de vraag wat de staatssecretaris vindt van hetgeen het voorstel met een levenslanggestrafte doet, geeft zij daarin wel een behoorlijk stevig stuk kritiek. Het huidige stelsel voor levenslanggestraften zou geen enkel perspectief bieden. Een aantal zou er superslecht aan toe zijn, daar zij het nut er niet van inzien om iets te gaan doen. Er wordt een aantal verbeteringen voorgesteld. Dat vind ik prima. Nogmaals, ik zit ook niet te wachten op heenzendingen, omdat we het na twintig jaar allemaal wel welletjes vinden. Dat kan absoluut niet de bedoeling zijn. Ik zou graag willen dat de staatssecretaris ook op die kritiek reageert. Dat doet ze eigenlijk niet. Ze verdedigt het systeem dat ze nu heeft. Mevrouw Azough zegt ook heel terecht dat iets de moeite waard moet zijn om wat van je leven te maken, ook al zit je achter de deur. Dat zou dus ook het gratiebeleid kunnen zijn. Ik zou het heel fijn vinden als de staatssecretaris de Kamer toch eens wil aangeven hoe dat gratiebeleid er nu in de praktijk uitziet. We kennen dat ene geval van die man die thuis mocht overlijden. Dat kan ook heel humaan zijn. Zou de staatssecretaris de Kamer daarover een brief kunnen sturen met wat meer inzicht? Er is gekeken naar hoe het in het buitenland gaat. Ik zou toch ook graag willen weten wat de effecten zijn van zo’n toetsmoment, zoals het forum voorstelt. Hoe werkt dat dan in het buitenland? Het gaat de ChristenUnie niet om het hele systeem. We moeten echter proberen humane behandeling voor alle gevangenen te bewerkstelligen.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de duidelijke beantwoording. We moeten er echter wel waken dat we niet af en toe in een geheimtaal vervallen. Daar dacht ik even aan toen de staatssecretaris aangaf, dat we in plaats van VBA’s PPC-achtige voorzieningen krijgen, waarin ISD’ers een plek krijgen.
Ten aanzien van de vrijwilligers wil ik de staatssecretaris bedanken voor de aankondiging dat die uitgewerkte beleidsvisie klaar is. Daar ziet de SGP naar uit.
Op het punt van de levenslanggestraften steun ik toch wel de benadering zoals deze ook in de brief uiteen is gezet en door de staatssecretaris is verwoord. Enerzijds is sprake van een persoonsgerichte benadering tijdens de detentie. Anderzijds impliceert het de keuze voor het gratie-instrument in plaats van een periodieke toetsing. Het probleem is wat de SGP betreft wel dat, hoe meer perspectief je op vrijheid biedt, hoe minder levenslang levenslang op een gegeven moment wordt. Het zijn wel communicerende vaten. Ik vind de huidige benadering dat levenslang ook echt levenslang is met voor uitzonderlijke situaties het gratie-instrument eigenlijk wel de goede balans. Ik heb geen behoefte om daar veranderingen in aan te brengen.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar heldere antwoorden. In de eerste plaats ben ik erg blij met de opmerking dat de pilots met betrekking tot werk tijdens en na detentie geslaagd zijn. In de tweede plaats is de PvdA bijzonder blij dat deze pilot wordt uitgebreid, omdat werk nu eenmaal het beste re-integratiemiddel is. Ook ben ik blij met de toezegging dat verslavingszorg voor mensen in detentie gewoon voortgang vindt, hetzij op een andere manier. Er wordt wel vastgehouden aan het doel en dat is waar het de PvdA om ging.
Ik heb één vraag nog niet beantwoord gekregen. Is er nog speciale aandacht voor de jongvolwassenenafdeling? Wordt vanuit Justitie in ieder geval bijgehouden hoe het met deze groep gaat?
De tweede vraag gaat over tbs’ers in de gevangenis. Daarvan heeft de staatssecretaris al gezegd dat er een brief komt over het tekort van behandelplekken voor vrouwelijke tbs’ers. Ik zou daar graag nog één punt aan willen toevoegen. We zien nu gebeuren dat mensen, die mogelijkerwijs een tbs-waardig delict plegen en niet meewerken aan een onderzoek bij het Pieter Baan Centrum, soms geen tbs krijgen en alsnog in de gevangenis komen. Het probleem is daarmee niet opgelost, waardoor de samenleving onveilig wordt. De staatssecretaris had de toezegging gedaan dat zij met een aantal mensen om tafel zou gaan zitten. De vaste commissie voor Justitie zou ook nog op werkbezoek gaan. Wat is de stand van zaken? Als de staatssecretaris daar nu niet op kan antwoorden, zou zij daar dan in de brief op willen terugkomen?
Mevrouw Azough (GroenLinks): Voorzitter. Het is niet alleen een uitdaging voor de staatssecretaris om heerlijk helder Hollands te spreken, maar ook voor de Kamer. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden. Ze was zeker helder over de medische zorg en verslavingszorg. Als het gaat om verslavingszorg ben ik wel benieuwd in hoeverre de ambities van de staatssecretaris en de Kamer ook straks in realiteit zullen terugkomen. Daar houd ik nog wel een slag om de arm.
Wat betreft de levenslanggestraften en hun positie ben ik blij dat de staatssecretaris maatregelen neemt. Zij laat die detentie humaner zijn, doordat zij luwte-afdelingen creëert. Daarnaast worden er toch dagprogramma’s gecreëerd die toegesneden zijn op de positie van deze gedetineerden. Ik ben ook niet per se voorstander van een standaard toetsmoment. Daar heb ik ook mijn twijfels over. Het is echter wel zo dat de Hoge Raad heel duidelijk heeft aangegeven dat het gratiebeleid als zodanig absoluut voldoet aan de EVRM. Het moet niet allen de jure een gratiebeleid zijn, maar ook de facto. Daar heb ik nog mijn vragen bij. Ik zou dus ook willen aansluiten bij de heer Anker. Ik denk dat dat centraal moet staan. Er zijn twee andere landen die gratiebeleid toepassen. Misschien kan de staatssecretaris een en ander laten terugkomen in een brief, waarin zij dat gratiebeleid als onderdeel van het beleid voor levenslanggestraften wat nader toelicht. Wellicht kan zij een en ander ook in contrast zetten tot die twee andere landen – in ieder geval Finland -die ook gratiebeleid toepassen.
Staatssecretaris Albayrak: De heer Jager en de heer Teeven wil ik bedanken voor hun opmerkingen. Er zal inderdaad geen sprake zijn van heenzendingen. Gezien de capaciteitsontwikkeling en de plannen die we hebben gemaakt, is dat niet de verwachting. De Belgen krijgen we ook nog wel geplaatst. Ik zei net dat ze op 2 februari komen. Misschien had ik ermee moeten beginnen dat we ook nog plek voor hen hebben.
Mevrouw Van Velzen vraagt of ik nog iets uitgebreider kan zijn over het dagprogramma. Ik dacht dat ik het daar al vrij uitvoerig over had gehad. Wat de RSJ zegt, gaat wel heel erg naar een nul- of basisoptie. Ik wil een en ander bij dezen nogmaals rechtzetten. Veel inrichtingen voldoen op dit moment al aan de vastgestelde productspecificaties. Dat betekent dat in een gevangenis een dagprogramma van 45 uur inclusief arbeid wordt aangeboden. Er waren enkele inrichtingen die op dit moment meer basisactiviteiten aanbieden dan afgesproken. Zij vinden daar blijkbaar de ruimte voor. Een en ander is op het gebied van bezoek en recreatie. Bij de vrouwen kan in ieder geval – om nog iets concreter te zijn – het bezoek in het weekend gewoon door blijven gaan. In de BBI’s met kleine cellen blijft het avondprogramma gehandhaafd. We hebben wel zo veel mogelijk maatwerk proberen te leveren bij locaties die incidenteel een betere voorziening hadden. Dat is geschied zonder af te doen aan dat hoofddoel om terug te gaan naar de basis, van waaruit vervolgens een uitbreiding wordt gemaakt naar een avond- en weekendprogramma.
Dan ga ik verder met de 2 piw’ers per 24 gedetineerden. Mevrouw Van Velzen zei dat het personeel een wat andere waarneming heeft dan ik, als ik zeg dat een en ander in principe op orde is. Met de personele vulling hebben we landelijk geen problemen, maar regionaal wel. De uitdaging blijft om met name in de Randstad die vulling en personeelsratio op orde te houden. Dat is niet alleen vanwege de vacatures, maar ook vanwege een hoger ziekteverzuim. Dat heeft onder meer te maken met bejegening, positie personeel en werkbeleving. Ik vind het ontzettend belangrijk dat we onder de modernisering gevangeniswezen hebben gekozen voor een cultuuromslag in de invulling van de functie van piw’er. Laatstgenoemde is niet degene die de sleutel naar links of naar rechts omdraait. Hij gaat echt actief met zo’n gedetineerde aan de slag en kan ook een andere begeleiding van die gedetineerde bewerkstelligen. Als ik het personeel spreek, verneem ik dat daar ook veel behoefte aan is. Het is een veel meer gewaardeerde manier van werken voor de medewerkers.
Mevrouw Van Velzen (SP): Ik ben benieuwd of de staatssecretaris een ambitie heeft, een streven, om daadwerkelijk voor iedereen die 2 piw’ers op 24 gedetineerden te realiseren. Natuurlijk zullen er altijd wel wat kleine verschillen zijn. Wanneer denkt zij dat die norm grosso modo voor iedereen gaat gelden?
Staatssecretaris Albayrak: Het plan dat we daarvoor hebben is natuurlijk het masterplan. Daarbij kijken we met die regionale spreiding en het sluiten van locaties ook maximaal naar gefaseerde, zorgvuldige overgang van werknemers. Het blijft echter moeilijk om iemand van buiten de Randstad te vragen om naar Amsterdam of Rotterdam te verhuizen, omdat daar vacatures zijn. Het blijft puzzelen met beschikbaar personeel en beschikbare capaciteit. We willen ook zo veel mogelijk ervaring bij ons houden. Dat heb ik de Kamer ook toegezegd. We slagen er tot nu toe redelijk goed in om via de sociale plannen die we hebben boventallig personeel een realistisch alternatief te bieden met maximaal een uur reisafstand. Dat hebben we zo met de Kamer afgesproken. Als die afstand wat langer wordt en die frictie er is, wordt de uitdaging snel groter. We zetten daarom niet alleen in op uitvoering van dit onderdeel van het masterplan. Wij doen dat echter ook op die andere belangrijke onderdelen, waardoor het ziekteverzuim omlaag zal gaan. Daarvoor investeren we nog het meest in het middenmanagement. Voor de kerst was ik – conform afgesproken met de Kamer – in de PI Overamstel, de Bijlmer. Ik heb daar uitgebreid gesproken met het personeel en met vertegenwoordigers van het personeel. Je merkt dat het middenmanagement cruciaal is voor die cultuuromslag. De afstand tussen de piw’er en de directeur is echt te groot. De eerste omslag moet komen bij de middenmanagers, afdelingshoofden en groepsleiders. We investeren nu maximaal in leiderschap middels het programma «leiding geven als professie». Dat is derhalve een multistrategie die op enig moment ook zichtbare resultaten zal bieden in de vorm van bijvoorbeeld een lager ziekteverzuim.
Dan ga ik verder met de wachtlijsten ZBBI. De open regimes zijn inmiddels weer gevuld. Een en ander stelt hoge eisen aan het capaciteitsmanagement. Er zijn op dit moment geen wachtlijsten, maar soms wel wachtenden door frictie in vraag en aanbod. Dat is dan incidenteel.
De heer Anker vraagt mij eigenlijk om nader onderzoek te doen – zowel in Europees als nationaal verband – naar de onderbouwing van het standpunt dat de regering heeft ingenomen. Dat zou enigszins inhouden dat het paard achter de wagen wordt gespannen. We hebben natuurlijk op basis van adviezen, eigen onderzoek, ervaringen en ontwikkelingen in de jurisprudentie bekeken welk standpunt dit kabinet moest innemen. Dat standpunt heeft de Kamer inmiddels gekregen. Ik heb er derhalve ook niet zo veel behoefte aan om nu nieuw onderzoek uit te zetten naar de ervaring met tussentijdse evaluaties of met de gratieprocedure in andere landen. Dat brengt mij immers niet op een ander standpunt. Ik vind het wel belangrijk – zo vat ik de essentie van de vraag van mevrouw Azough op – dat er een standpunt wordt ingenomen door dit kabinet. Volgens mij hebben wij dat middels de brief ook al expliciet gedaan. De gratie is voor ons niet alleen een theoretische mogelijkheid. Het zal in de praktijk ook tot gratie leiden als er een samenspel van omstandigheden is dat maakt dat de gratie verleend moet worden. Het is een toevalligheid. Er was in Nederland heel lang – ik meen 26 jaar – geen gratie toegepast. Dit kabinet heeft echter het standpunt dat het geen theoretische mogelijkheid mag zijn. Elk gratieverzoek zal integer en zorgvuldig tot die belangenafweging moeten leiden. Een en ander resulteert uiteindelijk in het besluit van de minister van Justitie over wel of niet verlenen van gratie.
De heer Anker (ChristenUnie): De staatssecretaris zegt dat zij informatie heeft dat ze zaken in het buitenland heeft uitgezocht. De ChristenUnie heeft die informatie niet. Ik zou die graag willen hebben.
Staatssecretaris Albayrak: Mijn aarzeling is een beetje om over al dit soort detailpunten brieven naar de Kamer te schrijven. Laatstgenoemde bespreekt die dan weer in de procedurevergadering en geeft aan dat bij een verzameldebat nog een keer te doen. Ik loop niet weg voor debatten, maar volgens mij is een en ander niet zo veel. Er is geen uitgebreid rapport, geen uitgebreide analyse en geen vergelijking van die praktijk in de andere landen. Voor de Kamer is belangrijk dat we dit standpunt nu hebben kunnen nemen op basis van de ons ter beschikking staande informatie. Dat standpunt is hier nu onderwerp van gesprek.
De heer Van der Staaij wees op de vele afkortingen. VBA staat voor verslavingsbegeleidingafdeling, PPC voor penitentiair psychiatrisch centrum en ISD voor inrichting stelselmatige daders. Heb ik een en ander zo rechtgezet? Ik kan mij voorstellen dat het voor de luisteraar soms wel erg snel gaat met de afkortingen die ook in combinatie worden gebruikt. Dank aan de heer Van der Staaij voor de suggestie om voortaan de volledige, enigszins lange termen uit te spreken.
Ik heb inderdaad niet geantwoord op de vraag van mevrouw Bouwmeester over de jongvolwassenen. Wij hebben onder de modernisering gevangeniswezen gekozen voor een nieuwe doelgroepenindeling. Daarbij zijn de specifieke afdelingen voor jong volwassenen, die niet echt succesvol bleken, afgeschaft. Die biologische leeftijd kun je amper gebruiken om groepen mee in te delen en trajecten voor aan te bieden. Je moet middels het maatwerk, die persoonsgerichte aanpak, veel meer gaan zitten op de individuele behoefte. Dat geldt ook voor jongvolwassenen in geval van de psychologische ontwikkeling, de opvoedingsondersteuning en de toegeleiding naar werk. Dat kunnen de specifieke benaderingen zijn. Wij zagen geen meerwaarde in het als zodanig bij elkaar zetten van de jong volwassenen in het gevangeniswezen. Ik kan wel zeggen – dat is niet meer dan een piepklein tipje van de sluier – dat we de jongvolwassenen wel weer bekijken in relatie tot de capaciteitsontwikkeling in de jeugdinrichtingen. Daar zal de Kamer binnenkort veel meer informatie over krijgen.
Dan ga ik in op het ontbreken van de Pro Justitiarapportage, hetgeen vaak leidt tot een plaatsing in de gevangenis. Er is dan namelijk geen oordeel gegeven over de relatie delict en een psychische stoornis. Daar zal ik op een later moment op terugkomen. Ik weet nu even niet precies wat ik in de pijplijn heb, maar ik denk dat het goed is om dat sowieso schriftelijk te doen.
Naar aanleiding van de gesprekken met de NIFP is het wellicht goed is als laatstgenoemde een keer aan de Kamer een presentatie geeft over hoe zij met een en ander in de praktijk omgaat. Ik hoop dat de commissie dat nog een keer oppakt.
Het punt van mevrouw Azough over de gratie heb ik denk ik voldoende beantwoord.
De voorzitter: Daarmee zijn we aan het einde van dit overleg gekomen. Ik zal niet over heenzending spreken, maar ieder kan nu zijns of haars weegs gaan.
Samenstelling:
Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP) Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Smilde (CDA) en Slob (ChristenUnie).